17 050 Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

Nr. 484 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2014

Tijdens het Algemeen Overleg arbeidsmigratie op 25 april 2013 heb ik toegezegd u halfjaarlijks te informeren over de stand van zaken bij de aanpak van schijnconstructies.1 Op 26 november 2013 heeft u de eerste voortgangsrapportage aanpak schijnconstructies2 ontvangen waarin de uitwerking van enkele concrete maatregelen uit het actieplan «bestrijden van schijnconstructies»3 nader is toegelicht. Het actieplan maakt onderdeel uit van het sociaal akkoord dat het kabinet heeft gesloten met werkgevers- en werknemersorganisaties.

Het kabinet heeft met de aanpak schijnconstructies tot doel eerlijke concurrentie tussen bedrijven te bevorderen en een fatsoenlijke beloning voor werknemers te waarborgen. Voor bonafide bedrijven is het essentieel dat oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden doelmatig wordt bestreden. In de vorige voortgangsrapportage aanpak schijnconstructies gaf ik aan dat de arbeidsvoorwaarden de afgelopen jaren steeds meer onder druk zijn komen te staan. De toename van arbeidskrachten uit de andere landen van de Europese Unie en krappere marges als gevolg van toegenomen concurrentie maken het aantrekkelijk om op arbeidskosten te besparen. Bepaalde werkgevers bedienen zich daarbij van schijnconstructies, al dan niet grensoverschrijdend, waarmee deze werkgevers de randen van de wet opzoeken en in sommige gevallen er ook overheen gaan.

De Inspectie SZW stelde in 2013 bij 582 werknemers vast dat zij niet betaald werden conform de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Dat zijn er 214 meer dan in 2012.4 Recente casussen in de Eemshaven, maar ook bij andere bouwprojecten, illustreren dat ook de cao’s ontdoken worden. Uw Kamer heeft in de afgelopen periode hier ook verschillende vragen over gesteld.5

De afgelopen periode heb ik – in nauwe samenwerking met sociale partners, zzp-organisaties, gemeenten, uitvoeringsorganisaties, inspectiediensten en andere ministeries – de maatregelen op de onderwerpen schijnzelfstandigheid, ontduiking wettelijk minimumloon, misbruik premieafdracht, ontduiking van cao’s, gefingeerde dienstverbanden, migratieconstructies, informatie-uitwisseling, transport en internationaal verder uitgewerkt. Voor de voortgang verwijs ik u naar de bijlage, waarin per thema de stand van zaken is weergegeven. Er zijn opnieuw belangrijke stappen gezet. Op een aantal onderdelen heb ik wetswijzigingen uitgewerkt in het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies (WAS). In deze brief licht ik de uitwerking van enkele concrete maatregelen en resultaten nader toe. In paragraaf 1 behandel ik de hoofdlijnen van de WAS. Vervolgens licht ik in paragraaf 2 de handhavingsresultaten van de aanpak van schijnconstructies toe. In paragraaf 3 belicht ik enkele internationale activiteiten.

1. Wet aanpak schijnconstructies

In de vorige voortgangsrapportage aanpak schijnconstructies heb ik de WAS aangekondigd. Vandaag wordt deze wet voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State gestuurd. Met de WAS wordt een aantal ongewenste constructies wettelijk niet meer toegestaan en krijgt de Inspectie SZW meer mogelijkheden om te handhaven. Het doel van deze wet is het bevorderen van eerlijke concurrentie tussen bedrijven en een eerlijke beloning voor werknemers. Ik zal hierna enkele onderdelen van de WAS toelichten. Het volledige wetsvoorstel zal ik aan uw Kamer doen toekomen, na ommekomst van het advies van de Raad van State en de Raad voor de Rechtspraak en zodra de resultaten van de uit te voeren praktijktoets bekend zijn.

Eerlijk loon

Iedereen die in Nederland werkt op grond van een arbeidsovereenkomst heeft recht op ten minste het wettelijk minimumloon. In de praktijk komt de Inspectie SZW echter nog situaties tegen waarin werknemers onder het wettelijk minimumloon worden betaald. Dat is ongewenst vanwege het normstellende karakter van de wet als ook vanwege oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, met name loon, met als gevolg mogelijke verdringing van binnenlands arbeidsaanbod.

Om de handhaafbaarheid van de WML te verbeteren en om ervoor te zorgen dat werknemers het minimumloon ontvangen, zijn aanvullende wettelijke bepalingen wenselijk. De loonstrook is een belangrijk middel voor de Inspectie SZW om te kunnen controleren of het wettelijk minimumloon wordt uitbetaald. In de praktijk blijken loonstroken soms niet beschikbaar of ontoereikend om een deugdelijke controle uit te oefenen. Daarom regelt de WAS, in aanvulling op de bestaande voorschriften uit het Burgerlijk Wetboek (BW) omtrent de loonstrook, dat een loonstrook aan bepaalde eisen moet voldoen en op verzoek aan de toezichthouder moet worden verstrekt.

Voorts komt de Inspectie SZW regelmatig de onwenselijke situatie tegen waarin een werknemer op papier het bruto wettelijk minimumloon betaald krijgt, maar dit (groten)deels uit onbestemde onkostenvergoedingen bestaat en uit een laag basisloon. Onkostenvergoedingen behoren niet tot het minimumloon indien zij bedoeld zijn om noodzakelijke kosten te dekken die samenhangen met het vervullen van de dienstbetrekking. Door een deel van het wettelijk minimumloon in de vorm van onbestemde onkostenvergoedingen te verstrekken, behalen werkgevers mogelijk een oneigenlijk financieel voordeel. Er kan immers niet worden vastgesteld of de vergoeding bedoeld is ter bestrijding van noodzakelijke kosten en dus ook niet of de onkostenvergoeding een bestanddeel is van het minimumloon of niet. De werkgeversafdrachten voor belastingen en premies kunnen in deze situatie lager zijn dan die van een niet-gedetacheerde werknemer of van een werknemer die geen onbestemde onkostenvergoeding krijgt. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Daarnaast bouwt een werknemer in deze situatie minder WW-rechten op omdat over de onkostenvergoedingen geen werkgeverspremies worden betaald. Daarom wordt in de WAS voorgesteld de werkgever te verplichten op de loonstrook te specificeren welke onkostenvergoedingen zijn verstrekt en aan te geven hoe hoog deze zijn.

Daarnaast kan bij contante uitbetaling van het wettelijk minimumloon worden gefraudeerd. Werkgevers tonen kwitanties voor loonbetalingen die nooit gedaan zijn. Dit belemmert het effectief controleren van de naleving van de WML en het vaststellen van eventuele onderbetaling. Daarom wordt in de WAS voorgesteld werkgevers te verplichten om minimaal het gedeelte gelijk aan het wettelijk minimumloon, giraal uit te betalen. Aan de hand van een bankafschrift kan dan vastgesteld worden wat daadwerkelijk is uitbetaald.

In de praktijk komt het voor dat een werknemer onder het wettelijk minimumloon wordt betaald doordat de werkgever onterecht bepaalde kosten met het wettelijk minimumloon verrekent. Het handhavingsbeleid van de Inspectie SZW staat verrekeningen tot onder het wettelijk minimumloon niet toe, tenzij het gaat om huisvestingskosten (tot 20% van het minimumloon) en kosten voor ziektekostenpremie (tot 10% van het minimumloon). De Inspectie SZW komt echter situaties tegen waarbij de genoemde percentages maximaal worden gebruikt, ook als de daadwerkelijke kosten lager zijn. Uit een gerechtelijke uitspraak is tevens gebleken dat het huidige handhavingsbeleid onvoldoende in de wet is verankerd. Hoewel tegen de uitspraak hoger beroep is aangetekend, is dit voor de regering mede aanleiding om het beleid wettelijk eenduidiger vast te leggen. Om volledige betaling van het minimumloon zeker te stellen wordt het niet langer toegestaan te verrekenen met het wettelijk minimumloon.

Zowel de werknemer als de Inspectie SZW wordt met voornoemde maatregelen beter in staat gesteld om te controleren of de werkgever het vereiste wettelijk minimumloon betaalt. Dit is een belangrijke eerste stap voor het verbeteren van de handhaafbaarheid van de WML. Voor het verder verbeteren van de WML ten behoeve van een betere naleving en een betere handhaving, wordt nader bezien welke maatregelen genomen moeten worden. Hierover ontvangt uw Kamer separaat een brief.

Openbaarmaking inspectiegegevens

Het kabinet wil overheidsinformatie, binnen de wettelijke kaders, zoveel mogelijk openbaar maken in het kader van good governance en verantwoording. Zoals aangekondigd in mijn brief van 21 februari jl.6 wordt via de WAS een wettelijke regeling voorbereid om inspectiegegevens van de Inspectie SZW in het nalevingstoezicht op de arbeidwetten op individueel bedrijfsniveau openbaar te kunnen maken.

Daarmee wordt een solide juridische basis gecreëerd om transparant te zijn over de bevindingen uit inspectieonderzoeken, ongeacht de uitkomst en de toegepaste maatregelen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van meer transparantie in het verstrekken van overheidsinformatie over prestaties van bedrijven en instellingen. Daardoor is meer transparantie mogelijk over de misstanden die de Inspectie SZW aantreft. De mogelijkheid om actief toezichtsbevindingen openbaar te maken is mede gericht op het verbeteren van de naleving (versterking van de preventieve werking). Daarnaast zal de openbaarmaking bijdragen aan de legitimering van het handelen van de toezichthouder en transparantie verschaffen over de wijze waarop dit toezicht plaatsvindt. Daarbij komt dat inspectiezaken tegenwoordig praktisch niet meer anoniem te houden zijn door de invloed van de sociale media, zoekmachines e.d. Om die reden is het van belang dat er betrouwbare en objectieve informatie over specifieke zaken gegeven kan worden. Consumenten kunnen daarmee hun voordeel doen in hun keuzegedrag. En het biedt bedrijven en brancheorganisaties de mogelijkheid om kennis te nemen van informatie die van belang is voor hun eigen verantwoordelijkheid in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Uitbreiding civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid

In sommige ketens komt het voor dat een werknemer van zijn werkgever te weinig of geen loon ontvangt en zijn werkgever onvindbaar is of om andere redenen onaanspreekbaar. Hierdoor ontvangt de werknemer het verschuldigde loon niet. Een aantal recente casussen illustreert dat met name schakels onderin de keten druk ervaren om personeel tegen ongeoorloofde lonen te laten werken.7 Het bestaande wettelijk instrumentarium richt zich primair op de relatie tussen de werkgever en werknemer, terwijl de praktijk laat zien dat naast deze partijen ook nog andere partijen betrokken zijn. Daarom is in het actieplan «bestrijden van schijnconstructies», in het sociaal akkoord en in de vorige voortgangsrapportage gemeld dat er gewerkt wordt aan een ketenaansprakelijkheid voor het loon voor alle opdrachtgevers. In de WAS wordt dit nu opgenomen. Het doel van deze uitbreiding is te zorgen voor bonafide ketens waarin werknemers het verschuldigde loon ontvangen. Dit kan naast het wettelijk minimumloon, ook het verschuldigde cao-loon of bij individuele arbeidsovereenkomst overeengekomen loon zijn. Door deze uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid kan een werknemer andere partijen (schakels) in de keten aanspreken op betaling van het verschuldigde loon als de werkgever niet in rechte aanspreekbaar is. Het uitgangspunt is wel dat een werknemer altijd eerst zijn werkgever aanspreekt op betaling van het verschuldigde loon. Daarna kan een werknemer naar de eerstvolgende schakel in de keten en op deze manier steeds een schakel hoger in de keten aanspreken. Hierdoor is er sprake van een volgtijdelijk systeem.

Een opdrachtgever kan wanneer hij aansprakelijk wordt gesteld aangeven wat hij heeft gedaan om aannemelijk te maken dat de onderbetaling hem niet verweten kan worden. Uiteindelijk is het aan de rechter om, op basis van de specifieke omstandigheden van het geval, te beoordelen of een opdrachtgever niet-verwijtbaar heeft gehandeld. Van de uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid zal naar verwachting met name een preventieve en correctieve werking uitgaan.

Om de consequenties van de ketenaansprakelijkheid voor de uitvoering beter in beeld te brengen zal er een «praktijktoets» plaatsvinden.

Verbeteren cao-naleving en -handhaving

Voor de totstandkoming, inhoud, naleving en handhaving van cao’s zijn sociale partners primair verantwoordelijk. De overheid stimuleert de cao-partijen bij de cao-vorming en ondersteunt partijen bij de handhaving van avv’de cao’s. Gedurende avv-loze periodes kunnen cao-partijen of hun handhavingsinstanties zich bij de handhaving alleen richten op de betrokken werkgeversorganisatie(s). Werkgevers die geen lid zijn van de werkgeversorganisatie(s) waarmee de cao is afgesloten verkrijgen met mindere arbeidsvoorwaarden een concurrentievoordeel ten opzicht van de leden tijdens een avv-loze periode. Ter verbetering van de cao-naleving en -handhaving is het van belang periodes waarin geen avv’de cao geldt, te voorkomen. Op een aantal punten wordt daarom de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV) gewijzigd.

