Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 19637 nr. 1153 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 19637 nr. 1153 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 april 2007
In opdracht van het Onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap (OP&W) is onderzoek gedaan naar criminaliteit onder asielzoekers1. De resultaten van het onderzoek staan vermeld in het rapport Asielzoekers& Criminaliteit dat op 19 januari jongstleden door OP&W is gepubliceerd.
In deze brief treft u mijn reactie op het rapport aan. Hiermee kom ik tegemoet aan de toezegging van de minister van Justitie, gedaan tijdens het vragenuur van 23 januari jongstleden, de Kamer een schriftelijke reactie op het rapport te zullen sturen en aan de motie-Varela met betrekking tot criminaliteit onder vreemdelingen en allochtonen (TK 2005–2006, 19 637, nr. 984).
Het onderzoek had tot doel inzicht te verschaffen in de mate van betrokkenheid bij criminaliteit van in Nederland verblijvende asielzoekers en de aard van de delicten waarbij zij betrokken zijn. Daarbij werd gekeken naar leeftijd, geslacht en nationaliteit van asielzoekers die verdacht worden van criminaliteit en werd de aard en de omvang van criminaliteit onder asielzoekers vergeleken met de aard en de omvang van criminaliteit onder Nederlanders.
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van informatie over asielzoekers die de afgelopen 15 jaar een asielverzoek hebben ingediend en van politiebestanden waarin personen staan geregistreerd die in de periode 1996 tot en met 2004 werden verdacht van betrokkenheid bij een misdrijf.
Om een beeld te krijgen van de aard en de omvang van criminaliteit onder asielzoekers zijn 105 casus onderzocht. Tenslotte hebben de onderzoekers 26 criminele uitgeprocedeerde asielzoekers geïnterviewd om onder meer een beeld te krijgen van de beweegredenen van deze groep om delicten te plegen, de eventuele criminele voorgeschiedenis in het land van herkomst, de invloed van de sociale omgeving en de eventuele invloed van de verblijfsstatus bij het ontwikkelen van crimineel gedrag.
Opgemerkt dient te worden dat het onderzoek een aantal beperkingen kent. Zo is het gebaseerd op gegevens uit 2004, recente gegevens zijn niet in het onderzoek betrokken. Daarnaast geldt dat de onderzochte populatie asielzoekers relatief gering is.
Voorts is voor het onderzoek geen gebruik gemaakt van gegevens van veroordeelden, de onderzoekers hebben zich beperkt tot het gebruik van gegevens van verdachten zoals die geregistreerd staan in het HKS-systeem van de politie. Het is daardoor niet mogelijk om op basis van dit rapport conclusies te trekken over de daadwerkelijke aard en de omvang van criminaliteit onder asielzoekers in Nederland. Het rapport kan slechts als een indicatie worden gezien.
Het gebruik van alleen gegevens van verdachten en niet ook gegevens van veroordeelden is een keuze geweest van de opdrachtgever van het onderzoek en de onderzoekers. Navraag bij de onderzoekers heeft uitgewezen dat er ten tijde van het onderzoek geen mogelijkheid bestond om gegevens van verdachten en van veroordeelden automatisch aan elkaar te koppelen. Een dergelijke koppeling zou alleen kunnen worden gelegd op basis van handmatig dossieronderzoek hetgeen niet binnen het geplande tijdpad voor het onderzoek was voorzien.
Tenslotte is een groot aantal in het rapport genoemde punten al geconstateerd en in de meeste gevallen zijn reeds maatregelen getroffen tot het oplossen daarvan (hiervoor verwijs ik naar mijn reactie op de aanbevelingen in hoofdstuk 3 van deze brief). Door de lange looptijd van het onderzoek is een aantal conclusies en aanbevelingen reeds achterhaald.
Gelet op de grote hoeveelheid gegevens in het rapport, volsta ik met de hoofdlijnen.
Van de 74 000 asielzoekers met een verblijfsvergunning werd in 2004 3% verdacht van een misdrijf, van de 34 000 asielzoekers die in 2004 nog in afwachting waren van een beslissing op hun asielverzoek werd 5% verdacht van een misdrijf. In relatie tot de gehele Nederlandse bevolking worden asielzoekers vaker verdacht van criminaliteit dan Nederlanders, maar gemiddeld minder vaak dan veel (traditionele) allochtone herkomstgroepen, zoals bijvoorbeeld Antillianen (7,5%), Marokkanen (6,1%), en Surinamers (5,0%). Bij uitgeprocedeerde asielzoekers ligt dit percentage hoger. Geschat wordt dat er ongeveer 2400 uitgeprocedeerde criminele asielzoekers in Nederland verblijven. Asielzoekers afkomstig uit Noord-Afrika en Oost-Europa worden relatief vaak verdacht van betrokkenheid bij criminele activiteiten. Verder wordt vastgesteld dat criminaliteitspatronen onder asielzoekers overeenkomen met die onder de Nederlandse bevolking: mannen, jongeren en alleenstaanden komen vaker in aanraking met de politie dan vrouwen, ouderen en gehuwden/samenwonenden.
Voor het onderzoek naar criminaliteitspatronen en criminele carrières van asielzoekers zijn 105 zaken onder de loep genomen. De gevonden criminaliteitspatronen worden voor een deel verklaard uit persoongebonden factoren zoals onverwerkte trauma’s. Psychische problemen van asielzoekers treden vaak op in wisselwerking met institutionele factoren zoals de duur en het verloop van de toelatingsprocedure en de leefbaarheid en veiligheid van het asielzoekerscentrum en het toezicht dat op asielzoekers wordt uitgeoefend.
Voorts wordt gesteld dat asielzoekerscentra gelegenheid kunnen bieden tot het afzetten van illegale goederen en diensten op meer georganiseerde wijze en kan het verblijf in een asielzoekerscentrum als dekmantel dienen voor criminele activiteiten.
Gebleken is echter dat asielzoekers die betrokken zijn bij zware en/of georganiseerde criminaliteit meestal niet (meer) op een asielzoekerscentrum verblijven en vaak samenwerken met landgenoten of personen met dezelfde etnische of culturele achtergrond die deel uitmaken van criminele groepen of netwerken. Het gaat hierbij vaak om ex-asielzoekers waarvan een deel zich als vergunninghouder heeft gevestigd. Een ander deel is na strafrechtelijke vervolging tot ongewenst vreemdeling verklaard en dient, na het uitzitten van de straf, Nederland te verlaten.
Bij asielzoekers die bij vormen van georganiseerde criminaliteit betrokken zijn geraakt, leek er soms sprake te zijn van «importcriminaliteit». Hiervan is volgens de onderzoekers sprake als de asielzoeker al crimineel actief was in het land van herkomst en doelbewust naar Nederland is gekomen vanwege de vermeende mogelijkheden voor criminele activiteiten.
Op basis van de beschikbare gegevens hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen of «importcriminaliteit» daadwerkelijk aan de orde is.
Onder 26 criminele asielzoekers is onderzoek verricht naar de aard van de criminele activiteiten die zij hebben verricht. Hieruit komt naar voren dat er vaak sprake is van verblijfscriminaliteit. Hieronder wordt verstaan delicten die erop gericht zijn om in Nederland of een ander westers land te verblijven zoals het gebruik van valse of vervalste reisdocumenten, het reizen met een reisdocument van een ander, zich niet kunnen legitimeren of het tonen van een vals identiteitsdocument in Nederland. Daarnaast is er sprake van bestaanscriminaliteit waarbij het gaat om delicten die migranten in staat stellen om inkomsten te verwerven waardoor zij in Nederland kunnen leven zoals werken met valse of vervalste documenten, winkeldiefstal, drugshandel en heling. Een derde categorie betreft verslavingsgerelateerde criminaliteit waarbij het gaan om allerlei vormen van criminaliteit die voortvloeien uit drugsverslaving. Ten slotte is er sprake van overige criminaliteit waaronder seksuele delicten en rijden onder invloed.
