19 637
Vreemdelingenbeleid

nr. 1220
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2008

In deze brief informeer ik u over de beleidsontwikkeling op het gebied van het landgebonden asielbeleid inzake Irak. Ook doe ik u bij deze mijn antwoorden toekomen op vragen van de Vaste Commissie voor Justitie over het Zweedse beleid met betrekking tot asielzoekers uit Irak van 6 juni jl. (kenmerk: 08-Just-B-047) toekomen. Voor dit onderwerp verwijs ik u gaarne naar de bij deze brief gevoegde bijlage (19 637, nr. 1219).

Op 27 juni jl. heeft de minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht Irak uitgebracht. In dit algemeen ambtsbericht wordt de huidige situatie in Irak beschreven1. Mede naar aanleiding van dit ambtsbericht neem ik het besluit om het, op 2 april 2007 ingestelde, beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak (dat in het vreemdelingenbeleid het midden en het zuiden van Irak omvat) te beëindigen. Ter toelichting bericht ik u het volgende.

Bij de besluitvorming inzake de invoering, voortzetting en beëindiging van een categoriaal beschermingsbeleid wordt uitgegaan van de indicatoren, zoals opgenomen in artikel 3 106 Vreemdelingenbesluit 2000. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de aard van het geweld in het land van herkomst en naar het beleid in andere landen van de Europese Unie.

Tot 24 februari 2006 gold voor personen afkomstig uit Centraal-Irak het beleid van categoriale bescherming. Blijkens het in april 2006 door de minister van Buitenlandse Zaken uitgebrachte ambtsbericht deden zich vanaf februari 2006 extreme vormen van geweld en dagelijks een zeer hoog aantal gewelddadige incidenten voor. Dit heeft geleid tot een motie van het lid De Wit (SP) c.s. waarin het kabinet werd verzocht om over te gaan tot het bieden van categoriale bescherming aan asielzoekers uit Centraal-Irak (Kamerstuk 19 637, nr. 1118). De minister van Justitie berichtte u mondeling op 20 december 2006 en bij brieven van 27 december 2006 (Kamerstuk, 19 637, nr. 1120) en 21 februari 2007 (Kamerstuk 19 637, nr. 1129) over de voorbereiding voor een hernieuwde beoordeling aan de hand van een nieuw ambtsbericht. In mijn brief van 2 april 2007 (Kamerstuk 19 637, nr. 1137) heb ik u vervolgens gemeld te hebben besloten tot het instellen van een beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak. Ter nadere toelichting heb ik indertijd gewezen op de verslechtering van de veiligheidssituatie in Centraal-Irak ten opzichte van begin 2006 én de omslag in het beleid van een aantal ons omringende landen.

Op basis van het recente ambtsbericht van 27 juni jl. constateer ik dat de veiligheidssituatie in Irak aan het verbeteren is.

Reeds in mei 2008 ben ik begonnen met een onderzoek naar het actuele beleid inzake Centraal-Irak in de ons omringende lidstaten. Het door uw Kamer gevraagde onderzoek naar wijzigingen in het Zweedse beleid zowel ten aanzien van toelating als ten aanzien van terugkeer, was dus ten tijde van uw verzoek reeds door mij gestart. Uit de resultaten van dat onderzoek en nader onderzoek door de minister van Buitenlandse Zaken is mij gebleken dat, naast het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, ook Zweden geen speciaal beleid (meer) voert ten aanzien van Irak. Alle asielaanvragen worden daar op individuele merites beoordeeld, waarbij de enkele omstandigheid dat een asielzoeker afkomstig is uit Centraal-Irak onvoldoende reden is om een verblijfsvergunning te verlenen. Vanuit Zweden vindt gedwongen terugkeer plaats naar Centraal-Irak.

