24 724 Studiefinanciering

Nr. 198 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 april 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 25 maart 2022 inzake hoofdlijnen herinvoering basisbeurs en tegemoetkoming studenten (Kamerstuk 24 724, nr. 176).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 april 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

1

Op welke manier investeert u in jongeren die niet studeren? Hoeveel is dat per jongere die niet studeert?

Het kabinet investeert op verschillende manieren in jongeren. OCW doet dat voornamelijk via de bekostiging van het onderwijs, studiefinanciering, maar bijvoorbeeld ook via beleid voor vroegtijdig schoolverlaters.

2

Is het waar dat de beursbedragen in het voorstel geïndexeerd zullen worden in de jaren daarna?

Het is correct dat de bedragen zullen worden geïndexeerd. Het voorstel is dat op dezelfde wijze te doen, zoals dat ook nu gebeurt voor alle beursbedragen – namelijk aan de hand van loon- en prijsontwikkelingen.

3

Kunt u bevestigen dat de inflatie volgens de Europese maatstaf in december 2021 op 6,4 procent is uitgekomen? In het jaar 2022 zal de inflatie gemiddeld 3 procent bedragen. Welke verwachting heeft u aangaande de rentetarieven op de uitstaande studentenleningen voor 2022 en 2023?

De rentepercentages voor de studieleningen komen tot stand door het gemiddelde effectieve rendement vast te stellen van de openbare leningen, uitgegeven door de Nederlandse Staat met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaar (voor beroepsonderwijs en BES) of met een gemiddelde resterende looptijd van 5 jaar (hoger onderwijs). In 2022 bedraagt het rentepercentage op alle uitstaande studieleningen 0%. Het is nog niet mogelijk om een voorspelling te geven van het rentepercentage op de uitstaande studielening voor 2023, de rentepercentages zijn namelijk sterk afhankelijk van de marktomstandigheden.

4

Dient de Kamer consequent «lening» te lezen waar in de brief over «voorschot» wordt gesproken?

In de brief wordt gesproken over «voorschot» in de vorm van «het studievoorschotstelsel» en «de studievoorschotvoucher». Deze termen zijn in de brief gebruikt om duidelijk aan te geven over welke studiefinancieringsstelsel en over welke studievouchers gesproken wordt.

5

Op welke wijze heeft de herinvoering van de basisbeurs invloed op de kinderbijslag?

Tot 2020 was er geen recht op kinderbijslag indien het kind voor zijn opleiding aanspraak maakte op studiefinanciering ho. Dit is aangepast bij de Verzamelwet SZW 2020 (Kamerstuk 35 275). Momenteel is het zo dat het ontvangen van studiefinanciering geen invloed heeft op het recht op kinderbijslag. Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over de wijze waarop de herinvoering van de basisbeurs al dan niet invloed zal hebben op de kinderbijslag.

6

Kan in kaart worden gebracht wat de herinvoering van de basisbeurs betekent voor andere toeslagen, zowel voor ouders als voor studenten?

De basisbeurs telt niet mee als inkomen voor toeslagen van studenten of hun ouders. Geld dat uit studiefinanciering wordt verkregen, en ook de tegemoetkoming die het kabinet beoogt, tellen wel als vermogen. Daarmee blijft studiefinanciering wel relevant voor toeslagen die een vermogenstoets kennen.

7

Wat zijn de leenvoorwaarden in het nieuwe stelsel?

De leenvoorwaarden voor studenten in het hoger onderwijs blijven ongewijzigd en zijn daarmee gunstiger dan vóór het leenstelsel. Dat betekent dat oud ho-studenten hun lening in een periode van 35 jaar kunnen afbetalen. Het termijnbedrag wordt bepaald op basis van draagkracht, waarbij alleenstaanden gaan terugbetalen vanaf het moment dat zij het minimumloon verdienen. Debiteuren met een partner starten met terugbetalen vanaf een inkomen van 143% van het minimumloon. Het termijnbedrag wordt vastgesteld op 4% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.

8

Waarom zijn de bedragen van de voorgestelde basisbeurs lager dan de basisbeurs in het oude stelsel, terwijl het beschikbare budget hoger is dan de opbrengst van het leenstelsel?

Het feit dat de voorgestelde bedragen lager zijn dan de oude basisbeurs heeft meerdere redenen. Zo zijn er op dit moment meer studenten dan acht jaar geleden, waardoor het beschikbaar gestelde geld over meer studenten moet worden verdeeld. Daarnaast is ervoor gekozen om aanvullende maatregelen te financieren uit het beschikbaar gestelde budget, zoals het terugdringen van het niet-gebruik van de aanvullende beurs

Wel heeft het kabinet gekozen om de hoogte van de aanvullende beurs ongemoeid te laten. Deze blijft dus op het niveau van het leenstelsel, wat ongeveer € 100 meer is ten opzichte van de oude basisbeurs.

9

Wat betekent de herinvoering van de basisbeurs voor de weging van de studieschuld in de berekening van een maximale hypotheek? Wordt dit weer gelijkgetrokken met de situatie zoals in 2008 (zwaarder) of blijft de huidige weging (minder zwaar) gelden?

De herinvoering van de basisbeurs verandert de weging van de studieschuld voor ho-studenten niet omdat de huidige terugbetaalvoorwaarden van studieschulden van kracht blijven. In de voorkeursvariant uit de brief wordt voorgesteld om deze terugbetaalvoorwaarden ook voor mbo-studenten te laten gelden. Indien dit zal worden doorgevoerd, betekent dat dat ook mbo-studenten onder de minder zware weging gaan vallen. Dit omdat ook zij een terugbetaaltermijn van35 jaar zullen hebben die leidt tot lagere maandlasten.

10

Hoe hebben de structurele kosten van het oude stelsel zich ontwikkeld voor de afschaffing van de basisbeurs?

De uitgaven aan studiefinanciering zijn opgebouwd uit meerdere onderdelen en uit relevante en niet-relevante uitgaven. Het is niet mogelijk de verschillende onderdelen allemaal bij elkaar op te tellen. Om die reden zijn hieronder twee tabellen opgenomen.

In onderstaande tabel zijn de kosten van het oude stelsel van 2010 tot en met 2014 opgenomen (in duizenden euro’s). Dit zijn de laatste 5 jaar van het oude stelsel. Er wordt per onderdeel geen onderscheid gemaakt tussen relevante uitgaven en niet-relevante uitgaven.

Uitgaven

2010

2011

2012

2013

2014

Basisbeurs

1.198.484

1.041.952

1.176.404

1.226.945

1.363.422

Aanvullende beurs

629.379

583.500

612.222

616.913

683.797

Reisvoorziening

450.811

803.237

292.937

450.303

819.053

Overig

125.645

260.235

188.783

152.485

145.620

Bijdrage aan Dienst Uitvoering Onderwijs

92.503

88.514

113.293

127.043

120.668

Ontvangsten

629.024

662.979

694.980

737.384

751.400

Leningen

1.294.051

1.354.449

1.423.416

1.576.661

1.713.785

In de tweede tabel zijn de uitgaven in 2010 tot en met 2014 (in duizenden euro’s) op alle onderdelen bij elkaar opgeteld waarbij onderscheid is gemaakt tussen de relevante en niet-relevante uitgaven.

Toelichting relevant en niet-relevant:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

11

Kunt u garanderen dat de herinvoering van de basisbeurs niet zal leiden tot bezuinigingen in het hoger onderwijs of in het mbo?

In het voorstel van het kabinet worden alle voorgestelde maatregelen gedekt uit de beschikbaar gestelde bedragen in het coalitieakkoord. Er worden in het voorstel van het kabinet dus geen middelen van het hoger onderwijs of het mbo ingezet voor het herinvoeren van de basisbeurs.

12

Wat zijn per variant voor de studiefinanciering de additionele kosten om de hoogte van de basisbeurs te verhogen naar de geïndexeerde beursbedragen van het oude stelsel?

De geïndexeerde beursbedragen van het oude stelsel zijn € 312,52 voor uitwonende studenten en € 112,25 voor thuiswonende studenten studiejaar 2021–2022. Per variant zijn de additionele kosten om de hoogte van de basisbeurs te verhogen met de geïndexeerde beursbedragen van het oude stelsel opgenomen in onderstaande tabel.

Voorkeursvariant

Variant 1

Variant 2

Variant 3

€ 202 miljoen

€ 71 miljoen

€ 249 miljoen

€ 303 miljoen

13

Kunt u alle door het kabinet uitgewerkte beleidsvarianten doen toekomen alsmede de onderliggende stukken?

Met de hoofdlijnenbrief zijn reeds de beslisnota’s die daaraan vooraf zijn gegaan meegezonden naar uw Kamer. In die nota’s is uiteengezet welke keuzes zijn voorgelegd.

14

Op basis waarvan is het basisbeursbedrag van 255 euro voor studenten op kamers en 91 euro per maand voor thuiswonende studenten vastgesteld? Hoe zijn deze bedragen tot stand gekomen? Kunt u dit zo gedetailleerd mogelijk onderbouwen? Hoe is deze specifieke verhouding in bedragen tussen uitwonende en thuiswonende studenten tot stand gekomen?

Voor het berekenen van de bedragen voor de basisbeurs is de € 1 miljard structureel die in het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 88) is opgenomen voor herinvoering van de basisbeurs als uitgangspunt genomen. Uit dat bedrag zijn de maatregelen gefinancierd die in de voorkeursvariant zijn benoemd en vervolgens zijn de resterende middelen gebruikt voor de basisbeurs. Voor de verhouding tussen het bedrag voor uitwonende en thuiswonende studenten is gekozen om de verhouding, zoals deze in het oude basisbeursstelsel gold, zo goed mogelijk aan te houden.

15

Wat zijn de uitvoeringskosten van de voorgestelde maatregelen? Waaruit worden de kosten gedekt?

DUO zal in haar uitvoeringstoets in detail ingaan op de uitvoeringskosten voor deze wijzigingen. Een voorlopige eerste schatting komt uit op ongeveer € 19 miljoen structureel. Deze kosten worden gedekt uit de beschikbare middelen voor de basisbeurs uit het coalitieakkoord. Bij de berekening van de bedragen in de brief is reeds rekening gehouden met de schatting van € 19 miljoen.

16

Waarom krijgen studenten in 2023 minder basisbeurs dan in 2015 (het laatste jaar dat de basisbeurs werd afgeschaft), terwijl de koopkracht ten opzichte van toen flink is gedaald en het ernaar uitziet dat deze nog verder zal dalen in 2023?

In het coalitieakkoord is € 1 miljard structureel beschikbaar gesteld voor het herinvoeren van de basisbeurs. Het kabinet heeft de voorkeur uitgesproken om deze financiële middelen niet alleen in te zetten voor het herinvoeren van de basisbeurs, maar ook voor maatregelen om studenten met ouders met lage inkomens te helpen en de kansengelijkheid te bevorderen. Dat heeft als resultaat dat de bedragen voor de basisbeurs lager uitvallen dan in 2015. Het kabinet heeft ervoor gekozen de bedragen voor de aanvullende beurs ongemoeid te laten en het hogere bedrag dat studenten ten tijde van het leenstelsel konden ontvangen te behouden. Daardoor worden gericht de studenten met ouders met een laag inkomen geholpen.

Ook heeft het kabinet gekozen om de hoogte van de aanvullende beurs ongemoeid te laten. Deze blijft dus op het niveau van het leenstelsel, wat ongeveer € 100 meer is ten opzichte van de oude basisbeurs.

17

Hoeveel geld waren studenten maandelijks op gemiddelde basis kwijt aan vaste lasten in 2015?

Het Nibud heeft in 2015 onderzoek gedaan naar de financiële situatie van studenten in het hoger onderwijs. Hieruit blijkt dat studenten in totaal gemiddeld € 823per maand uitgeven. Voor thuiswonende studenten ging het om gemiddeld € 535 per maand; voor uitwonenden om € 980. Voor een deel van de studenten geldt dat de ouders de kosten voor bepaalde vaste lasten (gedeeltelijk) op zich nemen. Uit het onderzoek is niet te herleiden hoeveel studenten gemiddeld aan vaste lasten uit gaven.

18

Hoeveel geld waren studenten maandelijks op gemiddelde basis kwijt aan vaste lasten in 2021?

Het Nibud heeft in 2021 onderzoek gedaan naar de financiële situatie van studenten in het hoger onderwijs. Hieruit blijkt dat studenten in totaal gemiddeld € 778 per maand uitgeven. Voor thuiswonende studenten ging het om gemiddeld € 533 per maand; voor uitwonenden om € 1.041. Voor een deel van de studenten geldt dat de ouders de kosten voor bepaalde vaste lasten (gedeeltelijk) betalen. Uit het onderzoek is niet te herleiden hoeveel studenten gemiddeld aan vaste lasten uit gaven.

19

Hoeveel geld verwacht u dat studenten maandelijks op gemiddelde basis kwijt zullen zijn aan vaste lasten in 2022?

Het Nibud heeft in 2021 onderzoek gedaan naar de financiële situatie van studenten in het hoger onderwijs. Hieruit blijkt dat studenten in totaal gemiddeld € 778 per maand uitgeven. Voor thuiswonende studenten ging het om gemiddeld € 533 per maand; voor uitwonenden om € 1.041. Voor een deel van de studenten geldt dat de ouders de kosten voor bepaalde vaste lasten (gedeeltelijk) betalen. Uit het onderzoek is niet te herleiden hoeveel studenten gemiddeld aan vaste lasten kwijt zijn. Daarnaast is dit onderzoek uitgevoerd tijdens de coronacrisis. De kosten aan vaste lasten voor 2022 zijn door de coronacrisis lastig in te schatten.

20

In 2015 bedroeg de basisbeurs 21,7 procent van de gemiddelde uitgaven van een student. Bent u bereid om ook de nieuwe basisbeurs gelijk te stellen aan 21,7 procent van de gemiddelde uitgaven voor studenten op dat moment? Zo nee, waarom niet?

Het NIBUD-studentenonderzoek 2021 laat zien dat de gemiddelde uitgaven van studenten uitkomen op gemiddeld € 1.041 per maand voor uitwonende studenten en gemiddeld € 533 voor thuiswonde studenten. Het bedrag dat voortkomt uit het percentage van 21,7% is € 226 voor uitwonende studenten en € 116 voor thuiswonende studenten. De voorgestelde basisbeurs voor uitwonende studenten ligt hier dus boven. De thuiswonende basisbeurs ligt lager dan dit bedrag. Indien wordt besloten om dit bedrag ook te willen verhogen, zal dit gefinancierd worden uit andere onderdelen, bijvoorbeeld de hoogte van de aanvullende beurs.

Het kabinet ziet echter bezwaren in het koppelen van de basisbeurs aan een vast percentage van het uitgavenpatroon. Niet alleen zou dit betekenen dat er grote fluctuaties kunnen zijn in de bedragen. Bovendien is er een vast bedrag van € 1 miljard beschikbaar, wat een fluctuerende basisbeurs ook niet mogelijk maakt.

21

Heeft u bij de vaststelling van het basisbeursbedrag rekening gehouden met de astronomische prijsstijgingen van de vaste lasten van het afgelopen jaar?

Voor het berekenen van de bedragen voor de basisbeurs is de € 1 miljard structureel die in het coalitieakkoord is opgenomen voor herinvoering van de basisbeurs als uitgangspunt genomen. Uit dat bedrag zijn de maatregelen gefinancierd die in de voorkeursvariant zijn benoemd en vervolgens zijn de resterende middelen gebruikt voor de basisbeurs. De ramingen zijn dus niet gemaakt op basis van een indexering van bestaande bedragen.

Wel heeft het kabinet gekozen om de hoogte van de aanvullende beurs ongemoeid te laten. Deze blijft dus op het niveau van het leenstelsel, wat ongeveer € 100 meer is ten opzichte van de oude basisbeurs.

22

Hoe kunnen studenten, inwonend of uitwonend, in het nieuwe stelsel, zonder een bijbaan rondkomen?

Het studiefinancieringsstelsel heeft als doel om studenten financieel te ondersteunen tijdens hun studie, maar niet om volledig in het levensonderhoud te voorzien. Het kabinet ziet een gedeelde verantwoordelijkheid van drie partijen om te voorzien in dat levensonderhoud van studenten, namelijk de overheid, de ouders en de student zelf.

De overheid voorziet in dat deel door middel van de basisbeurs en reisvoorziening en biedt daarnaast een lening tegen sociale voorwaarden aan. Van de ouders wordt ook een bijdrage verwacht. In het geval de ouder die bijdrage niet kan leveren in verband met de hoogte van het inkomen neemt de overheid deze kosten over – de aanvullende beurs. Tot slot, wordt ook van de student een bijdrage gevraagd. Dat kan zijn door middel van een bijbaan of door een lening aan te gaan. Een bijbaan kan ook een goede manier zijn om al wat werkervaring op te doen tijdens de studie.

Studenten hebben dus verschillende mogelijkheden, met en zonder bijbaan, om rond te komen tijdens hun opleiding.

23

Denkt u dat de basisbeurs voldoende is voor een student met of zonder bijbaan om schuldenvrij af te kunnen studeren?

Het studiefinancieringsstelsel heeft als doel om studenten financieel te ondersteunen tijdens hun studie, maar niet om volledig in het levensonderhoud te voorzien. Als overheid ziet het kabinet een gedeelde verantwoordelijkheid van drie partijen om te voorzien in dat levensonderhoud van studenten, namelijk de overheid, de ouders en de student zelf. Die bijdrage van de student kan zijn door middel van een bijbaan of door een lening aan te gaan. Een bijbaan kan ook een goede manier zijn om al wat werkervaring op te doen tijdens de studie. Er zullen naar verwachting dus ook studenten zijn die schuldenvrij afstuderen.

24

Zijn de studenten met de nieuwe basisbeurs in 2023 financieel beter of slechter af dan de vorige generatie studenten met een basisbeurs? Kunt u dit onderbouwen?

Hoewel de basisbeurs lager is dan in 2015, is de hogere aanvullende beurs voor studenten wiens ouders een laag inkomen hebben hoger dan in het oude stelsel. Of studenten financieel beter of slechter af zijn dan in 2015, hangt dus af van de individuele student. Indien gekeken wordt naar studenten met ouders met een laag inkomen, die de ondersteuning vanuit de overheid het hardste nodig hebben, is de financiële positie aanmerkelijk verbeterd. Voor studenten met ouders met een hoger inkomen is de financiële positie minder gunstig dan in 2015, maar nog steeds aanmerkelijk gunstiger dan onder het leenstelsel.

25

Kunt u uitleggen waarom de inkomensgrens van de ouders om in aanmerking te komen voor de aanvullende beurs met bijna 12.000 euro per jaar is verlaagd?

Het kabinet stelt voor om de voorwaarden voor de aanvullende beurs niet te veranderen. De inkomensgrens blijft dus gelijk ten opzichte van het huidige stelsel – namelijk € 53.900.

26

Kunt u uiteenzetten, sinds de invoering van de studiefinanciering/basisbeurs, hoe jaarlijks de bedragen de doelgroepen en het stelsel zijn veranderd? Kunt u dit zo gedetailleerd mogelijk uiteenzetten?

Het studiefinancieringsstelsel bestaat al zeer lang – de eerste vorm stamt uit de 19e eeuw – en is gedurende de tijd sterk veranderd. In de Beleidsdoorlichting artikel 11 Studiefinanciering is een uitgebreide uiteenzetting gemaakt van de geschiedenis van het stelsel. Deze is te vinden in hoofdstuk 2.1 van de beleidsdoorlichting, waar het kabinet graag naar verwijst.

27

Hoeveel studenten zijn uitwonend en hoeveel daarvan komen in aanmerking voor de huurtoeslag?

Studenten in het hoger onderwijs hoeven op dit moment niet aan te geven of zij uit- of thuiswonend zijn. Daardoor zijn er geen exacte cijfers over hoeveel studenten uitwonend zijn. Op basis van ramingen is de schatting dat er op dit moment ongeveer 302.000 studenten in het hoger onderwijs uitwonend zijn.

Uit enquêteresultaten ten behoeve van de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting uit het voorjaar 2020 komt naar voren dat ca. 30% van de uitwonend hurende ho-studenten huurtoeslag ontvangt. Het betreft hier enquêteresultaten waardoor het daadwerkelijke percentage iets kan afwijken.

28

Kan het stelsel met terugwerkende kracht worden ingevoerd (per 1 september 2022)?

Het is in beginsel mogelijk om aan een wettelijke regeling terugwerkende kracht te verlenen, wanneer daar een bijzondere reden voor bestaat. Dit stelt wel extra eisen aan de uitvoering. Echter, het een jaar terug laten werken van een basisbeursstelsel vergt financiële middelen die niet beschikbaar zijn gesteld in het coalitieakkoord. Tenzij uw Kamer ervoor kiest om middelen anders te besteden.

29

Wat betekent de compensatieregeling voor studenten die per 1 september 2022 gaan studeren en per 1 september 2023 een basisbeurs ontvangen?

Studenten die starten met hun opleiding in studiejaar 2022–2023 en aanspraak maken op studiefinanciering, kunnen vanaf hun tweede jaar aanspraak maken op een basisbeurs zo lang zij daar nog recht op hebben. Deze studenten studeren dan dus 1 jaar onder het leenstelsel en daarvoor ontvangen ze dan naar rato een tegemoetkoming.

30

Heeft u kennisgenomen van het plan van de SER Jongerenplatform? Wat zijn daar de structurele kosten van en is het plan voor DUO uitvoerbaar?

Ja, ik ben bekend met hun voorstel. De plannen voor een nieuw stelsel van het SER Jongerenplatform komt grotendeels overeen met het voorstel dat er nu ligt: een basisbeurs met onderscheid tussen uit- en thuiswonend, een inkomensafhankelijke aanvullende beurs en reisvoorziening en leenvoorwaarden zoals die nu gelden. De bedragen zijn wel verschillend.

Voor de variant waarin er sprake is van een maximale uitwonende beurs van € 421 en aanvullende beurs van respectievelijke € 154 en € 301 voor thuis- en uitwonende studenten raamt het SER Jongerenplatform structureel op € 1,3 miljard op jaarbasis. Aanvullend schetsen zij een optie waarin ook een basisbeurs van € 112 voor thuiswonende studenten beschikbaar wordt gesteld en een verhoging van de inkomensafhankelijke beurs tot respectievelijke € 308 en € 452 voor thuis- en uitwonende studenten. Daarin pleiten zij voor een verruiming van de aanvullende beurs voor de middeninkomens. De geraamde structurele kosten inclusief verhogingen komen in totaal uit op € 1.7 miljard op jaarbasis. Deze structurele kosten zijn nog exclusief uitvoeringskosten.

Een deel van de voorgestelde plannen zijn voor DUO uitvoerbaar. Echter bevat het voorstel enkele elementen, zoals de koppeling met de huurtoeslag en fiscale voorzieningen, die zeer complex zijn.

31

Hoeveel studenten komen straks in aanmerking voor een basisbeurs waarvan de ouders een inkomen hebben van 100.000 euro of hoger?

Naar schatting komen er ongeveer 160.000 studenten in aanmerking voor een basisbeurs waarvan de ouders een inkomen hebben van € 100.000 of hoger.

32

Kunt u bevestigen dat DUO nog steeds jaarlijks de hoogte van de studiefinanciering actualiseert, zoals deze zou zijn onder de oude basisbeurs? Wat zijn de kosten voor de herinvoering van het leenstelsel als deze bedragen worden gehanteerd?

De hoogte van de basisbeurs in het oude stelsel wordt jaarlijks geïndexeerd. De geïndexeerde basisbeursbedragen van het oude stelsel zijn € 312,52 voor uitwonende studenten en € 112,25 voor thuiswonende studenten voor studiejaar 2021–2022. De additionele kosten van het verhogen van deze bedragen ten opzichten van de voorkeursvariant zijn € 202 miljoen.

33

Met de voorkeursvariant als basis, wat zou de hoogte van de aanvullende beurs zijn, als de aanvullende beurs tot een inkomensgrens van 34.600 euro dezelfde hoogte had als de basisbeurs en aanvullende beurs uit het oude stelsel en afloopt bij een inkomensgrens van 100.000 euro?

De geïndexeerde bedragen van de basisbeurs bedragen voor uitwonenden € 313 en de aanvullende beurs € 299. Als diezelfde bedragen als uitgangspunt worden genomen, zoals de vraag verzoekt, zou de hoogte van de aanvullende beurs tot een inkomensgrens van € 34.600 dus € 299 zijn. De hoogte van de aanvullende beurs neemt vervolgens proportioneel af tot de inkomensgrens van € 100.000 wordt bereikt. De vraag wat de hoogte is van de aanvullende beurs voor inkomens tussen de € 34.600 en € 100.000, hangt dan dus af van het precieze inkomen waarvoor de vraag wordt gesteld. Zie daarvoor de tabellen hieronder. De structurele kosten ten opzichte van de voorkeursvariant bedragen circa € 255 miljoen.

Uitwonend

Inkomen

Aanvullende beurs

Basisbeurs

Totaal

€ 34.586

€ 299,28

€ 312,52

€ 611,80

€ 40.000

€ 274,51

€ 312,52

€ 587,03

€ 50.000

€ 228,76

€ 312,52

€ 541,28

€ 60.000

€ 183,01

€ 312,52

€ 495,53

€ 70.000

€ 137,26

€ 312,52

€ 449,78

€ 80.000

€ 91,50

€ 312,52

€ 404,02

€ 90.000

€ 45,75

€ 312,52

€ 358,27

€ 100.000

€ –

€ 312,52

€ 312,52

Thuiswonend

Inkomen

Aanvullende beurs

Basisbeurs

Totaal

€ 34.586

€ 275,86

€ 112,25

€ 388,11

€ 40.000

€ 253,03

€ 112,25

€ 365,28

€ 50.000

€ 210,86

€ 112,25

€ 323,11

€ 60.000

€ 168,69

€ 112,25

€ 280,94

€ 70.000

€ 126,51

€ 112,25

€ 238,76

€ 80.000

€ 84,34

€ 112,25

€ 196,59

€ 90.000

€ 42,17

€ 112,25

€ 154,42

€ 100.000

€ –

€ 112,25

€ 112,25

34

Zijn er voldoende financiële middelen om álle studenten die in aanmerking komen voor een studievoorschotvoucher een voucher ter waarde van 2.150 euro te geven? Indien de 600 miljoen euro niet toereikend is: hoeveel geld ontbreekt er om alle studenten die daarvoor in aanmerking komen een voucher te geven ter waarde van 2.150 euro?

Daarvoor zijn onvoldoende middelen beschikbaar. We verwachten dat er de komende tijd ca 374 duizend studenten recht krijgen op een studievoorschotvoucher, gebaseerd op de instroom in de studiejaren 2015 t/m 2018. Bij een waarde van € 2.150 per voucher is een totaal budget van circa € 804 miljoen nodig, uitgaand van de eerder genoemde inschatting van 374 duizend rechthebbenden. Dit is € 130 miljoen meer dan het totaal beschikbare budget van € 674 miljoen (geïndexeerd tot en met prijspeil 2021).

35

Wat zijn de uitvoeringskosten en handhavingskosten van de huidige studiefinanciering voor DUO en hoeveel additionele kosten verwacht DUO te maken bij het uitvoeren van de voorgestelde maatregelen?

De kosten voor het product studiefinanciering bedragen circa € 150 miljoen. Dit betreft ook diensten voor bijvoorbeeld het studentenreisproduct. De uitvoeringskosten voor deze wijziging zijn voorlopig geschat op € 19 miljoen. DUO zal in haar uitvoeringstoets in meer detail ingaan op de uitvoeringskosten.

36

Welke wijzigingen bevat het wetsvoorstel Wet versterking handhaving en inning studiefinanciering en verwacht u het wetsvoorstel deze kabinetsperiode aanhangig te maken?

Het wetsvoorstel Wet versterking handhaving en inning studiefinanciering heeft drie kerndoelen:

  • 1) Het verbreden van het toezichthouderschap van DUO, om onder andere essentiële informatie van andere organisaties te verkrijgen en te verwerken;

  • 2) Het instellen van de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete; en

  • 3) Uitbreiding van de mogelijkheden voor DUO om niet-betalende debiteuren in het buitenland beter op te sporen.

Op dit moment wordt, in samenspraak met DUO, gekeken of het wetsvoorstel zoals dat er nu ligt nog voldoet aan de huidige wensen en past binnen de bredere visie rond misbruik en oneigenlijk gebruik van het kabinet. Op basis daarvan zal het kabinet besluiten of, wanneer en in welke vorm dit wetsvoorstel aan de Kamer zal worden gezonden.

37

Wilt u een vergelijking maken van de maanlasten en de invloed op hypotheekverstrekking op basis van de gemiddelde studieschuld bij de laatste lichting studenten voor invoering van het leenstelsel en het eerste cohort onder het leenstelsel?

Uit de meest recente Monitor Beleidsmaatregelen hoger onderwijs (2020–2021) (Kamerstuk 31 288, nr. 914) blijkt dat de gemiddelde studieschuld voor het eerste cohort onder het leenstelsel op peildatum 31-9-2020 € 17.620 bedraagt. Voor het laatste cohort voor invoering is dit € 12.248. De verwachting is dat deze schulden oplopen tot € 21.000 voor het eerste cohort onder het leenstelsel en € 15.000 voor het laatste cohort voor invoering van het leenstelsel. In het vervolg van deze vraag ga ik uit van deze laatste bedragen.

Het daadwerkelijke maandelijkse bedrag dat iemand moet aflossen aan studieschuld is afhankelijk van meerdere factoren, zoals het inkomen en de terugbetalingsregeling. Het is daarom niet te zeggen wat het maandelijkse bedrag is wat terugbetaald moet worden.

De gevolgen voor hypotheekverstrekking zijn wel inzichtelijk te maken. De (oud-)studenten die gestudeerd hebben voor invoering van het leenstelsel hebben een terugbetaaltermijn van de studieschuld van 15 jaar. Hierdoor hebben ze een wegingsfactor van 0,65%. Bij een geschatte gemiddelde studieschuld van € 15.000 betekent dit dat de hypotheekverstrekker ervanuit gaat dat 0,65% van € 15.000 gebruikt wordt aan aflossing van de schuld. Dit komt neer op € 97,50 per maand. Dat bedrag kan dus niet meer aan een hypotheek worden besteed. Bij een hypotheekrente van 2% leidt een maandlast van € 97,50 tot een lagere hypotheek van ongeveer € 26.400 dan iemand zonder studieschuld.

De (oud-)studenten die zijn begonnen met studeren onder het leenstelsel hebben een terugbetaaltermijn van 35 jaar. De bijbehorende wegingsfactor is 0,35%. Bij een geschatte gemiddelde studieschuld van € 21.000 betekent dit een bedrag van € 73,50 dat niet meer aan een hypotheek kan worden besteed. Bij een hypotheekrente van 2% leidt een maandlast van € 73,50 tot een lagere hypotheek van circa € 19.950 dan iemand zonder studieschuld.

38

Wilt u aangeven op welke manier de verwachte leenangst in de voorbereiding en behandeling van het leenstelsel aan bod is gekomen? In hoeverre verschilt de leenangst die zich heeft voorgedaan van de verwachtingen?

Bij de invoering van het leenstelsel is gekeken naar de mogelijke leenangst bij studenten. Welke rol leenangst of leenaversie speelt in de keuze om te gaan studeren, is toen op grond van beschikbaar nationaal en internationaal vergelijkend onderzoek in kaart gebracht. Uit deze onderzoeken bleek dat er inderdaad leenangst bestaat, maar dat de rol ervan in de keuzevorming van studenten slechts beperkt is: als lenen nodig is om te kunnen studeren, dan laten studenten zich daardoor doorgaans niet weerhouden. Daarbij bleek dat het wel van belang is dat de toegankelijkheid van onderwijs voor studenten uit gezinnen met een lagere sociaaleconomische status wordt gewaarborgd, dat kan worden geleend tegen sociale en flexibele voorwaarden en dat eventuele terugbetalingsproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarom zijn destijds de aanvullende beurs verruimd en de terugbetaalvoorwaarden versoepeld.

Zolang studeren een goede investering is, ligt het ook niet voor de hand dat studenten zich door leenaversie zouden laten tegenhouden. Deze bevindingen hebben er onder andere toe geleid dat de voorwaarden waaronder de overheid het studievoorschot heeft ingevoerd, dermate gunstig en sociaal zijn, dat leenangst of leenaversie onder studenten zo veel mogelijk wordt voorkomen.

Uit de beleidsdoorlichting over Artikel 11: Studiefinanciering bleek dat leenaversie bij mbo-studenten en jongeren met ouders lager opgeleid zijn een kleine rol speelt bij de intentie om door te stromen naar het hoger onderwijs. Het betrof hier de intentie om door te stromen; er is niet onderzocht of deze jongeren daadwerkelijk niet zijn doorgestroomd naar het hoger onderwijs. Ook blijkt dat studenten niet meer zijn gaan werken.

39

In hoeverre is de kritiek op het leenstelsel en het voornemen tot wijziging gebaseerd op daadwerkelijke leenangst en ernstige problemen met schulden en financieringsmogelijkheden of is in aanmerkelijke mate ook sprake van een lobby om het leenstelsel om zeep te helpen? Klopt het dat de onderzoeksresultaten tot dusverre, in relatie tot de verwachte resultaten, niet direct aanleiding bieden tot algehele herziening van het stelsel?

De invoering van een nieuw stelsel voor het hoger onderwijs in collegejaar 2023–2024 is afgesproken in het coalitieakkoord. Het klopt dat de argumenten die indertijd hebben geleid tot invoering van het leenstelsel nog steeds relevant zijn, zoals ook in de hoofdlijnenbrief is gesteld. Daar staat tegenover dat we bepaalde zaken – zoals het studentenwelzijn en de hoge schulden waarmee studenten afstuderen – anders wegen dan acht jaar geleden.

40

Hoeveel is de gemiddelde studieschuld onder het leenstelsel als de niet-lenende studenten niet worden meegeteld?

De gemiddelde studieschuld onder het leenstelsel als alleen lenende studenten worden meegeteld is € 24.121. Het betreft hier studenten in het hoger onderwijs die zijn gestart met een studie, ongeacht of zij zijn afgestudeerd, uitgevallen, geswitcht of nog studeren uit instroomcohort 2015 (het eerste studievoorschotcohort). Er is geen rekening gehouden met aflossingen.

41

Welke acties onderneemt u om de prestatiedruk onder studenten te verlagen?

Het coalitieakkoord bevat een aantal afspraken, zoals t.a.v. het bindend studieadvies en studiefinanciering, waarmee de prestatiedruk bij studenten kan worden verminderd.

Daarnaast ben ik bezig met de «Spreek-je-uit»-tour waarin ik uitgebreid in gesprek ga met studenten. Ook daarin komt het thema prestatiedruk aan de orde. Op basis daarvan komen wellicht aanvullende maatregelen aan de orde. Daarnaast ben ik van plan om op korte termijn met onderwijsinstellingen in gesprek te gaan om deze prestatiedruk aan te pakken.

42

Worden bij studenten die het komende jaar met de opleiding starten bij inwerkintreding van het nieuwe stelsel met terugwerkende kracht de voorwaarden van het nieuwe stelsel op hun eerste studiejaar toegepast? Waarom wel of niet? Hoe is hierin meegewogen dat juist de voorwaarden voor het komende studiejaar erg belangrijk zijn voor de keuzes die studenten maken en dat nadelige regelingen tot onwenselijk studie-uitstel kunnen leiden?

De basisbeurs wordt volgens de afspraak uit het Coalitieakkoord in studiejaar 2023–2024 opnieuw ingevoerd in het hoger onderwijs. Studenten die starten met hun opleiding in studiejaar 2022–2023 en aanspraak maken op studiefinanciering, kunnen vanaf hun tweede jaar aanspraak maken op een basisbeurs. Door terugwerkende kracht toe te passen zal de nieuwe basisbeurs voor alle studenten lager uitvallen. Daarbij is (uitvoeringstechnisch en financieel) niet voorzien dat ze met terugwerkende kracht aanspraak maken op een basisbeurs. Als de contouren uit de hooflijnenbrief blijven staan, dan kunnen deze studenten voor dat ene jaar studeren onder het leenstelsel wel aanspraak maken op een tegemoetkoming.

43

Wat is de definitie van een middeninkomen?

Er zijn verschillende definities van een middeninkomen. De WRR heeft het in «de Val van de Middenklasse» bijvoorbeeld in de regel over huishoudens met een inkomen tussen 60% en 200% van het mediane huishoudinkomen, maar soms ook over huishoudens van het 3e t/m het 8e inkomensdeciel. Volgens de eerste definitie gaat het om huishoudinkomens tussen de € 34.260 en € 114.200; volgens de tweede definitie om inkomens tussen de € 31.400 en € 97.900. Deze cijfers betreffen bruto huishoudinkomens van CBS Statline over 2020 (laatst bekende jaar).

44

In hoeverre zijn mogelijkheden onderzocht om het onderscheid uitwonend en thuiswonend toch te kunnen opheffen en daarmee onder meer het risico van misbruik te vermijden?

De mogelijkheid om het onderscheid tussen uit- en thuiswonende studenten niet terug te laten keren en een uniforme beurs uit te keren is in overweging genomen. Onder meer uit onderzoek van het NIBUD blijkt echter dat uitwonende studenten significant hogere kosten hebben dan thuiswonende studenten. Zelfstandig wonen wordt op deze manier ook ondersteund, wat bijdraagt aan de persoonlijke ontwikkeling van studenten. De studentenbonden hebben ook aangegeven hier een voorkeur voor te hebben.

Met dit onderscheid ontstaat inderdaad een risico op misbruik. Gelet op cijfers ten tijde van het oude basisbeursstelsel en nu in het mbo wordt dit risico echter als acceptabel ingeschat. Ook zijn er in het verleden geen andere redenen gebleken om dit onderscheid op te heffen. In het mbo bestaat het immers nog steeds.

45

In hoeverre is het juridisch mogelijk het ontvangen van een studielening op te schorten met behoud van de inschrijving aan de instelling, ten einde een extra jaar van de nieuwe basisbeurs veilig te stellen? Hoe is rekening gehouden met calculerend gedrag bij zittende studenten en instellingen?

Een student kan zich jaarlijks inschrijven aan een hoger onderwijsinstelling. Een student kan er voor kiezen in dat jaar nog geen studiefinanciering aan te vragen of de huidige studiefinanciering een jaar te pauzeren. De student heeft dan wel de verplichting om collegegeld aan de instelling te betalen. De raming is gebaseerd op de referentieraming 2022. In de referentieraming zijn nog geen gedragseffecten over het herinvoeren van de basisbeurs meegenomen.

46

Hoe vaak kwam oneigenlijk gebruik voor van de uitwonendenbeurs in het oude stelsel (2008–2015)?

De wet waarmee de controle op de uitwonenden beurs is aangescherpt en DUO meer bevoegdheden heeft gekregen om te controleren en boetes op te leggen, is in 2012 ingevoerd. Er kunnen daarom over de jaren 2008 tot en met 2011 geen gegevens worden verstrekt. DUO voert controles uit in de vorm van huisbezoeken en baseert zich daarbij op indicaties van mogelijk oneigenlijk gebruik. Voor wat betreft de periode 2012–2015 zijn jaarlijks tussen de 1.400 en 2.000 gevallen van oneigenlijk gebruik van de uitwonendenbeurs bij deze controles vastgesteld.

47

Hoeveel levert de verhoging van de controlecapaciteit ten aanzien van onrechtmatig gebruik van de uitwonendenbeurs op?

Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de resultaten van de uitwonendencontrole MBO over de jaren 2019 en 2020. In beide jaren was de opbrengst bij gemiddeld 1.200 controles € 17,5 mln. Deze opbrengsten bestonden uit teruggevorderde uitwonendenbeurs, bestuurlijke boetes alsmede een geëxtrapoleerd bedrag op basis van de preventieve werking van € 15 miljoen. Met preventieve werking wordt de daling van het aantal uitwonende studenten bedoeld.

Als het aantal controles wordt verhoogd voor zowel mbo als ho naar 2.500 of 4.000 controles, zullen de opbrengsten naar verwachting kunnen oplopen tot circa € 5,2 mln. respectievelijk € 8,5 mln. De preventieve werking is vastgesteld op 30 miljoen en moet daaraan worden toegevoegd. De opbrengsten worden dan afgerond € 35 mln. respectievelijk € 38 mln. per controlejaar. Uiteraard is deze raming met de nodige onzekerheden omgeven.

48

Hoe zag de controle op oneigenlijk gebruik van de aanvullende beurs eruit onder het voormalige stelsel van studiefinanciering? Zijn er ondertussen nieuwe (technische) mogelijkheden beschikbaar?

De aanvullende beurs wordt toegekend op basis van het inkomen van de ouders. Voor zover het om Nederlandse inkomens gaat worden die direct door de Belastingdienst verstrekt. Daarbij wordt altijd uitgegaan van de situatie van twee jaar geleden, omdat die gegevens vast staan. Als er geen inkomen bij de Belastingdienst bekend is, moet de student zelf het inkomen van de ouders opgeven en bewijsstukken overleggen. De Belastingdienst kan het inkomen dan later alsnog vaststellen. Wanneer dat gebeurt ontvangt DUO die informatie en wordt de aanvullende beurs opnieuw op basis van dat inkomen vastgesteld. Bij buitenlandse inkomens is het niet mogelijk om dit door de Belastingdienst te laten controleren en moet worden uitgegaan van overlegde bewijsstukken.

49

Waarom is in het leenstelsel ervoor gekozen om geen onderscheid te maken tussen uitwonende en thuiswonende studenten bij de aanvullende beurs?

Bij invoering van het leenstelsel is het onderscheid tussen uit- en thuiswonende studenten voor de aanvullende beurs verdwenen. Dit had niet alleen een inhoudelijke reden – alle studenten kregen immers dezelfde rechten –, maar dit leverde ook winst op in de uitvoering. Gelet op het kleine verschil dat zou ontstaan tussen de uit- en thuiswonende aanvullende beurs en de effecten die een dergelijk verschil op de uitvoering zou hebben, is er voor gekozen om dit onderscheid niet terug te laten keren.

50

Welke adviezen heeft DUO gegeven ten aanzien van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het onderscheid tussen uit- en thuiswonende studenten? Wat is de te verwachte fraude bij het hanteren van het onderscheid tussen uit- en thuiswonende studenten? Wat zijn de kosten van de uitvoering, controle en handhaving ten opzichte van het niet hanteren van dit onderscheid?

DUO heeft aangegeven het onderscheid tussen uit- en thuiswonende studenten zowel uitvoerbaar als handhaafbaar is. Wel zal de handhavingscapaciteit moeten worden opgehoogd. Na invoering van het leenstelsel was deze immers lager geworden, omdat er voor nieuwe studenten in het hoger onderwijs geen controles meer uitgevoerd hoefden te worden.

Er is een risico op misbruik met de regeling en het kabinet gaat ervanuit dat dit evenveel voor zal komen als nu in het mbo. DUO voert controles uit in de vorm van huisbezoeken en baseert zich daarbij op indicaties van mogelijk oneigenlijk gebruik. De verwachting is dat studenten in het ho in dezelfde mate oneigenlijk gebruik maken van de uitwonende beurs als in het mbo. In het mbo worden jaarlijks ongeveer 1100 huisbezoeken verricht. De kosten van de uitwonenden controle worden – afhankelijk van het aantal huiscontroles – geraamd tussen de € 1,8 en € 2,9 miljoen. De kosten van een huiscontrole bedragen € 600 exclusief BTW, de overige kosten worden door DUO zelf gemaakt.

51

Hoe groot zijn de groepen uitwonende studenten en thuiswonende studenten die recht hebben op studiefinanciering in absolute cijfers en relatief ten opzichte van elkaar?

In 2022 zijn er naar schatting 581.600 studenten in het hoger onderwijs met recht op studiefinanciering. Dit kan een basisbeurs, aanvullende beurs, reisvoorziening of lening zijn. In tabel 1 hieronder is een uitsplitsing te zien naar onderwijssoort en het aantal thuiswonende en uitwonende studenten in absolute cijfers en relatief ten opzichte van elkaar. Voor het HBO en WO is het een schatting, voor studenten onder het leenstelsel wordt niet mee bijgehouden of zij uitwonend of thuiswonend zijn.

 

Mbo

Hbo

Wo

Thuiswonend

194.200

(83%)

197.000 (57%)

82.600 (35%)

Uitwonend

39.800

(17%)

148.600

(43%)

153.400 (65%)

Totaal

234.300

345.600

236.000

52

Wat zou de hoogte van de basisbeurs in de verschillende varianten zijn als er geen onderscheid wordt gemaakt tussen uit- en thuiswonende studenten?

De hoogte van de basisbeurs in de verschillende varianten als er geen onderscheid wordt gemaakt tussen uit- en thuiswonende studenten zijn te zien in onderstaande tabel.

Voorkeursvariant

Variant 1

Variant 2

Variant 3

€ 175,40

€ 201,25

€ 166,25

€ 155,50

53

Hoe heeft het kabinet de gegevens gewogen dat de groep studenten uit middeninkomens tot 69.000 euro juist de zwaarste klappen van het leenstelsel hebben gehad, waarvoor bij invoering reeds te vrezen viel? Is het niet een gemiste kans om, gezien het relatief beperkt benodigde budget en de geringe herverdeeleffecten, het oprekken van de inkomensgrens achterwege te laten?

Het klopt dat studenten met ouders met een middeninkomen in een lastige financiële situatie terecht kunnen komen, als hun ouders geen bijdrage kunnen of willen leveren en zij ook niet in aanmerking komen voor de aanvullende beurs. Daarom heeft het kabinet ook gekeken naar de optie om de inkomensgrens te verhogen, zodat studenten met ouders met een inkomen tot € 70.000 in aanmerking komen voor een aanvullende beurs. Die investering zou leiden tot een verlaging van de nieuwe basisbeurs in het hoger onderwijs van gemiddeld ongeveer € 20 per maand.

54

Hoeveel kost het om de inkomensgrens van 53.000 euro te verhogen tot 100.000 euro?

De huidige inkomensgrens bij de aanvullende beurs is € 53.927. Wanneer deze grens wordt verschoven naar € 100.000 nemen de structurele kosten per jaar toe met € 311 miljoen.

55

Met hoeveel euro zou het bedrag van de basisbeurs verlaagd moeten worden om een inkomensgrens van 100.000 euro te handhaven?

Wanneer de huidige inkomensgrens van € 53.927 voor de aanvullende beurs wordt verhoogd naar € 100.000, dalen de bedragen van de basisbeurs in de voorkeursvariant uit de hoofdlijnenbrief als volgt.

Voor thuiswonende studenten wijzigt de basisbeurs van € 91 per maand naar € 59,50 per maand. Dit komt neer op een daling van € 31,50 per maand. Voor uitwonende studenten daalt de basisbeurs van € 255 per maand naar € 165,70 per maand. Dit komt neer op een daling van € 89,30 per maand.

56

Kunt u de kosten aangeven van het verhogen van de inkomensgrens van ouders voor een minimale aanvullende beurs van a) 53.900 naar 55.000 euro, b) 55.00 naar 60.000 euro, c) 60.000 naar 65.000 euro, d) 65.000–70.000 euro en d) 70.000–75.000 euro?

In onderstaande tabel zijn de structurele meerkosten per jaar opgenomen voor de gevraagde verhogingen van de inkomensgrenzen voor de minimale aanvullende beurs.

Verhoging inkomensgrens

Structurele meerkosten in miljoenen

53.927 (huidige grens)–55.000

5

55.000–60.000

29

60.000–65.000

32

65.000–70.000

35

70.000–75.000

37

57

Zijn er ook incidentele kosten gemoeid met het anders inrichten van de aanvullende beurs? Zo ja wat is de omvang hiervan?

Om het niet-gebruik van de aanvullende beurs te verminderen zal DUO de voorlichting verder verbeteren en daarnaast aanpassingen doen in bijvoorbeeld de aanvraagschermen voor de aanvullende beurs in MijnDUO. Daarnaast zullen structureel meer inkomensgegevens worden opgevraagd en is de verwachting dat er meer vragen vanuit studenten beantwoord zullen moeten worden. Daar gaan ook kosten mee gepaard van naar verwachting ongeveer € 3,5 miljoen structureel. Het overgrote deel van het geld voor het verlagen van het niet-gebruik komt echter terecht bij de student, namelijk in de vorm van een uitkering van de aanvullende beurs die anders niet was ontvangen.

58

Kan een tabel worden aangeleverd van de hoogte van de aanvullende beurs tot aan het inkomensplafond van 53.000 euro, per stijging van het inkomen met 5.000 euro? En kan een dergelijk tabel ook worden aangeleverd voor de alternatieven?

Hieronder zijn twee tabellen opgenomen.

De eerste tabel geeft de hoogte van de aanvullende beurs weer per stijging van het inkomen met € 5.000. Deze tabel gaat tot en met het inkomensplafond van € 53.900. Dit is de inkomensgrens van het inkomen van de ouders die wordt gehanteerd bij de voorkeursvariant en variant 1 uit de hoofdlijnenbrief.

Inkomen ouders

Hoogte aanvullende beurs

€ 34.600

€ 419,04

€ 40.000

€ 301,74

€ 45.000

€ 193,41

€ 50.000

€ 85,08

€ 53.900

€ 0

De tweede tabel geeft de hoogte van de aanvullende beurs weer per stijging van het inkomen met € 5.000 maar dan tot en met het inkomensplafond van € 70.000. Dit is de inkomensgrens van het inkomen van de ouders die wordt gehanteerd bij variant 2 en 3 uit de hoofdlijnenbrief.

Inkomen ouders

Hoogte aanvullende beurs

€ 34.600

€ 419,04

€ 40.000

€ 354,98

€ 45.000

€ 295,81

€ 50.000

€ 236,64

€ 55.000

€ 177,48

€ 60.000

€ 118,31

€ 65.000

€ 59,14

€ 70.000

€ 0,00

59

Met hoeveel euro zal de gemiddelde studieschuld dalen door de herinvoering van de basisbeurs?

De verwachting is dat studenten hun lening zullen verlagen. Hoe hoog dat bedrag precies zal zijn is afhankelijk van de hoogte van de basisbeurs, maar ook van gedragseffecten. Zo zou het kunnen zijn dat studenten – omdat ze gewend zijn aan hogere leningen – hun lening niet volledig verlagen met het bedrag van de basisbeurs. Ook kan het zijn dat studenten nu juist een grotere wens ervaren om zonder schulden af te studeren en daarmee helemaal geen lening meer aanvragen. Het is daarom lastig om te bepalen met hoeveel de gemiddelde studieschuld zal dalen.

60

Als de bedragen voor de thuiswonende en uitwonende basisbeurs ten opzichte van het studiefinancieringsstelsel van voor 2015 zouden worden geïndexeerd naar de huidige koopkrachtcijfers (2022) op welke bedragen zouden deze thuiswonende en uitwonende beurs dan uitkomen?

Er zijn nog steeds een aantal studenten die een basisbeurs onder het oude stelsel ontvangen. Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. De geïndexeerde beursbedragen van het oude stelsel zijn € 312,52 voor uitwonende studenten en € 112,25 voor studiejaar 2021–2022.

61

Hoeveel geld zou het kosten om de aanvullende beurs te verbreden naar een verzamelinkomensgrens van 80.000 euro? Hoeveel geld zou dit per student per jaar kosten?

Wanneer de inkomensgrens voor de aanvullende beurs van € 53.900 wordt verbreed naar een verzamelinkomen van € 80.000 dan nemen de structurele jaarlijkse kosten voor de aanvullende beurs toe met € 175 miljoen.

Dit heeft als gevolg dat de basisbeurs ten opzichte van de voorkeursvariant voor thuiswonende studenten afneemt met € 17,50 in de maand (van € 91 per maand in de voorkeursvariant naar € 73,50 per maand in de nieuwe situatie).

De uitwonende beurs neemt ten opzichte van de voorkeursvariant af met € 50 in de maand (van € 255 per maand in de voorkeursvariant naar € 205 per maand in de nieuwe situatie).

62

Wat voor effect hebben de voorgestelde bedragen voor de thuiswonende en uitwonende basisbeurs uit de voorkeursvariant op de koopkracht van studenten?

De voorgestelde bedragen voor de thuiswonende en uitwonende basisbeurs hebben een positief effect op de koopkracht van studenten. In de koopkrachtraming van het CPB worden studenten niet als aparte groep meegenomen. Preciezere ramingen zijn daarom niet mogelijk.

63

Hoe is de verhouding tussen de bedragen voor de thuiswonende en uitwonende beurs tot stand gekomen?

Voor het berekenen van de bedragen voor de basisbeurs is de € 1 miljard structureel die in het coalitieakkoord is opgenomen voor herinvoering van de basisbeurs als uitgangspunt genomen. Vanuit daar is gekeken naar de benodigde middelen voor de andere maatregelen die in de voorkeursvariant zijn benoemd en vervolgens zijn de resterende middelen gebruikt voor de basisbeurs. Voor de verhouding tussen het bedrag voor uitwonende en thuiswonende studenten is gekozen om de verhouding, zoals deze in het oude basisbeursstelsel gold, zo goed mogelijk aan te houden.

64

In de nota van het Ministerie van 17 januari 2022 wordt een bedrag genoemd van 135 miljoen euro structureel voor het verhogen van de inkomensgrens voor de aanvullende beurs naar 70 000 euro, terwijl in de hoofdlijnenbrief een bedrag van € 105 miljoen wordt genoemd. Hoe verklaart u dit verschil?

Het verschil wordt grotendeels verklaard door de aannames die zijn gedaan in de afname van het niet-gebruik aanvullende beurs. In het bedrag van € 135 miljoen is rekening gehouden met een afname in het niet-gebruik aanvullende beurs met 100 procent. Op basis van inschattingen uit de gedragswetenschap gaan we nu uit van een afname van het niet-gebruik aanvullende beurs van 75 procent.

Daarnaast werd er in de nota van het Ministerie van 17 januari 2022 gerekend in prijspeil 2021. De inkomensgrenzen en het maximale aanvullende beurs bedrag zijn in prijspeil 2022 hoger dan in prijspeil 2022. Dit levert ook kleine verschillen op in de structurele bedragen.

65

Waarom heeft u gekozen voor een inkomensgrens van 70 000 euro voor de aanvullende beurs en niet, bijvoorbeeld, voor 80 000 euro?

Het kabinet heeft gekozen om het voorbeeld te geven van het verhogen van de inkomensgrens naar € 70.000, omdat dit aan de ene kant zorgt voor een significant grotere groep die in aanmerking komt voor de aanvullende beurs en aan de andere kant niet een heel groot financieel beslag legt op de basisbeurs. Uiteraard zijn er ook andere keuzes te maken in de hoogte van de aanvullende beurs, waarbij telkens de afweging gemaakt moet worden tussen de hoogte van de basisbeurs en de omvang van de doelgroep van de aanvullende beurs om binnen de financiële kaders te blijven.

66

Hoe wordt bij de herinvoering van de basisbeurs rekening gehouden met studenten waarvoor een langere studieduur dan 4 jaar onoverkomelijk is, bijvoorbeeld voor stapelaars of bij masteropleidingen van twee jaar?

De prestatiebeurs hoger onderwijs, waar de basisbeurs een onderdeel van is, wordt in beginsel toegekend voor vier jaar. Deze termijn van vier jaar kan worden verlengd indien een student een masteropleiding gaat volgen die in de wet is aangewezen. Zo krijgen studenten die een eenjarige hbo-master gaan doen één jaar extra prestatiebeurs en komen studenten die een wo-master geneeskunde gaan doen in aanmerking voor twee of drie jaar extra prestatiebeurs, bovenop de vier jaar.

Wel kan een student de prestatiebeurs hoger onderwijs maar één keer ontvangen. Dat betekent dat iemand die na een volledige hbo-opleiding nog een volledige wo-opleiding wil doen, daar niet opnieuw prestatiebeurs voor ontvangt. Dit geldt niet voor doorstromers van het mbo naar het ho. Die studiefinancieringssystemen staan los van elkaar en na een afgeronde mbo-opleiding, krijgt een doorstromer naar het ho dus opnieuw een prestatiebeurs toegekend.

67

Hoe wordt rekening gehouden met studenten die in 2015 zijn begonnen met studeren en nu tegen het einde van hun leentermijn van 7 jaar zitten? Wat betekent de herinvoering van de basisbeurs voor deze groep?

De basisbeurs wordt per studiejaar 2023/2024 opnieuw ingevoerd en de nieuwe regels gaan dan gelden voor alle studenten, ook de studenten die al studeren. Dat betekent echter niet dat alle zittende studenten een basisbeurs gaan ontvangen, daarvoor moeten zij nog wel aanspraak maken op een prestatiebeurs. Een student die geen recht meer heeft op een prestatiebeurs, krijgt dan ook geen basisbeurs meer.

Deze studenten komen – op het moment dat zij een diploma halen – wel in aanmerking voor een tegemoetkoming. Ook hebben zij recht op de korting van de studieschuld, die voortkomt uit het aanpassen van de vorm van de studievoorschotvouchers.

68

Hoeveel studenten (absoluut en relatief t.o.v. het totaal aantal studiefinanciering gerechtigden) komen in aanmerking voor de aanvullende beurs? Hoeveel studenten maken gebruik van de aanvullende beurs en hoeveel studenten maken geen gebruik van de aanvullende beurs?

In 2021 maakten er in het hoger onderwijs 131.000 studenten gebruik van de aanvullende beurs. Naar schatting maakten in 2021 33.000 studenten geen gebruik van de aanvullende beurs, terwijl ze daar wel recht op hebben. Naar schatting kwamen er in 2021 164.000 studenten in het hoger onderwijs in aanmerking voor een aanvullende beurs, dat is 38 procent van het totaal aantal studiefinancieringsgerechtigden.

69

Hoeveel studenten komen extra in aanmerking voor de aanvullende beurs als de inkomensgrens wordt verhoogd van 53.900 euro naar 70.000 euro?

Wanneer de inkomensgrens wordt verhoogd van 53.900 naar 70.000, komen er ongeveer 50.000 studenten extra in aanmerking voor de aanvullende beurs.

70

Hoeveel studenten komen extra in aanmerking voor de aanvullende beurs als de inkomensgrens wordt verhoogd van 53.900 euro naar 80.000 euro en wat zijn daarvan de financiële consequenties in absolute bedragen en als effect op de basisbeurs?

Wanneer de inkomensgrens wordt verhoogd van € 53.900 naar € 80.000, komen er ongeveer 80.000 studenten extra in aanmerking voor de aanvullende beurs.

De structurele jaarlijkse kosten voor de aanvullende beurs nemen toe met € 175 miljoen.

Dit heeft als gevolg dat de basisbeurs ten opzichte van de voorkeursvariant voor thuiswonende studenten afneemt met € 17,50 in de maand (van € 91 per maand in de voorkeursvariant naar € 73,50 per maand in de nieuwe situatie).

De uitwonende beurs neemt ten opzichte van de voorkeursvariant af met € 50 in de maand (van € 255 per maand in de voorkeursvariant naar € 205 per maand in de nieuwe situatie).

71

Waarom is er geen onderscheid tussen uit- en thuiswonende studenten in de aanvullende beurs gemaakt? Wat zou de hoogte van de aanvullende beurs voor thuiswonende studenten worden als er wel een onderscheid wordt gemaakt en de aanvullende beurs voor uitwonende studenten 419 euro blijft? Wat is de opbrengst als dit onderscheid wel gemaakt wordt?

Het kabinet heeft ervoor gekozen om de aanvullende beurs ongemoeid te laten. Het terugbrengen van een onderscheid naar uit- en thuiswonende studenten in de aanvullende beurs zou immers betekenen dat er ook een groep studenten op achteruit gaat. Juist bij deze groep die in een financieel lastigere positie zit wordt dat niet wenselijk geacht.

Bij invoering van een onderscheid tussen uit- en thuiswonende studenten in de aanvullende beurs volgens dezelfde voorwaarden als de systematiek vóór het leenstelsel, wordt de aanvullende beurs voor thuiswonende studenten ongeveer € 22 lager dan voor uitwonende studenten. Bij een aanvullende beurs voor uitwonenden studenten van € 419 krijgt een thuiswonende student dan € 397. Verondersteld dat de verhouding thuis- en uitwonend voor ho-studenten 50:50 is, zou de opbrengst van dit onderscheid onder de voorkeursvariant € 16 miljoen zijn.

72

Is het feit dat er niet-gebruikers zijn van de aanvullende beurs niet een tekortkoming van het kabinet zelf, bijvoorbeeld op communicatie-vlak?

Uit de beleidsdoorlichting naar artikel 11: Studiefinanciering blijkt dat de redenen voor het niet-gebruik divers zijn. Een derde van de rechthebbende studenten gaf aan de beurs niet nodig te hebben, terwijl 18 procent aangaf de beurs niet te willen vanwege de angst voor schulden.1 Uit het Nibud Studentenonderzoek bleek voorts dat een kwart van de studenten die de aanvullende beurs niet heeft aangevraagd niet wist dat ze deze aan konden vragen2 Waar een deel van de rechthebbende studenten de aanvullende beurs dus bewust niet gebruikt, is een deel zich hier ook niet goed bewust van. Daardoor komt het geld niet terecht bij de groep die het het hardste nodig heeft. Bij veel inkomensregelingen is er sprake van niet-gebruik, waarbij een deel van de rechthebbenden niet goed op de hoogte is van de regels. Daarom heeft de regering de voorlichting over de aanvullende beurs verbeterd en wijst zij studenten die deze beurs niet gebruiken nadrukkelijker op het bestaan ervan.

73

Met welk doel bent u voornemens om de gevolgen van het herinvoeren van de basisbeurs voor studenten met ouders met een middeninkomens?

Het kabinet begrijpt deze vraag niet. Wel is duidelijk dat ook middeninkomens profiteren van de herinvoering van de basisbeurs.

74

Hoeveel geld is blijven liggen door niet-gebruikers van de aanvullende beurs en wat is er gebeurd met deze middelen?

Het CPB heeft in 2020 onderzoek gedaan naar het niet-gebruik van de aanvullende beurs onder studenten uit het hoger onderwijs. Daaruit bleek dat 24 procent van de rechthebbende eerstejaars studenten hier geen gebruik van maakt. Studenten lieten in totaal naar schatting € 1,5 mln. per maand liggen, wat neerkomt op ongeveer € 18 mln. structureel voor eerstejaars studenten.

Het CPB publiceert voor de zomer onderzoek naar het niet-gebruik van de aanvullende beurs onder mbo-studenten. Daarom zijn hier nu nog geen uitspraken over te doen. De uitgaven aan aanvullende beurs in de huidige begroting zijn gebaseerd op het verwachte aantal gebruikers aanvullende beurs en niet op het aantal rechthebbenden aanvullende beurs. Het geld dat is blijven liggen door niet-gebruik, heeft dus nooit op de OCW-begroting gestaan. Theoretisch gezien zou dat om een totaalbedrag gaan van ongeveer € 105 mln. structureel voor alle rechthebbende studenten in het hoger onderwijs.

75

Op welke mogelijkheden binnen de geldende wet- en regelgeving doelt u als het gaat om de bevordering van het gebruik van de aanvullende beurs?

Studiefinanciering moet volgens de geldende wet- en regelgeving worden aangevraagd. De Wet Studiefinanciering 2000 schrijft voor dat (aankomend-) studenten een aanvraag moeten doen voor studiefinanciering. De aanvullende beurs kan daarom niet automatisch worden toegekend. De intensivering van de communicatie past wel binnen de geldende wet- en regelgeving, omdat het aanvraagproces niet wordt gewijzigd. Ook is het mogelijk om binnen het aanvraagscherm aanpassingen te doen om het aanvragen van de aanvullende beurs te stimuleren.

76

Wat is de reden dat de toegezegde kabinetsreactie waarin in gegaan wordt op de mogelijkheden om het niet-gebruik van de aanvullende beurs terug te dringen niet nu al meegestuurd is naar de Kamer? Wanneer kan de Kamer dit verwachten? Hoe kan het dat dan al wel bekend is dat dit 16 euro per maand kost?

Zoals ik in de hoofdlijnenbrief heb aangegeven, wil ik eerst het overleg met de Kamer voeren over de maatregelen uit de hoofdlijnenbrief. Het kabinet heeft de voorkeur om het niet-gebruik van de aanvullende beurs af te laten nemen door de communicatie te verbeteren en op basis van gedragswetenschappelijke inzichten aanpassingen te doen in het aanvraagscherm van studiefinanciering. Deze optie is het meest kostenefficiënt, past binnen de geldende wet- en regelgeving en is op korte termijn uitvoerbaar voor DUO. In de kabinetsreactie op de Nibud Studentenonderzoeken zal ik uitgebreider ingaan op alle onderzochte mogelijkheden om het gebruik van de aanvullende beurs te vergroten. Dit geldt ook voor de mogelijkheden waar aanpassing van wet- en regelgeving voor nodig is en meer vragen van de uitvoering door DUO. Ik verwacht de kabinetsreactie in april toe te kunnen toesturen.

77

U geeft aan het niet-gebruik van de aanvullende beurs te willen terugdringen en koppelt daar een bedrag aan van € 80 miljoen. Gaat u daarmee uit van het terugdringen van niet-gebruik naar 0%? Zo nee, naar welk percentage dan wel?

Aangezien een deel van de rechthebbende studenten bewust geen gebruik maakt van de aanvullende beurs, zal er altijd niet-gebruik blijven bestaan. Wel denk ik het niet-gebruik substantieel terug te kunnen dringen.

78

U geeft aan het niet-gebruik van de aanvullende beurs te willen terugdringen en koppelt daar een bedrag aan van € 80 miljoen. Welke maatregelen om niet-gebruik terug te dringen liggen ten grondslag aan dit bedrag?

Het kabinet wil het niet-gebruik van de aanvullende beurs terugdringen door de communicatie te verbeteren en op basis van gedragswetenschappelijke inzichten aanpassingen te doen in het aanvraagscherm van studiefinanciering. In de kabinetsreactie op de Nibud Studentenonderzoeken zal ik de Kamer hier uitgebreider over informeren. Ik verwacht deze half april te kunnen sturen.

79

Wat is de uiterste datum waarop u denkt een voorstel aan de Kamer voor te kunnen leggen aangaande de wijziging van de bijverdiengrens in het middelbaar beroepsonderwijs? Met ingang van welk studiejaar verwacht u dat de aangepaste bijverdiengrens van toepassing zal zijn?

Indien uw Kamer de bijverdiengrens in het mbo, zoals in de voorkeursoptie van het kabinet is voorgesteld, ook wil afschaffen, zal dit onderdeel zijn van het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs. De verwachting is dat dit wetsvoorstel in het najaar van 2022 aan uw Kamer kan worden aangeboden, waarbij aangegeven dient te worden dat deze planning ook afhankelijk is van externe factoren.

Het streven is om de aangepaste bijverdiengrens vervolgens zo snel mogelijk in te voeren. Daarbij geldt wel dat in de uitvoering prioriteit moet worden gegeven aan het herinvoeren van de basisbeurs per 2023/2024. DUO zal in de uitvoeringstoets aangeven per wanneer de andere onderdelen van de wet kunnen worden uitgevoerd.

80

Kunt u aangeven of de kosten van het tegengaan van het niet-gebruik van de aanvullende beurs (105 miljoen euro) inclusief of exclusief het middelbaar beroepsonderwijs is? Wat is het specifieke bedrag voor het middelbaar beroepsonderwijs dat met deze maatregel annex is?

In de voorkeursoptie is het terug dringen van het niet-gebruik van de aanvullende beurs in het hoger onderwijs en in het mbo opgenomen. Voor het hoger onderwijs bedragen de kosten structureel € 80 miljoen, voor het mbo bedragen de kosten structureel € 45 miljoen. Op basis van inschattingen uit de gedragswetenschap gaan we uit van een substantiële afname van het niet-gebruik. Het totaal komt daarmee uit op € 125 miljoen.

De kosten van € 105 miljoen die genoemd zijn in de vraag zijn voor een andere maatregel, namelijk het verruimen van de inkomensgrens naar € 70.000.

81

Wat is de reden dat u voor het hoger onderwijs geen onderscheid maakt in de aanvullende beurs voor uit- en thuiswonende studenten, waar u dat voor het middelbaar beroepsonderwijs wel doet?

Het kabinet heeft ervoor gekozen om de aanvullende beurs ongemoeid te laten. Het terugbrengen van een onderscheid naar uit- en thuiswonende studenten in de aanvullende beurs zou immers betekenen dat er ook een groep studenten op achteruit gaat. Juist bij deze groep die in een financieel lastigere positie zit wordt dat niet wenselijk geacht.

Bij invoering van het leenstelsel is het onderscheid tussen uit- en thuiswonende studenten voor de aanvullende beurs verdwenen. Dit had niet alleen een inhoudelijke reden, maar dit leverde ook winst op in de uitvoering. Gelet op het kleine verschil dat zou ontstaan tussen de uit- en thuiswonende aanvullende beurs en de effecten die een dergelijk verschil op de uitvoering zou hebben, is er voor gekozen om dit onderscheid niet terug te laten keren.

De reden dat dit verschil in het mbo wel nog bestaat is dat bij invoering van het leenstelsel geen wijzigingen zijn aangebracht in de beurzen in het mbo. De aanvullende beurs is dus vanuit de historie zo gebleven.

82

Waarom staat in de brief dat op dit moment onduidelijk is hoe hoog het niet-gebruik is onder mbo-studenten, terwijl recent een Nibud-onderzoek is geweest naar juist (de grootte van) dit probleem onder mbo-studenten? (https://nos.nl/artikel/2409307-nibud-mbo-ers-lopen-honderden-euro-s-mis-door-financiele-onwetendheid)

Uit het Nibud Studentenonderzoek onder mbo-studenten kwam naar voren dat veel mbo-studenten de aanvullende beurs niet kennen of niet weten of ze er recht op hebben. Uit het onderzoek kan echter niet worden afgeleid hoeveel studenten met recht op de aanvullende beurs deze niet gebruiken. Ook DUO kan pas na een aanvraag van de student vaststellen of er recht is op de aanvullende beurs, omdat DUO zonder aanvraag geen inkomensgegevens van de ouders mag opvragen. Daarom doet het CPB momenteel onderzoek naar het niet-gebruik van de aanvullende beurs onder mbo-studenten. Dit onderzoek verschijnt naar verwachting voor de zomer en de uitkomsten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij dit wetsvoorstel.

83

Wilt u aangeven wat het effect op de hoogte van de maximale aanvullende beurs zou zijn als het verruimen van de inkomensgrenzen gefinancierd zou worden uit het nu beschikbare budget voor de aanvullende beurs? Waarom komt deze optie niet in de brief voor?

Het financieren van de verruiming van de inkomensgrens naar € 70.000 met de bestaande middelen voor de aanvullende beurs zou betekenen dat de maximale aanvullende beurs daalt van € 419 per maand naar € 350 per maand. Dat is een daling van € 69.

Het kabinet heeft gekozen voor varianten waarin studenten met de laagste inkomens geen lagere aanvullende beurs ontvangen. Deze wijze van financiering van het verruimen van inkomensgrenzen betekent dat studenten die een maximale aanvullende beurs ontvangen – oftewel studenten met ouders met de laagste inkomens – een deel van hun aanvullende beurs moeten inleveren. Het kabinet acht dat onwenselijk.

84

Is het mogelijk om de studiefinancieringsstelsels van mbo en ho samen te voegen zodat alle bedragen gelijk zijn?

Juridisch en uitvoeringstechnisch is het mogelijk om de stelsels uit het mbo en ho samen te voegen. Voor DUO betekent dit wel een grotere wijziging dan voorzien en daarvoor zou in de uitvoeringstoets gekeken moeten worden of invoering per studiejaar 2023/2024 nog haalbaar is.

Daarnaast moet goed gekeken worden naar de kosten van een dergelijke harmonisering. Het is uiteraard mogelijk om dat binnen de gestelde bedragen te doen, maar dat betekent ook dat er studenten – zowel in het ho als in het mbo – op achteruit gaan ten opzichte van de geschetste situatie. Hoe dat er precies uitziet is sterk afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden.

85

Mag het als uitgangspunt van behoorlijk bestuurlijk handelen van een betrouwbare overheid gelden wanneer een financiële tegemoetkoming in redelijke verhouding staat tot de gederfde inkomsten vanwege het leenstelsel?

Er bestaat geen verplichting om vanwege een beleidswijziging een compensatie te verlenen. Het Kabinet erkent dat het wrang is voor studenten die hebben gestudeerd tussen de twee financieringsstelsels met een basisbeurs. Daarvoor zal een tegemoetkoming beschikbaar worden gesteld.

86

Waarom wordt in de brief niet ingegaan op fiscale mogelijkheden om de studieschuld en aflossingen die te maken hebben met het leenstelsel tegen gunstige voorwaarden te behandelen? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor en zijn hiervan scenario's bekend?

Het fiscaal gunstig behandelen van de studieschuld zou een omvangrijke opgave zijn, die niet voor studiejaar 2023/2024 gereed zou zijn. Bovendien zou dat naar alle waarschijnlijkheid leiden tot een gedeeltelijke wisseling van uitvoerder, namelijk van DUO naar de Belastingdienst. Gelet op de wens om studenten snel weer een basisbeurs toe te kennen heeft het kabinet gekozen voor varianten die ook snel uitvoerbaar zijn. Daarom zijn er ook geen scenario’s uitgewerkt voor het fiscaal gunstig behandelen van de studieschuld.

Bovendien lijkt het fiscaal gunstig behandelen van de studieschuld ook niet doelmatig. Studenten gaan dan eerst een hoge schuld opbouwen, waarna die schuld vervolgens gunstig wordt behandeld. Het is doelmatiger om maatregelen te nemen die de schuld aan de voorkant kunnen verlagen, zoals het invoeren van een basisbeurs.

87

Hoeveel studenten vielen korter dan 12 maanden onder het leenstelsel en krijgen hierdoor geen tegemoetkoming? Hoeveel is de gemiddelde studieschuld van deze groep?

Uit de Monitor Beleidsmaatregelen blijkt dat ongeveer 12% van de hbo-studenten en 5% van de wo-studenten uitvalt. Dit houdt in dat deze studenten binnen het eerste jaar stoppen met een studie en in het vervolgjaar niet meer in het hoger onderwijs aanwezig zijn. Het is echter niet te bepalen hoeveel studenten door de voorwaarde om meer dan 12 maanden te studeren onder het leenstelsel niet in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. Er zijn namelijk meerdere voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming, zoals het behalen van een diploma binnen een termijn van 10 jaar. Van de studenten die korter dan 12 maanden onder het leenstelsel vielen, zal een deel geen diploma halen en dus om die reden óók geen recht hebben op tegemoetkoming. Omdat de groep niet af te bakenen is, kan ook nog niets gezegd worden over hun schuld. Die schuld kan bovendien ook nog in beweging zijn.

88

Hoeveel kost de inrichting van het aanvraagloket van DUO? En met welk bedrag wordt hierdoor de tegemoetkoming per student verlaagd?

De tegemoetkoming voor studenten die onder het leenstelsel vielen, wordt uitgekeerd aan twee groepen. De eerste groep van studenten heeft studiefinanciering ontvangen. De tweede groep heeft geen studiefinanciering aangevraagd. Voor de tweede groep, die DUO niet kent, zal een aanvraagloket worden ingericht in 2025, zodat deze studenten de tegemoetkoming kunnen aanvragen. De incidentele kosten voor de ontwikkeling van het aanvraagloket van DUO zijn geraamd op € 1 mln. Dit betreft dan alle kosten (de kosten voor het opzetten van het aanvraagloket, het ontwikkelen van een aanvraagwizard, de communicatie etc.).

De totale kosten voor het inrichten van een systeem voor de afhandeling van de tegemoetkoming voor beide groepen studenten bedraagt 2 mln., dit is inclusief de hiervoor genoemde 1 mln. De structurele uitvoeringskosten voor de duur van de regeling zijn geraamd op € 1 mln.

89

Hebben, in het voorliggende voorstel, studenten die beginnen met studeren in 2022–2023, recht op de compensatie voor het leenstelsel in dat studiejaar

Ja, studenten die starten met hun opleiding aan het hoger onderwijs in studiejaar 2022–2023 en in die periode aanspraak maken op studiefinanciering, kunnen voor dat jaar een tegemoetkoming ontvangen als het voorstel wordt overgenomen.

90

Gebruikt u, in het voorliggende voorstel, de daadwerkelijke studieduur of de nominale studieduur voor het berekenen van de hoogte van compensatie? Indien dit de daadwerkelijke studieduur is, is het uitvoeringstechnisch mogelijk om de nominale studieduur te gebruiken?

De maximale hoogte van de tegemoetkoming wordt in het voorstel berekend op basis van de nominale duur van de studie waarvoor een diploma is behaald.

91

Waarom wordt ervan uitgegaan dat bij een regeling voor het studiejaar 2022–2023 het bedrag voor compensatie moet worden aangesproken? Ligt het niet veel meer voor de hand om dit studiejaar met terugwerkende kracht onder de nieuwe wet te scharen?

Dat is omdat de basisbeurs volgens de afspraak uit het Coalitieakkoord in studiejaar 2023–2024 opnieuw wordt ingevoerd in het hoger onderwijs. Studenten die starten met hun opleiding in studiejaar 2022–2023 en aanspraak maken op studiefinanciering, kunnen vanaf hun tweede jaar aanspraak maken op een basisbeurs. Door terugwerkende kracht toe te passen zal de basisbeurs voor alle studenten lager uitvallen. Deze studenten studeren dan dus 1 jaar onder het leenstelsel en daarvoor ontvangen ze dan wel – als het voorstel uit de Hoofdlijnenbrief wordt overgenomen – naar rato een tegemoetkoming. Daarbij is (uitvoeringstechnisch en financieel) niet voorzien dat er met terugwerkende kracht aanspraak kan worden gemaakt op een basisbeurs.

92

Hoeveel studenten hebben recht op de studievoucher?

In totaal zijn in de studiejaren 2015–2016 t/m 2018–2019 bijna 460 duizend studenten ingestroomd in het hoger onderwijs. De aanname is dat zij niet allemaal aan de voorwaarden voor de toekenning van de studievoorschotvouchers zullen voldoen, bijvoorbeeld omdat zij hun opleiding niet afronden. Op dit moment is de aanname dat ongeveer 374.000 studenten recht zullen hebben op de huidige studievoucher.

93

Hoeveel meer studenten zullen naar verwachting gebruik maken van de studievoucher als deze aftrekbaar wordt van de studieschuld of als het bedrag vrij besteed kan worden?

De verwachting is dat alle rechthebbenden van deze mogelijkheid gebruik zullen maken. Er is geen gedetailleerde, onderbouwde berekening van het verwachte gebruik van de oorspronkelijke studievoorschotvoucher. Zoals aangegeven bij vraag 92 is een aanname gedaan van het aantal rechthebbende studenten en daarnaast aangenomen dat ca. 10% – 15% van de rechthebbenden hier geen gebruik van zou maken. Aangezien er geen ervaringscijfers of andere handvatten waren, is dit niet meer dan een inschatting geweest.

94

De Minister meldt dat de structurele kosten van het beëindigen van de 1-februari-regeling naar verwachting 6 miljoen euro hoger zullen zijn dan eerder aangenomen. Wat is daarvoor de dekking?

De eerder bekende kosten voor de verruiming van de 1-februariregeling worden – conform de motie Van der Molen c.s. (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 55) – gedekt uit de bekostiging voor het hoger beroepsonderwijs. De meerkosten waarover in deze brief worden gesproken, hangen samen met de herinvoering van de basisbeurs. Wie in de toekomst gebruik maakt van de verruimde 1-februariregeling, heeft immers een hoger bedrag aan prestatiebeurs ontvangen als er vanaf studiejaar 2023–2024 een basisbeurs is. Het bedrag dat omgezet wordt naar een gift is dan ook hoger. De extra kosten van € 6 miljoen die hiermee gepaard gaan, worden daarom gedekt uit het beschikbare bedrag hiervoor van 1 miljard uit het Coalitieakkoord.

95

Wat is de totale schuld van alle studenten die onder het leenstelsel vallen en die recht hebben op compensatie?

Het is (nog) niet te bepalen wat de totale schuld is van de studenten die recht zullen hebben op de tegemoetkoming. Deze groep, en daarmee ook hun studieschuld, is nog beweeglijk. Een deel van de beoogde groep studenten die in aanmerking komt voor de tegemoetkoming heeft nog geen diploma gehaald, waardoor niet met zekerheid te zeggen is of ze daadwerkelijk een tegemoetkoming zullen ontvangen. Ook kan de studieschuld van de groep studenten die nog studeert verder oplopen in de komende jaren.

96

Hoeveel studenten die onder het leenstelsel vielen hebben geen recht op de tegemoetkoming omdat zij niet voldoen aan de diploma-eis?

Van de groep die onder het leenstelsel viel, halen naar schatting 164.300 studenten geen diploma. Het is (nog) niet te bepalen wat de gemiddelde studieschuld is van deze groep. Deze groep, en daarmee ook hun studieschuld, is nog beweeglijk. Een deel van de studenten die op basis van de voorkeursvariant in de hoofdlijnenbrief in aanmerking komt voor de tegemoetkoming studeert momenteel nog en heeft nog geen diploma gehaald. Om aan de diploma-eis te voldoen moet een student binnen een termijn van (in beginsel) tien jaar een diploma behalen. Voor een deel is deze termijn nog niet verstreken.

97

Hoe hoog is de totale schuld van de studenten die onder het leenstelsel vielen maar geen recht hebben op de tegemoetkoming omdat zij niet voldoen aan de diploma-eis?

Het is (nog) niet te bepalen wat de totale schuld is van de studenten die onder het leenstelsel vallen maar op basis van de voorkeursvariant geen recht hebben op de tegemoetkoming vanwege de diploma-eis. Deze groep, en daarmee ook hun studieschuld, is nog beweeglijk. Een deel van de studenten die op basis van de voorkeursvariant in aanmerking komt voor de tegemoetkoming studeert momenteel nog en heeft nog geen diploma gehaald. Om aan de diploma-eis te voldoen moet een student binnen een termijn van (in beginsel) tien jaar een diploma behalen. Voor een deel is deze termijn nog niet verstreken.

98

Hoe heeft de inflatie een rol gespeeld in het bepalen van de bedragen van de basisbeurs?

Voor het berekenen van de bedragen voor de basisbeurs is de € 1 miljard structureel die in het coalitieakkoord is opgenomen voor herinvoering van de basisbeurs als uitgangspunt genomen. Uit dat bedrag zijn de maatregelen gefinancierd die in de voorkeursvariant zijn benoemd en vervolgens zijn de resterende middelen gebruikt voor de basisbeurs. De ramingen zijn dus niet gemaakt op basis van een indexering van bestaande bedragen.

99

Waar is het bedrag van 1 miljard euro dat gereserveerd voor de nieuwe basisbeurs op gebaseerd?

Het kabinet staat voor verschillende grote opgaven – naast het onderwijs is er ook aandacht voor bijvoorbeeld de woningmarkt en het klimaat. Al die opgaven vragen om grote investeringen. De financiële middelen zijn echter beperkt en dus moeten er moeilijke keuzes gemaakt worden. Daarom is in het coalitieakkoord € 1 miljard gereserveerd voor deze specifieke investering.

100

Hoe kan het dat er geld nodig is voor de bekostiging van aanvullende beurzen van studenten die er, in de huidige omstandigheden, ook al recht op hebben? Klopt het dat u op dit moment geen geld reserveert voor alle studenten die recht hebben op een aanvullende beurs?

Het Kabinet maakt altijd een zo realistisch mogelijke begroting, om het parlement zo goed mogelijk te informeren over de verwachten uitgaven en hier autorisatie op te vragen. De ramingen voor de aanvullende beurs worden gebaseerd op realisaties in de voorgaande jaren. Als er een deel niet-gebruik is, worden deze kosten dus niet geraamd en niet meegenomen in de begroting. Op het moment dat er maatregelen worden genomen om het niet-gebruik significant terug te dringen, zoals het kabinet nu voorstelt, zijn deze studenten nog niet te zien in de realisaties. Er zijn dan dus extra middelen nodig om te zorgen dat al deze studenten ook een aanvullende beurs kunnen ontvangen.

101

In de Kamerbrief wordt geconcludeerd dat wanneer de studievoucher vrij besteedbaar wordt, meer studenten gebruik zullen gaan maken van de regeling waardoor het bedrag van de voucher zal verminderen. Kan daaruit geconcludeerd worden dat u er op dit moment vanuit gaat dat niet alle studenten die recht hebben op een studievoucher daar gebruik van zullen gaan maken en dat er daarom te weinig geld is begroot voor een uitbetaling van 2.150 euro aan elke student?

De huidige studievoucher moet worden aangevraagd door de student. Die studievoucher kan vervolgens vanaf het 5e tot en met het 9e studiejaar na registratie van het behaalde diploma worden ingezet voor een Nederlandse of buitenlandse opleiding in het hoger onderwijs. Door deze voorwaarden is er rekening mee gehouden dat een deel van de oud-studenten de studievoucher niet in zou zetten. Als alle rechthebbenden een bedrag eenvoudig in kunnen zetten voor verlaging van de studieschuld, is de verwachting dat alle rechthebbenden hier gebruik van maken. De groep rechthebbenden waaronder het beschikbare bedrag verdeeld moet worden is dan groter.

102

Waarom wordt de hoogte van de lening lager door de verlaging met de basisbeurs, als de overige kosten voor studenten (huur, collegegeld) sinds het oude stelsel wel zijn gestegen?

Het voorstel van het kabinet is om het totale maximale bedrag dat de student aan studiefinanciering kan ontvangen – dus de combinatie van basisbeurs, aanvullende beurs en lening – niet te verlagen ten opzichte van het stelsel vóór 2015. Studenten die geen (volledige) aanvullende beurs ontvangen, kunnen het (resterende) bedrag lenen.

 

Voorkeursvariant

Oude stelsel voor 2015 (prijspeil 2022)

Basisbeurs uitwonend

€ 255

€ 313

Basisbeurs thuiswonend

€ 91

€ 112

Aanvullende beurs maximaal uitwonend

€ 419

€ 299

Aanvullende beurs maximaal thuiswonend

€ 419

€ 276

Lening uitwonend

€ 259

€ 321

Lening thuiswonend

€ 259

€ 321

Maximaal uitwonend

€ 933

€ 933

Maximaal thuiswonend

€ 769

€ 709

103

Hoeveel geld levert de handhaving van een terugbetaaltermijn van 15 jaar voor alle studenten (mbo en ho) op en wat is het effect daarvan op de hoogte van de basisbeurs per student?

In de voorkeursvariant zijn de terugbetaalvoorwaarden in het mbo in lijn gebracht met die in het hoger onderwijs. Als wordt aangesloten bij de terugbetaalvoorwaarden die golden vóór het leenstelsel dan zou het volgende gelden:

  • Studenten hebben 15 jaar om de studieschuld terug te betalen.

  • Studenten vallen volledig onder de draagkrachtregeling als zij minder verdienen dan 84% van het minimumloon (zij hoeven dan niets terug te betalen).

  • Studenten moeten maximaal 12% van het meerinkomen boven de drempel van 84% van het minimumloon besteden aan de aflossing van de studieschuld.

Het aanpassen van de terugbetaalvoorwaarden levert een besparing op van structureel € 58 miljoen, € 50 miljoen voor het hoger onderwijs en € 8 miljoen voor het mbo. De gevolgen voor bedragen van de basisbeurs in de voorkeursvariant uit de hoofdlijnenbrief zijn als volgt: voor thuiswonende studenten wijzigt de basisbeurs van € 91 per maand naar € 97 per maand. Dit komt neer op een stijging van € 6 per maand. Voor uitwonende studenten stijgt de basisbeurs van € 255 per maand naar € 272 per maand. Dit komt neer op een stijging van € 17 per maand.

104

Welke (financiële) maatregelen kunt u treffen om fluctuaties in het macrobudget voor ho-instellingen tegen te gaan door de verwachte boeggolf, naast de tegemoetkoming en het verlagen van het collegegeld?

Allereerst wil ik graag benadrukken dat ik vooralsnog geen directe signalen heb om te verwachten dat er een «boeggolf» zal optreden. Het is simpelweg nog te vroeg om daar op dit moment, op basis van de jaarlijks fluctuerende aanmeldcijfers, vanuit te gaan. Daar komt bij dat áls het aantal aanmeldingen daadwerkelijk achterblijft, op dit moment niet duidelijk is wat daar dan de oorzaak van is: dat zou de herinvoering van de basisbeurs per studiejaar 2023–2024 kunnen zijn, maar bijvoorbeeld ook de verbeterde corona-situatie (waardoor aankomend studenten wellicht eerst een jaar willen reizen) of de gunstige arbeidsmarkt (die bijvoorbeeld maakt dat mbo-studenten mogelijk niet doorstromen naar het hoger onderwijs). Als ik concrete signalen krijg dat er zich een «boeggolf» gaat voordoen, zal ik in overleg met de instellingen en het Ministerie van Financiën bezien of en zo ja, welke (financiële) maatregelen ik kan treffen om de gevolgen daarvan voor ho-instellingen tegen te gaan.

Het collegegeld voor het studiejaar 2022–2023 zal niet worden verlaagd (dat zou planningstechnisch ook niet meer mogelijk zijn). Wel zullen studenten die in studiejaar 2022–2023 onder het huidige leenstelsel studeren, in het voorstel van het kabinet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming over dat jaar.


X Noot
1

ResearchNed, Beleidsdoorlichting artikel 11 studiefinanciering, juni 2020, p. 56–57.

X Noot
2

Nibud Studentenonderzoek 2021, juni 2021, p. 41.

Naar boven