Verbeteren informatie-uitwisseling

In de WAS wordt het mogelijk gemaakt voor de Inspectie SZW om informatie door te geven aan cao-partijen ten behoeve van de cao-handhaving. Uit een onderzoek naar de naleving van de WML kan namelijk blijken dat wel het minimumloon wordt betaald, maar kunnen er indicaties zijn dat de cao niet wordt nageleefd. De Inspectie SZW stuit bij de onderzoeken naar schijnconstructies in bijvoorbeeld de bouw- en de uitzendsector regelmatig op vermoedens van overtreding van de cao-voorwaarden. Aangezien een wettelijke grondslag voor deze informatie-uitwisseling ontbreekt, wordt deze grondslag in de WML opgenomen.

Met de in de WAS voorgestelde maatregelen kunnen schijnconstructies beter aangepakt worden. Malafide bedrijven kunnen echter steeds met nieuwe schijnconstructies wet- en regelgeving ontduiken. Daarom zullen in de toekomst signalen vanuit de handhaving goed worden benut om zo nodig aanvullende maatregelen te treffen. Ook rechterlijke uitspraken kunnen in de toekomst leiden tot aanpassing van de regelgeving en het handhavingsbeleid. Het is belangrijk alert te blijven en snel te reageren op eventuele nieuwe constructies.

2. Handhaving

Op 1 november 2013 is een speciaal team gevormd binnen de Inspectie SZW dat belast is met de aanpak van schijnconstructies en met de ondersteuning van de sociale partners bij de handhaving van de cao-voorwaarden. Het team heeft momenteel 45 onderzoeken naar schijnconstructies en 12 verzoeken om ondersteuning bij de handhaving van de cao in behandeling. In deze onderzoeken wordt samengewerkt met publieke en private ketenpartners, zoals de Belastingdienst, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), UWV, FNV, CNV Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) en Technisch Bureau Bouwnijverheid (TBB). Samenwerking is noodzakelijk om gebruik te maken van elkaars competenties en informatiepositie om daarmee malafide werkgevers en hun faciliteerders op meerdere fronten aan te kunnen pakken. Als tijdens de bestuursrechtelijke onderzoeken vermoedens ontstaan van strafbare feiten worden deze onder gezag van het Openbaar Ministerie direct opgepakt.

Van de 45 onderzoeken naar schijnconstructies zijn er 20 gericht op de aanpak van gefingeerde dienstverbanden, waar ik in de bijlage onder het thema gefingeerde dienstverbanden nader op in ga. De andere 25 onderzoeken zijn gericht op complexe schijnconstructies met veelal internationale vertakkingen. In deze zaken wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de gezamenlijke overeenkomsten met Polen, Bulgarije en Roemenië die ik op politiek niveau bekrachtigd heb. Ook met andere landen zijn goede contacten over de uitwisseling van gegevens.

Een constructie die regelmatig wordt aangetroffen, betreft een buitenlandse onderneming die zich voordoet als een «zuivere» dienstverlener, terwijl deze feitelijk alleen arbeidskrachten ter beschikking stelt in Nederland of feitelijk een postbusonderneming is. Dit gaat vaak gepaard met betaling beneden het wettelijk minimumloon, illegale arbeid, lange arbeidstijden en ontduiking van premies en belastingen.

Het speciale team van de Inspectie SZW ondersteunt ook de sociale partners bij de handhaving van de cao-voorwaarden. Om deze rol goed te kunnen vervullen heeft de Inspectie vanaf eind 2013 diverse vertegenwoordigers van de sociale partners geïnformeerd over de rol en taken van de Inspectie bij de ondersteuning van cao-handhaving en zijn zij uitgenodigd om meldingen te doen. Dit heeft tot op heden geleid tot 12 verzoeken om ondersteuning. Het eerste rapport van bevindingen is inmiddels afgerond en overgedragen aan de verzoekende instantie, die de resultaten van dit onderzoek kan gebruiken in een civiele procedure om daarmee correcte naleving van de cao-voorwaarden af te dwingen. Dit betreft een zaak in het internationale wegtransport.

De diverse interventies van de Inspectie SZW en de publieke en private samenwerkingspartners hebben ook indirecte effecten op de naleving van wet- en regelgeving. Opdrachtgevers worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden, ook voor de arbeid die lager in de keten wordt uitbesteed. Dit heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat opdrachtgevers hebben besloten om niet langer zaken te doen met een onderaannemer die blijk heeft gegeven van slecht werkgeverschap.

De Inspectie SZW werkt daarnaast in samenwerking met de Belastingdienst, UWV, gemeenten, SVB en IND aan de oprichting van een gezamenlijk interventieteam voor de aanpak van schijnconstructies. Hiermee kan sneller en effectiever worden opgetreden tegen schijnconstructies.

Handhaving in de transportsector

Sinds 2011 werkt de Inspectie SZW nauw samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bij de aanpak van schijnconstructies in de transportsector. In 2013 heeft de Inspectie SZW in samenwerking met ILT 23 transportbedrijven geïnspecteerd op naleving van de verschillende wetten op het gebied van arbeidsmarktproblematiek en wegvervoer. Deze risicogestuurde inspecties richtten zich op transportbedrijven die zich voornamelijk bezig houden met internationaal transport.

Bij 11 van de 23 onderzochte bedrijven (48%) heeft de Inspectie SZW één of meerdere overtredingen van de Wav geconstateerd. In totaal bleken 35 vreemdelingen illegaal tewerkgesteld te zijn, waarvan 27 Bulgaarse, 7 Roemeense en één Russische werknemer. Bij zes van de onderzochte bedrijven zijn geen overtredingen vastgesteld. Twee bedrijven zijn in de loop van de onderzoeksperiode failliet verklaard. Beide bedrijven kenden een doorstart onder een andere naam en worden in 2014 opnieuw onderzocht. Vier zaken zijn nog in onderzoek. Eén zaak is onder gezag van het Openbaar Ministerie strafrechtelijk opgepakt vanwege vermoedens van strafbare feiten.

De samenwerking van de Inspectie SZW met ILT is in 2014 voortgezet. De focus ligt op het beroepsgoederenvervoer over de weg. De Inspectie SZW, ILT en Belastingdienst wisselen gegevens uit ten behoeve van een integrale risicoanalyse voor de aanpak van schijnconstructies in de transportsector.

3. Internationale activiteiten

Zoals ik in mijn artikel («Stop oneerlijke concurrentie en verdringing») in de Volkskrant van 9 mei jl. heb aangegeven, is grensoverschrijdende samenwerking noodzakelijk om schijnconstructies aan te pakken. De afgelopen periode zijn opnieuw een aantal stappen gezet in de versterking van deze samenwerking.

Op 18 december 2013 is er een samenwerkingsovereenkomst getekend tussen de Inspectie SZW en de Poolse Arbeidsinspectie. Deze overeenkomst is een nadere invulling van de gezamenlijk verklaring die ik in november 2013 heb ondertekend met mijn Poolse ambtgenoot. Aan de afspraken in de MoU’s met Roemenië, Bulgarije en Polen is invulling gegeven door deze landen te informeren over uitzendondernemingen die in het bezit zijn van het SNA-keurmerk en over uitzendondernemingen waarvan het keurmerk is ingetrokken. Om te zorgen dat een praktijk van goede structurele samenwerking ook daadwerkelijk van de grond komt, wordt op de Nederlandse ambassades in Roemenië, Bulgarije en Polen tijdelijk een extra medewerker aangesteld om de implementatie van de afspraken in de MoU’s te ondersteunen. Zij spreken de taal van het betreffende land. Zij gaan zorgen voor verbinding met toezichthouders in het land, voorlichting geven aan potentiële arbeidsmigranten en ten behoeve van de SVB onder meer contacten onderhouden met de uitvoeringsinstanties sociale zekerheid in het land. Deze medewerkers zullen per 1 september 2014 worden aangesteld. Ook met Kroatië zijn in december 2013 bilaterale afspraken gemaakt over de samenwerking bij de aanpak van schijnconstructies.

Op operationeel niveau is de samenwerking met inspecties in verschillende landen verder ontwikkeld. De Inspectie neemt deel aan een Europees project dat de grensoverschrijdende samenwerking bij het toezicht op gedetacheerde werknemers moet versterken. In dat kader hebben inspecteurs van de Inspectie SZW een bezoek gebracht aan onder andere Polen, Roemenië, Spanje en Portugal. Dit heeft veel contacten opgeleverd en informatie over de mogelijkheden en werkwijze van de inspecties in deze landen. Dat zal in toekomst bijdragen aan een effectieve samenwerking en gegevensuitwisseling. Tijdens hun bezoek hebben de inspecteurs ook gesproken over lopende onderzoeken. De informatie die dit heeft opgeleverd wordt gebruikt bij het afronden van deze onderzoeken.

Naast de afspraken met andere EU-lidstaten heb ik het thema schijnconstructies op EU-niveau aan de orde gesteld. Op 9 december 2013 is op EU-niveau een akkoord bereikt over de Europese Handhavingsrichtlijn. Deze richtlijn is op 18 juni 2014 in werking getreden en dient op 18 juni 2016 geïmplementeerd te zijn. De totstandkoming van de Europese Handhavingsrichtlijn is een belangrijke stap om schijnconstructies te voorkomen en aan te pakken op EU-niveau. De Handhavingsrichtlijn biedt de mogelijkheid tot meer grensoverschrijdende controlemaatregelen, tot een verbetering van de mogelijkheden om grensoverschrijdende boetes te innen en tot een vorm van ketenaansprakelijkheid in de bouw.

A1-verklaringen

Ook is het onderwerp verbetering procedure A1-verklaringen (verklaring die aantoont in welk land de sociale verzekeringspremies worden betaald) op mijn initiatief besproken in de vergadering van de Administratieve Commissie van de EU (AC), waarin alle EU-lidstaten zijn vertegenwoordigd. Mede naar aanleiding hiervan heeft op 23 juni 2014, een aan dit onderwerp gewijde speciale bijeenkomst van de AC plaatsgevonden. Ter voorbereiding hierop heeft bij de lidstaten in het voorjaar van 2014 een inventarisatie van de knelpunten plaatsgevonden. De uitkomsten van deze inventarisatie zijn door de AC in een rapport vastgelegd. Vrijwel alle lidstaten gaven tijdens de bijeenkomst aan negatieve ervaringen te hebben met de verklaringen. De procedures verlopen moeizaam, zowel tussen de uitgevende instantie en de aanvrager, als tussen de instanties in de betrokken lidstaten. De procedure voor de voorlopige vaststelling werkt niet goed en de verrekening van premies en verstrekkingen die tussen lidstaten moet plaatsvinden na onjuiste afgifte van de verklaring is zeer complex. De procedure bij geschillen tussen twee lidstaten voldoet niet. Bij de uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten onderling wordt een database node gemist (het gaat EU-breed om vele tienduizenden verklaringen die nu nog schriftelijk tussen de lidstaten worden uitgewisseld). De regels zijn ingewikkeld en leiden bij de aanvragers al dan niet opzettelijk tot onbedoeld gebruik door het opgeven van een feitelijk onjuiste situatie of door gebruikmaking van hiaten in de regelgeving. De verklaringen blijken makkelijk te vervalsen, wat in de praktijk ook regelmatig gebeurt. Naar aanleiding van de uitkomsten van rapport en bijeenkomst zal door de AC een ad hoc-groep worden samengesteld die met oplossingen moet gaan komen. Het rapport en de bijeenkomst hebben de problemen met de A1-verklaringen duidelijk en constructief op de agenda van de AC gezet.

Europese agenda

Er zijn echter in Europa nog meer maatregelen nodig in het kader van de aanpak van schijnconstructies, zoals ik ook in mijn artikel van 9 mei jl. in de Volkskrant heb aangegeven. Ik ben van mening dat voor gedetacheerde werknemers het principe van gelijk loon voor gelijk werk zou moeten gelden. Het is daarom mijn streven om te kijken of ook andere arbeidsvoorwaarden meer gelijk getrokken moeten worden ter bevordering van eerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt. Daarnaast zet ik zoals hiervoor beschreven in op uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid voor loon zodat opdrachtgevers niet alleen in de bouw, maar ook in andere sectoren worden aangesproken op onderbetaling van werknemers door bedrijven die ze inhuren. Het doel is namelijk dat oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt voorkomen.

Voorts heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan om een Europees platform zwartwerk op te richten. Dit platform dient te gaan zorgen voor een betere samenwerking tussen de lidstaten en de EU bij de bestrijding van sociale fraude, misbruik en verschillende vormen van zwartwerk. Daartoe zal het platform kennis bijeenbrengen, de samenwerking tussen de EU-lidstaten tot bestrijding van grensoverschrijdend misbruik verbeteren en het bewustzijn van het belang van de bestrijding van misbruik vergroten. Dat moet gebeuren door het uitwisselen van best practices, het ontwikkelen van kennis, en het coördineren van grensoverschrijdende acties. Ik sta zeer positief tegenover dit voorstel van de Europese Commissie en hecht dan ook aan een spoedige inrichting van het platform en een ambitieuze invulling. Nederland zal actief aan het platform deelnemen en bevorderen dat het platform in zijn werkprogramma’s komt tot concrete voorstellen voor bestrijding van zwartwerk en sociale dumping in Europa.

Beneluxproject Sociale reglementering en strijd tegen de fraude

Onder de vlag van dit project brengt een drietal werkgroepen de diverse mogelijkheden van Benelux-samenwerking in kaart om deze vervolgens te effectueren. Door de werkgroep schijnconstructies wordt op dit moment een vergelijking gemaakt van bedrijven die aan beide zijden van de grens actief zijn en waarvoor een A1-verklaring is verstrekt. Men gaat in dat kader bezien of daarbij opgegeven informatie correct is, en of dit aanleiding geeft tot nader onderzoek.

Ten aanzien van de problematiek van de «Frauduleuze uitzendkantoren» wordt door de werkgroep die hieraan gewijd is gewerkt aan een aantal casusbeschrijvingen van frauduleuze uitzendbureaus, teneinde inzicht te verschaffen in de verschillen in aanpak en de inhoudelijke verdieping te vergroten. Op basis daarvan zal worden bezien hoe schaarse controle activiteit kan worden ingezet op de controle van – met name Oost-Europese – uitzendbureaus, die in Nederland en België actief zijn. De werkgroep uitkeringsfraude is zijn activiteiten begonnen met het in kaart brengen van de controleaspecten van uitkeringsfraude in de Benelux-landen. Onderwerpen die hierbij aan de orde komen zijn de ervaringen met identificatie van personen, exporteerbaarheid van rechten, preventief consulteren van elkaars databanken en samenwerking op het gebied van de terugvordering.

Voor de uitvoering van het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» zijn belangrijke stappen gezet, zowel in Nederland als in Europa. Mijn inzet is voortvarend verder te gaan met de uitvoering en de aangekondigde maatregelen op alle thema’s zo snel mogelijk te realiseren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

BIJLAGE: Voortgang aanpak schijnconstructies

A) Schijnzelfstandigheid

Van schijnzelfstandigheid is sprake als een werkende zich formeel presenteert als ondernemer, maar feitelijk werkzaam is als werknemer. Er is sprake van een schijnconstructie als deze bewust wordt aangegaan om loonheffingen en premieplicht te ontduiken of onder WML of cao-loon uit te komen. Schijnzelfstandigheid leidt door dit financiële voordeel tot oneerlijke concurrentie. Ook kan schijnzelfstandigheid door bepaalde groepen gebruikt worden om de Wav te omzeilen. Een werkende, maar ook een opdrachtgever, is zich niet altijd bewust van schijnzelfstandigheid. Tussen ondernemerschap en werknemerschap bestaat een grijs gebied. Het kabinet zet, samen met onder andere zzp-organisaties en de Kamer van Koophandel, in op de aanpak van schijnzelfstandigheid.

Voorlichting is een belangrijk onderdeel bij de aanpak van schijnzelfstandigheid. In de vorige voortgangsrapportage heb ik de oprichting van het (digitale) Ondernemingsplein aangekondigd. Op 1 januari 2014 is het Ondernemingsplein officieel gelanceerd.8 Op het Ondernemingsplein wordt centraal voorlichting en advies aangeboden over ondernemerschap en over zakendoen met de (semi)overheid. Het Ondernemingsplein biedt mogelijkheden om de preventie en signalering van schijnzelfstandigheid te verbeteren.

Binnen de werkgroep schijnzelfstandigheid wordt ook gewerkt aan het laagdrempeliger organiseren van de toegang tot de rechter door middel van een verzoekschriftprocedure. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt aan het project Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI), waarin door vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht de toegang tot de civiele rechter wordt vergemakkelijkt. Dit verbetert de toegang tot de rechter zowel voor schijnzelfstandigen als voor werknemers die een vordering instellen voor het verkrijgen van het (volledige) cao-loon. Het wetsvoorstel dat het juridisch kader vormt voor dit project, voert een eenvormig basisstramien in voor civielrechtelijke procedures, grotendeels gebaseerd op het model van de verzoekschriftprocedure. Het wetsvoorstel is eind april 2014 voor advies aan de Raad van State gezonden. De streefdatum voor inwerkingtreding is 1 juli 2015.

Daarnaast is het kabinet voornemens de VAR-systematiek te hervormen waardoor opdrachtgevers medeverantwoordelijk worden voor een juiste weergave van feiten en omstandigheden aangaande de arbeidsrelatie. Daarmee kan effectiever worden opgetreden tegen schijnzelfstandigheid.

Tevens heeft het kabinet in de brief van 23 april 2014 met betrekking tot zzp’ers in de zorg aangekondigd een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) te starten. Onderdeel van het IBO is het bezien van alle aspecten die samenhangen met zzp’ers in hun onderlinge samenhang en het kijken naar het al dan niet gelijke speelveld tussen zzp’ers enerzijds en werknemers anderzijds. Een van de vragen hierbij is of het instrumentarium, gelet op onder andere de problematiek van schijnzelfstandigheid, thans goed is ingericht.

Ik heb uw Kamer eerder aangegeven dat ik de ontwikkelingen in de pakketdienstensector scherper in beeld wil brengen.9 Inmiddels heb ik een ambtelijke verkenner gevraagd oriënterende gesprekken te voeren met alle betrokken partijen. Op basis van deze gesprekken zal ik vervolgens bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn om schijnzelfstandigheid en andere ongewenste praktijken in de pakketdienstensector aan te pakken.

B) Misbruik premieafdracht (A1-verklaringen)

Er zijn werkgevers en werknemers die via schijnconstructies misbruik maken van een A1-verklaring, waarmee een werknemer kan aantonen in welk land hij verzekerd is, om zo een lagere premieafdracht te realiseren. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt met A1-verklaringen zonder aan de voorwaarden te voldoen of deze te vervalsen. Binnen de werkgroep misbruik premieafdracht wordt aan een aantal maatregelen gewerkt om dit soort misbruik tegen te gaan.

De Sociale Verzekeringsbank (SVB), Belastingdienst, Inspectie SZW en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) werken samen in een pilot om te onderzoeken of en hoe schijnconstructies die gericht zijn op het ontduiken van premies, kunnen worden aangepakt. In de pilot wordt gewerkt aan extra feitenonderzoek in moeilijke gevallen. Dit gebeurt door informatie van de verschillende diensten bij elkaar te brengen en gezamenlijk te analyseren aan de hand van een aantal concrete casussen. Naar verwachting zal deze pilot medio 2014 aflopen, waarna evaluatie volgt (zie hiervoor ook onder G Informatie-uitwisseling).

