24 724 Studiefinanciering

Nr. 201 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 19 april 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 4 april 2022 overleg gevoerd met de heer Dijkgraaf, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 maart 2022 inzake hoofdlijnen herinvoering basisbeurs en tegemoetkoming studenten (Kamerstuk 24 724, nr. 176);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 april 2022 inzake beantwoording vragen commissie over hoofdlijnen herinvoering basisbeurs en tegemoetkoming studenten (Kamerstuk 24 724, nr. 198);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 februari 2022 inzake maatregelen terugvorderingen van studiefinancieringen en ov-boetes bij studenten na het behalen van diploma's of uitschrijvingen (Kamerstuk 31 524, nr. 503);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 april 2021 inzake varianten compensatie studenten studievoorschotstelsel (Kamerstuk 24 724, nr. 174);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 november 2020 inzake antwoorden op vragen commissie over de beleidsdoorlichting van artikel 11 Studiefinanciering (Kamerstuk 31 511, nr. 45);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 juli 2020 inzake beleidsdoorlichting van artikel 11 Studiefinanciering (Kamerstuk 31 511, nr. 39);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 juni 2021 inzake reactie op verzoek commissie over de brief van mevrouw S. inzake studieschuld en de gevolgen daarvan;

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 februari 2021 inzake reactie op verzoek commissie inzake de brief van mevrouw S. met betrekking tot de studieschuld en de gevolgen daarvan;

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 mei 2020 inzake reactie op verzoek commissie over aanbieding rapporten ISO en I&O Research met betrekking tot financiële ouderbijdrage voor studenten (Kamerstuk 24 724, nr. 171).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

De griffier van de commissie, De Kler

Voorzitter: Michon-Derkzen

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn veertien leden der Kamer, te weten: Van Baarle, Bisschop, Dassen, Van der Graaf, Kerseboom, Kops, Kwint, Van der Laan, Michon-Derkzen, Van der Molen, Van der Plas, Wassenberg, Westerveld en Van der Woude,

en de heer Dijkgraaf, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aanvang 10.04 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen, allemaal. Allereerst welkom aan Minister Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Natuurlijk ook welkom aan de leden. We hebben vandaag het notaoverleg over de studiefinanciering. Er is een heel aantal sprekers en dat is goed om te zien. Ik verwacht dat de heer Kwint zo aan komt hollen, maar we beginnen nu gewoon met mevrouw Westerveld als eerste spreker.

Omwille van de orde zou ik willen afspreken dat we twee interrupties in tweeën doen. Als dat tot een platgeslagen debat leidt, dan komen we opnieuw met elkaar te spreken. Maar in principe dus twee interrupties in tweeën.

Ik vraag dan nu mevrouw Westerveld om als eerste haar bijdrage aan dit debat te leveren.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Om eerlijk te zijn, verwacht ik niet dat dit debat wordt platgeslagen. En zo wel, dan zorgen we wel dat dit niet gebeurt!

Voorzitter. Als oud-voorzitter van de Landelijke Studentenvakbond ken ik de discussie over studiefinanciering maar al te goed. Eigenlijk staat dat stelsel al sinds de invoering in 1986 ter discussie. Het is ook een discussie over de jarenlange achterblijvende financiering van het hoger onderwijs, want laten we eerlijk zijn: in de tijd dat het leenstelsel werd ingevoerd, had dat ook te maken met tekorten op de begroting van OCW. Daarom gingen partijen op zoek naar waar wel geld te halen was en dat was bij de studenten.

Door de studiefinanciering af te schaffen zou een miljard geïnvesteerd worden in de kwaliteit en in de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Er zou kleinschaliger onderwijs komen met meer aandacht voor studenten. Maar die afspraken, die gemaakt zijn bij de invoering, zijn in de praktijk loze beloftes gebleken. Sterker nog, het vorige kabinet wilde ook de rente verhogen! Dat is door actie van studenten zelf en ook door ons niet doorgegaan, maar het kwam wel weer terug op de OCW-begroting als een bezuiniging. Inmiddels hebben we een generatie jonge mensen die lijdt onder het huidige stelsel en die lijdt onder prestatiedruk, burn-outs, haast met afstuderen en een torenhoge werkdruk. Dat geldt overigens ook voor studenten en onderzoekers.

Voorzitter. Dat maakt ook dat mijn fractie een aantal jaar geleden heeft aangegeven dat we toen niet met het leenstelsel hadden moeten instemmen. Maar als je een fout maakt, moet je die ook repareren.

Voorzitter. Ik ben blij dat de beurs voor studenten terugkomt, maar ik vind het wel jammer dat het kabinet ervoor kiest om het oude stelsel weer in te voeren, zonder de gaten in dat oude stelsel te repareren. Want laten we eerlijk zijn, dat oude stelsel stond niet voor niets ter discussie. De Kamer staat straks voor de keuze om in te stemmen met de terugkeer van het nog wat versoberde oude stelsel of om het leenstelsel te behouden. Mijn eerste vraag aan de Minister is waarom er niet wat creatiever is gekeken naar andere opties. Waarom is er niet voor gekozen om een ander systeem in te voeren, een systeem dat wel de gaten in het oude stelsel repareert?

Voorzitter. Wij zien grofweg vier dilemma's. Het eerste dilemma is het macrobudget van 1 miljard. Ik wil de Minister vragen waarom er is gekozen voor 1 miljard. Wat is daar de onderbouwing van? Vragen de gestegen studentenaantallen en de hogere kosten die studenten maken, niet om meer budget? En in hoeverre is er ook meer ruimte als de Kamer daarvoor kiest en aangeeft dat we meer willen investeren in dat nieuwe stelsel? Het is nou alsof je een computer opnieuw opstart en een oud programma terugkrijgt.

Voorzitter. Ik zei net al dat we niet moeten vergeten dat het oude stelsel niet zaligmakend was. Nu krijgen we dat terug met de bedragen die in 2008 gangbaar waren en dat is de tijd dat ik voorzitter was van de Landelijke Studentenvakbond. Ik weet natuurlijk ook dat er sinds die tijd heel veel is veranderd. Niet alleen het collegegeld is flink omhooggegaan, met 45% zelfs, maar ook de huur van een gemiddelde studentenkamer is met 30% gestegen. En dan heb ik het nog niet eens over alle andere kosten die studenten maken.

Voorzitter. Wat iedereen volgens mij is vergeten, is dat sinds 2008 ook het collegegeld stapsgewijs is verhoogd. Dat had te maken met het rapport LeerKracht!, dat stelt dat er een miljard geïnvesteerd zou moeten worden in de salarissen van docenten in het primair en voorgezet onderwijs. De toenmalig Minister van Hoger Onderwijs ging op zoek naar een manier om dat geld ergens vandaan te halen. Een deel daarvan is toen ook bij studenten vandaan gekomen door het verhogen van de collegegelden. Is het nu niet tijd, vraag ik aan deze Minister, om ervoor te zorgen dat we het collegegeld met dat bedrag weer verminderen, want ook die verhoging van de salarissen voor docenten is er nooit van gekomen? Dus ook hier zijn studenten weer letterlijk het kind van de rekening.

Voorzitter. Het probleem is ook dat allerlei dingen van die 1 miljard betaald moeten worden, bijvoorbeeld studenten die eigenlijk al recht hadden op een aanvullende beurs, maar die die in de vorige periode niet hebben aangevraagd. Dat dit niet op orde is, is toch eigenlijk ook een fout van de overheid zelf. Zou dat dan niet ook goedgemaakt moeten worden buiten dat budget van 1 miljard? Hoe kijkt de Minister aan tegen het bevriezen van bijvoorbeeld het collegegeld of het verlagen van de huur? Zouden er niet veel meer voorstellen voor moeten komen om aan de andere kant de kosten die studenten maken, te verminderen?

De voorzitter:

U heeft nog één minuut.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter, ik heb op mijn timer staan dat ik ruim vier minuten bezig ben en ik heb volgens mij acht minuten spreektijd in totaal.

De voorzitter:

We hebben in totaal vijf minuten. Zo is het ook op de convocatie gecommuniceerd, althans ... We zetten nú de tijd stil en gaan dit eerst tot op de bodem uitzoeken. Ik kijk even naar de griffier. O, de spreektijd is uitgebreid naar in totaal acht minuten, hoor ik hier. Mevrouw Westerveld, dank hiervoor. Anders had ik hier iedereen ... Zo ziet u maar, de eerste spreker heeft daarmee nog een extra belangrijke taak. We hebben dus in totaal acht minuten spreektijd. Het is aan u hoe u die indeelt, maar het zou zes in de eerste termijn kunnen zijn en twee in de tweede. Mevrouw Westerveld was vier minuten aan het woord. Mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ja, dat klopt, en ik spreek al best wel snel, omdat ik heel veel te zeggen heb.

Ik wil doorgaan naar het tweede dilemma, de aanvullende beurs, en dat een grote groep, de middeninkomens, straks tussen wal en schip dreigt te vallen. Ik heb het gevoel dat meer collega's daarop ingaan, dus ik sluit mij gemakshalve aan bij de vragen die hierover vast nog gesteld gaan worden.

Dan het derde dilemma, de compensatie, want de Minister schrijft in de brief dat beleid in Nederland continu verandert, zonder dat er enige vorm van compensatie is. Wat de Minister niet vertelt, is dat compensatie voor fouten wel degelijk gebruikelijk is. Deze compensatie is dan ook teleurstellend voor de pechgeneratie. Ik hoorde mensen zeggen: het is een fooi, en ik kan me die geluiden vanuit studenten wel voorstellen.

Voorzitter. Het dilemma nummer vier zijn jongeren die niet studeren, want een grote groep wordt eigenlijk standaard vergeten, ook in debatten die wij hier voeren. De echte ongelijkheid in deze samenleving zit tussen mensen die wel de kans hebben om te studeren en jongeren die dat niet kunnen of niet willen. Dat werkt een leven lang door. Theoretisch opgeleide mensen leven zes jaar langer, hebben vijftien extra gezonde levensjaren en verdienen gemiddeld twee keer zoveel, hun leven lang.

Jongeren die niet studeren, zijn minder goed georganiseerd. Zij hebben niet een belangenvereniging die voor hen opkomt en die bij ons wekelijks op de stoep staat. Ze weten politiek en media minder goed te benaderen. Dat is de reden dat wij, toen we bij GroenLinks nadachten over een nieuw plan om alle jongeren te helpen, een plan maakten om juist in deze groep te investeren. Ons plan voor een startkapitaal van € 10.000 voor alle jongeren werd met de nodige kritiek ontvangen, maar ik zou dan wel de vraag bij partijen en natuurlijk ook bij het kabinet terug willen leggen wat we dan voor deze jongeren gaan doen, als we weten dat die ongelijkheid zo groot is, als we weten dat deze groep hun leven lang op achterstand staat, vaak zonder dat ze daar wat aan kunnen doen. Gaat het kabinet ook met voorstellen voor deze groep komen?

Voorzitter, ik rond af, want ik zie dat ik nog 15 seconden heb. Die hoofdlijnenbrief werd gepresenteerd alsof het een keuzemenu is, maar als je binnen een macrobudget van 1 miljard zit, kun je natuurlijk de vraag stellen in hoeverre dat echt een keuze is. Mijn fractie roept de regering en de coalitiepartijen op om creatief te kijken naar wat we wel kunnen doen om het stelsel te repareren. Als we deze voorkeursoptie doorzetten, dan verwachten wij van het kabinet aanvullende maatregelen om andere kosten die studenten maken – de hoge kamerhuur, gestegen levensonderhoud, maar ook het collegegeld – te gaan verlagen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Westerveld. Meneer Van der Molen, had u een interruptie?

De heer Van der Molen (CDA):

Ik had een vraag aan mevrouw Westerveld. Ik denk dat we hier allemaal een beetje aan het zoeken zijn naar hoe we dit het beste kunnen doen. Kunnen we misschien betere oplossingen bedenken? U begon uw inbreng daar ook mee. Het CDA heeft in ieder geval haast om zo snel mogelijk het leenstelsel terug te dringen. Hoe ingewikkelder we het maken, hoe langer het gaat duren. Zou het voor u acceptabel zijn om het leenstelsel later af te schaffen? Voor ons is dat namelijk niet zo.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik begrijp het dilemma van het CDA precies, want dat is inderdaad het dilemma waar wij ook voor staan. Het kabinet maakt flinke haast met de invoering van het nieuwe stelsel. Het idee is dat we in het najaar al een wet gaan behandelen. Dat lijkt voor sommige mensen ver weg te zijn, maar voor de Kamer met alle processen van behandeling in Tweede en Eerste Kamer is dat natuurlijk flink ambitieus. Ik snap dus wat de heer Van der Molen van het CDA zegt. Ik zou de heer Van der Molen willen teruggeven dat we misschien, terwijl dit wetsvoorstel wordt doorgezet, kunnen kijken wat we kunnen doen om toch tot een beter voorstel te komen. Voor iets als een compensatie voor de pechgeneratie hoeft een wetsvoorstel an sich natuurlijk niet veel gewijzigd te worden. We moeten dan wel met de Kamer tot overeenstemming komen dat we er een hoger budget voor uittrekken. Misschien zijn er dus ook al wel gedurende dit traject door de Kamer wijzigingen in aan te brengen, waardoor niet het hele traject nog maandenlang of jarenlang vertraging oploopt. Dat willen wij namelijk ook niet.

De voorzitter:

Dat is voor u voldoende? Ja. Ik ben een beetje onthand doordat we de spreektijden niet kunnen printen. Daarom stel ik het nog even vooraf vast. Meneer Van der Molen van het CDA, de tweede spreker, heeft in totaal elf minuten voor de twee termijnen. Aan u het woord, meneer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Het is nu twaalf jaar geleden dat ik namens de jongerenorganisatie van het CDA rondjes rond de Hofvijver rende om te demonstreren tegen de komst van het leenstelsel. Ik kijk even naar mevrouw Westerveld. Jullie waren er ook bij, toch? Ja, zij was er ook bij. Ik bedoel: mevrouw Westerveld was er ook bij. Toen mocht ik nog «zij» zeggen. Dat maakte toen, ondanks onze inzet, blijkbaar heel weinig indruk, want het leenstelsel kwam er toch. De Minister zegt in zijn brief dat «we» anno 2022 anders tegen de startpositie van jongeren in het leven aankijken. Ik ben het daarmee oneens, want het was in 2015 ook al geen goed idee. Het leenstelsel was een bevlieging met liberale vleugels, want studeren werd een investering in je eigen succes en de overheid werd verder naar de achtergrond gedrongen. Alleen, we weten nu dat de praktijk niet meewerkte.

Heel wat jaren later zit ik hier achter de microfoon als Kamerlid – dat is overigens een stuk ongezonder dan rondjes rond de Hofvijver rennen – om te praten over het afschaffen van het leenstelsel. Dat had ik vier jaar geleden, toen ik hier als Kamerlid begon, nog niet voor mogelijk gehouden. We tellen vandaag als CDA dus vooral onze zegeningen. Het gaat de goede kant weer op. Laten we het vooral hebben over hoe we daarvan het beste kunnen maken.

Voorzitter. De Minister legt een aantal scenario's aan de Kamer voor om de basisbeurs en de aanvullende beurs in te voeren. Toegegeven, als CDA hadden wij verder willen gaan dan het regeerakkoord ons qua budget mogelijk maakt. Dat is een compromis en ook daar staan we voor, maar dat wil niet zeggen dat we als CDA de voorzet van de Minister volledig delen of hoeven te delen. Maar er zijn zeker pluspunten. Het is goed dat de Minister kiest voor een onderscheid tussen uitwonende en thuiswonende studenten. Daarover is heel veel gediscussieerd, zeker over de fraudegevoeligheid ervan. Maar het is verstandig om studenten die op zichzelf gaan wonen, extra financieel te steunen.

De voorzitter:

Meneer Van der Molen, u heeft een interruptie van de heer Van Baarle van DENK op dit punt.

De heer Van Baarle (DENK):

Ik zou de heer Van der Molen van het CDA graag een vraag willen stellen over de reactie van studentenbonden, studentenorganisaties, op het voorgestelde scenario van het kabinet, het zogenoemde voorkeursscenario. Deze studenten, deze jongeren geven aan dat de genoemde bedragen – in sommige gevallen zijn die zelfs nog lager dan in 2015 – gewoon volstrekt onvoldoende zijn om van rond te komen in deze tijd, met de inflatie, met de huren ...

De voorzitter:

En uw vraag?

De heer Van Baarle (DENK):

Mijn vraag aan de heer Van der Molen is de volgende. U geeft aan: wij staan voor dat compromis, voor die 1 miljard. Is er wat het CDA betreft echt helemaal niks aan te passen aan dat bedrag van 1 miljard? Als we van dat bedrag blijven uitgaan, betekent dat namelijk dat we studenten tekort moeten blijven doen met een te laag bedrag.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik kan die kritiek goed begrijpen. Ik heb zelf gestudeerd in de tijd dat het leenstelsel er nog niet was. Ik kreeg op basis van het inkomen van mijn ouders vrijwel de volledige aanvullende beurs. Overigens had ik aan het eind van die rit ook een studieschuld. De beurs is dus nooit een systeem geweest waarmee iedereen volledig kon rondkomen. Dat hebben de studenten ook wel door, want die zeggen dat je in combinatie met wat je kunt bijverdienen, zonder studieschuld kunt afstuderen. Ik verdiende ook bij en redelijk goed. Toch had ik nog een studieschuld. Ik wil dus niet de indruk wekken dat er een systeem te vinden is waarin je nooit zou kunnen en hoeven lenen. Maar ik snap hun punt wel, zeker als je het vergelijkt met het jaar daarvoor. Daar zitten ook problemen in die niet op het bordje van deze Minister liggen. Denk aan huurprijzen en de compensatie daarvoor.

Ik vind: als er extra middelen gevonden moeten worden, dan moet dat binnen de begroting van OCW. Ik denk dat het niet reëel is om nu te zeggen: doe er nog veel meer geld bij. Ik zou het graag willen, maar ik zie dat de Kamer ook heel veel andere prioriteiten uitspreekt die geld kosten. Ik zal zo meteen zelf een suggestie doen voor waar we naar zouden kunnen kijken. Ik ben dan wel gemankeerd, want als Kamerlid ontbeer ik gewoon de ondersteuning om dat allemaal door te rekenen, maar daar hebben we nog wel tijd voor. Maar net als mevrouw Westerveld zou ik de Minister ook willen vragen of hij binnen zijn eigen begroting ook nog creatief kan zijn. Dit gaat allemaal heel snel, maar dat betekent ook dat we best nog wel tijd hebben om daar nog eens naar te kijken. Ik wil niet de indruk wekken dat deze Minister naar de Minister van Financiën moet lopen en moet zeggen: doe me nog eens een miljard. Van mij mag het, maar ik wil mensen geen valse hoop bieden.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Van Baarle.

De heer Van Baarle (DENK):

Dat is dan in ieder geval het begin van een soort van helder antwoord van het CDA, namelijk dat we er niet op moeten rekenen dat er meer gaat komen dan dat miljard, en als er al iets komt, dat dat dan ten koste gaat van het geld voor het onderwijs, dus ten koste van diezelfde jongeren. Het probleem dat ik daarmee heb, is dat er blijkbaar een bedrag is uitonderhandeld in de coalitieonderhandelingen en we dat nu als voldongen feit moeten nemen. Eerst is er een bedrag afgesproken, en pas nu hebben we een discussie over de vraag welk systeem werkbaar is voor jongeren. Had die volgorde niet veel beter andersom kunnen zijn, in plaats van dat je in coalitieonderhandelingen bedragen naar elkaar toe schuift en dan pas gaat kijken of je daar iets mee kan? We gaan nu een systeem invoeren voor een hele lange tijd. Dat is echt een doorbraak, waar ik blij mee ben. Zou het niet zinvoller zijn om ons niet vast te pinnen op dat bedrag? Daarmee doen we onszelf toch tekort?

De voorzitter:

Helder.

De heer Van der Molen (CDA):

Dat is zeker politiek een beperking; dat snap ik ook. Ik heb in dit huis overigens niet anders dan discussies gevoerd met een financiële beperking, want ook dat is een feit. U wilt eerst dit soort discussies wilt voeren en op grond daarvan een regeerakkoord maken, maar ook die volgorde is nog niet anders geweest. De wereld kan tussendoor veranderen, en die is ook veranderd. De Kamer discussieert nu ook over compensatie voor economische gevolgen die we een paar maanden geleden niet hadden voorzien. Ik snap dat de Minister met het bedrag uit het regeerakkoord op pad is gegaan. Ik ga als coalitiepartij niet iets anders tegen de Minister zeggen, maar ik wil er wel met de Minister over meedenken hoe het misschien nog anders kan. Daarbinnen kun je ook nog afwegingen maken, bijvoorbeeld over de vraag bij wie je het grootste voordeel van de beurs wilt neerleggen. Ook binnen een financiële beperking hebben wij als Kamer dus keuzes om te maken.

De voorzitter:

Meneer Van der Molen, u vervolgt uw betoog.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter. Ik zou net beginnen met de pluspunten. Ik had al gezegd dat het onderscheid tussen uitwonend en thuiswonend een pluspunt is. Wat ik ook een goed pluspunt vind, is dat het nu eindelijk lijkt te lukken om het voor studenten mogelijk te maken om dat bedrag van die studievoucher niet als een soort tegoedbon te gebruiken voor een tweede studie die ze nooit gaan volgen, maar om dat af te trekken van hun studieschuld. In de vorige periode hebben mevrouw Westerveld en ik het daar samen met de SP al over gehad. Dat lukte in die vorige periode niet, maar dat zorgt er wel voor dat die tegemoetkoming meer dan verdubbelt. Ook al is dat dan weer niet het bedrag dat studenten in totaal vragen, een verdubbeling van die € 1.400 vind ik meegenomen. Daar ben ik dus blij mee.

Het is ook goed dat de Minister de gelegenheid te baat neemt om de regels voor studenten in het mbo en die in het hoger onderwijs gelijk te trekken. Een hbo-student is namelijk niet meer waard dan een mbo-student. Ik ben er dus heel blij mee dat wij nu de bijverdiengrens en andere mogelijkheden gelijktrekken, ook al kost dat een paar centen. Dat geldt ook voor het afschaffen van de 1 februariregeling voor mbo'ers, eigenlijk een soort straf op het stoppen met je opleiding in het eerste jaar. Dat voorstel heb ik eerder gedaan, met steun van de Kamer. Dat gebeurt nu ook. Het gaat de rest van de dag vast over het hoger onderwijs, maar dat wilde ik hier graag ook noemen.

Voorzitter. Door de invoering van de basisbeurs gaan alle studenten er straks op vooruit, maar op één onderdeel mag de Minister wat het CDA betreft meer ambitie tonen. Dat is de ondersteuning van middeninkomens. De Minister kiest ervoor om de groep die recht heeft op een aanvullende beurs niet verder te vergroten. Dat wil zeggen dat de Minister ervoor kiest om het maximale inkomen waarbij je een minimale beurs ontvangt niet te verhogen naar € 70.000, als ik even van de bedragen van de Minister uitga. Dat gebeurt niet, terwijl het met name de middeninkomens waren die de dupe werden van het leenstelsel. Lagere inkomens profiteerden van de aanvullende beurs. Hogere inkomens betaalden de kosten makkelijker uit eigen zak. Idealiter betekent dit dat meer studenten straks in aanmerking moeten komen voor een aanvullende beurs en dat meer studenten een hoger bedrag aan aanvullende beurs moeten kunnen ontvangen. Dat kan niet zonder extra geld. Het CDA wil dat de Minister nog eens goed in zijn eigen zakken kijkt om te zien of er meer middelen binnen de begroting van OCW beschikbaar zijn, ook al is dat lastig. We hebben namelijk nog best wel wat tijd om daarover na te denken.

Zelf kunnen we ons goed voorstellen dat de Minister ook gaat kijken naar de regeling voor de halvering van het collegegeld. Die regeling is niet al te positief geëvalueerd, maar behelst wel zo'n 170 miljoen euro. Dat geld kan wat het CDA betreft ook op een andere manier voor studenten ingezet worden, bijvoorbeeld voor de verbreding van de aanvullende beurs of voor ophoging van de basisbeurs. Iedereen zou daarvan dan weer kunnen profiteren. Kan de Minister bevestigen dat het besteden van het geld aan de basisbeurs of de aanvullende beurs ook nog eens geld oplevert? Ik begreep dat het gaat om ongeveer 15 miljoen als je dat niet via korting op het collegegeld doet, maar het via de beurzen regelt. Zo ja, dan kan dat geld wat het CDA betreft ook terugvloeien naar een hogere beurs. Graag een reactie van de Minister.

Met deze aanpassingen zou er wat het CDA betreft een haalbaar pakket liggen om het leenstelsel eindelijk af te schaffen en de beurzen te verhogen, om op een redelijke en financierbare manier tegemoet te komen aan de kritiek die er is op de hoogte van de beurzen. Het kan wat ons betreft niet aan het einde van het debat vandaag zo zijn we er met al die discussies over bedragen en financiering op uitkomen dat we het leenstelsel op een latere datum afschaffen; ik zei dat al tegen mevrouw Westerveld.

Voorzitter. Nadat ik mijn rondjes rond de Hofvijver heb gerend, is het nu de beurt aan de Minister om te gaan rennen, zodat de wetgeving op tijd klaar is en we dit onzalige hoofdstuk van het leenstelsel definitief kunnen afsluiten.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Molen. U heeft een interruptie van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ja, over de rondjes rond de Hofvijver. Ik was daar inderdaad ook bij, samen met de heer Van der Molen. Die rondjes renden wij, omdat het Ministerie van Onderwijs, de toenmalige Minister, een miljard nodig had om te investeren in leraren. Uiteindelijk is een deel daarvan bij studenten vandaan gekomen. Dat is een kleiner deel dan we toen wisten. Die rondjes hebben dus denk ik zin gehad. Maar het was wel een bedrag van 100 miljoen. Daarvoor is het collegegeld van studenten toen verhoogd. Dat bedrag van 100 miljoen is toen eigenlijk in een pot terechtgekomen die later nooit aan leraren uitgekeerd is. Vindt de heer Van der Molen met mij dat het tijd is om deze fout ook echt recht te zetten en te kijken of we het collegegeld voor studenten omlaag kunnen brengen?

De heer Van der Molen (CDA):

Ik ben daar in principe voorstander van. We delen de opvatting dat we het financieel bereikbaar moeten maken om te kunnen gaan studeren. Dat is precies de weerstand die we allebei hebben tegen het leenstelsel. Maar ik moet in alle eerlijkheid wel het volgende zeggen. Als wij vandaag moeite hebben om er nog meer voor de studenten uit te slepen binnen het bedrag, dan vind ik het wel lastig om nog aanvullende wensen te realiseren. Maar mevrouw Westerveld heeft helemaal gelijk: voor een heel groot deel is niet waargemaakt wat steeds is voorgeschoteld dat dit leenstelsel zou opbrengen. We moeten ons ook realiseren dat er in ditzelfde regeerakkoord honderden miljoenen worden uitgetrokken om in ieder geval niet te hoeven bezuinigen op het onderwijs. Want het geld uit het leenstelsel ging daarnaartoe. Daar ben ik ook erg blij mee. Maar het is nooit het miljard geworden dat studenten ooit is voorgeschoteld. Het begon er al mee dat ander reisgedrag van studenten ervoor zou moeten zorgen dat er 200 miljoen op de plank kwam voor het onderwijs. De vorige Minister heeft ook al moeten toegeven dat dat er nooit gekomen is. Het leenstelsel was dus eigenlijk een kat in de zak voor studenten. Ik ben blij dat ik hier vanochtend mag gaan zitten om de afschaffing in te luiden. Of het een perfect pakket wordt, weet ik niet. Maar we zijn echt zo ontzettend veel opgeschoten ten aanzien van de vorige jaren dat ik mijn zegeningen wel tel.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een vervolgvraag van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik ben het helemaal eens met de heer Van der Molen dat we opgeschoten zijn ten opzichte van de laatste jaren. Ook bijvoorbeeld dat de studievouchers worden uitgekeerd, iets waar ook al een aantal jaren een punt van hebben gemaakt, is natuurlijk alleen maar winst. Dat is heel fijn. Tegelijkertijd zitten we, met verschillende partijen, wel met een gevoel van ongemak. Dat proef ik ook bij de heer Van der Molen. Ik wil hem vragen of hij bereid is om, ook samen met ons en met de partijen in de coalitie die wel bereid zijn om meer te investeren in studenten, te kijken naar oplossingen om de aanvullende beurs verder te verhogen, om ervoor te zorgen dat het collegegeld wordt verlaagd en om er misschien voor te zorgen dat andere kosten van studenten verlaagd worden of dat ze een hogere beurs krijgen. Zit daar bij het CDA wel ruimte, wil ik de heer Van der Molen vragen.

De heer Van der Molen (CDA):

Er zijn heldere piketpalen. Die piketpalen zijn de afspraken over het geld dat beschikbaar is en, voor ons in ieder geval, dat wij het afschaffen van het leenstelsel niet gaan vertragen. Als wij prachtige systemen bedenken en het DUO jaren extra gaat kosten om die in te voeren, dan ga ik dat dus niet doen. Dan duperen we studenten namelijk. Daarbinnen wil ik met alle partijen kijken wat wij op een slimme manier kunnen doen. We hebben de denk- en rekenkracht van het ministerie misschien ook nodig om ons gewoon te helpen zien wat wel en niet kan. Wat voor maatregelen hebben onbedoelde consequenties die we willen voorkomen? Ik heb zelf een voorstel gedaan voor wat we ook zouden kunnen doen door bijvoorbeeld dat verlaagde collegegeld op een andere manier aan studenten terug te geven, zodat we er misschien zelfs op kunnen verdienen en daarmee de beurs kunnen verhogen. Voor mij is er dus binnen die piketpalen alle ruimte en staan alle deuren open om daarover met andere partijen in gesprek te gaan. Maar we gaan dat leenstelstel wél afschaffen, en zo snel mogelijk.

De voorzitter:

Dank u wel. Inmiddels is de heer Kwint aangeschoven. Fijn dat u er bent. Ik begreep dat u ook snel weg moet. Daarom spreekt nu, even met goedvinden van de collega's, eerst de heer Kwint. Ik ben ook aan het begin vergeten te zeggen dat de heer De Hoop vandaag helaas ziek is. Mevrouw Westerveld heeft ook namens de fractie van de PvdA gesproken. Dan zou ik nu het woord willen geven aan de heer Kwint. U heeft negen minuten in totaal.

De heer Kwint (SP):

Dat is nogal wat, voorzitter. Dank aan de collega's voor de flexibiliteit. Ik moet straks inderdaad door naar een parlementaire enquête.

Het leenstelsel. Het studentje pesten dat ooit onder de terrasverwarmer van Pieter Duisenberg werd bedacht door de VVD, D66, de PvdA en GroenLinks, wordt nu dan eindelijk afgeschaft. Dat is vooral en primair een verdienste van al die studenten die jarenlang elke keer in actie zijn gekomen tegen dit vermaledijde stelsel. En – laten we eerlijk zijn – al ruim voor de verkiezingen was duidelijk dat niemand de verdediging van dit stelsel meer voor z'n rekening wilde nemen. Dat is ook niet gek. Mentale problemen, leenangst en de doorstroom van mbo naar hbo: op al deze punten werd het de afgelopen jaren slechter dankzij het schuldenstelsel. En dan werden de beloftes die aan studenten gedaan zijn ook nog gebroken; het geld ging niet naar kwaliteit en je schuld telt wel mee als je een huis zoekt. Zo zijn er allemaal voorbeelden van gebroken beloften aan studenten. Dit onzalige plan is veel te lang door blijven etteren, waardoor duizenden studenten nu met een torenhoge schuld zitten opgescheept.

Maar daar is ie dan: de nieuwe basisbeurs. Beter laat dan nooit, zou je zeggen. Maar is dat zo? Studenten twijfelen massaal of ze aankomend jaar wel moeten gaan studeren. Ik had het daar pas al met de Minister over in het vragenuur. Het is ook niet gek; als je nog een jaartje wacht, val je niet onder het leenstelsel, en dat kan zomaar duizenden euro's schelen. Instellingen merken dat. De eerste cijfers laten nu al een lager aantal aanmeldingen zien dan in voorgaande jaren. Wat gaat dit kabinet dus doen om massale uitval volgend jaar te voorkomen? Komt er een ruimere compensatie voor studenten die volgend jaar al gaan studeren?

Als deze studenten gewoon onder de standaardregeling blijven vallen, dan voorspellen wij namelijk grote problemen. Er komen problemen voor de arbeidsmarkt, want je gaat merken dat we in sectoren zoals de zorg en het onderwijs, waar mensen hartstikke hard nodig zijn, een jaar lang minder aanmeldingen gaan krijgen en er dus vier jaar later ook minder mensen zullen zijn die dat belangrijke werk kunnen gaan doen. Maar er komen ook problemen voor onderwijsinstellingen zelf. Als die eerst in één keer een forse terugval zien in het aantal aanmeldingen, om vervolgens het jaar erna een fors aantal extra aanmeldingen te zien, dan komen zij op een hele hoop manieren in de problemen, zoals met de financiering, de doorloop van tijdelijke contracten van onderwijsgevend personeel en beschikbare ruimtes. Ik vond het antwoord van de Minister – dat is alweer anderhalve week geleden – weinig rustgevend. Hij zegt eigenlijk: «We weten het nog niet. Het kan ook zomaar anders zijn. Ik snap de zorgen, maar in oktober weten we pas hoeveel mensen zich aanmelden.» Maar in oktober kunnen we niks meer doen, dus ik zou toch aan de Minister willen vragen: wat gaat hij doen om ervoor te zorgen dat deze studenten weten dat ze niet de dupe worden als ze volgend jaar alsnog gaan studeren? Doe bijvoorbeeld de toezegging dat ze alvast onder het nieuwe regime vallen en reken het achteraf af. U wil als Minister van Onderwijs niet in uw eerste halfjaar, ongetwijfeld onbedoeld, een bijdrage leveren aan het vergroten van bijvoorbeeld het lerarentekort aan het eind van uw periode? Dan ga ik ervan uit dat u de rit uitzit, maar dat gaan we de komende tijd zien.

Dan de basisbeurs zelf. Met het collegegeld dat ieder jaar stijgt – sinds 2008 is het maar liefst met 40% gestegen – de schaarste op de woningmarkt, de daarmee samenhangende veel te hoge huren, de boodschappen die duurder worden en de zorgverzekeringspremies die elk jaar stijgen, is het simpelweg niet genoeg. Het is zelfs lager dan de basisbeurs in 2015. De beurs voor thuiswonenden was zelfs bij de invoering in 1986 nog hoger. Erkent de Minister dat deze bedragen simpelweg niet toereikend zijn en dat studenten erop achteruitgaan in vergelijking met het oude systeem? Het collegegeld blijft maar stijgen, net als de huizenprijzen en de kosten voor boodschappen. Zou je niet beter in ieder geval het collegegeld kunnen bevriezen, zodat het de komende jaren niet nog meer stijgt? Ik heb een nog beter idee: koppel het bedrag van de basisbeurs aan het collegegeld. Stijgt het collegegeld, dan groeit de basisbeurs automatisch mee. Heeft dit kabinet er enig zicht op wat het verwacht dat een student aan het eind van zijn studieperiode onder het nieuwe stelsel minder aan schuld heeft opgebouwd dan in het schuldenstelsel, dat we vandaag definitief ten grave dragen? Dat is natuurlijk heuglijk nieuws.

In de hoofdlijnenbrief is ook te lezen dat het kabinet de grens voor de aanvullende beurs niet gaat verhogen, omdat het ten koste zou gaan van de hoogte van de basisbeurs voor studenten. Dat is wel een beetje een makkelijke redenering. Je zegt eerst: het enige wat we zeker weten, is dat het 1 miljard gaat kosten en meer is onbespreekbaar. Vervolgens zeg je: als ik aan de een wat meer ga geven, dan wordt het voor de ander wat minder. Dat klopt inderdaad als je eerst een hekje zet om dat geldbedrag. Dan is dat de enige noodzakelijke uitkomst. Dan zet je dus groepen studenten tegen elkaar op. Het kabinet doet alsof het een keuze is tussen een student die ouders heeft met een kleine portemonnee en alle andere studenten. Het komt niet door studenten dat er in een formatie waarbij er miljarden om ons heen vlogen, maar 1 miljard voor compensatie apart is gezet.

In die brief zie ik nog meer van dat soort valse keuzes. Ik noem bijvoorbeeld mbo versus hoger of wetenschappelijk onderwijs. Volgens mij is het simpel. Óf je vond het vorige stelsel rechtvaardig en denkt: het kan gebeuren als er regels veranderen; dan heb je altijd mensen die buiten de boot vallen. Dan is compensatie eigenlijk onnodig. Óf je zegt «het is eigenlijk wel heel onrechtvaardig wat deze studenten is aangedaan», maar dan kun je volgens mij niet met droge ogen beweren dat de compensatie die nu voorligt, ook maar in de buurt van voldoende is. Ik ben dus benieuwd wat de Minister daarvan vindt. Volgens mij vind je het óf te weinig óf niet nodig. Het zal de Minister niet verbazen dat de SP van mening dat het te weinig is. Als je dat dan vindt, dan moet je terug naar de Minister van Financiën. Die schijnt niemand te willen laten vallen, dus die neemt vast de telefoon wel op als er gebeld wordt. Aan de andere kant had ze ook een wat eigenzinnige definitie van «hier scheiden onze wegen», dus ik weet niet helemaal of het goedkomt, maar het is in ieder geval een belpoging waard.

Dan ten slotte de compensatie. Het is zo karig. Het is maximaal € 1.436. Dat is tegenwoordig helaas ongeveer twee maanden huur. Op een studieschuld van misschien € 25.000, € 45.000 of € 75.000 is die € 1.436 een druppel op een gloeiende plaat. Wat heeft een student daar uiteindelijk aan? Waarom wordt dit bedrag ingeperkt tot een groep die uiteindelijk haar diploma gehaald heeft? Het is alsof studenten die niet zijn afgestudeerd, geen schulden hebben. Het argument dat je voor de omzetting van de oude basisbeurs naar een gift ook een diploma moest hebben, is toch krom? Het zijn twee totaal verschillende systemen, die niks met elkaar te maken hebben. De compensatie van de pechgeneratie komt in de verste verte niet in de buurt van de oude basisbeurs. Als we dan toch al oude afspraken gaan overnemen, laten we dan behalve de diploma-eis ook de rest van de voorwaarden van de oude basisbeurs overnemen. De hele beurs wordt een gift. Dat was met de oude basisbeurs in principe ook zo. Is het kabinet daartoe bereid?

De voorzitter:

Meneer Kwint, er is op dit punt een interruptie van de heer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Dit gaat toch even over die diploma-eis. Ik vraag de heer Kwint om even te zeggen of hij daar nou voor of tegen is. Daarnaast kan het toch ook niet waar zijn dat als je een soort eeuwige student bent en je jaar op jaar op jaar op jaar op jaar leent, je dan gaat vragen: compenseert u even mijn totale studieschuld? Dan is het toch best heel redelijk dat je zegt: goed, we willen je een tegemoetkoming geven voor je studieschuld, maar dan toch ten minste op basis van het feit dat je je best hebt gedaan om een diploma te halen? Dat is helemaal niet zo gek. Ook aan mbo'ers vragen we om binnen tien jaar een diploma te halen, omdat ze het anders ook niet kwijtgescholden krijgen. Wat vindt de heer Kwint daarvan?

De heer Kwint (SP):

«Binnen tien jaar» is al behoorlijk wat langer dan het hele schuldenstelsel überhaupt bestaan heeft. Natuurlijk mag je van studenten verwachten dat zij proberen hun studie af te ronden. Ik vind het alleen gek om te doen alsof zij dat niet zomaar zouden doen. Natuurlijk probeert een student het af te ronden. Er zijn alleen ook heel veel studenten die bijvoorbeeld tot de conclusie zijn gekomen dat een opleiding niet bij ze past, of die, bijvoorbeeld vanwege de druk op de arbeidsmarkt, eerder een baan hebben geaccepteerd. Die hebben dus wel gigantische schulden, maar komen nu niet in aanmerking voor compensatie. Die groep lijkt mij minstens zo omvangrijk als de groep waar de heer Van der Molen het over heeft, die schijnbaar tien jaar lang zo veel mogelijk lol wilde maken en geld wilde lenen. Bovendien werd dat actief aangejaagd door het vorige kabinet, dat zei: leen vooral maximaal, doe dat.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik kan heel veel uitzonderingen op die regel bedenken. Wat als je bijvoorbeeld wat in je studietijd overkomt? Ik vind ook dat je daar rekening mee moet houden. Maar als je onder druk van de arbeidsmarkt een baan hebt geaccepteerd en daarom gestopt bent met studeren, dan lijkt dat mij werkelijk niet een reden om je hand op te houden en te zeggen: kunt u mij die studieschuld even kwijtschelden? Dan gaan we het geld echt overal tegen iedereen aansmijten. Of niet, meneer Kwint?

De voorzitter:

En uw vraag?

De heer Kwint (SP):

Hij eindigde met «of niet, meneer Kwint?», dus dat rekenen we gewoon als vraag. Ik vind het echt te makkelijk. Bij een hele hoop opleidingen sta je op een gegeven moment voor een keuze. Ik noem maar wat: je doet hbo-verpleegkunde, je hebt je eerste twee stages in een ziekenhuis gelopen en je kunt daar een baan vinden, weliswaar nog niet in een hbo-functie. Dan kan het best zo zijn dat jij op een gegeven moment heel bewust een keuze maakt, omdat je denkt: als ik nog twee jaar € 20.000 schuld erbij moet plussen, dan stop ik maar na twee jaar met die opleiding. Dan heb je misschien € 30.000 in plaats van € 70.000 schuld, of € 20.000 in plaats van € 40.000. Het gaat mij even niet om de precieze bedragen. Ik vind het dan gek om te zeggen: alleen op het moment dat je je diploma gehaald hebt, kom je in aanmerking voor compensatie. Waarom is die compensatie er? Die compensatie is er omdat je de dupe wordt van een systeem; dat delen wij volgens mij. Maar je wordt helemaal niet alleen maar de dupe van het systeem als je je diploma gehaald hebt. Dat is de fundamentele vraag: vinden wij dat ook studenten die niet een diploma hebben gehaald de dupe zijn geworden van dit schuldenstelsel? Ik vind van wel. Volgens mij vindt u dat stiekem ook.

De voorzitter:

Meneer Kwint, vervolgt u uw betoog.

De heer Kwint (SP):

Geen interruptie meer van de heer Van der Molen? Dat interpreteer ik dan maar als een ja! Voorzitter, ik kom tot een afronding. Het afschaffen van het schuldenstelsel is een ontzettend goed idee – laten we dat nog een keer benadrukken – maar de SP vindt het echt jammer hoe uiteindelijk de schade van een ondoordacht experiment met studenten wordt afgewikkeld en hoe een nieuwe basisbeurs in de toekomst wordt vormgegeven. Dat stelt ons niet gerust over de toekomst.

De voorzitter:

Dank u wel. Dat waren zeven minuten. U heeft nog tijd over voor een tweede termijn, maar ik vrees dat u er dan niet bent. Dat gaan we zien. De volgende spreker is mevrouw Van der Laan. Ze spreekt namens D66. Aan u het woord.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dank u wel, voorzitter. Voor mij staat in ieder geval voorop – dat delen de collega's – dat iedereen die wil studeren die kans ook hoort te krijgen, ongeacht het inkomen van je ouders, of ze nou schoonmakers, leraren of politici zijn. Met die voorwaarde is in 2015 onder andere het sociaal leenstelsel ingevoerd. Terwijl er in Nederland fors werd bezuinigd, was er een breed gedeelde wens om meer te investeren in de kwaliteit van het onderwijs. De gedachte was dat het rechtvaardig was om aan de meest kansrijke groep van de samenleving een grotere bijdrage te vragen. Tegelijkertijd werden toen de terugbetalingsvoorwaarden zeer sociaal, telt de studieschuld in het leenstelsel minder mee voor een hypotheek en werd de aanvullende beurs voor de lage inkomens met € 100 verhoogd. De argumenten van destijds zijn nog steeds relevant, maar er zijn ontwikkelingen die destijds niet zijn voorzien, onderbelicht zijn gebleven of nu anders worden gewogen. Ik noem bijvoorbeeld het belangrijkste: de druk op scholieren en studenten is ontzettend hoog geworden. Als je bijvoorbeeld geneeskunde wilt studeren, moet je op je 14de al aan cv-building beginnen of stages lopen. Haal je in het eerste jaar niet nagenoeg elk vak? Dan word je door het bindend studieadvies van de opleiding gestuurd. Het hebben van een lening leidt tot veel stress, want je hebt elke euro hypotheek nodig om ooit een huis te kunnen kopen.

Voorzitter. Onze onderwijsparagraaf heet daarom niet voor niets «meer kansen voor alle studenten». We willen er breed naar kijken en daarom ben ik ook blij dat we daar in het coalitieakkoord een start mee maken. Opleidingen die selecteren aan de poort moeten voortaan bijvoorbeeld onderbouwen hoe ze letten op gelijke kansen. Het BSA mag je straks ook in het tweede studiejaar halen en er komt dus een nieuwe studiebeurs, waar we het vandaag onder andere over hebben. De nieuwe studiebeurs zal een deel van de druk op studenten verlichten, maar er is een bredere aanpak nodig. Ik heb ook niet voor niks onlangs een plenair debat aangevraagd over de verkenning van het SER Jongerenplatform.

Voorzitter. Dan kom ik te spreken over de nieuwe studiebeurs. Zoals gezegd ben ik blij dat we het leenstelsel afschaffen en een nieuwe studiebeurs invoeren. De hoofdlijnenbrief van de Minister schetst een aantal varianten met verschillende keuzes die daarbij gemaakt kunnen worden. Ik complimenteer de Minister dat hij de varianten en zijn keuzes transparant maakt. Wat D66 betreft is de nieuwe studiebeurs zo sociaal rechtvaardig mogelijk. Ik zou graag willen zien dat de studiebeurs zo veel mogelijk terechtkomt bij de studenten die het ook nodig hebben. Ik kan me daarom op zich vinden in de voorkeursvariant van het kabinet waarbij studenten met ouders met lage inkomens er fors op vooruitgaan. Hun totale studiebeurs is zelfs hoger dan in het oude stelsel, maar ik denk dat het misschien nog een slag socialer kan. Uit onderzoeken blijkt dat het leenstelsel met name tekortschiet voor studenten met ouders met een middeninkomen. De ene ouder is bijvoorbeeld leraar, de ander werkt parttime in de zorg. Met anderhalf salaris is het eigenlijk niet te doen om ook nog bij te dragen aan de studie van je kind. Laat staan als je twee of drie kinderen hebt. Deze studenten komen tegelijkertijd ook niet in aanmerking voor de aanvullende beurs, want die is er alleen voor studenten uit lage inkomens. Mijn inzet is daarom ook om studenten uit de middenklasse in aanmerking te laten komen voor de aanvullende beurs. Dat is voor mij een veel gerichtere oplossing. Ik hoop dat we in dit debat kunnen bekijken of we elkaar als Kamer op dit punt wellicht kunnen vinden.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Laan, meneer Kwint zit al even te peinzen over een interruptie voor u. Dit is wellicht het moment.

De heer Kwint (SP):

Dat is het risico van even wachten: dat je dan daarna alweer zo veel interessante dingen voorbij hoort komen waar je ook al een vraag over hebt. Laat ik beginnen met mijn oorspronkelijke vraag. D66 zegt dat de politieke weging is veranderd, de manier waarop we naar het leenstelsel kijken. Maar D66 zegt ook dat er onvoorziene gevolgen waren. Wat waren die onvoorziene gevolgen volgens D66? Waren dat onvoorziene gevolgen die door niemand waren voorspeld, of alleen door D66 niet?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik weet niet of iemand ooit iets heeft voorspeld, dus laat ik daar geen antwoord op geven. Wat we nu zien, is dat het leven veel duurder is geworden. We hebben dus een heel andere uitgangspositie dan in 2015. Er is geen woning te krijgen. We hadden toentertijd niet helemaal kunnen voorzien dat het zo explosief uit de hand zou lopen. Voor mij zijn dat twee hele belangrijke punten, waarbij we natuurlijk wel breder willen kijken naar oplossingen. Voor mij staat nog wel steeds als argument dat de overheid, de ouder en de student zelf een bijdrage kunnen leveren aan de eigen ontwikkeling en dus aan het studeren en bijvoorbeeld aan het levensonderhoud. Dat argument staat voor mij nog steeds, ook in het licht van andere ontwikkelingen, zoals de mentale druk – die noem ik als derde punt – die echt wel is toegenomen. Neem bijvoorbeeld social media. We hebben het allemaal niet in de hand, maar ook al onze studenten en jongeren zitten daarop en wij ook. Dat is wel een aspect dat we nu ook meenemen in onze afweging.

De heer Kwint (SP):

Ik denk dat het voor de mentale druk niet helpt om op de arbeidsmarkt te beginnen met € 60.000 schuld. Volgens mij vinden we elkaar daar wel redelijk op. Laat ik dan afsluiten met een vraag over wat u op het eind zei over de lagere inkomens en de middeninkomens en de mate waarin zij daarin kunnen bijdragen. Ik ben heel benieuwd naar wat u voorstelt. We gaan straks toch niet beknibbelen op de beurs voor de kinderen van ouders met de allerlaagste inkomens om uiteindelijk iets voor de middeninkomens te doen, toch?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik denk dat u daar het dilemma te pakken heeft. Dat zit natuurlijk ook in de variant. Als je aan de ene kant wat doet, heb je een waterbedeffect. Ik wil dat de beurs toekomt aan degenen die deze het hardst nodig hebben. Uit de evaluatie blijkt dat dit de middeninkomens zijn. Dat is voor mij de inzet om te kijken of we de groep van middeninkomens kunnen verbreden qua inkomen, maar ik zou niet willen dat dit per se ten koste gaat van de hoogte van het basisbeursbedrag. Daarmee heeft u volgens mij wel een helder antwoord gekregen, maar het blijft natuurlijk nog steeds een dilemma.

De voorzitter:

Er is ook een vervolgvraag ... Sorry, ik moet zeggen: de eerste interruptie van mevrouw Van der Graaf. Maar wellicht is het op dit punt wel een vervolgvraag.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik heb een vraag voor u, mevrouw Van der Laan. U zegt: we willen de middeninkomens graag tegemoetkomen en we denken dat het verbreden van de doelgroep en het verbreden van de aanvullende beurs dé gerichte maatregel is om dat te doen. Ik leid daar impliciet uit af dat u dat een gerichtere maatregel vindt dan het verhogen van de basisbeurs. Heb ik dat goed begrepen en, zo nee, kunt u dan aangeven waarom u denkt dat de middeninkomens het meest geholpen zijn met het volledig inzetten op verbreding van de aanvullende beurs?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat zijn wel meerdere vragen ineen. Ik heb net het voorbeeld geschetst van een leraar met een partner met een parttimebaan. Met de voorgestelde inkomensgrens van € 35.000 zit je daar al heel snel boven. Als ik de achterliggende stukken goed vertaal, zie ik ook dat die inkomensafhankelijkheid gestaffeld is. Die loopt uiteindelijk dus af. Op een gegeven moment kunnen middeninkomens daardoor heel weinig of nauwelijks gebruikmaken van een aanvullende beurs. Uit de beleidsdoorlichting en uit andere adviezen blijkt dat met name de middeninkomens met studerende kinderen daarmee geholpen kunnen worden.

Ik ga even terug naar mijn opmerking dat ik vind dat we de drempels om te kunnen studeren moeten wegnemen. Ik vind het met het oog daarop misschien niet de enige oplossing, maar voor ons is het wel een hele belangrijke oplossing dat we kijken of we daar wat meer rek in kunnen krijgen. Daar heb ik dus ook echt informatie van de Minister, cijfers en doorrekeningen, voor nodig.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van mevrouw Van der Graaf.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank voor de verheldering. Uit dit antwoord leid ik af dat het niet het enige voorstel is dat mevrouw Van der Laan een begaanbare route zou vinden om de middeninkomens tegemoet te komen. Zij zou daarbij dus ook kunnen kijken naar het verhogen van de basisbeurs.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Daar moet ik toch eventjes scherp op zijn. Ik heb natuurlijk gezegd dat dit een richting is. Hoe we daar komen en hoe we die middengroep precies gaan helpen, kan ik nog een beetje openlaten. Als u mij specifiek vraagt of ik een generieke basisbeurs, een algemene beurs, wil opplussen, zodat daar niet alleen de kinderen van lage inkomens en middeninkomens, maar ook de kinderen van mensen die meer dan € 100.000 verdienen, van profiteren, dan vind ik dat wel een ingewikkelde.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Laan vervolgt haar betoog.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik was gebleven bij de vragen die ik aan de Minister wil stellen over de middeninkomens. Mijn pleidooi gaat over de middeninkomens. Kunt u, Minister, mij bevestigen dat het knelpunt met name bij die middeninkomens zit? Hoe denkt u verder over het verbreden van de aanvullende beurs?

Voorzitter. Ik begrijp dat de Minister de mogelijkheden binnen het miljard heeft gezocht. Dat is ook gewoon de financiële begrenzing. Maar toch vraag ik me af of er niet meer mogelijkheden of andere mogelijkheden zijn. Concreet, ik denk zelf bijvoorbeeld aan het terugdraaien van de collegegeldhalvering in het eerste studiejaar. Uit de evaluatie blijkt dat de maatregel geen enkel effect heeft en dat alle studenten er bij het terugdraaien van de maatregel nog steeds op vooruitgaan. Maar zo ontstaat er misschien wel financiële ruimte om de beurs te verbreden. Heeft de Minister overwogen om het terugdraaien van deze maatregel in de hoofdlijnenbrief mee te nemen?

Voorzitter. Een op de vier eerstejaarsstudenten die nu al in aanmerking komen voor een aanvullende beurs, vraagt de beurs niet aan. Dat vind ik wel een verontrustend signaal, want juist hun ouders kunnen misschien wel het minst bijdragen. Ik vind het daarom positief dat de Minister maatregelen gaat nemen om studenten beter te informeren over de aanvullende beurs. Ik zou van de Minister willen weten welke maatregelen hij specifiek gaat nemen. Krijgen deze studenten voortaan, als zij op Mijn DUO inloggen, te zien dat zij recht hebben op een aanvullende beurs?

Een van de onderwerpen die mijn fractie positief verraste, zijn de aangekondigde maatregelen voor mbo-studenten. Ik heb zeventien jaar voor de klas gestaan, vmbo-tl, havo en vwo, en voor mij is iedere student gelijk. Wij vinden het ook belangrijk dat mbo-studenten eerlijke kansen in het onderwijs krijgen. We vergroten de kansengelijkheid door ook voor mbo-studenten maatregelen te nemen zoals het socialer maken van de terugbetaalregels. Ik wil aan de Minister vragen of hij kan aangeven of deze maatregelen ook per 2023 ingevoerd gaan worden.

De voorzitter:

Sorry, mevrouw Van der Laan, de heer Van Baarle kijkt mij al even indringend aan. De heer Van Baarle met een interruptie.

De heer Van Baarle (DENK):

Ja, voorzitter, en het was niet mijn bedoeling om u persoonlijk indringend aan te kijken. Dat valt wel mee. Ik zou graag mevrouw Van der Laan, die namens D66 spreekt, allereerst willen complimenteren dat zij zo ruiterlijk namens D66 aangeeft dat dat leenstelsel heel veel kapotgemaakt heeft en dat het dus een fout is geweest. Dat siert haar. Maar mijn probleem is dat wij nu een debat aan het voeren zijn – ik zei dat net ook in de richting van de heer Van der Molen – binnen die kaders van 1 miljard. Dat bedrag is volgens mij afgesproken in een tijd waarin we nog niet konden voorzien dat de kosten van leven zo zouden stijgen. Maar nu moeten we met die beperkingen aan de slag. Ik schrik ervan dat mevrouw Van der Laan namens D66 eigenlijk alle keuzes om wat te veranderen, afwentelt op studenten. Dat terugdraaien van het collegegeld bijvoorbeeld gaat studenten, hoe je het ook wendt of keert, geld schelen. Zou het niet veel beter zijn, vraag ik aan mevrouw Van der Laan, om dat bedrag van 1 miljard ter discussie te stellen en om met elkaar open de discussie aan te gaan wat er aan financiën nodig is voor een stelsel dat we wel voor studenten kunnen laten werken in plaats van nu de fuik in te gaan?

De voorzitter:

Helder. Mevrouw Van der Laan.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat is een terechte vraag. Ik had hem natuurlijk ook al verwacht, want hij is ook aan mijn buurman gesteld. Nee, althans ik moet niet te stellig «nee» zeggen. Ik zal het even toelichten. We hebben te maken met een financiële begrenzing van 1 miljard. Dat zijn afspraken die gemaakt zijn en mijn uitgangspunt is dat we bekijken wat we met dat miljard kunnen betekenen. U stelt eigenlijk een andere redenering voor of een andere route, namelijk eerst kijken wat er nodig is en dan het financiële plaatje daar aanhangen. Die keuze is op dit moment niet gemaakt en voor mij is een financiële begrenzing het uitgangspunt.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Van Baarle.

De heer Van Baarle (DENK):

Dit is wat jongeren en studenten in Nederland natuurlijk al die jaren hebben gehoord toen dat leenstelsel verdedigd werd door D66, maar ook de andere coalitiepartijen. «Dat zijn financiële afspraken die we tijdens coalitieonderhandelingen hebben gemaakt, daar staan we voor en die verdedigen we.» Jarenlang is dat leenstelsel verdedigd op grond van coalitieafspraken. Voorzitter, ik zou zo graag willen dat we nu eens niet die coalitieafspraken op basis van een gedateerd bedrag als uitgangspunt nemen, zonder ook maar na te denken of het uitvoerbaar is voor die jongeren; ik zou willen dat we die jongeren als uitgangspunt nemen. Jarenlang zijn die jongeren niet als uitgangspunt genomen en zijn coalitieafspraken verdedigd, en nu gaan we het weer op dezelfde manier doen. Ik zou tegen mevrouw Van der Laan willen zeggen: het sierde u dat u aangaf «wij hadden dat leenstelsel niet moeten doen, dat was fout». Maar zou het niet nog beter zijn om nu met elkaar te zeggen: we maken niet dezelfde fout, we nemen de coalitieonderhandelingen en dat bedrag niet als uitgangspunt, maar de jongeren en we kijken wat er nodig is? Dat is toch de nieuwe bestuurscultuur?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik denk dat wij twee onderwerpen delen in uw inbreng, namelijk dat we uitgaan van jongeren. U schetst een andere manier, maar ik ga ook uit van de positie van jongeren. Wat ik niet met u deel, is dat we alle uitdagingen van jongeren en problemen waar de jongere generatie nu tegenaan loopt – geen huis te krijgen, flexibilisering van de arbeidsmarkt, klimaat, jeugdzorgproblemen enzovoorts – binnen de studiefinanciering of de nieuwe studiebeurs moeten oplossen. Ik wil breder kijken en dat hebben we volgens mij ook gedaan binnen het coalitieakkoord. Er moeten 100.000 woningen erbij komen per jaar, natuurlijk ook voor starters of voor studenten. Ik kan u een heel eind volgen. Ik dank u ook voor het compliment dat u geeft, maar ik wil niet alles afwentelen op het studiestelsel of de studiefinanciering.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Laan, u vervolgt uw betoog. O nee, voordat u verdergaat heeft de heer Wassenberg een interruptie.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik wil daar even op ingaan. Mevrouw Van der Laan zegt: we kunnen niet alle problemen waar jongeren mee te maken hebben door middel van die financiering, die studiebeurs oplossen. Maar het helpt natuurlijk niet dat de studiebeurs dadelijk in absolute zin een stuk lager is dan toen die werd afgeschaft. En het helpt ook niet dat alle andere kosten zijn gestegen. Jongeren hebben inderdaad heel veel problemen. Dat schreef de Minister ook al heel duidelijk in zijn brief van 25 maart, geloof ik. Maar het helpt natuurlijk niet als je de jongeren nu veel minder geld geeft dan in 2015 bij de invoering ervan. Hoe ziet mevrouw Van der Laan dat?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dan moet ik een knip maken. Ik snap dat je ervan uitgaat dat een tegemoetkoming met studiefinanciering niet helpt in het totaalplaatje met alle uitdagingen. Aan de andere kant, er is nu geen studiebeurs. Die gaan we invoeren. Dat is volgens mij hartstikke belangrijk. Iedere student gaat er in dat opzicht wel op vooruit.

De voorzitter:

Er is een vervolgvraag van de heer Wassenberg.

De heer Wassenberg (PvdD):

Dan maak ik ook even een knip. Ik ben het helemaal met mevrouw Van der Laan eens dat we erop vooruitgaan. Het is een goede stap in vergelijking met wat het was. De Partij voor de Dieren is vanaf het prille begin mordicus tegen dat leenstelsel geweest. Wij vinden het een heel goed idee dat de basisbeurs nu terugkomt. Laat ik het even op een rijtje zetten: de huren zijn flink gestegen, het collegegeld is flink gestegen, jongeren hebben sowieso heel veel problemen en ze hadden te maken met de coronatijd van de afgelopen twee jaar. Je kunt de jongeren dan toch niet ook nog een keer veel minder geld geven dan ze aanvankelijk kregen? De kosten zijn echt alleen maar hoger geworden. Je zou toch moeten kijken of je dat budget, die 1 miljard, die nu uit steen gehouwen lijkt te zijn, kunt ophogen om jongeren echt te helpen? Nogmaals, het is een stap in de goede richting, maar de uitvoering laat toch heel veel te wensen over?

De voorzitter:

U plaatst nog net een vraagteken aan het slot van uw zin. Mevrouw Van der Laan, op dit punt.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik kan niet zeggen dat de uitvoering te wensen overlaat op dit punt. Dat vind ik te voorbarig.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Bij de invoering van het leenstelsel is ervoor gekozen om geen onderscheid meer te maken tussen uit- en thuiswonende studenten bij de aanvullende beurs. De Minister doet dit nu wel voor de basisbeurs. Ik begrijp van studenten dat zij dit belangrijk vinden, omdat je als student op kamers ook meer kosten hebt. Maar hiervoor geldt misschien het adagium: voorkomen is beter dan genezen. We hebben namelijk gezien dat fraudebestrijding soms heel lelijk kan uitpakken. Ik zou graag van de Minister zeker willen weten of dit onderscheid ook uitvoerbaar en handhaafbaar voor DUO is. Heeft het kabinet in het kader van het vereenvoudigen van de huurtoeslag ook overwogen om de huurtoeslag voor studenten af te schaffen en die via de uitwonende basisbeurs aan studenten uit te keren?

Dan ga ik naar de tegemoetkoming voor studenten. In de afgelopen tijd zijn er diverse petities, acties en demonstraties geweest. Ik ben daar ook geweest. Ik heb daar veel over gehoord en gelezen. Ik kan goed begrijpen dat studenten boos en teleurgesteld zijn. Er was een basisbeurs, toen niet meer en nu wordt die weer ingevoerd. Er is dus een generatie die die niet heeft gehad. Dat voelt wrang. Het eerlijke verhaal is dat het voor ons niet mogelijk is om bij elke beleidswijziging alle mensen die er geen profijt van hebben gehad, te compenseren. Een volledige compensatie van de basisbeurs zou oplopen richting de 10 miljard. Dat geld is ook hard nodig om andere dingen te regelen, bijvoorbeeld om woningen te bouwen of de stikstofcrisis ergens op te lossen. Studenten van het Studentenprotest hebben een plan geschreven waarin ze voorstellen aan de politiek doen over hoe de tegemoetkoming ook anders kan, bijvoorbeeld door de compensatie niet uit te keren, maar deze generatie een korting te geven op toekomstige belastingen. Kent de Minister deze voorstellen? Zijn deze voorstellen uitvoerbaar? Wanneer krijgen studenten duidelijkheid over de hoogte van de tegemoetkoming waar zij aanspraak op maken?

Voorzitter. Een ander punt betreft de gemeentelijke studietoeslag. Gemeentes hebben sinds de invoering van de Participatiewet een verantwoordelijkheid voor studenten met een functiebeperking. Zij kunnen door hun functiebeperking vaak niet werken naast hun studie en hebben wel vaak hogere kosten. Zij komen dan in aanmerking voor de individuele studietoeslag, maar in de afgelopen jaren verschilde de hoogte daarvan nogal per gemeente. De Kamer, waaronder D66, de Landelijke Studentenvakbond en CNV Jongeren hebben zich de afgelopen jaren ingezet om hier meer uniformiteit in aan te brengen. De studietoeslag is nu in het hele land € 300. Ook gelden in het hele land dezelfde aanvraagregels. Ik zou de Minister graag de vraag willen stellen: wat is er dan nog de meerwaarde van dat gemeentes de regeling uitvoeren? Is het voor studenten niet veel eenvoudiger als er bijvoorbeeld één loket is?

De heer Kwint (SP):

Ik heb een vraag over die hele creatieve belastingsmaatregel. Ik vind het namelijk oprecht prijzenswaardig hoe studenten proberen om er toch nog het beste van te maken, ondanks dat harde frame dat er wordt neergelegd in de trant van: het mag niet meer dan een miljard kosten. Maar we hebben hier te maken met een Belastingdienst die er driekwart jaar over doet om de vraag te beantwoorden of een pizza met tomatensaus ook groente is. Dan gaat het toch niet lukken om een specifieke belastingkorting voor mensen met een bepaalde opleiding door te voeren? Bovendien betekent het uiteindelijk gewoon, en dat vind ik het slimme aan deze suggestie van de studenten, dat het de Staat meer gaat kosten dan een miljard. Als we naar creatieve oplossingen gaan kijken, dan is het volgens mij verstandiger om te zeggen: laten we ook de uitvoering een beetje in ons achterhoofd houden. Zeg gewoon: misschien is dat miljard iets minder heilig. En laten we de Belastingdienst en DUO en al die andere uitvoeringsorganisaties, die al zo zwaar overbelast zijn, een beetje met rust laten.

Mevrouw Van der Laan (D66):

We kunnen DUO volgens mij niet met rust laten, omdat dat wel de instantie is die hierbij betrokken is. Ik deel met u dat we wel echt oog moeten hebben voor de uitvoering. Dat heb ik ook geleerd, met name in de switch dat we gericht waren op beleid, waardoor we de uitvoering niet goed genoeg in beeld hadden. Dat zit dus echt in mijn achterhoofd. Maar ik stel natuurlijk niet voor niks die vraag aan de Minister. Ik wacht daarin dus graag zijn antwoord af.

De voorzitter:

Akkoord. U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik ben er bijna, hoor, voorzitter, maar ik weet niet hoe lang ik nog heb.

De voorzitter:

U zit op acht minuten van de in totaal veertien minuten, dus u zit goed.

Mevrouw Van der Laan (D66):

O, ik ben dus al best wel lang aan het woord.

De voorzitter:

Met dank aan de collega's, voor alle vragen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Tot slot wil ik graag benoemen dat ik echt blij ben dat het gelukt is om tijdens de onderhandelingen deze keuze te maken. Dat geldt ook voor andere keuzes, maar juist ook voor deze keuze voor een studiebeurs, voor de huidige en toekomstige generatie. Eindelijk klimaat, goede stappen voor een gezonde leefomgeving, ambitieuze plannen om kinderopvang gratis te maken of nagenoeg gratis, verhoging minimumloon, vereenvoudiging toeslagenstelsel. En gelukkig wordt er dus ook fors geïnvesteerd in de onderwijskwaliteit, zodat er meer ruimte is voor maatwerk en voor kansengelijkheid.

Ik wens de Minister veel succes. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. U zit op negen minuten. Ik geef het woord aan mevrouw Kerseboom. Zij spreekt namens Forum voor Democratie. Ze heeft in totaal acht minuten spreektijd.

Mevrouw Kerseboom (FVD):

Dank, voorzitter. Vandaag spreken we over de herinvoering van de basisbeurs en over een compensatie voor de studenten die dit nooit hebben gekregen. Om te beginnen wil ik benadrukken dat mijn partij het toejuicht dat er werk wordt gemaakt van de herinvoering van de basisbeurs. Op zichzelf is dat namelijk een goede zaak.

Maar het blijft natuurlijk heel wrang – eigenlijk gewoon ontzettend wrang – dat de basisbeurs überhaupt ooit is afgeschaft. Het heeft ook gewoon iets ongemakkelijks in zich om voor de tweede keer in zo'n korte tijd noodgedwongen de wijze van studiefinanciering te moeten herzien. Een hele specifieke generatie studenten is hierdoor benadeeld. De zogeheten leenstelselstudenten hebben in tegenstelling tot alle andere generaties voor en na hen geen basisbeurs tot hun beschikking gehad. In plaats daarvan hebben zij gedurende hun studie een schuld opgebouwd van tienduizenden euro's. Zij beginnen hun werkende leven met een 3–0 achterstand. De studieschuld staat gezinsvorming in de weg en bemoeilijkt het krijgen van een hypotheek. Daarom hoor ik ook graag van de Minister hoe uitvoering is gegeven aan de motie-Jansen, die vraagt om een onderzoek naar het verlagen van de wegingsfactor van de studieschulden bij het aanvragen van een hypotheek. Door alle problemen die een hoge studieschuld met zich meebrengt, is het niet meer dan redelijk om de leenstelselstudenten te compenseren, maar hier kom ik later in mijn betoog nog op terug.

De Minister heeft verschillende voorstellen gedaan voor de nieuwe basisbeurs. Het meest opmerkelijke is dat alle varianten, waaronder de voorkeursvariant van het kabinet, significant lager uitvallen dan de basisbeurs van voor het leenstelsel, alsof inflatie niet bestaat. Het leven wordt ook voor studenten steeds duurder. Geen van de voorstellen zorgt voor een toereikende studiefinanciering. Met een thuiswonendenbeurs van € 91 kun je niet eens je collegegeld betalen, laat staan je boeken en andere benodigdheden. En met een uitwonendenbeurs van € 255 hou je naast je studielasten een paar tientjes over voor de alsmaar in prijs stijgende boodschappen en huur.

De beperkende factor in de plannen van de Minister is de slechts 1 miljard euro die jaarlijks beschikbaar wordt gesteld door de coalitiepartijen. Dit bedrag valt in het niet bij de bedragen die worden uitgetrokken voor klimaatbeleid en geldtransfers naar Zuid-Europa, en is duidelijk ontoereikend voor een degelijke basisbeurs. Er wordt 60 miljard uitgetrokken voor klimaat- en stikstofbeleid. Waar liggen de prioriteiten? Bij het uitkopen van de boeren of bij het zorgen dat jonge afgestudeerden in Nederland een degelijke start in het leven krijgen en een bijdrage aan onze samenleving kunnen leveren? Forum voor Democratie wil dat de nieuwe basisbeurs minimaal wordt gelijkgesteld aan de vorige basisbeurs, gecorrigeerd voor inflatie. Geïndexeerde beursbedragen dus, die jaarlijks meebewegen met de kosten die studenten moeten maken. Dát is wat ons betreft de basis. Dan kun je spreken van een basisbeurs.

Dan de compensatie voor de leenstelselstudenten, de enige generatie studenten sinds 1986 die het heeft moeten doen zonder basisbeurs. We zijn dan ook van mening dat de meest rechtvaardige compensatie zou zijn wanneer de basisbeurs ook voor hen, met terugwerkende kracht dus, wordt ingevoerd, vanaf het moment dat de vorige basisbeurs is afgeschaft. Hiermee wordt ook direct het uitsteleffect verholpen, waar de Minister in de hoofdlijnenbrief terecht voor waarschuwt. Zoals de heer Kwint ook aangeeft, moet het niet zo zijn dat studenten hun studie gaan stopzetten of uitstellen tot de basisbeurs van kracht wordt. Het invoeren van de basisbeurs met terugwerkende kracht biedt dus zowel een rechtvaardige compensatie voor leenstelselstudenten als een oplossing voor het uitsteleffect. Ik heb ook een motie voorbereid om deze mogelijkheden verder te onderzoeken.

Tot zover mijn eerste termijn. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Misschien voor de administratie: dat was drieënhalve minuut. U zit dus nog ruim in de tijd voor de tweede termijn. Ik geef het woord aan mevrouw Van der Woude. Zij spreekt namens de fractie van de VVD.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Dank u wel, voorzitter. De VVD vindt dat de samenleving moet zorgen voor kwalitatief goed, doelmatig en toegankelijk onderwijs. We willen dat iedereen die dat wil vervolgonderwijs kan volgen, mbo, hbo of wo. Deze coalitie voert als onderdeel daarvan een basisbeurs in. Ik dank de Minister voor de uitvoerige brief, waarin hij meerdere scenario's hiervoor schetst en voorlegt aan onze Kamer. Ook schetst de Minister zeer terecht het bredere omgevingsbeeld van studenten. Complimenten voor de toon die hij daarbij gekozen heeft. Studenten hebben twee superzware jaren achter de rug, met corona en nog meer eenzaamheid dan normaal – want ze waren al relatief vaak eenzaam voor corona – en hebben veel onzekerheden in de toekomst.

Verder gaan er in deze kabinetsperiode miljarden extra structureel naar onderwijs. Daar zijn we blij mee. We doen daarmee als samenleving een grote investering in de toekomst. Van die miljarden gaat 1 miljard via studiefinanciering nu rechtstreeks naar studenten toe. Alle studenten gaan er dus op vooruit. Dit is natuurlijk belastinggeld dat door de hele samenleving wordt opgebracht, ook door mensen die niet gestudeerd hebben. Het is dan ook belangrijk dat dit geld eerlijk wordt verdeeld en vooral terechtkomt bij de studenten die het het hardst nodig hebben. Als je het doet, moet je het goed doen. Het voorkeurscenario van de Minister komt wat betreft de VVD aan die voorwaarden tegemoet. De basisbeurs helpt vele studenten en ouders uit de middeninkomensgroep. Anderen hebben het ook al genoemd: dat is gewoon een groep die aandacht moet krijgen. Met twee werkende ouders val je vaak net buiten de aanvullende beurs, terwijl je ouders waarschijnlijk niet zomaar honderden euro's per maand kunnen missen. We zijn blij dat deze groep er in het voorliggende voorstel op vooruitgaat. Ik wil de Minister hierbij meteen verzoeken om ook in de verdere uitwerking van de plannen, die toch bij de Minister ligt, van de financiële positie van deze middeninkomens een prioriteit te maken. Hiervoor spraken de collega's van D66 en CDA al over het zoeken naar een andersoortige dekking om op dat punt nog wat te doen. Ik ben heel erg benieuwd wat daaruit zou kunnen komen en wie we dan hoe daarmee zouden kunnen ondersteunen.

Wij kunnen ook meegaan in de voorkeurskeuze om een en ander gelijk te trekken met het mbo. Het is nergens voor nodig om een verschil te maken met het hoger onderwijs. We steunen ook zijn voorstel om de beurs voor uitwonende studenten hoger te maken dan de beurs voor thuiswonenden. Niet iedereen heeft de keuze om thuis te blijven wonen of op kamers te gaan. Als je in Wageningen studeert en in het noorden van Groningen woont, dan moet je gewoon echt het huis uit. Dan heb je geen keuze.

Voorzitter. Dan kom ik bij de tegemoetkoming. Wat betreft de tegemoetkoming willen we vooral dat er tempo wordt gemaakt met de uitvoering. De eerste studenten die binnen het leenstelsel vielen, zijn inmiddels afgestudeerd. Deze jongeren moeten snel weten waar ze aan toe zijn. Een snelle uitvoering kan alleen als we het niet te complex maken. Het voornemen van de Minister om alle studenten een gelijk bedrag per studiejaar te geven, steunen we dus. We vinden het eerlijk dat de tegemoetkoming ook wordt uitgekeerd aan studenten die naast hun studie hard gewerkt hebben en niet geleend hebben.

Voorzitter. We gaan elkaar nog vaker spreken over de financiële positie van studenten en hoger onderwijs, nog veel vaker wat mij betreft. Om te beginnen doen we dat volgende week. Ik hoop dat de opkomst dan ook zo goed is als vandaag. De VVD is kritisch op de inmiddels zeer grote aanwas van internationale studenten op de Nederlandse hogescholen en universiteiten. Inmiddels is 40% van de eerstejaars niet-Nederlands. Dat lezen wij in ieder geval; dat gaan we nog factchecken. De overheid legt duizenden euro's bij voor bijna al deze studenten om hun opleiding te bekostigen.

Het exponentieel stijgende aantal studenten legt druk op het stelsel. Er zijn ook honderden docenten aangenomen, vertelde één bestuurder mij. Maar omdat de studentenaantallen nog harder stegen, merken studenten dat gewoon niet in de student-stafratio. Er is hard aan gewerkt, maar ze kunnen het niet zien. De studenten merken er niks van. Ik wil de Minister vragen of hij deze problemen herkent. Ik wil hem nogmaals vragen welke maatregelen hij wil nemen om de toestroom beter beheersbaar te maken. Want alleen zo zorgen we dat we het geld dat we nu aan studenten geven, uitgegeven wordt aan kwalitatief goed onderwijs.

Dank u wel.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Woude, u heeft een interruptie van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik zit even te puzzelen op het betoog van mevrouw Van der Woude. Want het lijkt soms alsof ze een toeschouwer is, terwijl zij natuurlijk in het kabinet zit. Sterker nog, ik merk bij de andere coalitiepartijen dat ze echt wel willen kijken of er meer haalbaar is voor studenten. Ik heb de indruk – dat haal ik ook uit het verkiezingsprogramma en de doorrekening van de VVD – dat vooral de VVD dwarsligt, niet meer wil investeren in het hoger onderwijs en niet meer wil doen voor studenten. Ik wil mevrouw Van der Woude vragen of zij bereid is om hier met een open blik naar te kijken. Ik wil vragen of zij de strakke afspraken in de coalitie misschien, als een meerderheid van de Kamer dat wil, wat meer los wil laten om met ons te kijken naar wat we meer kunnen doen voor studenten.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Nee. We hebben afspraken gemaakt. Dat zijn de piketpalen waarbinnen we werken. Dat is met vier partijen afgesproken. Alle partijen hebben hun prioriteiten en wensen tijdens de onderhandelingen naar voren gebracht. Bij ons zijn die denk ik bekend zoals die er lagen. Andere partijen hebben andere wensenlijstjes naar voren gebracht. Daar zat ook een volgorde in. Wat wij nu met elkaar hebben afgesproken, is de uitkomst van dat gesprek. Daar hebben alle vier de partijen zich achter geschaard. Dat is het antwoord op uw vraag.

De voorzitter:

Is er een vervolgvraag van mevrouw Westerveld?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik begrijp dat onderhandelingen zo gaan. Tegelijkertijd zie ik hier bij verschillende partijen uit de oppositie en de coalitie ook wel wat onvrede over het nieuwe stelsel. Ik hoor dat ook van de studentenorganisaties. Ik vind het niet uit te leggen dat er een oud stelsel wordt ingevoerd met de bedragen van vijftien jaar geleden, terwijl alle andere kosten omhoog zijn gegaan: van huur, van collegegeld, noem maar op. Dat ongemak hoor ik eigenlijk heel breed, van links tot rechts, behalve bij de VVD. Het is dus gewoon zo dat de VVD de sleutel in handen heeft om ervoor te zorgen dat er een bredere beurs voor studenten beschikbaar kan worden gesteld of dat we aan de andere kant zorgen dat de kosten voor studenten lager worden gemaakt. Ik wil haar nog een keer vragen of ze beseft dat de VVD hier de partij is die als enige dwarsligt. Is zij bereid om te luisteren – want dat is volgens mij ook de nieuwe bestuurscultuur – naar wat er breed leeft in de Kamer, om toch opnieuw te kijken naar die afspraken en te beseffen dat ook het aantal studenten is toegenomen? Ik hoef al die argumenten niet opnieuw te herhalen. Ik wil mevrouw Van der Woude vragen om daar opnieuw naar te kijken met partijen uit de oppositie en de coalitie.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Mevrouw Westerveld zegt dat zij iets hoort, maar dat is gewoon wat zij graag wil horen. Dit zijn de afspraken die wij met z'n vieren hebben gemaakt. Als ik daarvan afwijk, dan breek ik afspraken met mijn collega's. Zo simpel ligt het. Die afspraken zijn goed afgewogen. U heeft alle partijen uit de coalitie hier vandaag horen zeggen dat de beurs nooit kostendekkend is geweest en dat deze partijen verwachten dat studenten ook voor een deel in zichzelf investeren. Daarop is wat we nu doen gebaseerd. Sommige dingen zijn beter en andere dingen zijn slechter dan in het verleden. Dit is niet 100% een kopie van de oude beurs. Het is niet zo dat daar even een pauze in zat en we daar nu mee verdergaan; het is een nieuwe basisbeurs. Twee partijen hadden daar namelijk expliciet om gevraagd en dit is hoe we dat samen hebben vormgegeven.

De voorzitter:

U heeft een interruptie in tweeën, mevrouw Westerveld. Zo hebben we dat afgesproken. Misschien redt een collega u. Dat is niet het geval, dus ik geef het woord aan de volgende spreker. Dat is de heer Van Baarle. Hij heeft in totaal zeven minuten spreektijd.

De heer Van Baarle (DENK):

Dank u wel, voorzitter. Politieke partijen, de VVD, de PvdA, GroenLinks en D66, hebben Nederlandse jongeren en studenten voor de bus gegooid in het kader van een snoeiharde en kille bezuinigingsmaatregel, want dat was het leenstelstel. Dat leenstelsel had keiharde gevolgen voor onze Nederlandse jongeren. Ze lopen duizenden euro's aan schulden op omdat ze aan zichzelf werken en willen studeren. Jongeren gaan ten onder aan burn-outs, stress en depressies door de toegenomen prestatiedruk. Er zijn jongeren die geconfronteerd worden met enorme gevolgen op de woningmarkt. Zij kunnen door dat enorme bedrag dat ze moesten lenen geen woning vinden, omdat hun hypotheek er lager door wordt. Dat zijn desastreuze gevolgen, waar deze partijen voor verantwoordelijk zijn.

Voorzitter. Naast die enorme gevolgen voor jongeren, zijn zij ook nog eens bedrogen op veel vlakken. Er was ze beloofd dat het niet ten koste zou gaan van de hypotheek, er was beloofd dat er extra investeringen naar het onwijs zouden gaan – die bleven veel te lang op de plank liggen – en er was beloofd dat dit niet ten koste zou gaan van de kansengelijkheid, maar dat deed het wel degelijk. Aan het einde van de streep zijn Nederlandse jongeren en studenten zeer hard gedupeerd door politieke partijen.

Voorzitter. Het is goed dat politieke partijen nu tot het besef zijn gekomen dat dat leenstelsel inderdaad een fout was en dat we daarvanaf moeten. Maar het voorstel van het kabinet, het voorkeursscenario dat nu voorligt, is echt te karig. Dat heeft er alles mee te maken dat we hier nu met elkaar een debat aan het voeren zijn binnen de kaders van die afgesproken 1 miljard uit de coalitieonderhandelingen. Dat leidt ertoe dat we nu een voorgesteld bedrag in de basisbeurs hebben dat gewoon lager is dan in het oude stelsel, terwijl de kosten van levensonderhoud voor studenten honderden euro's hoger zijn en elke euro zo'n beetje 20% minder waard is dan toen. Ook kunnen ouders nu minder bijspringen.

Voorzitter. Dat is onrechtvaardig. Het is onrechtvaardig om van dat miljard uit te gaan terwijl we zien dat dat in de praktijk gewoon onvoldoende is. Daarmee kan ik nu al een aantal conclusies trekken. Eén: er is niks terechtgekomen van die nieuwe bestuurscultuur. Het stelt mij enorm teleur om te zien hoe coalitiepartijen hier nu de stalorders uit het coalitieakkoord aan het verdedigen zijn terwijl de belofte was dat ze de boel niet met elkaar dicht gingen timmeren. We zouden toch de jongeren voorop moeten stellen en niet de afspraken uit het coalitieakkoord?

Voorzitter. Als ik zie dat er een bedrag van 1 miljard is uitonderhandeld door de coalitiepartijen, waarvan we nu gewoon keihard de conclusie kunnen trekken dat het onvoldoende is om de jongeren tegemoet te komen, kan ik alleen maar constateren dat het voor de politieke partijen die het leenstelsel wilden afschaffen, onvoldoende politieke prioriteit heeft om dat bedrag op te hogen, en dat er inderdaad één dwarsligger is, namelijk de VVD. En de andere politieke partijen in de coalitie hebben onvoldoende moed om daar de strijd mee aan te gaan. Dat is teleurstellend. Het is ook teleurstellend dat alle aanpassingen die we zouden willen doen om een hoger bedrag uit te keren dan die 1 miljard, om studenten te helpen, ook nog eens ten koste moet gaan van de jongeren en de studenten zelf. Want alle opties die ik zonet ter tafel heb horen komen vanuit coalitiepartijen gaan, hoe je het ook wendt of keert, ten koste van de begroting OCW en ten koste van het bedrag dat naar de jongeren gaat. Dat is een bloody shame.

Daarom zou ik graag willen dat we dit debat omkeren. Laten we niet meer de fuik ingaan die we met de invoering van het leenstelsel in zijn gegaan. Toen hebben we namelijk jarenlang coalitieafspraken verdedigd waarvan we dondersgoed wisten dat ze slechte effecten hadden voor onze jongeren. We wisten dondersgoed dat het leenstelsel rampzalige effecten zou hebben, maar het is jarenlang verdedigd omwille van coalitieafspraken. Ik doe echt een oproep aan alle collega's. Ik heb ze hoog zitten. Ik heb ze net ook ruiterlijk horen toegeven dat het leenstelsel inderdaad een fout was. Laten we niet weer dezelfde fout maken. Laten we teruggaan naar de tekentafel en met elkaar erkennen dat dat miljard te weinig is. Alleen dan kunnen we wat doen voor die jongeren. Ga niet weer dezelfde fuik in. Verdedig niet weer ten koste van alles coalitieafspraken. En erken dat er meer geld nodig is.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Baarle. Dan geef ik het woord aan de heer Wassenberg. Hij spreekt namens de Partij voor de Dieren.

De heer Wassenberg (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Ook de Partij voor de Dieren is uiterst kritisch op het leenstelsel, al vanaf het begin. Dat leenstelsel – ik kan het ook «het schuldenstelsel» noemen – wordt al sinds 2015 gebruikt en is echt een symbool van plat en kil rendementsdenken. Het is wat dat betreft ook een schoolvoorbeeld van de platte economisering van het onderwijs, waarbij alles erop gericht is om de student zo snel mogelijk door het onderwijs te duwen. Laten we hopen dat we die tijd achter ons kunnen laten, maar daar is wel een cultuuromslag voor nodig. Voordat ik het dadelijk ga hebben over de bedragen die op tafel liggen – er is natuurlijk al het een en ander over gezegd; ik wil daar ook nog iets aan toevoegen – wil ik eerst het fundamentele punt maken dat we de intrinsieke waarde van studie, onderwijs en onderzoek weer moeten gaan omarmen. We moeten ons onderwijssysteem weer gaan inrichten ten dienste van individuele ontplooiing in plaats van ten dienste van de markt.

Voorzitter. Wat de Partij voor de Dieren betreft moet de studietijd de ruimte bieden om jezelf te ontwikkelen. Daar hoort ook de ruimte bij om af en toe een fout te maken zonder dat het direct duizenden euro's kost of om een keuze te maken die misschien niet in het marktdenken, het rendementsdenken, past, maar die wel bijdraagt aan je persoonlijke ontwikkeling. Daar bestaat een prachtig voorbeeld van. Dan wijs ik naar de overkant van de tafel. Daar zit de Minister. De Minister heeft zijn studie natuurkunde een aantal jaar onderbroken om te gaan studeren aan de kunstacademie, Rietveld Academie. Ik kan er alleen maar in bewonderende zin over spreken, maar dat is niet de reden dat ik het nu noem. Ik vraag aan de Minister of hij erop kan reflecteren hoe die zijstap hem gevormd heeft. Wat heeft hij daaraan gehad? Hoe heeft die hem verrijkt? Hoe heeft die hem als persoon en misschien ook als wetenschapper verder gebracht? De reden dat ik daar zo lang bij stilsta, is natuurlijk omdat dit totaal niet past in dat rendementsdenken. Realiseert de Minister zich dat het rendementsdenken de persoonlijke ontwikkeling af kan remmen of misschien zelfs helemaal kan verhinderen? Ik wil daar dadelijk echt een reflectie van de Minister op.

Voorzitter. Dit hele debat was niet nodig geweest als er in het verleden geluisterd zou zijn naar de waarschuwingen die voorafgingen aan de invoering van dit asociale leenstelsel. Samen met de SP en het CDA uitte de Partij voor de Dieren daar vanaf het begin al grote bezwaren tegen. Er is gewaarschuwd dat dit een systeem wordt dat gebaseerd is op schulden, dat grote drempels opwerpt om te gaan studeren, dat voorbijgaat aan de intrinsieke waarde van studie en onderwijs en dat persoonlijke ontwikkeling afremt en niet stimuleert. Toch ging een meerderheid van deze Kamer akkoord met de VVD-kijk op het onderwijs. Dat was echt een blunder van jewelste. Hoe kijkt de Minister terug op die hele periode? Wat is er geleerd van deze dwaling? Want zo kunnen we dit toch echt wel noemen.

Voorzitter. Uit de plannen die het kabinet naar de Kamer stuurde, blijkt dat er niet heel veel geleerd is, want iedereen kan zien dat de bedragen voor de basisbeurs, voor de aanvullende beurs en voor de compensatie van de pechgeneratie waar het kabinet nu mee komt, over de hele linie te laag zijn. Daar hebben verschillende woordvoerders het al over gehad. Hoe zijn die bedragen tot stand gekomen, vraag ik de Minister. Waarom wordt het nieuwe systeem pas ingevoerd in het studiejaar 2023–2024? Dat betekent namelijk echt dat er nog een generatie met extra schulden wordt opgezadeld. Ik weet dat wetgeving tijd kost, maar hoe gaat de Minister voorkomen dat in het studiejaar 2022–2023 veel minder mensen gaan studeren, omdat ze zeggen: laat ik het maar uitstellen, want ik zit nu nog in een heel ongunstig systeem? Ook al is het maar voor één jaar, die studenten bouwen namelijk komend studiejaar hoe dan ook duizenden euro's extra schuld op. Waarom neemt de Minister genoegen met zo'n krap budget voor zo'n enorm probleem? Eerdere woordvoerders hebben al het een en ander gezegd over de kant die het op zou moeten gaan met de bedragen. De Partij voor de Dieren zal moties steunen die vragen om de bedragen voor de basisbeurs, de aanvullende beurs en de compensatie van de pechgeneratie te verhogen.

Voorzitter. De Landelijke Studentenvakbond, FNV Young en het Interstedelijk Studenten Overleg hebben hun wensen heel concreet op tafel gelegd. Wat is daarop de reactie van de Minister? Erkent de Minister dat studenten in deze fase niet geholpen zijn met een goed gesprek, zonder dat financiële ruimte mogelijk is? Hier ligt ook het rapport «Studeren zonder druk» van het SER Jongerenplatform aan ten grondslag. Het lijkt me toch een hele redelijke eis die daar geformuleerd is, vraag ik de Minister. Hoe kijkt hij naar dit advies?

Voorzitter. De stress over de langdurige impact van schulden staat de ontplooiing van nieuwe generaties echt heel stevig in de weg. Deze stress wordt door het kabinet voor een deel, maar zeker niet helemaal, weggenomen. Ik zei het net ook al in een interruptie op D66: de richting is goed, maar de stappen stellen teleur. Wat de Partij voor de Dieren betreft gaat de Minister terug naar de ministerraad om daar met een vuist op tafel te slaan en een hoger budget te eisen, zodat we recht kunnen doen aan de door de pechgeneratie geleden schade en we echt kunnen bouwen aan systeem dat zich richt op de intrinsieke waarde van het onderwijs. Graag een reactie.

Dan, voorzitter, nog een laatste punt. Studentenorganisaties wijzen ons op de positie van studenten met een functiebeperking. Die hebben het extra zwaar. Een van de suggesties is om een centraal punt te creëren waar studenten met een beperking terechtkunnen voor het plaatje rond financiële ondersteuning. Dat zou namelijk de aanvraagdruk kunnen verlagen. Wat is de reactie daarop van de Minister?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Wassenberg. U zit op vijfenhalve minuut van de acht. Het is een hele administratie vandaag. De volgende spreker is de heer Kops van de PVV. Hij heeft elf minuten in totaal.

De heer Kops (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik vervang in dit debat mijn collega Harm Beertema, een debat dat gaat over de afschaffing van het leenstelsel, de herinvoering van de basisbeurs en het tegemoetkomen van studenten die het slachtoffer zijn geworden van een onbetrouwbare overheid.

Voorzitter. Allereerst moet mij van het hart dat het slecht is, gewoon slecht, dat wij de plannen van deze Minister als eerste hebben moeten vernemen via de media. Dat is de zoveelste keer. Keer op keer gebeurt dat. Er wordt nota bene gesproken over een nieuwe bestuurscultuur. De informatiepositie van de Kamer wordt er in ieder geval niet beter op. Sterker nog, die positie van de Kamer wordt hierdoor ondermijnd, en dat kan niet. Het gebeurt telkens. Daarom de vraag aan de Minister: hoe gaat hij hier verandering in brengen?

Voorzitter. Wij als PVV hebben ons altijd verzet tegen de invoering van het leenstelsel, omdat wij toen al, van begin af aan, een enorme drempel zagen, vooral voor onze eigen PVV-stemmers en kiezers, namelijk de aversie om langdurige schulden aan te gaan om überhaupt te kunnen gaan studeren. Het heeft de toegankelijkheid van ons hoger onderwijs nodeloos onder druk gezet.

We hebben in deze Kamer nota bene partijen die het dan hebben over toegankelijkheid van het onderwijs en kansenongelijkheid. Dan heb ik het zeker over partijen als GroenLinks, PvdA en D66, partijen die het leenstelsel mogelijk hebben gemaakt. Voor hen moeten de afgelopen zesenhalf jaar, de tijd van het leenstelsel, toch vooral een tijd van gewetenswroeging zijn geweest.

Er is immers geen duidelijker voorbeeld van kansenongelijkheid in het onderwijs dan dat leenstelsel. Het leenstelsel heeft namelijk de kerntaak van de emancipatie onder druk gezet. Meer dan zes jaar heeft het idee dat studeren leidt tot emancipatie en verheffing, van het spreekwoordelijke dubbeltje naar een kwartje, ernstige schade opgelopen. Zoals gezegd, mogen we dat zeker partijen aanrekenen als de PvdA, GroenLinks en nota bene de zelfbenoemde onderwijspartij D66, al worden die partijen daar natuurlijk liever niet aan herinnerd.

Voorzitter. Regeren is vooruitzien, maar als we kijken naar de chronologie van de studiefinanciering, dan zien we vooral dat opportunisme het wint van wijsheid.

Laten we beginnen in 1986. Toen maakte het eerste kabinet-Lubbers een eind aan het stelsel van de individuele studietoelage en kregen alle studenten voortaan hetzelfde bedrag.

Dan 1991. Toen zagen we al de eerste interventie in de hoogte van de basisbeurs en werd de ov-jaarkaart voor studenten ingevoerd.

Een paar jaar later, 1994, werd de ov-jaarkaart alweer ingeperkt, toen studenten moesten kiezen tussen een kaart voor doordeweeks reizen en een kaart voor reizen in het weekend.

Dan 1996. Toen werd onder het eerste kabinet-Kok de prestatiebeurs ingevoerd. De basisbeurs bleef een lening tot de student afstudeerde. Ook werd de beurs ingekort naar maximaal vier jaar.

Het zijn nogal wat wijzigingen in de afgelopen jaren.

Daarna, ruim vijftien jaar, wist de politieke elite met haar grijpgrage handjes van de studiefinanciering af te blijven, maar in 2011 zagen we de volgende interventie met de invoering van de langstudeerboete.

In 2015 werd het leenstelsel ingevoerd en vandaag hebben we het weer over de afschaffing daarvan.

Wat wil ik hiermee duidelijk maken? Deze hele tijdlijn illustreert het toch wel onnavolgbare jojobeleid van de overheid. Het maakt pijnlijk duidelijk dat de overheid zich met elke ingreep onbetrouwbaar en willekeurig toonde.

Voorzitter. De Minister stelt in zijn brief van 25 maart jongstleden dat mede door de groei van het aantal studenten in het hoger onderwijs een leenstelsel nodig was. Dat is toch vreemd, want hoe verklaart de Minister dan dat de groei van het aantal studenten zich eigenlijk alleen maar heeft doorgezet en dat de basisbeurs nu toch weer wordt ingevoerd? Zegt de Minister hiermee eigenlijk dat dit argument nooit de aanleiding is geweest voor het afschaffen van de basisbeurs? Graag een reactie.

Voorzitter. De PVV wil ook graag de garantie van de Minister dat de herinvoering van de basisbeurs staand beleid blijft en dat studenten de zekerheid hebben dat de overheid niet weer over een aantal jaar verschillende wijzigingen gaat doorvoeren. Graag een reactie.

Voorzitter. De studieschuld had aanvankelijk geen directe invloed op het aanvragen van een hypotheek. Dat was althans de bedoeling. Inmiddels weten we dat er sinds oktober vorig jaar een directe link is tussen DUO en Hypotheken Data Netwerk, waardoor hypotheekaanbieders direct inzage hebben in een studieschuld bij DUO. We waren altijd in de veronderstelling dat dit niet zou gebeuren, maar het gebeurt toch. Dat is niets anders dan het verbreken van een toentertijd keiharde politieke belofte. Kan de Minister ons een tijdlijn verstrekken van hoe dit is gebeurd? Hoe is dit gegaan? Ik zou dus graag een tijdlijn krijgen vanaf moment nul, dus het moment dat de belangrijke belofte werd gedaan dat het geen invloed zou hebben op een hypotheekaanvraag, tot het moment dat DUO een hele logistiek inrichtte om die informatie te delen. Is de Minister het met de PVV-fractie eens dat daarmee een belangrijk argument om toentertijd voor het leenstelsel te stemmen achteraf misleiding is gebleken?

Voorzitter. Een leven lang leren is een van de speerpunten van dit kabinet. Wij vragen ons af waarom de diplomatermijn niet verlengd kan worden naar vijftien jaar, zeker voor oud-studenten die om uiteenlopende redenen niet zijn afgestudeerd maar wel over meer dan genoeg studiepunten beschikten om binnen de gestelde termijn af te studeren. Zo wordt onbenut potentieel uiteindelijk toch benut, kunnen studieschulden worden geminimaliseerd en wordt er ook recht gedaan aan deze agenda. Het kan ook helpen bij het oplossen van de dilemma's die spelen bij het zo veel mogelijk recht doen aan het compensatieverhaal. Kan de Minister uitzoeken om hoeveel oud-studenten het precies gaat, die hiervoor potentieel in aanmerking zouden kunnen komen?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kops. U heeft een vraag van mevrouw Van der Laan.

Mevrouw Van der Laan (D66):

U sprak de onderwijspartijen aan en u suggereerde ook dat wij het niet willen horen. Volgens mij heb ik in mijn betoog aardig wat reflectie gehad. Goed onderwijs geeft ook aan dat je leert en luistert. Ik vraag me af of de collega van de PVV goed naar me heeft geluisterd. Kunt u twee of drie reflecties uit mijn betoog opnoemen, die ik heb genoemd, waarmee ik reflecteer op het leenstelsel en waardoor we nu tot een andere keuze komen en de invoering van de basisbeurs weer steunen?

De heer Kops (PVV):

Mevrouw Van der Laan kan natuurlijk lekker reflecteren wat zij wil, maar feit is en blijft dat onderwijspartij D66 het leenstelsel mogelijk heeft gemaakt. Zij kan reflecteren wat ze wil. Ze kan sorry zeggen, maar dat moet ze niet hier zeggen; dat moet ze tegen al die studenten zeggen. Studenten die vele tienduizenden euro's schuld hebben. Studenten die, als ze aan hun eerste baan en carrière beginnen, direct op achterstand worden gezet. Nogmaals, die reflecties vind ik allemaal prima, maar mevrouw Van der Laan heeft dat mede mogelijk gemaakt. Als we de brief van de Minister bekijken, zien we daarin op pagina twee en drie allerlei argumenten die hebben gespeeld ten tijde van de invoering van het leenstelsel. Die argumenten werden toentertijd door heel veel partijen, waaronder de PVV, allang weerlegd. Zo werd er in 2015 gezegd dat het aantal studenten in het hoger onderwijs de laatste decennia fors was gestegen en dat we daarom een leenstelsel nodig hadden. Het aantal studenten is ondanks dat leenstelsel alsnog gestegen, dus dat argument telt al niet.

Het tweede argument was: studeren is een investering in de student zelf, daarom vragen we om een hogere bijdrage. Maar feit is dat dat voor een student tot een enorme schuldenberg heeft geleid. Toentertijd, in 2015, werd daar ook al voor gewaarschuwd. Dus ook dat argument telt niet. Zo zijn er nog veel meer argumenten die toen werden aangehaald, waarvan veel partijen waaronder de PVV, al zeiden: doe het niet, voer dat leenstelsel niet in. Maar een partij als D66 wilde niet luisteren, heeft dat toch gedaan, studenten zijn met een enorme schuld opgezadeld. Die schuld moet hoe dan ook worden terugbetaald. Ze hebben een achterstand wanneer ze aan een eerste baan beginnen, ze kunnen geen huis meer kopen, de huur is onbetaalbaar geworden; dikke ellende. Mevrouw Van der Laan kan reflecteren wat ze wil, maar dat is de realiteit. Dat reflecteren van u gaat de studenten op dit moment echt niet helpen.

De voorzitter:

Meneer Kops, u heeft een vervolgvraag van mevrouw Van der Laan.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik hoop dat dit van de spreektijd van de heer Kops af gaat, want dit was geen antwoord op mijn vraag. U kaatste mij dat ik lekker kan reflecteren wat ik wil. Ik stelde de vraag aan u: concludeer ik dat u niet wil reflecteren? Ik heb in mijn spreektekst gezegd dat ik graag wil kijken met de partijen in de Kamer waar wij uit kunnen komen, natuurlijk wel vanuit onze gedachtegang. Maar ik heb dat zeker wel uitgesproken. U geeft nu gewoon aan dat u dat niet wilt.

De voorzitter:

Dit is geen vraag.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Nee, maar ik kreeg ook geen antwoord op mijn vraag, dus ja ...

De voorzitter:

Meneer Kops, het is geen vraag, dus van u verwacht ik ook geen antwoord.

De heer Kops (PVV):

Het is inderdaad geen vraag. Het zal wel weer onder die zogenaamde reflectie van mevrouw Van der Laan vallen, waar geen touw aan vast te knopen valt. Maar dat maakt niet uit. Wat wil mevrouw Van der Laan dan precies met die reflectie bereiken? Gaat ze sorry zeggen tegen al die studenten die nu vele tienduizenden euro's schuld hebben? Wat gaat ze precies voor hen doen? Als we de brief van de Minister lezen, waar D66 blijkbaar achter staat, dan zien we dat het kabinet met een vergoeding voor de studenten komt van zo'n € 1.400. Dat klinkt leuk, € 1.400, maar als je € 30.000 studieschuld hebt, ga je het daar natuurlijk niet mee redden, dus ondanks alle mooie reflectie van mevrouw Van der Laan ...

De voorzitter:

Meneer Kops, dit was het antwoord op de niet-gestelde vraag. U had uw bijdrage reeds afgerond, zo begreep ik. Heb ik dat goed gehoord?

De heer Kops (PVV):

Het is too little, too late wat mevrouw Van der Laan zegt, en daarmee beëindig ik mijn bijdrage. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we naar de volgende spreker. Dat is de heer Bisschop. Hij spreekt namens de SGP. Meneer Bisschop, u hebt zeven minuten in totaal.

De heer Bisschop (SGP):

Mevrouw de voorzitter, dank u wel. «Het studievoorschot» was de naam die gepoogd werd om het leenstelsel mee te geven toen de boreling in 2015 ten doop werd gehouden door de toenmalige coalitie van VVD en PvdA, gesteund door GroenLinks en D66. Maar die naam heeft uiteraard nooit voet aan de grond gekregen. Ook met het systeem blijkt nu vrij snel afgerekend te worden. Een lang leven is dit leenstelsel dus niet beschoren. Politiek alleszins te verklaren, maar het heeft ook te maken met de vormgeving van het leenstelsel. Met andere fracties hebben wij indertijd nadrukkelijk aangegeven op welke punten wij de argumentatie om dat leenstelsel in te voeren zwak en wankel vonden.

Voorzitter. Een studie is inderdaad in veel gevallen een voorschot op een hoger inkomen, maar zeker niet per definitie. De SGP vindt het op zich ook maar beter dat er weer een basisbeurs komt. Bij de behandeling van het leenstelsel woog de positie van de middeninkomens voor de SGP zwaar. Daar werd onvoldoende rekening mee gehouden en dat was voor ons een van de redenen om tegen dat voorgestelde stelsel te stemmen. Je hoefde geen ziener te zijn om te beseffen dat dáár de klappen zouden vallen. Voor studenten van ouders met lagere inkomens werd de aanvullende beurs verhoogd, maar bij de middeninkomens veronderstelde de regering dat de ouders die verhoging zouden gaan betalen. Wie een beetje weet wat een gezin met twee of drie studerende kinderen kost, beseft dat dit echt complete luchtfietserij was. Dat is inderdaad wat onderzoek in de afgelopen jaren laat zien.

Voorzitter. De SGP heeft al twee keer met GroenLinks een voorschot willen nemen op de herinvoering van de basisbeurs door de middeninkomens alvast te helpen. Dan hadden in ieder geval die studenten nu een basale basisbeurs kunnen hebben. Maar goed, de herinvoering van de basisbeurs is natuurlijk een prachtkans om deze onrechtvaardigheid alsnog weg te werken. Maar wie schetst onze verbazing dat het niet de voorkeur heeft van het kabinet om de middeninkomens te helpen? Dit is toch geen kwestie van voorkeur? Het is een kwestie van rechtvaardigheid, een correctie van een systeemfout.

Voorzitter. Dan kijken we naar de besteding van het budget. Het kabinet heeft een aantal keuzemogelijkheden voorgelegd. Dat is een mooie methode. Waardering voor de aanpak! Dat geeft een zekere openheid en de gelegenheid om ook eigen afwegingen te maken. Het geeft de Kamer ook duidelijk inzicht, want geld is niet gratis. Wat ons betreft lijken echter niet alle keuzes even logisch. Waarom zou het niet-gebruik van de basisbeurs betaald moeten worden uit het budget van de herindeling van de basisbeurs? Het gaat toch gewoon om uitgaven waar studenten nu al recht op zouden hebben en die ten laste van de huidige begroting zouden moeten komen?

Voorzitter. De SGP maakt zich nog steeds zorgen over de gevolgen van het invoeringstraject. Je hoort aankomende studenten al plannen maken om de volledige basisbeurs veilig te stellen door eerst een tussenjaar te nemen. Ik sluit me echt bij collega's die daar opmerkingen over gemaakt hebben. We kunnen het echt niet gebruiken dat bijvoorbeeld de instroom in de zorg en de pabo daardoor een jaar een dip krijgt. We hebben daar eerder over gesproken. Met name collega Kwint van de SP heeft hier expliciet de vinger bij gelegd, maar hij was niet de enige. Ik sluit me daar graag bij aan. Wat gaat de Minister doen om dit gewoon te vermijden? Niet wegkijken, niet ontkennen, maar gewoon erkennen dat hier een probleem ligt! Kunnen deze studenten achteraf op de een of andere manier gecompenseerd worden? Als ik de vragen bekijk die we toegezonden gekregen hebben, dan is het antwoord ja. Ik citeer: «Echter, het een jaar terug laten werken van een basisbeursstelsel vergt financiële middelen die niet beschikbaar zijn gesteld in het coalitieakkoord. Tenzij uw Kamer ervoor kiest om middelen anders te besteden.» Ja, met verruiming van het budget of met verschuiving van het budget? Ik zou daar graag nog een reactie op hebben. Kan er een landelijke campagne komen om ervoor te zorgen dat een jaar uitstel van studie niet een te gemakkelijke optie wordt?

Voorzitter. Dan kom ik op het punt van compensatie. Het is mooi dat die er komt voor de huidige studenten. Het gaat hier om een uitzonderlijke situatie. Wat ons betreft zou dit geen precedent moeten scheppen. De SGP vindt de uitwerking nog wel een beetje aan de magere kant. Wat zeg ik, die is té mager. De uitbetaling van een eenmalige vergoeding maakt het er niet gemakkelijker op om royaal te compenseren. Waarom is niet gezocht naar creatieve alternatieven? Ik noem bijvoorbeeld fiscale mogelijkheden om gedurende meerdere jaren aflossing op de studieschuld te verrekenen. Voor alle duidelijkheid: de SGP bedoelt hier alleen de schulden die tijdens het leenstelsel zijn opgebouwd. Wil het kabinet dat eens verkennen? Ik weet dat het in het Haagse lastig is om over departementale, waterdichte schotten heen te kijken, maar dit zou een instrument kunnen zijn.

Ten behoeve van de verslaglegging heb ik toch nog een vraag. Ik zou de Minister willen vragen om duidelijkheid te geven over hoe het budget voor compensatie van 1 miljard zich verhoudt tot de in 2015 toegezegde studievouchers. Daar wordt het een en ander over gezegd, namelijk dat het wordt omgezet in schuldvermindering of directe uitbetaling. Maar ik neem aan dat het recht op studievouchers dan wel de uitbetaling daarvan naast de compensatieregeling gezien moet worden. Ik wil daar voor alle duidelijkheid nog graag van de Minister even een toelichting op hebben.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bisschop. Voor u resteert er ook nog één minuut voor de tweede termijn straks. Ik geef het woord aan uw buurvrouw, mevrouw Van der Plas van BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Voorzitter, dank u wel. Een Achterhoekse wijsheid zegt: De wieste henne legt ok wel 's 'n ei in de nettels. Dus: de verstandigste kip legt ook weleens een ei in de brandnetels. En zo kunnen we het leenstelsel wel omschrijven, hoewel je kunt betwijfelen of dit de verstandigste kip uit de kolonie was.

Voorzitter. De jongeren van nu gaan straks de rekening betalen van alle wilde stikstof- en klimaatplannen en andere uitgaven die het kabinet in het regeerakkoord voorstelt. Als we het over het klimaat hebben, wordt er altijd geroepen: denk aan de toekomst van onze kinderen. Maar als dit inmiddels heilig verklaarde woord niet wordt genoemd, kunnen kinderen het bekijken.

Voorzitter. De jongeren van nu betalen straks onze AOW, maar dan moeten we er wel voor zorgen dat er voor hen nog iets te betalen valt. Deze generatie is namelijk de eerste generatie na de Tweede Wereldoorlog die het veel en veel slechter krijgt dan hun ouders. De afgelopen jaren en zeker de afgelopen maanden zijn de prijzen enorm gestegen. De inflatie is lang niet zo hoog geweest. Op het moment dat het kabinet dan de basisbeurs herinvoert, zou je verwachten dat deze op z'n minst zou meestijgen met de inflatie. Als het leven aan alle kanten duurder wordt, is het onbegrijpelijk dat de basisbeurs lager uitvalt dan voorheen.

Voorzitter. Uit onderzoek van I&O Research blijkt dat studenten van ouders met een middeninkomen onder de streep de minste financiële ruimte overhebben. Deze trend zien we de laatste tijd vaker. Juist de middeninkomens worden hard geraakt. BBB sluit zich dan ook aan bij het SER Jongerenplatform voor het verbreden van de aanvullende beurs tot een inkomensgrens van € 80.000 om zo kansengelijkheid in het hoger onderwijs te bevorderen.

De herinvoering van de basisbeurs heeft 1 miljard euro als financieel kader, maar uit de Kamerbrief blijkt dat er uit dat ene miljard ook andere zaken gefinancierd gaan worden: het afschaffen van de bijverdiengrens op het mbo, het terugdringen van het niet-gebruik van de aanvullende beurs in het hoger onderwijs en het mbo, en het gelijktrekken van de terugbetaalvoorwaarden in het mbo met die in het hoger onderwijs. Goede initiatieven, maar hoe gaat de Minister deze financieren als deze uit hetzelfde potje moeten komen? Kan de Minister hier uitleg over geven?

BBB is blij dat de Minister voorstelt om alle studenten te compenseren, maar deze compensatie dient wel in verhouding te staan tot de oude basisbeurs. Het bedrag dat nu geboden wordt, is een schijntje. En zoals wij vaker aangeven: alles is een politieke keuze. Als het kabinet besluit om 60 miljard naar klimaat, natuur en het zogenaamde stikstofprobleem te gooien, waarvan Sophie Hermans en Mark Rutte het probleem niet eens kunnen duiden, waarom kan er dan niet eens een fatsoenlijk bedrag naar onze studenten, die tussen wal en schip dreigen te vallen? Kan de Minister aangeven of hij binnen het kabinet gevraagd heeft naar een hoger budget om de studenten te compenseren en om de basisbeurs her in te voeren?

Wij kunnen het ons niet voorstellen, maar mocht er echt geen extra budget mogelijk zijn, zijn er dan ook aanvullende fiscale mogelijkheden als tegemoetkoming? Is dat onderzocht, vraag ik de Minister. En waarom wordt de studieschuld alsnog meegenomen bij het aanvragen van een hypotheek? Kan de Minister daar duidelijkheid over geven? En is de Minister op de hoogte van het beleidsadvies (G)EEN PECHGENERATIE van de stichting Studentenprotest en heeft hij met deze organisatie om de tafel gezeten om te luisteren naar de constructieve oplossingen die zij aandraagt? En zo ja, wat heeft hij daarmee dan gedaan?

Dan het komend schooljaar. Na de aankondiging van de herinvoering van de basisbeurs in het collegejaar 2023/2024 zullen meer jongeren een tussenjaar nemen. De Vereniging Hogescholen gaf al aan in maart minder aanmeldingen te hebben gehad. Maar geef de studenten eens ongelijk: beginnen aan een studie volgend jaar is een beetje hetzelfde als deze week een jas kopen, terwijl je weet dat die volgende week in de uitverkoop is. De studenten die komend schooljaar wel aan een nieuwe studie gaan beginnen, lopen vooralsnog wel tegen hogere kosten aan. Kan de Minister aangeven op welke manier hij dit wil aanpakken? Het ISO vraagt om een plan van aanpak en BBB sluit zich hierbij aan. Wat BBB betreft moet de jeugd goed beslagen het zogeheten volwassen leven ingaan. Is de Minister het met BBB eens dat kinderen van jongs af aan op meerdere punten les moeten krijgen over hoe een hypotheek werkt, hoe een lening werkt, hoe je slim met je geld omgaat? Het lijken simpele vragen, maar uit onderzoek blijkt dat juist onder jongeren het aantal personen met schulden toeneemt.

Voorzitter, tot slot. De Minister stelde min of meer – ik zeg het even een beetje kort door de bocht – dat deze pechgeneratie straks wel gratis kinderopvang krijgt. Ik vind dat makkelijk zeggen. Deze generatie kan niet eens aan een huis komen en als je op je dertigste nog in hotel mama en papa woont en je slaapt met je partner op zolder, dan komt er van kindjes maken heel weinig. Als ze al kinderen willen maken en op deze wereld willen zetten, met alle kosten en problemen van dien.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van der Plas. Dan geef ik het woord aan de heer Dassen. Hij spreekt namens de fractie van Volt.

De heer Dassen (Volt):

Dank u wel, voorzitter. Je studententijd is een tijd van zelfontplooiing, van ontwikkeling, het sluiten van vriendschappen, kennis opdoen, ontdekken een verkennen, via stages, bijbaantjes, een buitenlandervaring, studie, sport- of studentenvereniging, en uren in de bibliotheek of op je kamer in de boeken zitten. Een bijzondere tijd, die een belangrijke basis legt voor de toekomst. Als Volt waren we dan ook blij om te lezen dat de basisbeurs terugkomt. Een basisbeurs anno 2022, aangepast aan de nieuwe realiteit. Na jaren werd daar door alle studenten naar gesnakt, maar in plaats daarvan nam het kabinet ons weer mee terug in de tijd, naar 2008 wel te verstaan. Want de hoogte van basisbeurs in het voorstel van het kabinet ligt op hetzelfde niveau als veertien jaar geleden, en dat terwijl de omstandigheden compleet anders zijn.

Voorzitter. 2008 gaf het startschot voor een hele reeks aan crises. De financiële crisis, de eurocrisis, de migratiecrisis, een pandemie, een wooncrisis, de zichtbare consequenties van de klimaatcrisis en nu de oorlog in Oekraïne en een oplopende inflatie. De generatie die in 2008 op de middelbare school startte, heeft zo al behoorlijk wat crises beleefd. Er is veel veranderd, zo ook in de portemonnee van de gemiddelde student. Studenten betalen voor een kamer inmiddels 30% meer dan destijds en we weten ook dat het collegegeld destijds met € 1.558 45% lager lag dan nu. Daarin hebben we dan de huidige inflatie op alle andere prijzen nog niet eens meegenomen.

Voorzitter. De vraag is dus ook hoe het kabinet ervoor wil zorgen dat jonge mensen in Nederland zich maximaal kunnen ontplooien. Zien we deze ambitie terug in de plannen van het kabinet? We zien dat het budgettaire kader voor de nieuwe basisbeurs zich beperkt tot 1 miljard euro. Alle voorstellen die het kabinet doet met betrekking tot die nieuwe basisbeurs moeten strikt binnen het kader worden bekostigd, waarmee de ruimte voor ons als Kamer zeer beperkt is. Maar wat is nou exact de logica achter dit bedrag? En heeft de Minister het plan zoals het er nu ligt, laten doorrekenen op de langetermijneffecten, de effecten op de hoogte van de studieschuld van studenten, op kansengelijkheid, op financiële onafhankelijkheid, op de mentale belasting die leenangst en hoge studieschulden met zich meebrengen? En wordt er ook gebruikgemaakt van de eerder aangekondigde generatietoets?

Voorzitter. De Minister vroeg naar aanleiding van het compensatieprotest in Amsterdam om ideeën en het SER Jongerenplatform is met een plan gekomen waar ook de ISO en de LSVb zich achter hebben geschaard. Daarin zijn zij uitgegaan van de zorgen en uitdagingen, waarbij het Nibud heeft berekend dat een uitwonende student € 1.271 nodig heeft om rond te komen. Heeft de Minister deze alternatieven ook bekeken en ook laten doorrekenen? En zo nee, is hij daartoe bereid?

Voorzitter. Studenten uit middeninkomensgezinnen vallen nu financieel tussen wal en schip, want zij maken geen aanspraak op de aanvullende beurs en krijgen minder vaak een toereikende ouderbijdrage. Kijkt de Minister daarom ook naar de aanspraakgronden van de aanvullende beurs tot minimaal € 80.000? Hoe is de Minister van plan om deze groep te monitoren?

Voorzitter. Veel is te koop, maar tijd niet. Studenten hebben al veel ingeleverd en daarnaast grote schulden opgebouwd. Niet de uitgangspositie die je graag wilt. Sterker nog, dit zal niet de uitgangspositie moeten zijn die wij met elkaar willen. Studenten mogen namelijk niet de dupe worden van een ondoordacht systeem. Volt wil dan ook dat studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, worden gecompenseerd met een bedrag dat vergelijkbaar is met de basisbeurs. Dat bedrag kan oplopen tot € 10.000 en moet afgetrokken worden van de studieschuld.

Ik wil me graag aansluiten bij de vragen die eerder gesteld zijn over studieschulden en hypotheken. Dat hoef ik niet te herhalen.

Voorzitter. Tot slot wil ik graag aandacht vragen voor de problematieken die studenten met een beperking ervaren. Wat doet de Minister om de financiële positie van studenten met een beperking te monitoren? Welke voorstellen kan de Minister nog doen om de aanvraagdruk voor financiële ondersteuning voor deze groep studenten te verlagen? Kan dit vereenvoudigd worden, bijvoorbeeld door een enkel punt aan te stellen waar deze studenten zich kunnen melden?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Dassen. U zit iets boven de vier minuten van de in totaal zeven. Als laatste spreker in de eerste termijn van de Kamer is mevrouw Van der Graaf. Zij spreekt namens de ChristenUnie. U heeft in totaal acht minuten. Aan u het woord.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Vandaag is een mijlpaal. Een kleine vier jaar geleden heeft de ChristenUnie namelijk de handen ineengeslagen met jongerenorganisaties, namelijk met LSVb, ISO, CNV Jongeren, NJR, JOB en PerspectieF. We zijn toen samen Coalitie-Y gestart om de toenemende druk op jongeren op de politieke agenda te zetten en te knokken voor oplossingen. Met stip op één stond het repareren van een grote fout die in 2015 gemaakt is met de invoering van het leenstelsel. Dat is bij uitstek het voorbeeld van de belofte dat als je hard werkt en als je investeert in jezelf, je alle kansen kunt pakken en daarvoor rijkelijk zou worden beloond. Maar de keerzijde daarvan is dat als het leven even tegenzit, je niet op tijd klaar bent met je studie, je toch schulden maakt of je nog verder in de schulden komt, je hebt gefaald in het pakken van je kansen. Dat is dan je eigen schuld, maar dan ook echt helemaal je eigen schuld. Dat was de reden waarom mijn fractie hiervanaf wilde. Het is voor mijn fractie dan ook echt een feest dat wij vandaag spreken over de opties voor de terugkeer van de basisbeurs. Dat is niet een oplossing voor alles, maar het is wel een heel belangrijke stap in het bieden van meer zekerheid voor jongeren.

Als we vandaag de oude basisbeurs zouden invoeren, geïndexeerd en wel, dan zou een uitwonende student recht hebben op € 313 basisbeurs en € 299 aanvullende beurs. De uitwonende student krijgt in totaal dus maximaal € 612. Het voorstel van de Minister dat nu voorligt, is een andere. We hebben het vandaag over de keuzes die daarin worden gemaakt. Ik constateer dat je op dit moment uiteindelijk opgeteld, maximaal, voor deze groep op een hoger bedrag uitkomt. Dat is een mooi uitgangspunt om over de varianten te spreken. Ik heb daarbij nog wel een paar vragen.

Er wordt opnieuw gekozen voor een onderscheid in de hoogte van de beurs tussen uit- en thuiswonende studenten, maar dat verschil is relatief klein ten opzichte van de oude situatie. Als je die oude verhoudingen zou terugbrengen, dan zou dat een bedrag van zo'n 16 miljoen euro opleveren. Dat blijkt ook uit antwoorden op de feitelijke vragen. Waarom heeft de Minister hier niet voor gekozen? Zou dit alsnog een optie kunnen zijn die hij bij de varianten mee zou willen nemen als hij verdergaat met de uitwerking?

Terecht werpt de Minister de vraag op hoe we studenten met ouders met een middeninkomen nu het beste tegemoet kunnen komen. Mijn vraag daarbij is: kan dat door een hogere basisbeurs, waarmee je ook het gezin dat bestaat uit twee docenten en een kind dat gaat studeren dat net buiten de aanvullende beurs valt, mee kunt nemen? Twee op de drie huishoudens in Nederland valt onder die categorie met een inkomen tot € 70.000. Of kan dat juist met het uitbreiden van de doelgroep van de aanvullende beurs? Graag een reactie van de Minister. Het is voor ons namelijk niet helder wat nou de beste weg is. Is er maar één weg of zou je ze beide kunnen bewandelen?

Ook mijn fractie vindt het tegengaan van het niet-gebruik van de aanvullende beurs van groot belang. Een kwart van de studenten heeft er recht op, maar maakt er geen gebruik van. Dat is een teken aan de wand van hoe ingewikkeld het systeem zou kunnen zijn. Ik vraag de Minister waarom hij de aanpak hiervan haalt uit de 1 miljard die bedoeld was om de basisbeurs te betalen. Graag een reactie hierop van de Minister.

Met betrekking tot het stelsel van het mbo stelt de Minister een aantal belangrijke stappen voor, namelijk om niet-uitlegbare verschillen tussen het studiefinancieringsstelsel voor het mbo en het hbo ongedaan te maken. De bijverdiengrens wordt afgeschaft en het niet-gebruik van de aanvullende beurs wordt aangepakt. Ook worden de terugbetaalvoorwaarden gelijkgetrokken. Terecht is JOB hier blij mee. Maar waarom heeft de Minister er niet voor gekozen om ook de bedragen van de basisbeurs en de aanvullende beurs voor het mbo en het hbo gelijk te trekken? Graag een reactie.

Voorzitter. Ook de ChristenUnie vraagt vandaag aandacht voor de studenten met een functiebeperking. Zij maken meer kosten, hebben minder mogelijkheden om bij te verdienen en moeten voor een langere periode lenen. Wanneer ze genoodzaakt zijn in deeltijd te studeren, hebben zij zelfs helemaal geen recht op studiefinanciering. Terecht vragen de studentenvakbonden hier aandacht voor. Heeft de Minister voldoende inzicht in de financiële positie van deze specifieke groep? Ik sluit mij aan bij de collega's die vragen: zouden we niet moeten kiezen voor één centraal punt waar de studenten met een functiebeperking hun financiële steun kunnen aanvragen? Wij vinden dat een belangrijke suggestie, die onder andere werd gedaan door LSVb en FNV.

Voorzitter. Dan de koopkracht. In 2019 werd de motie-Bruins c.s., oftewel een motie van mijn voorganger in deze Kamer, aangenomen, waarin werd verzocht om studenten mee te nemen in de koopkrachtplaatjes. Dat gebeurde tot 2015 namelijk wel, maar met de invoering van het leenstelsel niet meer, omdat er geen betrouwbare gegevens waren door het wegvallen van de basisbeurs. Dat was toen de reden. Nu de basisbeurs weer wordt ingevoerd, vraag ik de Minister: wil hij ervoor zorgen dat studenten weer worden meegenomen in de jaarlijkse berekeningen van het Nibud? Graag een reactie.

Dan de tegemoetkoming. Ik zei al eerder in mijn bijdrage: we spreken vandaag over het repareren van een hele grote fout, die in 2015 is gemaakt met de invoering van het leenstelsel. De schade van die fout is voor de pechgeneratie groot. De financiële tegemoetkoming is een erkenning daarvan, maar kan niet wegnemen wat studenten hebben gemist. Dat beseft ook mijn fractie. De Minister doet een voorstel om dit uit te werken. Mijn fractie kan zich daar in grote lijnen in vinden, hoewel ons vertrekpunt natuurlijk was dat we hier graag meer hadden willen zien. Maar met betrekking tot de studievoorschotvoucher zou mijn fractie de Minister willen aanmoedigen om de waarde van de voucher in mindering te kunnen brengen op de schuld of individueel uitkeerbaar te laten zijn. Daarop graag een reactie.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Zes minuten, noteer ik voor uw bijdrage. U heeft nog twee minuten over. Daarmee komen we aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de Kamer, maar meneer Van der Molen wil nog iets vragen. U heeft anderhalve interruptie gepleegd, meneer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik dacht dus: ik heb nog een halve.

De voorzitter:

Dat is dan nog een klein vraagje.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik wil mevrouw Van der Graaf een vraag stellen over haar opmerking over de middeninkomens, want zij stelde eenzelfde soort vraag aan mijn collega van D66. Als je de middeninkomens die tot nu toe de dupe zijn geweest, wil compenseren, wordt er voorgesteld om de aanvullende beurs te verbreden. Dat heb ikzelf namens het CDA gezegd en mijn collega van D66 ook. U brengt de basisbeurs in de discussie, maar dat is een beurs die aan iedereen wordt verstrekt, ongeacht het inkomen. Begrijp ik nou van mevrouw Van der Graaf dat haar voorkeur in dezen ligt bij de basisbeurs? Als je een bedrag aan een kleinere groep besteedt, bijvoorbeeld aan de middeninkomens binnen een bepaalde range van inkomens, dan dicteert de logica dat het bedrag en daarmee de ondersteuning van de middeninkomens op die manier hoger zal zijn dan via de basisbeurs. Misschien kan mevrouw Van der Graaf dat nog toelichten.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Het is een feit en een gegeven dat als je de basisbeurs invoert, je dan iedereen helpt. En als je die verhoogt, help je ook iedereen. We weten dat de grootste groep in Nederland, twee op de drie huishoudens, onder die groep tot € 70.000 inkomen valt. Ook die groep help je, als je de basisbeurs invoert. Mevrouw Van der Laan wees op de groep die meer dan een ton verdient. Dat is in Nederland niet zo'n hele grote groep. De groep lagere inkomens is in Nederland drie keer zo groot. Als je dus de basisbeurs zou verhogen, help je dus met nadruk zowel de lagere inkomens als de middeninkomens. Mevrouw Van der Laan legde het heel expliciet neer: je moet echt kiezen voor een verbreding van de aanvullende beurs. Nou, zo helder is dat voor ons niet. Op dat punt vraag ik dus ook een reactie van de Minister. Het leidt ook tot de vraag die ik net vergat te stellen, maar die ik nu kan stellen doordat de heer Van der Molen mij nog even de kans geeft, namelijk of de Minister bereid is om nog eens te kijken naar scenario's, gebaseerd op die oude verhoudingen tussen thuis- en uitwonend, waar ik ook al naar vroeg, op basis van de geïndexeerde cijfers. Ik gaf net aan waar dat op neerkomt. Ik denk dat dat een waardevolle aanvulling is op de scenario's die de Minister hier heeft neergelegd, maar die niet zijn uitgewerkt. Voor het vervolg zou ik toch graag de reactie van de Minister daarop willen vragen.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Graaf, u heeft ook een vraag van de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Die gaat inderdaad over de keus voor de basisbeurs of de aanvullende beurs. Dat is minder onbelangrijk dan het misschien lijkt. In de beantwoording van de ingediende vragen wordt gewoon letterlijk gezegd: er zijn 160.000 studenten die afkomstig zijn uit een gezin met een inkomen van meer dan een ton. Als we de basisbeurs verhogen, betekent dat dat die daar ook van meeprofiteren. Als je mij in m'n hart kijkt, zeg ik: met een gezinsinkomen van een ton kunnen die ouders prima de verantwoordelijkheid voor de studie van zoon- of dochterlief nemen. Daardoor zou je substantieel geld vrijspelen ten dienste van de laagste inkomens en de middeninkomens. Misschien zou mevrouw De Graaf daar nog eens naar willen kijken. Het gaat om het verdelen van schaarste; daar zijn we het allemaal over eens. Ik zou haar in overweging willen geven om het geld daar in te zetten waar je het meest effectief ondersteunt.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik ben het met de heer Bisschop eens dat we het geld daar moeten steken waar je mensen het meest effectief ondersteunt. Maar op dit moment heb ik van niemand nog de doorslaggevende onderbouwing gehoord of het dan vooral gericht moet zijn op het verbreden van de doelgroep die een beroep kan doen op de aanvullende beurs, of dat je dat doet door het verhogen van de basisbeurs voor iedereen. Ik zeg dat in de wetenschap dat die groep met de hoogste inkomens een hele kleine groep is. De allergrootste groep die we in Nederland hebben, twee op de drie huishoudens, valt in de categorie van de middeninkomens – zo hebben we hier met elkaar de inkomens tot € 70.000 bestempeld; we hebben daar natuurlijk geen vaste definitie van in Nederland – en de lagere inkomens. We helpen dus in ieder geval die groepen die we zouden willen helpen. Ik leg de vraag gewoon open neer. Als er extra geld gevonden zou kunnen worden, sluit ik niet uit dat we dat steken in het bereikbaar maken van de aanvullende beurs voor een grotere groep. Maar juist het verhogen van de basisbeurs kan daarin ook een middel zijn. Ik zou daarover gewoon heel graag uitleg van de Minister willen.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Inderdaad. Het is ook goed om daar nog even goed over na te denken. Wat ik in overweging zou willen geven, is dat het verhogen van de basisbeurs een generieke maatregel is waarbij ook geld terechtkomt bij een doelgroep die je eigenlijk niet als doelgroep gedefinieerd zou willen hebben, wat mij betreft. Het geld toedelen via de aanvullende beurs is een veel nauwkeuriger instrument om het geld daar te laten landen waar het mensen echt helpt. Ik geef dat graag in overweging. Ik wacht net zo gespannen als collega De Graaf de beantwoording van de Minister af. We beloven dat we aan zijn lippen zullen hangen.

De voorzitter:

Volgens mij had de heer Bisschop geen vraag voor u.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik hoorde er impliciet wel een vraag in.

De voorzitter:

U wil reageren.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ja, dat zou ik wel graag willen doen. En de naam is «Van der Graaf», meneer Bisschop. We werken al een tijd met elkaar samen.

De heer Bisschop (SGP):

Excuus! Kunt u me vergeven?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ja, heel goed. Natuurlijk, als je kiest voor het systeem van de aanvullende beurs, kun je die vanzelfsprekend veel gerichter inzetten. Ik kan me voorstellen dat dat ook een uitvoeringsvraag met zich meebrengt. Ik leg daar ook even de vinger bij. Een kwart van de studenten heeft recht op een aanvullende beurs, maar maakt daar geen gebruik van. Dat vind ik ook een teken aan de wand dat moet worden meegewogen als je dat als richting kiest. Ik zeg niet «niet doen», maar ik leg nadrukkelijk de optie neer van het verhogen van de basisbeurs. Ja, dat is een generieke maatregel, geld voor iedereen. Maar laat ik daar dan ook de volgende vraag aan koppelen voor de Minister. Kan hij ook ingaan op de uitvoeringsaspecten? Ik heb vorige week een debat over de uitvoeringsorganisaties gevoerd hier in de Kamer. Kan hij erop ingaan wat de uitvoeringsaspecten zijn van het treffen van een generieke maatregel en van het met nadruk aanpassen van de aanvullende beurs? Misschien kan hij ook daar inzicht in geven.

De voorzitter:

Dank u wel. Het is een reflectie met een vraag voor de Minister. Dat is wel bijzonder. Mevrouw Van der Woude heeft ook nog een vraag voor u, mevrouw Van der Graaf.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Ik wil allereerst het betoog van mevrouw Van der Graaf om vooral naar de basisbeurs te kijken van harte ondersteunen. Ik kan het toch niet laten om een beetje verbijsterd te reageren op meneer Bisschop, die net volgens mij een pleidooi tegen de basisbeurs hield. Want precies dit is waarom de VVD liever binnen het oude stelsel een gerichte oplossing had willen vinden voor middeninkomens. Dan kan je namelijk gericht zijn. Het kenmerk van een basisbeurs is dat die generiek is. Je hebt een basisbeurs, je schaft ’m af, na een paar jaar wil je hem weer invoeren en bij het eerste debat waarin we het erover hebben, hoor ik: «Ja, maar hij is generiek. Zouden we niet eigenlijk ...» Ja, precies. Dat punt is nu gepasseerd. Ik ben het eens met het betoog van mevrouw Van der Graaf dat we goed moeten kijken hoe de beurs het beste landt bij middeninkomens met het palet dat we nu hebben, mét een basisbeurs. Ik zou mevrouw Van der Graaf willen vragen of ze aan haar vraag om te kijken naar inkomens tot 70.000 wil toevoegen of de Minister ook kan kijken naar één treetje daarboven. We weten namelijk dat, als je de aanvullende beurs daar laat stoppen, die groep feitelijk nul krijgt. Zeker als je dingen gaat doen als collegegeld verhogen, zou die groep met een inkomen van 75.000 en 80.000 er de facto op achteruitgaan ten opzichte van het huidige voorstel.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Volgens mij gaat mevrouw Van der Woude over haar eigen vragen aan de Minister. Dus als zij graag wil dat die groep wordt toegevoegd, dan kan ze dat vragen. Het is ook een gegeven: overal waar je de grens legt, zal dat altijd weer nieuwe grensgevallen opleveren. Dat lijkt een wetmatigheid die er sowieso al is. Maar ik leg hier wel expliciet – dat heeft mevrouw Van der Woude goed begrepen – het volgende neer. Op het moment dat je kijkt naar de generieke maatregel, weet je zeker dat je de gezinnen die nu buiten de grenzen vallen ook tegemoetkomt. Die zou je dan ook op een substantiële manier tegemoet kunnen komen. Ik vind het belangrijk om dat aan de Minister mee te geven in dit debat. Ik deel de verbazing van mevrouw Van der Woude over het pleidooi van de heer Bisschop waarin hij pleit tegen het verhogen de basisbeurs. Dat verbaasde mij ook enigszins. Ik weet niet of hij dat naar voren bedoelde te brengen, maar ik deel die verbazing.

De voorzitter:

Excuus, maar laten we de verbazing dan ook richten tot de persoon wanneer die aan het woord is. Als we anderen hier met elkaar gaan recenseren, wordt het echt een heel ingewikkeld debat. Ik begrijp dat meneer Bisschop hier als een persoonlijk feit iets op wil aanmerken. Maar dat is dan het laatste woord in de eerste termijn.

De heer Bisschop (SGP):

Ik stel het erg op prijs dat ik het laatste woord mag hebben. Ik heb bewondering voor de wijze waarop collega Van der Woude erin slaagt om zich tot mij te richten en kritiek op, of het afwijzen van, het invoeren van de basisbeurs in mijn woorden te beluisteren. Ik ben mij er niet van bewust dat ik me zo vaag heb uitgelaten dat het lijkt alsof ik dat ter discussie heb gesteld. Wij hadden het namelijk over het aanwenden van de middelen, óf via de basisbeurs – dat vooronderstelt dat ik die accepteer – óf via de aanvullende beurs. Daar moet de discussie over gaan. Het proberen te framen alsof de SGP tegen de invoering van de basisbeurs is, lijkt me niet helemaal fair.

De voorzitter:

Waarvan akte, meneer Bisschop. Hiermee sluit ik de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik kijk de Minister even aan. Ik wil wat tijd geven voor de beantwoording. Ik wil ook tijd geven zodat mensen even een boterhammetje kunnen eten. Ik stel voor om om 13.00 uur weer te starten. Is dat voor u goed? Ja. Dan zien we elkaar hier om 13.00 uur weer terug.

De vergadering wordt van 12.12 uur tot 13.05 uur geschorst.

De voorzitter:

We gaan verder met de vergadering. We gaan luisteren naar de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Het is 13.05 uur. Sorry voor dit zeurpuntje van mijn kant aan de start, maar ik zou aan de leden om enige discipline willen vragen waar het gaat om het op tijd starten. De Minister zat hier als eerste, waarvoor dank. Ik geef hem dus ook snel het woord voor zijn eerste termijn. Het woord is aan u.

Minister Dijkgraaf:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Het is een groot genoegen om hier met u te spreken over de studiefinanciering. Ik ben ook echt zeer verheugd dat zo velen van u hier fysiek aanwezig zijn dat u zo'n verstandige en prikkelende inbreng heeft gegeven, waar ik graag met u verder over praat.

Eigenlijk spreken we vandaag natuurlijk over twee dingen: de herinvoering van de basisbeurs voor studenten in het hoger onderwijs – ik heb van uw allen brede instemming daarmee gehoord – en ook de tegemoetkoming voor degenen die onder het leenstelsel hebben gestudeerd. Het kabinet vindt de basisbeurs passend bij de start die we een nieuwe jonge generatie gunnen. Ik denk dat we het er allemaal mee eens zijn dat het zeker een verbetering is van de financiële positie van studenten. Dat is goed nieuws. Het is denk ik ook goed om hier nog even te erkennen hoe dit punt door de vele jaren heen gemaakt is, door de studenten zelf en door hun vertegenwoordigers, maar ook breed in het land. In die zin is het wel een heugelijk feit dat we nu, althans hier, dit gesprek hebben geopend.

Natuurlijk roept die invoering ook een heleboel vragen op, zeker over de generatie die de afgelopen jaren onder het leenstelsel heeft gestudeerd. Ik heb vele gesprekken met studenten gehad en er zijn natuurlijk ook demonstraties geweest; er speelt een hoop bij deze groep. Als je dat gesprek hebt, dan gaat het zeker over de studiefinanciering en over het hoger onderwijs, maar het gaat eigenlijk over nog heel veel andere dingen. Het gaat eigenlijk over de positie van jongeren. Ik zeg ook vaak: er zijn meerdere argumenten voor de herinvoering van de basisbeurs, maar ze liggen toch voornamelijk buiten de directe sfeer van het hoger onderwijs, omdat er ook zo veel in de maatschappij is gebeurd. Ik voel ook een klein beetje dat deze discussie misschien wel het touwtje is dat die generatie nu heeft om aan het kabinet te trekken en aandacht te vragen voor hun positie en hun zorgen. Die zorgen gaan duidelijk breder dan alleen maar de studiefinanciering. Het is misschien toch wel de oproep om eigenlijk bij al het beleid – daar kunt u zeker ook als Kamer een rol in spelen – een generatietoets te doen: hoe valt dat beleid uiteindelijk uit ten opzichte van de jongere generaties? Dat vind ik een heel belangrijk argument en ik wil dat ook echt van harte onderschrijven.

Ik ben dus ook blij dat we vandaag met u in debat kunnen gaan. Ik was ook blij met de vele vragen, die echt behoorlijk inhoudelijk zijn. Ik wil wel echt direct een punt maken dat door de heer Kops werd geadresseerd. Dat is dat ik net als u betreur dat de informatie uit de hoofdlijnenbrief eerder in de media bekend was dan in de Tweede Kamer. Dat mag gewoon niet gebeuren. Daar was ik even verbouwereerd over als u. Ik wou dat ik zou kunnen zeggen dat dat met 100% garantie nooit meer voorkomt. Helaas is dat een element van het Haagse dat voor mij ook nieuw is, maar u kunt er wel 100% op vertrouwen dat ík er alles aan ga doen om te zorgen dat dat niet meer plaatsvindt. Dat verstoorde eigenlijk ook de discussie die ik met u heb en wou hebben. Het doel van de hoofdlijnenbrief was juist om met u dat gesprek te beginnen. Daarom heb ik ook scenario's geschetst. Ik heb ook geprobeerd om in mijn brief toch de dilemma's en de afwegingen die erachter liggen te schetsen. Dat wordt hier ook wel «het waterbed» of «de lengte keer breedte» genoemd. De interessante en technische discussie die we met elkaar moeten hebben, moet hier in de Kamer plaatsvinden en niet in de media. Althans, in die volgorde: eerst in de Kamer en dan in de media.

Misschien nog een paar opmerkingen voordat ik inga op de vragen. In mijn ogen hebben we eigenlijk vier instrumenten om de studenten te helpen. De eerste is het feit dat we in Nederland het collegegeld subsidiëren. Dat is een algemene maatregel. Het is trouwens ook de meest generieke maatregel. De hoogte van het collegegeld is voor iedereen hetzelfde, ongeacht de inkomenssituatie van je ouders en ongeacht waar je vandaan komt. Dat geldt ook voor onze studenten uit EU-landen. Het is de meest generieke maatregel, die erg belangrijk is omdat die het studeren betaalbaar maakt. Het is belangrijk om ons dat te realiseren. Het is de meest generieke maatregel.

Dan bespreken we vandaag de invoering van de basisbeurs. Die is nog steeds generiek, maar iets minder generiek. Zeker als die vormgegeven is als een prestatiebeurs wordt die namelijk alleen maar een echte gift op het moment dat je afstudeert. Hij is ook bedoeld voor Nederlandse studenten, dus iets meer specifiek.

Dan hebben we de aanvullende beurs, zoals al gezegd. Die was er al. Daar zit duidelijk een inkomenspolitiek achter. De aanvullende beurs komt, zeker in de huidige configuratie, vooral ten goede aan studenten uit gezinnen met de laagste inkomens. Dat instrument, dat eigenlijk wat meer ondersteuning op maat is, is en blijft een belangrijk instrument. Daarom willen we het ook handhaven.

En ten slotte is er natuurlijk nog steeds, ook in de nieuwe, voorgestelde variant, de lening. De mogelijkheid om tegen zeer gunstige voorwaarden te lenen, blijft dus. Ik denk dat het belangrijk is dat te benoemen. Ook in discussies waarin we praten over de grote schulden die sommige studenten op zich hebben genomen – je hoort in de media bedragen van € 50.000 en € 80.000 – moet u zich realiseren: zelfs met de herinvoering van de basisbeurs zal het nog steeds geen bedrag zijn dat dat volledig vervangt. Het is nog steeds een extra instrument dat in het pakket zit. Het zijn vier instrumenten die uiteindelijk de Nederlandse studenten ondersteunen. Dat zijn een soort knoppen waar je aan kan draaien. We hebben nu de basisbeurs weer aangezet. We hebben hier het debat over de verschillende hoogtes.

Eén punt dat ik ook even wil maken, is dat er bij de invoering van het leenstelsel uiteindelijk middelen vrij zijn gespeeld die geïnvesteerd zijn in het hoger onderwijs. Dat is ongeveer 700 miljoen. Ik denk dat het terecht is dat sommigen van u vragen: zien we die terug? De toegenomen studentenaantallen hebben er zeker voor gezorgd dat de druk in het hoger onderwijs, ook bij de docenten trouwens, misschien nog wel is toegenomen. Maar het is wel belangrijk om even met elkaar vast te stellen dat in de plannen die we hier bespreken, staat dat die investering in het hoger onderwijs blijvend is. De 700 miljoen die min of meer bij de invoering van het leenstelsel uiteindelijk naar het hoger onderwijs is gevloeid, blijft in deze plannen de investering. De basisbeurs, dat miljard per jaar, komt daar dus nog eens bovenop. Dat zeg ik om even de context te schetsen.

Ik kan straks misschien nog wel iets zeggen over de verschillende bedragen. Overigens is het belangrijk dat als we erover praten hoe hoog de beurs is en of die toereikend is, we ook eerlijk met elkaar zijn. We hebben de basisbeurs. Die is voor iedereen, ook voor studenten die uit gezinnen komen met ouders die het meest verdienen. We hebben ook de combinatie van basisbeurs en aanvullende beurs. Om preciezer te zijn is in de voorkeursoptie in mijn brief de basisbeurs voor een uitwonende student € 255. Je leest vaak: kan je daarvan rondkomen? Dan zeg ik: dat hangt er een beetje van af wat je situatie is, en ook de situatie van je ouders. Als je de maximaal aanvullende beurs hebt van € 419, dan kom je op € 674 in totaal. Ik wil er eerlijk over zijn: dat zijn de bedragen die spelen.

Ik wil de beantwoording van de vragen in drie blokjes doen. Het eerste blokje is voornamelijk gericht op de basisbeurs. Dan wil ik even naar de tegemoetkoming gaan. Ten slotte zijn er vele vragen met een wat algemener karakter, die vaak gerelateerd zijn aan de basisbeurs. Ik zou dat «overig» kunnen noemen. Dat wil ik als derde blokje behandelen.

Laat ik beginnen met de basisbeurs. O, er is volgens mij een vraag.

De voorzitter:

Een vraag over de blokjes. Overigens hebben we het aan het begin niet vastgesteld, maar ik zou twee interrupties in tweeën willen voorstellen. Uw eerste vraag, meneer Van Baarle.

De heer Van Baarle (DENK):

Ik dacht: ik stel de vraag nu, omdat de Minister klaar is met zijn algemene inleiding en op de specifieke onderwerpen ingaat. Ik zou graag dezelfde vraag willen stellen aan de Minister als die ik in het debat aan mijn collega's stelde. Het gaat om zijn visie, want alles wat hij nu gaat antwoorden, is afhankelijk van de keuze die is gemaakt voor 1 miljard. Ik vroeg mij af of de Minister oprecht zou kunnen zijn. Hij gaf aan dat hij nieuw is in het Haagse. Onderdeel van het Haagse is blijkbaar dus ook dat er bedragen worden afgesproken in coalitieakkoorden. Daar moet deze Minister mee aan de gang. Kan deze Minister aangeven, als hij als verantwoordelijk bewindspersoon diep in zijn hart kijkt, of het bedrag van 1 miljard wel voldoende is om een stelsel op te tuigen dat recht doet aan alle belangen van jongeren? Of zouden we in de ideale situatie daar meer voor moeten vrijspelen?

Minister Dijkgraaf:

Dat is wel een gewetensvraag. Ik denk – dat zal ik zo proberen toe te lichten – dat we met 1 miljard een heel eind kunnen komen met een heel fatsoenlijk stelsel dat dicht bij de verwachtingen in de buurt komt. Ik ben binnen het departement van OCW natuurlijk nog steeds op zoek naar de geldkraan. Die heb ik nog niet kunnen vinden. We moeten afwegingen maken. Ik weet trouwens dat we met die 1 miljard – soms zeg ik ook wel: het is 1.000 miljoen – toch een forse investering in het hoger onderwijs doen. Ik kijk weleens naar mijn collega die de cultuurbegroting doet. In Nederland geven we in totaal 1 miljard aan cultuur uit. Binnen mijn departement is het een forse investering. Ik zei net al dat we een combinatie van vier instrumenten hebben, bestaande en nieuwe instrumenten. In mijn ogen kunnen we de studenten daarmee op een heel redelijke manier ondersteunen, maar ik kom er misschien nog wel op terug. Er is een bredere discussie: wat is eigenlijk het beleid voor onze jongere generaties en wat is het toekomstperspectief dat zij hebben? En dan moeten we ook breder kijken naar het kabinetsbeleid, naar wat er aan andere dingen gebeurt en gaat gebeuren. Nou ja, dat is het gesprek dat ik nog graag verder voer.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Graaf heeft een vraag voor u.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Nee, ik heb echt een punt van orde, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Een punt van orde?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ja. U gaf net aan: voor iedereen twee interrupties in tweeën. Bij dit onderwerp vind ik dat best een beetje aan de beperkte kant. Ik zou dus vier losse vragen of drie interrupties in tweeën willen voorstellen.

De voorzitter:

Dan zou ik vier losse vragen willen voorstellen. Dat komt het meest in de buurt van mijn voorstel. Ik kijk even naar de leden. Vier losse vragen voor u? Ja? Ik zie iedereen knikken. Mevrouw Westerveld over dit voorstel: vier losse vragen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik sluit me aan bij mevrouw Van der Graaf omdat dit natuurlijk een startdiscussie is over een voorstel dat heel belangrijk is, voor studenten en voor ons. Ik zou de voorzitter willen vragen om enige coulance te betrachten als de Kamer nog wel prangende vragen heeft, want de Minister moet natuurlijk wel aan de slag met al onze input die nu zal komen, en die komt er misschien ook door middel van vragen. Vandaar dus het verzoek om enige coulance.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld heeft me al een paar keer zien voorzitten, dus ik denk dat ze daar vertrouwen in kan hebben, maar ik hecht ook aan de afgesproken vier vragen. Meneer Wassenberg, u wilt uw eerste vraag aan de Minister stellen?

De heer Wassenberg (PvdD):

Mijn eerste van de vier vragen zou ik zo aan de Minister willen stellen, maar dat kan natuurlijk pas als dit ordedebatje voorbij is.

De voorzitter:

Dat is het geval, dus aan u het woord voor uw eerste vraag.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ja, mijn eerste vraag. De Minister zegt dat 1 miljard veel geld is. 1.000 miljoen. Je kunt ook zeggen «een één met negen nullen», maar het is te weinig om de problemen op te lossen. Bij de coalitiepartijen die net hun inbreng hebben geleverd, wordt bijna gedaan alsof dat iets is wat in steen gehouwen is. De Minister weet meer van natuurwetten dan ik, maar die 1 miljard is geen natuurwet. Dit is een afspraak. Als wij dadelijk gewoon met z'n allen tot de conclusie komen dat je de problemen voor een deel oplost, maar dat je heel veel problemen niet kunt oplossen, dan zou je toch moeten kijken of je daar niet iets aan kunt gaan doen? Het is geen natuurwet. Is de Minister het met mij eens dat, als die 1 miljard niet toereikend is, we gewoon met z'n allen moeten vaststellen dat er meer bij moet?

Minister Dijkgraaf:

Mijn opdracht is om het coalitieakkoord uit te voeren. In de onderhandelingen met de coalitiepartijen is het bedrag van 1 miljard afgesproken. Mijn hoofdlijnenbrief in dit debat is de meest effectieve invulling van dit nieuwe instrument. Daar komen nog een aantal elementen bij, waar ik straks nog wel iets over ga zeggen, zoals de vouchers. Er zijn misschien nog wat andere knoppen waar we aan kunnen draaien, maar wat mij betreft, gaat dit debat rond die 1 miljard. Wat ik net al zei: ik denk dat we daar een heel eind mee kunnen komen bij de ondersteuning van onze studenten.

De voorzitter:

De vervolgvraag, meneer Wassenberg.

De heer Wassenberg (PvdD):

Dan zou ik het toch anders in willen steken. De Minister zegt: het uitgangspunt is 1 miljard, want dat hebben we zo afgesproken. Ik zou zeggen: kijk wat de problemen zijn en koppel daar een bedrag aan. Ga niet zeggen: hier is 1 miljard, dit zijn de grenzen; jullie kunnen een heel klein beetje aan een knopje draaien, een millimetertje naar links of een millimetertje naar rechts. Ik zou zeggen: kijk wat de problemen zijn. Ga niet van tevoren zeggen: dit is het max. Kijk wat maximaal de problemen zijn en hoe je die op wil lossen.

Minister Dijkgraaf:

Ik snap de argumentatie. Nogmaals, ik denk dat we, door de knoppen binnen het financieel kader op de juiste stand te zetten, een heel eind kunnen komen in de richting van de wensen van de studenten en de noden die er zijn.

De voorzitter:

Minister, vervolgt u uw betoog.

Minister Dijkgraaf:

Het blokje basisbeurs. Ik vind het fijn om te zien dat het een breed gedragen wens is, ook van u, om die in te voeren. Op zijn vroegst kunnen we dat in 2023/2024 doen. Dat heeft te maken met het hele wetstraject. Het is een krap tijdpad en een steile weg omhoog, maar in goede samenwerking met uw Kamer en andere partijen is het haalbaar. Ik noem nog even kort een aantal elementen van de voorkeursoptie. Ik begin met het onderscheid tussen uit- en thuiswonend. In mijn gesprekken met studenten kreeg ik te horen dat dat toch echt de wens was. De prestatiebeurssystematiek komt terug. Die zat eerlijk gezegd ook in het oude systeem.

Daarnaast zijn er een aantal aanvullende maatregelen. U allen heeft er met veel waardering over gesproken dat zowel studenten in het h.o. als in het mbo worden geholpen bij het gebruik van de aanvullende beurs als ze daar recht op hebben. Het is nog steeds jammer dat een aantal studenten geen gebruik maakt van die aanvullende beurs en dat zo'n 40% van hen alsnog een lening neemt. Nou, dat is echt onverstandig gedrag. Het is duidelijk dat ze dan niet juist zijn geïnformeerd. Het is ook wel mooi dat de stelsels van het mbo en het h.o. met deze herinvoering van de basisbeurs dichter bij elkaar komen te liggen. In de voorkeursvariant van het kabinet willen we de terugbetaalvoorwaarden van het mbo ook gelijktrekken aan die van het hoger onderwijs. Ook willen we de bijverdiengrens laten vervallen. Dat betekent wel dat er enige middelen verschuiven van het h.o. naar het mbo, maar ik denk dat dat, juist vanwege de kansenongelijkheid die in deze maatschappij alleen maar toeneemt, echt wel te rechtvaardigen is. Daarnaast kunnen we – dat zei ik al – aan meerdere knoppen draaien. Daar heeft u ook al suggesties voor gedaan. Ik ga daarover graag met u in gesprek.

Dan de vragen. Ik begin even met de vraag van de heer Wassenberg: wat is er geleerd van het leenstelsel? Ik heb in mijn brief geprobeerd uiteen te zetten dat de invoering van het leenstelsel de toegankelijkheid van het hoger onderwijs eigenlijk niet negatief lijkt te hebben beïnvloed. Er is wel een soort terugloop van het mbo naar het hbo. Het is niet helemaal duidelijk of het leenstelsel daar een van de factoren voor was. Waarschijnlijk wel, maar correlatie en causatie zijn lastig uit elkaar te halen. U stelt ook allemaal vast dat de toegenomen schulden van invloed zijn op het welzijn van studenten en hun uitgangspositie. Daarom denk ik dat er ook andere elementen moeten worden meegenomen. Ik kan direct zeggen dat ik daarover in gesprek ben met mijn collega's in het kabinet. Dat gaat over de woningmarkt en over de arbeidsmarkt, met name over de vele flexcontracten, die de positie van jongeren soms echt lastig maakt. Het gaat ook over een soort prestatiedruk, die ook u noemde, en die onder jongeren in zijn algemeenheid wel echt is toegenomen. Ik kreeg dat ook heel erg terug uit het hoger onderwijs. Ik hoop daarover met u nog een vervolggesprek te hebben, zeker als we gaan kijken of ik daarover in het kader van de toekomst van het hoger onderwijs afspraken kan maken met de instellingen. Er zijn dus verschillende andere redenen waarom we de basisbeurs opnieuw introduceren. Ik denk inderdaad dat de ontwikkelingen buiten het hoger onderwijs daarvoor leidend zijn geweest.

Dan de vraag van mevrouw Westerveld: waarom is er niet gekeken naar andere opties? In zekere zin komt dat door onze inzet om zo snel mogelijk naar het nieuwe stelsel te gaan, in 2023/2024. De herinvoering van een stelsel dat al vertrouwd was heeft de minste praktische problemen, ook in administratieve zin. Alle andere dingen kunnen pas later worden ingevoerd. Van de studentenbonden hebben we trouwens ook wel een sterke wens gehoord om de basisbeurs te herinvoeren.

Velen van u hebben gevraagd naar dat miljard: is er ruimte voor meer? We denken nu na over hoe we het kunnen inzetten. Andere, aanvullende maatregelen hebben zeker mijn aandacht, en ook die van het kabinet, maar deze keuze is bij de formatie gemaakt.

Dan de toereikendheid van de basisbeurs. Ik denk zelf dat deze bedragen, zeker de combinatie van basisbeurs plus aanvullende beurs, zeker voor bepaalde groepen echt een financiële hulp zijn. Het komt heel erg in de buurt van het oude stelsel, als dat geïndexeerd was. Maar ik denk dat we er met elkaar eerlijk over moeten zijn dat er ook een rol is voor de ouders, en eventueel voor lenen, om aanvullende financiële middelen te bieden voor het studeren in Nederland. Dat is eigenlijk altijd zo geweest. Ik gaf net al aan dat de overheid, zeker met de manier waarop wij de collegegelden subsidiëren, natuurlijk het overgrote deel van het hoger onderwijs bekostigt.

De voorzitter:

Op dit punt hebben eerst mevrouw Westerveld, dan de heer Van Baarle en daarna mevrouw Van der Graaf een vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat klopt, voorzitter. De Minister geeft aan dat er vooral praktische argumenten ten grondslag liggen aan het opnieuw invoeren van het oude stelsel, terwijl het oude stelsel in 1986 is ingevoerd met het idee dat drie partijen verantwoordelijk zijn voor het studieverloop van een student: de student zelf, de overheid en de ouders. Van al die drie partijen werd toen ongeveer een derde van het totale bedrag gevraagd. Inmiddels zijn we heel wat jaren verder. De kosten voor studenten en voor ouders zijn alleen maar verder gestegen. Nu kun je niet meer zeggen dat die drie partijen alle drie een evenredige verantwoordelijkheid hebben in het zorgen dat die student ook financieel gezien goed door die studie komt. Ik zou daarom het volgende aan de Minister willen vragen. Als dan al gekozen wordt om zo'n oud stelsel opnieuw te introduceren, waarom is er dan niet gekeken naar de huidige prijsontwikkeling en naar alle andere kosten voor studenten die fors zijn gestegen?

Minister Dijkgraaf:

Ik begrijp deze vraag, maar ik wil niet te veel in herhaling vallen. De opdracht die ik heb gekregen, is om binnen dit financiële kader te kijken naar een oplossing. Daar komen op een gegeven moment toch de varianten uit die ik in de brief heb geschetst.

De voorzitter:

Sorry. Meneer Van Baarle.

De heer Van Baarle (DENK):

Dat is nou zo zonde. Dat stelde mij ook wel teleur in de eerste beantwoording van deze Minister op mijn eerste vraag. Hij zei dat hij eigenlijk een buitenstaander in het Haagse was en hier kwam zitten als Minister. Maar nu vervalt hij toch in het patroon dat we hier altijd in Den Haag zien: stalorders uit een coalitieakkoord verdedigen. Ik zou toch oprecht aan deze Minister willen vragen of het niet beter zou zijn om af te wijken van dat kader. Dan kan hij als bewindspersoon meegeven dat hij meer nodig heeft om een goed stelsel in elkaar te fietsen, in plaats van dat we nu de fuik in gaan en iets gaan uitwerken waarvan we al weten dat er beperkingen zijn. Zou ik de Minister mogen vragen of hij kennis heeft genomen van wat het Nibud zojuist naar buiten heeft gebracht; keiharde uitingen. De huidige voorstellen vragen te veel van ouders. Zij hebben het financieel zo moeilijk dat het onmogelijk blijft om hun kinderen te ondersteunen. Deze ouders hebben geen ruimte in hun budget om studerende kinderen maandelijks te ondersteunen. Het Nibud geeft dus aan dat dit stelsel, dat u heeft uitgewerkt, niet voldoet. Daar kunnen we die jongeren niet mee helpen. Waarom nou alsnog die fuik in gaan?

Minister Dijkgraaf:

Ik wilde zo terugkomen op een punt dat velen van u hebben geadresseerd, namelijk: wat doen we eigenlijk rondom die middeninkomens? Ik denk dat dat een heel belangrijk punt is. Ik zei al dat ik denk dat het belangrijk is dat we ook in het kabinet een breder gesprek hebben over wat we voor jongeren kunnen doen. Daar zitten misschien nog wel hele andere aanvullende maatregelen in. Op dit moment is dit wat we in het coalitieakkoord hebben afgesproken. Nogmaals, ik verval in herhalingen, maar dit is de opdracht die ik heb uitgevoerd en waarover ik nu met u het gesprek aanga.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Graaf heeft nog een vraag voor u.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik haak even aan op de woorden van de Minister. Hij geeft aan dat de herinvoering van het oude stelsel by far tot de minste problemen leidt. Dat kan een snelle invoering hiervan regelen. Dat is mooi. Het leidt bij mij tot de vraag die ik ook in mijn betoog een plek heb gegeven. Waarom is er niet voor gekozen om binnen dat budget zo veel mogelijk bij de geïndexeerde bedragen van het oude stelsel te blijven? Ik constateer dat er nu is gekozen voor een variant waarbij voor alle studenten geldt dat je € 57 minder af bent ten opzichte van de geïndexeerde bedragen. Voor een kleine groep komt er € 120 bij via de maximaal aanvullende beurs, als je daarvoor in aanmerking komt. Mijn vraag aan de Minister: waarom is hij niet dichter bij die geïndexeerde bedragen gebleven, zodat je voor iedereen iets doet wat effectief is?

Minister Dijkgraaf:

De vraag van mevrouw Van der Graaf is een goede. In onze scenario's zijn we uitgegaan van de aanvullende beurs zoals die op dit moment is. Dat is zo. Het is belangrijk dat wij ons realiseren dat die aanvullende beurs is wat die is, omdat die niet bovenop een basisbeurs kwam. Het was eigenlijk het enige instrument waarmee we wat konden doen voor de lage inkomens tot begin-middeninkomens. Eén mogelijke variant waar we zeker over kunnen praten, betreft het knelpunt dat velen van u hebben genoemd, namelijk rondom de middeninkomens. We zouden wat meer met de middeninkomens kunnen doen en we zouden tegelijkertijd de maximale hoogte van de aanvullende beurs iets kunnen verlagen. Dan spreid je dat bedrag iets anders uit en kom je misschien iets meer in de richting van de geïndexeerde bedragen zoals die voor 2015 waren. Dat is zeker ook nog een knop waaraan gedraaid kan worden, maar die knop staat niet bij de varianten in de hoofdlijnenbrief.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Graaf, u heeft nog een tweede vraag?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ja. Dan constateer ik dat het uitgangspunt voor de scenario's is geweest de huidige aanvullende beurs zoals die nu in het leenstelsel geldt en dat er niet is gekeken naar scenario's waarbij een hogere basisbeurs als uitgangspunt genomen zou kunnen worden. Constateer ik dat dan goed?

Minister Dijkgraaf:

Dat is correct.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

De vraag die ik daar in de eerste termijn aan had gekoppeld, is de volgende. De Minister schetste net een variant die nog wat minder aandacht heeft gehad. Is hij bereid om ook naar dat soort varianten te kijken?

Minister Dijkgraaf:

Het antwoord is: ja, dat is correct. Het was niet een van onze scenario's. En ja, ik ben zeker bereid om daarnaar te kijken.

De voorzitter:

Dan is er een vraag van de heer Dassen op dit punt.

De heer Dassen (Volt):

Ik zou graag toch nog heel even terug willen naar die 1 miljard, want de logica achter dat bedrag is mij nog niet helemaal helder, behalve dan dat dit in het coalitieakkoord is afgesproken. Ik ben benieuwd of de Minister ook de effecten van het plan heeft doorberekend. Wat doet dit met de financiële onafhankelijkheid? Wat doet dit met kansengelijkheid? Wat doet dit met het mentale welzijn? Wat betekent dit uiteindelijk voor de studieschulden? Wat betekent dat dan voor de langetermijneffecten bij studenten? Is er uiteindelijk ook gekeken naar alternatieven, bijvoorbeeld van het SER Jongerenplatform?

Minister Dijkgraaf:

Ik wou zo op deze vragen komen. Het korte antwoord is natuurlijk dat de invoering van de basisbeurs op alle punten die de heer Dassen adresseert, een vooruitgang is ten opzichte van het huidige stelsel. Maar ik kom zo nog terug op het SER Jongerenplatform.

De voorzitter:

Minister, u heeft ook een vraag van mevrouw Kerseboom.

Mevrouw Kerseboom (FVD):

Ik kom toch ook nog even terug op die 1 miljard. Sorry daarvoor, maar ik denk dat dat een heel belangrijk punt is. De totstandkoming laat mij een beetje denken aan de provincie Limburg waar een 1 miljoen bomenplan bestaat. Dat klinkt natuurlijk heel mooi. Dat is een heel mooi cijfer. Maar is het natuurlijk maar de vraag of het realistisch is. In de provincie Limburg hebben ze ook een gedeputeerde van financiën gehad die altijd zei: «het komt goed». Hij wist altijd even ergens geld weg te schuiven. De Minister zegt ook: wat we nu hebben voorgesteld, is de voorkeursoptie van het kabinet en die helpt ons een heel eind. Wat is er volgens de Minister nodig om tot bij de eindstreep te komen, waar we een volledig geïndexeerde basisbeurs hebben die studenten echt kan helpen?

Minister Dijkgraaf:

Nogmaals, we kunnen over verschillende getallen praten, maar als het even gaat over een volledig geïndexeerde basisbeurs, dan zal dat zo rond de 612 zijn. Dan praat ik even over de laagste inkomens. Dat bedrag werd al genoemd. Dat wordt ook ergens in de schriftelijke beantwoording genoemd. In dit voorstel, mijn voorkeursvariant, is dat niet 612 maar 674. Zeker de studenten met de laagste inkomens gaan er echt netto op vooruit, ook ten opzichte van het geïndexeerde oude systeem. Maar ik geef direct toe dat de basisbeurs in deze twee berekeningen ... Nogmaals, de basisbeurs is iets wat we aan iedereen toekennen, dus ook aan degenen met de allerhoogste inkomens. Er begon hier ook even een discussie te ontstaan over de vraag waarom we überhaupt een basisbeurs hebben. Ik denk dat er een hele goede reden is om die te hebben, namelijk dat er dan toch een soort bodem is voor iedereen. De basisbeurs in deze variant is lager dan de geïndexeerde basisbeurs. Dat is zonder meer waar, maar dat komt omdat de aanvullende beurs hoger is in de voorkeursoptie die hier ligt.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

De Minister zegt: er kan wel wat aan de knoppen gedraaid worden. In de Kamerbrief over de gesprekken met bijvoorbeeld studenten lees ik dat de Minister zegt: wij hebben er kennis van genomen dat de hoogte van de tegemoetkoming in hún beleving niet toereikend is, maar ja, sorry dit is zo vanwege het coalitieakkoord. Nou, dat is niet in hún beleving; dat is zo. Er staat ook: we zullen ze nauw erbij blijven betrekken en we moeten elkaar goed blijven verstaan. Ik vraag mij eigenlijk af wat de Minister überhaupt met die gesprekken heeft gedaan. Als hij nu, naar aanleiding van het debat hier, zegt dat we misschien aan knoppen kunnen blijven draaien, wat doen studenten dan aan die tafel? Ik weet dat de boeren bij het Ministerie van LNV pas iets mogen zeggen als alle plannen zijn gemaakt. In hoeverre zijn de studenten hierbij betrokken? Wat is daar dan van meegenomen?

Minister Dijkgraaf:

Dank u wel voor deze vraag. Ik heb de gesprekken met de studentenorganisaties zelf heel erg gewaardeerd. Ik heb toch wel hun steun ervaren, zeker in verband met bijvoorbeeld het verschil tussen uit- en thuiswonend, de discussie rondom mbo, andere maatregelen, zoals het tegengaan van het niet-gebruik. Maar nogmaals, ik ben ook heel realistisch. Ik denk dat alle studentenorganisaties en jongerenorganisaties waarmee ik gesproken heb, natuurlijk voor een hoger bedrag in totaal hebben gepleit. Dat is zonder meer waar. Maar dan kom ik weer terug op mijn punt dat er in de coalitiebesprekingen structureel 1 miljard euro beschikbaar is gesteld plus nog eenmalig 1 miljard euro. Een ander punt dat ook wel in de gesprekken met de studenten duidelijk naar voren kwam, was iets wat trouwens ook de wens van de Kamer was, namelijk om de studievouchers, waar volgens mij maar heel gematigd belangstelling en enthousiasme voor was, in cash om te zetten. Ik geef toe: dat is niet een maatregel die in de tegemoetkoming voor iedereen geldt. Maar het was wel een ingrediënt dat in die gesprekken duidelijk naar voren kwam en dat u ook terugvindt in mijn voorstel.

De voorzitter:

U heeft een vervolgvraag van mevrouw Van der Plas.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik zou eigenlijk wel graag van de Minister een lijstje willen krijgen van alles wat studenten in de gesprekken hebben ingebracht en van alles wat de Minister daarvan heeft overgenomen. Daar ben ik wel benieuwd naar.

Minister Dijkgraaf:

Ik denk dat u dat voor een groot gedeelte terug kunt lezen in de hoofdlijnenbrief.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Plas schudt nee. Zij is het niet met u eens.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Nee, want als ik dat in de hoofdlijnenbrief had kunnen lezen, dan vraag ik daar niet om. Ik wil eigenlijk gewoon een A4'tje met alle onderwerpen. Dat kan volgens mij best uit de notulen en de gespreksverslagen naar voren worden gehaald. Ik zou dus graag een overzicht willen hebben van alles wat zij aan voorstellen hebben gedaan, alles wat daarvan door de Minister is overgenomen en dus ook van alles wat niet door de Minister is overgenomen. Ik vind het best wel vaag dat er, wanneer er studenten aan tafel zitten, wordt gezegd: nou, we hebben het zeer gewaardeerd en we zullen het er verder bij betrekken. Ik vind het prettig om gewoon alles te weten: wat is daar gezegd door de studenten? Wat is er ingebracht? Wat is door de Minister overgenomen? Wat is niet overgenomen en met welke reden?

De voorzitter:

Uw punt is helder.

Minister Dijkgraaf:

Ik voel niet dat ik daar allemaal verantwoording voor moet afleggen. Nogmaals, de studentenbonden en de jongerenverenigingen hebben heel scherp gearticuleerde en geformuleerde voorstellen. U kunt dat voorstel van mij ernaast leggen en dan ziet u vanzelf de verschillen.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Plas, ik heb het gevoel dat u het niet met elkaar eens bent. Wellicht kunt u het in uw tweede termijn op een andere manier vragen. U wilt nog een vraag stellen op dit punt?

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik wil een punt van orde maken. Ik verzoek de Minister als Kamerlid om informatie en de Minister moet die informatie gewoon geven. Dus daar is volgens mij gewoon verder geen discussie over.

De voorzitter:

De Minister geeft dus aan dat u die informatie eruit kunt halen, maar u wilt het geëxpliciteerd hebben. Dat is nu de discussie. Hoe expliciet wil de Minister deze informatie overleggen? U zegt, Minister: u kunt het vinden. Ik wil u daarom vragen of het verzoek van mevrouw Van der Plas niet in te willigen is.

Minister Dijkgraaf:

Ik kan deze voorstellen u wel doen toekomen met een leeswijzer erbij. Dat is denk ik zeker mogelijk.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Sorry, nog een punt van orde. «Met een leeswijzer erbij» vind ik gewoon afschepen. Ik ben niet gekke Annie, bij wijze van spreken. Het lijkt mij niet te veel gevraagd, want er zijn toch zeker gewoon verslagen van. Het is toch gewoon duidelijk wat er is gevraagd door studenten. Waarom is het nou zo'n punt om daarvan een lijst te maken? Ik wil daar gewoon beter inzicht in hebben. Volgens mij heb ik als Kamerlid gewoon recht op die informatie. Ik vind het een beetje raar dat de Minister zegt: ik zal wel even een leeswijzer bij de Kamerbrief doen. Als elke Minister dat gaat doen, dan zijn we ver van huis.

Minister Dijkgraaf:

Ik zal u een overzicht doen toekomen.

De voorzitter:

De Minister zegt toe om dat overzicht aan te reiken. Dan vervolgt u uw betoog, maar niet nadat de heer Wassenberg nog een vraag aan u heeft gesteld.

De heer Wassenberg (PvdD):

Toch nog een vraag over dat miljard. Verschillende leden hebben de Minister gevraagd waar dat miljard vandaan komt. De Minister zegt dan: dat staat in het coalitieakkoord. Daar heb ik het ook zien staan, maar dat is natuurlijk geen antwoord op de vraag waar het vandaan komt. Ik wil weten waar het op is gebaseerd, want het kan natuurlijk niet zo zijn dat er, toen de Minister er nog niet bij zat, is gezegd: 1 miljard, dat klinkt als heel veel en iedereen zal daar wel heel blij mee zijn. Ik weet dat het in het coalitieakkoord staat. Dat heb ik zelf ook gezien. Dus dat is geen antwoord op de vraag. Ik wil weten waar het vandaan komt. Hoe is dat bedrag van 1 miljard in het coalitieakkoord gekomen? Waarom geen 2 miljard? Waarom geen 0,5 miljard? Waar is het op gebaseerd? Op het aantal studenten? Op de problemen? Op de studiefinanciering van vijftien jaar geleden? Waar is het op gebaseerd?

De voorzitter:

De Minister. Als u het antwoord op deze vraag ...

Minister Dijkgraaf:

Het is een interessante vraag. Ik kan ’m niet beantwoorden, want ik was niet bij deze besprekingen. Dit is wat de coalitiepartijen met elkaar hebben afgesproken.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Minister Dijkgraaf:

Dan kom ik nog even op de vraag van de heer Dassen van Volt, of ik ook de variant van het Jongerenplatform heb bekeken. Die variant hebben we ook bekeken, maar de kosten van die plannen zijn niet realiseerbaar binnen het voorgestelde budgettaire kader. Volgens mij kwamen de geraamde kosten van het voorstel van dat platform op 1,3 miljard uit.

Nog eventjes naar het SER Jongerenplatform. De bedragen zijn dus hoger dan die van het kabinet, namelijk een basisbeurs van € 421 respectievelijk € 112 voor uit- en thuiswonend, en een aanvullende beurs van maximaal € 452 en € 308. Daar komt bij het Jongerenplatform een belangrijk uitgangspunt bij, namelijk dat studenten als zij twaalf uur per week werken, schuldenvrij moeten kunnen afstuderen. In het kabinet zien wij dat anders. Wij bezien het, zoals ik net al zei, als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid, ouders én studenten. Wij dragen als overheid daarin bij via de basisbeurs, gunstige leenvoorwaarden en de aanvullende beurs. Nogmaals, dat vindt in ons plan plaats binnen het raamwerk van 1 miljard.

Dan kom ik bij de vraag van de heer Van der Molen of ik binnen de eigen begroting creatief kan zijn en of ik voor een verruiming van het budget voor de basisbeurs ook bijvoorbeeld andere dingen kan meenemen, zoals de halvering van het collegegeld, die op dit moment geldt. Zouden we die terug kunnen draaien? Ik moet zeggen dat het gebruik van andere financiële middelen binnen de OCW-begroting altijd problematisch is. Het betekent dat we pijn gaan veroorzaken bij allerlei andere belangrijke dingen. Ik noem primair onderwijs, cultuur, het lerarentekort. Dat is natuurlijk een keuze die uw Kamer kan maken, maar ik denk zelf dat de totale nu voorgestelde OCW-begroting in evenwicht is. Ik zou er heel erg voorzichtig mee zijn om aan een aantal van die andere posten te gaan knutselen.

Het is interessant dat u ook de halvering van het collegegeld noemt. Dat is iets wat wij zeker kunnen meenemen in mogelijke plannen. We moeten wel even goed kijken wat het doel is dat wij daar precies mee willen bereiken. Maar het is wel een instrument dat eigenlijk geïntroduceerd is bij de invoering van het leenstelsel en we zouden daarnaar kunnen kijken. De halvering van het collegegeld is natuurlijk een heel generieke maatregel, die echt voor iedereen geldt die in Nederland gaat studeren.

Een vervolgvraag van de heer Van der Molen was: als we die halvering van het collegegeld zouden terugdraaien en het in de aanvullende beurs of de basisbeurs doen, dan zou dat extra geld opleveren, omdat buitenlandse studenten die wel gebruikmaken van de regeling van het collegegeld over het algemeen geen basisbeurs of aanvullende beurs zullen krijgen. We zeiden al – en het staat ook ergens in de antwoorden – dat de totale afschaffing van de halvering van het collegegeld structureel zo'n 170 miljoen zou opleveren. De vraag is dan natuurlijk weer wat je daarmee gaat doen, want tegelijkertijd komt het ook weer voor rekening van de studenten. Laten we daar eerlijk in zijn. Maar u vroeg of daar nog extra geld mee te halen viel. Volgens mij is 15 miljoen daarop het correcte antwoord. Dat is eigenlijk het percentage dat dan niet naar de buitenlandse studenten zou vloeien.

De voorzitter:

Meneer Van der Molen heeft op dit punt een vraag voor u.

De heer Van der Molen (CDA):

Het gaat ons er niet om dat we van die halvering van het collegegeld af moeten. Dat zou niet goed zijn. Mevrouw Westerveld zei ook al iets over de hoogte van het collegegeld. Nee, dat geld moet een-op-een weer terug naar studenten. We moeten even goed kijken hoe dat gaat. Maar ik vind het wel interessant wat de Minister zegt. Als we dat zouden teruggeven, al was het maar aan alle studenten in de basisbeurs, dan levert dat geld op. Wat het CDA betreft zou het geld dat dát oplevert, dan ook weer in die beurs gezet moeten worden. Zou dat ook het uitgangspunt van de Minister zijn?

Minister Dijkgraaf:

Absoluut. Als je van dat instrument gebruik zou willen maken, dan moet dat naar mijn mening absoluut 100% naar de studenten terugvloeien.

Dan was er een aantal keer gevraagd, bijvoorbeeld door mevrouw Van der Woude van de VVD: kunnen we iets meer doen voor die middeninkomens? Dat is toch wel een punt dat ik hier breed voel. In mijn voorkeursvariant loopt de definitie van middeninkomen maar tot ongeveer € 53.000. Velen hebben aangegeven dat er een segment in de Nederlandse maatschappij is waarin veel gezinnen zitten die daar dan geen gebruik van kunnen maken. Ik geloof dat mevrouw Van der Woude ook aangaf: uiteindelijk loopt dat af, dus de maximumgrens krijgt niks. We moeten ons dus ook realiseren dat je nog maar een heel klein staartje van de aanvullende beurs krijgt als je vlak bij dat maximum zit. Ik denk dat dat een belangrijk punt is. Nogmaals, er ligt hier nog geen definitieve variant voor, maar ik sta zeer welwillend tegenover een poging om iets meer voor de middeninkomens te doen. Maar op een gegeven moment moeten we dan toch weer kijken hoe we zo'n herverdeling precies laten uitpakken.

Een vraag die mevrouw Van der Graaf stelde was: wat is nou het beste instrument? Is dat de aanvullende beurs of de basisbeurs? Ik zie het zelf als volgt. Uiteindelijk hebben we een soort getrapt systeem. We hebben een categorie van de laagste inkomens. Zij maken gebruik van een basisbeurs plus de aanvullende beurs. Dan hebben we een overgangsgebied, waar de middeninkomens in zitten. Uiteindelijk hebben we de staart, met alleen een basisbeurs. Als je iets wil doen voor het middensegment – het hangt er een beetje van af waar – dan is het feitelijk een combinatie van beide ingrediënten, denk ik. Een aantal van u heeft al gezegd: die basisbeurs komt ook de allerhoogste inkomens ten goede. Dat klinkt misschien wat onnodig, maar tegelijkertijd is dat een hele kleine groep. Daar gaan we dus niet enorm veel geld winnen. Ik denk dus eerlijk gezegd zelf dat de combinatie van de tweede instrumenten een slimme manier is om degenen die het echt heel hard nodig hebben, te ondersteunen en tegelijkertijd ook wat te doen voor de middeninkomens. Daar kunnen we nog wat aan bijdragen. Eén belangrijk ingrediënt zou dan wel zijn dat we die aanvullende beurs ook wat verder laten uitlopen tot een hogere inkomensgrens. Dat zal daarvan zeker een onderdeel moeten zijn. Dan heeft u dus beide instrumenten tot uw beschikking.

Dan de uitvoeringselementen.

De voorzitter:

Minister, mevrouw Van der Graaf dacht na en heeft een vraag op dit punt. Mevrouw Van der Graaf.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ja, precies. Als we uitgaan van de scenario's die de Minister heeft voorgelegd, dan zien we dat het verbreden van de groep die een beroep kan doen op de aanvullende beurs, ten koste zal gaan van de basisbeurs. De Minister heeft net in een interruptie richting mij aangegeven: ik heb niet ook nog een hogere basisbeurs in scenario's uitgewerkt. Als uitkomst van dit debat zie ik er toch echt wel een meerwaarde in dat daar nog eens naar gekeken wordt. Voor onze fractie zou het namelijk echt heel lastig liggen als u zegt: we gaan de inkomensgroep verbreden, we houden de aanvullende beurs zoals ik in mijn scenario's heb voorgesteld en we gaan de basisbeurs nog verder verlagen. Dat lijkt ons niet de bedoeling. Ik weet niet of ik de Minister goed heb begrepen.

Minister Dijkgraaf:

Nee, mijn voorstel zou zijn om naar een variant te kijken die niet in de hoofdlijnenbrief staat, maar die we wel kunnen uitvoeren. Waar we in meer naar detail zouden kunnen kijken, is naar een variant waarbij het totale budget dat in de aanvullende beurs zit, een beetje verder wordt uitgespreid richting de middeninkomens. Dat zou dan wel betekenen dat de maximale aanvullende beurs iets verlaagd zou worden. Dat is een variant die we nog niet hebben doorgerekend en die we zouden kunnen meenemen.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog. Sorry, ik zie een vraag van mevrouw Van der Woude; ik denk op dit punt. Mevrouw Van der Woude.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Ook ik heb op dit punt nog een aanvullend puntje. Zou u in die uitwerking ook kunnen kijken naar een ander verloop van de verbreding, dus dat die start op een ander moment, op een ander treetje, bijvoorbeeld bij de derde in plaats van bij de eerste? Snapt u wat ik bedoel?

Minister Dijkgraaf:

Ja. Er zijn hier heel veel varianten mogelijk. We hebben toch een beetje het model van een stukje rechtuit, dan schuin naar beneden en dan weer rechtuit. Dat wordt het profiel. Er zitten twee knikken in: wanneer ga je het afnemen, en waar stopt het precies? Dat zijn er twee. In dat traject willen we dan zo veel mogelijk van de middeninkomens proberen te vangen.

Dan ...

De voorzitter:

Sorry, Minister, maar er is nog een vraag van de heer Van Baarle.

De heer Van Baarle (DENK):

Dat klopt. Ik probeer even heel helder te krijgen waar de Minister op aan het afkoersen is met de scenario's die hij wil gaan uitzoeken. De Minister geeft aan dat we een verschuiving gaan uitwerken, waarbij we de maximale aanvullende beurs gaan verlagen om het over een bredere groep mensen uit te kunnen smeren. Begrijp ik dan goed dat de Minister erop afkoerst om de groep met het laagste inkomen minder te geven? Klopt dat?

Minister Dijkgraaf:

Het enige wat ik zeg, is dat we nog wat meer varianten kunnen gaan bekijken. Dat is net ook gezegd. Vergelijk het met het oude stelsel. Degenen die er het meest op vooruitgaan ten opzichte van het geïndexeerde oude stelsel, zijn op dit moment de studenten met de laagste inkomens. De aanvullende beurs hebben we in onze voorstellen namelijk gehouden zoals die is. Daar zouden we dus naar kunnen kijken. Netto gaat iedereen er natuurlijk op vooruit, want alle studenten krijgen de basisbeurs erbovenop.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog, Minister.

Minister Dijkgraaf:

Er werd ook gevraagd naar de uitvoeringsaspecten. Het is belangrijk om te benadrukken dat de herinvoering van de basisbeurs ook vanuit DUO, de Dienst Uitvoering Onderwijs, het prettigst is, aangezien dat een systematiek is die men goed kent. Het betreft systemen die ze kennen. Daarom is dat op zichzelf goed in te voeren.

Waarom wordt het pas in 2023 geïntroduceerd? Dat was een vraag van de heer Wassenberg. Dat heeft eigenlijk twee redenen. Ten eerste heeft het toch tijd nodig om die systemen aan te passen. Dat is niet eenvoudig. We zijn ons allemaal heel erg bewust geworden van de uitvoeringsaspecten van maatregelen. Tegelijkertijd moet natuurlijk ook de wet worden aangepast. Ik zei aan het begin van mijn betoog al dat dat best wel een steil pad is. Wij zeggen: iedere week telt. We hebben onszelf daar anderhalf jaar de tijd voor gegeven. Dat klinkt voor de buitenwereld misschien als een hele ruime periode, maar gegeven het hele traject dat we met elkaar moeten doorlopen, is dat een krap tijdpad.

Ik denk dat ik de vraag van mevrouw Van der Graaf over de indexering heb beantwoord.

Dan waren er vragen van mevrouw Van der Laan over het onderscheid tussen uit- en thuiswonend: is het uitvoerbaar en handhaafbaar? In mijn gesprekken met DUO hoor ik: ja, het is zowel uitvoerbaar als handhaafbaar. De handhavingscapaciteit wordt hier ook voor uitgebreid. Daar verwacht ik dus geen grote problemen.

De heer Kops vroeg: laten we het hierbij of gaan we het nog een keer herzien? Het is natuurlijk erg lastig om daar iets definitiefs over te zeggen, maar ik hoop dat de discussies die we hier met elkaar hebben, ertoe leiden dat we uiteindelijk consensus kunnen vinden, zodat dit een goed stelsel is. Dan zijn er geen aanleidingen om het opnieuw drastisch aan te passen. Misschien is het toch wel goed om nog even een paar punten te benadrukken. Ten eerste, en daar werd ook in de schriftelijke vragen naar gevraagd, worden de bedragen wel geïndexeerd. Die groeien dus mee met de inflatie. Misschien is het ook goed om te benadrukken dat het natuurlijk niet zo is dat studenten die op dit moment studeren en in 2023 nog steeds studeren, geen recht zouden hebben op de basisbeurs. Het wordt dus in onze plannen wel zo dat iedereen die vanaf 2023/24 studeert, ook al was je al eerder begonnen, recht heeft op die basisbeurs.

Er werden ook wat vragen gesteld over belangrijke factoren voor de groei van het aantal studenten. Mevrouw Van der Woude heeft daarover gesproken. Ik wil daar zeker nog verder met u over praten. Een van de redenen waarom ... Als je kijkt naar de berekeningen van de hoogte van de basisbeurs, dan zie je toch dat het aantal studenten is toegenomen. Dat geeft druk op het hoger onderwijs; dat is gewoon een feit. Ik hoop daar volgende week verder over door te praten met u. Het is gewoon een element dat je terugziet in de cijfers.

De heer Dassen vroeg naar de langetermijneffecten, het effect op de hoogte van de studieschuld en kansenongelijkheid. Ik denk dat het algemene antwoord is dat we zeker tegemoetkomen aan een aantal van die zorgen. Ik schetste al dat een aantal van die elementen buiten het bereik van het Ministerie van OCW liggen. Die hebben te maken met hoe de maatschappij zich aan het ontwikkelen is. Denk bijvoorbeeld aan de effecten van schulden op de huizenmarkt, et cetera. Ik denk dat we ook eerlijk moeten zijn: met het nieuwe stelsel zullen we niet van de leenschulden af zijn. Veel studenten zullen nog steeds bijlenen, maar gewoon minder, wat gunstig is. Een aantal andere elementen, immateriële elementen, moeten we op een andere manier aankaarten.

Ik kom zo nog terug op algemene elementen van de studiefinanciering, maar ik wil nu naar de tegemoetkoming gaan. In het coalitieakkoord is besloten om de groep studenten die onder het leenstelsel studeerde, tegemoet te komen met een bedrag van in totaal 1 miljard euro. We hebben daar een paar keuzes in gemaakt, bijvoorbeeld om een tegemoetkoming beschikbaar te stellen voor alle studenten die minimaal twaalf maanden onder het leenstelsel hebben gestudeerd en in die periode aanspraak hadden op studiefinanciering. Dat betekent ook dat studenten die geen lening zijn aangegaan of die in het geheel geen gebruik hebben gemaakt van studiefinancieringsrechten, bijvoorbeeld omdat ze een bijbaan hebben genomen, toch in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Het voorstel is om het bedrag naar rato uit te keren, dus afhankelijk van het aantal jaren dat je onder het leenstelsel gestudeerd hebt. De berekening leert dat het bedrag onder die voorwaarden en bij een nominale studieperiode van vier jaar rond de € 1.400 ligt.

Tegelijkertijd heeft u ook gelezen dat we de studievouchers willen omzetten. Dat is een bedrag dat beschikbaar komt voor de studenten die gedurende de eerste vier jaar van het leenstelsel hebben gestudeerd. Dat gaat om zo'n 375.000 studenten. Bij hen zou een extra bedrag van € 1.770 in mindering gebracht worden op hun studieschuld of anders zou dat gewoon in cash aan hen worden uitgekeerd. In het meest positieve scenario kom je dan op een bedrag van € 3.206 als maximale tegemoetkoming voor degenen die onder het leenstelsel hebben gestudeerd.

Dan het proces: hoe moeten we dat doen? Zoals ik al zei, wordt de basisbeurs idealiter ingevoerd in het studiejaar 2023–2024. Dat zal veel van DUO vragen. Het is een flink technisch karwei om dat allemaal weer op te starten, ook al heeft men daar vanuit het verleden ervaring mee. Daarom zegt DUO, en daar waren ze heel helder in – dat is dan ook mijn antwoord op de vraag van mevrouw Van der Laan: wanneer kunnen ze die tegemoetkoming tegemoetzien? – dat het op z'n vroegst in het jaar 2025 wordt. Dan zullen ze ook worden geïnformeerd over de hoogte van de tegemoetkoming. Het is wel belangrijk om te zeggen dat de basisbeurs zoals die was en zoals die er gaat komen, als het aan mij ligt, een prestatiebeurs is. Vandaar ons argument dat voor de tegemoetkoming ook eigenlijk een prestatiebeursargument geldt: studenten hebben de mogelijkheid om binnen tien jaar een diploma te halen en dan hebben ze er recht op. Dat betekent voor sommigen dat ze er een tijdje op moeten wachten voor ze die tegemoetkoming krijgen. Natuurlijk zal het soms lastig zijn. Dat is sowieso de ervaring van DUO. Een vrij kleine groep studenten is lastig te bereiken omdat ze naar het buitenland zijn gegaan en we hun gegevens niet hebben. Ongetwijfeld zal er een vrij kleine groep zijn waaraan heel veel energie en aandacht moet worden besteed om hun de tegemoetkoming te kunnen geven.

De heer Kwint vroeg, met velen van u: is dit niet een druppel op een gloeiende plaat? Hadden we niet een volledige compensatie moeten doen? Het is geen compensatie, zoals ik al meerdere keren heb gezegd. Ik kan ook rekenen. Ik zie dat dit een tegemoetkoming in de compensatie is. Zoals ik in mijn inleiding al zei en in mijn brief al schreef, geldt in het algemeen dat het lastig is om iedereen te compenseren als je een nieuw instrument introduceert, ook al is dat iets wat er ook al in het verleden is geweest. Het kabinet is zich wel heel erg bewust van de speciale positie van jongeren. Ik zei al dat ik druk in gesprek ben met mijn collega's over wat we aan ander flankerend beleid kunnen doen. Ik klink nu weer zoals bij het vorige blokje. Die 1 miljard is in de coalitiebespreking afgesproken. Mijn opdracht is om die zo effectief mogelijk in te zetten.

De voorzitter:

Minister, u heeft een vraag van mevrouw Westerveld.

Minister Dijkgraaf:

Ja.

De voorzitter:

Kunt u uw microfoon dan uitdoen?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De Minister wijst weer naar afspraken die gemaakt zijn in het coalitieakkoord, maar ik zou hem via de voorzitter wel willen zeggen: u bent de Minister. Als zaken niet goed gebeuren of als ze onvoldoende zijn, is het natuurlijk wel aan de Minister als verantwoordelijke om binnen het kabinet nog eens opnieuw te gaan praten daarover. Daarom is mijn vraag of de Minister het met me eens is dat als er fouten worden gemaakt ... Want dat is hier volgens mij het geval. Verschillende partijen, waaronder ikzelf, hebben aangegeven dat dit een fout was en niet had moeten gebeuren. Is het in het kader van betrouwbaar bestuur dan ook niet goed om fouten recht te zetten? Is het niet heel oneerlijk dat we precies één generatie studenten hebben die het slechter krijgt dan de generatie voor hen en de generatie na hen? Het is een hele afgebakende groep, waarvan ook goed kan worden uitgerekend wat ze dan wel verdienen. Zouden we gemaakte fouten niet moeten rechtzetten?

Minister Dijkgraaf:

Nee, ik denk niet dat dat een gemaakte fout is. Er waren toen goede argumenten om naar het leenstelsel te gaan. Ondertussen is er van alles in de maatschappij gebeurd. Er is heroverwogen. Er is besloten om toch weer de basisbeurs te introduceren. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat dat het juiste beleid is op het juiste moment. Het algemene principe is dat als je nieuw beleid introduceert, je in het algemeen niet alles met terugwerkende kracht aan vorige generaties kan toedelen. Er is hierover een gesprek geweest met de coalitiepartners. Uiteindelijk is er tot die 1 miljard gekomen. Ik zit samen met mijn collega's in een kabinet waarin we elkaar op dit moment proberen vast te houden en het coalitieakkoord proberen uit te voeren, terwijl er natuurlijk heel veel druk van buiten is. Nogmaals, ik zie het als mijn taak om dat miljard zo slim mogelijk uit te geven, maar dat is wel het kader waarin ik mijn opdracht heb.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog. We zitten nog bij het punt van de tegemoetkoming.

Minister Dijkgraaf:

Ja, precies.

De voorzitter:

De heer Dassen heeft een vraag.

De heer Dassen (Volt):

Ik wil hier toch nog even op aanhaken, want mevrouw Westerveld haalt natuurlijk een terecht punt aan. Er is destijds een ondoordacht systeem ingevoerd en dat heeft allemaal nadelige effecten gehad, waaronder op het mentaal welzijn van studenten. Er is sprake van leenangst en van druk en problemen op de woningmarkt. Ik stelde net ook de vraag of er doorrekeningen zijn gemaakt van de effecten van de basisbeurs die nu opnieuw wordt ingevoerd. De Minister gaf daarop eigenlijk het antwoord dat dat voor een groot gedeelte buiten zijn ministerie ligt en dat hij daar dus niet over gaat. Dat is wel een probleem dat we vaak zien bij de Nederlandse regering: dat bepaalde zaken buiten het ministerie worden belegd en dat het dan is «daar ga ik dan niet over». We kijken er dan dus niet op een integrale manier naar. Juist in dezen is het heel erg belangrijk om te kijken wat de effecten zijn – die we toen ook niet hadden voorzien – op dit moment, van deze basisbeurs, zodat we niet over een paar jaar alsnog tegen zaken aan gaan lopen en zeggen: god, hadden we dat maar anders gedaan. Is de Minister bereid om toch te kijken of deze effecten goed doorgerekend kunnen worden?

Minister Dijkgraaf:

Het is incorrect dat ik zei dat het buiten mijn ministerie ligt en dat ik daar niet over ga. Ik heb juist aangegeven dat ik in gesprek ben met mijn collega's, bijvoorbeeld van Volkshuisvesting maar ook met Staatssecretaris Van Ooijen over mentaal welzijn. Wat zijn we nu precies aan het doen en wat kunnen we gaan doen voor deze generatie? De doorrekening van de financiële effecten is wat betreft de basisbeurs denk ik vrij helder. Ik weet precies wat we jongeren gaan geven in deze verschillende modellen. Het is vooral de ontwikkeling buiten de maatschappij die bijvoorbeeld de studieschuld meer tot een last heeft gemaakt. Onder andere de ontwikkeling van de huizenprijzen en van de arbeidsmarkt.

Een aantal van deze punten ligt wel binnen mijn domein, bijvoorbeeld als het gaat over mentaal welzijn van studenten. Daar is een soort groeiende druk. Ik zal eerlijk zijn: met de invoering van de basisbeurs hebben we dat absoluut niet opgelost. Dat heeft met een heleboel andere dingen te maken. Daarom ga ik ook in gesprek met de instellingen. Maar studentenorganisaties geven op dat punt ook een heel helder signaal af. Wat kunnen we nou doen om de studiecultuur zo te veranderen dat men minder druk voelt; prestatiedruk of andere druk. We moeten denk ik een beter gesprek gaan voeren met de werkgevers over hoe het precies met al die flexcontracten zit. Er is een aantal dingen dat met elkaar samenspeelt. Als je gaat doorrekenen wat de ontwikkeling zal zijn, denk ik zelf dat het best lastig is, want heel veel van deze factoren worden door een heleboel externe krachten bepaald. Ik wilde dat ik de toekomst van de maatschappij kon doorrekenen, maar daar zitten gewoon hele grote onduidelijkheden in. Dat maken we nu iedere dag mee. Ik denk dat de invoering van de basisbeurs al een heel helder signaal is. Daar kun je je als jongere misschien wel aan vasthouden.

De voorzitter:

Minister, u vervolgt uw betoog.

Minister Dijkgraaf:

Er was nog een vraag van mevrouw Van der Laan. Hebben we ook gekeken naar andere manieren om de tegemoetkoming uit te keren, bijvoorbeeld door korting te geven op toekomstige belastingen? Zijn deze voorstellen uitvoerbaar? Ik ben bekend met deze voorstellen, maar dat vraagt wel om een extra koppeling met de Belastingdienst. Dat maakt het extra complex. Het is zeker niet snel uitvoerbaar. Dat is eigenlijk een mogelijkheid die ik zou moeten ontraden. We moeten de uitvoerbaarheid heel nadrukkelijk voor ogen houden. Het is ook lastig uit te leggen als we heel veel kosten gaan maken om die tegemoetkoming uit te voeren. Die komen toch weer voor rekening van ons ministerie. Dat gaat uiteindelijk weer af van wat we de studenten kunnen geven.

Dan de vraag van de heer Bisschop. Waarom is er niet gezocht naar creatieve alternatieven, zoals fiscale mogelijkheden om gedurende meerdere jaren aflossing van studieschuld te verrekenen? Misschien het allerbelangrijkste argument is dat al deze alternatieve varianten ook geld kosten. Ook als ik ga praten met het Ministerie van Financiën of mijn andere collega's, uiteindelijk is een euro een euro. Dat geeft feitelijk denk ik niet veel minder verlichting. Ook voor zo'n fiscaal gunstige behandeling geldt trouwens dat het een omvangrijke opgave is, die misschien veel gaat kosten en lang gaat duren. Daarom hebben we gezocht naar een zo simpel mogelijk scenario.

De heer Kops vroeg hoeveel oud-studenten in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. Met diploma-eis zijn dat 916.500 oud-studenten. Het gaat natuurlijk ook om studenten die op dit moment studeren. Het is goed om dat in aanmerking te nemen. Voor het overgrote deel van de studenten die in aanmerking komen voor de tegemoetkoming is de diplomatermijn van tien jaar dus nog niet verstreken. Het duurt nog even voor we weten voor hoeveel ze in aanmerking komen. U vroeg wat er gebeurt als we dat verlengen naar vijftien jaar. Het is erg lastig om dat op dit moment in te schatten. Daar moet ik eerlijk in zijn; het wordt gewoon niet bijgehouden. We hebben daar geen gegevens over. Mijn ervaring is dat die tien jaar voor het merendeel van de studenten voldoende is, maar ik kan het op dit moment niet precies overzien.

De voorzitter:

Meneer Kops heeft een vraag voor u.

De heer Kops (PVV):

Is het voor de oud-studenten die om uiteenlopende redenen niet zijn afgestudeerd, maar wel over genoeg studiepunten beschikten om binnen de gestelde termijn af te studeren, niet toch voordelig om de diplomatermijn te verlengen naar vijftien jaar? De Minister zegt dat hij geen informatie heeft over wat dat zou betekenen. Maar ik denk dat er nu toch heel veel onbenut potentieel is dat wij toch kunnen gaan benutten. Is de Minister bereid om dat te gaan onderzoeken en te kijken wat de mogelijkheden zijn?

Minister Dijkgraaf:

Ik ben zeker bereid om even te kijken naar wat dat feitelijk precies met zich meebrengt.

Dan kom ik nog even terug op de vraag van de heer Bisschop, ter verheldering. We hebben de tegemoetkoming en we hebben de vouchers. Uw vraag was eigenlijk: tellen die bij elkaar op, om het maar zo te zeggen? Het antwoord is ja. Ik wil ook weer niet zeggen dat ik van het bedrag van 1 miljard nu 1,6 miljard heb gemaakt. Die 600 miljoen stond immers al in de boeken. Dat is iets waar studenten recht op hebben. Het is geen nieuw geld. We halen het wel naar voren; het is een zogeheten kasschuif. Ik ben ook wel blij dat het Ministerie van Financiën ons hiermee welwillend heeft geholpen. Het is natuurlijk geld dat we eerder gaan uitgeven, maar het komt boven op de tegemoetkoming. Dat is ook de berekening die ik maakte. Voor studenten die in de periode 2015–2019 gestudeerd zouden hebben, komt de € 1.770 nog eens boven op de € 1.436; vandaar dat het totaal optelt tot € 3.200.

Voorzitter, dan ga ik naar mijn derde blokje. Dat zijn overige punten, maar ik kom toch ook weer snel terug op de basisbeurs, denk ik. Mevrouw Van der Graaf vroeg of studenten, nu de basisbeurs er weer komt, weer kunnen worden meegenomen in de koopkrachtberekeningen van het Nibud. Eerder is inderdaad aangegeven dat, bij de invoering van het leenstelsel, het Nibud dat niet meer had gedaan. Dat is waar. Wel is in het afgelopen jaar het Nibud Studentenonderzoek weer uitgevoerd voor zowel h.o. als mbo. De financiële situatie van studenten wordt blijvend, structureel, gemonitord, zo heeft het Nibud ook gezegd. Maar ik ben zeker bereid om met het Nibud te gaan praten en te vragen of ze studenten ook weer als aparte categorie kunnen meenemen, hoewel ze natuurlijk uiteindelijk zelf over hun eigen programma gaan. Maar ik denk dat het een belangrijk element is om dat te doen.

Dan waren er een aantal vragen over wat er nu gebeurt met het komende jaar. De heren Kwint, Wassenberg en Bisschop spraken daarover. Is er een grote groep studenten die hun studie nu een jaar uitstellen omdat ze dan van de basisbeurs gebruik kunnen maken? Zijn daar geen zorgen over? Ten eerste moet ik zeggen dat ik dit met zorg volg. We moeten daar gewoon allemaal alert op zijn. Tegen de aankomende studenten die twijfelen of ze volgend jaar moeten gaan studeren, wil ik toch een aantal dingen zeggen. Ten eerste: je krijgt voor de andere jaren wél gewoon de basisbeurs. Ik zou ook zeggen: hoe sneller je met je toekomst kan beginnen, hoe beter. Het klinkt als een oneigenlijk argument, maar datzelfde jaar dat je dan denkt uit te sparen, krijg je natuurlijk terug aan het einde van je studie. Een vrij simpele berekening laat dat zien. Zeker met deze arbeidsmarkt ga je dan namelijk gewoon verdienen, als het goed is. Netto zijn de meesten daarmee waarschijnlijk beter uit. Al mijn studenten heb ik altijd geadviseerd: begin zo snel mogelijk met je leven, hoe eerder hoe beter. Maar het is belangrijk om te benadrukken dat ik dit echt met zorg volg. Hierover was ik twee weken geleden ook met u in gesprek in de plenaire zaal. Het is een belangrijk punt, en we moeten gewoon zorgen dat we niet een grote schommeling in ons systeem krijgen.

De voorzitter:

Minister, de heer Dassen heeft een vraag voor u.

De heer Dassen (Volt):

In lijn hiermee het volgende: de zorg die veel studenten hebben is natuurlijk ook de stijgende inflatie, die gekoppeld is aan de stijging van het collegegeld. Die wordt, naar ik meen, altijd in april vastgezet en gekoppeld aan het collegegeld. De huidige inflatie is 12%. Dat betekent een bedrag van € 262 dat erbij komt. Dat is voor studenten een behoorlijk bedrag dat ze moeten ophoesten. Is de Minister van plan om daar iets aan te doen, om te voorkomen dat het als een extra drempel wordt ervaren door studenten om het komend jaar te gaan studeren?

Minister Dijkgraaf:

Dank voor deze vraag. Ik weet eerlijk gezegd niet hoe dat cijfer berekend wordt, maar ik zal het zeker met aandacht volgen. Maar ik kan op dit moment die vraag niet beantwoorden.

De heer Dassen (Volt):

Dat maakt het natuurlijk lastig, want die koppeling wordt bijna gemaakt. Ik wil daar eventueel een motie over indienen, maar wellicht kan de Minister daar in tweede termijn even op terugkomen en zorgen dat hij antwoord heeft op de vragen.

Minister Dijkgraaf:

Ja, ik zal me nog even laten informeren.

Het is wel belangrijk dat de bedragen voor de studiefinanciering geïndexeerd zullen zijn, ook in de komende jaren.

De vraag van de heer Kwint van de SP was of wij zicht hebben ...

De voorzitter:

Minister, voordat u deze vraag beantwoord, zie ik dat de heer Van Baarle een vraag heeft. Dat is zijn laatste vraag.

De heer Van Baarle (DENK):

Ja, dat klopt, voorzitter. De Minister heeft het nu over de indexatie van de bedragen van het nieuwe basisbeurssysteem. Ik vroeg mij af hoe die indexatie in de toekomst precies gedekt wordt als het nieuwe systeem wordt ingevoerd. Dit wordt bijgesteld met loon- en prijsstelling, maar waar halen we dat extra geld dan vandaan?

Minister Dijkgraaf:

Het mooie van het systeem is dat het Ministerie van OCW dat krijgt uit de algemene middelen. Die afspraak hebben we gemaakt binnen de regering. Dat gaat dus niet ten koste van andere OCW-posten als het goed is.

De heer Kwint vroeg of wij zicht hebben op de verwachte studieschuld in de toekomst ten opzichte van het oude stelsel. Het is lastig om dat te voorspellen, want dat is afhankelijk van een heleboel effecten. Maar het ligt in de lijn der verwachting dat de gemiddelde studieschuld omlaaggaat. Dat heeft natuurlijk ook te maken met allerlei andere kosten. Misschien kan je verwachten dat het ruwweg omlaaggaat met de totale som van de basisbeurs. Misschien is dat een heel naïeve rekensom, maar dat zou mijn eerste inschatting zijn. Dan zit je rond de € 14.000 of zo.

Mevrouw Van der Plas vroeg waarom de aanvullende maatregelen voor het mbo uit de basisbeurspot worden gefinancierd. Bij de invoering van de basisbeurs werden wij gewezen op het niet gebruik van de aanvullende beurs in het hoger onderwijs. Een algemeen punt dat ik de afgelopen tijd proef, is dat men zegt: wij hebben de basisbeurs niet gehad. Men vergeet soms dat we ook het mbo hebben, dat zijn eigen stelsel heeft met z'n eigen factoren. De neiging is misschien toch een beetje dat het mbo in onze blinde vlek zit. De discussie over de invoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs heeft ons weer even gewezen op de vraag wat precies de situatie is in het mbo. We hebben een aantal elementen gezien die heel nadrukkelijk nodig zijn om de kansenongelijkheid voor mbo-studenten te verkleinen. Vandaar dat het kabinet er nadrukkelijk voor gekozen heeft om die maatregelen, het terugdringen van het niet gebruik, en al die andere flankerende maatregelen nu ook in het mbo in te voeren. Gelet op de toegankelijkheid voor studenten tot onderwijs in alle vormen, mbo, hbo, wo, vond het kabinet deze flankerende maatregel, die alleen het been van het mbo zou bijtrekken met het h.o., een belangrijke maatregel om te nemen.

De voorzitter:

Minister, mevrouw Van der Plas heeft een vraag voor u.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank voor het antwoord. Het is zeker ook goed dat het mbo erbij betrokken wordt. Dat heb ik in mijn inbreng ook gezegd. In het coalitieakkoord wordt de intentie uitgesproken om 1 miljard uit te trekken voor de basisbeurs, maar nu worden daar ook andere maatregelen van bekostigd. Mijn vraag was of dat er niet uit gehaald kan worden, want die maatregelen daarbij betrekken kost per student ongeveer € 28. Mijn vraag was eigenlijk: kan dat niet buiten die 1 miljard bekostigd worden?

Minister Dijkgraaf:

Ik heb geen aanvullende middelen op mijn begroting om dat te doen. Het komt dus eigenlijk toch bij het grote totaal dat ik heb voor de studiefinanciering. Daar is in de begroting 1 miljard aan toegevoegd. Het is weer lengte keer breedte, ben ik bang.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik heb het ook in mijn inbreng gezegd: alles is een politieke keuze. We hadden ook geen dekking voor De Vaandeldrager van Rembrandt en daar is ook dekking voor gevonden; daar is ook gewoon geld aan besteed. Het is dus gewoon de keuze die je maakt. De Minister kan hier natuurlijk gewoon voor gaan liggen en gewoon aan het kabinet vragen ... Ik vraag me sowieso af of de Minister het kabinet heeft gevraagd om méér. Dat is geen wantrouwende vraag, maar een oprechte vraag. De Minister kan gewoon zeggen: dit gaat zo niet lukken; we moeten toch kijken of we daar een aanvullend budget voor kunnen regelen. Ik hoorde hem net tot mijn vreugde zeggen dat er wel aan wat knoppen gedraaid kan worden, dus wellicht ook aan deze knop.

Minister Dijkgraaf:

Op dit moment is het mijn belangrijkste zorg om de investeringen die in het coalitieakkoord zijn voorzien, allemaal in te voeren en uit te voeren. Ik denk dat dat een heel belangrijke impuls is in het hoger onderwijs, in het beroepsonderwijs en via deze regeling ook in de studenten. Ik kom steeds terug op mijn zelfde punt: wat mij betreft gaat dat binnen die 1 miljard. Dan is er gewoon een discussie: waar wil je dat geld aan besteden en wat zijn je grootste punten van zorg? Ikzelf schrok van het feit dat er zowel in het mbo als in het h.o. studenten zijn die een aanvullende beurs kunnen krijgen – dat gaat dus om de studenten uit de laagste inkomensgroepen – maar die daar geen gebruik van maken en dan toch gaan lenen. Dat is iets wat gewoon niet goed is. Ik denk dat het gewoon bij de verantwoordelijkheid hoort van een Minister, een kabinet of een regering om daar wat aan te doen. Dat betekent misschien een kleine herverdeling, maar ik denk eerlijk gezegd dat het uiteindelijk toch voornamelijk daar terechtkomt waar dat het hardst nodig is. Dat mensen zichzelf in de schulden steken – dat willen we voorkomen – die eigenlijk gewoon een aanvullende beurs hadden kunnen krijgen, vind ik echt wrang. Vandaar dat ik en ook het kabinet voelen dat we daar wat aan moeten doen.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik heb een vraag, ook in reactie op wat mevrouw Van der Plas in dit debat continu naar voren brengt – namelijk of al die maatregelen voor mbo'ers even buiten dit budget kunnen worden gelaten, zodat er grotere bedragen naar mensen met een hoge opleiding gaan – alsof het huizentekort, het geen recht hebben op een vast contract en de inkomstendaling alleen maar gelden voor mensen die een diploma op het hbo of op de universiteit halen. Dat is natuurlijk een hele vreemde conclusie. Dat is wat u telkenmale zegt. Dan zegt u dat het een politieke keuze is, maar het overgrote deel van de jonge mensen in Nederland gaat helemaal niet naar de universiteit of het hbo.

De voorzitter:

Meneer Van der Molen ...

De heer Van der Molen (CDA):

Vandaar mijn vraag aan de Minister. Het regeerakkoord zegt ook gewoon dat wij gelijkberechtiging hebben van mbo en studenten in het hoger onderwijs. Mag ik dan van de Minister verwachten dat hij dat principe ook hanteert als er in het vervolg nog meer voorstellen komen? Want zoals ik in mijn inbreng zei, is een hbo'er niet belangrijker dan een mbo'er.

De voorzitter:

Voordat de Minister antwoordt: het is ingewikkeld als u in een vraag aan de Minister een collega op haar woorden attaqueert. Dat mag; dit is een debat, maar daar kan mevrouw Van der Plas nu niet op reageren. Ik kan me voorstellen dat dat voor haar ingewikkeld is. Ik begrijp goed wat u wilt zeggen, maar u stelt een vraag aan de Minister. Dat wil ik maar gezegd hebben.

De heer Van der Molen (CDA):

Het kan ook gewoon zijn dat ik me als voormalige mbo'er bij de inbreng van mevrouw Van der Plas opwindt omdat zij elke keer de indruk wekt dat die maatregelen ten gunste van de mbo'er er even buiten gelaten kunnen worden en niet ordentelijk gefinancierd hoeven te worden. Maar ook de heer Bisschop werd zojuist aangesproken in een interruptie. Als hij de gelegenheid kreeg om daarop te reageren, dan geldt dat natuurlijk ook voor mevrouw Van der Plas. Ik snap dat die twee dingen niet te veel met elkaar vermengd moeten worden, maar dit moest me wel even van het hart.

De voorzitter:

Ja, het gaat vaak zo dat iedereen hier van alles van het hart moet. Ik heb de vorige keer de heer Bisschop de mogelijkheid gegeven om te reageren op het persoonlijk feit, maar ik wil niet dat daar een gewoonte van wordt gemaakt. U stelt uw vragen dus aan de Minister. Ik geef nu net zo goed de mogelijkheid aan mevrouw Van der Plas om hierop als op een persoonlijk feit te reageren, maar ik wil u echt vragen om hier scherp op te zijn, want volgens mij weet u allemaal dondersgoed wat de orde van het debat hier is. Mevrouw Van der Plas, op het punt van de heer Van der Molen.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Het is fijn dat u zegt dat men inderdaad dondersgoed weet wat hier de orde is, want het is gewoon een trucje om even het ongenoegen over een interruptie van mij kwijt te kunnen en dan een vraag aan de Minister te stellen. Ik zou dus inderdaad aan de voorzitter willen vragen om daar heel scherp op te letten en gelijk in te grijpen als iemand dat doet. Ten tweede zet de heer Van der Molen mij eigenlijk een beetje neer als iemand die niet om het mbo geeft. Vanaf de eerste dag dat ik in de Kamer zat, heb ik het woord mbo, denk ik, vaker in de mond genomen dan menig ander Kamerlid. Dus ik neem daar afstand van. Ik vind het ook een hele valse tegenstelling. En ik zeg niet dat het niet belangrijk is; ik vraag of daar extra geld voor uitgetrokken kan worden. Dat is wat ik vraag.

De voorzitter:

Waarvan akte. Dan geef ik de Minister het woord voor het beantwoorden van de vraag van de heer Van der Molen.

Minister Dijkgraaf:

Ik denk dat het interessant is dat we, als we met z'n allen terugkijken naar wat er allemaal in de studiefinanciering is gebeurd, toch zien dat het mbo en het h.o. twee verschillende paden hebben gevolgd. Dat is natuurlijk zeker ook zo bij het leenstelsel. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we ook hier in de Kamer benadrukken wat ik ook steeds zeg, namelijk dat het geen hiërarchisch systeem is; het is een waaier aan mogelijkheden. Mbo, hbo en wo zijn alle drie een prachtige weg die studenten kunnen volgen om zich te ontwikkelen. Ik vind het dus wel interessant dat die twee systemen met de herinvoering van de basisbeurs in het h.o. in zekere zin weer naar elkaar toe aan het groeien zijn. Ik zou willen zeggen: met alles wat wij in volgende stappen gaan ondernemen, zouden die dingen dichter bij elkaar moeten komen.

We moeten er trouwens ook voor waken dat de mbo-student in onze gedachten bij wijze van spreken per definitie uit een gezin komt met een lager inkomen, en de wo'er uit een gezin met een hoger inkomen. Dat zat misschien wel – dat weet ik niet precies – in de gedachtegang bij de invoering van het leenstelsel. Er zitten allerlei karikaturen in ons hoofd waar we heel erg voor moeten waken. Het gelijktrekken van het systeem is dus, denk ik, heel belangrijk. Ik denk ook weleens dat, als ik mensen op straat ga vragen of er de afgelopen jaren een basisbeurs was, heel veel mensen zullen zeggen van niet. Dan moet ik zeggen: die was er wel; die was er in het mbo, maar was u zich daarvan bewust? Misschien zijn mensen zich daar wat minder van bewust. We zien ook in de publieke discussie dat het hoger onderwijs misschien iets zichtbaarder is dan het mbo. Daar moeten we ons denk ik gewoon rekenschap van geven, vandaar dat we er ook bij het bediscussiëren van de redelijke termijnen voor de basisbeurs in het hoger onderwijs eens op moeten wijzen dat we diezelfde redelijke termijnen, waar we het allemaal over eens zijn, dan ook zeker zouden moeten toepassen op het mbo. Daarom voel ik daar sterk voor.

Ik heb al gesproken over de diplomatermijn van vijftien jaar waar de heer Kops naar vroeg. Ik heb toegezegd dat we daar nog even naar gaan kijken.

Dan waren er een aantal vragen van u, onder andere van D66, de Partij voor de Dieren, de ChristenUnie en Volt, over de positie van studenten met een functiebeperking. Eigenlijk is de vraag of het niet beter zou zijn als er één loket zou zijn. Dan werd er voor de uitvoering ook gekeken naar DUO. Ik denk dat we daarbij even dingen in de gaten moeten houden. Ik kan me voorstellen dat er voor studenten met een beperking meerdere zaken spelen naast de studietoeslag. In wezen biedt de gemeente één loket waar al deze elementen bij elkaar komen. Als we de studietoeslag nou naar DUO zouden overdragen, dan krijgen we toch een beetje een hybride systeem. De student zou dan inderdaad voor een aantal elementen bij DUO terechtkunnen – dat is dan één aanspreekpunt – maar tegelijkertijd liggen er nog een heleboel andere punten, rondom huisvesting et cetera, bij de gemeenten. Ik denk eerlijk gezegd dat de gemeenten daar beter toe geëquipeerd zijn dan DUO, ook omdat die verantwoordelijkheid weer moet worden overgedragen naar de gemeenten op het moment dat de studie afgelopen is. Ik snap het element dus, maar het is mij niet duidelijk of we het leven voor deze belangrijke groep studenten veel makkelijker gaan maken door de studietoeslag naar DUO over te dragen. Ik weet dat er in het kader van de Participatiewet breder onderzoek wordt gedaan naar deze groep. We zouden daar zeker nog verder naar kunnen kijken.

Er was ook een vraag van mevrouw Westerveld, namelijk of we iets kunnen doen met de huurtoelagen. O, wacht even. U heeft ook gevraagd naar lagere tarieven voor het collegegeld. Dan kom ik eigenlijk terug bij mijn allereerste punt. Kijk naar de vier instrumenten die tot onze beschikking staan: collegegeld, basisbeurs, aanvullende beurs en lenen. Dan is collegegeld misschien het meest generieke. Dat werkt echt voor iedereen; daar kan je eigenlijk het minst beleid op voeren. Als we dus wat willen doen voor studenten, dan vraag ik u ook voor welke studenten u dat wilt doen. En als we uiteindelijk geld gaan uitgeven, bij welke studenten willen we dat dan terecht laten komen? Er gelden plussen en minnen voor ieder van deze instrumenten. Uiteindelijk kiest u, denk ik, net als ik voor de afstemming van deze instrumenten. De vraag is welk punt je op een bepaald moment het meest wil aankaarten. Ik kan me dan voorstellen dat bijvoorbeeld het instrument van de aanvullende beurs in zekere zin het meest gericht is op de studenten die uit de gezinnen komen die dit het hardst nodig hebben.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld op dit punt.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Mijn punt over het collegegeld is eigenlijk tweeledig. Eerst is het een principieel punt. Ik vind oprecht dat onderwijs te volgen moet zijn en dat we daarom ook de plicht hebben om collegegelden zo laag mogelijk te houden. Mijn tweede punt is dat het collegegeld omhooggaat met de inflatie, maar dat het collegegeld in 2008 door de toenmalige Minister ook is verhoogd. Dat zou ten goede komen aan de lerarensalarissen in het primair en voortgezet onderwijs. De kabinetten daarop hebben de leraren op een nullijn gezet, dus het geld dat wel van studenten werd gevraagd, het hogere collegegeld, is nooit bij leraren terechtgekomen. Maar studenten hebben daar wel de prijs voor betaald. In het kader van gebroken beloftes vind ik oprecht dat we het bedrag van € 22 per jaar weer terug zouden moeten geven aan studenten. Want ook daar is de overheid de belofte die toen gedaan is, niet nagekomen. Ik zou de Minister willen vragen of hij daar eens opnieuw naar kan kijken. Misschien overval ik hem een beetje met dit punt. Ik weet dit nog, omdat de heer Van der Molen en ik toen rondjes om de Hofvijver liepen, renden. Zo kwam ik hier opnieuw op. Maar als je geld vraagt van studenten, vind ik dat dit moet gebeuren in het kader van een betrouwbare overheid. Ik weet dat studenten een makkelijke kostenpost zijn, want ze zijn met heel veel, dus elke euro die je bezuinigt, levert heel erg veel geld op. Maar ik vind dat ook dit teruggedraaid zou moeten worden.

Minister Dijkgraaf:

Ik begrijp het punt, maar het is natuurlijk zo: als ik dat nu ga terugdraaien, gaat dat toch weer uit de OCW-begroting, dus dan ga ik ergens anders weer een tekort creëren. Dat is het waterbedeffect. Dat heeft u al een aantal keren genoemd. Op uw suggestie over het verlagen van de huren, kan ik zeggen dat dit helaas buiten mijn directe invloedsfeer ligt. Helaas kan ik niet aan die knop draaien.

De heer Dassen (Volt):

Ik wilde toch nog even terug naar het vorige antwoord van de Minister over studenten met een beperking. Misschien begreep ik het antwoord niet helemaal goed. Er zijn natuurlijk ook mogelijkheden voor studenten met kinderen om financiële ondersteuning aan te vragen bij DUO. Waarom zou dat voor studenten met een beperking niet kunnen?

Minister Dijkgraaf:

Dank aan de heer Dassen voor die vraag. Het is niet zo dat het niet zou kunnen, maar ik ben eerlijk gezegd wel een beetje bezorgd om nog meer op het bordje van DUO te leggen. Want als deze plannen allemaal doorgaan, krijgen ze twee zware jaren. De vraag is ook wel: ligt het op het juiste bordje? Ik wil daar zeker nog verder over nadenken, maar ik kan me voorstellen dat er ook allerlei argumenten zijn om het zo veel mogelijk bij de gemeente te laten liggen, omdat daar alle elementen bij elkaar komen. Eerlijk gezegd gaat het een beetje voorbij mijn eigen expertise om daar nu een heel specifiek antwoord op te kunnen geven.

De voorzitter:

Meneer Dassen, u bent ook door uw vragen heen. U had in het begin een vraag waar we later nog een antwoord op krijgen. Dat kan uw escape zijn. Heeft u op dit punt nog een aanscherping of een aanvullende vraag, waardoor ik het door de vingers kan zien? Ik hoor nu dat de heer Dassen dan wel een motie indient; nou, mooi is dat! Dan is er een vraag van de heer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Ja, ik sluit me toch nog even bij de opmerking van de heer Dassen aan. We zien nu in de praktijk dat studenten met een handicap heel moeilijk de weg tot die beurzen weten te vinden. Als je het op één plek doet, dan kun je dat prima doen als je toch een aanvraag doet bij DUO. Dan heb ik toch nog even een vraag in relatie tot de motie die wellicht wordt ingediend, zodat we die kunnen afwegen. Ik vraag dit dus voor een helder beeld voor mij. Ik hoor de Minister twee dingen zeggen. Een. Dat gaat ook de Minister van Sociale Zaken aan; met haar moet er in ieder geval een afstemming zijn. Twee. Het grootste argument zou kunnen zijn: dit heeft dan wel echt even tijd nodig! Oftewel, als DUO die organisatie is, houd dan rekening met een tijdpad van enkele jaren voordat we er zijn. Heb ik de Minister zo goed begrepen? Want dan kan ik welke motie dan ook, met een strekking die ik inhoudelijk wel kan steunen, wel even plaatsen. Want we moeten niet de indruk wekken dat het morgen geregeld is, maar we moeten iets in gang zetten waar we allemaal wat aan hebben.

De voorzitter:

Ja, waarbij de Minister nog zijn appreciatie zal geven over elke motie die gaat komen.

Minister Dijkgraaf:

Absoluut, voorzitter, maar ik denk dat het wel belangrijk is om die twee punten te onderschrijven. Ten eerste is het niet alleen aan mij. Twee. Ja, als ik kijk wat ik van DUO ga vragen de komende jaren, dan staan voor mij – één – de basisbeurs en – twee – de tegemoetkoming nu eventjes vooraan in de wachtrij. Dit zou dan pas op enige termijn kunnen.

Er was ook nog een vraag van mevrouw Westerveld, maar eigenlijk van velen van u: wat gaan we nou doen voor de jongeren? Ja, die generationele ongelijkheid, is – denk ik – echt een terecht punt. Dat moeten we keer op keer doen, en daarom spreek ik mijn collega's in het kabinet daar ook steeds op aan: kijk nou eens met die lens van jongeren naar je beleid, naar wat je precies aan het doen bent. Er zijn al een aantal dingen gezegd. Gelukkig is de arbeidsmarkt nu vrij goed, en dat is misschien een plus. Er zijn heel veel minnen: huizenmarkt et cetera. Een andere plus kan zijn de bijna gratis kinderopvang, die er ook aan gaat komen. Maar ik denk dat het belangrijk is dat we die gesprekken met jongeren blijven houden, blijven kijken wat we daarvoor kunnen doen, kabinetsbreed. En die uitkomsten van die gesprekken ga ik ook zeker met u delen. Het heeft natuurlijk ook te maken met wat we doen rondom klimaat en rondom de woningmarkt. En misschien ook wel belangrijk is het punt dat door een van u werd genoemd: wat doen we eigenlijk met degenen die niet zijn gaan studeren, om wat voor reden dan ook? Ik denk dat het wel mooi is, als we kijken naar dat meer generieke beleid ten faveure van jongeren, dat we dat doen voor degenen die gestudeerd hebben, die misschien inderdaad problemen kunnen hebben met hun studieschuld. Aan de andere kant hebben we het dan wel over degenen die zich gepositioneerd hebben voor de betere banen, dus het is altijd weer een soort rekensom die je moet maken. Maar ik denk dat het ook heel belangrijk is dat we nadenken over generiek beleid voor jongeren, en dat betekent dat we ook de zorgen adresseren van degenen die niet zijn gaan studeren, niet willen gaan studeren, en die op dit moment dus eigenlijk even niet geholpen worden met een tegemoetkoming, noch de invoering van de basisbeurs.

Dan was er een vraag van mevrouw Van der Laan over de timing van de mbo-maatregelen.

De voorzitter:

Minister, een vraag van mevrouw Westerveld. Dit is uw vierde vraag, mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ja, ik weet het. Maar aan dit onderwerp besteed ik graag mijn laatste interruptie, want het is nu eenmaal zo dat we het in de Kamer bijna nooit hebben over deze jongeren, terwijl de helft van de leerlingen naar het vmbo gaat en een deel van hen op hun 18de gaat werken in plaats van studeren. We hebben het bijna nooit over deze groep. Dat heeft er deels ook mee te maken dat zij niet vertegenwoordigd worden. Ik ben een heel grote fan van LSVb, ISO, FNV Young & United, die ook nu weer met een hele goede lobby telkens dit probleem van het leenstelsel, en dat er een basisbeurs moet komen, bij ons hebben neergelegd. Maar het is wel zo dat de groep die niet gaat studeren, geen goede jongerenvertegenwoordiger heeft. Die is ook niet vertegenwoordigd bij de jongerenorganisaties van bijna al onze politieke partijen. Volgens mij is dat een van de redenen dat wij hen altijd vergeten. Dan ben ik blij met woorden van de Minister als «we gaan kijken naar beleid», «we gaan kijken wat we gaan doen», maar er zou nog veel meer moeten gebeuren voor deze jongeren. En ik snap ook wel dat hij misschien niet nu meteen een antwoord paraat heeft, maar ik wil hem toch echt op het hart drukken dat daar voorstellen voor moeten komen. Wij hebben bijvoorbeeld in ons verkiezingsprogramma neergelegd: zouden we niet voor alle jongeren een beurs moeten? We hebben dat nu het «startkapitaal» genoemd, maar het mag ook anders heten. Maar laten we alsjeblieft ook in de inkomens wat doen voor juist deze jongeren.

Minister Dijkgraaf:

Ik kan me daar erg in vinden. Ik denk dat dat belangrijk is. We hebben het vaak over ongelijkheden, en trouwens ongelijkheden die eigenlijk alleen maar aan het toenemen zijn. En als we kijken in de maatschappij, dan zien we bijvoorbeeld dat als er stress is, of het nu door corona is of met de huidige crisis rondom Oekraïne, die ongelijkheden alleen maar groter worden. Het is belangrijk wat mevrouw Westerveld hier zegt, namelijk dat we ook kijken naar de ongelijkheden tussen de jongere en de oudere generaties. Daar ben ik extra bezorgd over. Ik zie die schommel, die balans, eigenlijk meer en meer uit evenwicht geraken. Een aantal van u heeft deze sentimenten goed geformuleerd. Voor een gedeelte van hen gaan we hieraan werken. En ook al moet ik me formeel zorgen maken over de jongeren die aan het studeren zijn – want daarmee zitten die in mijn portefeuille – ik kan mevrouw Westerveld toezeggen dat we ook degenen meenemen die niet in mijn portefeuille zitten, maar die ik misschien op een gegeven moment wel wil verleiden om die studie te gaan doen, en dat we dus ook met elkaar nadenken over wat de generieke maatregelen zijn die we kunnen nemen. Dat zit misschien niet direct in de OCW-portefeuille, maar is wel heel erg belangrijk voor deze groep, denk ik. Dus: ja.

Dan de vraag van mevrouw Van der Laan wanneer de mbo-maatregelen kunnen worden ingevoerd. Dat is een beetje een technisch punt. De aanpassing van de leenvoorwaarden kan per 2023/2024. De bijverdiengrenzen: alles wat we doen rondom het bijverdienen van studenten zelf en de financiële situatie van hun ouders, heeft te maken met fiscale jaren. Uiteindelijk moeten de gegevens van de Belastingdienst daarbij worden gebruikt. Dat gaat per kalenderjaar. Dat betekent ook dat sommige maatregelen echt zes maanden uit elkaar lopen, want die hebben net een iets andere timing dan het schooljaar.

Ik begrijp dat het instrument van de generatietoets, waarover de heer Dassen nadrukkelijk heeft gesproken, nog in ontwikkeling is. Als het tijdig gereed is, zal ik het zeker nog een keer toepassen bij het wetsvoorstel voor de herinvoering van de basisbeurs. Hopelijk zijn we daar snel.

De heer Kwint vroeg of het kabinet de gehele basisbeurs tot een gift kan maken. Nee, want we geloven toch in de prestatiebeurssystematiek. Dat was ook het advies dat ik van de meeste gesprekspartners heb meegekregen: de prestatiebeurssystematiek is ons eigenlijk goed bevallen. Het is toch een extra stimulans om de studie af te ronden. Het diploma – daar gaat het eigenlijk om – vergroot je kansen op de arbeidsmarkt. Dat is gewoon in het belang van alle jongeren. Het geeft een extra prikkel. Ik zei al dat er een aantal instrumenten zijn. Ons collegegeld is gewoon het collegegeld. Daar zit geen prestatiesystematiek achter. Bij de aanvullende beurs en de beurs willen we dat wel doen. Dat is op dit moment trouwens ook hoe de basisbeurs in het mbo functioneert.

Dan was er een vraag van mevrouw Kerseboom van Forum voor Democratie over de motie-Jansen over een onderzoek naar de wegingsfactor van de studieschuld. In de brief van de Minister van BZK van 28 oktober 2021 over de hypotheeknormen van 2022 is ingegaan op deze motie. Naar aanleiding van de motie heeft het Nibud de effecten van een verdere verlaging van de wegingsfactor van studieschulden op de leencapaciteit in kaart gebracht. Sowieso is die wegingsfactor verlaagd; die is nu 0,35%. Als je die zou verlagen met een tiende procentpunt, van 0,35% naar 0,25%, dan zou dat bij een studieschuld van € 10.000 betekenen dat je € 3.000 extra hypotheek zou kunnen krijgen. Ik weet niet precies wat je daar op de huidige huizenmarkt nog voor krijgt, nog geeneens een raamkozijn, denk ik. Als je € 25.000 studieschuld zou hebben, dan zou het effect zijn dat je € 7.000, € 8.000 extra hypotheek kan krijgen. Ik lees hier dat dat geldt voor studieleningen met een aflostermijn van zowel 15 als 35 jaar. Het is dus een klein effect.

De heer Kops vroeg naar de belofte die, volgens hem, was gedaan om de hoogte van de studieschuld geen invloed te laten hebben op de hypotheek. Dat is niet zo. Er is niet beloofd dat de studieschuld géén invloed zou hebben, alleen zijn de betalingsvoorwaarden versoepeld. Daardoor zou die schuld minder sterk meewegen. De gemiddelde schuld is wel gestegen. Of die impact heeft op de hoogte van de hypotheek, hangt natuurlijk af van de hoogte van de schuld. Het is gewoon zo dat het aangaan van een hypotheek een financiële verantwoordelijkheid is, een financiële verplichting. De hypotheekverstrekker moet kijken naar de capaciteit van de aanvrager. In die zin is de hypotheekverstrekker dus wel verplicht om naar de totale financiële situatie te kijken. We hebben die wegingsfactor wel weten te verlagen.

U vroeg ook nog hoe ze die informatie krijgen en hoe ze die controleren. Die plicht ligt echt bij de aanvrager van de hypotheek, die vanuit Mijn DUO inzicht kan krijgen in de precieze hoogte van de studieschuld. De hypotheekverstrekker heeft daar zelfstandig natuurlijk geen inzage in. Het is niet zo dat de bank bij jouw studieschuld kan komen. Er is dus ook niets veranderd aan de rechten en plichten voor studenten, oud-studenten en geldverstrekkers.

De voorzitter:

Minister, de heer Kops heeft op dit punt een vraag voor u.

De heer Kops (PVV):

Door de jaren heen is er wel het een en ander veranderd op dit punt. Ten tijde van de invoering van het leenstelsel waren wij, en anderen trouwens ook, in de veronderstelling dat er geen directe relatie zou zijn tussen de studieschuld en het verkrijgen van een hypotheek. De Minister heeft het erover dat de aanvrager van een hypotheek bij DUO een overzicht kan aanvragen met daarop de schuld. Maar ondertussen weten we dat er sinds oktober vorig jaar een directe link is tussen DUO en Hypotheken Data Netwerk, waar hypotheekaanbieders directe toegang toe hebben. Klopt dat? Ik zou de Minister toch willen vragen, zoals ik ook in mijn termijn heb gedaan, hoe het zover is gekomen. Wat is er in die jaren gebeurd? Kan hij daar een tijdlijn van verstrekken?

Minister Dijkgraaf:

Een tijdlijn is misschien wat veel gevraagd, maar ik begrijp dat die link er alleen is als de oud-student daar expliciet toestemming voor geeft.

De heer Kops (PVV):

Zo'n tijdlijn noemt de Minister te veel gevraagd, maar ik zou die toch heel graag willen hebben, als dat kan.

Minister Dijkgraaf:

Ik kan zeker even vragen wanneer dat precies veranderd is. Maar ik heb dat op dit moment niet in mijn hoofd, bedoelde ik te zeggen.

De heer Kops (PVV):

Ik begrijp dat de Minister dat nu niet in zijn hoofd heeft, maar als wij die informatie toch zouden kunnen krijgen: heel graag. Wanneer zou dat kunnen, tezamen met de informatie die ik heb gevraagd over de diplomatermijn?

De voorzitter:

We kunnen daar ook in de tweede termijn even op terugkomen.

Minister Dijkgraaf:

Ik weet niet of dat ... Als dat ergens deze week mag, schriftelijk, dan zou ik dat zeer waarderen. Zo snel mogelijk, maar het vergt wel enig werk aan onze kant.

Dan een vraag van mevrouw Van der Plas: moeten we jongeren niet beter voorbereiden op het volwassen leven, met name in hoe je omgaat met leningen, met hypotheken en met slim geld? Ik weet dat er op dat punt ook allerlei acties zijn, ook al heel vroeg, zoals vorige week op de basisscholen. Het is belangrijk dat financiële educatie onderdeel is van het voorstel voor een nieuw curriculum. Ik begreep dat mijn zeer gewaardeerde collega Wiersma daar deze week met uw Kamer over debatteert. Trouwens, in het mbo maakt financiële educatie ook deel uit van het burgerschapsonderwijs. Zoals ik al zei, was vorige week de Week van het geld – misschien moet ik zeggen: de week van het gebrek aan geld – met veel aandacht voor financiële educatie in het mbo. Er waren gastlessen et cetera. Maar ik ben het er helemaal mee eens dat dit absoluut een belangrijk onderdeel is om je in deze moderne wereld staande te houden.

Dan was er een vraag van mevrouw Van der Laan of we overwogen hebben om de huurtoeslag voor studenten af te schaffen of via de uitwonendenbeurs toe te kennen. Huurtoeslag is niet beschikbaar voor elke student. Het is afhankelijk van je inkomen en je woonsituatie. Zoals u waarschijnlijk weet, is het alleen beschikbaar voor zelfstandige huurwoningen. Dat is ook een punt van zorg als je met elkaar in één huis woont. Het is vanwege het gelijkheidsbeginsel erg lastig om binnen de huurtoeslag te discrimineren. Studenten kunnen in dit systeem dus in beginsel niet uitgesloten worden maar ook niet bevoorrecht worden. Het afschaffen van de huurtoeslag en het via de uitwonendenbeurs toekennen stuit daarnaast, lees ik hier, op meerdere uitvoeringskwesties. Dat kan ik me makkelijk voorstellen, maar die zijn nog niet nader onderzocht. Het is dus uitvoeringstechnisch ook best wel een lastig punt, denk ik.

Dan kom ik nog even op de vraag van mevrouw Van der Woude – volgens mij heb ik deze vraag al beantwoord – over de gestegen studentenaantallen. Dat is natuurlijk een van de redenen waarom we het bij een systeem waarvan we bij de invoering van het leenstelsel dachten dat we daar een mooie kwaliteitsimpuls mee zouden geven, toch allemaal horen kraken en piepen. Dat heeft te maken met die toegenomen studentenaantallen. Ik ben daar eerder met u over in debat geweest. Toen heb ik ook een brief toegezegd. Die brief ga ik op korte termijn aan u toesturen.

Dan wil ik nog even terugkomen op de vraag van de heer Dassen over het collegegeld. Ik begrijp dat het collegegeld voor 2022/23 reeds vastgesteld is. Het is € 41,2%, gestegen ten opzichte van 2021/22. Het collegegeld voor het daaropvolgende jaar wordt op een later moment vastgesteld. Maar volgend jaar is het dus 2% hoger.

Dan is er nog de algemene discussie over compensatie van koopkracht, maar dat is natuurlijk een kabinetsbrede discussie.

Ten slotte misschien nog even twee vragen van de heer Wassenberg. Hij is er niet meer, dus dan kom ik daar in de tweede termijn nog even op terug.

De voorzitter:

Maar, Minister, hij had het aangekondigd. Het is dus niet uit desinteresse. Hij had een agendaprobleem.

Minister Dijkgraaf:

Ik denk dat het belangrijk is dat hij vroeg of ik me zorgen maak over het rendementsdenken in het kader van de ontwikkeling van studenten. Mijn antwoord zou zijn: ja, ik denk dat het erg belangrijk is dat we de ruimte bieden in het onderwijs, in den brede, in het hoger onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs, om je als mens te ontwikkelen en je pad te vinden. Ik spreek zelf graag over rust en ruimte in het systeem. De studenten moeten zich die ruimte toe-eigenen. Het systeem moet hun die ruimte bieden. Ik ben mij er erg van bewust dat ik daar zelf in een grijs verleden gebruik van heb kunnen maken in mijn eigen pad.

Over wat de Gerrit Rietveld Academie mij geleerd heeft als wetenschapper, praat ik graag een keer met u door bij een borrel of zo. Maar ik kan u wel zeggen dat ik afgestudeerd was op het moment dat de basisbeurs in 1986 werd geïntroduceerd en dat ik op dat moment een flinke studieschuld had.

Tot zover de beantwoording van de vragen, voorzitter.

De voorzitter:

Dank aan de Minister voor deze eerste termijn. We hebben zo eerst nog een tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik kijk even naar de leden. Kunnen we daar meteen mee van start? Mevrouw Van der Woude, heeft u een punt van orde voor de start van de tweede termijn?

Mevrouw Van der Laan (D66):

U zegt «mevrouw Van der Woude», maar ik zou graag willen schorsen. Ik wil echt even bezinnen. Het was een stortvloed aan informatie. Als ik een motie wil indienen, moet ik daar echt eventjes over nadenken.

De voorzitter:

Akkoord. Ik zei «mevrouw Van der Woude», omdat zij een vooraankondiging had gedaan. Ik keek haar dus aan om te kijken of dat nog steeds zo was.

Maar ik hoor u goed. Ik stel voor dat we tot 15.10 uur schorsen, en dan starten we met de tweede termijn van de kant van de Kamer. Yes?

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter, mag ik toch pleiten voor een iets langere schorsing? Volgens mij staat deze vergadering gepland tot 17.00 uur. Volgens mij redden we dat makkelijk als we tot 15.20 uur zouden schorsen. Dan schorsen we dus even tien minuten langer. Dan kunnen we in de tweede termijn ook coulance betrachten met het stellen van vragen. Dan ronden we het in één klap af. Dan moeten Kamerleden zich ook weer niet begrensd voelen in eventuele vervolgvragen.

De voorzitter:

Het is allemaal aan u, maar u zegt: 15.20 uur. Is dat voor iedereen akkoord? We beginnen om 15.20 uur aan de tweede termijn van de Kamer. Dank u wel.

De vergadering wordt van 14.57 uur tot 15.22 uur geschorst.

De voorzitter:

We gaan verder met het notaoverleg over de studiefinanciering. We gaan naar de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Iedere spreker heeft nog eigen specifieke spreektijd over. Ik zal bij aanvang even zeggen hoeveel. We beginnen met mevrouw Westerveld van de fractie van GroenLinks. Zij heeft nog anderhalve minuut over. Althans, volgens mij nog anderhalve minuut, maar volgens de griffier nog twee minuten. Nou ja, dan ronden we het naar boven af. Mevrouw Westerveld is er wel heel goed in om overal nog een vraagje te stellen en een minuutje bij te krijgen. Daar is zij zeer bedreven in. Zullen we twee vragen per woordvoerder afspreken? Dan doen we de interruptie niet in tweeën, maar gewoon twee losse vragen. We starten met mevrouw Westerveld voor haar tweede termijn. Daar heeft zij twee minuten voor.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Het is wel lichtelijk frustrerend om zo weinig tijd te hebben. Daar kan de voorzitter niks aan doen, maar ik wel. Het is ook lichtelijk frustrerend, vind ik, omdat we op heel veel inhoudelijke vragen als antwoord krijgen: het staat in het coalitieakkoord. Aan de ene kant begrijp ik dat van de Minister. Aan de andere kant zou ik hem via de voorzitter willen zeggen: u bent wel Minister, geen uitvoeringsorganisatie; u bent de Minister, die een heel ambtenarenapparaat heeft, die aan de knoppen kan draaien en die in het ministersoverleg met de vuist op tafel kan slaan en kan aangeven dat er meer nodig is om studenten verder te helpen. Ik zou de Minister willen meegeven: als u het niet kan, wie kan het dan wel? Dat ter bemoediging.

Voorzitter. Ik heb drie moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat over het algemeen mensen met een hogeronderwijsdiploma hun leven lang het dubbele verdienen, vijftien meer gezonde levensjaren hebben en zes jaar langer leven dan jongeren die niet hebben gestudeerd;

constaterende dat de ongelijkheid tussen jongeren die wel studeren en jongeren die niet (kunnen) studeren groter wordt;

verzoekt de regering om met een voorstel te komen voor een solidariteitsbijdrage, waarbij personen met vermogens van boven de 1 miljoen euro een extra belasting betalen ten gunste van onderwijs en ontwikkeling voor alle jongeren vanaf 18 jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Kwint.

Zij krijgt nr. 177 (24 724).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dan mijn tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de voorkeursvariant van het kabinet de bedragen voor de basisbeurs vergelijkbaar zijn met de bedragen in het oude stelsel in 2008;

constaterende dat ook in 2008 is besloten het collegegeld stapsgewijs te verhogen om recht te doen aan de voorgestelde investeringen in het rapport LeerKracht!, maar die investeringen teniet zijn gedaan;

constaterende dat ook hier een belofte door het kabinet is gebroken en hierdoor 100 miljoen euro is bezuinigd op het hoger onderwijs;

verzoekt de regering de 100 miljoen euro terug te geven aan het hoger onderwijs door het toe te voegen aan het budget voor de nieuwe basisbeurs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld.

Zij krijgt nr. 178 (24 724).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dan mijn laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in 2008 de vierkantemeterprijs van een studentenkamer € 16 was en dat die prijs in 2021 is gestegen naar € 21;

constaterende dat studenten recht hebben op een betaalbare woonruimte en dat de voorgestelde basisbeurs daarvoor ontoereikend is;

verzoekt de regering om de huurtoeslag uit te breiden naar studentenkamers en onzelfstandige woningen;

verzoekt de regering tevens om de huurtoeslag beschikbaar te stellen voor studenten onder 18 jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Wassenberg en Kwint.

Zij krijgt nr. 179 (24 724).

Nou, dat was 2 minuten en 14 seconden. Keurig. Dat was de bijdrage van mevrouw Westerveld. We gaan naar de heer Van der Molen, voor zijn tweede termijn.

De heer Van der Molen (CDA):

Hoeveel tijd heb ik nog over?

De voorzitter:

U heeft nog vijf minuten over.

De heer Van der Molen (CDA):

Zo! Nou, dan gaan we er even voor zitten.

De voorzitter:

Een korte bespiegeling.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik kan me nog herinneren dat we ... Nee, hoor.

Ik wil de Minister bedanken voor zijn antwoorden. Ik realiseerde mij wel heel sterk dat we eigenlijk nog maar aan het begin van de discussie staan. Ik zie dat er al allemaal mensen reageren op dingen die we hier met elkaar bespreken. Zij zijn vooral heel positief over het feit dat we het hebben over de afschaffing van het leenstelsel en hebben een mening over hoe we dat het beste kunnen doen. Maar dat gesprek gaat natuurlijk nog wel even door. Binnenkort begint de consultatie. Alle organisaties en mensen die er een mening over hebben, kunnen hun zegje dus nog doen. Dat willen wij als CDA graag meewegen bij de totstandkoming van de definitieve keuze, een keuze waar studenten en gezinnen zich op kunnen baseren. Zij moeten weten waar zij straks rekening mee kunnen houden als ze de keuze maken om te gaan studeren, voor wie dat graag wil. We willen als CDA, samen met D66, de Minister in een motie nog de suggestie aan de hand doen – dat punt kwam in het debat ook naar voren – om in de bedragen, op basis van een regeling die we ook hebben, rekening te houden met de halvering van het collegegeld. Dat geld moet wat het CDA betreft ook echt weer ten gunste komen van studenten. Daar zouden we weleens naar kunnen kijken, ook als het gaat om bijvoorbeeld het tegemoetkomen van middeninkomens. In die motie laten we wel de precieze uitwerking nog een beetje in het midden, omdat het voor ons als Kamerleden ook best lastig is in te schatten. Ik wil heel graag dat we tempo maken, omdat het leenstelsel teruggedraaid moet worden. Dus we komen op een later moment met de Minister daar nog over te spreken. Maar het is wel de moeite waard om dat in deze fase te onderzoeken. Vandaar een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet een nieuwe studiebeurs voor studenten per studiejaar 2023–2024 invoert;

overwegende dat uit onderzoeken blijkt dat vooral studenten met ouders met een middeninkomen in de knel komen en deze groep mogelijk geholpen kan zijn met een verbreding van de aanvullende beurs en/of een verhoging van de basisbeurs;

overwegende dat als het terugdraaien van de halvering van het collegegeld in het eerste studiejaar betrokken wordt, er meer varianten zijn om ook studenten met ouders met een middeninkomen er financieel op vooruit te laten gaan;

verzoekt de regering bij het voorliggende studiebeursvoorstel aanpassingen te onderzoeken hoe ook studenten met ouders met een middeninkomen gericht en/of extra financieel ondersteund kunnen worden, bijvoorbeeld door verhoging van de basisbeurs en verbreding van de aanvullende beurs, en de invoering per studiejaar 2023–2024 als criterium te hanteren;

verzoekt het kabinet een voorstel te doen hoe een deel van de middelen aangewend kan worden voor scholing richting specifieke tekortberoepen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Van der Laan.

Zij krijgt nr. 180 (24 724).

De heer Van der Molen (CDA):

Dit is de motie die zegt: kijk ook naar die middelen en wat dit eventueel mogelijk maakt, wetende dat we daar als Kamer op een later moment nog naar zullen kijken en dat zullen afwegen. Met daarbij de opmerking dat er ook wel wat voor te zeggen valt om in de toekomst wellicht die verlaging van het collegegeld voor specifieke tekortberoepen mogelijk te maken. Vandaar dat dit ook onderdeel van deze motie uitmaakt.

Voorzitter, ik hoop daarmee de Minister weer een stapje op weg naar het afschaffen van het leenstelsel te hebben geholpen en daar zijn we als CDA erg blij mee.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van der Laan van D66. Ook voor u geldt: nog vijf minuten.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de uitgebreide beantwoording.

Ik vind het fijn om te horen dat u met een brede blik kijkt naar de jongere generatie en dat u ook erkent dat er inmiddels meer speelt. Ze lopen tegen meer dingen aan. Ik heb ook wel het gevoel dat u eigenaarschap daarin toont, ook al gaat het misschien weleens buiten de OCW-begroting om. Maar dat is toch wel fijn om ook te kunnen constateren, want dat heb ik meerdere collega's ook horen zeggen.

Goed dat u ook zoveel aandacht heeft voor de mbo-student. Ik ben voorstander van de maatregel die u hierin heeft aangekondigd.

Ik weet dat ik in mijn bijdrage enorm werk heb gemaakt van de middeninkomens. Ik ben er namelijk wel echt van overtuigd dat in ieder geval de aanvullende beurs terecht moet komen bij de studenten die het het hardst nodig hebben, dus naast de basisbeurs echt de lage en de middenkomens. Ik heb een beetje zitten duwen en zitten drukken. Vandaar dat we uit zijn gekomen op de motie om daar toch nog eens een slag in te maken. U heeft aangegeven dat u in ieder geval ervoor openstaat om te kijken naar een halvering van het collegegeld als interessant instrument. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ik er al van overtuigd ben dat we die daadwerkelijk gaan inzetten. Het weegmoment is later. Maar het is ook wel het effect van uw open brief, de varianten die voorliggen, dat op dit moment nog niet alles uitgekristalliseerd is. Voor mij staan wel twee punten buiten kijf. Dat is een snelle invoering in 2023 en dat de beurs terechtkomt bij degenen die het het hardst nodig hebben.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van der Laan. Dan geef ik het woord aan mevrouw Kerseboom voor haar tweede termijn.

Mevrouw Kerseboom (FVD):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor zijn uitgebreide beantwoording.

We hebben natuurlijk een hele lange discussie met elkaar gehad. Het blijft natuurlijk wrang dat we een generatie studenten hebben die enorm hoge schulden hebben opgelopen en dat we blijkbaar vastzitten aan die 1 miljard, waardoor de keuzes die we maken één groep benadeelt terwijl het een andere bevoordeelt. Dat blijft natuurlijk lastig om in overweging te nemen.

Maar ik was geïnspireerd door de Minister. We zijn nu wel een pad ingeslagen om studenten op weg te helpen. Door die inspiratie heb ik vijf moties geschreven, die naar ik hoop studenten verder op weg zullen helpen. Ik ga alvast beginnen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het tientallen jaren kan duren voordat een (hoge) studieschuld volledig is afgelost;

overwegende dat DUO de gezamenlijke inkomsten als uitgangspunt neemt voor de hoogte van de maandelijkse aflossing in het geval van een fiscaal partnerschap, zoals aangegaan door huwelijk, geregistreerd partnerschap of de geboorte van een kind;

overwegende dat dit een oneerlijke last kan veroorzaken voor een partner zonder studieschuld en/of hogere inkomsten;

overwegende dat dit mensen met een studieschuld kan weerhouden van gezinsvorming, huwelijk of het aangaan van een geregistreerd partnerschap;

roept de regering op om de mogelijkheid te onderzoeken waarbij in het geval van fiscaal partnerschap alleen de inkomsten van het individu met studieschuld worden gewogen in het vaststellen van de hoogte van de maandelijkse aflossing van de studieschuld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerseboom.

Zij krijgt nr. 181 (24 724).

Mevrouw Kerseboom (FVD):

Nummer twee.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met de herinvoering van de basisbeurs op enig moment in de toekomst het gevaar bestaat dat huidige studenten hun studie tot die tijd stopzetten en aankomende studenten hun studie tot die tijd uitstellen, iets waar de Minister terecht voor waarschuwt in de hoofdlijnenbrief;

overwegende dat we daarnaast op zoek zijn naar een rechtvaardige compensatie voor studenten die hebben gestudeerd onder het leenstelsel, omdat voor hen geen basisbeurs beschikbaar is geweest;

roept de regering op om de mogelijkheid te onderzoeken waarbij de nieuwe basisbeurs met terugwerkende kracht wordt ingevoerd vanaf het moment dat de vorige basisbeurs is afgeschaft, zodat studenten die hebben gestudeerd onder het leenstelsel worden gecompenseerd en tevens het «uitsteleffect» wordt geëlimineerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerseboom.

Zij krijgt nr. 182 (24 724).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het ov van groot belang is voor de mobiliteit van studenten, in de eerste plaats om op de plek te komen waar zij hun studie volgen;

overwegende dat tentamens steeds vaker ook in het weekend worden afgenomen;

overwegende dat studenten vaak in het weekend naar hun ouders (zouden willen) reizen, maar dat ov-kosten hun parten spelen;

overwegende dat studenten nu moeten kiezen tussen kosteloos reizen doordeweeks óf in het weekend;

roept de regering op om het studentenreisproduct zowel doordeweeks als in het weekend te laten gelden zolang de student een studie volgt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerseboom.

Zij krijgt nr. 183 (24 724).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er een gat van twee jaar zit tussen het moment waarop de basisbeurs wordt heringevoerd in 2023 en het moment waarop het kabinet verwacht leenstelselstudenten te kunnen compenseren in 2025;

overwegende dat, gelet op de hoge inflatie, geldbedragen in het heden een hogere waarde vertegenwoordigen dan in de toekomst;

roept de regering op om de compensatie van studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd te vervroegen, ten minste tot het moment waarop de basisbeurs opnieuw wordt ingevoerd, en indien dat niet mogelijk is een inflatiecorrectie uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerseboom.

Zij krijgt nr. 184 (24 724).

Mevrouw Kerseboom (FVD):

Dan de laatste.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat studenten met een studieschuld geen betalingsverplichting hebben in het heden, maar in de toekomst;

overwegende dat een compensatie voor leenstelselstudenten met een studieschuld niet mag leiden tot een verplichte vervroegde aflossing van die studieschuld, waar de voorgestelde kwijtscheldingsoptie in de praktijk op neer komt;

roept de regering op om bij de compensatie van leenstelselstudenten met een studieschuld naast een kwijtscheldingsoptie ook een uitbetalingsoptie mogelijk te maken, waarbij studenten het compensatiebedrag krijgen gestort op hun bankrekening,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerseboom.

Zij krijgt nr. 185 (24 724).

Mevrouw Kerseboom (FVD):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Westerveld heeft een vraag aan u.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Er worden nou vijf moties ingediend. Dat is op zich niet verkeerd natuurlijk, want het is aan de Kamer om moties in te dienen. Maar ik hoor wel allemaal onderwerpen die ik niet in de eerste termijn heb gehoord, die voor mij nu even nieuw zijn en waarvan ik het best wel lastig vind om ze goed te wegen. Mijn vraag aan mevrouw Kerseboom is dus wel waarom een heel aantal vragen die zij nu voorlegt, niet gewoon ook in eerste termijn zijn gesteld.

Mevrouw Kerseboom (FVD):

Het was gewoon een wat kortere termijn. Ik wou juist heel veel moties indienen. Daarom heb ik ervoor gekozen dat mijn tweede termijn net iets langer was dan mijn eerste termijn.

De voorzitter:

Waarbij ik aangeef dat u van de acht minuten in de eerste termijn drieënhalve minuut had gesproken. U zat feitelijk dus nog ruim binnen de tijd, wil ik maar zeggen. Mevrouw Westerveld heeft geen vervolgvraag voor u. Dan ga ik naar mevrouw Van der Woude voor haar tweede termijn.

Mevrouw Van der Woude (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Minister voor de uitgebreide beantwoording. Wij staan in principe positief tegenover de plannen van het kabinet, zoals we al zeiden.

Tegelijkertijd heeft de VVD net als veel andere partijen extra aandacht gevraagd voor de middeninkomens. Wij vinden dat daar aandacht heen moet. We zijn daarom benieuwd naar de uitwerking van de toezeggingen die ik heb gehoord. We hopen dat we een en ander snel kunnen uitwerken, zodat we wel aan de slag kunnen, maar we vinden het heel belangrijk om het hoe en de effecten te kunnen zien.

De motie die is ingediend door CDA en D66 vinden wij interessant en we overwegen daarin mee te gaan.

Tot zover, dank u wel.

De voorzitter:

Dan ga ik naar de heer Van Baarle van DENK voor zijn tweede termijn.

De heer Van Baarle (DENK):

Voorzitter, dank u wel. Het grote probleem is dat we met elkaar spreken over een stelsel dat wordt ingevoerd op basis van een afspraak over 1 miljard. Wat ons betreft moeten we de discussie omdraaien en gaan we ook zeker niet naar varianten kijken die met name de laagste inkomens duperen ten opzichte van het voorkeursscenario. Daarom dien ik drie moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om dekkingsmogelijkheden te verkennen om structureel meer aan de afschaffing van het leenstelsel uit te geven dan de afgesproken 1 miljard,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.

Zij krijgt nr. 186 (24 724).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om de maximale aanvullende beurs voor de laagste inkomens niet te verlagen ten opzichte van het voorkeursscenario,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.

Zij krijgt nr. 187 (24 724).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt uit dat het wenselijk is dat het Nibud het wetsvoorstel ter herintroductie van de basisbeurs toetst aan de financiële situatie van verschillende categorieën huishoudens en studenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.

Zij krijgt nr. 188 (24 724).

De heer Van Baarle (DENK):

Voorzitter. Tot slot nog een motie over de invloed van studieschuld op het kunnen verkrijgen van een hypotheek. In de beantwoording en in de schriftelijke ronde werd eigenlijk al gehint op een mogelijke verhoging van de rente. Dat is nog niet duidelijk. Wat ons betreft mag er geen sprake van zijn dat het kunnen krijgen van een hypotheek nog verder wordt beperkt. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om de verantwoorde ruimte maximaal te benutten om de weging van een studieschuld op een hypotheek te beperken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Baarle.

Zij krijgt nr. 189 (24 724).

Dank u wel. Daarmee bent u ook aan het einde gekomen van uw tweede termijn. Ik geef het woord aan de heer Wassenberg voor zijn tweede termijn.

De heer Wassenberg (PvdD):

Dank, voorzitter. Ik heb dadelijk één motie. Eerst dank ik de Minister voor zijn antwoorden. Ik heb toch nog wel wat kritische punten. Ik twijfel niet aan de betrokkenheid van de Minister. Dat lees ik in de brief van 25 maart en dat zie ik ook aan zijn houding in het debat. Daar spreekt compassie en betrokkenheid uit. Tegelijkertijd hebben studenten niet heel veel aan compassie en betrokkenheid alleen. Jan Schaefer zei ooit: in gelul kun je niet wonen. Alleen met compassie ... Je hebt dan een lage studiebeurs. Ik vind dat dat echt onvoldoende is. Ik mis hier wel inzet van de Minister. Ik mis dat hij bij de ministerraad met zijn vuist op tafel slaat voor de studenten.

Nu kom ik toch nog even terug op die 1 miljard voor die basisbeurs. Er is verschillende keren door Kamerleden gevraagd waar dat getal vandaan komt. Dan zegt de Minister twee dingen. Ten eerste: het is veel geld, 1 miljard is 1.000 miljoen. Ja, dat weet ik ook. Dat bestrijd ik ook niet. Het tweede is: die 1 miljard staat in het coalitieakkoord. Als ik dan vraag waarom dat in het coalitieakkoord staat, zegt de Minister: dat weet ik niet, dat stond er al in voordat ik Minister werd. Ik vind dat echt onvoldoende. Ik wil weten waar dat op gebaseerd is. Het kan niet zomaar uit de lucht zijn komen vallen. Het kan niet dat er iemand in de ministerraad heeft gezegd: «1 miljard, weet je hoeveel dat is? Dat is 1.000 miljoen. Ja, dat gaan we doen.» Ik wil weten waarom er voor 1 miljard is gekozen, en bijvoorbeeld niet voor 2 miljard of voor 5 miljard. Ik hoop dat de Minister daar, als hij het nu niet weet, nog in een brief op terug kan komen. Ik vind het echt cruciaal om te weten waar dat miljard op gebaseerd is.

Voorzitter. Ik heb één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor studenten met een beperking de bestaanszekerheid nog meer onder druk staat dan voor de meeste studenten, doordat ze vaak extra kosten maken, minder kunnen bijverdienen en langer moeten lenen;

overwegende dat onderzoeken naar de inkomenspositie van studenten zich vaak richten op studenten in het algemeen en niet specifiek op studenten met een beperking;

overwegende dat studenten met een beperking een aanvraagdruk ervaren voor financiële ondersteuning, omdat ze langs moeten bij verschillende instanties en daarbij lange procedures moeten doorlopen;

verzoekt de regering de financiële positie van studenten met een beperking te onderzoeken en deze jaarlijks te monitoren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wassenberg, Dassen, Van der Graaf, Westerveld en Van der Molen.

Zij krijgt nr. 190 (24 724).

De heer Wassenberg (PvdD):

Dan volgt er dadelijk nog een tweede motie, maar die komt van een van de mede-indieners. Die motie wordt door dezelfde indieners getekend, maar in een andere volgorde. Verder houd ik alles nog even spannend, maar het wordt vervolgd.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Wassenberg. Dan geef ik het woord aan de heer Bisschop voor zijn tweede termijn. Meneer Bisschop, u heeft nog één minuut.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Met zo'n cliffhanger is de aandacht voor mijn bijdrage natuurlijk weg.

Laat ik allereerst de Minister bedanken voor de beantwoording. Om misverstanden te voorkomen: de SGP steunt de afschaffing van het leenstelsel en het herstel van de basisbeurs.

Eén term blijft hangen, en dat is het woord «karig». Als we dit dan herstellen, waarom moet dat dan zo karig in de uitwerking? Waarom niet daadwerkelijk hulp en ondersteuning bieden aan de middeninkomens, ook in de sfeer van de compensatie? Waarom zo karig?

Voorzitter, ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de studenten uit middeninkomens tot € 70.000 het zwaarst geraakt zijn door het leenstelsel;

overwegende dat de basisbeurs voor studenten uit middeninkomens tot € 70.000 niet als toereikend beschouwd kan worden;

verzoekt de regering de inkomensgrens voor de aanvullende beurs te verhogen naar € 70.000,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop, Westerveld, De Hoop en Dassen.

Zij krijgt nr. 191 (24 724).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de voorgestelde compensatie voor veel studenten slechts een zeer beperkte tegemoetkoming biedt;

overwegende dat voor de schulden die opgebouwd zijn ook andere compensatiemogelijkheden bestaan dan een eenmalige vergoeding;

verzoekt de regering te verkennen in hoeverre voor de schulden die onder het leenstelsel zijn opgebouwd op termijn een fiscale aftrek beschikbaar kan komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop.

Zij krijgt nr. 192 (24 724).

De heer Bisschop (SGP):

Ik realiseer mij dat die ene motie niet gedekt is, maar ik dacht: weet je wat, als we nou eens een stevige kansspelbelasting invoeren, dan kunnen we daarmee de meerkosten dekken. Maar als collega's daarin een reden zien om dat af te schieten, dan zou mij dat weer in de verleiding brengen om heel populistisch te zeggen: zie je wel, ze vinden gokken belangrijker dan studenten! Vandaar dat ik dat dus niet gedaan heb.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bisschop, ook voor de toelichting van hoe u vaart bij het opstellen van zo'n motie. Dat is prettig. Mevrouw Van der Plas, aan u het woord voor de tweede termijn.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank u wel. Twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet in de hoofdlijnenbrief «herinvoering basisbeurs en tegemoetkoming studenten» in de voorkeursvariant voorstelt om «andere maatregelen» te financieren uit het bedrag van 1 miljard euro gereserveerd voor de basisbeurs;

constaterende dat met «andere maatregelen» het niet gebruiken van de aanvullende beurs in het hoger onderwijs en mbo, het afschaffen van de bijverdiengrens in het mbo en het gelijktrekken van terugbetaalvoorwaarden van het mbo met het hoger onderwijs bedoeld wordt;

overwegende dat het wel van belang is om de voorgestelde maatregelen te treffen;

overwegende dat in het coalitieakkoord de intentie is uitgesproken het bedrag van 1 miljard euro te reserveren voor de basisbeurs;

overwegende dat de voorgestelde maatregelen zorgen dat niet het gehele bedrag gereserveerd voor de basisbeurs daaraan besteed kan worden;

verzoekt het kabinet om de in de hoofdlijnenbrief genoemde «andere maatregelen» niet te financieren met gelden gereserveerd voor de basisbeurs en op zoek te gaan naar alternatieve financiering van deze maatregelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Plas en Dassen.

Zij krijgt nr. 193 (24 724).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een bedrag van 1 miljard euro gereserveerd is voor de tegemoetkoming van studenten die onder het leenstelsel vielen;

constaterende dat de Minister aangeeft gebonden te zijn aan dit bedrag;

overwegende dat een student onder het leenstelsel zonder studievoucher maximaal € 1.436 ontvangt, terwijl een student onder het leenstelsel mét studievoucher maximaal € 3.206 ontvangt;

overwegende dat een student onder het oude basisbeursstelsel € 13.735 aan studiefinanciering kon ontvangen;

overwegende dat de gemiddelde studieschuld per student in 2020 zo'n € 15.200 bedroeg;

overwegende dat de toegenomen schulden drukken op de mentale gezondheid van jongeren en dat jongeren ook in het algemeen een nog grotere prestatiedruk ervaren door de omvangrijke studielening;

verzoekt het kabinet om gezamenlijk met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport concrete plannen uit te werken met bijbehorende kosten om tot een integrale aanpak te komen om de generatie die heeft geleden onder het leenstelsel op bredere manieren tegemoet te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Plas en Dassen.

Zij krijgt nr. 194 (24 724).

Mevrouw Van der Plas, u heeft een vraag van de heer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik heb nog even een vraag aan mevrouw Van der Plas over de eerste motie. De Minister dekt de veranderingen ten gunste van mbo-studenten met het geld waarvan wij met z'n allen zeker weten dat de Minister het heeft. Dus een mbo-student die dit debat om wat voor reden dan ook zou volgen, weet dat de verbeteringen voor hem of haar degelijk gefinancierd zijn met de plannen van de Minister. Begrijp ik het goed dat u met uw motie al die maatregelen voor mbo-studenten apart zet, waarbij dat geld allemaal naar studenten in het hoger onderwijs gaat en u die voorstellen dan overlevert aan de onzekerheid of daar ooit geld voor gevonden wordt? Moet ik uw motie zo interpreteren? Want u zegt eigenlijk: «Zet het apart. Ik weet niet of daar geld voor is en dan zien we wel weer verder. Ik ga vandaag even mensen blij maken; dan zien we die mbo-student morgen wel weer.» Heb ik dat zo goed gezien?

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Nee, dat heeft u niet goed gezien. Ik wil meer geld en ik vraag aan de Minister of hij dekking daarvoor kan vinden. Ik heb twee zoons die mbo-student zijn, dus ik ben zeer begaan met mbo-studenten in heel Nederland. Het stuit mij een beetje tegen de borst dat wordt geopperd dat ik daar geen oog voor zou hebben. Ik kijk gewoon of de Minister daar een andere dekking voor kan vinden. Nogmaals, wij hebben De Vaandeldrager aangeschaft voor 150 miljoen euro. Daar kon ook een potje voor gevonden worden. Dus ik snap de vraag eerlijk gezegd niet.

De voorzitter:

De tweede vraag van de heer Van der Molen voor mevrouw Van der Plas.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik hoor die vergelijking steeds, maar dat is het verschil tussen een eenmalig bedrag en structureel geld. Ik neem aan dat we deze studenten structureel blij willen maken met geen bijverdiengrens. Het is misschien helemaal uw intentie niet om studenten in het mbo te benadelen, maar wij hebben nu geld, 1 miljard, zeker in de begroting zitten voor deze plannen. U ruilt zekere financiering voor mbo'ers met uw motie in voor «Minister, ga eens op zoek en als het eenmaal kerst wordt, zien we wel of er een cadeautje onder de boom ligt». Dat is wat u doet. U biedt de mbo'er dus financiële onzekerheid, terwijl het voorstel van de Minister is om uit dit miljard niet alleen voor universitaire studenten en hbo-studenten iets te gaan regelen maar ook voor mbo'ers. Als dat niet uw intentie is, zou u toch echt nog een keer naar die motie moeten kijken, want u verruilt een zekere dekking voor een onzekere dekking. Daar schiet een mbo'er niets mee op.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dat ben ik niet met u eens. Ik sluit even aan op wat de heer Wassenberg net zegt: er is 1 miljard; waarom is het niet 2 miljard? Waarom is het niet méér? Wat is er überhaupt door de Minister gedaan om hiervoor meer geld te krijgen? Ik denk dus dat u er een beetje uw eigen waarheid van maakt. Deze motie heb ik nota bene ingediend in nauwe samenspraak met studenten. Ik ben het dus niet met u eens en ik laat de appreciatie dan ook graag aan de Minister over. Het gebeurt hier trouwens wel vaker dat Kamerleden de appreciatie gaan doen. Dat vind ik wel grappig, maar ik hoor graag wat de Minister daarvan vindt.

De voorzitter:

Overigens mag een collega-Kamerlid natuurlijk wel iets vinden van een motie die u indient. Daarnaast hebben we hier nog steeds een appreciatie. De heer Dassen, voor de tweede termijn.

De heer Dassen (Volt):

Dank, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik sluit me wel aan bij het punt van de collega's dat de 1 miljard niet altijd het uitgangspunt moet zijn, maar dat er voornamelijk vanuit een ander perspectief naar de zorgen en de oplossingen gekeken moet worden. Daarom ben ik blij met de toezegging van de Minister om met de generatietoets aan de slag te gaan. Ik wil hem via u, voorzitter, dan ook nog vragen of we bijtijds een brief daarover kunnen ontvangen waarin staat hoe daaraan vorm gaat worden gegeven, zodat we daarover met de Minister in debat zouden kunnen.

Verder sluit ik me aan bij de moties van de collega's Wassenberg en Van der Graaf over studenten met een beperking en de integrale aanpak. Ik heb zelf een motie naar aanleiding van de inflatie en de koppeling daarvan aan het collegegeld. Die motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de jaarlijkse stijging van het wettelijk collegegeld aan het inflatiecijfer is gekoppeld;

constaterende dat de inflatie afgelopen maand 11,9% bedroeg, wat momenteel een verhoging van circa € 260 zou betekenen;

constaterende dat de hoogte van het wettelijk collegegeld voor 2023–2024 in juni 2022 bepaald wordt over het inflatiecijfer van april 2022;

overwegende dat studenten uit lage- en middeninkomensgezinnen hierdoor mogelijk financieel verder in de knel gaan komen;

verzoekt de regering de tarieven voor het wettelijk collegegeld voor het studiejaar 2023–2024 eenmalig te bevriezen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dassen en Van der Plas.

Zij krijgt nr. 195 (24 724).

De heer Dassen (Volt):

Dank u wel.

De voorzitter:

U heeft een vraag van mevrouw Van der Laan, meneer Dassen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ja, ik wil eigenlijk terugkomen op de motie die u met collega Van der Plas indient over de financiering. Daarin wordt gezegd dat andere maatregelen hiermee eventueel niet te financieren zijn. Ik ga dus even door op de vraag die mijn collega net heeft gesteld. Bent u het met me eens dat u in dit licht op z'n minst prioriteit geeft aan de studiebeurs voor hbo-studenten en studenten aan de universiteit en dat u daarmee dus iets zegt over mbo'ers, de tegemoetkoming en de andere maatregelen die aangekondigd zijn?

De heer Dassen (Volt):

Dat is, zoals mevrouw Van der Plas net ook al aangaf, geenszins de bedoeling. Die prioritering zou er helemaal niet moeten zijn. Als dat idee bij u wordt gewekt, zou ik dat dus graag willen wegnemen, want dat is geenszins de bedoeling. Ik kijk ook uit naar de appreciatie van de Minister. Er zijn volgens mij ook zeker mogelijkheden om dit op een andere manier te financieren. Daar zijn morgen ook wat moties over. Ik noem bijvoorbeeld de expatregeling, waar structureel 100 miljoen te halen valt. Die staat in alle verkiezingsprogramma's van de coalitiepartijen, maar is niet doorgevoerd. Volgens mij zijn daar dus wel mogelijkheden voor. Het is geenszins de bedoeling om een prioritering aan te brengen in studenten.

De voorzitter:

Akkoord. We gaan luisteren naar mevrouw Van der Graaf voor haar tweede termijn. Mevrouw Van der Graaf.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Minister heel hartelijk voor zijn uitgebreide beantwoording. Ik ben heel erg blij dat we dit moment hebben bereikt met elkaar en dat we het nu echt hebben over de herinvoering van de basisbeurs en een fout herstellen die in het verleden is gemaakt. De Minister heeft ook met warme woorden uitgelegd waarom het goed is om hiervoor te kiezen. Ik wens hem ook heel veel succes met de voortgang daarvan en het voortvarend ter hand nemen daarvan.

Ik ben blij met de inspanning die hij heeft toegezegd om studenten weer jaarlijks mee te laten nemen in de koopkrachtonderzoekscijfers van het Nibud. Dat is volgens mij iets anders dan het specifieke studentenonderzoek van het Nibud en het gaat echt over de koopkrachtcijfers, zodat we goed in beeld hebben hoe zij ervoor staan. Dan kunnen we dat weer jaarlijks meenemen. Dat zal ook invloed hebben op het beleid. Daarop hoor ik de Minister dus ook graag terugkomen.

Ik heb twee moties die ik graag wil indienen. De eerste motie gaat over de basisbeurs.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in de hoofdlijnenbrief over de herinvoering van de basisbeurs geen varianten zijn uitgewerkt met de geïndexeerde bedragen van de oude basisbeurs als uitgangspunt;

verzoekt de regering ook varianten uit te werken met een hogere basisbeurs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Graaf.

Zij krijgt nr. 196 (24 724).

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Sorry, ik zat even te wachten op de reactie, maar er wordt natuurlijk niet meer gevraagd of anderen dat ondersteunen. Dat is nog het oude systeem.

Dan de tweede motie die ik indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat studenten met een functiebeperking een hoge aanvraagdruk ervaren omdat de verschillende ondersteuningsfondsen bij verschillende instanties belegd zijn met elk hun eigen procedures;

overwegende dat studenten met een functiebeperking vaak ook al de nodige tijd kwijt zijn aan zaken als het organiseren van medische zorg en ondersteuning in het onderwijs;

verzoekt de regering om met een voorstel te komen om toe te werken naar één centraal punt waar studenten met een beperking al hun financiële steun kunnen aanvragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Graaf, Dassen, Wassenberg, Westerveld en Van der Molen.

Zij krijgt nr. 197 (24 724).

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Voorzitter, ik gok dat ik nog een minuut spreektijd heb.

De voorzitter:

Nee, u bent erdoorheen, dus u mag een afrondende opmerking maken. Dat sta ik u toe.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dan maak ik een afrondende opmerking. Er is best wel veel onderzoek van de Minister gevraagd. Ik wil vragen op welke termijn hij daarop denkt terug te komen bij de Kamer, zodat ook voor de buitenwereld inzichtelijk is wat er voortkomt uit de varianten die worden onderzocht. Ik zie daarnaar uit.

Veel dank.

De voorzitter:

Dank u wel. U krijgt nog een vraag van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Mijn vraag gaat over de eerste motie. We hebben de moties nog niet uitgedeeld gekregen, maar begrijp ik nou goed dat die motie vraagt om het onderzoeken van varianten met een hogere basisbeurs? Ik zou dan aan mevrouw Van der Graaf willen vragen of ze ook vindt dat dit dan binnen het macrobudget van 1 miljard moet blijven, aangezien het anders wel ten koste gaat van de aanvullende beurs, waarover heel veel partijen, waaronder ikzelf, warme woorden hebben gesproken. Dus ik zou haar willen vragen of we dan misschien ook kunnen kijken naar een optie waarbij we dat macrobudget van 1 miljard overstijgen.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik begrijp dat ik in de tweede termijn aan de beurt ben en een variant van de vraag krijg die in de eerste termijn is gesteld. Kijk, het is geen geheim dat de ChristenUnie veel geld wilde uittrekken voor onderwijs en voor de terugkeer van de basisbeurs. Wij hebben het altijd heel erg jammer gevonden dat die werd afgeschaft. Wij vonden het een heel slecht idee om het leenstelsel in te voeren. Wij zijn dus heel blij met deze stap. Ook voor de tegemoetkoming hadden wij in ons verkiezingsprogramma en in de doorrekening fors geld uitgetrokken. Het is niet helemaal gelukt om dat te realiseren, dus ik zie me ook geconfronteerd met de afspraken die er liggen. Ik kan de richting ondersteunen die fracties hebben aangegeven, en ikzelf indirect ook, richting de Minister: kijk nog eens wat je kunt doen om een goede basisbeurs en een goede aanvullende beurs neer te leggen. De eerste motie is noodzakelijk omdat de Minister in de eerste termijn zei dat hij voor alle scenario's waar hij mee had gewerkt de aanvullende beurs van € 419 uit het huidige leenstelsel als uitgangspunt had genomen. Dat is dus een uitgangspunt uit het leenstelsel, dat we wilden afschaffen. Wij vinden dat de Minister ook had moeten kijken naar scenario's waarin de basisbeurs het uitgangspunt is. Daar willen wij ook inzicht in hebben. Daarom is deze motie dus nodig, om dat te markeren. Ik heb het ook wel geproefd in de reactie van de Minister in eerste termijn op onze vragen, maar ik ben erg benieuwd waar die scenario's nou op uit zouden kunnen komen. Dan kunnen we te weten komen wat er nodig is om dat goed te regelen.

De voorzitter:

Oké. Daarmee ronden we de eerste termijn van de Kamer af. We schorsen voor tien minuten. Ik stel dus voor dat we hier om 16.10 uur terugkomen voor de tweede termijn van de zijde van het kabinet.

De vergadering wordt van 15.58 uur tot 16.11 uur geschorst.

De voorzitter:

Beste mensen, ik wil weer beginnen. Het woord is aan de Minister van OCW voor de beantwoording in tweede termijn. Minister, het woord is aan u.

Minister Dijkgraaf:

Voorzitter, dank u wel. Ik wil nogmaals u allen hier in deze commissie dankzeggen voor het enthousiasme waarmee u de herinvoering van de basisbeurs heeft begroet en eerlijk gezegd ook voor uw gedeelde aandacht voor de belangen van de jongere generaties. Dat zijn toch degenen die het langst in de toekomst die u mede bepaalt, zullen gaan leven. Even los van de discussie van vandaag, hoop ik dat we daar nog vaker op terug kunnen komen en dat ik dan ook op uw steun kan rekenen om mooie dingen te doen voor de generaties die het erg nodig hebben.

Is het goed als ik eerst even een paar van de vragen beantwoord en daarna naar de moties ga? Is dat de juiste volgorde? Ik ga in herhaling vallen. De vraag van de heer Wassenberg is waarom het 1 miljard is. Het korte antwoord is toch dat het een onderhandeling was onder de vier coalitiepartners. Zij zijn op grond van hun interne overleg tot een bedrag gekomen. Dat is het bedrag dat in het coalitieakkoord staat. Ik ben net als al mijn andere collega's in het kabinet eraan gehouden om dat coalitieakkoord uit te voeren. Wat er met dat bedrag wel of niet gedaan kan worden, is vandaag heel erg duidelijk geworden. Maar ik ben niet degene die deze vraag verder kan beantwoorden.

De heer Wassenberg (PvdD):

Dat ben ik dus helemaal niet eens met de Minister. Ik kan inderdaad ook lezen dat die 1 miljard in het coalitieakkoord staat. Maar ik wil weten waar dat bedrag op gebaseerd is. Ik begrijp dat de Minister die vraag nu niet kan beantwoorden, omdat hij toen niet aan tafel zat. Maar ik vind het te gemakkelijk om te zeggen: het is een feit, het staat erin, u kunt het zelf lezen, dus er is verder geen achtergrond. Ik wil weten waarom er voor 1 miljard is gekozen en niet voor 5 miljard, voor 2 miljard of voor 7 miljard. De Minister kan die vraag nu misschien niet beantwoorden, maar ik denk dat het voor mij en voor heel veel collega's toch van belang is om te weten waar dit bedrag nou op gebaseerd is. Het kan niet zo zijn dat iemand eens gezegd heeft: nou, 1 miljard is een één met negen nullen, dat is duizend miljoen; dat is veel geld, dus daar zullen ze allemaal wel blij mee zijn. Er moet toch meer achter zitten dan dat?

De voorzitter:

Ja, uw punt is duidelijk, meneer Wassenberg.

Minister Dijkgraaf:

Het punt is duidelijk. Ik denk dat die vraag ook zeker wel te beantwoorden is, maar niet door mij.

Dan kom ik op de vraag van de heer Dassen over de generatietoets. Ik kan hem toezeggen dat er vanuit het kabinet een brief gaat komen over wat wij voor de jongere generaties gaan doen.

Er zijn nog een paar andere vragen, maar die wil ik eigenlijk in het kader van de appreciaties van de moties meenemen.

De voorzitter:

Ik kijk even naar meneer Dassen. Meneer Dassen, er komt een brief vanuit het kabinet over de generatietoets. Ik kan me voorstellen dat u graag wilt weten wie daar de eerstverantwoordelijke Minister voor is.

De heer Dassen (Volt):

Dat is ook een goede vraag, voorzitter. Dat zou ik ook willen weten, maar ik wil ook weten hoe de generatietoets specifiek hierbij wordt betrokken. Ik zou daarover graag een brief van de Minister willen ontvangen.

De voorzitter:

Helder.

Minister Dijkgraaf:

Kunt u de vraag even herhalen?

De voorzitter:

Sorry, de vraag is van wie de algemene brief over de generatietoets komt. Kunt u bovendien in een brief aangeven hoe die generatietoets samenhangt met hetgeen wij hier vandaag bespreken?

Minister Dijkgraaf:

Ik begrijp de vraag, maar ik moet deze even mee terugnemen naar het kabinet om te zien wat het juiste antwoord hierop is. Ik moet dat toch even met mijn collega's overleggen. Ik kom hier gewoon schriftelijk op terug.

De voorzitter:

Akkoord. Dan neem ik dit op bij de toezeggingen, meneer Dassen. Meneer Wassenberg heeft nog een vraag over het vorige punt, denk ik.

De heer Wassenberg (PvdD):

Ja, ik heb nog een nabrander. De Minister zegt dat mijn vraag kan worden beantwoord, maar niet door hem. Door wie dan? Het gaat over de begroting van OCW. Het gaat om 1 miljard. Dat is geen kinderspel. Ik wil weten waar dat door komt. Als de Minister zegt dat die vraag kan worden beantwoord, maar niet door hem, door wie zal die dan worden beantwoord en op welke termijn? Welke naam staat daar dan onder? Want we hebben het toch echt over de begroting van OCW.

Minister Dijkgraaf:

In mijn ogen kan de heer Wassenberg deze vraag stellen bij de plannen van iedere collega van mij in het kabinet. Wij voeren met elkaar een coalitieakkoord uit dat is onderhandeld door de vier coalitiepartijen. Dat is ongetwijfeld een duw- en trekwerk geweest, waardoor er bepaalde compromissen zijn gemaakt. Nogmaals, dat heeft plaatsgevonden op een plek en door personen anders dan ikzelf. Ja, dat coalitieakkoord, daar heb ik voor getekend, en dat doe ik trouwens ook met volle overtuiging. Als we gaan kijken wat er staat op de begroting van OCW, niet alleen in mijn portefeuille, maar ook in die van mijn collega's, dan ben ik zelf zeer verheugd dat we een intensivering zien, niet alleen hier bij de studiefinanciering, maar ook bij de investeringen die we doen in het beroeps- en hoger onderwijs, in de wetenschap, in het primaire en voortgezet onderwijs, in de cultuur. Ik ben zelf erg verheugd dat we al die intensiveringen kunnen doen. Die zijn de uitkomst van de onderhandelingen geweest. Wat ik heb gedaan, is de uitvoering van dit coalitieakkoord tot mijn verantwoordelijkheid rekenen. Dat doe ik ook met veel plezier en overtuiging. Hoe dat coalitieakkoord precies tot stand gekomen is ... Het is niet aan mij om die vraag te beantwoorden.

De voorzitter:

Meneer Wassenberg ...

De heer Wassenberg (PvdD):

Dat is wél aan de Minister! En de Minister kan niet zeggen «die vraag kan door iedere collega beantwoord worden, behalve door mij». Ik kan toch moeilijk elke Minister schriftelijke vragen stellen over hoe die 1 miljard voor de studenten is geregeld? Het gaat om de portefeuille van deze Minister.

De voorzitter:

Meneer Wassenberg, de Minister geeft vijf, zes, misschien wel zeven keer hetzelfde antwoord. Er zitten hier vier woordvoerders van de coalitiepartijen. Ik denk dat uw vraag aan een van hen gericht zou moeten worden, als zij bij die onderhandelingen zijn geweest; daar heb ik geen scherp beeld bij. Maar in ieder geval heeft de Minister het antwoord gegeven dat hij heeft gegeven, en dat is dan ook het antwoord. De heer Van Baarle heeft een vraag, en daarna mevrouw Westerveld. Meneer Van Baarle.

De heer Van Baarle (DENK):

Ja, voorzitter, inderdaad op dit punt. Ik zou me toch wel serieus als Tweede Kamerlid willen afvragen wat dit doet met ons budgetrecht, als we over een bedrag van 1 miljard niet eens de basale vraag kunnen stellen aan de regering waar dat op is gebaseerd. Het is echt een hele rare manier van werken, dat ik gewoon met een kluitje in het riet word gestuurd met «ik ga daar niet over». Het is nogal een bedrag. Dus laat ik hier dan de oproep doen aan de coalitiepartijen; misschien dat ze dat even met ons kunnen delen, als de Minister daar geen antwoord op wil geven. Ik ben zeer benieuwd, dus ik daag u graag uit. En ik zou dan aan de Minister willen vragen: is uw ministerie betrokken geweest bij het voorbereiden en ondersteunen van deze component van de onderhandelingen? Heeft uw ministerie doorrekeningen gemaakt, antwoorden geleverd, op informatieverzoeken die gaan over het concrete bedrag van 1 miljard? En dan weet u het wél. Dan weet u het wel, dan ligt het bij uw ministerie, en dan zou ik die stukken graag willen zien.

Minister Dijkgraaf:

Twee opmerkingen. Ten eerste is er een algemeen debat geweest over het coalitieakkoord. Dat is natuurlijk het moment waarop de vragen zijn gesteld en beantwoord over hoe de keuzes zijn gemaakt. En ten tweede: alle documenten ter voorbereiding van de verschillende scenario's, waarbij de coalitieonderhandelingen ook hebben plaatsgevonden, alle informatie die uit het Ministerie van OCW is gekomen, is volgens mij ook naar de Kamer gegaan. Dus u heeft al deze scenarioberekeningen.

De voorzitter:

Dat is correct, ja. Kijk, dit is zoals we in dit huis werken. We hebben het debat gehad – precies wat de Minister zegt – over het hele regeerakkoord. Daar heeft u op elke post die vraag kunnen stellen. Vervolgens gaan Ministers daarmee aan de gang. En als er inderdaad nadien nog wijzigingen zijn, dan kan dat met een meerderheid van de Kamer; dat is natuurlijk altijd zo, met elke post. Maar ik voel niet dat hier een brede meerderheid daarvoor is, of vandaag, al kan dat wellicht altijd nog veranderen. Maar we zitten erg in hetzelfde kringetje te draaien. En de heer Van Baarle wil hier nog een vraag over stellen. Meneer Van Baarle.

De heer Van Baarle (DENK):

Dan ga ik inderdaad die documenten goed bestuderen, en ga ik kijken of al die ambtelijke doorrekeningen daar ook zijn. Maar mijn oproep in de richting van de coalitiepartijen, of zij hier duidelijkheid over zouden kunnen verschaffen, staat nog. Ik ben daar oprecht wel benieuwd naar: waar is dat bedrag van 1 miljard op gebaseerd?

De voorzitter:

Ja, meneer Van Baarle, we zitten in de tweede termijn van de zijde van het kabinet. Dus u stelt als Kamer nu de vragen aan de Minister. In de eerste termijn van de zijde van de Kamer had het u vrijgestaan om richting uw collega's vragen te stellen. Daar is het nu niet meer het moment voor; wellicht een ander moment in een ander debat. Mevrouw Westerveld had nog een vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ja, ook op dit punt. Ik voel het ongemak van de heer Wassenberg namelijk wel. Ik heb daar zelf in mijn tweede termijn ook wat woorden aan gewijd. We hebben natuurlijk uitvoeringsorganen, bijvoorbeeld DUO, maar de Minister is wel degene die verantwoordelijk is voor zijn begroting en die mede namens het kabinet spreekt als het gaat over de hele kabinetsbegroting. Ik zou de Minister willen vragen waarom wij hier een debat voeren op het moment dat alles vaststaat in het coalitieakkoord. Ik begrijp dat er afspraken zijn gemaakt en dat die het resultaat zijn van onderhandelingen, maar de Kamer heeft ook de taak om kritisch te kijken of zaken wel goed gaan. Door mij en andere woordvoerders zijn verschillende knelpunten naar voren gebracht. Ik zou wel heel graag willen dat daar ook wat mee gedaan wordt en dat die mee worden genomen in de afspraken. Ik zou de Minister dat in ieder geval op het hart willen drukken.

De voorzitter:

De Minister gaat zo de moties appreciëren.

Minister Dijkgraaf:

Absoluut. Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Er zitten wat administratieve wijzigingen in de moties. Zullen we die even doornemen voordat u ze apprecieert? Ja? Allereerst de motie van de heer Wassenberg. Wellicht kunt u de wijziging zelf aangeven?

De heer Wassenberg (PvdD):

Mijn motie op stuk nr. 190 wordt medegetekend door collega's Westerveld en Van der Molen. Dan hebben we een hele mooie verdeling van coalitie- en oppositiepartijen, zeg ik terwijl ik de Minister indringend aankijk.

De voorzitter:

Helder. Dan hebben we de motie op stuk nr. 197 van de ChristenUnie. Mevrouw Van der Graaf?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ook deze motie wordt mede ingediend door mevrouw Westerveld en de heer Van der Molen.

De voorzitter:

Ik moet het dan even herhalen. De motie op stuk nr. 190 is medeondertekend door mevrouw Westerveld en de heer Van der Molen.

De motie op stuk nr. 197 is medeondertekend door de heer Van der Molen en mevrouw Westerveld. U zei het in een andere volgorde? Dan doen we dat, als u het zo heeft aangegeven. Dus: de motie op stuk nr. 197, medeondertekend door mevrouw Westerveld en de heer Van der Molen.

De moties op stuk nr. 184 en 185 van mevrouw Kerseboom waren door haar niet ondertekend, maar inmiddels wel.

Ik kijk even naar de leden. Is alle administratie rond de moties daarmee rond? Ja? Dan geef ik de Minister het woord voor de appreciatie.

Minister Dijkgraaf:

Dank u, mevrouw de voorzitter. Laat ik de moties langslopen. De motie op stuk nr. 177 gaat over jongeren die niet studeren. De motie moet ik helaas ontraden. Dat hoort niet hier thuis. Dat hoorde bij de Algemene Beschouwingen thuis.

Dan de motie op stuk nr. 178 over collegegeld, ook van mevrouw Westerveld. Helaas moet ik ook deze motie ontraden. Die 100 miljoen is in mijn ogen niet gedekt. Daarmee kan ik de motie niet onderschrijven.

Dan de appreciatie van de motie op stuk nr. 179 over de huurtoeslag. Ook deze moet ik ontraden. Die motie is namelijk eigenlijk niet aan mij gericht, maar aan BZK. Daarom denk ik dat de motie hier aan de verkeerde bewindspersoon geadresseerd is.

Dan de motie op stuk nr. 180 van de heer Van der Molen en mevrouw Van der Laan. Die geeft eigenlijk een aantal elementen mee ter verdere oriëntatie. Ik wil deze graag meenemen, dus mijn appreciatie luidt: oordeel Kamer. Ik wil wel snel een internetconsultatie in. Eigenlijk vraagt de motie vier dingen. Ze vraagt om de aanvullende beurs uit te breiden naar de middeninkomens. Dat heb ik breed gehoord.

De motie vraagt ook om te kijken naar het afschaffen van de halvering van het collegegeld, wat ten goede zou moeten komen aan de verhoging van de basisbeurs. Ik zie er eigenlijk ook in, maar dat is mijn eigen overweging: zorg ervoor dat de totale beurs voor de laagste inkomens niet omlaaggaat. Als ik met die randvoorwaarde kijk, denk ik dat ik deze motie graag wil meenemen in een definitieve versie. Ik wil dus graag een versie maken die de internetconsultatie in gaat, maar ik ben me er zeer van bewust dat een definitieve keuze over de precieze vorm van de basisbeurs natuurlijk met u gaat geschieden op het moment dat we het wetsvoorstel behandelen. De kanttekening is dus dat ik snel de internetconsultatie in wil gaan, maar ik heb vandaag wel gehoord dat iedereen deze basisbeurs echt per 2023 wil invoeren. We kunnen dus eigenlijk geen week langer wachten. Met deze annotatie geef ik de motie graag oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 181, van mevrouw Kerseboom. Ik kan op dit moment niet precies overzien wat de consequenties zijn, maar ik zoek het graag uit, dus met die connotatie geef ik de motie oordeel Kamer.

Dan de motie van mevrouw Kerseboom op stuk nr. 182. Die motie moet ik helaas ontraden, want die verschaft geen dekking.

Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 183. Ook die moet ik ontraden, want ik zie geen dekking voor dit voorstel.

Idem geldt dat voor de motie op stuk nr. 184, die nu ook ondertekend is. Ook die motie is ontraden omdat die niet gedekt is.

In de motie op stuk nr. 185 wordt de regering opgeroepen om bij de compensatie voor leenstelselstudenten naast de kwijtscheldingsoptie ook een uitbetalingsoptie mogelijk te maken. Die motie moet ik ontraden, want die is echt niet goed uitvoerbaar. Vanuit DUO is het eigenlijk vrij simpel. Het wordt een kwijtschelding voor wat betreft het leenstelsel, en als er geen lening is, wordt het uitbetaald. Maar dit wordt te ingewikkeld. Daarom moet ik deze motie ontraden.

Dan de motie op stuk nr. 186 van de heer Van Baarle. Deze motie moet ik ontraden, ook omdat ik helaas niet meer budget beschikbaar heb.

In de motie op stuk nr. 187 van de heer Van Baarle wordt de regering gevraagd om de maximale aanvullende beurs voor de laagste inkomens niet te verlagen. Die wil ik met alle plezier oordeel Kamer geven. Ik geef wel het volgende mee. We hebben nu een maximale aanvullende beurs. We gaan er een basisbeurs naast zetten. Ik vind het belangrijk dat we in de scenario's het totaalbedrag in ogenschouw nemen, of je dat nou krijgt uit een aanvullende beurs of uit een basisbeurs. Ik denk eerlijk gezegd dat dat de studenten waar het hier om gaat, om het even is. Het is voor hun belangrijk welk bedrag ze maandelijks overgemaakt krijgen. Maar met deze aantekening geef ik de motie met alle plezier oordeel Kamer.

Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 188.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 188 is een spreekt-uitmotie, Minister.

Minister Dijkgraaf:

Sorry?

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 188 is een spreekt-uitmotie, dus dat is aan de Kamer.

Minister Dijkgraaf:

O, oké! Daar hoef ik dus niet op te reageren. Ik ga daar niet over, begrijp ik.

Dan de motie op stuk nr. 189 over het benutten van de maximaal verantwoorde ruimte om de weging van een studieschuld op een hypotheek te beperken. Volgens mij doet het kabinet dit al. Ik moet oppassen met hier allerlei verwachtingen te scheppen, want er is al heel goed naar gekeken. Maar met deze kanttekening, geef ik haar toch oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 190 over studenten met een beperking en jaarlijkse monitoring. Ik geef deze motie oordeel Kamer, als ik dit ook aan het Nibud mag vragen. Die aantekening geef ik erbij.

Dan de motie op stuk nr. 191, waarin gevraagd wordt om de inkomensgrens voor de middeninkomens te verhogen naar € 70.000. Ik heb al gesproken over de motie die is ingediend door de heer Van der Molen en mevrouw Van der Laan, die ook iets in deze vorm suggereerde. Ik moet zeggen dat als je dit nu vastlegt, je een van de knoppen hebt vastgelijmd. Ik ga er even van uit dat u geen extra dekking verschaft, dus dan is het maar helemaal de vraag wat exact de neveneffecten zijn. Zoals ik al heb gezegd, sta ik absoluut positief en ondersteunend tegenover de vraag om meer voor de middeninkomens te doen. Als u dat met deze motie zo hard vastlegt, kan dat in mijn ogen onbedoelde neveneffecten hebben. Daarom wil ik de motie in deze vorm ontraden.

Dan de motie op stuk nr. 192, over de fiscale aftrekbaarheid. Deze motie moet ik ontraden, want ik wil geen verwachtingen scheppen.

De heer Bisschop (SGP):

Het dictum luidt: «verzoekt de regering te verkennen». Er wordt geen enkele toezegging gevraagd en er wordt geen enkele uitspraak gedaan. Wij willen inzicht hebben. Dat wordt hiermee aan de Kamer voorgelegd. Ik zou de Minister toch in overweging willen geven om dat gewoon welwillend tegemoet te treden.

Minister Dijkgraaf:

Mijn zorg zit ’m erin dat ik deze motie zo lees dat het boven op de tegemoetkoming komt die we al hebben en dat er dus extra kosten mee zijn gemoeid. Daarom moet ik de motie ontraden, omdat er uiteindelijk toch een financiële vraag onder ligt.

Dan de motie op stuk nr. 193, van mevrouw Van der Plas. Het is al enigszins naar voren gekomen in de discussie hieromheen. Het probleem is dat de andere maatregelen daarmee als het ware in de lucht komen te zweven, want er is eigenlijk geen dekking voor. Ik snap dat de oproep is om daar extra dekking voor te vinden, maar voor mij is het heel belangrijk dat ik voor die «andere maatregelen«, zoals ze hier worden genoemd, die voor mij hoge prioriteit hebben, zekerheid kan bieden. Vanwege het ontbreken van een concrete dekking voor deze maatregelen – ze worden hier genoemd; ze komen grotendeels ten goede aan het mbo – moet ik de motie dus ontraden.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Nogmaals, het is natuurlijk geenszins de bedoeling dat die andere maatregelen in het luchtledige komen te zweven. Wellicht moet het dictum dan iets worden aangepast. Het gaat mij om het volgende. In het regeerakkoord staat: 1 miljard euro voor de basisbeurs. Vervolgens worden er ook andere maatregelen van gefinancierd, terwijl dat bedrag van 1 miljard echt naar de basisbeurs zou moeten gaan. Die andere maatregelen zouden dan ergens anders uit gefinancierd kunnen worden. Ik vraag de Minister dus eigenlijk om te onderzoeken of dat kan. Maar ik zal een gewijzigde versie indienen, want ik begrijp dat de motie op deze manier niet aan het oordeel van de Kamer wordt gelaten. Die nieuwe versie kunnen jullie dus nog tegemoetzien.

De voorzitter:

Akkoord. Mevrouw Van der Plas zal haar motie wijzigen.

Minister Dijkgraaf:

Ik krijg dan de nieuwe versie, toch?

De voorzitter:

Ja.

Minister Dijkgraaf:

Dan kijk ik ernaar.

De voorzitter:

Dan is het goed gebruik dat u schriftelijk nog een appreciatie voor de stemming geeft.

Minister Dijkgraaf:

Ja, dat is goed; dat lijkt me prima.

Dan de motie op stuk nr. 194. Zoals het nu is opgeschreven, kan ik de motie alleen maar ontraden. Zoals ik al zei, ben ik aan het kijken naar een breder perspectief vanuit het kabinet. Dat is een perspectief waarin we breder kijken naar jongeren, dus niet alleen naar de generatie die onder het leenstelsel heeft gestudeerd. Dat zijn we dus zeker aan het doen, maar zoals het nu is geformuleerd, moet ik de motie ontraden.

Dan de motie op stuk nr. 195, van de heer Dassen en mevrouw Van der Plas. Ook deze moet ik ontraden, want zij heeft geen dekking. De koopkrachtdiscussie is natuurlijk een belangrijk element van een breder gesprek dat binnen het kabinet gevoerd zal worden, maar in deze vorm is het toch een motie die oproept tot iets waar ik geen dekking voor heb.

Dan de motie van mevrouw Van der Graaf, op stuk nr. 196, over andere varianten dan in de hoofdlijnenbrief genoemd. Dat wil ik zeker doen, maar tegelijkertijd wil ik snel de internetconsultatie in; ik denk dat dat heel belangrijk is. Dat traject moeten we gaan doorlopen. Voor de internetconsultatie ga ik toch een concreet voorstel maken. Ik zal het even scherp zeggen: anders gaan we de basisbeurs pas in 2024 introduceren. Dat wil ik echt voorkomen. Maar ik wil u dus zeker schriftelijk andere varianten doen toekomen. Nogmaals, we gaan nog een keer met elkaar in gesprek als we het concrete wetsvoorstel hebben. Ik denk trouwens, gegeven de signalen die ik vandaag heb opgepikt, dat de variant die ik nu voor ogen heb en die ik in de internetconsultatie wil inbrengen, een heel eind in de richting komt van de variant die u in gedachten heeft. Uit de berekening waar u om vraagt, met geïndexeerde bedragen, zal ongetwijfeld een bepaald totaalbedrag komen. Nogmaals, die wil ik u met alle plezier doen toekomen, maar ik wil ook snel, gewoon deze week, met een concreet wetsvoorstel de internetconsultatie in. Met die kanttekening geef ik de motie dan oordeel Kamer.

De heer Bisschop (SGP):

Ik gun elke collega een positief oordeel van de Minister, maar ik vind dit toch echt – sorry dat ik het zeg – een beetje gelegenheidsargumentatie. Over mijn motie, waarin we vragen om een verkenning, zegt de Minister dat hij geen verwachtingen wil wekken. Hier wordt gevraagd om een variant verder uit te werken en hoor ik de Minister niet zeggen dat hij geen verwachtingen wil wekken. Het spijt me zeer, ik vind dit niet consistent.

Minister Dijkgraaf:

Ik denk dat het belangrijke verschil bij de beantwoording van deze motie van mevrouw Van der Graaf is dat ik me binnen het gestelde financiële kader zal begeven. De motie van de heer Bisschop opent toch de deur naar varianten die extra dekking vragen en die dekking heb ik niet. Dat was mijn argument om die te ontraden en deze oordeel Kamer te geven.

Ten slotte de motie op stuk nr. 197 over studenten met een functiebeperking. Het is een voorstel dat ik graag oordeel Kamer geef als ik ook mag onderzoeken of dat ene loket ook daadwerkelijk datgene is wat studenten het beste gaat helpen. Ik wil absoluut met een voorstel komen, maar ik wil ook meegeven dat als die integrale overwegingen uiteindelijk toch tot een oordeel leiden dat het niet een echte verbetering gaat geven, ik dat ook in het voorstel zo zal benoemen. Want uiteindelijk willen we denk ik met z'n allen toch dat we een regeling treffen waarmee de studenten om wie het gaat en die ongetwijfeld allemaal onze sympathie kennen, daar het beste uit gaan komen. Met die kanttekening geef ik de motie graag oordeel Kamer.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik zou de Minister graag een suggestie aan de hand doen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken is momenteel bezig met experimenten voor één loket bij een aantal gemeenten en bij een aantal uitvoeringsorganisaties. Ik heb niet helemaal scherp of DUO daarin valt, maar wellicht kan het mee in het traject voor deze specifieke doelgroep. Het lijkt ons heel mooi.

Minister Dijkgraaf:

Ik wil deze suggestie van mevrouw Van der Graaf graag meenemen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank aan de Minister. Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de tweede termijn van de zijde van het kabinet. We stemmen volgende week dinsdag over de moties. Ik wil graag met u nog even de toezeggingen doornemen, altijd een belangrijk moment. Ik heb vier toezeggingen.

  • De Minister zal deze week de Kamer een overzicht sturen van de voorstellen die studentenorganisaties hebben ingebracht voor de nieuwe studiefinanciering en hoe daarmee is omgegaan. Dat is een toezegging aan mevrouw Van der Plas.

  • De tweede toezegging: de Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de tijdlijn studieschuld in relatie tot het hypotheekdatanetwerk. Dat is een toezegging aan de heer Kops.

  • De derde toezegging: de Kamer ontvangt volgende week een brief over de gestegen studentenaantallen.

Minister Dijkgraaf:

Ik denk dat dit goed in het debat dat we volgende week hebben over mijn andere hoofdlijnenbrief, aan de orde kan komen.

De voorzitter:

Oké. Deze houden we aan en dit komt volgende week in het debat terug. De leden knikken.

  • De vierde toezegging: de Kamer ontvangt een brief van het kabinet over de generatietoets. Dat is een punt van de heer Dassen. En de Kamer wordt nader geïnformeerd of en hoe deze toets zich verhoudt tot de studiefinanciering.

De heer Dassen knikt. Mevrouw Van der Graaf mist wellicht iets?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dan mis ik twee toezeggingen, namelijk in reactie op de motie van de heer Van der Molen en mevrouw Van der Laan en in reactie op de motie die ik zelf heb ingediend over de basisbeurs. Daarop zou de Minister terugkomen, ook met een brief. Ik zou daar heel graag een termijn aan koppelen.

De voorzitter:

Oké. Het tweede punt volg ik, maar het eerste punt niet. Kunt u dat nog een keer zeggen?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Volgens mij zijn er twee moties ingediend die de Minister vragen om nadere duiding of om nader uit te werken. Bij beide moties zou het goed zijn om een termijn te horen. Die heb ik niet gehoord.

De voorzitter:

Op welke eerste motie doelt u? De tweede motie heb ik scherp. Dat is het verzoek over de varianten van de basisbeurs.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Het gaat over de motie op stuk nr. 196 en de motie op stuk nr. 180.

De voorzitter:

Ah, ja. De Minister stelt dat de internetconsultatie gaat starten. Ik begrijp dat de vraag uit de Kamer is: wanneer worden we geïnformeerd over varianten? Dat gaat parallel lopen, waarschijnlijk.

Minister Dijkgraaf:

Dank u, voorzitter. Ik zei al dat ik snel de internetconsultatie ga doen. Gegeven de discussie hier kies ik daar een variant voor. Gegeven deze vraag en de twee moties: voor de zomer zal ik uw Kamer uitgebreid informeren, zodat u al deze informatie ruim voorhanden hebt wanneer we het wetsvoorstel behandelen. Dat is waarschijnlijk na de zomer.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Graaf, leidt dat tot een vraag of een opmerking van uw zijde?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ja. Ik vind dat vrij ruim genomen, dus ik vraag de Minister in hoeverre dat eerder kan. We hebben gezien dat er vorige week op de feitelijke vragen best heel snel antwoorden gevonden konden worden. Ik wil het niet stretchen; als er iets in consultatie moet, gaat er iets in consultatie. Dat is nu de eerste stap, maar misschien kunnen we daar een beeld van krijgen voordat de consultatie is afgerond.

Minister Dijkgraaf:

Voorzitter. We hebben een heel goed team zitten, maar die moeten nu heel hard gaan werken om in een paar dagen dat wetsvoorstel te schrijven. Ik ga ze niet belasten met deze ... Dat kán ik gewoon niet. Het is of het een of het ander; laat ik daar heel eerlijk in zijn. Zo gauw dat wetsvoorstel af is, kunnen ze deze varianten gaan doorrekenen. Ik zou dus zeggen: zo snel mogelijk, maar niet sneller dan dat.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dan proef ik het als: zo snel mogelijk, doch uiterlijk voor de zomer.

Minister Dijkgraaf:

Absoluut voor de zomer. Het komt zelfs al eerder, denk ik.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Van der Molen nog een opmerking?

De heer Van der Molen (CDA):

Ik had gewoon nog even een praktische vraag, gezien de opmerking die u maakte dat de stemmingen volgende week dinsdag plaatsvinden. Ik vroeg mij even af hoe zich dat verhoudt tot het feit dat deze week de internetconsultatie begint. Ik zou me ook kunnen voorstellen dat nu we alle moties en appreciaties kennen, we er ook deze week over zouden kunnen stemmen; misschien niet morgen, maar misschien donderdag. Dan moeten we even zeker weten of dat problemen oplevert. Als volgende week dinsdag geen probleem is, heb ik er geen probleem mee, maar ik wil niet door onze procedures problemen veroorzaken voor de totstandkoming van wetsvoorstellen.

De voorzitter:

U vraagt dus eigenlijk aan de Minister of hij de stemmingen nodig heeft om met de internetconsultatie van start te gaan, want dan zou u zich bezwaard voelen. Zo hoor ik de woorden van de heer Van der Molen.

Minister Dijkgraaf:

Voorzitter. Als de stemmingen bijvoorbeeld donderdag zouden kunnen plaatsvinden, zou ik zeer geholpen zijn. Theoretisch is er een mogelijkheid dat ik in internetconsultatie ga met een voorstel dat niet door u wordt ondersteund. Dan hebben we denk ik een probleem. Nogmaals, ik ben me er echt erg van bewust dat we dit wetsvoorstel met stoom en kokend water aan het maken zijn. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat we eerst deze discussie over de hoofdlijnenbrief voerden, die ik trouwens zeer geapprecieerd heb. Maar als de stemming wat naar voren zou kunnen, kunnen we de resultaten van die stemming ook nog meenemen in de laatste details van het wetsvoorstel. Dat zou mij en ook mijn team dus zeer gelegen zijn.

De heer Van der Molen (CDA):

Dan vraag ik even aan de voorzitter welke procedure we moeten volgen. Ik weet niet of hier iemand bezwaar heeft om nog deze week te stemmen. Het lijkt me niet. Zou u als voorzitter dan het verzoek kunnen doen bij de regeling? Ik weet niet hoe die procedure loopt, dus ik laat dat graag door u beantwoorden.

De voorzitter:

Ja. Dat gaat als volgt. Ik kan als voorzitter van de commissie morgen bij de regeling van werkzaamheden vragen om een extra stemming deze week, op donderdag. Het zou prettig zijn als er, voordat ik dat verzoek doe, hier een meerderheid achter dat verzoek staat. Als we dat in meerderheid ondersteunen, kunnen we donderdag over deze moties stemmen en ervoor zorgen dat dat mee kan bij dat wetsvoorstel. Ik zie geknik. Dat kan ik dus namens u doen.

Daarmee zijn we dan echt aan het einde gekomen van dit debat. Ik dank de Minister hartelijk voor zijn beantwoording. Natuurlijk dank ik ook zijn ondersteuning. Ik dank de leden en iedereen hier voor de goede ondersteuning in dit lange debat. Ik wens jullie allen nog een goede avond.

Sluiting 16.47 uur.

Naar boven