17 050 Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

Nr. 521 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2015

Tijdens het Algemeen Overleg Handhaving op 1 juli jl. (Kamerstuk 17 050, nr. 520) is toegezegd dat uw Kamer een nadere toelichting krijgt op de beantwoording van de Kamervragen van het lid Schouten (CU) over het opleggen van een werkstraf aan een uitkeringsgerechtigde vanwege het niet opgeven van vrijwilligerswerk (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2637). Het betreft een aanvulling op het antwoord op vraag 3 van deze Kamervragen inzake het overtreden van de inlichtingenplicht.

Het kabinet vindt vrijwilligerswerk belangrijk en wil dat stimuleren. Dat neemt niet weg dat er ook voor vrijwilligerswerk enkele verplichtingen uit de Participatiewet van toepassing zijn. Zo dient vrijwilligerswerk, ook als er geen sprake is van inkomsten, te worden gemeld bij de gemeente. Immers, ook uitkerings-gerechtigden die vrijwilligerswerk doen, moeten beschikbaar blijven voor een betaalde baan.

Indien een bijstandsgerechtigde vrijwilligerswerk niet meldt, geeft de gemeente op grond van de sanctiebepalingen in de Participatiewet een waarschuwing of legt, bijvoorbeeld wanneer sprake is van een benadelingsbedrag of recidive, een boete op. Natuurlijk moet een boete afgestemd zijn op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de individuele casus.

In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude is vastgelegd dat voor strafrechtelijke vervolging in beginsel geldt dat er sprake moet zijn van een benadelingbedrag van meer dan € 50.000. In deze aanwijzing zijn uitzonderingsgronden geformuleerd, die het mogelijk maken om van deze aangiftegrens af te wijken.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven