35 608 Voorstel van wet van de leden Bromet en Tjeerd de Groot tot wijziging van de Waterschapswet in verband met het schrappen van de geborgde zetels voor de categorie bedrijven, het schrappen van de eis dat ten minste één lid van het dagelijks bestuur houder is van een geborgde zetel en het introduceren van een vaste verdeling van de resterende geborgde zetels

J BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2022

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en de daarin (mede) aan de regering gerichte vragen. Hierbij geef ik antwoord op de vragen gesteld aan de regering, door de leden van de fractie van het CDA, mede namens de leden van de VVD-fractie en de leden van de SGP-fractie, en van de leden van de fractie van D66 en het lid van de fractie van de OSF. Daarbij wordt de volgorde van het verslag aangehouden.

Vragen van de fractie van het CDA, de VVD-fractie en de SGP-fractie

De leden van de fractie van het CDA, van de VVD-fractie en van de SGP-fractie wensen ook enkele vragen te stellen aan de regering. Zij geven aan dat de volgende vragen in het bijzonder de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan gaan, temeer omdat deze Minister in antwoord op de eerder gestelde vragen heeft aangegeven «neutraal» in de discussie over het waterschapsbestel te staan.1

Deze leden vragen de Minister in te gaan op de vraag of het klopt dat de individuele waterschappen wel degelijk per waterschap zelf beleidsruimte hebben om tarieven vast te stellen. De Adviescommissie geborgde zetels bij waterschapsbesturen heeft in haar rapport «Geborgd gewogen: Advies over de geborgde zetels in waterschapsbesturen»2 met name over de positie van het bedrijfsleven specifieke opmerkingen gemaakt. De leden van deze fracties zijn benieuwd naar het oordeel van de Minister over de tarieven, in het bijzonder de hoogte van de lasten die voor rekening van het bedrijfsleven komen alsmede de beleidsruimte van waterschappen om de tarieven zelf vast te stellen.

Er zijn verschillende opvattingen geuit over de vraag of de waterschappen wel of geen beleidsruimte hebben op de hoogte van de zuiveringsheffing. In de beantwoording van de vraag hierover aan de regering in het voorlopig verslag is aangegeven dat de waterschappen een beperkte beleidsruimte hebben bij deze heffing. Dit heeft te maken met de volgende aspecten:

Het uiteindelijke heffingsbedrag is afhankelijk van de kosten van het waterschap in relatie tot het aantal vervuilingseenheden. Een groot deel van de kosten van het zuiveringsbeheer zijn vaste kosten zoals de zuiveringsinstallatie en pompen. Deze kosten kunnen verschillen per waterschap vanwege omvang, kenmerken van het gebied en wanneer investeringen zijn gedaan en dergelijke. De flexibele kosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid afvalwater en het soort afvalwater. Bij zowel de vaste kosten als de flexibele kosten is er weinig tot geen beleidsruimte voor de waterschappen. Zo veroorzaakt relatief schoon hemelwater op dit moment circa 29% van de kosten van het zuiveringsbeheer. Daarnaast moeten waterschappen voldoen aan wettelijke normen bij het zuiveren van afvalwater.

De hoogte van de belastingaanslag is afhankelijk van het aantal vervuilingseenheden dat een belastingplichtige loost. Hoe dit aantal moet worden vastgesteld, is voor een groot deel vastgelegd in de wetgeving. Dit is het geval bij de categorieën belastingplichtigen huishoudens, kleine bedrijven, tabelbedrijven waarbij in de Waterschapswet is vastgelegd met welke vervuilingseenheden de waterschappen moeten rekenen. Hier is er dus geen beleidsruimte voor het bepalen van het aantal vervuilingseenheden. Bij de categorie meetbedrijven is er een heel beperkte mate van beleidsruimte. Er is een aantal vervuilende stoffen waarvoor een waterschap kan bepalen of er een heffing nodig is. De beleidsruimte is hiermee afhankelijk van het aandeel van deze stoffen in de zuiveringsheffing.

Uit het bovenstaande blijkt dat waterschappen nauwelijks beleidsruimte hebben bij de kostencomponent en op het aantal vervuilingseenheden. Daarmee hebben zij ook nauwelijks beleidsruimte bij het vaststellen van het tarief. Verder hebben zij geen beleidsruimte bij het verdelen van de kosten tussen huishoudens en bedrijven. Deze verdeling wordt namelijk bepaald door het aandeel in de vervuilingseenheden, die opgenomen is in wettelijk vastgestelde regels.

De leden van de fractie van het CDA, van de VVD-fractie en van de SGP-fractie vernemen tevens graag het oordeel van de Minister op de fundamentele kritiek van professor Elzinga, voornoemd, op het voorliggende gewijzigde wetsvoorstel. Zoals hiervoor aangegeven, zegt de Minister «neutraal» tegenover de strekking van de wet te staan, maar desondanks stellen deze leden een opvatting van de Minister over het oordeel van professor Elzinga op prijs. Hoe oordeelt de Minister over de suggestie van professor Elzinga om het wetsvoorstel aan te houden of te verwerpen?

In de deskundigenbijeenkomst van 13 september 2022, georganiseerd door de Eerste Kamer, heeft de heer Elzinga aangegeven dat het amendement, en daarmee het nu voorliggende initiatiefvoorstel, er volgens hem toe leidt dat het waterschapsbestel niet meer consistent is en dat het initiatiefvoorstel is ontdaan van zijn dragende gedachte en uitgangspunt voor volledige democratisering van waterschapsbesturen. Daarnaast vindt de heer Elzinga dat een goede onderbouwing voor de huidige keuze ontbreekt omdat specifieke en overtuigende overwegingen niet of nauwelijks naar voren zijn gekomen, zo is er in de Tweede Kamer geen debat over dit amendement gevoerd.

Het amendement, c.q. het nu voorliggende initiatiefvoorstel, bevat een optie die in het adviesrapport van de Adviescommissie Boelhouwer is genoemd en toegelicht, indien niet zou worden gekozen voor haar advies om alle geborgde zetels af te schaffen. Deze optie wordt onderkend door het kabinet als een van de mogelijkheden binnen de bandbreedte van het huidige systeem van geborgde zetels enerzijds en het volledig afschaffen van de geborgde zetels anderzijds.

Over de wijze waarop de Tweede Kamer besluit over de toelaatbaarheid van amendementen, wordt geen standpunt ingenomen.

Hoe oordeelt de Minister over het recent verschenen rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) «Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future»3 en dan in het bijzonder over het oordeel betreffende de kwaliteit van het waterschapsbestel? In hoeverre is het bestaande bestel internationaal inderdaad een voorbeeld voor andere landen?

De toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu heeft het OESO-rapport bij brief van 17 maart 2014, waarin een reactie wordt gegeven op het rapport4, naar de Tweede Kamer gestuurd. Het oordeel dat de OESO een goed en bruikbaar rapport heeft opgeleverd, wordt nog steeds onderschreven. Waterschappen passen van oudsher bij ons Nederlandse overheidsbestel. In hoeverre een vergelijkbare bestuurslaag passend is en daarmee in zijn totaliteit als voorbeeld kan dienen voor andere landen hangt ook af van de inrichting van het openbaar bestuur in die landen. Specifieke kenmerken van ons waterbeheer kunnen als inspiratie dienen. De OESO concludeert onder meer dat Nederland gezien wordt als een mondiale referentie van waterbeheer tegen relatief lage kosten. Een recente oratie over decentraal waterbeheer bevestigt dit beeld.5

De leden van de fractie van het CDA, van de VVD-fractie en van de SGP-fractie geven aan dat de volgende vragen in het bijzonder de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan gaan.

De beantwoording van de vragen van deze leden is gedaan in afstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De leden van deze fracties gaan ervan uit dat ook de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inmiddels kennis heeft genomen van het aan de orde zijnde sterk gewijzigde initiatiefvoorstel. Deze leden zijn met name benieuwd naar het oordeel van de Minister over de kwaliteit van het wetsvoorstel, mede in relatie tot de door professor Elzinga, voornoemd, tijdens voormelde deskundigenbijeenkomst van 13 september jongstleden gebezigde kwalificatie «broddelwerk» daar waar hij sprak over het gewijzigd wetsvoorstel. De leden van genoemde fracties zijn van oordeel dat ook de Minister een oordeel over het wetsvoorstel en de daaruit voortkomende gevolgen dient te geven, vanwege de relatie met de verkiezingen voor provinciale staten en de daarbij vereiste zorgvuldigheid.

Zoals eerder opgemerkt, bevat het nu voorliggende (geamendeerde) initiatiefvoorstel een optie die in het adviesrapport van de Adviescommissie Boelhouwer is genoemd en toegelicht, indien niet zou worden gekozen voor haar advies om alle geborgde zetels af te schaffen. Deze optie wordt onderkend door het kabinet als een van de mogelijkheden binnen de bandbreedte van het huidige systeem van geborgde zetels enerzijds en het volledig afschaffen van de geborgde zetels anderzijds.

Deze leden zijn eveneens benieuwd naar het oordeel van de Minister over de mogelijke datum waarop het gewijzigde voorstel van wet van kracht wordt. Acht de Minister het verantwoord om in een zo laat stadium met een dergelijke substantiële wijziging van het wetsvoorstel te komen? Is het in praktische zin, mede uit oogpunt van zorgvuldigheid, billijk en redelijk om zo kort voor de geplande verkiezingen in maart 2023 de voorziene opzet van de verkiezingen aan te passen? Is dit wenselijk?

De leden van de fractie van het CDA, van de VVD-fractie en van de SGP-fractie vragen of het de Minister bekend is dat inmiddels ook voor alle geborgde zetels de procedures met het oog op de volgende waterschapsverkiezingen in gang zijn gezet of (bijna) zijn afgerond. Getuigt het te voorziene tijdpad in het kader van de noodzakelijke gedegen voorbereiding en alle daarmee samenhangende procedures van voldoende zorgvuldigheid? Meerdere partijen hebben inmiddels hun lijsten met kandidaten en programma’s in grote lijnen vastgesteld. Daarbij zijn deadlines binnen de partijen voor kandidaatstelling verstreken of bijna verstreken. Mocht het gewijzigde voorstel worden aangenomen en het bedrijfsleven de geborgde zetels uit het bestel zien verdwijnen, hoe kunnen bedrijven dan alsnog kandidaten op de lijsten van de verschillende partijen een plek proberen te geven? Is hier sprake van gewenste en noodzakelijke zorgvuldigheid, zowel in de richting van het bedrijfsleven als alle andere partijen die aan de waterschapsverkiezingen deelnemen? Deze vraag is des te relevanter omdat de initiatiefnemers in de memorie van antwoord aangeven dat de finale datum van de vaststelling van de kandidatenlijsten 19 december 2022 is.6 Hoe oordeelt de Minister over de haalbaarheid om in december de lijsten nog aan te passen en kan daarbij het democratisch proces ook nog worden gewaarborgd? Is het niet beter om, na eventuele aanname van het wetsvoorstel, de waterschapsverkiezingen uit te stellen dan wel het nieuwe stelsel bij de eerstvolgende verkiezingen in 2027 te introduceren?

De leden van deze fracties vragen de Minister om het risico in te schatten op juridische procedures indien het wetsvoorstel wordt aanvaard en het bedrijfsleven of kandidaten van het bedrijfsleven onvoldoende of geen tijd meer hebben om zich te melden voor één van de kandidatenlijsten voor de waterschapsverkiezingen. Wat kan dit betekenen voor de koppeling van de verkiezingen van waterschapsbestuurders aan de verkiezingen van provinciale staten?

Tijdens het plenaire debat in de Tweede Kamer en in de beantwoording van de vragen aan de regering in het voorlopig verslag7 is aangegeven dat de wetswijziging, uiteraard indien de Eerste Kamer dit initiatiefvoorstel aanvaardt, uiterlijk op 1 december van dit jaar in het Staatsblad moet zijn gepubliceerd. Dit in verband met de uiterste datum waarop – nieuwe – politieke groeperingen een zogenoemde «aanduiding»8 bij het centraal stembureau kunnen laten registreren, te weten 19 december 2022. Voor registratie, met de vereiste oprichtingshandelingen door een notaris, is dan voldoende tijd, wanneer de publicatie van de wetswijziging met inwerkingtredingsdatum wordt afgewacht. Dit neemt niet weg dat partijen en groeperingen, overeenkomstig de Kieswet, zich al hebben kunnen voorbereiden op de verkiezingen en kandidaten (hebben) kunnen selecteren, wat het systeem voor de samenstelling van de algemene besturen van de waterschappen uiteindelijk ook gaat worden. De kandidaatstelling voor de verkiezingen van de leden van het algemeen bestuur van een waterschap vindt overigens niet plaats op 19 december 2022, maar op 30 januari 2023 (de dag van de kandidaatstelling).

De elementen, genoemd in de vragen van de leden van de fractie van het CDA, van de VVD-fractie en van de SGP-fractie en het feitelijke tijdpad voor de nog benodigde procedurele stappen vormen overwegingen die de Eerste Kamer bij de afweging over het initiatiefvoorstel en bij de invoeringstermijn kan betrekken.

Het proces bij dit initiatiefvoorstel loopt op dit moment langs het volgende tijdpad.

De plenaire behandeling van het initiatiefvoorstel is voorzien op 8 november aanstaande. Indien de Eerste Kamer het initiatiefvoorstel aanvaardt, moeten daarna nog procedures worden doorlopen voordat de wetswijziging van kracht kan worden. Die betreffen de besluitvorming door de ministerraad over de bekrachtiging van het initiatiefvoorstel, de bekrachtiging door de Koning en het contraseign, de plaatsing van de wet in het Staatsblad en het opstellen van de voordracht voor een inwerkingtredingsbesluit en de daarbij behorende procedures voor bekrachtiging en publicatie in het Staatsblad. Parallel daaraan moeten na aanvaarding van het initiatiefvoorstel de provinciale verordeningen worden aangepast aan de gewijzigde bestuurssamenstelling. Dit duurt zo’n zes tot negen weken.

Het risico op juridische procedures indien de nu voorliggende wetswijziging, na aanvaarding door de Eerste Kamer, wordt ingevoerd voor de waterschapsverkiezingen van maart 2023 wordt, mede gezien het voorgaande, klein geacht. Zo zijn algemeen verbindende voorschriften zijn niet vatbaar voor bezwaar of beroep. Zoals opgemerkt, hebben (nieuwe) politieke groeperingen tot en met 19 december 2022 om een aanduiding te registreren bij het centraal stembureau. Ingeval van inwerkingtreding van het voorliggende initiatiefvoorstel op 1 december 2022 resteert voor politieke groeperingen voldoende tijd om de procedure te doorlopen die nodig is voor registratie van een aanduiding. Van belang in dit verband is dat politieke groeperingen niet tot inwerkingtreding van het initiatiefvoorstel hoeven te wachten met het registreren van een aanduiding: zij kunnen ook nu reeds een aanduiding registreren. Alleen aanduidingen die ná 19 december 2022 worden geregistreerd, zijn niet meer geldig voor de waterschapsverkiezingen van maart 2023 (artikel G 2a, eerste lid, van de Kieswet). Eventuele juridische procedures raken de gecombineerde verkiezingen niet.

Uitstel van de verkiezingen acht de regering haalbaar noch wenselijk. Daarvoor zou overigens een wetswijziging nodig zijn. De Kieswet regelt immers dat de leden van de provinciale staten en de leden van de algemeen besturen van waterschappen voor vier jaar worden gekozen. De huidige periode van vier jaar eindigt voor zowel de leden van de provinciale staten als voor de leden van de algemene besturen van de waterschappen in maart 2023. Op grond van de Waterschapswet geldt dezelfde regeling voor de bestuursleden die zijn benoemd. Daarnaast hecht de regering eraan de verkiezingen van de waterschapbesturen en van de leden van de provinciale staten gelijktijdig te houden. Voor de redenen daarvoor, wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van het lid van de fractie van de OSF wat al dan niet evidente voordelen zijn van het houden van de waterschapsverkiezingen op een geïsoleerd moment.

Tot slot vernemen de leden van de fractie van het CDA, van de VVD-fractie en van de SGP-fractie graag wanneer en op welke wijze de Minister bij de voorbereiding en implementatie van het initiatiefvoorstel is betrokken en welke adviezen inzake het te volgen tijdpad zijn gegeven.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is stelselverantwoordelijk voor de waterschappen en de Waterschapswet. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bij dit dossier betrokken geweest via behandeling in de ministerraad van het kabinetstandpunt over het initiatiefvoorstel ter voorbereiding op de plenaire behandeling in de Tweede Kamer.

De discussie over de geborgde zetels speelt al geruime tijd. Er zijn in voorgaande jaren diverse adviezen gevraagd over het Nederlandse waterschapsbestuur en meer specifiek de geborgde zetels. Deze zijn naar de Tweede Kamer gestuurd.9 De toenmalige Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in de brief van 7 januari 202110, aangegeven dat met het rapport van de Adviescommissie Boelhouwer en de rapportage van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving de gevraagde beslisinformatie voorhanden is om in 2021 afwegingen te kunnen maken over eventuele wijzigingen van het stelsel.

Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, noch het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is betrokken geweest bij het opstellen van het initiatiefvoorstel. Over het oorspronkelijke voorstel is in de periode van 22 juni 2020 tot en met 3 augustus 2020 een internetconsultatie gehouden door de initiatiefnemer. Er zijn geen adviezen gegeven aan de initiatiefnemer(s), ook niet wat het tijdpad betreft. Tijdens het plenaire debat in de Tweede Kamer is ten aanzien van het tijdpad uitgesproken dat het wenselijk is dat de wetswijziging zo snel mogelijk door het parlement wordt behandeld, om tijdig duidelijkheid te bieden aan betrokkenen. Daarbij is uitgegaan van behandeling door de Eerste Kamer voor het afgelopen zomerreces dan wel kort daarna. Tevens is in dat debat, en in de beantwoording van het voorlopig verslag en in deze beantwoording, 1 december 2022 genoemd als datum waarop de wetswijziging in het Staatsblad moet zijn gepubliceerd, om eventuele nieuwe partijen nog gelegenheid te bieden om zich te registreren voor de komende waterschapsverkiezingen.

De initiatiefnemers hebben bij brief van 26 januari 2022 verzocht om ambtelijke bijstand. Deze bijstand is en wordt nog steeds verleend overeenkomstig de daarvoor geldende regels.

Vraag van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 willen ook de regering vragen of het mogelijk is om de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel op verschillende momenten van kracht te laten worden als het wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt aanvaard.

Het initiatiefvoorstel voorziet in de door de leden van de fractie van D66 genoemde mogelijkheid. Het oordeel over de vraag of het wenselijk is dat daarvan gebruik wordt gemaakt, wordt overgelaten aan de Eerste Kamer.

Vragen van de fractie van de OSF

Het lid van de fractie van de OSF stelt ook aan de regering de volgende vragen.

Kan de regering aangeven wat volgens haar de praktische implicaties zijn van het voorliggende wetsvoorstel voor de samenstelling van zowel algemeen bestuur als dagelijks bestuur van de 21 waterschappen die Nederland kent?

In de beantwoording van een vergelijkbare vraag van dit lid in het voorlopig verslag is aangegeven dat een praktische implicatie voor het algemeen bestuur van waterschappen is dat het aantal geborgde zetels verandert. De categorie «bedrijven» vervalt, de categorieën «agrarisch» en «natuur» krijgen ieder twee geborgde zetels. In de praktijk zal dat betekenen dat voor de categorie «agrarisch» het aantal zetels zal verminderen en dat voor de categorie «natuur» het aantal zetels – bijna – overal zal toenemen. Het totaal aantal geborgde zetels zal daarmee conform de wijziging verminderen.

Wat niet verandert is de bevoegdheid van de provincie om de totale omvang van het algemeen bestuur te bepalen. Indien de totale omvang van een algemeen bestuur gelijk blijft, zal de stem van ingezetenen zwaarder gaan wegen en zullen er meer leden van het algemeen bestuur als ingezetene worden verkozen. Omdat met dit initiatiefvoorstel er geen verplichte geborgde zetel meer in het dagelijks bestuur zal zijn, kan dit betekenen dat de vorming van het dagelijks bestuur anders verloopt. Geborgde zetels kunnen nog wel vertegenwoordigd zijn in het dagelijks bestuur.

Het lid van de fractie van de OSF wijst erop dat – ook de regering in haar antwoorden op de eerder gestelde vragen heeft aangeven dat het gelijktijdig houden van de waterschaps- en Provinciale Statenverkiezingen een hogere opkomst tot gevolg heeft gehad voor de waterschapsverkiezingen.

Dit lid vraagt ook de regering of een hogere opkomst per definitie een hogere mate van democratisering betekent? Wat zijn volgens de regering andere relevante factoren (bijvoorbeeld betrokkenheid en mate van onderbouwing van de keuze van de kiezer) voor de mate van democratisering, en hoe ziet de regering het gelijktijdig houden van voornoemde verkiezingen in het licht van die factoren?

Verder wordt door dit lid gevraagd of ook de regering kan aangeven wat volgens hen – al dan niet evidente – voordelen zijn voor het houden van de waterschapsverkiezingen op een geïsoleerd moment – en dus niet tegelijk met andere verkiezingen.

Een hogere opkomst betekent niet per definitie een hogere mate van democratisering. Graag verwijs ik naar de Kamerbrief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van een onderzoek naar de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2022.11 Zij schrijft het met de onderzoekers eens te zijn dat het beter is te streven naar een betere relatie tussen kiesgerechtigden en de politiek, dan naar een hogere opkomst als doel op zich. Wel is een hogere opkomst als zodanig natuurlijk te prefereren boven een lage opkomst, omdat dit leidt tot een betere representatie van de verschillende groepen in de samenleving.

Naar aanleiding van de waterschapsverkiezingen in 2008 – toen er geen sprake was van gecombineerde verkiezingen – en de evaluaties van die verkiezingen in 2009 is door de regering besloten om de waterschapsverkiezingen gelijktijdig te houden met de Provinciale Statenverkiezingen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Wet aanpassing waterschapsverkiezingen zijn de voor- en nadelen van het gelijktijdig houden van deze verkiezingen toegelicht.12 Indirect is aangegeven dat een voordeel van het houden van waterschapsverkiezingen op een geïsoleerd moment kan zijn dat er meer aandacht voor die verkiezingen is, hoewel dit feitelijk niet is gebleken in 2008. Als nadeel is de mogelijke overschaduwing van de waterschapsverkiezingen door die van de provinciale staten genoemd. De voordelen van het houden van gelijktijdige verkiezingen wogen en wegen echter zwaarder, namelijk het behalen van een hogere opkomst en een verbetering van de representativiteit. Uit de opkomstpercentages van de laatste twee gecombineerde waterschapsverkiezingen van 18 maart 2015 (43,5%) en 20 maart 2019 (51,3%) is immers gebleken dat de koppeling een positief effect heeft gehad. De opkomsten waren hoger dan bij de waterschapsverkiezingen in 2008, toen was het opkomstpercentage 22,7%.

Het wordt daarom niet wenselijk geacht om terug te gaan naar een situatie waarin de verkiezingen voor de waterschappen en voor de provinciale staten van elkaar zijn losgekoppeld.

Tot slot vraagt het lid van de fractie van de OSF ook de regering hoe ze aan kijkt tegen de (nog te ontvangen) voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State op het voorliggende wetsvoorstel – inclusief amendement.

Op het moment van verzending van de beantwoording van dit verslag heeft de Raad van State de voorlichting nog niet uitgebracht.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Kamerstukken I 2021/22, 35 608, D, p. 5.

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/20, 31 986, B.

X Noot
4

Kamerstukken II 2013–2014, 28 966, nr. 27.

X Noot
5

Succesvol decentraliseren? Een vlootschouw van het (decentrale) waterbeheer. Prof. mr. dr. H.J.M. Havekes Gesproken tekst oratie op 3 oktober 2022. Raadpleegbaar via: https://schilthuisfonds.nl/wp-content/uploads/2022/10/Oratie-Herman-Havekes-3-oktober-2022.pdf.

X Noot
6

Kamerstukken I 2021/21, 35 608, C, p. 19.

X Noot
7

Kamerstukken I 2021/22, 35 608, D, blz. 5

X Noot
8

De aanduiding is de naam waarmee de politieke groepering aan de verkiezing kan meedoen en die, als de politieke groepering een kandidatenlijst inlevert, op het stembiljet boven deze kandidatenlijst wordt geplaatst.

X Noot
9

Dit betreft de volgende adviezen:

1) Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving, 2009, Belangenrepresenatie in het waterschapsbestuur;

2) Adviescommissie Water, 2015, Advies Waterschapsbestuur;

3) Adviescommissie Boelhouwer, 2020, Geborgd Gewogen;

4) Rapport Overleg Fysieke Leefomgeving, 2020, De stem van het water – Perspectieven uit een brede consultatie over geborgde zetels in waterschapsbesturen.

Deze zijn naar de Tweede Kamer gestuurd, zie: Kamerstukken II 2008/09, 31 986, nr. 1, Kamerstukken II 2015/16, 31 710, nr. 44, p.13, Kamerstukken II 2019/20, 27 625, nr. 501 en Kamerstukken II 2020/21, 27 625, nr. 525.

X Noot
10

Zie bronverwijzing 10 – rapport Overleg Fysieke Leefomgeving, 2020, De stem van het water – Perspectieven uit een brede consultatie over geborgde zetels in waterschapsbesturen.

X Noot
11

Kamerstukken II 2022/23, 35 165, nr. 51.

X Noot
12

Kamerstukken II 2012/13, 33 719, nr. 3, p. 6–7.

Naar boven