19 637
Vreemdelingenbeleid

nr. 1130
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 februari 2007

Hierbij informeer ik u over mijn beslissing ten aanzien van de motie van het lid De Wit van 20 december 2006 jl. in welke de regering wordt verzocht de 181 in februari gepresenteerde Syriërs, voor zover zij nog in Nederland zijn en er geen sprake is van contra-indicaties, een verblijfsvergunning te verstrekken (II 2006–2007, 19 637, nr. 1119).

In het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken ten aanzien van Syrië van augustus 2006 staat vermeld «er zijn geen aanwijzingen dat een eerder gedaan asielverzoek in het buitenland of een langdurig verblijf in het buitenland alleen reden vormen voor tussenkomst van de veiligheidsdiensten. In vergelijking met andere personen die naar Syrië terugkeren ondergaan personen afkomstig uit Syrië van wie het asielverzoek in het buitenland is afgewezen geen aparte behandeling».

In dit licht deel ik de overweging van de Kamer dat er sprake zou zijn van een verhoogd risico om bij terugkeer in Syrië geconfronteerd te worden met sancties of een anderszins negatieve behandeling bij terugkeer dan ook niet.

Wel neem ik in aanmerking dat er onder meer sprake is van een, bij naam bekende, specifieke en duidelijk afgebakende groep vreemdelingen, die in bijzondere onzekerheid verkeert als gevolg van opeenvolgende toezeggingen aan Uw Kamer om geen onomkeerbare stappen te zetten, als gevolg waarvan uitzetting achterwege is gebleven en deze groep bovendien langdurig in Nederland verblijft.

Daarom kom ik echter wel tegemoet aan de wens van Uw Kamer om tot vergunningverlening over te gaan voor deze specifieke groep vreemdelingen, namelijk de vreemdelingen die in persoon gepresenteerd zijn in het kader van de Taskforce Syrië in februari 2006, behoudens in gevallen van contra-indicaties. Ik zal hiervoor gebruik maken van mijn discretionaire bevoegdheid op grond van art. 3.4, derde lid Vreemdelingenbesluit 2000.

Deze vreemdelingen dienen aan de algemene voorwaarden voor toelating te voldoen. In dit kader heb ik besloten dat zij worden vrijgesteld van het mvv-, leges-, paspoort- en middelenvereiste.

Op grond van het bovenstaande zullen de betreffende vreemdelingen worden aangeschreven door de Immigratieen Naturalisatiedienst met een uitnodiging om een aanvraag in te dienen.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven