Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | nr. 109, item 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | nr. 109, item 5 |
Aan de orde is het debat over het systeem van de jeugdbeschermingsketen.
De voorzitter:
Aan de orde is het debat over het systeem van de jeugdbeschermingsketen. Ik heet de minister en de staatssecretaris van harte welkom in ons midden, alsook de woordvoerders, de mensen op de publieke tribune en de mensen die op een andere manier dit debat volgen. Ik wil met de woordvoerders het volgende afspreken: vier vragen of opmerkingen aan elkaar en zes à acht aan de bewindspersonen. Dan geef ik als eerste het woord aan de heer Peters van het CDA.
De heer Hijink (SP):
Voorzitter, ik ben niet zo voor uw punt over de orde. We hebben heel veel tijd gereserveerd voor dit debat. Het is een belangrijk onderwerp. Ik vind het eigenlijk niet prettig dat we nu al vooraf ingeperkt worden in het aantal vragen dat wij aan de collega's kunnen stellen. We hebben de tijd, dus ik zou zeggen: laten we gewoon kijken hoe het debat loopt, maar laten we die klem er niet nu al op zetten. Ik weet helemaal niet wat meneer Peters gaat zeggen en wat anderen gaan zeggen. Ik wil daar eigenlijk wel wat meer ruimte voor hebben. Als nou straks richting de pauze blijkt dat het helemaal uit de hand loopt, dan zou ik zeggen: ga nadenken over inperkingen. Maar doe dat niet bij voorbaat al.
De voorzitter:
Ik zie mevrouw Westerveld en mevrouw Mutluer ook ja knikken. Ik vind het prima om daar wat flexibel in te zijn, om even te kijken, maar dan doe ik ook een beroep op u om de interrupties kort en bondig te houden. Is dat niet zo, dan ga ik het aantal begrenzen. We hebben vanavond ook nog een debat, dus we moeten ook niet te veel uit de tijd lopen. Maar ik snap dat het een belangrijk onderwerp is. De heer Peters, aan u het woord.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Al vijf jaar lang of zolang ik hier ben, probeer ik in elk debat met minister Dekker of minister Weerwind op dit moment veranderingen teweeg te brengen in de jeugdbeschermingsketen, want de problemen in de jeugdbescherming zijn groot en ze duren al geruime tijd. Rapporten zoals die van deze en vorige week kennen we al uit 2008 en zelfs van daarvoor: werkdruk, wachtlijsten, niet de juiste hulp et cetera, et cetera. Er is een crisis en er is een aanpak nodig, een voortvarende aanpak, maar ook een doordachte aanpak. Daarom heb ik dit debat aangevraagd. Helaas, voor een deel zijn de problemen waar de jeugdbeschermers, rechters en andere mensen in de uitvoering mee kampen onoplosbaar. Er waren altijd al jeugdigen met zo'n ingewikkelde problemen dat we geen goede oplossing konden vinden, dat het niet makkelijk was. Dat is niet veranderd door de vorige stelselherziening. Dat zal ook niet veranderen door nu in te grijpen. Ook waren, zijn en blijven er mensen boos over wel of niet ingrijpen door de jeugdbescherming. Ook dat zal wel zo blijven.
Voorzitter. Voor een ander deel zijn de problemen veroorzaakt of verergerd door de stelselherziening van 2015. Niet de decentralisatie op zichzelf is daarbij het probleem, want in de meeste landen van Europa wordt de hele jeugdbeschermingsketen immers uitgevoerd door de decentrale overheid, maar verkeerde of onvoldoende doordachte beslissingen zijn dat. Bureau Jeugdzorg werd in drie stukken gehakt: de toegang ging naar de gemeente, zonder enig kader, het AMHK werd onderdeel van een nieuwe, apart staande organisatie Veilig Thuis, de jeugdbeschermingsinstelling werd door de overheid gezien als een "gewone" onderneming in een "gewone" markt, en de Raad voor de Kinderbescherming werd nog meer dan voorheen onderdeel van de bureaucratie van het ministerie van JenV. Zo ontstond de duurste en meest ingewikkelde rotonde van Nederland: van wijkteams naar Veilig Thuis, via Veilig Thuis naar de Raad voor de Kinderbescherming, van de Raad voor de Kinderbescherming naar de rechter, van de rechter naar de gecertificeerde instelling en van daaruit naar de gespecialiseerde jeugdhulp en weer terug naar de wijkteams. Dat kan natuurlijk niet goed gaan en dat gaat ook niet goed.
Voorzitter. De derde factor is dat wij met z'n allen steeds meer onrealistische oplossingen zijn gaan verwachten van het veiligheidsparadigma: meer melden, triage, onderzoek, ingrijpen en meer instanties die zicht op de veiligheid moeten houden, alsof iedere gemelde ouder een permanent gevaar is voor zijn omgeving. Daarnaast hebben we de jeugdbeschermers aan steeds meer vormen van tucht-, klacht- en toezichtsinstanties onderworpen. Je kunt de druk wel blijven opvoeren, maar een goede jeugdbeschermer wordt natuurlijk nooit een helderziende en het resultaat is uiteindelijk alleen maar dat jeugdbeschermers ziek worden of vertrekken. Dat is voor geen man goed, behalve voor de detacheringsbureaus.
Voorzitter. In deze situatie is er één ding dat we niet moeten doen: weer per direct, bijna in paniek, een losse maatregel invoeren, weer een regel toevoegen, weer een losse speler op het overvolle veld plaatsen en weer mensen in de uitvoering bestoken met Haagse oplossingen. Maar wat moeten we dan wel doen?
Ten eerste zullen we moeten accepteren dat we leven in een gebroken wereld, dat niet alles maakbaar en te voorkomen is. We moeten af van het dominante denken in termen van veiligheid. We moeten veel meer denken in termen van direct de juiste hulp op het juiste moment. We moeten mensen en hun netwerk serieus nemen, met ze in gesprek gaan en gebruikmaken van informele hulp. Denk bijvoorbeeld aan een door jezelf ingebrachte mentor, burgerberaden, burgervoogden enzovoorts. "Hoe kan ik u helpen?" in plaats van "hoe voorkom ik ieder mogelijk incident rondom ieder kind?".
Ten tweede: maak nu eindelijk eens echt werk van de herziening van die duurste en meest ingewikkelde rotonde van Nederland. We hebben nu zes pilots. Dat worden er wellicht tien. Zet die pilots met kracht door en rol ze echt uit.
Ten derde: haal stress weg uit de organisaties. Stop met het verstoppen van de hele keten met hele lichte problemen. We hebben het daar heel vaak over. Kies voor de meest ingewikkelde problemen. Zorg ervoor dat de huidige werknemers überhaupt willen blijven en dat er nieuwe willen komen.
Ten vierde: ga naar nul uithuisplaatsingen. Daar zijn veel moties over ingediend. We weten hoe het moet en we kunnen veel voorkomen. Niet de schuldvraag maar de leervraag hoort centraal te staan. Direct de juiste hulp bij mensen thuis is veel beter en ook nog eens veel goedkoper.
Voorzitter. Het is crisis en er is een forse aanpak nodig. We rijden op de snelweg en er ligt een boel rotzooi op de weg. Laten we wel sturen, maar niet als een malle aan het stuur gaan draaien, want dat maakt het echt niet beter.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Peters. Er is een interruptie van mevrouw Westerveld van GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
"Het is crisis en er is een aanpak nodig." Ik hoor de heer Peters een aantal maatregelen benoemen en ik hoor hem de geschiedenis vertellen. Ik hoor hem vertellen dat we hier al jarenlang staan om aan te geven hoe het anders moet. Maar we hebben gisteren ook een brief gehad. Ik wil de heer Peters vragen of hij het met mij eens is dat die brief op geen enkele manier een antwoord is en dat die op geen enkele manier de crisisaanpak is waar de inspectie om vraagt, waar ouders en jongeren om vragen en waar wij ook in de Kamer al heel lang om vragen.
De heer Peters (CDA):
Ik ben van mening dat brieven nooit oplossingen zijn, ook al staan er misschien oplossingen of mogelijkheden in. Mijn punt is dat we al tien à vijftien jaar een probleem hebben dat allengs erger wordt. Ik heb een analyse geprobeerd te maken van hoe dat komt. Dat komt omdat we ondoordachte maatregelen hebben genomen in 2015, omdat we dominant denken vanuit het paradigma van veiligheid en omdat we het helemaal verstoppen met hele lichte problemen. Ik denk dat we daaraan moeten werken. In de brief staat dat we die kant op gaan boeren, maar dat gaat ook mij niet hard genoeg. Dat ben ik helemaal met u eens. Dat kan veel forser en harder, maar ik denk dat dit wel de richting is die we op moeten. Maar die brief is natuurlijk niet voldoende. Dat staat overigens ook in die brief zelf.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
U zegt: ik denk dat dit de richting is die we op moeten. Maar we moeten met elkaar besluiten nemen over wat we nú gaan doen om kwetsbare kinderen te helpen. Dat is mijn hele probleem met de brief die we gisteren kregen. Daarin staan geen concrete oplossingen die ouders en kinderen nú gaan helpen en die er nú voor gaan zorgen dat jeugdbeschermers hun taak kunnen gaan doen. Ik wil de heer Peters vragen of hij het met mij eens is dat de brief van gisteren geen oplossing is en dat de maatregelen in die brief geen oplossing zijn voor de grote problemen waar we nu tegenaan lopen.
De heer Peters (CDA):
Ja, daar ben ik het uiteraard mee eens. Mijn probleem is het volgende. Als er nou oplossingen zouden zijn die ik nu direct met een toverstokje zou kunnen oplossen, dan zou ik dat doen. Dan zou ik zeggen: pats, hier trekken we een blik jeugdbeschermers open, en pats, hier is de instroom minder, pats, ons dominante denken in alleen maar termen van veiligheid is over, en pats, nu gaan we stoppen met alle lichte problemen en daarmee de situatie oplossen. Er is, denk ik, geen directe oplossing waar morgen alles mee opgelost is. Was het maar zo. Die is er, denk ik, niet. En die staat ook niet in die brief. Als die er wel in zou staan, dan zou dat er heel stoer staan, maar zou dat wel onzin zijn.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dit probleem kennen we al heel erg lang. Dit probleem kennen wij al sinds we in de Tweede Kamer zitten. De inspecties trekken al sinds 2019 aan de bel. Al die tijd zijn kabinetten ermee weggekomen, zijn moties niet uitgevoerd en is er niet gedaan wat nodig was. Daarom staan we hier nu. Ik kan nog wel één ding zeggen: in al die rapporten, ook in de rapporten die we de afgelopen tijd hebben gekregen, staan wél maatregelen die we nu zouden kunnen nemen.
De heer Peters (CDA):
Het gaat nog veel verder terug, mevrouw Westerveld. Daar heeft u gewoon groot gelijk in. Ik vind ook dat er in het verleden veel en veel te weinig is gedaan met die dingen, die we hier trouwens allebei keer op keer hebben aangegeven, in ieder debat, over dezelfde rotonde. En dan gebeurt er veel te weinig. Daarom hebben we hier dit debat en zeggen we welke richting we wél op moeten. Maar we hebben gewoon geen toverstok. De problemen in de jeugdbescherming hebben we eigenlijk altijd al — die zijn alleen erger geworden door wat ik net heb geanalyseerd — maar die los ik nu niet met een toverstokje op. Helaas, was het maar zo. Ik pleit echt voor een aanpak van die rotonde. Dat gaat echt niet goed. Ik pleit voor het stoppen met dominant denken in termen van schuldigen en veiligheid. Ik vind dat we meer moeten denken in termen van leren en zorgen, en moeten stoppen met de focus op lichte problemen.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Dit is echt stuitend, ronduit stuitend. U zegt: we hebben geen toverstokje en de problemen zijn onoplosbaar. Ja, het is al heel erg lang bezig, maar er zijn tienduizenden kinderen onterecht uit huis geplaatst. Er zijn duizenden kinderen zoek. Er ligt een snoeihard rapport van de inspectie, die zegt: de feitenrelazen kloppen niet. Er ligt een rapport van professor Bruning, die zegt: het is niet legitiem meer om dit te doen. Neemt de heer Peters, namens het CDA, er niet een beetje verantwoordelijkheid voor dat het in de afgelopen twintig jaar gewoon een puinzooi is geworden en dat we met een groot, verdrietig probleem zitten, dat we nu moeten gaan oplossen? En dan hoor ik alleen maar: we hebben geen toverstokje en de problemen zijn niet oplosbaar. Dat kan toch niet? Dus neemt u die verantwoordelijkheid in ieder geval een klein beetje?
De heer Peters (CDA):
Collega Van Haga vat mijn woorden bijzonder samen. Ten eerste zegt hij hier dat er tienduizenden kinderen onterecht uit huis geplaatst worden. Dat is nergens aangetoond en dat hij dat zegt doet echt onrecht aan al het werk van rechters en jeugdbeschermers. Er zijn grote problemen. Die hadden we eerder kunnen aanpakken, waardoor sommige uithuisplaatsingen voorkomen hadden kunnen worden. Dat is iets anders dan dat er hier op grote schaal mensen uit huis worden gehaald door de overheid. Dat is gewoon niet waar en daar neem ik afstand van. Het is ook gemakkelijk om hier met stoere woorden te gaan roepen dat het morgen anders is; dat gaat gewoon niet gebeuren en dat weten we. Sommige problemen zijn onoplosbaar. Sommige dingen zijn zo ingewikkeld dat daar geen pasklare oplossing voor is. Andere oplossingen zijn er wél. Die heb ik aangegeven, en in ieder geval ook de richtingen daarvoor. Die hadden we natuurlijk al vijftien jaar eerder moeten inzetten. Dat ben ik volledig met u eens. Die onrust — in mei hebben we hier ook gestaan — heb ik natuurlijk. Daarom heb ik dit debat aangevraagd en zeg ik keer op keer: doe het nou zo. En ja, er gebeurt veel te weinig en het gebeurt veel te traag. Eens. En daar zijn we overigens allebei evenveel verantwoordelijk voor, want ik zit in dezelfde Tweede Kamer als u.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Het blijft stuitend. Afgelopen vrijdag is de documentaire van Kim Feenstra in première gegaan. Daarin werd, in lijn met de rapporten van de inspectie en professor Bruning, duidelijk aangegeven dat er stelselmatig een perverse financiële prikkel is, dat door Jeugdzorg stelselmatig de kluit belazerd wordt, en dat de feitenrelazen stelselmatig niet op orde zijn. Dus nogmaals, we moeten toch in plaats van te zeggen dat we geen toverstokje hebben en dat we er niet zo veel aan gaan doen, voorkomen dat het meest kostbare bezit dat we hebben, onze kinderen, op deze manier slachtoffer wordt van een soort misplaatst systeem, waarin allerlei perverse prikkels leiden tot deze wantoestanden?
De heer Peters (CDA):
We zijn het er volledig over eens dat we hier zijn om die kinderen te beschermen en de goede hulp te bieden. Ik heb die documentaire niet gezien. Mag ik vragen waar die is uitgezonden? Dan kan ik die terugkijken.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Ik zal de heer Peters meteen hierna de link sturen. Dan kan hij een uurtje gaan kijken.
De heer Peters (CDA):
Maar waar staat die? Op YouTube of op Facebook?
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Ja, op YouTube.
De heer Peters (CDA):
Oké.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Prima.
De voorzitter:
De heer Peters.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Oké, de heer Peters is nog steeds bezig met zijn antwoord. Prima.
De heer Peters (CDA):
Ik kijk niet iedere dag op YouTube om documentaires te zien waar ik in de Tweede Kamer vragen over krijg, dus ik heb geen antwoord op die vraag. Ik heb hem niet gezien.
De voorzitter:
De heer Van Haga, tot slot.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
De heer Peters is namens het CDA wel verantwoordelijk voor twintig jaar misstanden. Ik zit nog niet zo lang in de Tweede Kamer dat ik me daar helemaal verantwoordelijk voor voel, maar er is sprake van een misstand. Net zoals mevrouw Westerveld zojuist aangaf, is er nog niet een begin van een oplossing. Als we dan een paar oplossingen kunnen aandragen die we gewoon vandaag kunnen invoeren, bijvoorbeeld het aanpassen van het feitenrelaas, wel een advocaat geven, de perverse financiële prikkels uit het systeem houden en het gelieg en bedrieg bij de jeugdzorg aanpakken, zodat kinderen niet meer onterecht uit huis geplaatst worden ... De focus moet uiteindelijk zijn dat die kinderen bij hun ouders blijven. U moet het toch met mij eens zijn dat er wél dingen zijn die we nu kunnen veranderen? Daar bent u namens het CDA, nog een grote partij, inderdaad verantwoordelijk voor.
De heer Peters (CDA):
Ja, prachtig, maar om te beginnen heb ook ik de laatste twintig jaar niet in de Kamer gezeten. Ik ben het helemaal met meneer Van Haga eens dat de focus moet liggen op het thuisblijven van kinderen, daar de hulp inbrengen, de leervraag van ouders en kinderen centraal stellen, met de kinderen in overleg gaan over wat ze willen en hoe ze geholpen kunnen worden in plaats van hoe het veiliger kan worden gemaakt en in plaats van de schuldvraag centraal stellen. Dat ben ik dus met u eens. Dat hier op grote schaal gelogen en bedrogen zou worden … Die opmerking vind ik gewoon stuitend. Een van de conclusies die we hier hebben, is overigens dat er te weinig jeugdbeschermers zijn. Ik denk dat dit soort bijdragen in de Tweede Kamer waarin ik weet niet hoeveel professionals collectief weg worden gezet als leugenaars en mensen die de zaak besodemieteren, de zaak geen goed zal doen. Ik wil u dus toch vragen om dat enigszins te nuanceren of eigenlijk gewoon te zeggen dat er dingen fout gaan; dat is nog iets anders dan dit. Ik ben het eens met de door u genoemde richting en focus, samen met ouders, want het is eigenlijk heel erg dat de ouders en de mensen die hen zouden moeten helpen of zouden moeten helpen bij het veranderen van dat gevoel, tegenover elkaar staan. Ik zeg dat leren centraal moet staan, niet het denken in veiligheid. Het gaat om samen optrekken met informele netwerken. Die kant moet het op. Ik ben ervan overtuigd dat we het aantal uithuisplaatsingen dan drastisch naar beneden kunnen brengen. Ik denk dat dat ons aller doel is.
De heer Hijink (SP):
Ik vind eigenlijk dat de heer Peters net als het kabinet na jaren van chaos in de jeugdbescherming volhoudt dat er geen snelle oplossingen zijn. Ik snap wel dat je niet in één dag het hele systeem overhoop kan gooien, maar er zijn natuurlijk wel heel veel dingen die we direct kunnen doen. U heeft zelf vorig jaar, nog met mevrouw Kuiken, voorgesteld om landelijke minimale tarieven te regelen voor de jeugdbescherming. Dat is een supergoed voorstel. Dat is ook aangenomen door de Tweede Kamer, maar dat wordt niet uitgevoerd. Minister Dekker was daar gewoon ontzettend tegen en heeft dat gewoon niet gedaan. Ik begrijp dus niet waarom de heer Peters het kabinet niet aanspreekt op het moedwillig niet oplossen van problemen. Dat is toch waar dit debat over zou moeten gaan?
De heer Peters (CDA):
Kijk, volgens mij gaat het debat over de richting die we op moeten, snel en krachtig. Ja, een van die dingen is dat het enorm zou helpen als we de zaken die hetzelfde kunnen zijn, ook hetzelfde maken. Ik begon inderdaad niet voor niks over die tarieven. We zijn inderdaad niet voor niks begonnen over het opnemen van informele netwerken en Jouw Ingebrachte Mentor. En ja, ik ben niet voor niks de hele tijd begonnen over het afbreken en opnieuw opbouwen van de meest ingewikkelde, ongrijpbare en duurste rotonde van Nederland. Ja, dat is zo en daar spreek ik op aan. Ik vind dat dit de richting is. Dat vond ik al vier jaar geleden, drie jaar geleden, twee jaar geleden en een jaar geleden en dat vind ik nu ook. Dit is de richting en we moeten dat gaan doen. En ja, dat gaat mij ook niet snel genoeg. Daar ben ik het mee eens. Ik spreek daarop aan en ik zal de minister daar straks ook op bevragen.
De heer Hijink (SP):
Ja, maar tegelijk zegt de heer Peters dat er geen directe oplossingen zijn om de problemen op te lossen en dat hij geen toverstokje heeft. Ik heb het ook niet over een toverstok. Ik heb het gewoon over hele concrete maatregelen die vanuit de SP, maar ook vanuit GroenLinks en vanuit andere partijen al jaren worden voorgesteld, bijvoorbeeld om de financiering van de jeugdbescherming weg te halen bij de gemeenten. Daar hebben we twee jaar geleden hier al voor gestemd. Dat haalde net geen meerderheid, omdat de coalitie en de SGP daartegen waren, maar dat wordt hier al jaren voorgesteld. Dat kunnen we regelen als we dat willen, maar dan moet het CDA wel bereid zijn om het kabinet daartoe te dwingen in plaats van dat het CDA nu opnieuw zegt: moeilijk, ingewikkeld, we gaan er maar even nog een tijdje over nadenken. Want dat is precies wat we al jaren doen en waardoor de problemen niet worden opgelost.
De heer Peters (CDA):
Kijk, nadenken is over het algemeen altijd goed. We hebben de financiering ooit gehad bij het Rijk en we hebben haar ooit gehad bij de provincie. Dat liep allemaal niet goed. Bij het Rijk was het slecht; daarom moest het naar de provincie. Toen ging het naar de provincie. Dat was slecht; toen moest het naar de gemeenten. Nu zegt de heer Hijink: dat is slecht. Waar moet het dan heen? Naar de waterschappen? Ik bedoel: daar zit het probleem niet. Het probleem zit 'm in de insteek die we hebben. Die is gewoon niet goed. We hebben een dominant denken in veiligheid en we hebben een systeem opgetuigd dat veel te ingewikkeld is. Daar moet het zitten, niet in wat volgens u een makkelijke oplossing is. We hadden het ooit al zo: we hadden ooit een landelijke financiering en er waren hele goede redenen om daarvan af te stappen, want die werkte blijkbaar niet.
De voorzitter:
De heer Hijink, tot slot.
De heer Hijink (SP):
De heer Peters doet het debat echt onrecht aan als hij over de waterschappen begint. Hij weet namelijk net zo goed als ik waar al die aanbieders in de jeugdbescherming en jeugdzorg tegenaan lopen. Ze worden knettergek van alle afspraken die ze met de gemeentes moeten maken. Ze hebben overal andere contracten en andere financieringsvormen. De bureaucratie is torenhoog. En dat komt door de totaal mislukte decentralisatie uit 2015. Hij weet dat. Hij komt veel in de jeugdzorg en de jeugdbescherming. Dan moet hij niet met die flauwekul over de waterschappen aankomen. Hij weet namelijk best dat een deel van de oplossing juist zit bij het verlossen van de torenhoge bureaucratie die bij gemeenten tot stand komt en waarvan de aanbieders zo'n last hebben. Hij moet met voorstellen komen in plaats van met idiote vergelijkingen met de waterschappen.
De heer Peters (CDA):
Kijk, ik kom niet met geschiedenislessen: terug naar de future, toen het ook slecht was. Ik heb gezegd, en zeg dat nog steeds, dat we van de bureaucratie af moeten en dat we naar landelijke tarieven moeten. U zegt met een compliment "goed voorstel", maar het wordt alleen niet uitgevoerd. Dan kun je niet zeggen dat ik iets totaal anders vind, want dat vind ik niet.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
We hebben te maken met een crisis. De inspectie zegt nota bene: "Ik trek mijn handen ervan af en ga geen toezicht meer uitoefenen. De stelselverantwoordelijke moet zijn regierol gaan oppakken." Mijn vraag aan de heer Peters is opnieuw deze. Wat vindt hij van de brief van deze twee bewindspersonen? Wordt daarmee de crisisaanpak daadwerkelijk opgepakt? Of is het gewoon een dikke middelvinger, ook voor de hardwerkende jeugdzorgmedewerkers? Zij willen perspectief, maar krijgen een schamele 10 miljoen in het vooruitzicht gesteld om de problemen incidenteel op te lossen. Wat vindt mijn collega daarvan?
De heer Peters (CDA):
Uw collega vindt dat de echte problemen zo veel groter zijn: ons dominante denken in termen van veiligheid. Zolang wij over alle problemen denken in termen van veiligheid zal de jeugdbeschermingsketen volgestopt zitten en blijven. Als we de rotonde behouden die we hadden, met het doorschuiven van melden van het onderwijs, naar de politie en dan naar Veilig Thuis — afijn, die hele rotonde rond — dan kunnen we er 10 miljoen, of 8 miljoen of 50 miljoen bij stoppen, maar dan blijft het een ellende. Als we hier in dit huis blijven roepen dat jeugdbeschermers bezig zijn onze jeugd te slopen — dat zegt u overigens niet, zeg ik er even bij — dan zal het probleem dat daar niemand wil werken blijven bestaan. We moeten voor die mensen opkomen. De jeugdbescherming doet het zo goed als ze op dit moment kan met de middelen en de kennis van nu. Beter kunnen ze het niet. Het kán wel beter, maar dan zullen we zaken moeten veranderen, namelijk de insteek. Dat zeg ik en dat blijf ik zeggen. Dat gaat niet via een brief.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Mijn vraag is eigenlijk heel concreet. Ik hoor het mijn collega heel erg over de lange termijn hebben. Ik ben dat helemaal met hem eens. Die rotonde en het systeem moeten we veranderen. We moeten kijken hoe we veel effectiever integraler samen kunnen werken. Maar we hebben het nu over een kortetermijnoplossing die nú moet worden aangedragen. De inspectie zegt nota bene: ik doe het niet meer. Wat vindt mijn collega daarvan? Moeten deze bewindspersonen niet harder gaan rennen, zowel financieel als met maatregelen, voor mijn part met AMvB's, om de crisis nu op te lossen?
De heer Peters (CDA):
Ik snap die oproep. Het zou heel daadkrachtig en goed over kunnen komen. Maar ik beweer het volgende. We zitten op de snelweg met z'n allen. We rijden 120. Er zijn ongelukken gebeurd op die weg. Ik begrijp dat de passagier zegt "draai aan het stuur, want het moet daadkrachtig!", maar volgens mij gebeuren er dan nog grotere ongelukken. Er zijn geen maatregelen die je nu met een algemene maatregel van bestuur in de wet kunt opnemen waarmee je bijvoorbeeld ineens de caseload halveert. Nee, dan hebben andere kinderen helemaal geen hulp. Het probleem is veel ingewikkelder dan je met een algemene maatregel van bestuur kunt oplossen. Als ik bij wet kon regelen dat ieder kind vanaf nu gezond en veilig kon opgroeien en het zou dan gebeuren, dan deed ik dat natuurlijk, maar zo werkt het gewoon niet. Het klinkt stoer, maar het werkt niet. Het kan ook niet. Anders hadden we die problemen, die steeds verergerden, niet al vijftien of twintig jaar. Het is niet zo dat uw en mijn voorgangers dat niet al hadden bedacht.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Ik merk dat ik gewoon weer geen antwoorden krijg. Ik kan best voorbeelden geven van dingen die je met een AMvB zou kunnen regelen — denk aan standaardisatie in plaats van nog een keer een gesprek te voeren — maar dan ga ik de inhoud in. Ik hoop dat ik mijn collega straks meekrijg als wij wel om meer maatregelen, ook financieel, voor deze doelgroep vragen, want er moet perspectief worden geboden. Ook dat is een crisisaanpak.
De heer Peters (CDA):
Nog even een kleine reactie. Ik wil wel graag ingaan op de inhoud, zeg ik via de voorzitter tegen de Partij van de Arbeid. Dat perspectief moet worden geboden. Ik zet mijn bijdrage straks op internet. U kunt 'm dan nalezen. Volgens mij staat mijn hele bijdrage bol van perspectief op waar we heen moeten. Perspectief is wat de mensen nodig hebben, en niet het idee dat we de zaak met korte stoere klappen en met Haagse oplossingen in de praktijk kunnen oplossen. Dat doen we hier vaak en dat lukt nooit.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik denk dat ik heel veel van de analyses van het CDA deel over het maakbaarheidsdenken en de fouten die daardoor zijn ontstaan, alsmede over het dominante veiligheidsdenken. Als ik eerlijk ben, houdt de volgende vraag mij de afgelopen dagen bezig. Als wij de conclusies van het WODC en van de inspectie lezen, houdt die vraag mij wel echt bezig. In hoeverre is het nog gerechtvaardigd om in te grijpen in het gezinsleven als je bij voorbaat weet dat je een wachtlijst te wachten staat? Leidt dat in sommige gevallen — niet in acute gevallen — niet tot meer schade dan wanneer je onorthodoxe maatregelen zou nemen en een kind, ondanks de zorgen, zou thuishouden met het nodige stut- en steunwerk? Die vraag houdt mij wel bezig. Het CDA gaf net aan dat er nu niets kan, maar houdt die vraag u ook bezig? Wat is uw antwoord daarop? Mij houdt dit wel bezig.
De heer Peters (CDA):
Ik ben het daar volmondig mee eens; met de complimenten natuurlijk, maar ook met uw boodschap dat we veel beter kunnen. Er zijn andere maatregelen mogelijk waarbij kinderen wél in huis worden gehouden. Die zijn niet eens duurder. Die zijn waarschijnlijk veel goedkoper. Je kunt bijna 24/7 hulp in huis krijgen. We kunnen informele netwerken sturen. Die heb ik overigens ook allemaal genoemd in mijn bijdrage. Zeker, dat kunnen we veel en veel en veel beter. Dat wordt het ook nog veel en veel goedkoper. Ja, het is altijd ook schadelijk als je een kind uit huis haalt. Het is schadelijk voor de ouders en het is schadelijk voor het kind. Er is niemand in heel Nederland, ook geen enkele jeugdbeschermer, die denkt: nou, weet je, dit is een fijne oplossing die goed is voor iedereen. Dat is niet zo. Soms, als het crisis is, kan het niet anders, maar in heel veel gevallen hadden we het uiteindelijk kunnen voorkomen als we het van tevoren beter hadden geregeld. Dat is mijn mening.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik ben blij met dit antwoord, want dit deel ik. Volgens mij is het antwoord daarop ja, dus volgens mij delen we dat. Ik haak wel aan bij de vraag wat dat voor nu betekent. De heer Peters gaf aan dat er goede dingen in de brief staan. Daar ben ik het mee eens; ik zal er zo iets over zeggen. Maar op de korte termijn kunnen we niets. U spreekt over thuis stutten. Ik zit hierover na te denken. Ik overweeg een motie met de boodschap: rechtvaardigt een crisistijd niet een crisisaanpak? Ik heb het dan niet over wetten en stelselwijzigingen, maar over net anders denken. Om deze periode te overbruggen moet men binnen de gemeenten, van de armoedeconsulent tot de wijkagent, elkaar in de ogen kijken en zeggen: we gaan wat proberen in die gevallen waarin dat kan. Ik vraag me af hoe u daarnaar kijkt, want …
De voorzitter:
Dank, dank, dank. Dat gaan we nu horen van de heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Ik ben het er helemaal mee eens dat een crisisaanpak nodig is, zeker voor een gezin. Als er een grote crisis is, is daar een mogelijkheid. Dan zou het veel breder kunnen. We hebben het er al vaker over gehad. Als iemand tot híér in de bestaanszekerheidsproblemen zit en het gaat een beetje golven, dan wordt opvoeden niet gemakkelijker. Het helpen met bestaanszekerheidsproblemen in combinatie met andere ambulante hulp is dan natuurlijk met afstand de te verkiezen oplossing. Dat heet een crisisaanpak. Dat is lokaal. Dat is wat je moet doen. Dat is wat er moet gebeuren, in plaats van vanuit Den Haag per spreadsheet proberen de werkelijkheid bij de mensen thuis te veranderen. Dat gaat niet gebeuren, maar dit — zeg ik via de voorzitter tegen meneer Ceder — kan wel en zou ook moeten.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Hier ben ik ook blij mee, maar ik daag de heer Peters uit om te kijken wat er wél kan. Ik denk inderdaad dat je niet per brief moet dicteren hoe dingen beter moeten. Ik denk wel dat het Rijk een heel belangrijke partner kan zijn, juist in de ondersteuning van de lokale rechtspraak, die ook zegt: wij weten het niet meer. Ik daag de heer Peters dus uit om te kijken wat we kunnen doen om de kinderen te ondersteunen en faciliteren die vandaag en morgen in de rechtbank staan, zonder dat van bovenaf te dicteren. Ik overweeg hierover een motie in te dienen. Laten we kijken wat we daarin kunnen betekenen.
De heer Peters (CDA):
Dat ben ik helemaal met u eens. Ik vind ook dat we moeten kijken naar wat we als Tweede Kamer zelf kunnen. Wat voor boodschap zenden we uit? Zenden we uit dat het één grote ellende vol criminelen is? Of zenden we uit dat het gewoon een club is die van harte probeert het goede te doen, maar het ook veel beter kan? Ik zou dat laatste willen. Ik doe ook die oproep. Jeugdbeschermers zijn hartstikke belangrijk. We hebben er al een tekort aan. Laten we ze alsjeblieft in hun waarde zetten en zeggen: het kan beter, we zorgen dat die caseload minder wordt en we gaan u de ruimte geven om dat excellent te doen. Dank je wel, meneer Ceder.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ik zou de heer Peters het volgende willen vragen, op basis van een overtuiging die hij net met ons gedeeld heeft, een wereldbeeld, een mensbeeld, een beeld van de samenleving. De heer Peters zegt dat we moeten accepteren dat we nou eenmaal in een gebroken samenleving leven. Ik ben eigenlijk benieuwd of hij deze sombere gedachte, deze sombere realiteit, die ik in ieder geval niet wil accepteren — ik denk dat we er alles aan moeten doen om het tegendeel waar te maken — meeneemt in de Algemene Politieke Beschouwingen. Ik vraag me af welke maatregelen, ideeën en plannen we kunnen verwachten van het CDA om die doemgedachte, "de samenleving is nou eenmaal kapot, mensen raken nou eenmaal in de problemen, we kunnen er niks aan doen", tegen te gaan.
De heer Peters (CDA):
Ik ga hier niet staan tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Dat doet collega Heerma. Tenminste, dat denk ik. Ik hoop het ook. Wat ik probeer te zeggen wanneer ik zeg dat we in een gebroken wereld leven, is niet dat we hier niks kunnen, maar wel dat de overheid met een in mijn ogen doorgeslagen maakbaarheidsdenken probeert om tot achter de komma via spreadsheets dingen in de wereld, in Nederland, te verbeteren. Ik zeg dat dat meestal niet lukt en dat we dus wel moeten accepteren dat sommige dingen ook niet lukken en niet alles vanuit Den Haag maakbaar en te organiseren is. Ik denk dat al te verwoede pogingen om dat wel te doen bijvoorbeeld kunnen leiden tot al te veel uithuisplaatsingen. We hebben ooit het Maasmeisje gehad en Savanna. Vanuit dit huis hebben we gezegd: schande, dat moeten we nooit meer hebben. Dat willen we natuurlijk ook niet meer hebben. Dan vragen we aan de minister om dat te regelen en dan komen er regels waar je je aan moet houden en dan ontploft het aantal ondertoezichtstellingen. Is dat wat we willen? Volgens mij niet. Dat is wat ik bedoel. Ik bedoelde niet: het is ellende en het blijft ellende. We gaan doen wat kan, maar we beseffen wel dat niet alles per spreadsheet vanuit Den Haag tot achter de komma geregeld kan worden zonder nog meer nevenschade.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Met dat laatste ben ik het natuurlijk van harte eens. De papieren werkelijkheid die haar vaak wordt geschetst vindt vaak helemaal geen aansluiting bij de realiteit van alledag, zeker voor de mensen die in de jeugdzorg en de jeugdbescherming werken en natuurlijk nog het meest voor de mensen die er, meestal helaas, gebruik van moeten maken. Toch wil ik nog heel even terug naar een noodkreet die ons bereikt vanuit Jeugdzorg en allerlei andere betrokkenen die zich daar expert in mogen noemen. In het mensbeeld dat u schetst zit natuurlijk wel een kern van waarheid. Het wordt steeds moeilijker voor veel mensen om het hoofd boven water te houden. De meeste mensen kampen met, overigens door de politiek veroorzaakte, problemen, of het nou om een hoge energierekening gaat waar niks aan gedaan wordt of om mensen die moeten strijden om een behoorlijk minimumloon.
De voorzitter:
Graag uw vraag.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Al die sociale voorzieningen worden hier wel degelijk in Den Haag bedacht en al dan niet uitgevoerd. Ik wil dan toch heel graag weten of het CDA ook al een visie heeft. De heer Peters zegt hier dat hij niet voor morgen van alles kan gaan betekenen en bedenken. Dat snap ik. Maar wat wordt nou de visie voor de komende tijd om die randvoorwaarden te borgen, waardoor we uiteindelijk minder druk op deze sector hoeven te leggen?
De heer Peters (CDA):
Ik begrijp niet precies of u nu vraagt of ik de Algemene Politieke Beschouwingen ga doen. Ik ben het met u eens dat alles gaat schuiven als we de bestaanszekerheid van mensen niet organiseren, als mensen niet minimaal door het leven kunnen komen. Als we zorgen dat gemeenschapszin afbrokkelt — daar kunnen we echt iets aan doen — dan wordt het echt niet beter. Als we zorgen dat mensen geen fatsoenlijke manier hebben om de dag door te komen — dagbesteding klinkt alsof het geen werk zou kunnen zijn — of als ze geen reden hebben om uit bed te komen, dan wordt het echt niet beter. Als we daar niet voor zorgen — dat kunnen we niet per individu doen, maar daar kunnen we in grote lijnen best iets aan doen — dan wordt het alleen maar erger. Dat kunnen we niet doen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Simons.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ik wil de heer Peters bedanken voor dit antwoord. Ik begrijp dat hij straks niet de woordvoerder is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Ik hoop zo, en ik denk dat ik dat ook voorzichtig kan concluderen, dat ik tijdens de komende Algemene Politieke Beschouwingen een heel menselijk, humaan en sociaal gezicht en geluid ga zien en horen van het CDA. Deze uitspraken van de heer Peters geven mij daar heel licht hoop toe. We zullen het afwachten.
De heer Peters (CDA):
Dank u. Ik ben in ieder geval blij dat u ook vindt dat het CDA over het algemeen een humaan en sociaal beleid voert. Dank u wel; ik heb het gehoord.
De voorzitter:
De laatste vraag voor de heer Van Haga, aan de heer Peters. Gaat uw gang.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Ik maak toch bezwaar tegen een retorisch trucje dat de heer Peters net toepaste. Hij zei: we kunnen hier wel allemaal gaan stellen dat de hulpverleners in de jeugdzorg het probleem zijn. Dat heeft helemaal niemand gezegd. De jeugdzorghulpverleners zijn helemaal niet het probleem. Wie zijn het probleem? Wij zijn het probleem, de politici en de bestuurders, die een pervers systeem met financiële prikkels hebben gecreëerd waardoor het er niet meer op gericht is om de kinderen bij hun ouders te houden. Het systeem is er nu, met al die financiële prikkels, op gericht om kinderen juist uit huis te plaatsen. Dat was mijn punt. Ik hoop dat de heer Peters het daarmee eens is en dat we de pijlen dus niet gaan richten op de jeugdhulpzorgverleners, maar op onszelf.
De heer Peters (CDA):
Dat vind ik sowieso een goed idee; daar ben ik het mee eens. Wij moeten de pijlen op onszelf richten. Ik wil toch even reageren, omdat u zei dat er tienduizenden kinderen onterecht uit huis zijn geplaatst. Dat is niet zo.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ceder heeft gevraagd of hij als tweede mag spreken. Dat heeft hij gecheckt bij mevrouw Mutluer; dat is het geval. Maar zoals te doen gebruikelijk is het ook belangrijk dat de andere collega's daar instemmend op reageren. En ik zie volgens mij instemming, dus dat is akkoord. Het heeft te maken met een ander debat, waar de heer Ceder ook bij aanwezig wil zijn. Dank voor de coulance, zeg ik namens u, meneer Ceder. Het woord is aan de heer Ceder van de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank, voorzitter. De staat van de jeugdzorg is zorgwekkend. Dat de overheid niet in staat is om onze meest kwetsbare kinderen te helpen, is ongelofelijk pijnlijk. Ik sta hier niet alleen als bezwaard politicus. Ik heb jarenlang dit soort jeugdzaken gedaan. Ik heb de rechtszaal vanbinnen gezien, en gezien hoe het eraan toegaat. Ik kan u zeggen dat niets pijnlijker is voor ouders en kind dan na zes maanden, na een pijnlijke uithuisplaatsing, waarbij ze uit elkaar zijn gehaald om welke reden dan ook, elkaar weer te ontmoeten in een rechtszaal en de volgende boodschap te horen. "We konden helaas nog niet met het zorgtraject beginnen, en dus willen we graag nog een verlenging van de uithuisplaatsing, zodat we dat kunnen opstarten." Een rechter kan dan eigenlijk ook niet anders dan het verzoek toewijzen. Dat doet pijn. Dat is onrecht, voor kind, voor ouders en onze rechtsstaat.
Voorzitter. Als ik de conclusies lees van het WODC-rapport, de brandbrief van de rechtspraak en de brief van de inspectie, dan kom ik tot één conclusie. Het ingrijpen van de overheid in een onveilige gezinssituatie leidt in de huidige situatie helaas in een flink aantal gevallen misschien wel tot nog meer schade. Als die conclusie klopt, dan denken wij als ChristenUnie dat een crisisaanpak gerechtvaardigd is.
Voorzitter. We hebben gisteren de brief van het ministerie gelezen. Ik zie stappen van beide bewindspersonen, om het verschil te maken. Ik dank hen ook voor het extra geld dat wordt uitgetrokken voor jeugdbeschermers. Dat helpt om de caseload te verlagen. Dat is ook echt nodig nu. Ik ben hoopvol over het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. De regio's die hiermee aan de slag zijn gegaan laten positieve resultaten zien. In Almere is in een halfjaar tijd het aantal uithuisplaatsingen met 30% gedaald. In de Foodvalley hoeven GI's maar twee maanden te begeleiden, in plaats van acht, en zijn in slechts 4% van de trajecten kinderen uit huis geplaatst. Dat zijn hoopvolle cijfers. Maar ondanks deze goede resultaten constateer ik ook dat dat nog niets oplost voor kinderen die nu onvoldoende beschermd worden. Want wat verandert er nu voor de kinderen die vandaag of morgen, de komende dagen, voor een jeugdbeschermingsmaatregel staan? Hoe worden zij geholpen?
Voorzitter. Dat betekent dat we ook de vraag moeten stellen — die heb ik net al aan de heer Peters gesteld — of een kind beter af is als het uit huis wordt geplaatst en vervolgens geen goede hulp kan krijgen. Is het alternatief thuis blijven wonen, met alle ingewikkeldheden van dien, maar met juist wel ondersteuning vanuit het sociale netwerk en een tijdelijke structuur, beter in de huidige crisissituatie? Dat is een moeilijke vraag. Er zijn uiteraard situaties waarin dat niet kan, en waarin het kind acuut uit huis geplaatst dient te worden. Maar met de huidige stand van de jeugdbescherming en jeugdhulp moet er volgens de ChristenUnie-fractie wel ruimte zijn om daar nu naar te kijken, juist bij deze tijdelijke crisismaatregelen en als overbrugging tot de maatregelen die net genoemd zijn.
Voorzitter. Wij zien voor ons dat het lokale netwerk, van wijkagent tot steungezin, misschien zelfs met de sportclub, en ook de jeugdbeschermingsketen, in deze crisissituatie extra aan zet is en dat zij elkaar in de ogen moeten kijken. Ik zie nu de miljoenen bij de GI's terechtkomen. En dat is goed. Dat is ook belangrijk. Maar gemeenten moeten daar ook aan bijdragen. Maar wat hebben we aan extra jeugdbeschermers die constateren dat het niet veilig is en dat er geen hulp is om de situatie veiliger te maken? Moet er in plaats van extra geld van gemeenten, niet extra geld naar gemeenten, om juist de extra hulp in te zetten waar dat nu nodig is? Dat is een vraag die ik heb.
Voorzitter. Er is ook een voorstel gedaan om te prioriteren, om voorrang te geven. Ook dat ligt in lijn met mijn gedachte dat je de meest acute gevallen voorrang geeft en daar zorg voor biedt en dat je extra gaat stutten in de gevallen waarin het misschien thuis of in de omgeving zou kunnen, en dat je ook daarbij elkaar in de ogen kijkt.
Voorzitter. Het is uiteraard uiteindelijk aan de rechter of een kind in een specifieke situatie thuis beter af is dan uit huis. Maar ook rechters constateren, ook voor langere tijd, dat hun uitspraken niet worden uitgevoerd. Sommige rechters zoeken daarom zelf naar wat er mogelijk is in het lokale ondersteuningsnetwerk om een uithuisplaatsing te voorkomen. Mijn vraag is: welke ruimte hebben rechters in de praktijk om bijvoorbeeld alle betrokkenen van de lokale partners bij elkaar te roepen om tot een werkplan te komen dat de situatie van een kind veiliger maakt?
Voorzitter, mijn laatste vraag. Vechtscheidingen. Er staat in het rapport dat in de onderzochte dossiers in wel 70% van de situaties niet het kind het probleem is, maar dat de ouders dat zijn. Hoe staat het met de aanpak op dat punt?
Daar wil ik het bij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder. Er is een interruptie van mevrouw Westerveld, GroenLinks. Gaat uw gang.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De inspecties zeggen: het is crisis en er moet een crisisplan komen. Dan heb ik hier de brief die wij gisteren kregen. Mijn vraag daarover aan de heer Ceder is heel simpel. Is hij het met mij eens dat dit geen crisisplan is?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb in mijn bijdrage aangegeven dat er voorstellen in staan die ik ondersteun. Dat betreft bijvoorbeeld een nieuw afwegingskader en extra geld naar de GI's. Daar staan dus goede maatregelen in. U heeft mij ook horen zeggen dat ik mij oprecht zorgen maak wat dit betekent voor kinderen die, terwijl wij hier aan het praten zijn, in een rechtszaal zitten, voor morgen, voor de komende dagen. Ik heb ook aangegeven dat ik ruimte zie, zonder buiten onze rol te treden, om te kijken of we die extra stap kunnen maken. Dat is om met lokale gemeenten, van armoedeconsulent tot wijkagent, en met de rechtspraak, te kijken of je nu, juist in deze tijdelijke crisistijd, ter overbrugging van de goede plannen die er zijn, misschien iets extra's kan doen. Ik ben geneigd te denken dat we die stappen wel kunnen zetten, of dat we tenminste extra kunnen inzetten en faciliteren.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben blij met deze woorden, want het is crisistijd voor deze gezinnen en voor jeugdbeschermers. Zouden we dan niet tegen het kabinet moeten zeggen: doe het huiswerk maar opnieuw en kom over een maand met een echt crisisplan?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik denk dat het huiswerk voor de analyses en de opdracht voor het kabinet uitgevoerd is als het gaat om de vragen wat het probleem is en waar we heen moeten. Daarover ben ik dus positief. Ik wil daaraan dus ook geen afbreuk doen. U heeft mij ook horen zeggen waarover ik mij zorgen maak en op welke punten ik denk dat er stappen te zetten zijn. U kunt het een plan noemen. U kunt het een aanpak noemen. Maar ik vind echt dat we ook als Kamer de verantwoordelijkheid hebben om te kijken wat we wat dat betreft kunnen doen. Ik hoor graag van het kabinet over de ruimte die ik zie. Dat is juist om te kijken of je daar waar er geen acuut gevaar is, maar wel een dreigingsniveau, een gezin dat in een gebroken situatie leeft met stutwerk toch kunt ondersteunen. Dat vraagt extra inzet van alle betrokken partijen en dat zij elkaar in de ogen kijken en zeggen: dat gaan wij doen. Maar ik denk dat het kan. Ik heb in gemeenten goede voorbeelden gezien waarin dat kan. Ik heb net de gemeente Ede en de gemeente Almere genoemd. Het is een semantische discussie of het een plan of een aanpak moet zijn, maar ik ben het met mevrouw Westerveld eens dat er stappen gezet moeten worden.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Ik vroeg me af — daar ga ik overigens wel van uit — of mijn collega de brieven heeft gelezen die de FNV en Jeugdzorg Nederland ons hebben doen toekomen met hun kritische punt. Ik herhaal wederom mijn vraag, ook richting mijn collega Ceder. Er ligt een brief. U zegt dat het goede voornemens zijn — dat vind ik ook — en goede richtingen. Maar is het goed genoeg voor de ChristenUnie? Is het een crisisaanpak? Ik vraag mijn collega om antwoord te geven op zijn eigen vraag. Gaan we met deze maatregelen de kinderen hier en nu echt helpen? Is het genoeg voor de ChristenUnie?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Volgens mij gaat de brief niet alleen over een crisisaanpak, maar wordt ook ingegaan op de bredere uitdagingen die er zijn. Ik heb aangegeven dat ik die richtingen ondersteun. Ik heb ook aangegeven dat er al resultaten zijn, onder andere het toekomstscenario. U stelt mij de vraag: is het genoeg voor nu? Dan geef ik weer hetzelfde antwoord: ik vrees dat de goede stappen die worden gezet, voor de kinderen vandaag, morgen of volgende week nog niet zoveel betekenen. Ik weet niet hoeveel wij als Rijk daarin iets kunnen betekenen, maar ik zie echt wel een opgave en ruimte om dat met alle betrokken partijen te doen. Ik vind dat we verplicht zijn om die ruimte in ieder geval te verkennen. Er staan goede punten in de brief, maar volgens mij moeten wij het vandaag over dit aspect hebben.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
De heer Ceder vraagt mijns inziens terecht: moeten we niet in plaats van meer geld van de gemeenten vragen meer geld naar de gemeenten brengen, om hen in staat te stellen het belangrijke werk te doen? Ik wil de heer Ceder vragen of hij dan anders is gaan denken over het BIJ1-voorstel dat is ingediend, maar niet door de ChristenUnie werd gesteund, om dat geld te oormerken als het naar de gemeenten gaat. Dan weten we zeker dat het op de juiste plek terechtkomt.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Er zijn twee discussies die tegelijkertijd spelen. Wat doen we op de korte termijn in een soort crisistijd? Die woorden zijn in het rapport van deze week genoemd. En wat doe je op de langere termijn? Ik spreek vandaag specifiek mijn zorgen uit over wat wij nu doen. Ik heb het over die crisisaanpak. Dat is in mijn ogen een tijdelijke overbrugging, totdat de voorstellen, die ik ondersteun, gaan werken. Daarbij heb ik de volgende vraag gesteld. Er gaat geld naar GI's. Dat vind ik een goede stap, maar we hebben ook gevraagd aan gemeenten om extra inzet te geven. Mijn oprechte vraag aan de bewindspersoon is: hoe is dat dan zo?
Tegelijkertijd zie ik in de financieringssystematiek dat als je zou komen tot een punt waarbij de caseload lager wordt en minder kinderen uit huis geplaatst worden, de leegstaande bedden door de gemeenten worden gefinancierd. Als je de maatregelen nu neemt, zouden de effecten een kostenbesparing — sorry dat ik het woord noem — betekenen voor de jeugdzorg. Voor de kortere termijn is uw vraag dus terecht. Voor de langere termijn blijf ik toch wel bij de afweging die wij in een eerder debat met elkaar hebben gemaakt.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ik ben blij dat de heer Ceder mijn vraag terecht vindt. Ik vind het zelf ook een terechte vraag. Ik heb echter geen ja of nee gehoord. Ik begrijp dat de heer Ceder onderscheid maakt tussen wat we op de korte termijn nodig hebben en wat we op de lange termijn nodig hebben. Maar feit blijft dat de praktijk laat zien dat ongeoormerkt geld vaak niet op de juiste plek komt, al dan niet vanwege terechte oorzaken. Mijn vraag is: als BIJ1 opnieuw een motie indient die vraagt om te garanderen dat geld dat voor de jeugdzorg en de jeugdbescherming is bestemd, ongeacht lange of korte termijn, ook daar terechtkomt, zou de heer Ceder dan zijn fractie adviseren anders te stemmen dit keer?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik denk dat we het vandaag hebben over ... Ik heb het over de aanpak van de crisis. We hebben eerder een debat gehad over de systematiek. Daar kunnen we het vandaag ook over hebben, maar die discussies gaan wij voeren. Volgens mij is het goed om dat debat met elkaar te voeren. Uiteraard wil ik naar moties kijken, maar ik herhaal wel: voor ons en de eerste spreker is de vraag wat wij op korte en middellange termijn hebben te doen voor de keten. Daar moet het nu over gaan. Ik heb aangegeven dat uw vraag op de korte termijn een andere vraag is dan op de langere termijn. Die discussie blijf ik uiteraard voeren met u.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Simons. U hoeft geen interruptie meer. Dank u wel. De heer Hijink van de SP.
De heer Hijink (SP):
We moeten hier nog even op door, want ik vind dit geen helder antwoord van de ChristenUnie. Er komt extra geld vanuit het kabinet, maar dat komt er alleen als de gemeenten tegelijkertijd ook een bedrag gaan bijleggen. We weten dat veel gemeenten in financiële problemen zitten. Die moeten straks misschien ook wel de energierekening van heel veel sportverenigingen gaan bijbetalen. Hoe wordt nou voorkomen dat dat geld verdwijnt in op zichzelf hele goede doelen die toch niet bedoeld zijn om de jeugdbescherming te versterken? Dat is mijn eerste vraag.
Mijn tweede vraag is: vindt de heer Ceder ook niet dat als inspecties en andere organisaties in onderzoeken aantonen dat de problemen die er zijn, voor het overgrote deel de verantwoordelijkheid zijn van het kabinet, omdat het stelsel niet deugt, je bij de financiering naar het kabinet moet kijken, en niet naar de gemeenten?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Deze discussie kunnen we en moeten we met elkaar voeren, alleen sta ik hier geen debat te voeren over een stelselwijziging, want dat zou dat vereisen. Dat debat wil ik best met u voeren, maar u vraagt mij nu om iets te doen waarvan wij beiden weten, dat weet u ook, dat je dat niet vandaag regelt. Dat vereist een stelselwijziging en dat debat moet wij voeren.
Mijn zorg is nu: wat doen wij met de actuele situatie die omschreven wordt in de rapporten? Dat heb ik een paar keer aangegeven en dat blijf ik ook aangeven. Daar ligt nu mijn zorg. Ik kan nu een discussie met u voeren over hoe het stelsel eruit moet zien, maar u weet ook dat we daar de komende weken of maanden niet zoveel van zullen merken. Dus ik zoek een beetje naar wat u nu wilt horen over de crisisaanpak, want het antwoord gaat over stelselsystematiek en dat is volgens mij nu niet aan de orde.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat heeft u nu een paar keer gezegd.
De heer Hijink (SP):
Ik zal eerlijk zeggen wat mij hier zo frustreert. Dat is dat wij hier in deze Kamer in een weekend een bank kunnen nationaliseren, dat wij hier in de coronatijd voor tientallen miljarden aan steunpakketten hebben kunnen uitdelen aan het bedrijfsleven, en dat als onze jeugd in acuut gevaar is, we dus blijkbaar niet in staat zijn om vanuit de rijksoverheid een pot geld vrij beschikbaar te stellen aan de gemeenten, zodat zij hun problemen kunnen oplossen. Dat is mijn frustratie. En dan komt u met een stelselwijziging en de heer Peters zegt dat hij geen toverstokje heeft. Er zijn acute problemen waarvan de inspectie zegt: die moeten we nu aanpakken. Dat betekent dat als je geld beschikbaar stelt, dat dat ook voldoende moet zijn. Dat betekent dat je niet naar de gemeenten moet kijken, die al in de financiële problemen zitten. En het betekent dat je, zoals mevrouw Simons terecht zegt, er wel voor moet zorgen dat als je geld beschikbaar stelt, het ook besteed wordt aan jeugdbescherming en niet aan andere belangrijke doelen, zoals bijvoorbeeld de energierekening van de sportverenigingen in de gemeenten.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Hijink (SP):
Dat moet je dan toch nu kunnen afspreken?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik ben het eens met wat de SP aangeeft als crisisaanpak. Dat heb ik net ook aangegeven. U geeft net aan dat het belangrijk is dat er extra geld komt. Ik heb dat ook benadrukt. U geeft aan dat u daar vragen over heeft. Die heb ik ook en die heb ik ook aan de bewindspersoon gesteld. Dus volgens mij verschillen we daarover niet van mening. U zegt ook tegen mij dat het volgens u het heel goed zou zijn als het extra geld naar de meest kwetsbare kinderen gaat. Op dat punt ben ik het ook met u eens. Waar ik een beetje moeite mee heb, is dat u aanstuurt op een stelselwijziging, die volgens mij de vraag waar ik het nu over heb niet direct oplost. Dat doen ook de discussies niet die wij met elkaar voeren. Ik maak mij zorgen over de kinderen van nu. Ik ben het dus met u eens en ik heb hierover een vraag gesteld. Daaraan ziet u dat ik ook de vraag heb waarom dat zo is geregeld. Ik heb gevraagd om de afwegingen mee te geven. Ik hoor graag het antwoord daarop van de bewindspersonen. Maar laten we het ook hebben over wat we nu op korte termijn en middellange termijn kunnen doen.
De voorzitter:
Ik merk dat er een beetje veel herhaling is in het debat, dus ik geef nog een laatste kans aan de heer Hijink.
De heer Hijink (SP):
Volgens mij valt dat wel mee, voorzitter.
De voorzitter:
Nou ...
De heer Hijink (SP):
Ik merk vooral dat de heer Ceder volgens mij geen duidelijk antwoord kan geven. De minister zegt dat er 80 miljoen extra beschikbaar komt en dat de helft daarvan opgehoest moet worden door de gemeenten. Dat is toch gewoon een politieke keuze? Dat heeft toch niks met het stelsel te maken? Het is een politieke keuze om incidenteel geld beschikbaar te stellen, waar instellingen dus ook niet zo bijzonder veel aan hebben, voor de helft opgebracht door de gemeenten. Dat is een politieke keuze die in de brief van gisteren is gemaakt. Je kunt ook een andere keuze maken, namelijk dat je voldoende geld beschikbaar stelt en niet de gemeente laat meebetalen. Het is toch zo dat dit een keuze is die wij hier vandaag kunnen maken en die niet van het stelsel afhangt?
De heer Ceder (ChristenUnie):
De laatste interruptie sluit niet aan bij de eerste interruptie. Eerst wordt mij gevraagd of je het kunt oormerken. Vervolgens wordt gezegd hoe het wordt aangegeven. Over het eerste heb ik gezegd wat ik heb gezegd. Over het tweede heb ik een vraag gesteld aan de bewindspersonen. Daarvan wacht ik graag de beantwoording af.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Mutluer van de PvdA. Gaat uw gang.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Dit debat gaat over kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd en van wie de ouders de opvoeding niet alleen of helemaal niet meer kunnen geven. Kwetsbare gezinnen en hun kinderen die op de wachtlijsten staan, eerst bij het wijkteam, dan bij Veilig Thuis en dan bij de raad, de jeugdbescherming en de gespecialiseerde hulp. En dan is er dus geen of geen passende hulp, of de hulp is te laat. De situatie is nijpend. De gevolgen van de wachtlijsten zijn ernstig en het verergert. Hierdoor raken jeugdigen nog meer beschadigd, waardoor de problematiek groter wordt. "Code zwart" noemde de FNV het. Maar weet u, welke kleur de code ook krijgt, in mijn opinie zijn we alle stations al gepasseerd. Als zelfs de inspectie zegt haar handen ervan af te trekken omdat de interventiemogelijkheden voor toezicht uitgeput zijn, dan zijn we heel, heel ver van welk station dan ook.
Ik ga de conclusies uit de vele rapporten over de desolate staat van de jeugdbescherming en -zorg maar niet meer herhalen. Daar heb ik de tijd niet voor, anders dan om vast te stellen dat het een lijst is van treurigmakende en beschamende conclusies. Twee dingen staan voor mij als een paal boven water. Een. De mensen die in de keten van jeugdzorg werken, doen hun stinkende best om er het beste van te maken. Zij verdienen onze waardering en onze ondersteuning. Twee. Het is de overheid die het zover heeft laten komen, ondanks alle eerdere waarschuwingen en rapporten. Wat mij betreft is dezelfde overheid nu verplicht om de verantwoordelijkheid te pakken. De problemen liggen namelijk niet bij de instellingen, zegt ook de inspectie.
In de brief die het kabinet gisteren stuurde, zie ik wel wat sense of urgency, ook van de kant van de bewindspersonen. Ik wil echt ook geloven dat het u als mens aan het hart gaat. Het zijn voornemens, maar helaas, behalve te laat is het gewoon te weinig. Er spreekt slechts een crisisgevoel uit de brief, maar geen crisisaanpak. Ik weet ook wel dat je met geld niet alle problemen kunt oplossen, zeker niet voor de korte termijn. Toch mis ik, net als Jeugdzorg Nederland, de concrete stappen die nu, en niet ergens in de toekomst, nodig zijn, dat perspectief. Ik wil ook geen verkenningen, geen inventarisaties meer. We weten allang waar de problemen en oplossingen zitten. Dan kom je er niet door aan alleen maar kleine knopjes te draaien. Dat is in mijn beleving wat er nu gebeurt.
Een voorbeeld is de 10 miljoen euro per jaar plus niet meer dan de hoop dat de gemeenten er nog eens 10 miljoen per jaar bij doen. Ja, dan kom je niet ver met de verlaging van de caseload. Dan zit er een gapend gat met de 100 miljoen die Jeugdzorg zegt nodig te hebben. Waar halen die gemeenten dat geld vandaan, ten koste van wat? Met incidentele middelen kun je toch geen structurele problemen zoals de hoge caseload oplossen, laat staan de arbeidsmarkttekorten die ontstaan zijn door het zware werk, de overbelasting, de karige beloning. Geen wonder dat er een groot verloop, veel verzuim, overwerk en weinig personeel is dat te zware, complexe dossiers kan oppakken. Dan word je als overbelaste jeugdbeschermer, die het ondanks alles toch niet goed kan doen, ook nog ter verantwoording geroepen. Het falen zit niet bij hen, maar bij het systeem. De FNV ziet geen andere uitweg dan acties in het vooruitzicht te stellen, en terecht.
En dan de wachtlijsten. Die zegt het kabinet niet te willen, maar die verdampen niet uit zichzelf. Zolang die bestaan, blijft het dweilen met de kraan open. Slecht voor de kinderen, slecht voor de staatskas. Waarom durven onze bewindspersonen niet een eigenstandige verantwoordelijkheid te nemen en uitspraken te doen over wat in tijden van schaarste prioriteit moet krijgen? Durf te kiezen voor die meest kwetsbare kinderen. Pak de regie op. Kom met echte oplossingen. Ik wil geen crisisgevoel meer lezen in een brief, maar een crisisaanpak.
De voorzitter:
Dank u wel. Volgens mij bent u aan het einde van uw betoog.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Ja.
De heer Peters (CDA):
Ik hoor heel goed wat de afgevaardigde van de Partij van de Arbeid zegt: er is een grote crisis, we hebben al jaren en jaren dezelfde problemen en dat ligt niet aan de jeugdzorgwerkers — ik deel die mening; die hebben ons respect en onze steun nodig — maar het ligt aan de overheid en er moet iets gebeuren. Wat is dan uw analyse van het probleem? Waar komt het door en wat moeten we nu doen? U zegt dat we nu iets moeten doen. Een simpele vraag: wat is de analyse, waar komen de problemen door en wat gaan we er dan wel aan doen?
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Ik dank mijn collega voor deze ingewikkelde vraag. Ik wil best alle zware lasten op mijn schouders nemen, maar volgens mij heeft mijn collega zelf ook al antwoord gegeven. Je hebt enerzijds de langetermijnvisie, het toekomstscenario, waar ik echt in geloof, die hervormingsagenda. Je hebt die pilots, die proeftuinen waarin de raad, de wijkteams en Veilig Thuis samen kunnen werken, niet binnen de kaders van de wet- en regelgeving, maar met veel meer experimenteerruimte zodat ze kunnen doen wat nodig is. Voor de korte termijn vraag ik om een aanpak. Ga met die minimumtarieven aan de slag. Kom met een AMvB. Ik noem voorbeelden, maar ik heb niet alle kennis in pacht zoals deze bewindspersonen die hebben. Je kan nadenken over hoe je met een landelijke caseloadnorm kan komen, met een landelijk tarief. Ik vind het te zot voor woorden dat je weer de gemeenten verantwoordelijk houdt voor een tienkoppig monster van een systeem dat we met elkaar hebben gecreëerd. Er moet nu iets gedaan worden, ook al is het maar perspectief bieden, zeg ik tegen mijn collega Peters. Daar ben ik een groot voorstander van en daar zou u ook een groot voorstander van moeten zijn, uw bijdrage gehoord hebbend.
De heer Peters (CDA):
Daarover ben ik het alweer helemaal eens met de Partij van de Arbeid: er moet perspectief geboden worden. Volgens mij is dat ook wat ik in mijn termijn heb proberen te doen. Ik dank u daarvoor. Mijn punt is alleen het volgende. U zegt: het is crisis; er moet nu iets gebeuren. Dan vraag ik: waar komt dat dan vandaan en wat wilt u daaraan doen? Dan zegt u: ik heb niet alle kennis; ik vraag het aan de heren. Maar de heren in vak-K hebben aangegeven wat zij wél kunnen, en daar maakt u in uw bijdrage eigenlijk gehakt van. Ik vraag dan toch om enkele alternatieven.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Dan ga ik ze herhalen, want volgens mij ik heb nu een aantal alternatieven gegeven. 10 miljoen is niet genoeg. Het is niet aan de gemeenten om dat op te hoesten, terwijl de inspectie letterlijk zegt: ik houd de stelselverantwoordelijke daarvoor verantwoordelijk. Er wordt gesproken over — ik pak hem er even bij — "het vergemakkelijken van de inzet van passende jeugdhulp". Die passende jeugdhulp is er niet! De mensen die het werk moeten doen zijn overbelast. Ze worden ondergewaardeerd. De FNV zegt: kijk daarnaar. Er worden allerlei hele strenge kwaliteitseisen gesteld, bijvoorbeeld de SKJ-registratie, waar ze aan moeten voldoen. Je moet tijdelijk misschien heel onorthodoxe maatregelen nemen om de problemen nu aan te pakken. Dat zou ik al hebben opgepakt als ik daar in vak-K had gezeten.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot de heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Tot slot. Ik hoor het: er moet perspectief komen en meer geld, maar niet vanuit de gemeenten. De oplossing is ook de SKJ-registratie versimpelen, toch? Dat hoor ik. We gaan afwachten wat de reactie van het kabinet is.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Dat waren inderdaad voorbeelden die ik heb genoemd. Ik ben ook heel erg benieuwd naar de reactie van de minister en de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Mutluer. Dan gaan we luisteren naar de heer Hijink van de SP.
De heer Hijink (SP):
Voorzitter. Een kind uit huis halen is het meest ingrijpende wat een overheid kan doen wanneer de veiligheid van het kind niet meer zeker is. Dat doe je dus alleen in het uiterste geval, en alleen als je er zeker van bent dat een kind buiten het eigen huis beter af is dan thuis. Maar die zekerheid is er op dit moment niet. Ik vraag mij af of dit kabinet dat wel voldoende ziet, zeker na het lezen van de wollige brief van gisteren. Beseft het kabinet eigenlijk wel dat de hele legitimiteit van het systeem van jeugdbescherming op dit moment is omgevallen? Dat een overheid ingrijpt bij gezinnen, de voogdij afneemt of kinderen uit huis plaatst zonder te weten of dit de veiligheid van het kind vergroot, raakt rechtstreeks aan het grondwettelijke recht dat mensen hebben op de eerbiediging van het gezinsleven. Dan moet je er wel verdomd zeker van zijn dat je een kind beter kunt beschermen. Beseft het kabinet ook wel in hoeverre het vertrouwen hier wordt geschaad, het vertrouwen dat mensen moeten hebben in de overheid, het vertrouwen dat jongeren moeten kunnen hebben in de jeugdbescherming, en het vertrouwen dat ouders erin moeten hebben dat hun rechten beschermd worden?
Voorzitter. Ik moest de laatste tijd vaak denken aan de jongeren die ik een tijd geleden heb gesproken, jongeren die het vertrouwen dusdanig kwijt zijn geraakt dat zij het geloof in verbetering hebben opgegeven. Sommige jongeren hebben wel 25 verschillende hulpverleners gezien in twee jaar tijd en hebben gewoon niet meer het vertrouwen dat de volgende wél daadwerkelijk de problemen gaat oplossen. En dat is heftig. Mevrouw Bruning, die uitgebreid onderzoek deed naar de jeugdbescherming, zegt: de uitvoering faalt dermate dat we kunnen zeggen dat de overheid faalt in het uitvoeren van de plicht om kinderen veilig op te laten groeien. Dat is een bikkelharde conclusie. De overheid zakt hier door de bodem van wat een beschaafd land zou moeten doen wanneer de meest kwetsbaren, de kinderen en de jongeren die thuis niet veilig zijn, niet de bescherming hebben waar ze recht op hebben. Natuurlijk, heel veel mensen vragen zich af hoe het zover heeft kunnen komen. Zo vragen de inspecties om crisismaatregelen, maar dit is geen crisis. Dit is het resultaat van jaren georganiseerd onvermogen onder de kabinetten-Rutte, van gemeenten, die niet in staat worden gesteld om met genoeg geld de juiste zorg en bescherming te bieden, van aanbieders in de jeugdzorg en jeugdbescherming, die niet worden gesteund in het terugdringen van personeelstekorten, van instellingen die in de problemen zijn gekomen, maar niet konden rekenen op de steun van dit kabinet en het vorige kabinet. Stelselverantwoordelijkheid betekent in deze zaal echt al vele jaren wijzen naar anderen en anderen de problemen laten oplossen.
Voorzitter. De inspecties waarschuwden jaren geleden al voor de grote problemen in de jeugdbescherming. Hier in de Tweede Kamer hebben we het er ook al jaren over. Twee jaar geleden stelde de SP voor om de regie en de financiering weg te halen bij de gemeenten. Op het nippertje kreeg dat voorstel geen meerderheid omdat de coalitie en de SGP daar tegenstemden. Vorig jaar nog — ik heb het daarnet tegen de heer Peters gezegd — werd er een voorstel gedaan door hem en mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid om minimumtarieven in te voeren voor de jeugdbescherming. De SP zegt het ook al jaren: voer landelijke tarieven in zodat instellingen weten dat hun financiering op orde is. Het voorstel is nota bene aangenomen, maar het wordt gewoon niet uitgevoerd. Minister Dekker had er gewoon geen trek in. Hij zei: het is decentraal; laat ze het zelf maar oplossen. Ook al ligt er een uitspraak van de Tweede Kamer om het te doen, het gebeurt gewoon niet. Dus ga niet zeggen: er is een crisisaanpak nodig, het is crisis. Nee, we weten dit al heel lang. De voorstellen voor maatregelen liggen er al heel lang. Het kabinet weigert het gewoon. Georganiseerd onvermogen, dat is de reden dat we dit debat hebben.
Uit de brief van gisteren blijkt ook niet dat het deze bewindspersonen echt menens is. Er komt wat extra — ik heb het daarnet gezegd — incidenteel geld, waar gemeenten dan weer voor de helft voor moeten opdraaien. Er komen proeftuinen en experimenteerkaders, een bureaucratische kerstboom wordt er opgetuigd zonder dat jongeren echt geholpen worden. Waar blijven die kostendekkende tarieven? Waar blijft de juridische ondersteuning waar ouders en kinderen recht op hebben? Waar blijft het plan om de jeugdbescherming niet langer te versnipperen over al die gemeenten?
Voorzitter. De SP vindt het tijd dat dit kabinet maandelijks gaat rapporteren over de voortgang van zijn aanpak. Worden wachtlijsten korter? Zo ja, hoeveel dan? Worden rechterlijke uitspraken uitgevoerd? Zo ja, hoeveel dan? Daalt de caseload van de jeugdbeschermers? Zo ja, bij hoeveel mensen dan en met hoeveel dan? Het papier van het ministerie is heel geduldig, maar jongeren, hun ouders en de jeugdbeschermers hebben dat geduld niet meer. Zij kunnen niet meer wachten.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Hijink. Ik geef het woord aan de heer Van Haga van de Groep Van Haga.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Voorzitter. Het rapport van de Universiteit Leiden over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van kinderen in Nederland is vernietigend. Professor Bruning vraagt zich terecht af: mag de overheid zich wel bemoeien met het gezinsleven als ze het kind zelf ook niet kan beschermen? Het antwoord is natuurlijk nee. Deelt de minister de conclusies uit dat rapport en is de minister het met mij eens dat we dat nu direct moeten aanpakken? Wat gaat de minister nu concreet doen?
Voorzitter. Dat er zo veel leed is veroorzaakt in de afgelopen twaalf jaar is gewoon een motie van wantrouwen waard. Uit onderzoek van de IGJ blijkt dat het feitenonderzoek dat voorafgaat aan een uithuisplaatsing, ernstig tekortschiet. 100% was niet in orde. Veel uithuisplaatsingen vinden onterecht plaats, waarheidsvinding is er nauwelijks en het schort aan bewijslast. Ouders en kinderen hebben nauwelijks inspraak en hun rechtspositie is extreem zwak. Waarom is een intensief en onafhankelijk perspectiefonderzoek geen harde eis voordat een indicatie voor een kinderbeschermingsmaatregel naar de Raad voor de Kinderbescherming gaat?
Voorzitter. Afgelopen vrijdag ging de documentaire TAKEN van DOCSFAIR en Kim Feenstra in première, waarin te zien is hoe de jeugdzorg in Nederland is verworden tot een pervers systeem van geld en leugens, dat er juist op gericht is om kinderen uit huis te plaatsen. Kinderen horen thuis bij hun ouders. Dat zou de inzet van de jeugdhulpverlening moeten zijn, want dat is in het belang van het kind. Dat belang zou altijd prioriteit nummer één moeten zijn. Dat staat bovendien ook in de wet. Is de minister het met BVNL eens dat het doel moet zijn om kinderen bij hun ouders te laten opgroeien? Waarom wordt bij een uithuisplaatsing niet direct een traject gestart gericht op terugkeer en op het behoud van de ouder-kindband? Kan de minister zo snel mogelijk alle geldstromen en de daarbij behorende specificaties en betrokkenen in de jeugdzorgketen in kaart brengen en openbaar maken?
Voorzitter, tot slot. Dit onrecht heeft zich kunnen voltrekken onder de verantwoordelijkheid van de verschillende kabinetten-Rutte. Deze mensen zitten hier nog steeds. Zij zullen niet degenen zijn die het gaan oplossen. Daarom zal ik sowieso in de tweede termijn een motie van wantrouwen indienen tegen de minister van Rechtsbescherming.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Het is de minister voor Rechtsbescherming.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik hoorde de heer Van Haga in zijn eerste bijdrage ook al zeggen dat alle uithuisplaatsingen onterecht zijn. Ik vind dat nogal een boude stelling.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Nee, nee, nee, nee, nee.
De heer Verkuijlen (VVD):
Als ik het verkeerd heb gehoord, dan hoor ik dat graag van de heer Van Haga. In het WODC-rapport wordt juist geconcludeerd dat er in alle onderzochte gevallen geen sprake is geweest van een onterechte uithuisplaatsing. Dat heeft u vast ook gelezen in het rapport. Ik ben benieuwd wat de heer Van Haga daarvan vindt.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Dat is niet goed verstaan. Natuurlijk zijn niet alle uithuisplaatsingen onterecht. Er zijn situaties waarin een uithuisplaatsing terecht kan zijn. Maar dan moet dat zorgvuldig gebeuren, er moeten geen rare financiële prikkels in het systeem zitten en het moet in het belang van het kind zijn. Doordat wij een systeem hebben gecreëerd met allerlei rare financiële prikkels geldt dat niet voor heel veel uithuisplaatsingen. Het is er bijna op gericht dat kinderen uit huis geplaatst worden en worden opgevangen. Er lijkt een soort verdienmodel te bestaan. Daarnaast is inmiddels zelfs door de inspectie vastgesteld dat de feitenrelazen op basis waarvan een rechter dit moet beoordelen, in 100% van de onderzochte gevallen niet juist waren. Dan moet de VVD het toch met mij eens zijn dat er sprake is van een systeemfout, die we nu moeten gaan oplossen?
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik dank de heer Van Haga voor zijn reactie. Natuurlijk moeten we dingen oplossen. Dat is ook precies het thema waar we vandaag voor staan. Natuurlijk kunnen er dingen beter, maar ik vind het wel belangrijk om te benoemen dat juist de rechterlijke uitspraken in heel veel gevallen wel op orde zijn. Ik ook ben blij dat de heer Van Haga dat bevestigt, want de belangrijke rol die de rechter in dit proces heeft, is de kurk waar dit proces uiteindelijk op drijft. Maar ik ben het direct met de heer Van Haga eens dat er dingen beter kunnen.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Ik heb een groot vertrouwen in de Nederlandse rechtspraak. Rechters doen natuurlijk gewoon hun best om recht te spreken. Maar als een rechter dat moet doen op basis van een feitenrelaas waarvan de inspectie zegt dat het in 100% van de onderzochte gevallen niet klopt, dan kan je het zo'n rechter ook niet kwalijk nemen als die een verkeerde uitspraak doet. En om nog een ander punt erbij te nemen: in de toeslagenaffaire hebben we gezien dat 1.675 uithuisplaatsingen direct het gevolg waren van de toeslagenaffaire. Dat zijn onterechte uithuisplaatsingen. Daar kún je toch met de beste wil van de wereld niet van zeggen: sorry, maar dat gaan we nog eens eventjes heel zorgvuldig bekijken en het is niet altijd zo geweest? Nee, daar zit een systeemfout in en er zijn perverse financiële prikkels. De rechters kunnen niet altijd een weloverwogen oordeel vellen omdat de feitenrelazen niet op orde zijn. En er was dus de situatie met het toeslagenschandaal. Dan kun je toch wel op je klompen aanvoelen dat daar heel groot leed achter zit dat wij hadden kunnen voorkomen? Wij hebben dat veroorzaakt en wij moeten dat vandaag oplossen.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Verkuijlen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dingen op mijn klompen aanvoelen wil ik me juist in dit debat niet permitteren. En waarom niet? Omdat ik denk dat er heel veel ouders en kinderen, ook kwetsbare kinderen, naar dit debat kijken. Ik wil er verre van blijven dingen op mijn klompen aan te voelen en dan uitspraken te doen. Er is ook nog geen enkel onderzoek waaruit gebleken is wat u veronderstelt over de uithuisplaatsingen. Ik zou daar heel erg terughoudend in zijn, juist om al die toekomstige gevallen, die al moeilijk genoeg zijn, op een goede manier inhoud te gaan geven.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Er ligt een snoeihard rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Er ligt een snoeihard rapport van professor Bruning. Ik heb al eerder vandaag de documentaire Taken van Kim Feenstra aangehaald. Ik nodig u uit om die te bekijken. In de voorbereiding daarop heb ik met honderden moeders gesproken die gewoon belazerd zijn, hun kind niet meer zien en al jaren hun kind kwijt zijn. Daar moeten wij wat aan gaan doen. Ik snap natuurlijk dat er een systeem moet zijn waarbij een uithuisplaatsing moet kunnen gebeuren als het kind echt in gevaar is. Dat kan in een enkel geval zo zijn. Maar wij zijn nu koploper in de EU met betrekking tot het aantal uithuisplaatsingen. Wij zijn kampioen uit huis plaatsen van kinderen. Dat kan niet de bedoeling zijn. De VVD draagt daar, net als het CDA, een grote verantwoordelijkheid voor.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Verkuijlen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik ga nog een keer een beroep doen op de heer Van Haga om juist in een debat dat zo gevoelig ligt als dit op te passen met hele boude uitspraken. Dat wij koploper zouden zijn in het aantal uithuisplaatsingen in Europa, is ook een aanname die niet juist is. Als u de cijfers van UNICEF opzoekt, kunt u dat gewoon terugvinden. Dan ziet u dat Finland koploper is in Europa en dat wij in de middenmoot staan. Dat zijn geen zaken om trots op te zijn. Ik vind nog steeds dat de problemen daardoor niet minder urgent worden, maar laten we er nou op letten dat we wél de juiste feiten noemen hier in dit debat, juist omdat het zo'n precair debat is.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Dat ben ik met de VVD eens.
De heer Peters (CDA):
Ik heb eigenlijk geen interruptie, maar mij valt iets op. Ik ben ooit wethouder geweest in Oss. Daar heb ik in zeven jaren nooit een motie van wantrouwen van wie dan ook voorbij zien komen, en hier vliegen ze je de hele dag door om de oren. Niemand kijkt ervan op. Nu hoor ik in een eerste termijn van de heer Van Haga: ik ga sowieso een motie van wantrouwen indienen en ik wacht niet eens af wat het kabinet te zeggen heeft. Een motie van wantrouwen is niet zomaar een vodje papier dat je hier de zaal in slingert om de groeten te doen aan de achterban; het is echt iets belangrijks en geen spreekt-uitmotie. Ik vind dat we daar heel voorzichtig mee moeten zijn en in ieder geval het fatsoen moeten houden om de antwoorden van de minister af te wachten.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Het is onbegrijpelijk dat je je op zo'n dossier, na zo veel jaren verantwoordelijkheid te hebben gedragen voor dit ongekende onrecht, gaat verliezen in democratische spelletjes en politieke retoriek en zegt: een motie wordt niet op het juiste moment aangekondigd. Nee, er moeten mensen zijn die verantwoordelijkheid nemen voor de zaken die zijn gebeurd. Natuurlijk is deze minister niet persoonlijk verantwoordelijk, maar hij is wel verantwoordelijk voor wat er in de afgelopen twintig jaar onder de bezielende leiding van het CDA is gebeurd. Dat is inderdaad een groot onrecht en daar kan je een motie van wantrouwen over indienen. Dat zou heel terecht zijn.
De heer Peters (CDA):
Het wordt toch wel apart als ik nou word beschuldigd van holle politieke retoriek, terwijl ik alleen maar wil zeggen: als ik het allerzwaarste middel dat wij hier hebben er toch in slinger, dan wacht ik wel even fatsoenlijk het antwoord van de minister af. Dan ben ik in ieder geval … Laat maar zitten. Tot zover.
