4 Wet tegenbewijsregeling box 3

Wet tegenbewijsregeling box 3

Aan de orde is de behandeling van:

  • -het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (Wet tegenbewijsregeling box 3) (36706).

De voorzitter:

Dan is nu aan de orde het debat over de Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, de Wet tegenbewijsregeling box 3 (36706). Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom, net als de leden, de mensen op de tribune en iedereen die dit debat op afstand volgt.

Er zijn negen leden die een inbreng gaan leveren in eerste termijn. Ik meld alvast even dat de derde spreker, de heer Kouwenhoven, zijn maidenspeech gaat houden. Dan weet u dat alvast.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

De eerste spreker zal de heer Grinwis zijn. Hij voert het woord namens de fractie van de ChristenUnie. Voor alle duidelijkheid: dit is een wetsvoorstel, dus er zit in principe geen limiet op het aantal interrupties. Maar we hebben vandaag ook nog een andere wet te behandelen. Ik hoop dus wel dat iedereen het een beetje bondig houdt. Eerst nog de heer Vijlbrief.

De heer Vijlbrief (D66):

Ik heb uit de krant vernomen dat de heer Grinwis een heel groot bedrag heeft gewonnen met een gokwedstrijd op wielrennen. Mijn vraag is eigenlijk of hij dat bedrag ook heeft opgegeven in box 3.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Zal ik daar maar gelijk op antwoorden? Er zijn natuurlijk veel belangrijker zaken dan het Kamerwerk. Een daarvan is wielrennen. Maar ik heb die prijs niet aangenomen. Ik heb die doorgeschonken aan een prachtig initiatief hier in Den Haag voor kinderen die het veel harder nodig hebben dan Kamerleden, die goed betaald worden.

De heer Vijlbrief (D66):

Ik had niet anders verwacht.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

We hadden inderdaad niet anders verwacht dan dat je het geld zou afstaan aan een goed doel. Maar gokken, meneer Grinwis! Wat vindt Mirjam daarvan?

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Nou, zo'n soort functioneringsgesprek moet natuurlijk nog plaatsvinden, maar dit heeft niks met gokken te maken; dit heeft alles met optimaliseren te maken. Optimaliseren is een fantastische sport.

De voorzitter:

Goed. De heer Grinwis gaat beginnen aan zijn termijn. Gaat uw gang.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Voorzitter. Na deze belangrijke zaken gaan we over tot een wetsbehandeling. Ten overstaan van deze staatssecretaris, die wel thuis is in deze materie, durf ik het aan om mijn bijdrage te beginnen met een citaat van de aloude kerkvader Augustinus uit de vierde eeuw na Christus. Dat citaat luidt: "Zonder gerechtigheid is er geen verschil tussen een staat en een roversbende". Anders gezegd, een staat heeft zich te allen tijde op het recht te funderen. Dat is, als je door alle technische facetten van deze Wet tegenbewijsregeling heen kijkt, met al z'n uitvoeringsperikelen, ook de kern van de wetsbehandeling van vandaag. Want het grote twistpunt is natuurlijk: is het rechtvaardig dat belastingplichtigen worden aangeslagen voor een hoog forfait met de kans om te bewijzen dat hun daadwerkelijke opbrengst lager is, zonder dat ze daarbij kosten kunnen aftrekken? Met andere woorden, de overheid veronderstelt hoge vermogensinkomsten en zegt vervolgens: als dat niet klopt, kunt u dat laten weten; dan passen we het aan. Maar ze doet daarbij net alsof bijvoorbeeld het verhuren van een woning niet met kosten gepaard gaat, terwijl iedereen weet dat de kost voor de baat uit gaat.

Vooropgesteld: het zal voor niemand hier als een verrassing komen als ik zeg dat de ChristenUnie niet is opgericht om de belangen van de rijken der aarde te verdedigen. In haar politieke prioriteiten zal mijn fractie juist eerder opkomen voor wie tekortkomt of wie tekort wordt gedaan, geïnspireerd door dat prachtige grondmotief dat telkens terugkomt in bijvoorbeeld de Bijbel, in psalm 82: "Doe recht aan weerlozen en wezen, kom op voor verdrukten en zwakken, bevrijd wie weerloos zijn en arm, red hen uit de greep van wie kwaad wil." In die zin heb ik ook een zekere sympathie voor de staatssecretaris, die zich in een interview met Het Financieele Dagblad in het hart liet kijken en zei: "Uiteindelijk zijn beleggers toch niet bepaald de mensen die het meest in de knel zitten". Dat is gemiddeld genomen natuurlijk een waarheid als een koe. In het klantenbestand van de voedselbank zitten niet zo veel mensen die belastingplichtig zijn in box 3, voeg ik er maar aan toe. Ook zijn voorganger, staatssecretaris Van Rij, heeft er meermaals op gewezen dat veel woningbeleggers in de jaren sinds pak 'm beet 2013 geprofiteerd hebben van zeer grote waardestijgingen van hun bezig tegen zeer lage belastingdruk in box 3. Ik hoor staatssecretaris Van Rij dat nog zeggen. En daaraan voegde hij toe: over die tijd hoor ik niemand klagen.

Maar toch. Ik herhaal de woorden van Augustinus: zonder gerechtigheid is er geen verschil tussen een staat en een roversbende. Ook als je vindt dat een bepaalde groep niet zielig is in vergelijking met andere groepen, heb je je als overheid toch op gerechtigheid te baseren en niet op het oordeel van de onderbuik. Of zoals het aan de wijze koning Salomo toegeschreven Bijbelboek begint: heb de gerechtigheid lief, heersers van de aarde. Met andere woorden, het begin van alle politiek is je beleid funderen op recht en rechtvaardigheid.

Dan denk ik onwillekeurig terug aan een andere beslissing uit het verleden, namelijk die in 2022 om na het kerstarrest de niet-bezwaarmakers in box 3 niet te compenseren. Dat heeft het rechtsgevoel van velen ernstig gekrenkt. De handige, snelle bezwaarmakers kregen hun geld, maar de mensen die geen bezwaar hadden gemaakt stonden met lege handen. Ik meen dat ook weer voormalig staatssecretaris Van Rij daar in een afscheidsinterview over zei dat hij nog steeds buikpijn heeft van die moeilijke beslissing. Dat begrijp ik wel. Dat is overigens de man die ook al buikpijn had over de invoering van de dubbele fictie in box 3 per 2017, met de befaamde woorden dat het voorstel er eentje was van "Willie Wortel Wiebes" van het kabinet-Rutte II, van de VVD en de PvdA. Dat is de uiteindelijke aanleiding waardoor wij vandaag een wet tegenbewijsregeling staan te behandelen.

Enfin, dat brengt mij tot het antwoord van de ChristenUnie op de vraag die nu voorligt: wat is rechtvaardig om te doen? Kiezen voor het budgettaire belang of kiezen voor wat voor iedereen aanvoelt als het rechtvaardige, namelijk wel die kostenverrekening toestaan? Mijn fractie kiest dan voor het laatste. Daarom heb ik vanochtend samen met collega Inge van Dijk een amendement ingediend dat die kostenverrekening introduceert in de tegenbewijsregeling. Daarmee heb ik getracht zo goed mogelijk aan te sluiten bij de kostenverrekening van het nieuwe box 3-stelsel, de Wet werkelijk rendement, die inmiddels ook bij de Kamer ligt. Het is ingewikkelde materie en de precieze verwerking komt nauw, dus ik sta zeker open voor suggesties om het amendement verder te verbeteren. Op dit punt kijken de juristen van het ministerie ook mee, om de technische puntjes op de i te zetten. Ik hoop eventuele noodzakelijke wijzigingen als gevolg daarvan natuurlijk zo snel mogelijk te verwerken. Sowieso dank aan alle ondersteuning. Hoe dan ook hoop ik op steun voor deze keus, die niet goedkoop is voor de staatskas — dat geef ik toe — maar de tegenbewijsregeling dus wel een stuk rechtvaardiger maakt.

Ik ben mij bewust van de twee bezwaren: de cumulatieve, dus incidentele, budgettaire derving van 1,13 miljard en het jaar uitstel van de invoering van het nieuwe stelsel op basis van de Wet werkelijk rendement. Voor dat eerste heb ik een paar dekkingsvoorstellen gedaan in het amendement. Voor dat tweede zeg ik: het is niet anders. Als dit de prijs is die we moeten betalen voor een rechtvaardigere wet, dan zij dat zo. Bovendien is dat nieuwe stelsel al zo vaak uitgesteld dat ik me afvraag of de invoeringsdatum überhaupt wel gehaald zou worden. De kabinetsval maakt het sowieso niet gemakkelijker om 1 januari 2028 te halen. Dat is reden te meer om voor rechtvaardigheid te kiezen in plaats van voor een droom die bedrog kan blijken te zijn.

Voorzitter. Tot zover mijn fundamentele bespiegelingen bij deze wet en de oplossing die ik daarvoor voorleg. Ik heb nog wat specifiekere vragen bij het wetsvoorstel. Ten eerste. In Nederland zijn 30.000 rijksmonumenten in particulier bezit. Dat is erfgoed om te koesteren. Daarom rust er een wettelijke instandhoudingsplicht op om ervoor te zorgen dat het bewaard blijft. Die rijksmonumenten krijgen nu ook te maken met het forfait van 7,78%, terwijl de kosten bij deze gebouwen door de bank genomen uiteraard hoog zijn. Is die problematiek de staatssecretaris bekend en erkent hij dat dit een probleem is? Is voor deze specifieke groep nog een oplossing mogelijk? Ik wil de staatssecretaris daar echt toe aanmoedigen of natuurlijk tot het uitspreken van "oordeel Kamer" over ons amendement over de kostenverrekening, want dat biedt daar in ieder geval een oplossing voor.

Ten tweede een vraag over het heffingsvrij vermogen. Mijn beeld is dat dit nu niet meetelt in de tegenbewijsregeling. Anders gezegd: als je kiest voor de forfaitaire heffing mag je wél heffingsvrij vermogen aftrekken, maar als je kiest voor het werkelijke rendement uit de tegenbewijsregeling niet. Klopt dat? En zo ja, waarom is hier dan voor gekozen? Is dit om budgettaire redenen? En hoe verhoudt dit zich tot het arrest van de Hoge Raad of vloeit dit daaruit voort?

Ten derde een vraag over het gebruik van onroerende zaken. In de praktijk gaat dit vooral om vakantiewoningen. De Hoge Raad heeft gezegd dat eigen gebruik van onroerende zaken belastbaar is in box 3. Het opvallende is dat bij het leveren van het tegenbewijs het voordeel van het eigen gebruik voor 2026 niet hoeft te worden aangegeven, maar daarna wel. Waarom is daarvoor gekozen en waarom kiest het kabinet hierbij voor een hoger percentage voor het eigen gebruik dan in de Wet werkelijk rendement, namelijk voor 5,06% versus 3,35%? Is dat juridisch niet kwetsbaar of lokt dat niet onnodig veel gebruik van de tegenbewijsregeling uit? Is de staatssecretaris bereid hierover een nota van wijziging in te dienen of moeten we zelf met een amendement komen?

Ten vierde. Eerder is mijn motie aangenomen over een gevoeligheidsanalyse van de tegenbewijsregeling in het licht van de turbulentie op de aandelen- en verhuurdersmarkt. Daar is een brief over gekomen met wat scenario's en de bezweringsformule dat door onze begrotingssystematiek eventuele mee- of tegenvallers in het EMU-begrotingssaldo lopen, maar het punt is natuurlijk juist dat wat we nu ramen gevolgen heeft voor de dekking die nodig is voor aanpassingen van het voorliggende voorstel, bijvoorbeeld een eigen amendement. Het kabinet blijft uitgaan van een aandelenrendement van 7,4% en een verhuurrendement van 5,1%, maar is dat wel terecht? Bovendien lees ik niets over de tweedeorde-effecten van de hoge forfaits, terwijl daar wel nadrukkelijk om gevraagd is. Welk effect hebben de hoge forfaits, het meenemen van waardestijging en het ontbreken van kostenverrekening bijvoorbeeld op het uitponden van nu nog verhuurde woningen? Wat doet dat dan vervolgens weer voor de opbrengsten in box 3? Ik las er niks over in de brief en vraag de staatssecretaris er wel op in te gaan in zijn termijn.

Ten vijfde. Last but not least heeft het box 3-stelsel waar we nu in zitten grote gevolgen voor de huurmarkt. Eerder heb ik al een motie ingediend om de leegwaarderatio te actualiseren. Het kan veel lucht geven voor verhuurders die nu noodgedwongen hun vastgoed moeten verkopen. Het probleem is dat het stuit op het Herstel- en Veerkrachtplan. De leegwaarderatio nu tijdelijk aanpassen heeft risico's en is daar mogelijk mee in strijd. Daarom doe ik samen met collega Inge van Dijk van de CDA-fractie een alternatief voorstel om onderzoek te starten naar de vraag of de leegwaarderatio nog actueel is, zodat ze eventueel met ingang van het jaar na afloop van de verplichtingen van het Herstel- en Veerkrachtplan aangepast kan worden. Ik begrijp dat het niet meer nodig is als de Wet werkelijk rendement daadwerkelijk per 1 januari 2028 wordt doorgevoerd, maar aangezien de kans op uitstel wel reëel is, is het denk ik goed om dit toch nog eens goed te bekijken voor het geval dat. Dan is het niet in strijd met het Herstel- en Veerkrachtplan. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris op dat voorstel.

Hoe dan ook is mijn hoofdpunt vandaag — dat is mijn laatste zin, voorzitter — dat we niet moeten kiezen met de onderbuik, maar dat we moeten kiezen voor rechtvaardigheid. Dat betekent wat mij betreft het toevoegen van kostenaftrek aan de tegenbewijsregeling.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Mevrouw Van Eijk heeft een interruptie.

Mevrouw Van Eijk (VVD):

Ik heb één vraag aan de heer Grinwis, omdat we inderdaad in andere debatten uitvoerig met elkaar de argumenten voor en tegen de leegwaarderatio hebben gewisseld. De heer Grinwis lijkt ervan overtuigd te zijn dat de uitkomst alleen maar gunstig kan zijn. Mijn vraag aan hem is om dat nader te onderbouwen.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Hier dreigt natuurlijk een welles-nietes, niet zozeer tussen collega Van Eijk en mij, maar tussen de inzichten van het ministerie van Financiën en van mensen die de vastgoedsector heel goed kennen en daarin actief zijn. In die laatste categorie, van mensen die de vastgoedsector heel goed kennen en daarin actief zijn, is men ervan overtuigd dat een nieuwe actualisatie van de leegwaarderatio zal leiden tot een neerwaartse, voor hen positieve bijstelling. Het ministerie zegt: dat is nog niet zo een-twee-drie het geval, dus voor je het weet gaat de belastingdruk voor hen daardoor omhoog. Ik ben na ampel beraad en na de nodige gesprekken met de deskundigen uit onder andere die branche wel tot de conclusie gekomen dat er alle reden is om opnieuw naar die leegwaarderatio te kijken en de vraag te stellen of die niet geactualiseerd moet worden ten opzichte van de periode waarin ze is geactualiseerd, een aantal jaar geleden. Ik heb ook gekeken naar de argumentatie van het ministerie van Financiën inzake het Herstel- en Veerkrachtplan. Als het de staatssecretaris lukt om per 1 januari 2028 daadwerkelijk de Wet werkelijk rendement in te voeren, dan is er sowieso niks aan de hand, want dat is ook het eerste moment waarop je die leegwaarderatio zou kunnen actualiseren. Het is dus meer een als-danredenering, voor het geval we meer tijd hebben. Ik durf dat onderzoek wel aan.

Misschien denkt mevrouw Van Eijk dus dat ik te veel risico neem, maar ik ga mijn oren niet zomaar laten hangen naar de een of de ander, maar ik denk: zoek het dan maar uit en laat het dan maar openbaar komen wie er gelijk heeft. En ja, dat er risico's zijn weten de mensen die een huis verhuren ook heel goed. Maar ik kan hier niet uiteenzetten waarom de een of de ander helemaal gelijk heeft. Daar hebben we echt dat onderzoek voor nodig, is mijn overtuiging. Maar oké, het risico is nu natuurlijk wel kleiner dan bij de vorige motie, mevrouw Van Eijk, want die ging echt over een abrupte wijziging komend jaar. Dit is natuurlijk een als-dan, voor het geval de Wet werkelijk rendement langer op zich laat wachten dan nu de officiële planning is.

De voorzitter:

U krijgt nog een vraag, van de heer Kouwenhoven. Gaat uw gang. U moet even met uw voet op het pedaaltje drukken.

De heer Kouwenhoven (NSC):

Ik stel deze vraag vooral om er een beetje in te komen; dat zult u begrijpen. Hoe kijkt u naar de vertraging van de wetgeving? Die is er zeker op het moment dat je deze periode in stand houdt. Dan trek je dus, zoals gezegd werd, een loterij zonder nieten langer door, omdat mensen kunnen blijven kiezen welk onderdeel van de regeling ze gebruiken. De vertraging die mogelijk volgt uit uw motie houdt die wereld dus in stand. Wat is uw reflectie daarop?

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Dank voor deze vraag van de heer Van Kouwenhoven. Dat is natuurlijk …

De voorzitter:

Het is de heer Kouwenhoven.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Kouwenhoven? Zonder "Van"?

De voorzitter:

Ja, zonder "Van".

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Meneer Kouwenhoven! Dank voor deze goede vraag. Dit is geen vraag om erin te komen, maar gewoon meteen een goede vraag. Dit is inderdaad een afweging. Als je er vanuit doorlooptijden en procedureel naar kijkt, dan zou je tot de afweging kunnen komen dat je zo snel mogelijk naar die wet werkelijk rendement moet. Maar ik behandel een wet allereerst vanuit inhoudelijk perspectief. Is deze wet in orde? Is het rechtsherstel op deze manier rechtvaardig? Mijn conclusie is dat het uiteindelijk inhoudelijk moet kloppen en dat het inhoudelijk rechtvaardig moet zijn. En er is heel veel meer te zeggen over de wet, bijvoorbeeld over de uitvoeringskant, want die is ook niet eenvoudig. Hoeveel ambtenaren vergt dat voor box 3? Dat is niet eenvoudig. Het liefst zou ik deze wet niet hebben: wel het rechtsherstel, maar niet op deze hele ingewikkelde manier. Maar goed, uiteindelijk moet het dus inhoudelijk kloppen en rechtvaardig zijn. Dat is mijn leidmotief.

Daarnaast ben ik door schade en schande wijs geworden. Ik ben nog niet zo heel lang Kamerlid, maar toch net een paar jaar langer. Ik hoop dat de heer Kouwenhoven er ook nog een poosje aan toe mag voegen, maar dat gaan we zien. Hoe dan ook, ik ben door schade en schande wijs geworden. In het verleden zijn er heel vaak beloftes gedaan: dan en dan komt er een nieuwe wet; dan en dan komt er een nieuw stelsel. We zien dat bijvoorbeeld bij de Wet kinderopvang om de kinderopvangtoeslag af te schaffen. Die is al heel vaak uitgesteld. We zien het bij tal van andere dossiers. Dus nu een droom najagen en zeggen "als je dit doet, loopt 1-1-2028 gevaar", zie ik als dreigementen, aanzeggingen en profetieën waar ik niet voor ga zwichten. De ervaring leert namelijk dat het in de praktijk veel langer duurt om dit soort complexe nieuwe wetten in te voeren. Dan heb ik in de tussentijd liever iets wat rechtvaardig is in plaats van iets wat onrechtvaardig is, en waar je vervolgens in 2028 voor op de koffie komt.

De heer Stoffer (SGP):

Dan stel ik ook maar eens een vraag om er een beetje in te komen. Als ik zo even rondkijk, denk ik dat ik de langstzittende ben vandaag. De heer Grinwis stipte een punt aan en ik dacht: ga ik daar een vraag over stellen of niet? Maar hij stipte het zelf terzijde aan, dus ik doe het toch maar: een vraag over de uitvoering. Wij hebben samen gesproken over deze wet, maar het is ook goed om dat hier te doen. Er ligt wat dit betreft een heel moeilijk punt. Daar zullen we met de staatssecretaris ook nog wel over komen te spreken.

Maar wat betreft de uitvoering: er zijn vijf rode vlaggen in de uitvoeringstoets. De ambtenaren waar de heer Grinwis over spreekt, zijn in deze arbeidsmarkt moeilijk te krijgen, denk ik. Ik zat er gisteravond nog eens over na te denken. Ik dacht: je moet wat; maar als dit nu doorgaat, wat gaat er dan nog gecontroleerd worden? Laten we er maar van uitgaan dat dat met die ambtenaren niet gaat lukken in deze arbeidsmarkt. Het gaat om een beperkte periode. Als deze wet ingevoerd wordt, hoe krijgt dit dan voortgang? Hoe kijkt de heer Grinwis daartegen aan? Ik heb ergens de angst dat mensen dan wat indienen en het maar gewoon automatisch goedgekeurd wordt; ze hebben het formulier gebruikt en het klopt automatisch. Want ja, wie controleert dat nog? Dan doe je af en toe eens een steekproef op de grote aantallen die ingediend worden, maar ergens botst dat ook met mijn gevoel van nauwkeurigheid en misschien ook wel met mijn gevoel van rechtmatigheid en ga zo maar door. Zou de heer Grinwis daar ook een paar bespiegelingen over kunnen delen?

De heer Grinwis (ChristenUnie):

We hadden het net voor het debat al even over de vijf rode vlaggen. Dat is me nogal wat. Het gebeurt niet vaak dat we een wetsvoorstel krijgen dat vanuit elk uitvoeringsperspectief met een rode vlag wordt beoordeeld. Ik maak me al langer zorgen over deze wet, maar ook over het huidige stelsel en het nieuwe stelsel. Ik maak me ook zorgen over hoeveel ambtelijke capaciteit dat vergt van de Belastingdienst die je eigenlijk veel beter zou kunnen inzetten, zoals voor de hervorming en het eenvoudiger maken van de inkomstenbelasting en het toeslagenstelsel, en over wat het vraagt van belastingplichtigen. Daarom heb ik al eerder het pleidooi gehouden dat we, ondanks de brede wens die we al jarenlang hebben voor de Wet werkelijk rendement, misschien toch nog eens goed moeten nadenken over de vraag of we niet over moeten gaan naar een simpele vermogensbelasting die door anderhalve man en een paardenkop is uit te voeren bij de Belastingdienst en die iedereen begrijpt.

Maar we zitten nu eenmaal met die uitspraak van de Hoge Raad. Die uitspraak is niet zomaar een advies. Eigenlijk is de Hoge Raad op de stoel van de wetgever gaat zitten. Wat we hier vandaag bespreken, is voor 80%, 90% of misschien wel 95% codificatie van die wetgevende uitspraak van de Hoge Raad. Dat is de moeilijkheid waar we mee zitten. Ik denk dus dat we er wat mee moeten, maar ik maak me grote zorgen over de uitvoering, de naleving, de handhaving en de vraag of er inderdaad niet misbruik van wordt gemaakt. Tegelijkertijd wordt er nu ieder jaar bij de aangifte van de inkomstenbelasting natuurlijk ook steekproefsgewijs gecontroleerd. Van de miljoenen aangiftes worden de meeste niet gecontroleerd. Gemiddeld genomen zijn Nederlands gelukkig vrij nauwgezet en keurig bij het invullen van hun belastingformulier. Dus ja, als ik de parallel trek met hoe ze jaarlijks hun aangifte doen, dan is er geen reden om nu te wanhopen. Maar als ik zie hoeveel ambtelijke capaciteit dit hoe dan ook gaat vergen, zonder dat je iedereen kunt controleren, dan is het eigenlijk een stap de verkeerde kant op en strijdt dat zeer met mijn wens en mijn inzet om tot eenvoud van stelsels en regels te komen, want eenvoud is ook rechtvaardigheid.

De heer Stoffer (SGP):

Ik denk dat de heer Grinwis en ik daar wel eensgeestes in zitten. Ik heb in ieder geval nog een poging gedaan om het iets te vereenvoudigen. Daar hebben we ook eerder over gesproken met de staatssecretaris. Hij heeft daar diverse gedachten over. Ik heb een amendement ingediend.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Dat heb ik nog niet gezien.

De heer Stoffer (SGP):

Het amendement is erop gericht om het invullen van het standaardformulier van de Belastingdienst verplicht te stellen. Het is natuurlijk een hersteloperatie. De overheid doet iets wat een burger of een bedrijf benadeelt. Je vraagt om herstel, dus er moet ook ruimte zijn. We hebben dus een amendement ingediend waarin het standaardformulier verplicht is gesteld, maar waarbij er nog wel de mogelijkheid blijft om binnen zes weken alternatieve stukken in te leveren. Ik heb zelf ook wel gedubd of ik dat amendement moest indienen of niet. Mijn gevoel zegt: het maakt het dan in ieder geval eenvoudiger om risicogestuurd checks te gaan doen. Je weet dan namelijk dat dit past binnen het systeem. Er ligt een standaardformulier en dat vul je in, maar er blijft nog wel de escape om alternatieve stukken in te dienen. Maar het gaat in ieder geval gestroomlijnd naar de Belastingdienst toe.

Ik heb gisteravond zelf zitten rekenen, met de memorie van toelichting en allerlei voorbeelden erbij. Ik denk niet dat ik zo goed kan rekenen als de heer Grinwis, maar ik ben er redelijk in thuis. Ik dacht: als je hier gewoon zelf wat gaat inleveren, dan wordt het een grote puinzooi. Dat kun je haast niet gestructureerd inleveren. Ik weet zeker dat als wij dat hier allemaal eens zouden proberen, iedereen wat anders zou inleveren bij de Belastingdienst en dat die mensen daar helemaal gek zouden worden. Dan mag je nog blij zijn als je het met 1.800 mensen redt. Wat vindt de heer Grinwis van mijn insteek bij dat amendement om in ieder geval dat standaardformulier verplicht te stellen?

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ik vind het een pragmatisch voorstel. De enige grote vraag die ik heb, is: kun je dat dwingend voorschrijven? Daar heb ik nog vraagtekens bij. Ik hoor heel graag het oordeel van de staatssecretaris. Collega Van Eijk, collega Stultiens en ik zijn op werkbezoek geweest bij de Belastingdienst en hebben dat formulier mogen invullen. Als je gewend bent aan belastingaangifte, is dat een fluitje van een cent. Ik kan het niet anders zeggen. Dat hebben ze netjes in voorbereiding en doen ze hartstikke goed. Ze roeien in die zin met de riemen die ze hebben en proberen dat zo goed mogelijk te stroomlijnen. Maar daarbij is ook duidelijk: als mensen nu al op eigen houtje, op eigen initiatief, gebruik willen maken van de uitspraak van de Hoge Raad, dus van de tegenbewijsregeling, dan staat niets hun in de weg. Maar ik zie dat al het werk van de Belastingdienst er eigenlijk op gericht is om te zorgen dat iedereen zo veel mogelijk gebruik gaat maken van dat aantrekkelijke, eenvoudige formulier. Dus ik steun de intentie van de heer Stoffer. Ik vind het ook een pragmatisch voorstel. Maar ik betwijfel nog even of je dat dwingend kan opleggen. Ik zou wel zeggen tegen iedereen die dit debat volgt en van plan is gebruik te gaan maken van die tegenbewijsregeling: doe het alsjeblieft via het formulier dat binnenkort online komt, en niet via eigen epistels. Dus ik ondersteun in ieder geval de geest van het amendement bij dezen.

De voorzitter:

Nogmaals dank aan de heer Grinwis. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Van Eijk. Zij spreekt namens de VVD-fractie. Ik moet haar ook bedanken omdat zij rapporteur was op deze wet, samen met de heer Stultiens. Daar heeft iedereen van kunnen profiteren. Mevrouw Van Eijk, gaat uw gang.

Mevrouw Van Eijk (VVD):

Dank u wel, voorzitter. De VVD heeft zich altijd sterk gemaakt voor lage lasten en rechtszekerheid. In het verleden betekende dit in box 3 een eenvoudig en voorspelbaar systeem waarin het rendement forfaitair werd bepaald. Dit bood duidelijkheid, maar bleek ook steeds minder houdbaar door juridische uitspraken die wezen op schending van het eigendomsrecht. De VVD staat voor een evenwichtige hervorming van box 3. Mensen met spaargeld moeten niet worden belast alsof zij risicovolle beleggers zijn. Het stelsel moet niet uitnodigen tot ontwijking en het moet recht doen aan draagkracht. Daarom steunt mijn fractie de overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement.

De periode waarin de Wet tegenbewijsregeling box 3 wordt toegepast, is een noodzakelijk tussenstation — met duidelijke tekortkomingen, zeg ik er meteen bij. De uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst vormen een structureel knelpunt. ICT-systemen zijn verouderd en het vertrouwen in tijdige realisatie van complexe aanpassingen is laag. Hier is serieuze politieke regie op nodig om dit op de rit te krijgen. Anders loopt elk goedbedoeld beleid vast in bureaucratie en uitvoeringschaos.

Daarnaast is er de kritische noot van budgettaire derving. De overgang naar werkelijk rendement levert mogelijk miljarden minder op voor de schatkist. In een tijd van hoge publieke uitgaven, van defensie tot zorg en klimaat, is het een risico dat de VVD serieus neemt. Structurele tekorten mogen niet leiden tot lastenverhogingen voor werkenden of ondernemers. De toekomst vraagt dus om politieke moed, prioriteren in het IV-portfolio en vasthouden aan een belastingstelsel dat werkt voor burgers en bedrijven. Fiscale rechtvaardigheid kan daarom niet los worden gezien van realisme in de uitvoering en verantwoordelijkheid voor solide overheidsfinanciën.

De heer Vijlbrief (D66):

Een vraag aan mevrouw Van Eijk. Ik hoorde haar zeggen dat er straks lagere opbrengsten dreigen van de nieuwe box 3 op basis van werkelijk rendement. Ik zou aan haar willen vragen: wat zou de keuze van de VVD zijn als dat werkelijk het geval is? We gaan er even van uit dat de uitgaven, zoals mevrouw Van Eijk terecht zei, door een aantal externe factoren erg groeien. Dus in uitgavevermindering kan je het niet zoeken, of misschien alleen ten dele. Hoe zou de VVD dan kiezen? Tot nu toe heeft het nu demissionaire kabinet een paar keer, wanneer het om vermogens ging, gekozen om de gaten die vielen te dempen met datgene wat mevrouw Van Eijk en mij allebei aan het hart gaat, namelijk de positie van de middeninkomens. Ik ben erg benieuwd hoe de VVD nu daartegen aankijkt. Kan dat bijvoorbeeld leiden tot hogere tarieven in die nieuwe box 3? Hoe kijkt zij daartegen aan?

Mevrouw Van Eijk (VVD):

Tot nu toe is de budgettaire derving opgeteld uit m'n hoofd 16 miljard. In het verslag is ook inzicht gegeven in waar die dekking vandaan is gekomen, voor zover dat traceerbaar is. Een heel groot gedeelte daarvan is terechtgekomen bij winst en vermogen. Een deel daarvan is ook terechtgekomen bij werkenden. Onder andere een deel van de envelop die bedoeld was voor lastenverlichting is daarvoor ingezet. De heer Vijlbrief zal begrijpen dat het niet onze voorkeur heeft om dat nog een keer te doen. Ik hoop dus enerzijds dat de raming die er nu ligt, geen werkelijkheid zal worden. Anderzijds is hetgeen er nu ligt, wel gedekt. Ik hoop heel erg dat er niet nog meer tegenvallers gaan komen.

De heer Vijlbrief (D66):

Dan zou mijn oproep aan de VVD zijn om samen met ons en met anderen die dat willen, eraan te werken dat, als hierbij weer nieuwe derving ontstaat, wat gezien de geschiedenis van box 3 niet is uitgesloten, deze in ieder geval niet ten koste gaat van werkende middeninkomens, maar ook niet van bedrijfswinsten, want — zo ben ik dan ook weer — die zijn ook belangrijk. Maar laten we het toch blijven zoeken in de categorie vermogensbelasting, want de vermogensongelijkheid in Nederland is niet — laat ik het nou voorzichtig formuleren — heel laag. Ik ben het wat dat betreft ook heel erg met de heer Grinwis en de staatssecretaris eens dat het niet om die categorie mensen gaat; er zitten kleine spaarders tussen, maar ook mensen met een hoop geld. Dan denk je toch: zoek het vooral daar. Maar daar gaan we aan werken in de toekomst.

Mevrouw Van Eijk (VVD):

Ik heb geen vraag gehoord van de heer Vijlbrief. Volgens mij komen we nog uitgebreid te spreken over de vermogensongelijkheid en hoe wij die taxeren.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

Aanhakend op de heer Vijlbrief. Mevrouw Van Eijk kent de cijfers ook goed. Zij zegt terecht dat een deel van die 16,5 miljard bij vermogens is weggehaald. Maar dat is minder dan de helft, namelijk ongeveer 7 miljard, terwijl de VVD altijd groot voorstander is van begrotingsregels met de boodschap dat je moet dekken waar je het weghaalt. Nu wordt meer dan de helft van het geld niet bij vermogen en winst gehaald. Hoe verklaart mevrouw Van Eijk dat?

Mevrouw Van Eijk (VVD):

Ik begon mijn reactie richting de heer Vijlbrief zojuist met: de totale ingeboekte derving is 16 miljard. Daarvan is 10 miljard traceerbaar: 7 miljard komt uit winst en vermogen en 3 miljard uit arbeid. Wat de heer Stultiens zegt, klopt volgens mij dus niet.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

Het probleem is dat het niet-traceerbare deel, bijvoorbeeld het deel dat uit de staatsschuld komt, uiteindelijk vaak op de rekening van arbeid terechtkomt, want daarop wordt veel meer belast dan op vermogen. Ik ben verbaasd dat mevrouw Van Eijk zegt dat zij die 3 miljard op arbeid vervelend vond. Dat suggereert namelijk dat andere coalitiepartijen zeiden: laten we het daar weghalen. Maar in de beslismemo's staat dat NSC voorstelde om het weg te halen bij vermogen en dat Eelco Heinen zei: nee, we gaan de werkenden belasten. Ik hoor vandaag dus een heel ander verhaal dan in de beslismemo's staat.

Mevrouw Van Eijk (VVD):

Ik heb volgens mij een uitleg gegeven van de cijfers zoals ik die nu interpreteer. Wat de heer Stultiens in zijn eerste vraag zei, klopt niet.

De voorzitter:

Afrondend.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

Dat suggereert dat we het met elkaar eens zijn dat het niet bij inkomen en arbeid weggehaald moet worden. We kunnen dan met elkaar een paar mooie amendementen gaan maken op het Belastingplan. Dan hebben we goed nieuws: we gaan het dus wél weghalen bij vermogen en winst. Maar dat was tot nu toe niet de lijn van de VVD.

Mevrouw Van Eijk (VVD):

Mijn wens zou zijn om in het Belastingplan 2026 vooral met elkaar te kijken hoe we de boel heel houden, voor zowel burgers als bedrijven.

De voorzitter:

Mevrouw Van Eijk vervolgt haar betoog.

Mevrouw Van Eijk (VVD):

Voorzitter. In mijn inbreng zal ik stilstaan bij de volgende onderwerpen: de voors en tegens van de Wet tegenbewijsregeling box 3, de invulling van het begrip "werkelijk rendement", de groepen in de knel, de uitvoering, de financiën en het IV-portfolio van de Belastingdienst.

Nog één opmerking vooraf. Er werd al aan gerefereerd: ik ben samen met de heer Stultiens van GroenLinks-PvdA namens de vaste commissie voor Financiën wetgevingsrapporteur geweest. Ik wil vanaf deze plek de staf bedanken voor de ondersteuning. Ondanks de zeer matige opkomst bij de technische briefing, het rondetafelgesprek en het werkbezoek aan de Belastingdienst ben ik van mening dat deze activiteiten van toegevoegde waarde zijn geweest voor een zorgvuldige voorbereiding van de behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3.

Ik sta hier dus goed voorbereid en met de overtuiging dat ik elke steen heb omgedraaid, op zoek naar verbeteringen en een rechtvaardigere tegenbewijsregeling. Ik ben tot de voorzichtige conclusie gekomen dat de ruimte om te bewegen zeer beperkt is. Desalniettemin vind ik dat het zoeken naar werkbare oplossingen voor wat ik "groepen in de knel" noem, de aankomende maanden niet mag stoppen. Ik verwacht op dit punt een stevige inzet van deze staatssecretaris en zal hier later in mijn bijdrage op terugkomen.

Voorzitter. Met de wet …

De voorzitter:

Ogenblik, ogenblik. De heer Grinwis is onderweg naar de microfoon en gaat een interruptie plaatsen.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ja, want collega Van Eijk zei wel iets interessants, namelijk dat de vrijheidsgraden om te bewegen zeer beperkt zijn. Maar toch een vraag aan haar. Er hangen een paar donderwolken boven deze wet, namelijk de budgettaire ruimte en de planning. Uiteindelijk heb je ook het perspectief van rechtvaardigheid. Wat is de afweging van de VVD-fractie in die driehoek van budgettaire ruimte en de mogelijkheden, onmogelijkheden, wensen en wil, de planning van een eventueel nieuw stelsel en een rechtvaardige Wet tegenbewijsregeling box 3? Er zitten toch wel een aantal vraagstukken in. Ik heb zelf de vinger bij het principiële vraagstuk van kostentoerekening gelegd. Je hebt ook specifieke issues. Ik heb de rijksmonumenten genoemd en het eigen gebruik van vakantiehuizen, waarbij de wijze waarop je wordt aangeslagen in eerste instantie afwijkt van de Wet werkelijk rendement. Allemaal issues die volgens mij rechtvaardig zijn op te lossen, maar die allemaal budgettaire consequenties hebben.

Mevrouw Van Eijk (VVD):

Ik kom later in mijn inbreng nog uitgebreid terug op wat ik die "groepen in de knel" noem. Het is precies zoals de heer Grinwis zegt. Het is iedere keer een afweging tussen wel of niet rechtvaardig, wel of geen budgettaire derving en de dekking die daartegenover staat, en de planning in aanloop naar de Wet werkelijk rendement, die wat ons betreft uiterlijk op 1 januari 2028 in werking moet treden. In die afweging moet ik iedere keer opnieuw kijken. Ik kan niet per voorstel zeggen dat het een of het ander doorslaggevend gaat zijn. Ik kan wel zeggen dat mijn fractie echt welwillend kijkt naar de amendementen die vandaag worden ingediend, om te zien wat voor ons uitlegbaar is en wat niet.

De voorzitter:

Mevrouw Van Eijk vervolgt haar betoog.

Mevrouw Van Eijk (VVD):

Voorzitter. Met het wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3 wordt de heffing in box 3 in overeenstemming gebracht met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Daartoe wordt een tegenbewijsregeling in box 3 geïntroduceerd. Belastingplichtigen worden ofwel belast op basis van het forfaitair berekende rendement ofwel op basis van het lagere werkelijke rendement. De Hoge Raad heeft in zijn arrest regels geformuleerd voor de vaststelling van het werkelijke rendement, waarmee de strijdigheid met het eigendomsrecht wordt weggenomen. Deze regels voorzien echter niet in alle mogelijke situaties. Daarom bevat dit wetsvoorstel een nadere invulling voor het bepalen van het werkelijke rendement. Door de omvang van de hersteloperatie kan deze alleen worden uitgevoerd op basis van een duidelijk kader. Daarbij past dat deze werkwijze in een wet wordt neergelegd.

De Wet tegenbewijsregeling box 3 is een geordende manier om rechtsherstel te bieden aan belastingplichtigen die benadeeld zijn door het oude systeem. Voor de toekomst is beoogd om een nieuw box 3-stelsel in te voeren, waarbij uitsluitend op basis van het werkelijke rendement belasting wordt geheven. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat zo veel mogelijk aansluiting is gezocht bij de voorgenomen bepalingen uit het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 en dat gezorgd wordt voor een consistente bepaling van het werkelijke rendement. Hier wordt tegelijkertijd een belangrijke disclaimer bij geplaatst: voor zover dat overeenkomt met de regels die de Hoge Raad heeft geformuleerd. Voor zover er verschillen bestaan tussen de arresten van de Hoge Raad en het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement, zijn de arresten leidend. Het niet toestaan van kostenaftrek is hiervan een voorbeeld. De conclusie van mijn fractie is dat de aansluiting op belangrijke onderdelen wordt gemist. Zeg dat dan gewoon. Wees hier eerlijk over. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

Het wetsvoorstel tracht het werkelijke rendement in het kader van het leveren van tegenbewijs duidelijker in te kleuren dan de Hoge Raad. Dat is positief te waarderen, ook al is het lang niet altijd makkelijk om de berekening te maken. Minder positief blijft dat het kabinet net als de Hoge Raad bijvoorbeeld de aftrek van kosten niet toestaat, behalve als het gaat om rentekosten. Veel belastingplichtigen zullen nu niet het gevoel krijgen dat het economisch werkelijke rendement belast wordt. Naar verwachting wordt dat vanaf 1 januari 2028 beter, maar in de tussenperiode is het voor een aantal groepen belastingplichtigen een hard gelag. Is de staatssecretaris het op dit punt met de VVD eens?

De eerdere uitspraak van de staatssecretaris — de heer Grinwis refereerde hier ook al aan — dat beleggers toch niet bepaald mensen zijn die het meest in de knel zitten, heeft niet geholpen om draagvlak te creëren voor de tegenbewijsregeling in de huidige vorm. Het argument dat de voorgenomen verhoging van het forfait op overige bezittingen geen onderdeel uitmaakt van dit wetsvoorstel maar zal worden opgenomen in het Belastingplan 2026, is uitstel van executie voor bepaalde belastingplichtigen. Het argument dat de tegenbewijsregeling alleen maar positief kan uitpakken voor belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitaire rendement is een dooddoener, wetende dat het forfait nog eens extra wordt verhoogd.

De tegenbewijsregeling in box 3 is een poging om belastingheffing eerlijker te maken door rekening te houden met werkelijk rendement. Hoewel de regeling voordelen biedt in termen van rechtsherstel en aansluiting bij het draagkrachtbeginsel, zijn er aanzienlijke bezwaren met betrekking tot complexiteit, uitvoerbaarheid en rechtvaardigheid. Diverse groepen ondervinden specifieke knelpunten. Ik noem een aantal voorbeelden.

Particuliere vastgoedbeleggers worden geconfronteerd met een hoge belastingdruk doordat het forfaitair rendement vaak hoger is dan het werkelijk rendement uit huurinkomsten. Als deze beleggers vanaf 2026 belasting moeten betalen over een fictief rendement van 7,8%, leidt dit tot situaties waarin verhuurders meer belasting betalen dan zij aan huurinkomsten ontvangen. De tegenbewijsregeling levert in dat soort situaties slechts zeer beperkt verlichting, omdat kosten niet aftrekbaar zijn.

Voor vakantiewoningen die voor eigen gebruik zijn, geldt dat het voordeel van eigen gebruik vanaf 2026 moet worden opgegeven, waarbij het kabinet voorstelt om uit te gaan van 5,0% van de WOZ-waarde. Dit kan leiden tot aanzienlijke belastingdruk, vooral als de WOZ-waarde van de vakantiewoning is gestegen.

Eigenaren van rijksmonumenten maken vaak hoge onderhoudskosten om het monument in stand te houden, maar kunnen deze kosten niet aftrekken bij het bepalen van het werkelijk rendement, wat leidt tot een onevenredige belastingdruk.

Het laatste voorbeeld betreft eigenaren van landgoederen onder de Natuurschoonwet die te maken hebben met beperkte inkomsten en hoge onderhoudskosten. De tegenbewijsregeling biedt ook voor hen weinig verlichting omdat kosten niet aftrekbaar zijn en het werkelijk rendement moeilijk vast te stellen is.

Alternatieven om de belastingdruk voor particuliere vastgoedbeleggers te matigen — kostenaftrek, verliesverrekening, verlaging leegwaarderatio, gefaciliteerd van box 3 naar box 2, uitzonderen ongerealiseerde waardemutaties, eigenaren van vakantiewoningen nihil waarderen voor eigen gebruik of het matigen van het belasten van feitelijk gebruik — worden door de staatssecretaris niet uitvoerbaar geacht. Het daardoor verwachte uitstel van de Wet werkelijk rendement kost tot nu toe veel geld. Ik zeg nadrukkelijk "tot nu toe", want ik heb een aantal amendementen gezien die wel degelijk van een dekking zijn voorzien.

Ik vind het moeilijk te accepteren dat een verlaging van het forfaitair rendement nu als enige realistische en uitvoerbare maatregel lijkt over te blijven om de fiscale druk op deze groepen te verlichten zonder het risico op meer complexiteit en, erger nog, vertraging van de invoering van de Wet werkelijk rendement box 3.

Veel partijen in deze Kamer, waaronder de VVD, hebben oplossingen geschetst. Maar de computer zegt nee. De staatssecretaris moet daarom nog een keer aan de slag om in overleg met deze groepen belastingplichtigen te komen tot mogelijke uitvoerbare alternatieven die bijdragen aan een evenwichtige belastingheffing. Ik zal daartoe in tweede termijn een motie indienen.

De uitvoeringstoets van de Belastingdienst, die zojuist ook al benoemd werd, geeft een negatief oordeel, rode vlaggen, over alle vijf de aspecten die worden getoetst. De Belastingdienst verwacht dat circa 2,6 miljoen definitieve aanslagen in aanmerking komen voor een aanvullend herstel over de periode 2017 tot en met 2026. Voor de periode 2024-2026 is de inschatting dat daarvoor 1.757 fte extra aan personeel nodig is. Dit zijn duizelingwekkende aantallen.

Ik ben met een aantal collega's, de heer Grinwis en de heer Stultiens, op werkbezoek geweest bij de Belastingdienst. We hebben ons laten informeren over de uitvoering. Ik heb er vertrouwen in dat de Belastingdienst deze enorme opdracht tot een goed einde gaat brengen. Als het de heer Grinwis, de heer Stultiens en mijzelf lukt om — eerlijk is eerlijk, met een beetje ondersteuning — het formulier Opgaaf werkelijk rendement juist, volledig en binnen een redelijke tijd in te vullen, dan gaat dat heel veel Nederlanders ook lukken. Kan de staatssecretaris de laatste stand van zaken geven? Staat alles klaar om vanaf medio juli de uitvoering op te starten? Zo nee, waar loopt de Belastingdienst tegenaan en wat is er nodig om eventuele knelpunten zo snel mogelijk op te lossen?

Er worden 360 zogenaamde ongestructureerde bezwaren en verzoekschriften verwacht. Het verplichten van het formulier Opgaaf werkelijk rendement, een aanbeveling van de Raad van State om de uitvoering te ontlasten, zou juridisch kwetsbaar zijn. De SGP heeft op dit punt een amendement ingediend. Ik ben benieuwd naar de appreciatie van dit amendement. We moeten alles doen om de uitvoering te helpen. Dit punt zou daaraan kunnen bijdragen.

In totaal is 16,6 miljard euro aan derving ingeboekt in relatie tot box 3. Zonder de kwaliteit van de ramingen of de instituties ter discussie te stellen, vindt mijn fractie het nog steeds moeilijk te bevatten dat dit de uitkomst gaat zijn. Hoe wordt dit gemonitord? Wanneer krijgen we de eerste inzichten in het aantal belastingplichtigen dat daadwerkelijk gebruikmaakt van de tegenbewijsregeling en de bedragen die daarmee gemoeid zijn? Wat gebeurt er met mee- en tegenvallers? Worden de ramingen nog bijgesteld?

Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over het IT-beleid bij de Belastingdienst. Het oordeel van de staatssecretaris dat vrijwel elke verzachtende maatregel leidt tot vertraging van de Wet werkelijk rendement box 3 zet de Kamer voor het blok en is enorm onbevredigend. Waarom leidt een ogenschijnlijk simpele aanpassing zoals een kostenaftrek, al dan niet forfaitair, meteen en onvermijdelijk tot een jaar vertraging? De Belastingdienst heeft onvoldoende capaciteit om zowel het rechtsherstel als de implementatie van het nieuwe box 3-stelsel te realiseren. Dit komt door verouderde systemen en een gebrek aan gekwalificeerd personeel. Het komt af en toe over alsof dit simpelweg als feit geaccepteerd wordt, terwijl de kosten van elk jaar vertraging groot zijn en dit gebrek aan IT-capaciteit de Kamer geen enkele optie tot bijsturing biedt.

Welke stappen zet de staatssecretaris om het tempo van de IT-hervormingen bij de Belastingdienst te versnellen? Wat doet hij om kennis en expertise van de verouderde systemen binnenboord te houden en aan te trekken? Zijn er IT'ers die meer zouden willen werken of die beter in de gelegenheid gesteld zouden kunnen worden om minder uren bezig te zijn met overleg en procedurele rompslomp? Mijn fractie vindt dat de staatssecretaris álles uit de kast moet halen om dit vlot te trekken, des te meer omdat elk jaar vertraging van de Wet werkelijk rendement box 3 de overheid ruim 1,7 miljard euro kost en dit ten grondslag ligt aan de voorgenomen verhoging van het forfaitair rendement voor overige bezittingen in 2026 en 2027. Dat is daarmee geen politieke keuze geweest, maar een gevolg van falend IT-beleid van de overheid. Het kabinet moet transparant zijn over de oorzaken van het uitstel en verantwoording afleggen over de genomen beslissingen. Ik zal hiertoe in tweede termijn een motie indienen.

Voorzitter, hier wil ik het in de eerste termijn bij laten. Ik kijk uit naar de reactie van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Hartelijk dank voor uw inbreng. We gaan nu luisteren naar de heer Kouwenhoven. De heer Kouwenhoven gaat vlak na de val van het kabinet zijn maidenspeech houden. Hij heeft mij gevraagd om aan hem nog even de vraag te stellen hoe hij wil omgaan met de regel rond interrupties bij een maidenspeech. Daar begin ik dus mee: hoe wilt u daarmee omgaan, meneer Kouwenhoven?

De heer Kouwenhoven (NSC):

Wat mij betreft kunnen interrupties aan het einde van de maidenspeech, zeker natuurlijk als ze ten goede komen aan de behandeling van de wet.

De voorzitter:

Heel goed. Dan wens ik u veel succes.

De heer Kouwenhoven (NSC):

Dank u wel, voorzitter. Wat een bijzonder moment voor een eerste plenaire bijdrage in dit huis. Gisteren nog was er het debat over de val van het kabinet. Ik krijg sinds maandag regelmatig de vraag of ik spijt heb van de Kamer in gaan. Deze mensen kan ik verzekeren dat dat niet het geval is: geen spijt. Volksvertegenwoordiger zijn is de eer van je leven. Ik zou het altijd doen, al is het maar voor één dag.

Zo ben ik ook opgevoed. Ik kom uit een gezin met een moeder werkzaam in het onderwijs en een vader werkzaam in de jeugdzorg. Ze zijn er ook vandaag. Als het kan, dan draag je bij. Je draagt bij aan je gezin, aan de mensen om je heen en aan de samenleving. Vrijwilligerswerk en mantelzorg doen ze ook. Dat vinden ze normaal; ik hoor ze nooit klagen. Een diep respect heb ik voor mijn ouders. Een diep respect heb ik voor de mensen die zoals zij op die manier een bijdrage leveren aan onze samenleving. In ons gezin was het nooit stil aan de keukentafel, en nog steeds niet. Vol liefde en met open vizier zijn we vaak en veel met elkaar in discussie. Zelden zijn we het eens. Ik kan u verzekeren: als u denkt dat het hier moeilijk is om gelijk te krijgen, dan heeft u mijn zussen en mijn vrouw nog nooit ontmoet. Ik heb dus geen spijt, geen seconde. Het is een enorme eer. Nooit had ik toen aan de keukentafel gedacht dat deze eer mij ten deel zou vallen.

Het is doodzonde dat het kabinet is gevallen; wat een ellende. Ik had graag de mouwen opgestroopt om meer aan oplossingen te werken. Het gaat nu weer een jaar over verkiezingen en formeren. Daarvoor ben ik hier niet gekomen. Het is mijn oprechte hoop dat we in deze setting belangrijke zaken zoals box 3 en de belastinghervorming toch met elkaar kunnen blijven doorspreken.

Toen ik in 2023 solliciteerde bij een gloednieuwe partij, deed ik dat met een eenvoudig briefje. Ik was als een blok gevallen voor de doelstellingen om bestaanszekerheid te versterken en het vertrouwen van mensen in de overheid te herstellen. In mijn briefje stond het volgende. "De enige manier om het vertrouwen van mensen in de overheid te herstellen, is door twee dingen te doen." Het eerste is het versterken van bestaanszekerheid via een veel eenvoudiger stelsel van belasting, inkomen en sociale zekerheid. Met dank aan ons systeem zitten honderdduizenden huishoudens in de knel. Er zijn legio schrijnende voorbeelden. Als je deze mensen gewoon spreekt, begrijp je waarom ze afhaken. Vanuit onzekerheid wordt nooit vertrouwen gegeven. Dat kan en moet beter.

Het tweede punt is dat mensen moeten kunnen rekenen op een betrouwbare overheid en een sterke uitvoering. Ik kom zelf uit uitvoeringsland. In de afgelopen dertien, veertien jaar heb ik een groot aantal lokale en landelijke publieke dienstverleners begeleid. We liepen daar zo vaak tegen de grenzen van de politiek aan. Nieuw beleid wint altijd, zeiden we daar. Nieuw beleid, mooie doelstellingen: het is altijd extra werk dat boven op de stapel komt, soms met fouten voor hele normale mensen als gevolg.

Vrijwel alle publieke dienstverleners zitten zwaar in de problemen. Sla de krant maar open. Het UWV, de Belastingdienst, IND, politie, Toeslagen: elke week lees je over nieuwe problemen. Ik werd er helemaal gek van. Juist daar hebben honderden zo niet duizenden ambtenaren elke dag contact met tienduizenden burgers. Elke dag. Door die organisaties, door die mensen, wordt het vertrouwen elke dag een beetje gewonnen of een beetje verloren.

Mijn eigen familie kreeg van de werkgever het goedbedoelde advies om niet het UWV te bellen, omdat je daar verschillende antwoorden krijgt op dezelfde vraag. Ik krijg vragen uit mijn omgeving om uit te leggen wat de overheid met sommige brieven bedoelt. We zijn het bijna normaal gaan vinden. Dat kan toch niet! Begrijp me niet verkeerd: ik ben er heilig van overtuigd dat juist deze uitvoeringsorganisaties onderdeel zijn van de oplossing, niet van het probleem. Ik heb zelfs meegemaakt dat collega's uit de uitvoering liever niet uitkomen voor de uitvoeringsorganisatie waar zij werken, maar het bovenliggende kerndepartement noemen en op LinkedIn zetten — "ik werk bij het ministerie van Financiën" — omdat er elke dag slecht nieuws in de krant stond over de Belastingdienst. Het is echt te bizar voor woorden.

Ik wil me als volksvertegenwoordiger de komende tijd, de tijd die me gegeven is, hiervoor inzetten. Ik wil de uitvoering centraal stellen en verbeteren, het vertrouwen winnen en mensen helpen die in de problemen komen. We moeten ons in dit huis niet afvragen wat de uitvoering voor ons kan doen, maar moeten vragen wat wij voor de uitvoering kunnen doen. Geen minister die beleid is, maar ministers die uitvoering zijn. Het is tijd voor herstel. Ik ben blij en dankbaar dat ik dat bij Nieuw Sociaal Contract mag doen.

Het is wat mij betreft een perfect bruggetje naar de inhoud die vandaag voorligt, de Wet tegenbewijsregeling. Het is een voorbeeld van welke uitdagingen op het bord liggen van de uitvoering, met alle ellende die het teweegbrengt voor de Nederlandse burger. De Raad van State schrijft over het tegenbewijs: "Het dilemma waar de wetgever voor staat, is vrijwel onoplosbaar." Daarmee geeft de Raad van State aan dat de regering terecht haar verantwoordelijkheid neemt om de vuistregels van de Hoge Raad om te zetten naar een wettelijke regeling, maar ook dat uit de uitvoeringstoets volgt dat het wetsvoorstel de Belastingdienst voor een haast onmogelijke opgave stelt.

Voor de mensen die de achtergrond niet kennen: de Wet tegenbewijsregeling is het herstellen van een herstelwet nadat duidelijk was geworden dat de originele wet niet eerlijk was. Burgers betalen op oneerlijke gronden belasting. Dat vroeg herstel. De Hoge Raad heeft zich bij herhaling uitgesproken over box 3 en heeft in zijn laatste oordeel in groot detail uitgeschreven van hij verstaat onder werkelijk rendement. Deze uitspraak is rechtsgeldig en ook zonder wet van toepassing.

De Belastingdienst schrijft dat de consequentie voor de uitvoering een vrijwel onmogelijke wervingsopgave is, en zegt daarover: "Indien onvoldoende medewerkers kunnen worden geworven, leidt dit mogelijk tot verdringing van werkzaamheden dan wel complexe herprioriteringskeuzes binnen de uitvoeringsdirecties, en het heeft aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening en het toezicht. Deze gevolgen zullen moeten worden aanvaard." De budgettaire derving van miljarden euro's moet ook worden aanvaard. Het is dure, vrijwel onuitvoerbare wetgeving waar je niet aan ontkomt en die al voor het grootste deel rechtsgeldig is.

U zult NSC dan ook niet positief horen over deze wet, maar hij moet er komen. Wij begrijpen de lijn van de staatssecretaris en dat hij onder geen beding weer op de vingers getikt wil worden door de Hoge Raad. Dat willen wij ook niet. NSC wil een regeling gebaseerd op werkelijk rendement. Dat staat ook in ons verkiezingsprogramma. Bovenal willen we dat geregeld hebben voor de Nederlandse burger. Deze wet moet zo tijdelijk mogelijk zijn. Daar zit dan ook gelijk onze grootste zorg. Ligt er een plan voor de herprioritering, en wat betekent dit concreet voor de kwaliteit en beschikbaarheid van toezicht en dienstverlening? Worden wij als Kamer tijdig ingelicht wanneer er vertraging dreigt te ontstaan, zodat wij kunnen aansturen op herprioritering?

Er zijn elementen in deze wet die voor ons moeilijk te ondersteunen zijn, ook al gaat het om het codificeren van de Hoge Raad. We zijn geen voorstander van verschillende elementen uit deze regeling, waaronder het afrekenen van vermogensaanwas bij onroerend goed wanneer dit nog niet gerealiseerd is en het niet opnemen van de kostenaftrek. Hoe kijkt de staatssecretaris naar deze wet, en zijn er toch kansen om daar wat aan te doen? Feit is dat het mensen zal raken en dat we niet precies kunnen weten om wie en om hoeveel mensen dat gaat, omdat dat afhankelijk is van onder andere toekomstig gemaakte rendementen.

Dat geldt ook voor de budgettaire derving, die volgens de experts die ik gesproken heb, fors lager zou kunnen zijn dan ingeschat door het ministerie. Tegelijkertijd heeft het ministerie het ook niet uit de lucht getrokken. Daarbij is het dus van essentieel belang om goed en veelvuldig impactanalyses te maken en deze te delen met de Kamer. Hoewel u in uw verslag aangeeft dat er geen sprake is van een evaluatie omdat het een tijdelijke regeling betreft, willen we de impact op burgers, op de budgettaire derving en op de invoering van de Wet werkelijk rendement nauwgezet kunnen volgen. Wat kunt u hierop toezeggen? Anders overweeg ik hierover een motie in te dienen. Hoewel er weinig keus lijkt te zijn, kunnen we wel stappen zetten op de flankerende voorzieningen, om gedwongen verkoop te voorkomen. Ik verzoek u dan ook om te kijken naar de terugbetaalperiode voor burgers die door deze regeling in de knel kunnen komen.

Opvallend is ook het hoge veronderstelde rendement door eigen gebruik in de jaren 2026-2027. In 2017 tot en met 2025 wordt dit op nihil ingeschat en in de Wet werkelijk rendement wordt gewerkt met een bijtelling van 3,35% van de WOZ-waarde. In deze tegenbewijsregeling wordt geredeneerd met een fictieve opbrengst van meer dan 5%. Een alternatief is dat de belastingplichtige een huurcheck doet of de huurprijs zoekt van vergelijkbare woningen. Hoe kijkt de staatssecretaris naar dit onderdeel van de wet? Ziet hij kansen om het mensen makkelijker te maken en binnen deze begroting de waarde voor 2026-2027 op nihil te zetten?

Voorzitter. Box 3 is een kiespijndossier. Deze wet is daar onderdeel van. Ik waardeer het dat de staatssecretaris de Wet werkelijk rendement naar de Kamer heeft gestuurd, waarvoor veel dank. Wat mij betreft is de oproep aan de staatssecretaris en aan collega's hier: laten we alles op alles zetten om deze tegenbewijsregeling zo kort mogelijk te laten duren. Zoals gezegd: het is een eer en een verantwoordelijkheid, en hoewel er zelden makkelijke keuzes voorliggen, ben ik dankbaar voor elke bijdrage die ik daaraan mag leveren.

Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Meneer Kouwenhoven, ik feliciteer u van harte. Een prachtig eerbetoon aan uw ouders, hier aanwezig, maar ook aan iedereen die werkt in uitvoeringsland. Dat is hartstikke mooi. Ik wens u veel succes met het werken aan bestaanszekerheid en het herstel van vertrouwen. Ik verzoek u om even voor mij te gaan staan, met de rug naar mij toe, zodat u de felicitaties van uw collega's in ontvangst kunt nemen. Dan schorsen we even de vergadering.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het debat over de Wet tegenbewijsregeling box 3. We gaan luisteren naar mevrouw Inge van Dijk. Zij voert het woord namens de fractie van het CDA. Gaat uw gang.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Natuurlijk allereerst felicitaties aan mijn collega Kouwenberg. Ik vind het natuurlijk altijd heel mooi ...

De voorzitter:

Kouwenhoven.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Kouwenhoven! Nu zeg ik het nog verkeerd, sorry. Maar dan nog: het is altijd mooi om een inkijkje te krijgen in de motivatie van mensen, waar ze vandaan komen en waarom ze doen wat ze doen. Dat helpt toch om ... We staan hier vaak tegenover elkaar, maar we zijn ook gewoon collega's. Dank voor deze openhartigheid.

Voorzitter. Stel dat ik een ondernemer ben met twee pandjes waarvan de huurinkomsten mijn pensioenvoorziening zijn. Ik vraag een nette huur. Ik doe regulier onderhoud om het pand in goede staat te houden: schilderwerk, dubbelglas, een nieuwe cv enzovoort. Natuurlijk betaal ik jaarlijks netjes box 3-belasting en ozb, want dat hoort er gewoon allemaal bij. Ik betaal dat uit de huurinkomsten. Per saldo houd ik in de portemonnee nog een leuk bedrag over voor mijn pensioen, als aanvulling op de AOW. We willen toch dat mensen hun oude dag fatsoenlijk op orde hebben?

Maar dan word ik in een paar jaar tijd geconfronteerd met een nieuwe werkelijkheid. De Belastingdienst vindt ineens dat ik veel meer rendement behaal. Ik krijg geen afslag meer in box 3 op de waarde van mijn vastgoed in verhuurde staat. Dat terwijl ik mijn huurders er niet zomaar uit kan zetten. Dat wil ik ook helemaal niet. Maar het heeft wel gevolgen voor de waarde van mijn pand. Gevolg: de belasting stijgt fors en mijn pensioen is inmiddels wel heel krap geworden.

Dan komt het kerstarrest van de Hoge Raad. Dat voelt als een bevestiging van dat het inderdaad niet klopt. Fijn als ik wat geld terug kan krijgen en de panden gewoon kan aanhouden. Ik kan namelijk bewijzen dat ik veel minder op mijn rekening heb overgehouden dan de Belastingdienst beweert. Totdat ik lees hoe mijn werkelijk rendement wordt berekend. Huurinkomsten horen daarbij. Dat is logisch, want het geld staat op mijn rekening. Maar hé, dat is gek: ik mag mijn onderhoudskosten er niet van aftrekken. Nu moet het niet gekker worden: de waarde waarmee mijn pand in de oververhitte woningmarkt is gestegen, wordt ook meegeteld. Maar die heb ik niet in mijn portemonnee. Wie weet hoeveel daar over tien jaar nog van over is, als de markt hopelijk wat is afgekoeld? Ik kom van een koude kermis thuis.

Ik lees de berichten in de krant over dat het nieuwe stelsel met werkelijk rendement, waarin kosten wél aftrekbaar zijn en waardestijging pas na verkoop wordt belast, steeds later wordt ingevoerd. Daarom wordt de belasting volgend jaar nog hoger. De vraag is: heb ik nog vertrouwen dat het beter wordt? Nee. Dat vertrouwen in de overheid is helaas niet zo groot op dit moment. Dan ga ik maar verkopen nu de prijzen nog zo hoog zijn. Ik ga het geld maar op een andere manier investeren. Hopelijk houd ik dan genoeg over, want ik moet nog wel wat jaren vooruit. De Belastingdienst kan van mij een dik bezwaarschrift verwachten.

Voorzitter. Een bijzonder verhaal, zou je denken, maar dit is wel de werkelijkheid van de staatssecretaris op dit moment. Ik vind box 3 dan ook steeds ingewikkelder worden. De wet klopt niet. De herstelwet klopt vervolgens ook niet. Dan gaan we een systeem invoeren waar de uitvoeringstoets — een primeur! — het maximale aantal rode vlaggen aan toekent. Ondertussen gooien we de belasting nog verder omhoog, zonder dat er voor een grote groep belastingplichtigen een eerlijke kans is op tegenbewijs.

Veel adviezen van experts, wetenschappers en de praktijk worden door de staatssecretaris in de wind geslagen. Zorgen uit de Kamer worden niet serieus genomen. In de nota naar aanleiding van het verslag bij deze wet wordt vervolgens selectief aangesloten bij de kritiekpunten van de wetenschap en de praktijk. Het kabinet kiest de verdediging dat het puur de uitvoerder van de Hoge Raad is. Een wet hoeft volgens de staatssecretaris dus verder niet zuiver, rechtvaardig of uitvoerbaar te zijn. Moeten we niet ook kijken naar de maatschappelijke gevolgen? Want, zo schreef een hoogleraar van de Erasmus Universiteit vorige week nog in het FD: het uitponden gaat gewoon door. Op dit tempo begint het echt zorgelijk te worden.

Voorzitter. Het kabinet zet de Kamer met de rug tegen de muur. Elke optie om de wet beter te maken, heeft volgens het kabinet grote budgettaire gevolgen, die het ook niet gaat oplossen, leidt direct tot verder uitstel van de Wet werkelijk rendement of betekent een korting op het Herstel- en Veerkrachtplan. Dat wil in principe niemand. Het voelt dus toch wel een beetje als tekenen bij het kruisje. Dat terwijl we echt grote moeite hebben met de voorgestelde maatregelen om het forfait op overige bezittingen met nog 1,78% te verhogen. Dat is natuurlijk een ordinaire budgettaire beslissing. De staatssecretaris probeert het met wat ivorentorenlogica weg te poetsen: de Hoge Raad had toch gezegd dat huurinkomsten bij werkelijk rendement horen? Mooi, dan bouwen we huurinkomsten voortaan ook in het forfait in. Probleem opgelost! De staatssecretaris grijpt dus nogmaals die kromme redenering, dat huurinkomsten belastbaar zijn, maar gemaakte kosten niet aftrekbaar, aan als rechtvaardiging om ineens ook huurinkomsten mee te nemen in het forfait. Hoe onbetrouwbaar wil je als overheid zijn? Het is ook nogal kortzichtig. Een hoger forfait geeft namelijk meer aanleiding om van een tegenbewijsregeling gebruik te maken. De gevolgen daarvan zijn nog niet eens meegenomen in de uitvoeringstoets, die al desastreus was.

Wat ook opvalt aan de verschillende alternatieven die de staatssecretaris in kaart heeft gebracht, is dat daarbij steeds het zaadje van angst wordt geplant dat die tot meer juridische procedures zouden kunnen leiden. Maar dat is ook hier weer selectief, want de nu voorgestelde Wet tegenbewijsregeling box 3 gaat, in deze vorm, massaal tot procedures leiden — die zijn al aangekondigd — terwijl de uitvoeringstoets met een licht scenario rekening houdt. Ook de waarschuwing van voormalig advocaat-generaal Niessen — dat is niet de eerste de beste — om de massaalbezwaarplusprocedure af te wachten, wordt weggewuifd. Maakt de staatssecretaris zich dan echt geen zorgen?

Voorzitter. In een schriftelijke beantwoording zegt de staatssecretaris expliciet dat de invoering van het nieuwe stelsel per 1 januari 2028 uitvoerig is berekend en, naar huidige omstandigheden, haalbaar is. Maar hij schrijft ook dat er in de uitvoeringstoets geen uitkomsten van massaalbezwaarprocedures of andere arresten, of scenario's met hoge aantallen verzoek- en bezwaarschriften, zijn meegewogen. Als risico's zich dan wel manifesteren — wij denken dat dat aan de orde zal zijn — betekent dit dan dat het nieuwe stelsel nog verder naar achteren schuift? Kan de staatssecretaris een aanvullende inschatting maken als het gaat om dit scenario? Wij houden echt ons hart vast.

Voorzitter. Wat kan er nog wel? Wat ons betreft vier dingen. Ten eerste: aangezien Kamer en staatssecretaris in een andere werkelijkheid lijken te leven, zouden wij de staatssecretaris willen verzoeken een halfjaarlijkse rapportage naar de Kamer te sturen waarin hij rapporteert over een aantal ontwikkelingen. VVD en NSC stelden al een soortgelijke vraag. Hoe ontwikkelt de verdere uitponding van huurwoningen door box 3-beleggers zich? Wat betekent dit voor huurders? Hoe vaak wordt tegenbewijs ingediend en hoeveel wijkt dat af van wat er verwacht was? Hoe vaak wordt bezwaar gemaakt en hoeveel wijkt dit af van wat verwacht was? Welke werkelijke kosten worden er gemaakt ten opzichte van de geraamde kosten? Hoe gaat het met de uitvoerbaarheid van het voorstel? Worden termijnen gehaald en is er voldoende personeel? Wij verwachten te weinig mensen in de uitvoering, geen derving van 12 miljard, omdat de meeste mensen niet aan tegenbewijs gaan doen, en een stroom aan bezwaren.

Ten tweede. Zoals gezegd vinden wij dat het verhogen van het forfait gebaseerd is op een kromme redenering en dat het niet past bij het forfaitaire stelsel zoals dat altijd gehanteerd is. Ons voorstel zou dus zijn dat niet te doen. Dat lijkt ons ook prima mogelijk als uit de monitoring inderdaad blijkt dat de Wet tegenbewijsregeling veel minder kost dan verwacht. Zou het dan niet rechtvaardig zijn het forfait de komende twee jaar niet verder te verhogen?

Ten derde. Het vorige kabinet heeft aangegeven dat het de ontwikkelingen op de woningmarkt in het oog zal blijven houden en als dat nodig blijkt nader onderzoek zal doen of en in hoeverre de regeling leegwaarderatio nog actueel is. Onder het Herstel- en Veerkrachtplan mag de leegwaarderatio in ieder geval niet voor 2027 worden aangepast — de collega van de ChristenUnie wees daar ook al op — maar daarna lijkt het wel te kunnen. Kan de staatssecretaris het onderzoek naar de leegwaarderatio opstarten, zodat het meegenomen kan worden bij het Belastingplan 2027?

Voorzitter, ten vierde. Hier hebben we nu al een paar keer naar gevraagd, maar we krijgen er nooit antwoord op: waarom kijken we niet of we het nieuwe box 3-stelsel al eerder in kunnen voeren, als we in eerste instantie tijdelijk de vooringevulde aangifte loslaten? Want complex en arbeidsintensief wordt het toch wel. De staatssecretaris weigert pertinent antwoord te geven op deze vraag. Ik word er oprecht moedeloos van. Hoe kunnen we wel antwoord krijgen? Moeten we eerst een motie indienen? Twee fracties stellen een hele heldere en gedetailleerde feitelijke vraag hierover en de reactie is in de verste verte geen antwoord op de vraag, nog niet eens het begin van een antwoord. Of hebben we daarmee al ons antwoord, namelijk dat het dus sneller kan, maar dat het ministerie het niet wil? Graag alsnog een antwoord van de staatssecretaris. Want als dat bijvoorbeeld al wel kan per '27, maar volgens ICT de vooringevulde aangifte een probleem is, dan vinden wij dat we dat ook eerlijk moeten kunnen overwegen. Dat bespaart ook nog eens bijna 2 miljard in 2027 en alle 1.800 fte's kunnen daarvoor worden ingezet. Het is ook niet iets heel nieuws. Mkb-ondernemers vragen we ook hun hele aangifte zelf in te vullen, die de Belastingdienst vervolgens op basis van een steekproef controleert. En maakt het vanuit de belastingplichtige gezien veel verschil of we om het invullen van een tegenbewijsregeling vragen of om het invullen van een aangifte?

Voorzitter, tot slot. In het debat heeft het mij echt verbaasd hoe de minister van Wonen en de staatssecretaris Fiscaliteit weigeren hun verantwoordelijkheid te nemen. Er is nul komma nul erkenning of ownership van de maatschappelijke gevolgen van de stapeling van fiscale en niet-fiscale maatregelen voor de huurmarkt. Sterker nog, het kabinet was voornemens het probleem van te weinig betaalbare huurwoningen op te lossen door de investeringscapaciteit bij woningcorporaties en particuliere beleggers lam te leggen. Wie het nog snapt, mag het zeggen. Het kabinet legt daarmee zonder schaamte de rekening neer bij de verhuurder en de huurder. Het kabinet bepaalt en de samenleving betaalt.

Dank je wel, voorzitter.

De voorzitter:

Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Stultiens. Hij voert het woord namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Ook hem dank ik voor het feit dat hij rapporteur op de wet heeft willen zijn. Gaat uw gang.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

Graag gedaan. Het was een genoegen met collega Van Eijk.

Voorzitter. Laat ik gelijk met de deur in huis vallen: dit wetsvoorstel geeft pijn in de buik. Pijn in de buik omdat we vele miljarden euro's moeten gaan overmaken die we veel beter hadden kunnen gebruiken voor andere zaken. Pijn in de buik omdat we over een wet moeten gaan stemmen waarvoor alle uitvoeringsvlaggen op rood staan. Pijn in de buik omdat we als wetgever eigenlijk nauwelijks ruimte hebben om keuzes te maken, want de uitspraak van de rechter moet uiteraard gevolgd worden. Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris is daarom: wat is hier in het verleden misgegaan? Wat hadden hij en vooral zijn voorgangers beter kunnen en moeten doen? Maar ook: wat hadden wij als Kamer zelf beter kunnen en moeten doen? Stond het juridische risico niet goed genoeg op het netvlies? Zijn er bepaalde adviezen genegeerd? Wat kunnen wij hier met z'n allen van leren?

De heer Vermeer (BBB):

De heer Stultiens begint zijn verhaal met de opmerking dat hij voor het voorliggende wetsvoorstel moet stemmen, maar hij heeft toch ook de keuze om tegen te stemmen? Kan de heer Stultiens daarop antwoorden?

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

Het gebouw stort bijna in hier.

De voorzitter:

Het plofkapje plofte even van de microfoon van de heer Vermeer af, maar de heer Stultiens gaat antwoorden.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

Ja. Dank voor de vraag. Ja, ik zou zeker tegen kunnen stemmen, maar het totale bedrag van die 16,5 miljard die gecompenseerd moet worden, wordt dan alsnog gecompenseerd, ook als wij tegenstemmen. Dat is het pijnlijke aan deze wet: het maakt eigenlijk niet eens zo heel veel uit hoe we stemmen. Dat is het meest onbevredigende. Als ik zou kunnen voorkomen dat we minder geld gaan uitgeven, had ik dat graag gedaan, maar mijn partij gelooft wel in de democratische rechtsstaat. Als de rechter het zegt, moeten we het uitvoeren. Zelfs als wij volgende week met z'n allen tegenstemmen, dan nog begint de Belastingdienst vanaf 1 juli gewoon met het uitkeren van geld. Dat maakt het zo onbevredigend.

De voorzitter:

De heer Stultiens vervolgt zijn betoog.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

Dank. Ik was bezig met de vraag wat we hiervan kunnen leren en wat we beter hadden kunnen doen. Hadden we echt niet eerder kunnen overgaan tot het belasten van daadwerkelijk rendement? Was het probleem kleiner geweest als de Kamer een aantal jaren geleden had gekozen voor lagere forfaits en hogere tarieven? Was het juridisch houdbaarder geweest als we het niet "rendementsheffing" hadden genoemd maar gewoon "belasting op vermogen"? En wat kunnen andere landen wél wat wij niet kunnen? Want voor zover ik weet, zijn wij nu het enige land waar er een gigantische miljardencompensatie komt en is dat in andere landen niet nodig. Ik hoor graag een uitgebreide reflectie van de staatssecretaris hierop, want in mijn ogen is het hier nog veel te weinig over gegaan.

Dan de situatie zoals die vandaag is. Heeft de staatssecretaris er alles aan gedaan om de budgettaire derving van dit voorstel tot het minimum te beperken? En zo nee, welke opties zijn er over om dit wél te kunnen doen? Want wat mijn fractie betreft, de fractie van GroenLinks-PvdA, kiezen we voor de minimale variant, die uiteraard wel juridisch houdbaar is.

Voorzitter. Dit voorstel is niet alleen belachelijk duur vanwege de directe financiële derving, maar ook vanwege de enorme personele inzet in de uitvoering, terwijl we die mensen keihard nodig hebben op andere plekken. Het gaat incidenteel om 1.750 fte. Die mensen gaat de Belastingdienst nooit kunnen vinden. Dat weet het kabinet zelf ook. Daarom is de vraag: hoe gaat de staatssecretaris daarmee om? Welke andere taken en andere afdelingen gaan hieronder lijden?

Voorzitter. Op alle vijf de uitvoeringsaspecten is er een rode vlag. Interactie tussen burgers en bedrijven: rode vlag. Maakbaarheid van de systemen: rode vlag. Handhaafbaarheid: rode vlag. Fraudebestendigheid: rode vlag. Complexiteitsgevolgen: rode vlag. De Raad van State adviseert daarom om de ruimte die er is te benutten om de complexiteit te verminderen en de uitvoering zo veel mogelijk te ontzien. Heeft de staatssecretaris daar alles aan gedaan? Welke manieren zijn er nog over om het voorstel beter uitvoerbaar te maken, zodat we minder mensen nodig hebben?

Ik geef een paar richtingen vanuit mijn fractie. Eén. Het verplicht stellen van het formulier ten behoeve van de uitvoering. Het kabinet geeft aan dat dit een wetswijziging vergt. Ik zag dat de SGP hiervoor een amendement heeft ingediend. Ik vind dat interessant, maar ik hoor graag van het kabinet, dat aangeeft dat het juridisch kwetsbaar is, hoe kwetsbaar het precies is. Het geeft aan dat het kan leiden tot meer procedures, maar voor ik ga stemmen wil ik beter kunnen inschatten hoe groot de kwetsbaarheid is, zodat we niet over een paar jaar weer opnieuw een debat hebben over de mensen die het verkeerde formulier hebben ingediend. We moeten wel zeker weten dat we alles geprobeerd hebben om de uitvoering te ontzien.

Een tweede manier om de uitvoering te ontlasten, is het gebruikmaken van een lager forfait met een hoger tarief. Het kabinet schrijft zelf: als het tarief bijvoorbeeld tijdelijk, voor een paar jaar, naar 38% gaat, kan het forfait een half procentpunt omlaag. Dat scheelt toch weer 24.000 verzoeken om tegenbewijs. Waarom kiest het kabinet hier niet voor?

Een derde probleem is het willekeurige onderscheid tussen investeringen en kosten. Kosten zijn niet aftrekbaar, maar investeringen wel. Dat lijkt me in elk geval een heel groot grijs gebied. Het kabinet geeft zelf bijvoorbeeld aan dat als je glas vervangt door beter isolerend glas, dit zowel onderhoud als een investering is. Is er een alternatief denkbaar waardoor je hierdoor minder gedoe krijgt, zonder dat het leidt tot extra budgettaire derving?

Voorzitter. Dan kom ik bij het grootste bezwaar tegen deze hele operatie: de gigantische herverdeling van gewone, werkende mensen naar de meest vermogenden in dit land. Het kabinet spreekt nu zelf van een derving van 16,5 miljard door de hele box 3-operatie. Het zegt zelf ook: dit gaat grotendeels naar de allerrijkste Nederlanders. We hebben de vraag al meerdere keren gesteld, maar nog steeds weigert het kabinet een totaaltabel te maken van die hele 16,5 miljard. Wat we wel weten, is hoe het er voor het huidige jaar uitziet, voor 2025. Wat blijkt dan? Mensen die vier keer modaal verdienen en een box 3-vermogen hebben van 1,5 miljoen — let op: een box 3-vermogen, dus niet het eigen huis — krijgen dit jaar €20.000 terug op de rekening. Het kabinet geeft aan dat dit representatief is voor de hele operatie. Ik hoor dan graag of de berekening klopt dat we, als we uitzoomen, over de hele periode dus in totaal een ton, €100.000, terug gaan geven aan de groep mensen met 1,5 miljoen box 3-vermogen. Ik krijg graag een bevestiging of een betere berekening.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ik hoorde de heer Stultiens een paar zinnen terug in zijn bijdrage zeggen dat hij het vreemd vond dat de kosten niet aftrekbaar zijn. Overweegt hij dan het amendement van collega Van Dijk en mij te gaan steunen?

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

Ik zeg een paar dingen hierover. De vraag was vooral de andere kant op gesteld. Ik vind het onderscheid inderdaad willekeurig, maar mijn vraag was: kunnen we investeringen hetzelfde behandelen als kosten? Dat zou ik liever zien. Als dat juridisch niet kan: helaas. Ik zag uw amendement vanochtend binnenkomen. Wat ik er goed aan vind, is dat ik zie dat de dekking niet bij gewone mensen wordt gehaald, maar bij de erf- en schenkbelasting of bij de rode diesel; dat vind ik een winstpunt. Ik heb wel gehoord dat daardoor het hele wetsvoorstel hierna misschien op gaat schuiven. Dat zou ik echt een heel grote rode vlag vinden. We willen al tien jaar met elkaar eindelijk een keer het echte rendement gaan belasten. Als we daar nog langer op moeten wachten, vind ik dat echt heel zonde. Daarnaast vind ik een bedrag van een miljard ook wel een fors bedrag om aan deze groep over te maken. Mijn pleidooi is juist dat we kunnen proberen de budgettaire derving te verkleinen. Dit vergroot die budgettaire derving juist weer. Ik aarzel dus. Ik hoor graag de appreciatie van het kabinet. Maar ik wil de heer Grinwis wel complimenten geven voor het feit dat het eindelijk eens niet gehaald wordt bij gewone werkende mensen.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Die steek ik alvast in m'n zak. Dank daarvoor. Ik begrijp die focus vanuit de politieke achtergrond van mijn collega Stultiens en ik begrijp ook zijn budgettaire zorgen. Tegelijkertijd hebben wij hier te zorgen voor rechtvaardige wetgeving. Als je het ene wel aftrekbaar maakt en het andere niet, dus als je kosten buiten beschouwing laat, dan is dat toch wel vreemd. Dan de uitspraak over de Wet werkelijk rendement. Ik hoorde dat ook bij de NSC-fractie en de VVD-fractie en nu hoor ik het ook bij GroenLinks-PvdA terug. Dat wordt gepresenteerd als een soort einde van alle tegenspraak. Het moet zo snel mogelijk en we kunnen niet vóórstemmen voor alles wat daaraan in de weg kan staan. Maar het grote risico is dat je met een minder rechtvaardige tegenbewijsregeling achterblijft en dat het met die vogel in de lucht, namelijk de Wet werkelijk rendement, uiteindelijk toch weer langer gaat duren. Als we naar andere hervormingen kijken — ik denk aan de herziening van de kinderopvangtoeslag en noem maar op — dan zien we dat het allemaal veel en veel langer duurt dan aan de voorkant is voorgespiegeld. In de tussentijd zouden we dan met onvolkomen wetgeving instemmen. Hoe weegt de GroenLinks-PvdA-fractie dit risico, dat niet denkbeeldig is?

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

De heer Grinwins schetst een paar terechte dilemma's. Daarom begon ik mijn bijdrage met de buikpijn, want we hebben vrij weinig ruimte met elkaar. Dat herken ik dus. Maar als we met elkaar constateren dat grote operaties vaak vooruit worden geschoven of langer duren dan gepland, wat helemaal waar is, dan moeten we ook constateren dat dit vaak komt doordat de Kamer tussendoor met nieuwe wensen en nieuwe wijzigingen komt. Dat is ook een risico van dit amendement. Durf ik mijn hand ervoor in het vuur te steken dat 2028 gehaald wordt? Nee. Maar als we hier volgende week voor stemmen, dan weet ik zeker dat het niet gehaald wordt. Dat risico wil ik niet op me nemen. De heer Kouwenhoven zei het mooi: deze wet moet zo tijdelijk mogelijk zijn. Dat is volgens mij een doel dat we met elkaar delen. Daarom heb ik grote aarzelingen bij het steunen van een amendement dat zeker voor vertraging van de nieuwe Wet werkelijk rendement gaat zorgen.

De heer Stoffer (SGP):

De heer Stultiens zei nogal vriendelijke dingen over mijn amendement, dus ja, dan is het altijd lastig om een stekelig punt terug te maken. Toch heb ik één punt. De heer Stultiens had het zojuist over mensen met 1,5 miljoen in box 3 die €20.000 terugkrijgen. Het gaat er natuurlijk om vanuit welk perspectief je dat bekijkt. Het is toch zo dat die mensen gewoon €20.000 te veel betaald hebben? Als je in box 3 zit, word je fors aangeslagen. We zoeken met elkaar natuurlijk naar opbrengsten om alle publieke taken te kunnen betalen, maar deze mensen hebben gewoon €20.000 te veel betaald per jaar en dat krijgen ze dan terug. Dat is toch ook rechtvaardigheid?

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

Juridisch gezien heeft de heer Stoffer sowieso gelijk, want dat heeft de rechter nu besloten. Ik betwist ook niet dat het geld overgemaakt moet worden. Ik denk wel dat er straks ook sprake is van hele grote overcompensatie. In de slechte jaren gaan mensen namelijk aankloppen met "ik had een lager rendement dan het forfait" en in de goede jaren blijven ze uiteraard thuis en hoeven ze niks terug te vragen. In de goede jaren worden ze eigenlijk te weinig belast en in de slechte jaren worden ze gecompenseerd. Dat vind ik er jammer aan.

Nu we eenmaal een groot budgettair gat hebben, is de andere politieke vraag: wie gaat de rekening betalen? Ik vind dat er wat dat betreft verkeerde keuzes gemaakt zijn in het verleden. Dat gaat officieel niet over dit wetsvoorstel dat vandaag voorligt, maar wel over het Belastingplan. Dat is de grote schuif die ik onwenselijk vind. De heer Stoffer heeft er ook gelijk in dat iedereen die nu zegt "ik ben meer belast dan mijn gemaakte rendement" ook gelijk heeft. Daarom hoop ik dat we zo snel mogelijk naar een wet gaan — daar wachten we al tien jaar op — waarmee je eindelijk wordt belast op basis van wat je daadwerkelijk ziet binnenkomen in plaats van op basis van iets fictiefs wat je niet herkent.

De heer Stoffer (SGP):

Helder. Ik denk dat de heer Stultiens en ik er fundamenteel gezien wat anders in zitten wat betreft de vragen hoe je tot belastingheffing komt, wat je wel heft, wie je aanslaat enzovoort. Maar dit punt hebben we hiermee rechtgezet, denk ik. Als mensen te veel betalen, of dit nu gaat om 1,5 miljoen, twee ton of 3 miljoen in box 3, dan moet datgene wat te veel is betaald, gewoon terugbetaald worden. Daar zijn we het over eens. Het is goed om dat scherp te hebben met elkaar.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

Zelfs als we het niet eens waren, dan gaat het gebeuren, want de rechter heeft het besloten. Maar daar heeft de heer Stoffer gelijk in.

De voorzitter:

De heer Stultiens vervolgt zijn betoog.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):

Ik kom bij mijn laatste punt. Dat is de vraag: wie gaat de rekening hiervoor betalen? Het kabinet erkent zelf in het verslag: "Het uitgangspunt in de begrotingsregels is dat een budgettaire derving in beginsel binnen hetzelfde domein wordt gedekt." Dan is de cruciale vraag toch: waarom doet het kabinet dat niet? Waarom kiest het kabinet ervoor om van deze 16,5 miljard slechts de helft, 7,3 miljard, te dekken binnen vermogen en winst? En nog erger: waarom worden er miljarden weggehaald bij de koopkracht van gewone mensen om dit te betalen? We hadden daar net een debat over met mevrouw Van Eijk. Er was een verschil van inzicht over waar die resterende 16 miljard blijft. Ik heb het even nagekeken: 6,3 miljard komt uit het saldo en 400 miljoen is niet nader aan te wijzen. Laten we wel wezen: een dekking uit het saldo, wat vroeger überhaupt geen dekking was voor de VVD, is zeker geen dekking die komt te liggen bij vermogenden. Maar dat is wel wat mijn partij het meest rechtvaardig zou vinden.

Voorzitter. Zoals ik al zei, liggen de forfaits vandaag niet voor, want we hebben het alleen over deze wet. De forfaits komen bij het Belastingplan na de zomer. Maar ik kan alvast aankondigen dat mijn partij ervoor zal blijven knokken dat de lasten en de rekening daadwerkelijk worden betaald door degenen bij wie ze horen. Dat is in onze ogen bij vermogen en winst. We kijken uit naar de beantwoording van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we luisteren naar de heer Vijlbrief. Hij voert het woord namens de fractie van D66. Gaat uw gang.

De heer Vijlbrief (D66):

Voorzitter, dank u wel. Ik start waar de heer Stultiens eindigde. Nee, laat ik met iets anders beginnen. Laat ik de heer Kouwenhoven feliciteren met zijn prachtige maidenspeech over het belang van de uitvoering; dat deel ik zeer.

Een goed functionerende box 3-heffing is cruciaal. Die heeft invloed op de vermogensverdeling. De vermogensongelijkheid in Nederland is hoog. Zonder pensioenvermogen hebben we, na de Verenigde Staten, de hoogste in de westerse wereld. Met het pensioenvermogen erbij komen we niet verder dan een magere middenmoot. Dat vinden wij te mager. Wij vinden echt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Dat betekent dat vermogens eerlijk belast moeten worden. In dat licht is het zeer onwenselijk dat er de laatste tijd minder belasting in box 3 wordt geheven. Die beweging is precies de verkeerde kant op. Het kan ook niet zo zijn dat wetgeving juridisch niet voldoet. Dat brengt ons bij deze wet. Ik begrijp dat er door alle arresten eigenlijk nog maar heel weinig ruimte is voor de Kamer, maar er zijn toch een paar dingen waar ik me zorgen over maak.

Ten eerste: het voorstel voor bijna 1.700 extra fte. We hebben het hier eerder over gehad; de heer Grinwis en ik hebben dit eerder benoemd. Is er echt vertrouwen dat dit goed gaat komen? Zijn die mensen er? Ik hoor ook graag van de staatssecretaris hoe dit allemaal opgelost gaat worden. De arbeidsmarkt is al zo krap, dus ik ben benieuwd of dat lukt. Ik ben toch ook wel wat bang dat mensen met grote vermogens meer profiteren van de tegenbewijsregeling dan kleine spaarders en beleggers. Mensen met grote vermogens huren gewoon iemand in om het te laten invullen. Dus ik voel wel wat voor het systeem — de heer Stoffer wees daar ook op — waarin het ook voor kleine spaarders en beleggers simpeler wordt. Dat lijkt me rechtvaardig.

Dan de rekening. Die vermogensongelijkheid is al hoog. Het helpt dan niet als we jarenlang de meest vermogenden niet goed kunnen belasten. Daarom is het belangrijk wie we die rekening laten betalen. Ik had eerst de hoop dat de dekking die we in de winter kregen, technisch was. Maar die is eigenlijk permanent geworden. Dat forfait is een lelijk iets. Ik blijf toch ook maar terugkomen op het verlagen van het heffingsvrije vermogen. Dat heb ik nooit begrepen in die dekking: waarom kiezen we daar nou voor en waarom dek je het dan niet met een iets hoger tarief? Waarom moet het nou precies bij de mensen met kleine beleggingen en spaartegoeden?

Ten slotte kom ik op de punten over de rijksmonumenten. De heer Grinwis begon daar ook al over. Neem cultureel erfgoed. Je zou misschien denken dat eigenaren van deze monumenten een flink vermogen hebben, maar dat is meestal niet zo. Het zijn mensen die zich inzetten voor het behoud van de gebouwen. Een deel van de monumenten valt binnen box 3. Dat is een beetje technisch, maar dat valt dan onder de noemer "beleggingen". Daar staat een hoog verondersteld rendement tegenover, terwijl het vaak heel veel kost om die monumenten te onderhouden. Herkent de staatssecretaris dit beeld en ziet hij inderdaad een probleem? Dan zijn er allerlei oplossingen denkbaar daarvoor. Ik zou graag van de staatssecretaris willen horen of hij ook technische oplossingen hiervoor ziet.

Voorzitter. Dit wetsvoorstel is natuurlijk een pleister, een tijdelijke oplossing voor een onderliggend probleem dat ik helaas heel goed ken en waar ik ook onderdeel van heb uitgemaakt. Het is cruciaal dat er vanaf 2028 echt belasting gaat worden geheven over het werkelijk rendement. Ik hoop dat de staatssecretaris en dit kabinet, zij het in demissionaire staat, daar toch zo veel mogelijk effort op zetten.

Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Dan gaan we luisteren naar de heer Vermeer, die het woord voert namens de BBB-fractie.

De heer Vermeer (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Ook namens mij de felicitaties voor de heer Kouwenhoven. Ik hoop elkaar nog heel lang te ontmoeten hier in de plenaire zaal en de degens te kruisen.

Voorzitter. Het is zover. Vandaag bespreken we het wetsvoorstel Tegenbewijsregeling box 3. Dat is veelbesproken. Ik ben blij dat dit debat nog tijdig kon worden ingepland, ondanks alles. Box 3 is een belangrijk en niet onomstreden dossier. En dat is mild uitgedrukt. De afgelopen jaren is het verworden tot een immense puinhoop, gekenmerkt door gebrekkige wetgeving en een opeenstapeling van procedures. De Hoge Raad heeft in een aantal uitspraken beslist dat er niet langer sprake kan zijn van een fictieve rendementsheffing in box 3. De Wet werkelijk rendement moet dit probleem oplossen door de opgave van werkelijk rendement vanaf 2028 mogelijk te maken. Maar tot het zover is, hebben we de Wet tegenbewijsregeling, die we vandaag bespreken. Deze leidt eveneens tot heffing op basis van werkelijk rendement, mits dit lager is dan het forfaitair rendement. De Hoge Raad heeft door middel van haar uitspraken de kaders aangegeven waaraan deze wetten moeten voldoen.

Voorzitter. Het is onze taak om te streven naar een eerlijke belastingheffing. Deze wet gaat ons hier niet dichterbij brengen. Onze inzet is altijd geweest dat we een box 3-stelsel willen op basis van daadwerkelijk gerealiseerd rendement en niet op basis van papieren winsten.

Voorzitter. We hebben onlangs een inbrengronde gehad voor dit wetsvoorstel. Er zijn al heel veel zaken de revue gepasseerd. Ik wil wel stilstaan bij wat voor BBB de belangrijkste punten van kritiek zijn. Maar eerst wil ik nog iets anders herhalen dat ik in een eerder overleg ook gezegd heb. Volgens ons kan het vertrouwen in de overheid alleen hersteld worden door een eerlijk, eenvoudig en uitvoerbaar belastingstelsel, waarin mensen alleen betalen over wat ze daadwerkelijk verdienen. We gaan alle ambtenaren in Nederland ook niet belasten op basis van hun inkomen van vijf ton per jaar en ze maar met tegenbewijs laten komen als dat in werkelijkheid minder is.

Voorzitter. Mensen die een huis verhuren, zijn geen schoften. Mensen die een huis verhuren, zijn geen woekeraars. Mensen die een huis verhuren, kunnen geen gratis onderhoud plegen. Mensen die een huis verhuren, doen dit meestal omdat ze geen of te weinig pensioen hebben opgebouwd. Mensen die een huis verhuren, hebben ook kosten. Mensen die een huis verhuren, willen zekerheid na hun pensioen.

Voorzitter. Deze huiseigenaren hebben meestal al vennootschaps-, overdrachts- en dividendbelastingen betaald. Ze betalen ook nog successierechten bij overlijden. Sommigen hier vinden dat nog steeds niet genoeg en willen zelfs die weer verhogen. Vervolgens worden ze nu belast voor een inkomen dat ze nooit hebben ontvangen, mogen ze kosten die ze wel moeten betalen, niet aftrekken en hebben ze ook nog te maken met een torenhoge inflatie, die niet kan worden gecompenseerd door regels rond huurtarieven. Ze zitten aan alle kanten klem. Dit is echt het dossier waar ik de allermeeste mails over heb ontvangen, met schrijnende verhalen van mensen die niet weten wat ze moeten doen. Over het algemeen zijn dat mensen die een mkb-onderneming hebben gehad of nog steeds hebben, of die zzp'er zijn geweest of dat nog steeds zijn. Deze groep heeft geen pensioen geregeld via een werkgever, maar heeft daar andere dingen voor moeten verzinnen. Meestal is geadviseerd dat op deze manier te doen. Maar ja, helaas.

Voorzitter. Het ontbreken van die kostenaftrek is echt een heikel punt. In het latere voorstel Wet werkelijk rendement, dat vanaf 2028 moet ingaan, is er wel mogelijkheid tot kostenaftrek. Verhuurders van onder andere woningen maken nu eenmaal heel veel kosten, bijvoorbeeld voor schilderwerk en verzekeringen, maar ook voor lokale lasten. De Wet tegenbewijsregeling biedt geen mogelijkheid om de kosten af te trekken van het brutorendement. Het is alsof je een bedrijf vennootschapsbelasting laat betalen over de omzet. Dat is natuurlijk ook krankzinnig.

De staatssecretaris schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat de Wet tegenbewijsregeling enkel voordelig kan uitpakken voor de belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitaire stelsel. Er is namelijk de mogelijkheid om tegenbewijs te regelen als het werkelijk rendement lager is dan het forfait. Dat is niet verplicht als het hoger is. Maar het werkelijk rendement wordt niet eens in acht genomen. Die naam is dus al misleidend en niet correct, want de kostenaftrek ontbreekt. Hoe kan de staatssecretaris deze redenering dan volhouden?

De Hoge Raad heeft weliswaar geoordeeld dat kostenaftrek niet hoeft te worden toegestaan in het licht van het doel en de strekking van de huidige box 3-heffing, maar we zijn het er allemaal over eens dat er dan nog steeds geen sprake is van werkelijk rendement. Om zaken nog erger te maken, is er gekozen voor een vermogensaanwasbelasting. Elk jaar wordt deze gebruikt om het werkelijk rendement te bepalen, zonder dat er sprake is van realisatie. Er is ook geen sprake van verliesverrekening.

De Wet werkelijk rendement beschikt daarentegen wel over kostenaftrek en verliesverrekening. Bovendien ontbreekt in dat voorstel de vermogensaanwassystematiek op onroerende zaken. De uitgangspunten van de toekomstige Wet werkelijk rendement worden nu dus met voeten getreden in dit tussentijdse voorstel van de Wet tegenbewijsregeling. De reden laat zich raden: budgetneutraliteit. Oftewel, we moeten gewoon evenveel geld binnenhalen als we van tevoren hadden bepaald dat we wilden binnenhalen. Het doet blijkbaar niet ter zake of dat reëel is of niet; de Excelsheets zijn gewillig. We halen te weinig geld op als we beleggers de mogelijkheid bieden om kosten af te trekken of vermogenswinsten niet te belasten voor de jaren voor 2028. Nou ja, dat is in ieder geval de gedachte.

Mijn vraag aan de staatssecretaris is hoe dit überhaupt een legitieme redenering kan zijn als we de burger meer vertrouwen willen geven in ons belastingstelsel en in de politiek in het algemeen. Dingen doen die we op de lange termijn niet willen, maar op de korte termijn doen om op een onrechtvaardige manier geld op te halen, is niet hoe we bouwen aan een beter Nederland. Ondermijnt het niet ook de belastingmoraal als we wetgeving benaderen vanuit een soort taakstellende, gewenste opbrengst in plaats van dat we kijken naar wat een eerlijke belasting zou zijn? Is dit überhaupt budgettair wel nodig nu de gebudgetteerde 11 miljard voor herstel veel te veel lijkt? We hebben daar bij de onderhandelingen over de Voorjaarsnota nog intens over gesproken, kan ik zeggen. De specialisten geven aan dat deze rekening maximaal 2 miljard tot 3 miljard zal bedragen, maar het staat nu eenmaal in de overzichten en dus zal en moet het voor dat doel worden gereserveerd en mag het niet voor andere toepassingen aangemerkt worden. Ik vind dit onbegrijpelijk. We zitten hier beleid te voeren voor de modellen en niet voor de burgers in Nederland.

Daarom de oproep aan de staatssecretaris: stop nou eens met beleid maken dat de bevolking dramatisch frustreert en de rechtspraak belast. Belasting dient te worden geheven over inkomen of winst. Belasting is niet een uit de lucht gegrepen bedrag dat je op voorhand dient te voldoen en waar je in een later stadium tegen mag procederen. Dat begint met dit box 3-stelsel wel de realiteit te worden. Dat is absurd.

In het kader van de uitvoering heeft de Raad van State vernietigend geoordeeld over het voorstel. De uitvoering vraagt extreem veel capaciteit en de benodigde extra fte's zijn vanwege de arbeidsmarkt niet realistisch, en dan druk ik me zeer voorzichtig uit. Ook benoemt de Raad nog eens dat de uitvoeringstoets van de Belastingdienst vijf rode vlaggen geeft ten aanzien van het wetsvoorstel. De heer Stultiens noemde ze ook al. Dan gaat het over interactie met burgers en bedrijven: rode vlag. Maakbaarheid van systemen: rode vlag. Handhaafbaarheid: rode vlag. Fraudebestendigheid: rode vlag. Complexiteitsgevolgen: rode vlag. Nou ja, bij de formule 1 was de race allang afgelast.

Belastingplichtigen zelf, de Belastingdienst, banken, verzekeraars en vermogensbeheerders hebben waarschijnlijk niet alle benodigde informatie die de complexe tegenbewijsregeling vereist. Het doenvermogen van de burger, de mogelijkheid om te anticiperen op deze regeling, is feitelijk niet beschikbaar. Hoe gaat de staatssecretaris, als het voorstel wordt aangenomen, deze uitvoeringsproblemen verminderen? Kan de staatssecretaris garanderen dat deze problemen te tackelen zijn? Hoe zit het met de uitvoerbaarheid van de handhaafbaarheid van het voorstel? Is de Belastingdienst hier voldoende voor toegerust?

Voorzitter, tot slot. Ik heb een amendement laten maken om één specifiek probleem aan te pakken. Het is een doekje voor het bloeden, dat zal ik er eerlijk bij zeggen. Maar eigenlijk is het aannemen van dit amendement voor ons de enige reden om akkoord te kunnen gaan met dit wetsvoorstel. Burgers moeten een perspectief hebben. Ze moeten eronderuit kunnen komen als ze op dit moment meer aan de Belastingdienst moeten betalen dan dat er werkelijk rendement is. Ik heb weleens horen zeggen dat men ervan uitgaat dat iedereen met een extra woning ook een ton op de bank heeft staan. Ik kan u verzekeren: dat is niet waar. Dat is een aanname die kant noch wal raakt en die niet onderbouwd is met concrete cijfers.

Verhuurders van onder andere woningen in box 3 hebben het vanwege de punten die ik eerder heb genoemd, de afgelopen jaren en de komende jaren erg zwaar. De buitensporige belastingdruk, naast een Wet betaalbare huur, drukt fors op het verdienmodel. Om hier verandering in te brengen, stelt mijn partij door middel van een amendement voor om woningverhuurders vanuit box 3 eenmalig de gelegenheid te bieden om de overstap te maken naar box 2, tegen een overdrachtsbelasting van 2%. Zodoende krijgen zij binnen de vennootschapsbelastingsystematiek de mogelijkheid om kosten af te trekken en verlies te verrekenen. En ja, ze krijgen dan ook extra kosten voor de accountant en dat soort zaken, maar dan hebben de mensen in ieder geval de keus in wat ze willen. Dan hebben mensen met veel oudere huizen, die geen monument zijn maar ook extreem hoge onderhoudskosten hebben, de mogelijkheid om daar iets anders mee te gaan doen.

Dit is een noodzakelijke stap als we het aantal huurwoningen in Nederland nog enigszins op peil willen houden en mensen het idee willen geven dat het simpel is om daarin te investeren, ook in nieuwbouw. Ik heb hierover eerder een motie ingediend. Die heeft het toen net niet gehaald. Ik hoop echt dat partijen nog eens goed nadenken over dat ze zelfs een onderzoek, een op een rij zetten van de kosten en mogelijkheden, niet eens willen steunen. Dat wil ik zeker ook in het licht plaatsen van alle betogen hier. En dan snap ik eigenlijk niet wie tegen dit voorstel kan zijn. Ik hoop dus op steun van de collega's.

Ik heb nog twee vragen aan de staatssecretaris. Maakt het voor de systemen van de Belastingdienst nog uit of de inbrengfaciliteit uitgaat van 2% overdrachtsbelasting of 0%? Anders maken we er 0% van. Welk percentage is beter uitvoerbaar? En acht de staatssecretaris 1 september uitvoerbaar als ingangsdatum van dit amendement? Zo nee, waarom niet? Welke datum in 2025 zou dan zijn voorkeur hebben, en waarom?

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. U krijgt nog een interruptie van mevrouw Van Eijk.

Mevrouw Van Eijk (VVD):

Ik volg het betoog van de heer Vermeer. Het punt dat hij hier blootlegt, begrijp ik helemaal. Die eerdere motie was een onderzoeksmotie. Daar kun je in principe niet op tegen zijn. Maar in alle rondes die we in de behandeling van dit wetsvoorstel al hebben gehad, werd mij duidelijk dat het of niet uitvoerbaar zou zijn of — daar komt-ie weer — toch wel geld kost. Ik heb net al complimenten gegeven aan de heer Grinwis en mevrouw Inge van Dijk, die een wat mij betreft deugdelijke dekking in hun amendement hebben zitten. Zou de heer Vermeer kunnen toelichten hoe hij dit gaat dekken?

De heer Vermeer (BBB):

Mevrouw Van Eijk, hartelijk dank voor deze vraag. Volgens de overzichten van het ministerie is het zo dat als we dit doorvoeren, als de overdrachtsbelasting op 0% gezet zou worden, dit naar schatting 1,6 miljard incidenteel kost en 86 miljoen per jaar in de jaren daarna. Als je dat goed uitrekent, betekent het dat men er dus van uitgaat dat alle woningen verkocht gaan worden. Anders kom je immers niet tot dat bedrag.

Wij hebben gezegd: laten we er niet van uitgaan dat alle woningen verkocht worden, maar 300.000. Dat is al extreem veel in een jaar tijd. Dat wordt nog een heel gedoe bij de notaris en zo, maar notarissen hebben misschien meer capaciteit dan de Belastingdienst. Als we uitgaan van 300.000 woningen met een gemiddelde waarde van vijf ton, maal 0,02, komen we uit op 3 miljard euro inkomsten voor de Staat. De hele derving kost incidenteel 1,6 miljard euro. Dan houden we dus nog 1,4 miljard euro over. Als we dat delen door 86 miljoen euro per jaar aan derving, zijn we al zestien jaar gedekt. En dan gaan we er ook nog van uit dat die mensen allemaal in box 2 nul euro belasting gaan betalen, wat niet waar is. 86 miljoen is dan een schijntje. Het is dus zowel incidenteel als structureel volledig gedekt. Ik denk zelfs dat we er geld aan overhouden, maar daar hoef ik het nog niet per se over te hebben. Daar kom ik later, als dat daadwerkelijk gerealiseerd is, wel op terug.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Vermeer (BBB):

Alstublieft.

De voorzitter:

Dan gaan we nu luisteren naar de heer Vlottes. Hij spreekt namens de fractie van de PVV.

De heer Vlottes (PVV):

Voorzitter, hartelijk dank. Allereerst ook mijn complimenten aan de heer Van Kouwenhoven — o, nu zeg ik het ook verkeerd — de heer Kouwenhoven voor zijn maidenspeech. Ik kijk uit naar de toekomstige debatten die we nog zullen hebben.

Voorzitter. Ik heb het weleens eerder gezegd: normaal gesproken is de slogan van de Belastingdienst altijd "leuker kunnen we het niet maken, maar wel makkelijker". Dat principe is met dit wetsvoorstel echt wel overboord gegooid. Er worden keuzes geboden voor accountants voor het omgaan met de tegenbewijsregeling box 3, en dan schrijft de staatssecretaris in de memorie van toelichting dat het zelf berekenen zeer ingewikkeld en foutgevoelig is en dat om die reden het formulier zo ingevuld wordt dat er alleen nog feitelijke gegevens ingevuld hoeven te worden, op basis waarvan automatisch het werkelijk rendement wordt berekend. Een stukje verder in de memorie van toelichting wordt gezegd: "De Belastingdienst beschikt namelijk niet over al deze gegevens en kan deze voor de belastingjaren uit verleden, heden en toekomst niet vooraf invullen".

Dat is lekker makkelijk. Je weet dat het allemaal reuze ingewikkeld is. Zelfs accountants zullen er cursussen voor volgen. Er worden nu al massa's bezwaren verwacht. En dan zegt de staatssecretaris: je hoeft geen gebruik te maken van de tegenbewijsregeling, dus je hoeft niets in te vullen, want dan verandert er ook niets voor je. Maar daar klopt natuurlijk geen snars van, want er verandert wel degelijk wat, ook voor de belastingplichtige. Want er is dan meer belasting betaald op basis van een forfaitair rendement dat niet is bepaald — precies wat volgens de Hoge Raad niet is toegestaan.

Hoe gaat de staatssecretaris hiermee om? Hoe gaat hij om met de mensen die tegen zo'n complexe muur aan lopen en denken: ik heb geen idee meer, maar ik wil ook geen fout maken, dus ik maak dan maar geen gebruik van de tegenbewijsregeling. Wat is het risico hiervan voor de uitvoering als deze mensen later alsnog een bezwaar indienen tegen hun belastingaanslag? In die gevallen staat het de belastingplichtige immers wel vrij om alle gronden, gegevens en brieven die van belang zijn aan te dragen. Dit kan voor belastingplichtigen veel gemakkelijker voelen en overkomen. En wat als blijkt dat er inderdaad te veel belasting is geïnd? Wat is dan nog de waarde van dit formulier? Klopt het dat het formulier pas vanaf 2025 verplicht onderdeel uitmaakt van de belastingaangifte, maar dat het formulier niet noodzakelijk is om alsnog in bezwaar te gaan?

Dan nog over de inhoud van de tegenbewijsregeling. Zo wordt er voor het eigen gebruik van bijvoorbeeld een vakantiewoning onderscheid gemaakt tussen "ter beschikking staan" en "daadwerkelijk eigen gebruik". De Hoge Raad is van mening dat er sprake moet zijn van daadwerkelijk eigen gebruik, maar de staatssecretaris kiest voor het ruimere "ter beschikking staan". Hoe verhoudt zich dit tot gemeentelijke regelingen, of tot gevallen van vererving? In die gevallen kan de woning je formeel nog wel ter beschikking staan, maar kan het zo zijn dat je er materieel helemaal geen gebruik van mag of wil maken. Wat is de reden van dit onderscheid? Dit is niet meer slechts een codificatie van rechterlijke uitspraken, zoals de staatssecretaris heeft geschreven, maar dit gaat verder. Dit maakt het nog complexer.

Voorzitter. Dan zijn we er nog niet. Voor het bepalen van de economische huurwaarde bij woningen wordt in de tegenbewijsregeling vanaf 2026 gebruikgemaakt van de woonwaardering volgens de Huurcommissie, of van een vast percentage van de WOZ-waarde. Even praktisch in het laatste geval van die WOZ-waarde: hoe kan iemand aantonen dat zijn rendement lager is dan het forfaitaire percentage waarvoor hij aangeslagen is in box 3, met een formulier dat zelf al rekent met een vast — lees: forfaitair — percentage van 5% van de WOZ-waarde? Hoe kan dit dan nóg lager worden? Dat is dus bewijzen met een forfait dat het forfait niet goed is geweest.

Voorzitter. Dit staat nog los van de vraag of dit überhaupt aan te tonen of zichtbaar te maken is in het OWR, het formulier Opgaaf werkelijk rendement. Ik voorspel u dat er op deze manier meer bezwaarschriften zullen worden ingevuld dan formulieren Opgaaf werkelijk rendement.

Voorzitter. Dan het onderscheid tussen onderhouds- en verbeterings- of investeringskosten. Kan de staatssecretaris hier een praktische definitie van geven? Als ik de nota naar aanleiding van het verlag lees, schrijft de staatssecretaris daarover het volgende. Ik citeer: "In gevallen waarin bij verbouwingswerkzaamheden aan een pand zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt, moet in de regel een splitsing worden gemaakt tussen onderhoud en verbetering. Bij het vervangen van glas door nieuw, beter isolerend glas zal in de regel zowel sprake zijn van onderhoud als verbetering." Ik dacht dat het makkelijker zou worden. Hoe moeten mensen in de praktijk deze splitsing gaan maken? En hoe moet dit aantoonbaar worden gemaakt? Dit is niet te doen.

Daarop voortbordurend: klopt het dat voor het aantonen hiervan eerst nog de WOZ-waarde door de gemeente verhoogd moet worden? Dat moet dan worden aangevraagd door de belastingplichtige. En klopt het dat door dezelfde belastingplichtige ook nog aangetoond moet worden dat de gestegen WOZ-waarde veroorzaakt zou zijn door de investerings- of verbeteringskosten? Nogmaals, ook dit is niet te doen.

Voorzitter. Daar nog weer op doorgaand: zou het theoretisch zo kunnen zijn dat bijvoorbeeld door de onroerendezaakbelasting of de waterschapsbelasting de belastingplichtige er alsnog netto op achteruitgaat door de gestegen WOZ-waarde? Dit weten we namelijk niet. Een belastingplichtige weet dat ook niet. Dat zou dan ook weer tot bezwaarschriften kunnen leiden, wat dit wetsvoorstel juist zou moeten voorkomen.

Voorzitter. Zo ongeveer iedereen die te maken gaat krijgen met de tegenbewijsregeling buitelt over elkaar heen om te waarschuwen voor de ellende die het kan veroorzaken. Zo schrijft het Register Belastingadviseurs over "een tsunami aan bezwaarschriften". De Raad van State is ook duidelijk: de Belastingdienst stelt zich voor een haast onmogelijke opgave. Maar ook de Belastingdienst zelf zegt: er moeten grote inspanningen geleverd worden en er zijn grote risico's op procesverstoringen. Als je deze bezwaren zo leest, dan zou je toch verwachten dat er ergens een rood vlaggetje gaat wapperen, van: gut, zijn we wel goed bezig? Dat blijkt ook, want wat betreft de uitvoeringstoets zijn het er maar liefst vijf, het maximaal haalbare.

Desondanks lezen we daarover in de nota van wijziging: over de risico's voor de uitvoerbaarheid kan er door het kabinet zonder integrale herijking geen onderbouwde inschatting worden gemaakt. Hoe gaat de staatssecretaris voorkomen dat we achteraf, bijvoorbeeld na weer een verdere vertraging — alles is mogelijk — tot de conclusie komen dat het nu beter ingeschat had moeten worden?

Voorzitter, afrondend. Ik zei het al aan het begin van mijn inbreng: leuk was het sowieso al niet, makkelijker ook niet meer, maar nu moet men zo ongeveer gepromoveerd zijn om met het formulier Opgaaf werkelijk rendement niet regelrecht het moeras in het rijden.

Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank voor uw inbreng. Tot slot is in de eerste termijn van de Kamer het woord aan de heer Stoffer, die spreekt namens de SGP. Gaat uw gang.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter. Uiteraard in de eerste plaats ook mijn felicitaties aan de heer Kouwenhoven. Ik vond het prachtig zoals de warme woorden klonken over het gezin waar u vandaan kwam. Nou, die discussie aan de keukentafel met vrouw, schoonzussen, zussen enzovoorts herken ik. Wat dat betreft kunnen we elkaar dus de hand geven. Maar ik vond het een mooi begin van uw politieke loopbaan. Ik gun u dat die nog heel lang mag duren.

Voorzitter. Dan de vandaag voorliggende wet. Die leidt voor ons als SGP wel tot een lastig dilemma. U kent de SGP als een partij die zich al jarenlang inzet voor een vermogensheffing op basis van het werkelijk rendement. De herstelwet en de Overbruggingswet die in 2022 aangenomen zijn, gingen de goede kant op. Maar nog steeds wordt er niet geheven op basis van werkelijk rendement. Dat is inmiddels ook bevestigd door de Hoge Raad, waardoor er nu de Wet tegenbewijsregeling box 3 ligt. Dat is alweer een reparatiewet. Gelukkig ligt er inmiddels ook een wetsvoorstel in de Kamer voor een heel nieuw stelsel. Het is goed dat er in ieder geval een voorstel voor een tegenbewijsregeling op tafel ligt, want na het arrest van de Hoge Raad, op een dag na een jaar geleden, is het duidelijk dat er iets moet gebeuren. Ik wil de staatssecretaris en uiteraard ook zijn ambtenaren danken voor hun inzet om iets te doen aan de onrechtvaardigheid in het huidige stelsel. Heffen op basis van werkelijk rendement is namelijk rechtvaardig, en inderdaad ook heel ingewikkeld; dat blijkt al uit de wet die nu voorligt. De uitvoering lijkt volledig vast te lopen als we deze wet aannemen.

Dat laat gelijk ook het dilemma van de SGP zien. We moeten herstel bieden en een heffing op werkelijk rendement opzetten, maar kan deze wet dat aan? Als ik de uitvoeringstoets lees, ben ik geneigd om te zeggen: nee, deze wet kan niet het gewenste herstel bieden. Laat ik gelijk maar helder zijn: daarom twijfel ik ook nog steeds of de SGP deze wet kan steunen. Ik kom daar straks nog wel op terug. De uitvoeringstoets laat vijf rode vlaggen zien; de heer Vermeer heeft het uitgebreid verwoord.

Er zijn bijna 1.800 nieuwe medewerkers nodig om de wet uit te voeren. Dat lijkt mij een nagenoeg onhaalbare opdracht, maar ik zie de staatssecretaris naar mij kijken. Nou, dat was precies mijn vraag: als dat aantal niet gehaald wordt, wat betekent dat dan voor de uitvoering van de wet? Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij daartegen aankijkt. Daar zit voor ons namelijk een groot dilemma. De Raad van State geeft terecht aan: "Als de op zichzelf rechtmatige tegenbewijsregeling niet doenbaar en uitvoerbaar is, draagt deze uiteindelijk niet bij aan rechtsherstel voor betrokkenen." Ik hoop dat het geen werkelijkheid wordt, maar ik heb er wel zorgen over. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris daar straks op zal reageren. Ik hoop dat hij mijn zorgen weg kan nemen.

Voorzitter. Een belangrijk deel van de problemen in de uitvoering komt doordat belastingplichtigen op een ongestructureerde wijze tegenbewijs kunnen leveren. Er wordt een formulier beschikbaar gesteld waarmee het leveren van tegenbewijs makkelijker wordt gemaakt, zowel voor de belastingplichtige als voor de Belastingdienst. In een laag scenario leveren zo'n 70.00 tot 80.000 belastingplichtigen het tegenbewijs niet via dat formulier maar bijvoorbeeld via een brief met eigen berekeningen, zonder vormvereisten. In een hoog scenario zouden dat er zomaar honderdduizenden kunnen worden. Dat lijkt mij ondoenbaar voor de Belastingdienst.

Voorzitter. We spreken in deze Kamer heel vaak over de uitvoering van wetten. We hebben in het verleden allemaal gezien dat het heel vaak fout gaat. Onuitvoerbare wetten leiden uiteindelijk tot nog grotere problemen. Daar heb ik bij dit wetsvoorstel best mee geworsteld. Ik heb overwogen om een amendement in te dienen om het formulier verplicht te stellen. Volgens mij ontlast dat de uitvoering, maar ik snap dat het in dit geval gaat om het herstellen van een fout van de overheid. De aanvraag van het herstel moet niet te veel gebonden zijn aan eisen. Het gebruik van het formulier verplicht stellen zou weleens kunnen leiden tot aantasting van rechten. Maar is de staatssecretaris het er wel mee eens dat het stimuleren van het gebruik van het formulier wellicht leidt tot minder uitvoeringsproblemen? Ik heb daarom een amendement ingediend om enerzijds gebruikmaken van het formulier te stimuleren, maar anderzijds ook de rechten van belastingplichtigen te borgen.

Kort gezegd komt mijn amendement erop neer dat iedereen verplicht wordt gebruik te maken van het formulier, maar dat er daarnaast binnen zes weken nog aanvullende stukken aangeleverd kunnen worden. Dat is dezelfde termijn als de termijn die geldt voor het maken van bezwaar, bijvoorbeeld tegen een aanslag inkomstenbelasting. Ik meen hiermee recht te doen aan de positie van belastingplichtigen, maar ook de uitvoering te verbeteren. Ik snap uiteraard dat het niet alle problemen wegneemt. Mijn amendement zou in sommige gevallen misschien zelfs tot meer werk kunnen leiden, omdat mensen nu op twee manieren stukken kunnen aanleveren, maar een deel van de informatie komt dan in ieder geval via het formulier. Ik denk dat dat de uitvoering verbetert en uiteindelijk ook versimpelt. Ik kijk uit naar de reactie van de staatssecretaris en heb daarbij de vraag of hij ook in kan gaan op de opmerkingen van de Raad van State, die ook hint op deze maatregel.

Voorzitter. Uiteraard sta ik open voor verbeteringen; dat zeg ik er nadrukkelijk bij. Maar ik zeg er ook wel bij dat dit amendement voor ons best zwaar weegt. Zoals ik net al zei, wordt het zonder concrete verbetering voor de uitvoering namelijk lastig om voor te stemmen.

Voorzitter. Daar komt ook nog bij dat deze wet inhoudelijk niet helemaal aan onze wensen voldoet. Zo is er geen verliesrekening mogelijk en komt er ook geen kostenaftrek, terwijl dat wel degelijk impact heeft op het rendement. Uit de stukken maak ik op dat vooral de budgettaire gevolgen van een kostenaftrek de aanleiding zijn geweest om dat niet in te voeren. Mijn vraag is of dat geen afbreuk doet aan de juiste bepaling van het werkelijk rendement. De heer Grinwis heeft daar samen met het CDA een amendement over ingediend. Ik moet zeggen dat wij de inhoud van dat amendement delen. Ik heb nog wel enige moeite met de dekking, want je raakt ook weer wat. Maar goed, daar gaan we heel serieus naar kijken.

Voorzitter. Dan de rijksmonumenten. Daar is al heel wat over gezegd. Alleen in heel specifieke gevallen mogen kosten in mindering worden gebracht van de waardeontwikkeling, namelijk bij investeringskosten die de WOZ-waarde verhogen. Ik wil hierbij met name aandacht vragen voor de positie van monumenten. Daar rusten vaak bijzondere onderhoudsverplichtingen op, die tot hoge — heel hoge — kosten kunnen leiden. Collega's hebben het daar ook al over gehad. De staatssecretaris geeft in de schriftelijke beantwoording aan dat de belasting door dit wetsvoorstel in ieder geval niet hoger wordt voor monumenten. Dat snap ik, maar dat is ook niet het doel van dit wetsvoorstel. Specifiek voor deze groep leidt de afwezigheid van de kostenaftrek wel tot meer onrechtvaardige heffing. Mijn vraag is: is hier een uitzondering voor te maken, en ziet de staatssecretaris ruimte om in deze wet recht te doen aan de wettelijke plichten die voor monumenten gelden?

Voorzitter. Eind 2025 verloopt de termijn om een verzoek te doen voor een ambtshalve vermindering voor een aanslag over het jaar 2020. Alleen dit jaar kan er dus gebruikt gemaakt worden van de tegenbewijsregeling voor het jaar 2020. De kans bestaat echter dat het wetsvoorstel na de kabinetsval voorlopig nog niet aangenomen wordt. Ik heb hier ook naar gevraagd in de schriftelijke ronde, en toen werd aangegeven dat de Belastingdienst al in juni 2025 het formulier openstelt. Maar de kans is groot dat de wet dan nog niet is aangenomen. Ik verwijs ook naar de uitvoeringstoets, waarin wordt aangegeven dat tijdige inwerkingtreding betekent dat de wet uiterlijk 31 maart 2025 is aangenomen door de Tweede Kamer. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Is het risico groot dat belastingplichtigen te weinig tijd hebben om het tegenbewijs voor 2020 in te leveren?

Voorzitter. Dan de kosten, want de kosten van dit wetsvoorstel zijn hoog. Dat toont eens temeer aan dat de heffing in de afgelopen jaren onrechtvaardig was. De kosten zijn echter ook lastig te meten. Die zijn afhankelijk van resultaten op de beurs, van rentestanden en van heel veel andere zaken. Het Centraal Planbureau beoordeelt de raming dan ook als hoogst onzeker. De kans is groot dat de kosten uiteindelijk lager zullen zijn. Laten we dat hopen. Tegelijk wordt de belastingdruk hoger — tenminste, als het aan het kabinet ligt. Het rendementspercentage wordt namelijk verhoogd naar grofweg 7,66%. Dat is voor velen niet haalbaar. Wat gebeurt er als de kosten van het wetsvoorstel uiteindelijk veel lager uitvallen? Is het kabinet dan bereid om de belastingdruk in box 3 te verlagen en om verhuurders meer lucht te geven, zodat de woningbouw weer opgeschroefd kan worden?

Voorzitter, tot slot. Voor de SGP staat buiten kijf dat er snel een heffing moet komen op werkelijk rendement, zodat we af zijn van reparatiewetten, van hersteloperaties en vooral van onrechtvaardige belasting. Naar aanleiding van arresten van de Hoge Raad moet er echter ook nu al iets gebeuren. Ik vind het daarom goed dat de staatssecretaris een voorstel heeft voorgelegd. Maar of we dat kunnen steunen, hangt wat ons betreft sterk af van de antwoorden die we krijgen in dit debat, want ik zie echt grote uitvoeringsproblemen. Ik heb daarnaast — ik herhaal het nog maar een keer — niet voor niets een amendement ingediend om, vanuit onze optiek, de uitvoering te ontlasten. Ik zeg daar nog een keer bij: ik sta open voor aanpassingen, maar dat er het een en ander moet verbeteren in de uitvoering van deze wet, staat voor mij als een paal boven water.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dit is het einde van de eerste termijn van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

We gaan schorsen. Dat wordt tevens de lunchpauze. Dat doen we een halfuur, dus we gaan om 12.50 uur verder. Dan zijn we geschorst.

De vergadering wordt van 12.18 uur tot 12.55 uur geschorst.

Naar boven