Het geheel overziend heb ik besloten het categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak te beëindigen. Dit betekent dat alle asielverzoeken op individuele gronden worden beoordeeld. Deze beoordeling zal geschieden op basis van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij in het kader van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in overeenstemming met het artikel 15, sub c, van de Kwalificatierichtlijn wordt getoetst of zich bij terugkeer geen individuele bedreiging zal voordoen die als ernstige schade kan worden aangemerkt. De internationale verplichtingen die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM zijn hierin opgenomen. De non-refoulementgeboden zijn daarmee bij de individuele beoordeling geborgd. Bijzondere aandacht zal er zijn voor Irakese christenen, mandeeërs, yezidi’s en Palestijnen. Deze bevolkingsgroepen zijn in het landgebonden asielbeleid aangewezen als zogenoemde «kwetsbare minderheidsgroepen». Dit betekent dat een asielzoeker die behoort tot een van deze bevolkingsgroepen al in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, indien hij met op zichzelf beperkte individuele indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat, in samenhang met het behoren tot deze bevolkingsgroep, een dreigende schending van artikel 3 EVRM aanwezig is. Ook bij de beoordeling van de asielverzoeken van Irakese homoseksuelen zal bijzondere aandacht zijn voor hun specifieke veiligheids- en mensenrechtensituatie in Irak.

Het beëindigen van het beleid van categoriale bescherming houdt ook in dat ik over zal gaan tot het heroverwegen van alle zaken waarbij de asielzoeker in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van het categoriale beschermingsbeleid. Dit houdt in dat allereerst een voornemen wordt uitgebracht tot intrekking van de vergunning. De vreemdeling wordt daarop in staat gesteld een zienswijze naar voren te brengen. Naar aanleiding daarvan wordt betrokkene nader gehoord alvorens een beslissing wordt genomen. Tegen een beslissing tot intrekking staan beroep en hoger beroep open, zodat met de procedure geruime tijd zal zijn gemoeid. De beslissing op het beroep mag in Nederland worden afgewacht.

Met het vervallen van het vangnet van het categoriaal beschermingsbeleid ligt het in de rede ook te investeren in het sluitstuk van het vreemdelingenbeleid, te weten de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers die geen bescherming behoeven. Inbedding in een reeks van – bij voorkeur op Europees niveau geëntameerde – maatregelen die ertoe kunnen bijdragen dat terugkeer niet alleen daadwerkelijk plaatsvindt, maar ook duurzaam is, heeft daarbij de voorkeur.

Op de asielconferentie door het Frans voorzitterschap gehouden op 8 en 9 september jl. in Parijs, heb ik daarom concrete voorstellen gedaan om te komen tot een coherente aanpak binnen de Europese Unie. Dit idee vond weerklank bij diverse Europese collega’s, de Europese Commissie en de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen. Ik heb daarbij verschillende elementen genoemd die een dergelijk coherent plan – dat in nauwe samenwerking met andere lidstaten en de Europese Commissie zal worden opgesteld – kan omvatten. Zo staat mij voor ogen dat voorwaarden worden geschapen voor succesvolle reïntegratie van terugkerende Irakezen, zowel vanuit de regio als vanuit de Europese Unie. Enige voortvarendheid is daarbij geboden aangezien terugkeer vanuit de regio, onder meer met hulp van UNHCR, thans reeds enige tijd plaatsvindt en door de Iraakse autoriteiten wordt gestimuleerd. Het in Europees verband hervestigen van kwetsbare groepen uit de buurlanden van Irak kan voorts de opnamecapaciteit van zowel de buurlanden als Irak ontlasten. Eveneens zal er in het plan aandacht zijn voor het verlenen van bescherming aan Irakezen in Europa die deze behoeven. Daartoe zal de onder de noemer van GDISC samenwerkende Europese immigratiediensten worden gevraagd een tijdelijk ondersteuningsbureau op te richten dat onder meer faciliteert bij het verzamelen van landeninformatie en dat vergelijkingen uitvoert naar het beleid van de EU-lidstaten inzake Irak. Ook ondersteunende activiteiten in het kader van terugkeer zouden deel uit kunnen maken van het takenpakket van dit bureau. Samenwerking met UNHCR en de IOM zou ook vanuit dit bureau kunnen worden gecoördineerd. De Europese Commissie heeft aangegeven mogelijkheden te zien voor financiering van (onderdelen van) het plan vanuit het Europees Vluchtelingenfonds en het Europees Terugkeerfonds. Alhoewel het plan kon rekenen op instemmende reacties, moet de besluitvorming erover nog plaatsvinden. Het gesprek hierover zal worden voortgezet tijdens de eerstvolgende JBZ-Raad van 25 september 2008.

Teneinde onomkeerbare stappen te voorkomen, zal ik de uitzettingen als gevolg van het nieuwe beleid, zoals neergelegd in deze brief, opschorten tot na overleg met uw Kamer.

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak


XNoot
1

Het ambtsbericht is gepubliceerd op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Naar boven