De heer Hijink (SP):
Ik blijf een beetje hangen op de uitspraak van de heer Van Haga dat de jeugdzorg op dit moment een pervers systeem zou zijn. Ik vind dat niet goed, omdat je daarmee ook de integriteit raakt van de jeugdbeschermers die daar werken en die hun werk naar eer en geweten proberen te doen. Volgens mij moet de heer Van Haga zich concentreren op het feit dat de inspectie juist heel nadrukkelijk zegt dat zij niet meer kan handhaven of dat zij stopt met een deel van de handhaving omdat zij ziet dat binnen het door de landelijke overheid georganiseerde stelsel mensen hun werk niet meer goed kunnen doen. Volgens mij ligt de verantwoordelijkheid dus bij het kabinet en bij de landelijke overheid om die problemen op te lossen. Ik zou de heer Van Haga dus willen vragen om voorzichtig te zijn met het aantasten van de integriteit van de mensen die werken in de jeugdzorg en die het ook geen lolletje vinden om een kind uit huis te plaatsen. Zij sturen daar niet op en willen dat niet heel graag, maar proberen gewoon het beste te doen voor het kind.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Dat ben ik helemaal met de heer Hijink eens. Natuurlijk zijn er heel veel jeugdzorgmedewerkers die dat naar beste eer en geweten doen. Het is ook niet mijn doel om die mensen te beledigen, maar ik val wel het systeem aan waarin er een perverse prikkel is om kinderen uit huis te plaatsen. Dat zou andersom moeten zijn: de prikkel zou moeten zijn om het gezin te helpen en om het kind daar te laten blijven en daar te laten opgroeien. Neem de toeslagenaffaire: het is toch te zot voor woorden dat je door die toeslagenaffaire, die gewoon een systeemfout is van de overheid, een kind uit huis geplaatst ziet worden en dat een opvanghuis of een pleeggezin vervolgens geld krijgt, terwijl de uithuisplaatsing het gevolg was van het feit dat er geen geld was in het gezin waar dat kind wordt weggehaald? Dat zijn hele rare systeemfouten. Nogmaals, ik val niet de jeugdzorgmedewerkers aan. Ik val het systeem aan. Ik denk dat dat heel terecht is. We kunnen hier heel erg lang over doorpraten, maar wij kunnen hier vandaag wat aan veranderen. Ik hoop dat ik u aan mijn zijde vind.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Haga.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Al sinds ik in de Kamer zit, vragen we aandacht voor de problemen in de jeugdzorg en in de jeugdbescherming. En al sinds 2019 en eigenlijk al daarvoor slaan de inspecties alarm. Ik heb een deel van die rapporten bij me. Bijvoorbeeld in 2019 zeiden zij: "Kwetsbare kinderen worden onvoldoende beschermd." Alle vervolgrapporten zeggen hetzelfde. Afgelopen week kregen we een vuistdik rapport. Afgelopen week zeiden de inspecties: "Dit kan zo niet langer. Dit is crisis. Kwetsbare kinderen in Nederland krijgen onvoldoende hulp."
Voorzitter. Dit zijn kinderen die te maken krijgen met fysieke, soms mentale mishandeling en soms seksueel worden misbruikt. Zij zijn niet veilig. Zij verblijven in een onveilige situatie, omdat er geen hulp is. Ik heb het al eerder "code zwart" genoemd, maar ik zou nu willen zeggen dat het eigenlijk "code gitzwart" is. In de afgelopen jaren kwamen bewindspersonen weg met het niet uitvoeren van moties, werden plannen aangekondigd en vervolgens niet uitgevoerd en werden talloze loze beloftes gedaan. De meerderheid van de Kamer liet dat te makkelijk gebeuren. Nu staan we hier op het punt dat de inspecties, de toezichthouders namens de overheid, zeggen: "Wij weten het ook niet meer. Onze mogelijkheden zijn uitgeput. Het is crisis en er moet nu een actieplan komen."
We kregen gisteren een brief van het kabinet met vrijblijvende afspraken, handreikingen, toekomstscenario's, proeftuinen, een afwegingskader en een inventarisatie van good practices. Dit is toch ongelofelijk? "Afwegingskader" is gewoon verhullende taal. Daarmee wordt eigenlijk gezegd: we moeten de afweging maken welke jongeren geen hulp krijgen. Veel beloftes die in de brief worden gedaan, lezen we in iedere brief terug. Er staan beloftes in over wetten die komen, waar we al vier jaar op wachten. Ik wil ook geen proeftuin of een afwegingskader. Ik wil gewoon dat er iets gebeurt. Het enige wat nieuw en concreet is in deze brief, zijn middelen — 20 miljoen per jaar — om meer personeel aan te trekken. Tegelijkertijd staat er nog steeds een bezuiniging in het regeerakkoord van 500 miljoen. Weet u hoe we meer mensen naar de sector trekken? Door die serieus te nemen, door die bezuiniging te schrappen en door tegen jeugdbeschermers te zeggen: wij zien jullie nood en wij schrappen met Prinsjesdag die bezuiniging.
Voorzitter. Laat ik heel helder zijn over die brief die wij gisteren kregen: wij accepteren die niet. Dat is geen crisisplan. Als het land nu overstroomt, dan zeggen we ook niet dat we in 2024 dijken neer gaan zetten. Dan moeten we nu beginnen. En dat verwacht ik ook van dit kabinet. Ik roep de minister en de staatssecretaris dan ook op om binnen een maand met een concreet crisisplan te komen met concrete maatregelen voor de korte termijn, dus over wat er nú gaat gebeuren.
Ik zou de minister en de staatssecretaris willen vragen of ze het met me eens zijn dat dit niet het crisisplan is waar de inspecties om vragen. Ik zou de minister en de staatssecretaris willen vragen om binnen een maand met een echt crisisplan te komen. Ik zou hun ook willen vragen om in een tijdlijn aan te geven wat er de afgelopen jaren is gedaan met de noodkreet van de inspectie en met de rapporten die ik hier heb, waarin staat dat kwetsbare kinderen onvoldoende worden beschermd. We kunnen toch niet accepteren dat dat in Nederland gebeurt en dat daar al zo lang voor gewaarschuwd wordt? Waarom moeten we tot november wachten tot de minister zijn plan van aanpak rondom rechtsbescherming van ouders en kinderen naar de Kamer stuurt? Er zijn al talloze aanbevelingen en voorstellen, die in deze rapporten staan en die we gewoon nu kunnen gaan uitvoeren. Waarom zijn ook moties, die in het debat van een halfjaar geleden in mei zijn ingediend, niet ingevoerd? Bijvoorbeeld de motie over kosteloze rechtsbijstand voor ouders. Waarom is er niet begonnen met dat soort zaken die nu al kunnen gebeuren?
Voorzitter. Ik zou ook een oproep willen doen aan de coalitiepartijen. Ik zou tegen hen willen zeggen: neem uw verantwoordelijkheid, want dit is al jaren bekend. We weten dit al jaren. Ook coalitiepartijen kúnnen dit plan niet voldoende vinden. Ik reken op steun van de coalitiepartijen voor onze eis dat er een nieuw plan komt met concrete oplossingen en maatregelen voor de korte termijn.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. Dan geef ik het woord aan de heer Markuszower van de PVV.
De heer Markuszower (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Het is beschamend en misdadig. Het is beschamend dat wij in Nederland niet in staat blijken te zijn kwetsbare kinderen adequaat te beschermen. Het is misdadig dat successievelijke kabinetten, meerdere ministers, dit laten voortduren. In Nederland worden kinderen gedwongen uit huis geplaatst op basis van ondeugdelijke en onvolledige dossiers. Kinderen worden soms dus ten onrechte van hun ouders gestolen door de Staat, onder verantwoordelijkheid van deze minister. Een minister die rechtsbescherming hoort te bieden, is nu verantwoordelijk voor groot onrecht. In plaats van kwetsbare gezinnen tijdig en adequaat te helpen en passende hulp te bieden geeft de overheid niet thuis. Het gevolg is escalatie van de problematiek en onnodige en onrechtmatige uithuisplaatsingen.
In de gevallen dat een uithuisplaatsing wel rechtmatig is, doet de overheid te weinig aan contactherstel met de ouders en wordt terugplaatsing daardoor vaak onmogelijk geacht door de zogenaamde experts. Ook komen kinderen te vaak in een onacceptabele situatie van geweld en misbruik terecht. De uithuisplaatsing zorgt vaak niet voor meer veiligheid van het kind, maar voor minder. Het zorgt voor meer ontwikkelingsschade. Het is dan geen beschermingsmaatregel, maar een soort aanval van de Staat op de veiligheid van het kind.
Kwetsbare kinderen worden door de overheid eigenlijk in een diepe, donkere put van misère, onrecht en gigantisch leed gegooid. Het lot van vele ouders en kinderen wordt door rechters binnen 30 minuten, soms zelfs binnen een kwartiertje, bezegeld. De uitspraak van de rechter is in de praktijk soms het begin van een levenslange lijdensweg.
Vaak neemt de rechter nog veel minder tijd. Spoeduithuisplaatsingen vinden in Nederland namelijk zonder deugdelijk onderzoek van een onafhankelijke rechter plaats, zonder zitting, zonder hoor en wederhoor, op advies van gecertificeerde instellingen die financieel geprikkeld worden om maar zo veel mogelijk kinderen uit huis te plaatsen. Het klinkt niet alleen smerig, dat is het ook.
Voorzitter. Kinderen die in Nederland uit huis worden geplaatst, ondervinden vaak meer schade dan wanneer ze niet uit huis zouden zijn geplaatst. De jeugdbeschermingsketen, want daar hebben we het vandaag over, is van a tot z verrot. De uitvoering en de uitvoerders functioneren niet. Van rechtsbescherming voor ouders en kinderen is tegen de machtige Staat geen sprake. Kinderen die in aanraking komen met de jeugdbescherming, zo stelt de eigen inspectiedienst van het ministerie, worden door toedoen van de overheid ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij worden door de overheid onvoldoende beschermd.
Ik heb de volgende vragen aan de minister. Eén. Hoe gaat hij ervoor zorgen dat we de veiligheid, geborgenheid en kwaliteit van leven van uit huis geplaatste kinderen daadwerkelijk verbeteren ten opzichte van de situatie voordat zij uit huis geplaatst waren? Twee. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat kinderen die ten onrechte uit huis zijn geplaatst, op de meest spoedige termijn weer terug naar huis kunnen? Drie. Hoe worden kinderen die door de uithuisplaatsing schade hebben opgelopen, gecompenseerd? Vier. Wat antwoordt de minister op de vraag van hoogleraar jeugdrecht Bruning of het nog wel legitiem is om in deze systeempuinhoop überhaupt kinderen uit huis te plaatsen?
Voorzitter. Mijn laatste punt betreft het perspectiefbesluit. Het is onvoorstelbaar dat de Staat kan beslissen dat een kind nooit meer bij zijn of haar ouders kan wonen. Uithuisplaatsing moet, voor zover dat enigszins mogelijk is en veilig kan, altijd gericht zijn op terugkeer bij de ouders. Ouders moeten de tijd krijgen om hun leven weer op orde te krijgen, of dat nu een halfjaar duurt of acht jaar. Dit perspectief moet er altijd zijn. Is de minister bereid het perspectiefbesluit van alle nog lopende uithuisplaatsingen te herbeoordelen en, indien enigszins mogelijk, het kind weer met de ouder te herenigen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Markuszower. Dan geef ik het woord aan de heer Raemakers, D66.
De heer Raemakers (D66):
Voorzitter. Vorige week verscheen er een indringende wetsevaluatie over de jeugdbescherming. Deze week kwam er een noodsignaal van de inspecties. Natuurlijk, we hebben al vaker gehoord dat het piepte en kraakte, maar de ernst van de problemen verbijstert met ieder noodsignaal meer. Ik stel het mij voor. Stel, je bent zo'n jongere. Je wordt uit huis geplaatst. De reden daarvoor is misschien niet eens duidelijk voor jou. En dan heb je niet eens een goede opvangplek of is er niemand die jou kan helpen met de problemen waarmee je worstelt. Dat moet eenzaam zijn, beangstigend en onrechtvaardig. Dan voel ik de plicht om de situatie voor die jongeren beter te maken, bijvoorbeeld voor kinderen onder de 12, die, zoals ik lees, niet standaard inspraak hebben. Ik lees ook dat inspraak van jongeren nog niet standaard deel uitmaakt van een beschikking tot gezagsbeëindiging. Kan de rechtspositie van jongeren op deze punten worden verbeterd? Waarom wordt de toegezegde rechterlijke toetsing van het perspectiefbesluit per programma geregeld? Moet dat niet gewoon per wet? Waarom worden kinderen en jongeren zo vaak direct in instellingen ver weg geplaatst? Waarom vindt er niet meer netwerkpleegzorg plaats of preventieve gezinsopvang in de buurt?
Voorzitter. Hoe belangrijk deze verbeteringen van de rechtspositie ook zijn, de kern zit 'm bij de wachtlijsten en de tekorten in de zorg. Dat maakt ook dat ik geraakt ben als ik het noodsignaal van de inspecties lees, maar ook als ik lees dat er van de betrokken partijen eigenlijk geen gezamenlijke aanpak te verwachten valt. De kabinetsbrief spreekt wel van partijen die over hun eigen belangen heen durven te stappen. Vanwaar dit verschil van inzicht? Concreet: we hebben het regeerakkoord, we hebben een motie van mij en we hebben een motie van de heer Peters. Wanneer gaan we een drastische versimpeling zien in plaats van alleen pilots en proeftuinen? Dat zeg ik met alle respect voor het harde werk dat daarin gebeurt. Kan de hervorming echt niet eerder dan in 2024? Vooral de wachtlijsten in de jeugdzorg moeten snel worden aangepakt. Collega Van Beukering vroeg al naar een betere prioritering. Deze Kamerbrief geeft goede aanzetten, met een verwijsproces en een afwegingskader, maar wat gaat de staatssecretaris concreet doen zodat die doorbraakaanpak echt tot een doorbraak in de wachtlijsten leidt? Graag een reactie. Daarnaast hebben we voor de zomer een heftig onderzoek gezien naar de kwaliteit van het feitenonderzoek. Dit komt niet terug in de brief. Er ligt een aangenomen D66-motie op dit punt. Wat gaat de minister hiervoor op korte termijn doen?
Voorzitter. De minister kondigde al een aantal acties aan die we steunen, zoals extra geld voor werkdrukverlaging en extra geld voor zijinstromers. Zo krijgt ook ieder gezin een advocaat, mochten ze te maken krijgen met een dreigende uithuisplaatsing. Mijn fractie vraagt zich wel af hoe dit er concreet uit komt te zien, bijvoorbeeld bij een zogenaamde vechtscheiding. Krijgt dan iedere ouder een eigen advocaat? Krijgt dan ook ieder kind een eigen advocaat? Hoe voorkomen we daar een te vergaande juridisering? Wij steunen deze maatregel natuurlijk omdat die de rechtspositie van ouder en kind, van het gezin, moet versterken, wat ons betreft zo snel mogelijk.
Voorzitter. Dan zijn er nog verbeteringen voor ouders nodig. Soms komt het voor dat een uithuisplaatsing wegens de aanvaardbare termijn niet meer verlengd kan worden en dat er gezagsbeëindiging moet worden uitgesproken. Maar de ouders kunnen bijvoorbeeld nog wel prima meedenken over het onderwijs of de hobby's van het kind. In hoeverre is deze tussenfase nu al mogelijk? Zo nee, kan de minister zo'n tussenfase opzetten, waarbij de uithuisplaatsing tot meerderjarige leeftijd mogelijk is, maar met gezagsbehoud van de ouders?
Voorzitter. Tot slot. Ik lees en hoor vaak over dwang en drang in de jeugdzorg. Ouders krijgen te maken met drang wanneer ze niet meewerken aan een onderzoek. Dan volgt een OTS, een ondertoezichtstelling. Wat mij betreft is dat eigenlijk al dwang en daar hoort adequate rechtsbescherming bij. Wil de minister daar onderzoek naar doen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Een interruptie van mevrouw Westerveld, GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ook de heer Raemakers verwijst naar allerlei moties die niet zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld over wachtlijsten. Ik kan me nog herinneren dat mijn allereerste motie was om eens inzicht te krijgen in de wachtlijsten. Dat was in 2017. We hebben nog steeds geen inzicht. Inmiddels is het echt enorme crisis en kregen we gisteren deze brief van het kabinet. Ik wil de heer Raemakers vragen of hij het met me eens is dat dit geen crisisplan is.
De heer Raemakers (D66):
Ik zie goede dingen in de brief staan, zoals het extra geld voor medewerkers om de werkdruk te verlagen. Ik zie extra geld voor zijinstromers. Maar ik zie ook maatregelen die sneller moeten, bijvoorbeeld met betrekking tot de proeftuinen. Daar zijn wij enthousiast over. Dat moet simpeler geregeld worden in de keten, zodat je niet steeds dubbel werkt doet voor hetzelfde gezin en hetzelfde kind. Daar zijn we positief over, maar wat ons betreft moet en kan dat sneller. Sommige elementen uit de brief willen wij dus sneller. Ik heb daar ook vragen over gesteld. Dat is het antwoord, denk ik. We zijn er gematigd positief over.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik lees ook positieve dingen in de brief, maar de afgelopen jaren hebben we natuurlijk heel erg veel goede voornemens, beloftes en moties van de Kamer gezien. Van alles is er beloofd en toegezegd, maar er is veel te weinig gebeurd. Daarom is mijn vraag: is dit een crisisplan? Of is de heer Raemakers het met me eens dat we binnen een maand een echt crisisplan met concrete maatregelen van dit kabinet moeten eisen?
De heer Raemakers (D66):
Volgens mij gebeurt er ontzettend veel met betrekking tot de jeugdzorg. Ik zie twee bewindspersonen die daar keihard aan werken, die met het toekomstscenario en de hervormingsagenda twee concrete plannen hebben. Daarmee zeggen ze dat er op de korte termijn en op de lange termijn verbeteringen moeten komen. Laten we niet vergeten dat er de komende jaren extra geld is. Dit jaar hebben we bijvoorbeeld 1,6 miljard euro extra voor de jeugdzorg. Volgend jaar is dat 1,4 miljard euro extra voor de jeugdzorg. Ik zie dus dat er echt concreet gewerkt wordt en dat er ook echt geld beschikbaar is om problemen op te lossen.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Eerst even een correctie: er komt geen extra geld voor jeugdzorg. Het is geld dat daarnaartoe moest vanwege de jarenlange tekorten die ze hadden en waardoor ze nu al wachtlijsten kunnen wegwerken voor zover dat lukt. Het is dus geen extra geld. Mijn vraag voor D66 is wederom: zijn deze maatregelen goed genoeg? Ik hoor mijn collega weer praten over onderzoeken. Is de tijd van onderzoeken doen nu klaar en moet hier niet nu op geacteerd worden?
De heer Raemakers (D66):
Ten opzichte van het basispad zijn die financiële middelen wel degelijk extra geld, maar goed, dan wordt het heel erg technisch. Ik ben in ieder geval blij, D66 is blij, dat er extra middelen beschikbaar komen. Om een antwoord te geven op de tweede vraag van mevrouw Mutluer: ik denk dat er in de brief echt veel goede dingen staan. Maar ik denk dat bepaalde dingen versneld moeten worden. In de brief miste ik bijvoorbeeld een actieplan feitenonderzoek. Als we zien dat van de 45 casussen die voor de zomer door de inspectie zijn onderzocht in geen enkel geval het feitenonderzoek helemaal op orde is en er niks wordt gedaan met een motie, dan zeg ik: hier gaat iets niet goed. Ik wil vandaag een antwoord van de regering hebben. Het moet wel goed komen. Ik ben het dus met de Partij van de Arbeid eens dat lang nog niet alles geregeld is en dat er antwoorden moeten komen.
De heer Peters (CDA):
De heer Raemakers is jurist en daarom stel ik de vraag op deze manier. Hij heeft het over rechtsbescherming. Hij heeft het over drang en dwang. Zou hij woorden kunnen maken van wat voor hem rechtsbescherming is? Moet ik dat zoeken in de juridisering van hulp? Of moet ik dat toch meer zoeken in het aangaan van het gesprek en daarbij het meer centraal stellen van de hulpvraag in plaats van de schuldvraag bij ouders? Dat laatste zou het moeten zijn. Bij het eerste denk ik: het toevoegen van steeds meer juristen bij iedere procedure — ik wil u niet beledigen — werkt meestal niet.
De heer Raemakers (D66):
Ik begrijp de vraag. Ik heb zelf ook, juist als het gaat over de rechtspositie bij uithuisplaatsing, vandaag gevraagd: laten we met z'n allen uitkijken voor een toenemende juridisering. Maar wat je wel ziet, en wat ik ook las in de stukken, is dat er bijvoorbeeld bij een dreigende uithuisplaatsing of een dreigende OTS, een ondertoezichtstelling, tegen een ouder wordt gezegd: als u nu niet meewerkt aan een bepaald onderzoek — dat kan bijvoorbeeld ook een urinecontrole zijn; dat is toch een heel ingrijpend middel — dan kan er een OTS worden uitgesproken. Ik zeg: dan is die rechtsbescherming misschien te laat op het moment dat die OTS is uitgesproken, maar die ouder moet ook aan de voorkant kunnen zeggen: ik ben het er niet mee eens; waar kan ik mij toe wenden? Ik wil daarvoor opkomen.
De heer Peters (CDA):
Volledig eens, zeg ik dan. Ik zou dat ook willen uitbreiden met het volgende idee, als we het hebben over de meldingen bij Veilig Thuis. Als je kijkt naar waar die meldingen vandaan komen, dan zie je dat die voor het grootste deel van de politie komen, die alles meldt. Een deel komt van het onderwijs en een deel van de hulpverleners die reeds in dat gezin zitten. Kijk, een melding is ook niet niks; dat doet iets. Is de heer Raemakers het dan ook hierover met mij eens dat rechtsbescherming misschien ook kan zijn: laten we het gesprek aangaan, en kunnen we het nu hebben over de vraag welke hulpvraag u heeft, in plaats van welke schuldvraag u heeft, of hoe ik het probleem in ieder geval ergens anders neerleg? Want het systeem is verstopt met het aantal meldingen.
De heer Raemakers (D66):
Dus als ik het een beetje samenvat, gaan we van een meldcultuur naar een hulpcultuur, waarin we veel meer proberen te helpen in plaats van te melden. Daar zou ik wel voor zijn.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Laten we dat dan maar doen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Raemakers. Dan geef ik het woord aan de heer Verkuijlen van de VVD.
De heer Verkuijlen (VVD):
Voorzitter. Vandaag voeren we een debat dat door veel kinderen en ouders met meer dan grote belangstelling gevolgd zal worden. Want vandaag gaat het debat over de meest kwetsbare kinderen in ons land, die de zorg moeten krijgen die ze verdienen.
Voorzitter. In haar evaluatie stelt hoogleraar Bruning dat het systeem van de kinderbescherming op hoofdlijnen voldoet, maar dat de uitvoering in de praktijk onvoldoende is. In de praktijk wordt er te weinig hulp voor gezinsversterking en terugplaatsing aan kinderen en ouders geboden, waarna noodgedwongen, in het belang van de veiligheid van het kind, overgegaan moet worden tot een kinderbeschermingsmaatregel. Dit leidt tot de alarmerende conclusie dat de overheid tekortschiet bij het beschermen van kinderen in de jeugdbescherming. Het rapport stelt zelfs de vraag of het nog wel legitiem is dat de overheid zo diep ingrijpt in het gezinsleven, wanneer de aandacht en hulp die daarop zouden moeten volgen zo onder de maat is. Bruning doet naar aanleiding van haar rapport een groot aantal aanbevelingen om het systeem te verbeteren. Die zie ik slechts ten dele terug in de brief. Kan de minister aangeven hoe en wanneer die aanbevelingen worden omgezet in actie?
Voorzitter. Dan kom ik tot de door Bruning opgeworpen vraag die door mijn fractie cruciaal is. Als de overheid met gegronde redenen over moet gaan tot het zwaarste middel om een kind veilig te houden, namelijk uithuisplaatsing, dan moet het vanzelfsprekend zo zijn dat de situatie van het kind verbetert en dat er hulp en zorg komt om dat te bewerkstelligen. Kinderen in een kwetsbare situatie mogen nooit van de regen in de drup terechtkomen. Hoe reageert de minister op die vraag? Het maatregelenpakket dat het kabinet op de korte termijn neemt om de kwaliteit en continuïteit te waarborgen, bevat een aantal goede maatregelen. Maar de hamvraag die mijn fractie heeft voor beide bewindslieden is: volstaat dit pakket om op zeer korte termijn duidelijke verbeteringen te zien? Wat merken kwetsbare kinderen, die bescherming nodig hebben, er morgen van?
Voorzitter. Bruning stelt dat er in geen van de 202 onderzochte gevallen sprake is geweest van een onterechte uithuisplaatsing. Op zich is dat een vertrouwenwekkende constatering, zeker gezien het feit dat in een recent onderzoek door inspecties de conclusie is getrokken dat het feitenonderzoek in geen van de gevallen op orde was. Juist dat feitenonderzoek vormt de basis voor een te nemen maatregel, en daarom moet het echt beter. Met als doel om daarmee de kwaliteit van het onderzoek te verbeteren, wil ik weten in hoeveel gevallen de rechter het feitenonderzoek heeft laten aanpassen of weigerde op basis daarvan een uitspraak te doen. Ik heb daarover eerder vragen gesteld aan de minister. Ik ben benieuwd of de minister daar iets over kan zeggen.
Ook heb ik eerder gevraagd of oud-rechercheurs kunnen bijspringen om te helpen bij het verbeteren van de kwaliteit van de feitenonderzoeken. Graag hoor ik hoe het daarmee staat.
Voorzitter, ik rond af. Dit debat staat in het teken van een jeugdbeschermingssysteem dat zwaar onder druk en ter discussie staat. Ondanks de donkere wolken wil ik oog blijven houden voor de professionals in de uitvoering. Zij kampen met een extreem hoge werkdruk, ook omdat nieuwe collega's op deze arbeidsmarkt lastig te vinden zijn. Net als de kwetsbare kinderen en hun ouders volgen de professionals in de jeugdbescherming dit debat met meer dan grote belangstelling.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Verkuijlen. Er is een interruptie van de heer Peters, CDA.
De heer Peters (CDA):
Het gaat mij om het op orde zijn van de dossiers. Natuurlijk ben ik het helemaal met de VVD eens dat de waarheid erin zal moeten staan als er een beslissing genomen moet worden. Maar wanneer dossiers niet op orde zijn, of niet honderd procent op orde zijn, dan is het geen 10, maar misschien wel een 9,8. Ik ben verbaasd dat wij hier aan de ene kant altijd roepen dat wij niet willen dat medewerkers altijd bezig zijn met schrijven, documenteren, nog meer bureaucratie en dit en dit en dit, maar dat we wel het volgende zeggen. Ik wil daar graag gewoon een reflectie op. Als iemand zegt dat een dossier niet honderd procent op orde is — dat is iets anders dan dat er wordt gezegd dat er flauwekul en onjuistheden in staan — in hoeverre moet die 9,5 dan naar een 10? En hoe verhoudt zich dat tot schrijven in plaats van hulp verlenen?
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor die vraag. Het is ook een terechte en goede vraag van de heer Peters. Ik denk dat dat feitenrelaas juist de waarborg is voor ouders wiens kinderen uit huis worden geplaatst. Die discussies heb ik in de afgelopen periode met veel oudervertegenwoordigingen gevoerd. Zij herkennen zich niet in eerste aannames en worden in dat feitenrelaas niet bijgestaan. Ik vind dus dat het op orde hebben van dat feitenrelaas echt recht moet doen aan de situatie die er is. Dat moet niet uitgaan van eerste aannames. Het moet ook het vermogen hebben om eventueel bijgesteld te worden. Dat ligt natuurlijk ook bij degenen die het opstellen. Dat gaat onder tijdsdruk niet altijd goed. Als het gaat om rechtsbescherming en als we zulke ingrijpende maatregelen nemen, dan vind ik dat we niet kunnen volstaan met een 9,5. Dat is het antwoord op uw vraag. Dan moet het gewoon kloppen.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Oké, dat is in ieder geval helder. Ik dank u voor uw antwoord.
De heer Hijink (SP):
De reden dat dossiers vaak niet op orde zijn, heeft er natuurlijk alles mee te maken dat de jeugdbescherming zwaar overbelast is. Als je als jeugdbeschermer veel te veel kinderen moet ondersteunen en begeleiden, of over veel te veel kinderen de voogdij hebt, en je hebt niet de middelen om dat op een goede manier te doen, dan worden er fouten gemaakt. Dat is ook wat de inspectie zegt: kijk niet naar de professionals, maar kijk naar de systeemverantwoordelijken die een stelsel hebben opgetuigd dat niet werkt en die te weinig financiering leveren om het goed te kunnen doen. Ik ben het er dus erg mee eens dat die dossiers op orde moeten. Maar dat begint dus met investeren in de mensen. Is de VVD nou, net als de SP, van mening dat bijvoorbeeld een aangenomen motie over betere tarieven, landelijke tarieven, gewoon uitgevoerd moet worden?
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik heb vandaag een aantal van u hele waardevolle bijdragen horen leveren. Volgens mij heeft mevrouw Westerveld net ook iets gezegd over de urgentie die het heeft en over een crisisplan dat er zou moeten komen. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat ik hier sta omdat ik denk dat we dit als Kamer met elkaar moeten aanpakken. Als er goede voorstellen komen en als we opnieuw moeten kijken naar ingediende moties, dan ben ik dus zeker bereid om dat te doen. Maar dat doe ik niet voordat ik dat gehoord heb van het kabinet, bijvoorbeeld in reactie op opmerkingen van mevrouw Westerveld over de vraag of het kabinet voldoende doordrongen is van de urgentie. Ik ben het met u eens wat betreft de werkdruk bij de kinderbescherming, zoals in die rapporten staat. Maar volgens mij heb ik dat in reactie op de heer Peters ook gezegd.
De voorzitter:
De heer Hijink, tot slot.
De heer Hijink (SP):
Sorry, maar volgens mij zijn we hier niet een soort bomenknuffelaars in groepstherapie. We zijn hier op zoek naar de manier waarop het kabinet nu de problemen te lijf gaat. Het is geen gezamenlijke groepssessie om te kijken waar we een beetje staan. We weten heel goed waar we staan. Die problemen moeten aangepakt worden. Er zijn de afgelopen jaren al heel veel voorstellen gedaan, vanuit de coalitie, vanuit de oppositie, en het kabinet weigert die stelselmatig uit te voeren. Ik pak dan steeds maar het voorbeeld van de tarieven eruit, omdat dat zo'n sprekend voorbeeld is. Uw minister, minister Dekker, van de VVD, weigerde destijds om die motie uit te voeren. En dat wordt nog steeds geweigerd. Er wordt gewoon geweigerd om die motie uit te voeren. Die motie is hier aangenomen: eerlijke tarieven, zodat de aanbieders, de uitvoerders, in de jeugdbescherming hun werk goed kunnen doen. Moet die motie nou worden uitgevoerd op hele korte termijn, ja of nee?
De heer Verkuijlen (VVD):
Meneer Hijink, als ik een boom moet knuffelen om te zorgen dat morgen kinderen beter ervan op aankunnen dat ze een veilige plek hebben, dan knuffel ik morgen alle bomen in Den Haag en de Randstad. Mijn antwoord op u vraag is: ik wacht even de reactie van het kabinet af.
De voorzitter:
Heel kort.
De heer Hijink (SP):
Dit was een kinderachtig antwoord. De VVD maakt hier een soort groepsprobleem van, alsof wij dit gezamenlijk moeten oplossen. Nee, wij moeten dit niet gezamenlijk oplossen. Er worden al heel lang oplossingen aangedragen vanuit de oppositie en zelfs vanuit de coalitie, alleen het kabinet voert die niet uit.
De voorzitter:
Uw vraag aan de heer Verkuijlen graag.
De heer Hijink (SP):
Mijn vraag is, voor de derde keer, maar hij geeft geen antwoord: moet zo'n motie die gaat over eerlijke tarieven die zorgen dat instellingen hun werk goed kunnen doen, wel of niet worden uitgevoerd? Wat is anders een aangenomen motie voor de VVD waard, als die al jaren niet hoeft te worden uitgevoerd?
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik heb u net al drie keer hetzelfde antwoord gegeven. Ik ga het nog een keer geven: ik wacht even de reactie af van het kabinet op deze opmerking van u.
De heer Hijink (SP):
Voorzitter, u moet hier wel een klein beetje helpen, vind ik, want ...
De voorzitter:
Wacht, wacht, wacht. De leden gaan over hun eigen antwoord. Dat weet u. Als kabinetsleden geen antwoord geven, ben ik natuurlijk altijd behulpzaam, maar de heer Verkuijlen heeft nu drie keer hetzelfde antwoord gegeven. U kunt weer dezelfde vraag stellen, maar volgens mij zal de heer Verkuijlen hetzelfde antwoord geven. Ik ga nu dus echt luisteren naar mevrouw Westerveld van GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik snap de heer Hijink wel heel goed, want ik heb ook heel veel moeite met hoe dit debat gaat. Wij hebben het hier over kwetsbare kinderen die in een onveilige situatie zitten. Zelfs kinderrechters zeggen dat ze vaak niet zo goed weten of ze nou zo'n kind uit huis moeten plaatsen, omdat ze niet weten of de nieuwe situatie voor meer veiligheid zal zorgen. Inspecties, toezichthouders namens de overheid, trekken al jaren aan de bel. Wij zijn hier als Kamer ook controleur van de regering. Als jaar op jaar veel te weinig is gedaan met de noodkreten uit het veld van inspecties en rechters, dan moeten wij misschien een keer met de vuist op tafel slaan en zeggen: zo kan het niet langer. Daarom zou ik aan de heer Verkuijlen van de VVD het volgende willen vragen. Is hij het met mij eens dat wij als Kamer moeten zeggen: nu is het genoeg en wij gaan meer van het kabinet eisen?
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik ben het eens met u als u zegt: dit is een moment dat we niet kunnen laten passeren. Nu moeten alle hens aan dek. Dat ben ik zeker met u eens.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Wat gaan we doen dan? De heer Hijink stelt een heel concrete vraag over een motie die gewoon uitgevoerd moet worden. Afgelopen jaren is het heel vaak gebeurd dat wij moties hebben ingediend die niet worden uitgevoerd. Dit rapport van de inspectie is de zoveelste. Er was afgelopen week een vuistdik rapport van de WODC. Wat gaan wij als Kamer nu doen om ervoor te zorgen dat de situatie echt verandert en die kwetsbare kinderen morgen het verschil merken?
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik heb u dat net ook horen zeggen in uw bijdrage. U had het ook over dat actieplan. Ik had nog wel de vraag wat dan uw maatregelen zouden zijn. Kijk, er is geen silver bullet om dit probleem nu op te lossen. Daarom wil ik eerst horen van het kabinet wat de reactie is. Ik denk dat de leden in de Kamer met elkaar hebben uitgesproken dat de urgentie het allerbelangrijkste is. Ik wil horen hoe die urgentie doorwerkt in de beantwoording van de beide bewindslieden.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Die rapporten die de afgelopen jaren naar ons toe kwamen, waarvan ik maar een deel bij mij had, staan bol van aanbevelingen, zaken die kunnen veranderen. De afgelopen dagen nog kregen wij brieven van verschillende instanties die aangeven wat er nu aan zou kunnen veranderen. We kunnen wat doen aan de caseload, we kunnen de tarieven verhogen en we kunnen zorgen dat de bezuinigingen op de jeugdzorg van tafel gaan. Dat zijn allemaal zaken die we wel nu kunnen doen. Mijn vraag is dus nogmaals aan de VVD: als wij hier met elkaar constateren dat kwetsbare kinderen al jaren niet veilig zijn en het hele veld zegt dat het crisis is en er wat moet gebeuren, dan is de brief van het kabinet van gisteren toch niet voldoende? Dat is een simpele ja-neevraag. Is die brief van gisteren voldoende om ervoor te zorgen dat kwetsbare kinderen morgen het verschil merken?
De heer Verkuijlen (VVD):
De brief op zich geeft in dat opzicht een richting aan. Of het voldoende is, kan ik niet eerder beoordelen dan wanneer ik de reactie van het kabinet heb gehoord. Dat is echt mijn antwoord op uw vraag. Ik wil echt horen wat het gevoel van urgentie bij de beide bewindslieden is en hoe zij denken uitvoering te geven aan een motie en hoe dat kan bijdragen. Ik vind het te vroeg om daar antwoorden op te geven.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Wat ik pijnlijk vind aan het gehele debat, is dat we het constant hebben over gevoel, crisisgevoel. Ik merk echt aan de bewindspersonen en aan de coalitiepartners dat ze het gevoel wel onderschrijven, maar dat ze vervolgens niet doorpakken en zeggen: daar hoort ook een bepaalde aanpak bij. Ik hoor dat mijn collega, net als D66, het heeft over het feitenonderzoek; hij noemt dat als een oplossingsrichting. Maar op het moment dat je dat feitenonderzoek goed wil doen, moet je jeugdzorgmedewerkers ontlasten. Dan moet de caseloadnorm omlaag en daar moet financiering tegenover staan. Daar moet de overheid, de systeemverantwoordelijke, voor zorg dragen. Eigenlijk zijn de oplossingen er al. Is de VVD het met mij eens dat we die kant op moeten gaan, dat we geen genoegen moeten nemen met alleen een sense of urgency en gevoel, maar dat we nu ook moeten durven doorpakken omdat die kinderen daar niet op kunnen wachten?
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik denk inderdaad dat u daar gelijk in heeft. Ik denk dat we moeten doorpakken op een aantal onderdelen. Ik ben ook heel blij dat beide bewindslieden hier zitten. We hebben het over het systeem, maar we hebben het ook over de uitvoeringspraktijk, en die zit bij beide bewindslieden. De grote verbeteringen zitten ook in die uitvoeringspraktijk. Maar helaas weet ik ook — ik kom zelf ook uit een uitvoeringsorganisatie — dat het heel lastig is om daar heel snel verbetering in aan te brengen. Maar wat nodig is, moeten we doen.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Dan verwacht ik ook dat alle voorstellen die wij vanuit de oppositie doen vandaag worden ondersteund door de collega van de VVD, als hij daadwerkelijk die sense of urgency voelt en wil doorpakken.
De heer Verkuijlen (VVD):
Elk voorstel dat bijdraagt aan een oplossing en dat ook past in de ingezette lijn zal ik zeker met belangstelling bekijken. Als dat kan, zal ik daar ook zeker mijn steun aan geven.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Verkuijlen. Dan geef ik tot slot het woord aan mevrouw Sylvana Simons van BIJ1.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Dank u, voorzitter. Ik schuif met plezier even mijn voorbereide bijdrage aan de kant. De heer Verkuijlen heeft zich een paar keer hardop afgevraagd: wat gaat nou deze minister doen, wat is nou de sense of urgency en hoe vertaalt zich dat? Ik wil graag een stukje quoten uit de brief die we gisteren hebben ontvangen, waarin de minister denkt het antwoord te geven. Dit is wat de minister schrijft: "Tegelijkertijd noodzaakt de actuele problematiek in de huidige jeugdbescherming ons om te focussen, en daarom moeten proeftuinen en de acties van het programma die zien op beleidsontwikkeling, onderzoek en de ondersteuning van de proeftuinen als eerste gericht zijn en zo veel mogelijk effect hebben op verbeteringen in de kind- en gezinsbescherming gezien de problematiek in de huidige jeugdbeschermingsketen. Waarbij wij ons realiseren dat de brede blik op volwassenen problematiek en het daarvoor ontwikkelde instrumentarium juist kan bijdragen aan de oplossing van de problematiek van ouders in een gezin evenals het voorkomen van de intergenerationele overdracht van problematiek." Net als de heer Verkuijlen denk ik: wat staat hier nou eigenlijk? Wat zegt deze minister nou eigenlijk in deze brief? Het is jargon, het is gebrabbel, het is totaal niet concreet, en dat terwijl de situatie echt om concrete actie vraagt.
Terwijl we van crisis naar crisis hobbelen, wordt hier in de Kamer een discussie gevoerd over "crisismaatregelen nu" en "we stellen het nog even verder uit met proeftuintjes, pilots en onbegrijpelijke ambtelijke taal". De oppositie gaat voor het eerste en de coalitie voor het tweede, want het eerste kost geld. De samenvatting, vrees ik, aan het einde van dit debat is nog steeds hetzelfde. En intussen moeten de meest kwetsbaren in onze samenleving toekijken, terwijl hier ambtelijk gebrabbel gepresenteerd wordt.
De brief van de inspectie is niet mis; die is klip-en-klaar. Ze gaan stoppen met hun toezichthoudende taken totdat de jeugdbeschermingsketen naar behoren functioneert. Natuurlijk delen we de analyse dat er van alles mis is, maar we wijzen er wel op dat de verantwoordelijkheid daarvoor niet alleen bij het systeem ligt, maar dat ook de instellingen daar een rol in hebben. Zij staan ook aan de basis van een aantal problemen. Ik wil van de minister graag weten hoe hij ons gaat geruststellen dat het toezicht niet verdwijnt, maar beter georganiseerd, beter geëquipeerd wordt. Wat ons betreft zou dan aan de voorkant beter gedefinieerd moeten worden hoe de jeugdbescherming eruit moet zien, dus ik vraag de minister hoe hij denkt te gaan sturen op kwaliteit van de jeugdbescherming zonder landelijk kwaliteitskader. Wat is zijn visie? Ik kan die hier uit de zojuist voorgelezen quote niet halen.
Als de minister denkt dat hij een en ander kan oplossen door vier jaar lang met 10 miljoen per jaar de werkdruk te verlagen, dan moet ik hem uit zijn droom helpen. Bovendien verwacht hij ook nog dat gemeenten er dan ook nog eens jaarlijks 10 miljoen bijleggen. Hiermee organiseert hij mijns inziens zijn eigen volgende horde. Moeten we straks dan gaan debatteren over het feit dat gemeenten niet kunnen of willen meewerken? Maar stel dat het lukt, dan kunnen er zo'n 125 tot 170 jeugdbeschermers c.q. -ondersteuners bij komen. Dat is een lachertje, want we hebben 5.000 nodig. Meer dan 400 miljoen euro hebben we nodig. In het regeerakkoord van deze minister staat een bezuiniging van 500 miljoen. Hoe denkt hij dit gat te kunnen gaan dichten?
Dan een ander punt: de kritiek op de jeugdbeschermers. Persoonlijke aansprakelijkheid via tuchtrecht hangt hun steeds boven het hoofd. Het is dus geen wonder dat ze meestal, heel vaak, het zekere voor het onzekere nemen en voor de zekerheid dan maar onnodig kinderen uit huis plaatsen. Ook daarom moeten ouders en kinderen beter beschermd worden.
Vanwege de tijd heel kort toch nog even aandacht voor een bijzondere groep, een groep die vaak vergeten wordt: alleenstaande minderjarige vluchtelingen. Die krijgen een tijdelijke voogd en verwachten vervangende ouders, maar helaas zijn ze al snel teleurgesteld wanneer blijkt dat de voogd vooral bezig moet zijn met het ondertekenen van formulieren. Deze jongeren zijn nog minder geïnformeerd over ons systeem en over hun rechten. Wie steunt hen en hoe? De quote van de minister uit deze brief lijkt echt aan te geven dat hij niet is doordrongen van de urgentie van het probleem. Daarom steun ik de oproep en emotie van mevrouw Westerveld: nu concrete actie, alstublieft.
De sector, de jongeren en de gezinnen die aan Jeugdzorg zijn overgeleverd, zijn niet voor niets het vertrouwen in de overheid verloren. Ik wil de minister vragen hoe hij ons, maar vooral deze jongeren om wie het gaat, het vertrouwen gaat geven dat er daadwerkelijk iets gaat veranderen? Dat vertrouwen kan ik helaas niet uit zijn brief halen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Simons. Er is een interruptie van de heer Peters, CDA.
De heer Peters (CDA):
Ik ben blij om dit te horen. Mevrouw Simons zegt: als we jeugdbeschermers al twee jaar lang achtervolgen vanwege één incident, met tuchtrecht op tuchtrecht, allerlei dingen, dan zit daar natuurlijk een prikkel in om het zekere voor het onzekere te nemen. Dat begrijp ik. Die analyse van mevrouw Simons volg ik dus. Wat is dan de conclusie die u daaraan verbindt?
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Het is een conclusie die u mij eigenlijk al heel vaak heeft horen delen, meneer Peters: wij moeten vertrouwen gaan schenken aan de mensen die dagelijks met deze problematiek bezig zijn. We moeten hun de ruimte bieden om vanuit bijvoorbeeld ervaringsdeskundigheid vrijer te kunnen bewegen in de keten. We leggen aan de bovenkant en aan de voorkant allerlei regeltjes op — vaak zijn dat bureaucratische regeltjes — terwijl de mensen, de jeugdbeschermers, maar ook de mensen die gebruik moeten maken van de zorg, vragen: geef ons nou de ruimte. Geef ons de ruimte om echt maatwerk te leveren. Geen ons de ruimte om — ik hoor de heer Peters vaak praten over "bewezen zorg" — misschien niet bewezen zorg, maar wel effectieve zorg, persoonlijke zorg te leveren. Ik denk dat we daar al heel veel mee kunnen winnen, meneer Peters. Sorry, dat zeg ik via de voorzitter, sorry.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot de heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, mevrouw Simons. Ik constateer alleen dat we in dit huis een slingerbeweging maken. We zeggen: ruimte voor de professional. Maar als het fout gaat, zeggen we: meer controle. Dat is alleen al zo in dit debat hier. We zeggen "minder kinderen uit huis plaatsen" of "minder maatregelen", tot er een keer iets fout gaat. Dan zeggen we: waarom is er niet ingegrepen? Dat is eigenlijk mijn stelling: het is niet goed of het is verkeerd. Misschien kan mevrouw Simons daar nog even op reflecteren en ook op de rol die de Tweede Kamer daarin heeft. Want als ik jeugdbeschermer was en alleen naar dit debat luisterde, dan zou ik denken: welke kant willen ze nou eigenlijk dat ik op ga?
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Dank voor dit verzoek. Ik denk dat wij de tegenstellingen die de heer Peters hier schetst, hier vaak horen maar zeker niet vanuit BIJ1. Dat wil ik wel eventjes gezegd hebben, want wij zijn echt een voorstander van ruimte creëren voor ervaringsdeskundigen, mensen die de jeugdzorg zelf van binnenuit kennen, die heel waardevolle bijdragen kunnen leveren en die zeker niet zullen roepen om draconische maatregelen zodra het ergens eens fout gaat. Maar waar de heer Peters eigenlijk op wijst is de hypocrisie van het politieke discours, al dan niet aangejaagd door krantenkoppen als: schandalig dat er dingen misgaan! Ik ben het met de heer Peters erover eens dat wij niet met z'n allen kunnen voorkomen dat er dingen misgaan, maar als er een roep is tot ingrijpen, is dat niet meteen een roep tot een verplichte uithuisplaatsing. Het is een roep om eerder in de keten, tijdiger, bijvoorbeeld al via de eerstelijnszorg, de mogelijkheden, de kaders, te scheppen voor mensen om zorg te kunnen bieden, hulp te kunnen bieden.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Peters (CDA):
Nou ja, dat vind ik ook.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik steun het betoog van mevrouw Simons over de ruimte voor de professional en het wegnemen van handelingsverlegenheid. Ik denk dat in de brief van de bewindslieden ook al een dergelijke richting staat door er in het tuchtrecht iets anders mee om te gaan. Tegelijkertijd vind ik dat je als professional wel altijd verantwoording moet afleggen, maar ik ben het zeer met haar eens dat dat niet moet leiden tot allerlei extra administratieve lasten voor die professionals. Nu zijn de bestuurders van die instellingen aansprakelijk als het aankomt op aansprakelijkheidsstelling. Ik zoek een beetje wat zij daar nog meer in zou willen.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ik wil de heer Verkuijlen danken voor de vraag. Ik heb een gedeelte van die vraag net al beantwoord richting de heer Peters. Ik denk dat we echt moeten gaan praten over de ruimte en het soort zorg dat we willen bieden. Want één ding moet ik de heer Peters nageven: in zijn betoog heeft hij heel duidelijk gepleit voor een andere manier van kijken, een andere manier van denken, een manier die niet uitgaat van wantrouwen of schuld maar van zorg en leren. Er valt nog heel veel te behalen als we aan de voorkant, bijvoorbeeld al via de eerstelijnszorg, ruimte bieden — ik geloof dat de heer Verkuijlen maar in ieder geval de heer Raemakers ook al heeft gesproken over het netwerk. Ik heb toevallig iemand in mijn eigen omgeving die op dit moment met man en macht probeert kinderen in haar familiesituatie het beste te bieden. Als je meemaakt welke obstakels deze persoon moet overwinnen, denk ik: daar valt inderdaad heel veel te halen. Als we dat goed organiseren, dan hoeven we minder aan repressie te denken op een plek waar die misschien helemaal niet thuishoort. Ik ben het ermee eens dat mensen verantwoordelijk gehouden moeten worden voor datgene waar ze verantwoordelijk voor zijn, maar laten we kijken of we daar een gedeelde verantwoordelijkheid van kunnen maken ten behoeve van de mensen die gebruik moeten maken van deze voorzieningen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Simons. Tot slot, meneer Verkuijlen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor de beantwoording. Wat zou u nog meer willen om die ruimte te vergroten?
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Als de heer Verkuijlen mij vraagt om een juridisch antwoord, dan heb ik geen concreet antwoord, want dat is helemaal niet mijn expertise. Ik denk dat we moeten beginnen met vaststellen dat het niet gaat zoals het nu gaat. We moeten ruimte creëren opdat het beter gaat. Daar moeten we met elkaar uitkomen. Ik denk dat de minister aan zet is om met een concreet plan te komen om nu acuut actie te ondernemen, mede op verzoek van mevrouw Westerveld. Ik hoop dat we ook tijdens de Algemene Beschouwingen zullen praten over wat er nodig is voor de kortere lange termijn.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Simons. Ik stel voor dat we schorsen tot 13.00 uur, inclusief lunch. Dan gaan we eerst stemmen en daarna gaan we verder met het debat, met de eerste termijn van het kabinet.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.17 uur tot 13.01 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20212022-109-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.