3. Conclusies en aanbevelingen en reactie Staatssecretaris van Justitie
De onderzoekers concluderen dat de resultaten van het onderzoek de noodzaak tot een snelle beslisprocedure ondersteunen. Langdurig verblijf in de opvang verhoogt het risico betrokken te raken bij criminaliteit. Een snelle en tegelijkertijd zorgvuldige beslisprocedure voorkomt een onnodig lang verblijf in de asielopvang en kan wellicht voorkomen dat asielzoekers er alles aan zullen doen om uitzetting te voorkomen. Ook is het wenselijk om de zelfredzaamheid van asielzoekers te versterken. Door de onderzoekers wordt aanbevolen om aan de volgende voorwaarden extra aandacht te besteden: voldoende leefgeld en materiële voorzieningen, veiligheid en geborgenheid (vertrouwenspersonen), leefbaarheid (kort verblijf in opvang, privacy en mogelijkheden tot opvoeding van kinderen), opleiding en werk.
Uit de onderzoeksresultaten komt naar voren dat verschillende factoren een rol spelen bij de betrokkenheid van asielzoekers bij criminaliteit. Zo wordt in het rapport geconstateerd dat de relatie tussen achtergrondkenmerken zoals geslacht, leeftijd, sociale banden en herkomst en het al dan niet verdacht zijn van criminaliteit sterker is dan de relatie tussen de verblijfstitel en het al dan niet verdacht zijn van criminaliteit. Ook blijkt dat een gedeelte van de asielzoekers het criminele pad verkiest eerst nadat hen een verblijfstitel is verleend. Onzekerheid over de verblijfstitel en het verblijf in de asielopvang blijken op zichzelf geen doorslaggevende factor te vormen maar kunnen van invloed zijn op het besluit van de asielzoeker om criminele activiteiten te ontplooien.
Wat de achterliggende redenen ook zijn, het begaan van strafbare feiten kan niet worden geaccepteerd. Ik wijs erop dat ook voor de komende vier jaar het terugdringen van criminaliteit voor het kabinet prioriteit heeft. Daarbij zal tevens extra aandacht worden besteed aan preventieve maatregelen.
Voor wat betreft de aanpak van criminaliteit onder specifieke probleemgroepen en recidive is in 2005 een pakket maatregelen getroffen. Hierbij valt te denken aan de beleidsprogramma’s Jeugd terecht, Jeugdsancties nieuwe stijl en Operatie Jong en het beleidsprogramma Terugdringen Recidive. (TK 2004–2005, 30 023, nr. 1). Reeds in 2004 zijn er maatregelen genomen ter bestrijding van criminaliteit onder jeugdigen hetgeen is neergelegd in de brief aan de Kamer over Jeugdsancties Nieuwe Stijl (TK 2004–2005, 24 587 en 28 741, nr. 12). Over de maatregelen op het gebied van criminaliteit en de integratie van minderheden is de Kamer bij brief van 26 april 2005 geïnformeerd (TK 2004–2005, 25 726 nr. 21).
Ik onderken het belang van verdere verbetering en versnelling van de asielprocedure, een punt dat in het coalitieakkoord wordt onderschreven. In de kabinetsreactie op de evaluatie van de Vreemdelingenwet 2000, die op 13 oktober 2006 naar de Kamer is gezonden (TK 2006–2007, 30 846, nr. 1) wordt aangegeven hoe wordt ingezet op een verdere stroomlijning van de asielprocedure.
Ten aanzien van aspecten als leefbaarheid, veiligheid en voorzieningen in de asielopvang wil ik het volgende opmerken.
Zoals ik ook eerder in mijn reactie heb aangegeven zijn de aanbevelingen gebaseerd op gegevens uit 2004. Inmiddels zijn door het Centraal Orgaan Opvang asielzoekers (COA) verschillende activiteiten ontplooid die aansluiten op geconstateerde knelpunten en risico’s binnen de opvang.
Zo is door het COA in 2005 een nieuw opvangmodel geïmplementeerd waarin leefbaarheid en beheersbaarheid centraal staan (TK 2003–2004, 29 344, nr. 1). Hierbij valt te denken aan het mede verantwoordelijk stellen van de asielzoeker voor de leefbaarheid en veiligheid in de opvanglocaties en het organiseren van bewonersbijeenkomsten. Tevens worden er trainingen gegeven aan vrouwen en meisjes om hen weerbaarder te maken hetgeen bijdraagt aan de veiligheid in de opvanglocatie, en worden algemene normen en waarden bij zowel de vrouwelijke als de mannelijke bewoners onder de aandacht gebracht. De zelfredzaamheid van asielzoekers wordt verder vormgegeven door asielzoekers de mogelijkheid te geven om tegen een vergoeding activiteiten uit te voeren.
Leefbaarheid en veiligheid zijn thema’s waarin het COA de komende jaren extra wil investeren zodra daarvoor financiële middelen beschikbaar zijn.
Voorts is in 2006 door het COA gestart met het project bestrijding mensenhandel. Het project heeft als doel om mensenhandel, loverboyproblematiek en prostitutie in en rondom COA-opvanglocaties te bestrijden, alsmede het bestrijden van gelegenheidsstructuren die de mogelijkheid bieden om deze vormen van criminaliteit te ontplooien.
Het project heeft reeds geleid tot een aantal maatregelen op het gebied van de opvang zoals de inrichting en implementatie van een proces van signaleren, registreren en melden, en het verbeteren en bestendigen van samenwerkingsrelaties tussen het COA en ketenpartners op lokaal niveau.
Ook wordt door het COA al sinds enige tijd gewerkt met een cliëntvolgsysteem. Indien een asielzoeker verhuist naar een andere opvanglocatie dan wordt het dossier overgedragen aan die nieuwe opvanglocatie.
Daarnaast is het COA nauw betrokken bij de verdere ontwikkeling van de BasisVoorziening Vreemdelingen (BVV), het nieuwe registratiesysteem voor de hele vreemdelingenketen. Tenslotte begeleidt het COA afgewezen asielzoekers en biedt het COA ondersteuning bij het oplossen van praktische belemmeringen bij zelfstandige terugkeer.
De onderzoekers concluderen dat personen met een verblijfsvergunning asiel relatief vaker worden verdacht van een delict dan de reguliere Nederlandse bevolking. Dit zou duiden op problemen bij de overgang van asielzoeker in procedure naar toegelaten asielzoeker en de participatie in de Nederlandse samenleving. Veel asielmigranten kunnen hun talenten en expertise amper inzetten. Zij hebben veel tijd doorgebracht in het centrum met niets doen en hebben zodoende veel van hun aantrekkelijkheid voor werkgevers verloren op het moment dat zij de arbeidsmarkt kunnen betreden. Het is aan te bevelen de mogelijkheden van asielzoekers in procedure om te werken uit te breiden.
In de eerste plaats wil ik nogmaals onderstrepen dat het begaan van strafbare feiten onacceptabel is. Het al dan niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning en de mate van participatie in de Nederlandse samenleving doet hier op geen enkele wijze aan af. Voorts wil ik opmerken dat het onderwerp integratie ook voor dit kabinet hoge prioriteit heeft zoals ook is verwoord in het coalitieakkoord. Zo komt er onder meer een «deltaplan inburgering» voor oud- en nieuwkomers gericht op een grote inhaalslag in de komende vier jaar.
Het beeld dat asielzoekers veel tijd hebben doorgebracht op een centrum met niets doen, wordt door het COA niet herkend. Integendeel, de begeleiding door casemanagers is erop gericht bewoners continu bezig te laten zijn met de volgende fase in hun leven. Op het gebied van inburgering is die begeleiding erop gericht de asielzoeker zo veel mogelijk voor te bereiden op een volwaardige deelname aan de Nederlandse samenleving. Het COA streeft ernaar om scholing en het opdoen van werkervaring een vast onderdeel te laten uitmaken van het inburgeringsprogramma, ook in de periode dat statushouders bij het COA verblijven voordat zij een gemeentelijke woning betrekken.
Voorts geldt dat het COA sinds enkele jaren binnen de centrale opvang uitvoering geeft aan het project Inburgeren in de opvang waarin personen met een verblijfsstatus asiel in een opvangcentrum een programma van 13 weken krijgen aangeboden, bestaande uit lessen Nederlandse taal en Kennis van de Nederlandse Samenleving. De cursusresultaten worden met het overdrachtsdossier overgedragen aan de gemeente waar de vergunninghouder zal worden gehuisvest. Inburgeren in de opvang van personen met een verblijfsvergunning asiel heeft een wettelijke basis gekregen in de Wet inburgering die per 1 januari 2007 in werking is getreden.