Daarnaast zijn ten aanzien van de bedrijven op Cyprus die stellen de werkgever te zijn van in Nederland woonachtige chauffeurs op internationale transporten, de volgende ontwikkelingen te melden. De SVB heeft inmiddels voor ongeveer 75 chauffeurs die werkzaam zijn of waren via het Cypriotische bedrijf primaire beslissingen afgegeven waarin de Nederlandse wetgeving is aangewezen. Voor zover nu bekend lopen er momenteel nog bezwaarprocedures ten aanzien van ongeveer 50 werknemers. Er zijn inmiddels acht beslissingen op bezwaar afgegeven waarin het ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Ten aanzien van een aantal werknemers verricht de SVB nog onderzoek. De SVB heeft tot op heden van vier chauffeurs verzoeken ontvangen om voor het verleden de Cypriotische wetgeving aan te wijzen. Voor drie verzoeken is de SVB in afwachting van de reactie van het Cypriotische zusterorgaan en het vierde verzoek wordt momenteel door de SVB beoordeeld.

Begin dit jaar zijn afspraken gemaakt tussen een ambtelijke delegatie van het Ministerie van SZW en de SVB en het Cypriotische Ministerie van Sociale Zaken over informatie-uitwisseling. De afspraken zijn erop gericht om de betrokken instellingen in beide landen in staat te stellen om de informatie te verkrijgen die nodig is om de situatie te toetsen aan de regelgeving en te komen tot de afgifte van correcte A1-verklaringen. De instellingen zullen gebruik maken van een gezamenlijk opgestelde gegevensset. Bij de uitwisseling van informatie zal rekening worden gehouden met de beschikbaarheid, de administratieve capaciteit en de juridische mogelijkheden en beperkingen van de betrokken instellingen. Voorts is afgesproken dat betrokken instellingen elkaar spontaan zullen informeren als uit vervolg onderzoek blijkt dat er sprake is van fraude of een fout bij een reeds afgegeven A1-verklaring. Zo nodig kunnen de afspraken worden aangepast aan ervaringen en ontwikkelingen.

De afspraken over de onderlinge samenwerking tussen de SVB en haar zusterorganen in Bulgarije, Polen en Roemenië zijn herbevestigd. Daarnaast heeft de SVB ook een werkbezoek aan Portugal afgelegd. Daar zijn met de zusterorganisatie gegevens uitgewisseld over situaties waarin mogelijk sprake is van misbruik van A1-verklaringen.

De Belastingdienst en de SVB voeren gezamenlijk bestandsanalyses uit op A1-verklaringen om kennis te vergaren over de verschijningsvormen, risicolanden en het financiële belang bij A1-constructies. Een knelpunt hierbij is dat het koppelen van gegevens zonder een uniek kenmerk zoals het BSN-nummer veel problemen oproept. A1-verklaringen uit het buitenland zijn niet voorzien van een Nederlands BSN-nummer. Koppeling tussen bestanden op basis van alleen achternaam, voorletters en geboortedatum geeft op grote schaal mismatches. Onderzocht wordt met welke bewerkingsslagen deze vergelijking kwalitatief verbeterd kan worden. Het pleidooi van de Europese Commissie om een Europees TIN-nummer (Tax Identification Number) te gebruiken, is in dit verband zeer relevant. Voorts is op dit moment ook de formele kant van de bestandsvergelijking en vervolggebruik van de uitkomsten daarvan nog een aandachtspunt, met name het gebruik in relatie tot de privacy-wetgeving. De verwachting is dat hier over enkele weken duidelijkheid over zal zijn verkregen.

In het najaar van 2013 is door de Belastingdienst en de SVB een casus als pilot met een andere lidstaat gestart om te bezien met welke informatie lidstaten het meest geholpen zijn bij de beoordeling van in het eigen land gepresenteerde heffingsgegevens. De casusbehandeling is voorzien van een aanbevelingsbrief van de Belastingdienst aan de instantie in de andere lidstaat. De casusbehandeling is in beide lidstaten in volle gang. Naast inkomende A1-verklaringen controleert de SVB ook strenger op uitgaande A1-verklaringen ten behoeve van andere lidstaten.

C) Ontduiking van cao’s

Voor het tegengaan van cao-ontduiking en het bevorderen van de naleving van cao’s zijn in het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» een aantal maatregelen en activiteiten opgenomen. Zoals in de brief beschreven is het speciale team van de Inspectie SZW onder meer belast met ondersteuning van de sociale partners bij de handhaving van de cao-voorwaarden. De Inspectie SZW heeft een goede start gemaakt met de uitvoering van deze taak.

De cao-handhaving en de intensivering van de publiekprivate samenwerking en de gegevensuitwisseling wordt verder ondersteund met maatregelen uit de WAS. De belangrijkste maatregelen in dit verband zijn:

  • De mogelijkheid om een avv-periode tijdelijk te verlengen, zodat er geen avv-loze periode ontstaat en cao-handhaving mogelijk blijft;

  • De mogelijkheid voor de Inspectie SZW om bij het ondersteunen van de private cao-handhaving eerder verkregen handhavingsgegevens te betrekken;

  • De mogelijkheid voor de Inspectie SZW om bij WML-controle vermoedens van niet-naleving van de cao door te geven aan cao-partijen of hun private cao-handhavingsbureaus.

Over het verder verbeteren van de cao-handhaving en -naleving heb ik vorig jaar een adviesaanvraag naar de Stichting van de Arbeid gestuurd. De Stichting heeft haar advies zeer recent – op 27 juni jongstleden – vastgesteld. Hierin wordt ingegaan op de vier onderwerpen van de adviesaanvraag:

  • Het regelen van de private cao-naleving en -handhaving;

  • Kenbaar maken van de kernbepalingen voor avv cao-bepalingen (welke cao-bepalingen gelden voor vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers);

  • Het eventueel instellen van een intersectoraal privaat cao-handhavingsorgaan;

  • Het komen tot een algemene code voor verantwoordelijk aanbesteden.

De Stichting onderschrijft in haar advies het grote belang van cao-naleving en -handhaving en daarmee het maken van cao-afspraken daarover, zeker in zogeheten (potentiële) risicosectoren. Decentrale cao-partijen dienen – aldus de Stichting – zelf een afweging te maken voor een aanpak die past op de betreffende sectoren. Het advies biedt hiervoor een aantal handvatten. De Stichting wil tevens inzetten op het verder versterken van de publiekprivate samenwerking en gegevensuitwisseling. Over het kenbaar maken van welk deel van de cao van toepassing is op vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers stelt de Stichting voor dat met name risicosectoren uiterlijk 1 mei 2016 de kernbepalingen in de cao aangeven. Daarbij vraagt zij aan de overheid om nadere verduidelijking over hoe de kernbepalingen zoals genoemd in de Wet AVV (afgeleid van de Europese Detacheringsrichtlijn) dienen te worden begrepen. Diverse sectoren hebben al zelf actie ondernomen om de naleving in de cao te verbeteren (o.a. uitzendbranche, bouw, taxi). Dit kan op verschillende manieren; het instellen van een handhavingsorgaan, werken met een keurmerk, of financiering voor toezicht. Het inrichten van een intersectoraal cao-controle orgaan acht de Stichting niet wenselijk, met name vanwege de diversiteit aan sectoren. De vakbonden zien wel meerwaarde in het oprichten van een intersectoraal orgaan dat sectorale handhavingsorganen kan ondersteunen. De Stichting onderkent voorts dat een op sectoraal niveau afgesproken code kan leiden tot verbetering van de arbeidsverhoudingen, een hechtere relatie met klanten en leveranciers, een beter profiel van de betreffende sector waar deze niet alleen voor klanten en leveranciers maar ook voor werkzoekenden aantrekkelijker wordt. Over de wijze waarop een code effectief kan worden ingezet hebben partijen in de Stichting een verschillende visie.

Het advies van de Stichting biedt goede aanknopingspunten voor het verbeteren van de cao-naleving en -handhaving, gericht op decentrale cao-partijen, op de overheid en op de interactie tussen privaat en publiek. Het kabinet zal nog nader bezien op welke wijze de aanknopingspunten in het vervolgtraject van het Programma aanpak schijnconstructies – in samenwerking met sociale partners – kunnen worden opgepakt.

D) Gefingeerde dienstverbanden

In mijn vorige voortgangsrapportage heb ik aangekondigd dat zal worden onderzocht hoe de activiteiten ter bestrijding van gefingeerde dienstverbanden die op meerdere fronten worden ontplooid, gecombineerd kunnen worden. Dit heeft ertoe geleid dat de werkgroep gefingeerde dienstverbanden van het programma aanpak schijnconstructies is samengevoegd met de werkgroep gefingeerde dienstverbanden onder de paraplu van de Manifestgroep. Vanuit deze werkgroep vindt afstemming plaats over de werkzaamheden met het sociaal akkoordteam van de Inspectie SZW, het Interventieteam Aanpak malafide uitzendbureaus en het Loket Gefingeerde Dienstbetrekkingen van het UWV. De coördinatie van deze werkzaamheden vindt plaats binnen de op dit thema ingerichte werkgroep in het kader van de Rijksbrede aanpak van fraude.

De werkgroep onderzoekt mogelijkheden om barrières op te werpen tegen deze fraudevorm en mogelijke maatregelen in dit kader. Daarnaast onderzoekt de werkgroep hoe een verscherpte risicodetectie kan plaatsvinden zodat gefingeerde dienstverbanden zo snel mogelijk kunnen worden aangepakt. Onder meer de volgende acties zijn in gang gezet:

  • Het verzamelen van gegevens van bekende fraudeurs, monitoren op recidive en het voorkomen daarvan. Hiertoe zal gebruik worden gemaakt van gebeurtenisberichten van de Kamer van Koophandel. Omdat deze niet eerder dan 1 oktober 2014 ter beschikking komen van de Belastingdienst, wordt geprobeerd deze gegevens via het Centraal Bureau Statistiek (CBS) te ontvangen.

  • Informatieuitwisseling met dienst Justis/Track en met de Kamer van Koophandel (KvK) over veelplegers (waaronder met betrekking tot gefingeerde dienstverbanden).

  • Het opstellen van kenmerken van fraudeurs, in samenwerking met het Loket Gefingeerde Dienstverbanden van het UWV. Deze inventarisatie leidt tot een fraudeprofiel, wat momenteel op bruikbaarheid wordt getest door de Inspectie SZW, UWV, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Belastingdienst.

  • Operationele aanpak: hierbij zijn de IND, de Belastingdienst, de Inspectie SZW en UWV betrokken. De IND heeft inmiddels 20 verzoeken ingediend bij de Inspectie SZW tot het instellen van een onderzoek naar de dienstbetrekking van referenten in het kader van gezinshereniging of – vorming. Bij de IND leeft het vermoeden dat in deze gevallen sprake is van een gefingeerd dienstverband. Het sociaal akkoordteam van de Inspectie SZW en het Combinatieteam Aanpak Facilitators (CAF-team) van de Belastingdienst stellen gezamenlijk een onderzoek in op basis van deze meldingen. Van de 20 onderzoeken zijn er inmiddels 9 afgehandeld. De uitkomsten ervan hebben in 8 gevallen ertoe geleid dat de IND de aanvraag tot een verblijfsvergunning voor gezinsvorming of – hereniging heeft afgewezen. In 1 geval is de aanvraag gehonoreerd.

Businesscase UWV/Inspectie SZW

UWV Loket gefingeerde dienstverbanden en de directies Opsporing en Arbeidsmarktfraude van de Inspectie SZW werken nauw samen bij de business case. Beide diensten zijn bezig om de samenwerking vorm te geven. Hierbij gaat het om de detectie van signalen en de intake ervan met betrekking tot gefingeerde dienstverbanden. Daarnaast werken UWV en de Inspectie SZW aan de ontwikkeling data-analyse. Dit betreft zowel het tactische niveau (informatie gestuurd handhaven) en het operationele niveau (concrete cases destilleren).

Er zijn tot 1 juni 2014 12 signalen/meldingen geregistreerd om getoetst te worden in het primaire proces van de directie Opsporing. Twee meldingen zijn afgewezen en tien zijn in behandeling genomen ter toetsing met het Functioneel Parket. Deze meldingen zijn afkomstig van de IND, politie en UWV.

E) Migratieconstructies

Binnen de werkgroep migratieconstructies ligt de focus op het bestrijden van constructies die tot doel hebben onrechtmatig of onbedoeld toegang te verkrijgen tot Nederland of de Nederlandse arbeidsmarkt. Schijnhuwelijken en schijnrelaties worden binnen dit thema niet behandeld omdat daarvoor in separate trajecten een aanpak wordt ontwikkeld.

Per 1 januari 2014 zijn diverse aanscherpingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) van kracht geworden. Tewerkstellingsvergunningen worden voortaan nog maar voor een jaar toegekend. Verlenging van een tewerkstellingsvergunning is niet meer mogelijk. In plaats daarvan moet een nieuwe vergunning worden aangevraagd. Een werknemer van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland mag zonder vergunning werken als hij reeds vijf jaar in Nederland heeft gewerkt, waar voorheen drie jaar volstond. De wet verplicht werkgevers om werknemers marktconform te betalen als zij een tewerkstellingsvergunning willen krijgen en minimaal het minimumloon, ook als de werknemers in deeltijd werken. Een tewerkstellingsvergunning kan vanaf 1 januari 2014 worden geweigerd als de werkgever in het verleden veroordeeld is door een arbeidsgerelateerd delict of als er sprake is van recidive of ernstige overtreding van de arbeidswetten. Als blijkt dat werkgevers in een sector te weinig naar Nederlandse werknemers of werknemers van binnen de EER of Zwitserland zoeken, dan kan de minster voor die sector een vergunningstop (quotum) opleggen. Voorts is in lagere Wav-regelgeving vastgelegd dat kennismigranten vanaf 1 januari 2014 maandelijks en giraal een betaling ontvangen.

Daarnaast wordt in de WAS de handhaafbaarheid van de Wav verbeterd. Dit gebeurt door in de Wav een nieuw artikel op te nemen waardoor de werkgever verplicht is om binnen 48 uur nadat een toezichthouder hem hiertoe heeft verzocht, medewerking te verlenen aan het vaststellen van de identiteit van al zijn arbeidskrachten. Interdepartementaal wordt daarnaast verkend of een werkgever een boete kan worden opgelegd als hij in het kader van een vergunningsaanvraag onjuiste informatie verstrekt.

Een constructie waar de werkgroep zich onder meer op richt is het doelbewust ontslaan van zittend personeel en vervangen door derdelanders via een tewerkstellingsvergunning of via vrij verkeer van diensten. Om deze constructie te voorkomen zullen vanaf 1 juli 2014 UWV medewerkers die aanvragen en meldingen in het kader van de Wav behandelen en UWV medewerkers die aanvragen voor een ontslagvergunning behandelen, bij elke aanvraag nagaan of door dezelfde werkgever ook aanvragen tewerkstellingsvergunningen zijn ingediend, meldingen zijn gedaan in verband met de meldingsplicht bij het vrij verkeer van diensten binnen de EU, dan wel aanvragen voor een ontslagvergunning zijn ingediend. Al deze aanvragen worden geregistreerd in het zelfde systeem en bij vermoedens van een schijnconstructie wordt melding gedaan bij de Inspectie SZW.

F) Informatie-uitwisseling

Informatie-uitwisseling is een dwarsdoorsnijdend thema binnen de aanpak schijnconstructies. Het onderwerp speelt binnen de diverse werkgroepen die zijn ingericht. Voor het verbeteren van de informatie-uitwisseling werken de Belastingdienst, IND, Openbaar Ministerie/Functioneel Parket, UWV, SVB, Inspectie SZW en de ILT samen. Deze samenwerking biedt de nodige nieuwe inzichten. De diensten hebben veel geleerd over elkaars werkwijze en weten elkaar nu beter te vinden indien nodig. Verder zijn de uitwisselingsmogelijkheden met de SVB verduidelijkt. Dit is van belang voor de werkgroep misbruik premieafdracht. De Belastingdienst, SVB en de Inspectie SZW hebben een direct belang bij het bestrijden van deze schijnconstructies of zijn een belangrijke informatiebron voor de andere toezichthouders. Binnen Nederland is de wettelijke grondslag verduidelijkt.10

Daarnaast wordt in het wetsvoorstel WAS geregeld dat de Inspectie SZW vermoedens van niet-naleving van de cao kan doorgeven aan sociale partners en hun handhavingsorganisaties en SNA (zie paragraaf 1 van de voortgangsbrief). Hierdoor wordt de publiekprivate samenwerking verder geconcretiseerd.

Tot slot wordt er rondom het aanpakken van postbusondernemingen stappen gezet. Inmiddels is een aantal casussen besproken met de verschillende diensten. Hieruit blijkt duidelijk dat handhavingsorganisaties tegen dezelfde vraagstukken op lopen. Door de kennis van verschillende organisaties te bundelen kunnen postbusondernemingen sneller herkend worden en beter worden ontmaskerd. Hiervoor wordt nu een verdere aanpak uitgewerkt.

G) Transport

Schijnconstructies komen ook voor in de transportsector. De voorgestelde wijzigingen in de WAS zullen ook helpen schijnconstructies in de transportsector aan te pakken.

Uitzendbureaus die chauffeurs uitzenden in het beroepsgoederenvervoer dienen in het bezit te zijn van een aanwijzingsbeschikking van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Deze aanwijzingsbeschikking is geregistreerd bij Kiwa Register. Voor uitzendondernemingen bestaat een NEN-certificering, met als doel het realiseren van zelfregulering ter voorkoming van fraude en illegaliteit in de uitzendbranche. In de (inmiddels verlopen) cao in de transportsector was overeengekomen in de transport sector alleen te werken met NEN-gecertificeerde uitzendonderneming. Uit intern SZW-onderzoek is echter duidelijk geworden dat er in de transportsector veel aangewezen uitzendbureaus actief zijn, die niet NEN-gecertificeerd zijn. De resultaten zijn gedeeld met de werkgroep transport en sociale partners zijn opgeroepen hier actie op te ondernemen.

De Minister van I&M heeft de Tweede Kamer eerder geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek naar cabotage.11 De Minister concludeert op basis van het uitgevoerde onderzoek dat het op dit moment alleen mogelijk is om een schatting te geven van het aantal cabotageritten in Nederland en van overtreding van de regels. Omdat het beeld nog niet voldoende helder is heeft zij besloten de inzet van de ILT in het komend jaar te continueren. De door de ILT uitgevoerde gerichte inspecties lijken in de praktijk effectief, lijken een preventieve werking te hebben en geven in elk geval een beeld van overtreding van de regels op plekken waar veel cabotagevervoer te verwachten is. De Minister van I&M heeft voor de extra inzet van de ILT extra capaciteit beschikbaar gesteld. Hierbinnen is ook ruimte voor vervolgonderzoek door middel van administratiecontroles door de ILT.

De informatie die dit oplevert kan ook een bijdrage leveren aan de aanpak van schijnconstructies in de transport.


X Noot
1

Kamerstuk 29 407, nr. 170.

X Noot
2

Kamerstuk 17 050, nr. 447.

X Noot
3

Kamerstuk 17 050, nr. 428.

X Noot
4

Jaarverslag 2013, Inspectie SZW.

X Noot
5

Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 623 (Kamervragen over uitbuiting van werknemers die werken aan de A2-tunnel in Maastricht) en Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1106 (Kamervragen over arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van buitenlandse werknemers die aan de A4 werken).

X Noot
6

Kamerstuk 25 883, nr. 232.

X Noot
7

Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 623 en Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1106.

X Noot
9

Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2133.

X Noot
10

Stb. 2013, nr. 405 Wet van 9 oktober 2013 tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enige andere wetten in verband met fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen en het effectief gebruik van binnen de overheid bekend zijnde gegevens.

X Noot
11

Kamerstuk 21 501-33, nr. 468.

Naar boven