De Wet inburgering voorziet verder in een gemeentelijke inburgeringsvoorziening aan personen met een verblijfsstatus. Gemeenten moeten alle nieuwe asielzoekers binnen 14 weken na huisvesting in hun gemeenten een inburgeringsvoorziening aanbieden, die leidt tot een beheersing van de Nederlandse taal op (minimaal) niveau A2 en tot een vergroting van de Kennis van de Nederlandse samenleving. De voorziening omvat ook het afleggen van het inburgeringsexamen. Met deze inburgeringsvoorziening kunnen asielzoekers zich beter voorbereiden op het actief meedoen aan onze Nederlandse samenleving en hun kansen op werk vergroten. Overigens blijft ook in dit kader van belang dat een asielprocedure niet onnodig lang duurt. Wat ik op dit gebied zal ondernemen heb ik hiervoor reeds toegelicht.
De betrokkenheid bij criminaliteit van asielmigranten neemt toe als men geen verblijfsrecht heeft. Dit is een argument ten faveure van een effectief terugkeerbeleid. Het ontbreekt nu aan inzicht in de omvangrijke groep asielmigranten die «administratief» zijn «verwijderd» en waarvan onduidelijk is of zij het land hebben verlaten.
In het rapport wordt geconstateerd dat terugkeer soms moeilijk te realiseren is door een reeks van factoren die buiten de verantwoordelijkheid liggen van de uitgeprocedeerde asielzoeker maar te maken te hebben met factoren in het land van herkomst of met instanties die niet mee willen werken aan terugkeer.
De medewerking van de vreemdeling is van essentieel belang voor het welslagen van het daadwerkelijk vertrek. De medewerking van de autoriteiten van het land van herkomst is hierbij uiteraard ook van invloed, maar de praktijk wijst uit dat indien de vreemdeling volledig meewerkt aan het terugkeerproces, er in de regel geen belemmeringen worden opgeworpen door de autoriteiten van het land van herkomst.
In 2005 heeft het kabinet aangekondigd dat er een aparte terugkeerorganisatie zal worden opgezet (TK 2005–2006, 30 240, nr. 4). Dit heeft geleid tot de oprichting van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) die sinds januari 2007 van start is gegaan. De DT&V heeft als hoofddoelstelling het bevorderen van het daadwerkelijke vertrek van door politie of Koninklijke Marechaussee aangebrachte illegale vreemdelingen en van alle asielzoekers die het land dienen te verlaten. Bij de uitvoering daarvan heeft de DT&V de regie. Daarbij staat het stimuleren van zelfstandig vertrek voorop en indien dat niet lukt, begeleidt de DT&V het proces van het gedwongen vertrek van de vreemdeling. In de strategie van de DT&V staan een persoonsgerichte aanpak en het op professionele wijze uitvoering geven aan eenduidige werkprocessen centraal.
Daarnaast richt de DT&V zich ook op het beïnvloeden en wegnemen van andere factoren die de terugkeer van een vreemdeling kunnen bemoeilijken. Hierbij kan gedacht worden aan het faciliteren van vreemdelingen bij presentaties voor diplomatieke vertegenwoordigingen van herkomstlanden.
Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van Justitie om in zijn schriftelijke reactie in te gaan op moeilijk uitzetbare vreemdelingen kan ik u als volgt melden. Ik ben voornemens om sterk in te zetten op het intensiveren van de dialoog met herkomstlanden met als doel het bewerkstelligen van een efficiënter terugkeerproces ook voor wat betreft moeilijk uitzetbare vreemdelingen. Beoogd wordt om met belangrijke herkomstlanden partnerschapsovereenkomsten te sluiten waarin onder meer afspraken over terugkeer worden opgenomen.
Tevens geldt dat, conform het huidige beleid, een vreemdeling die ter fine van uitzetting in vreemdelingenbewaring is geplaatst, zijn bewaring langer dan de doorgaans gehanteerde termijn van zes maanden kan duren, indien er sprake is van ongewenstverklaring of zware criminele antecedenten. De mogelijkheid bestaat om vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 ongewenst te verklaren wanneer zij een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid. Een vreemdeling die in Nederland verblijft terwijl hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard, kan een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden worden opgelegd (artikel 197 WvSr.).
In 2004 zijn maatregelen genomen ter bestrijding van onder meer aan illegaal verblijf gerelateerde overlast en criminaliteit (TK 2003–2004, 29 537, nr. 2). Het betreft hier onder meer specifieke maatregelen voor de aanpak van overlast en overlastveroorzakers. Uitgangspunt voor het nemen van deze maatregelen is de omstandigheid dat illegalen zorgen voor overlast in de vorm van bovenmatige betrokkenheid bij crimineel gedrag, met name in de vorm van overlevingscriminaliteit. De betrokkenheid van illegalen bij overlevingscriminaliteit en het feit dat hun maatschappelijke positie hen ontvankelijk maakt voor uitbuiting, bracht het kabinet ertoe maatregelen te treffen om profiteurs harder aan te pakken. Het gaat hier om de aanpak van malafide verhuurders, mensenhandelaren en werkgevers die illegalen te werk stellen. Hiertoe is extra capaciteit vrijgemaakt en de samenwerking tussen ketenpartners is verbeterd en geïntensiveerd. Tevens is een landelijk dekkend netwerk van interventieteams opgezet en heeft de Arbeidsinspectie het aantal controles uitgebreid. Op 22 november 2005 en 22 februari 2006 is uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van de verschillende maatregelen geïnformeerd (TK 2005–2006, 29 537, nr. 28 en 2005–2006, 29 537, nr. 29). Of de strijd tegen illegaliteit succesvol is laat zich lastig meten. Zo is in 2006 door het WODC een onderzoek uitgevoerd naar de omvang van de illegalenpopulatie in Nederland. Op basis van de resultaten van dat onderzoek lijkt het aantal illegalen te zijn gedaald wat ook voor de hand ligt in verband de uitbreiding van de EU in 2004.
Bij brief van 2 november 2006 is de Kamer geïnformeerd over de resultaten van dat onderzoek (TK 2006–2007, 29 344 en 19 637, nr. 60).
Het kabinet zal de in gang gezette maatregelen uit de illegalennota onverkort doorzetten.
Voorts is met het oog op het bestrijden van criminaliteit onder vreemdelingen het protocol voor de informatie-uitwisseling tussen de strafrecht- en de vreemdelingenketen herzien. De doelstellingen van het protocol «Vreemdelingen in de Strafrechtketen» (VRIS) zijn dat vreemdelingrechtelijke consequenties worden verbonden aan het plegen van strafbare feiten en dat de strafrechtketen bekend is met de verblijfsrechtelijke status van de vreemdeling. Dit betekent dat criminele (illegale) vreemdelingen na ommekomst van hun straf uit Nederland dienen te worden verwijderd, bij voorkeur rechtstreeks vanuit strafrechtelijke detentie en, indien van toepassing, met een ongewenstverklaring. Uw Kamer is over de herziening van het VRIS-protocol geïnformeerd bij brief van 9 september 2005 (TK 2004–2005, 29 800 VI, nr. 169).
Op het gebied van de bestrijding van documentfraude zijn in 2003 en 2004 de nodige maatregelen in gang gezet onder meer in de sfeer van preventie en kwaliteitsverbetering van het verificatieproces en de informatiehuishouding. Ik verwijs hiervoor naar de kabinetsreactie op het rapport van «Identiteitsfraude en (reis) documenten» van de KMar (TK 2003–2004, 29 200, VI, nr. 166) en de antwoorden op het schriftelijk overleg over hetzelfde rapport (TK II, 2004–2005, 29 800, VI, nr. 115).
Gezien de beperkingen van het onderzoek geeft het rapport slechts een indicatie van de mate van betrokkenheid van asielzoekers bij criminele activiteiten. Het rapport geeft inzicht in de aard van de criminele activiteiten waar asielzoekers van worden verdacht en de samenhang met een aantal persoonlijke en sociale factoren. Vanwege het ontbreken van gegevens over veroordelingen kan op basis van dit rapport geen uitspraak worden gedaan over de daadwerkelijke mate van betrokkenheid van asielzoekers bij criminele activiteiten.
Het resultaat van dit onderzoek laat uiteraard onverlet dat het terugdringen van criminaliteit, ook onder vreemdelingen, een hoge prioriteit heeft voor dit kabinet. In dit kader is, zoals u weet, een groot aantal maatregelen aangekondigd in het coalitieakkoord, met als doel criminaliteit te bestrijden zowel vanuit de preventieve als de repressieve invalshoek.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19637-1153.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.