7 Tijdelijke wet maatregelen covid-19

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Tijdelijke bepalingen in verband met maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn (Tijdelijke wet maatregelen covid-19) ( 35526 ).

De voorzitter:

We gaan verder met het debat. Wij missen weer twee ministers: de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Minister De Jonge:

Het is de tweede keer.

De voorzitter:

Ja, de tweede keer. Ik hou het allemaal bij.

Minister De Jonge:

Ter compensatie zal ik het morgen heel kort houden.

De voorzitter:

Dat hebben we allemaal gehoord, hè? Goed.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Groothuizen namens D66.

De heer Groothuizen (D66):

Dank u wel, voorzitter. Het coronavirus raakt ons allemaal. Duizenden mensen zijn ziek geworden of overleden. Het gedeeltelijk stilleggen van delen van onze samenleving heeft forse economische gevolgen. Bedrijven zien hun omzet een duikvlucht nemen. Mensen verliezen hun baan. Bij een golf aan besmettingen vragen we het uiterste van onze zorgmedewerkers. Van jong tot oud is de eenzaamheid voelbaar door minder sociale contacten. Maatregelen om het virus te bestrijden grijpen buitengewoon diep in in onze samenleving: het bewaren van een veilige afstand, zo veel mogelijk thuiswerken en grote groepen vermijden. Dat staat haaks op we hoe we eigenlijk willen leven, namelijk: vrij. Het virus is nog niet weg. Sterker nog, het is duidelijk weer bezig met een opmars. We moeten absoluut voorkomen dat we teruggaan naar de situatie van maart en april, met overvolle ic's en veel slachtoffers. Dat zou immers leiden tot nog meer verdriet, nog meer maatregelen en nog meer schade.

Voorzitter. Dat we het virus moeten bestrijden, staat buiten kijf. Om dat te doen moeten we afspraken maken met elkaar, van 1,5 meter afstand houden tot een mondkapje in de trein. Maar hoe regelen we dat juridisch precies? Daar gaat het debat vandaag over. Wat D66 betreft is het volgende nodig: een solide juridische basis voor de maatregelen, waarbij een goede democratische legitimatie en controle is geregeld, waarbij er altijd een goede afweging van alle belangen plaatsvindt en waarbij we het inperken van grondrechten altijd goed afwegen en we absoluut niet verdergaan dan nodig is. Om dat te bereiken is het nodig dat we het wetsvoorstel waar we het vandaag over hebben, verder aanpassen. Daartoe doen we vandaag samen met zeven andere partijen een aantal voorstellen. Ik kom daarop terug.

Voorzitter. Ik begin met de noodzaak van deze wet. Daarom blik ik eerst even terug. Sinds maart is het instrument dat als de juridische basis voor de coronamaatregelen wordt gebruikt, de aanwijzing van de minister van VWS op basis van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid en de noodverordeningen opgesteld door de voorzitters van de 25 veiligheidsregio's. Die juridische constructie heeft vanaf het begin veel vragen opgeroepen bij mijn fractie. Die vragen zien op twee kernpunten. Ten eerste de democratische controle. Die is namelijk heel beperkt, zowel regionaal als nationaal, omdat de voorzitter van de veiligheidsregio eigenlijk alleen achteraf een verslag stuurt naar de raden van de getroffen gemeentes. Maar dat is het ook wel een beetje. De rol van de gemeenteraad is dus heel klein. Ook de rol van het parlement is beperkt, al kan het parlement natuurlijk de minister van VWS aan de tand voelen over zijn gebruik van artikel 7 Wpg. Maar toch is hij eigenlijk de kapitein op het schip. Hij bepaalt en de Kamer heeft weinig formele instrumenten om daar wat tegenin te brengen.

Het tweede bezwaar is dat sommige maatregelen die zijn vervat in een noodverordening, een inbreuk maken op onze grondrechten, bijvoorbeeld het recht op vrijheid van vergadering en betoging en het recht van privéleven. Voor zo'n inbreuk zijn die noodverordeningen niet geschikt. Het inperken van grondrechten kan niet zomaar. Daar is een deugdelijke wettelijke basis voor nodig. Noch de Gemeentewet noch de Wet publieke gezondheid biedt een toereikende basis voor het langdurig inperken van grondrechten. Die bezwaren worden eigenlijk door bijna iedereen onderschreven. En voor wie daar nog aan twijfelde: het advies van de Raad van State van mei 2020, naar aanleiding van de motie-Van der Staaij/Jetten, is glashelder. De noodverordeningen volstaan niet nu het virus langer onder ons is. Een steviger juridische basis is nodig.

Voorzitter. Een wet om de bezwaren te ondervangen is dus zeer welkom, maar daarmee is niet iedere wet automatisch goed. De consultatieversie die in het voorjaar circuleerde, deed bij D66 de wenkbrauwen fronsen. Onze voornaamste bezwaren zagen op de geringe betrokkenheid van de Kamer — die kreeg toen immers alleen achteraf een vastgestelde ministeriële regeling toegezonden — het handhaven achter de voordeur, de hoogte van de boetes en de lange duur van de wet, toen nog twaalf maanden. We waren niet de enigen met bedenkingen. Ook andere fracties, juristen en heel veel mensen in het land hadden stevige bedenkingen. De regering moest dus wel aan de slag. In de versie die begin juli bij de Kamer is ingediend, was een aantal van die bezwaren ondervangen. Zo was het handhaven achter de voordeur eruit gehaald, was de duur van de wet beperkt tot zes maanden en was de rol van de Kamer versterkt door een voorhangprocedure en het overnemen van het advies van de Raad van State om de Kamer maandelijks te informeren over alle genomen maatregelen. Daarmee kreeg de Kamer al veel meer positie.

Voorzitter. Dat brengt mij bij een van de belangrijkste punten, denk ik, van deze wet: de democratische legitimatie en de betrokkenheid van de Kamer. Bij het bestrijden van een mondiaal en nogal grillig virus is slagkracht onontbeerlijk. Een virus dat exponentieel toeneemt, verhoudt zich heel slecht tot maandenlange beraadslagingen, maar anderzijds vragen ingrijpende maatregelen natuurlijk wel om goede democratische betrokkenheid. Dat is simpelweg een spanningsveld. Hoewel de balans in het wetsvoorstel al beter is getroffen dan in de consultatieversie, vindt mijn fractie het nog niet goed genoeg.

Ik ben daarom blij dat het gelukt is om met alle coalitiepartijen, GroenLinks, de Partij van de Arbeid, de Staatkundig Gereformeerde Partij en 50PLUS elkaar te vinden in een aantal amendementen die de democratische legitimatie en controle beter borgen. Deze acht partijen hebben de handen ineengeslagen om samen deze noodzakelijke wet flink te verbeteren.

Door een amendement van onszelf wordt de duur van de wet verkort tot drie maanden, zodat regering en parlement regelmatig het gesprek moeten aangaan over de noodzaak en de proportionaliteit van de verlenging van de wet. De vraag of deze wet nog steeds nodig is, komt zo elke drie maanden op tafel te liggen.

Het wetsvoorstel regelt dat de minister coronamaatregelen kan nemen via ministeriële regelingen. De Kamer kon daarover dan debatteren, maar kon die regeling ultimo niet tegenhouden. Het amendement van mevrouw Buitenweg voorziet in een mogelijkheid voor de Tweede Kamer om een ministeriële regeling te verwerpen. Niet alleen betekent dit dat de Tweede Kamer het laatste woord heeft, maar het onderstreept ook de noodzaak voor het kabinet om het gesprek met de Kamer te blijven voeren. Formeel is er dan nog steeds geen recht van amendement; materieel komt het wel heel erg in de buurt. Mijn fractie ondersteunt dit amendement van mevrouw Buitenweg daarom van harte.

De amendementen van de heer Van der Staaij en mevrouw Van der Graaf zorgen ervoor dat de informatievoorziening aan het parlement wordt uitgebreid en de Raad van State advies uitbrengt over een eventuele verlenging, en dat de eisen van proportionaliteit en evenredigheid verder worden aangescherpt. Ook dat zijn belangrijke aanvullingen, die wij van harte ondersteunen.

Voorzitter. Democratische controle is niet alleen landelijk van belang, maar ook lokaal. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de burgemeester belangrijker wordt. De rol van de voorzitters van de veiligheidsregio's wordt kleiner. Daarmee krijgt ook de gemeenteraad meer mogelijkheden om controle uit te oefenen. De wet legt expliciet vast dat de burgemeester verantwoording schuldig is aan de raad over het beleid op basis van deze wet. Ook daarbij zijn er echter nog wel wat vragen. Wordt naast de burgemeester ook het college daar goed bij betrokken? Hoe zit het eigenlijk met het geval waarin we noodgedwongen weer moeten opschalen omdat het virus toeneemt, en de veiligheidsregio weer een belangrijke rol krijgt? Om die reden ondersteunt D66 het amendement van de heer Van Dam. Dat legt immers vast dat de burgemeester moet waarborgen dat het college en de raad betrokken worden bij het vaststellen van het coronabeleid. Het legt ook vast dat de voorzitter van de veiligheidsregio verantwoording schuldig is in de raad in het geval dat er moet worden opgeschaald.

Voorzitter. De coronamaatregelen verbieden gedrag dat onder normale omstandigheden volstrekt normaal is. D66 is dan ook ingenomen met het feit dat de regering onderschrijft dat handhaving echt het sluitstuk is. Het heeft immers de voorkeur om mensen te overtuigen, niet om ze te straffen. Maar de realiteit is ook dat mensen soms een loopje nemen met de regels en daarmee andere mensen kunnen schaden. Passen de sancties dan? Zijn ze op hun plaats? Het is goed dat de regering heeft ingezien dat een lagere hechtenis voor overtreding van de regels met betrekking tot de veilige afstand op haar plaats is. Het moet namelijk wel echt een passende sanctie zijn. Het is ook toe te juichen dat de geldboetes vanwege deze overtredingen niet meer op de zogenaamde justitiële documentatie, het strafblad, zullen komen. D66 vindt echter dat deze voor individuele burgers meest ingrijpende maatregelen nog steeds bedreigd worden met een te hoge sanctie. Daarom steunen wij het amendement van de heer Veldman om de boete op overtreding van de veilige-afstandsregel terug te brengen tot €95 en de rest van de boetes voor natuurlijke personen te maximeren op de maximale boete van de eerste categorie.

Voorzitter. Zeker in het begin van de crisis waren er onduidelijkheden. Wat mag er nou precies wel en wat niet? De regering heeft dan ook terecht gekeken naar de definitie van de term "ophouden", die een belangrijke rol speelt bij zowel de veilige-afstandsregel als bij het verbod op groepsvorming. Als je toevallig op straat tegen iemand aan loopt, is dat dan ophouden? Is dan de anderhalvemeterregel overtreden? Het antwoord luidt: nee, het moet gaan om gedurende enige tijd ergens verkeren. Daarmee zijn toevallige ontmoetingen binnen die 1,5 meter niet strafbaar. Terecht heeft de regering ook hulp verlenen uitgezonderd van de veilige-afstandsregel. Het kan niet zo zijn dat iemand die eerste hulp verleent, een boete krijgt. Gelukkig is dat nu helder in de wet aangepast.

Ook heeft de regering gekeken naar het begrip "hetzelfde adres" in artikel 58f. Dat is van belang, omdat mensen die op hetzelfde adres wonen ook buitenshuis geen afstand hoeven te houden. Wij begrijpen uit de antwoorden van de regering dat ook studenten en mensen in woongroepen kunnen worden gezien als mensen met hetzelfde adres als ze bijvoorbeeld dezelfde voorzieningen hebben, maar formeel een ander huisnummer. Ik hoor graag een bevestiging op dit punt van de minister van Justitie.

Voorzitter. Een van de belangrijkste andere zorgpunten van D66 is de positie van mensen in zorginstellingen. Zij zijn uiteraard zeer kwetsbaar voor het virus, maar we hebben ook gezien dat de maatregelen hen vaak hard raken. Op zich goed bedoelde maatregelen als bezoekverboden leiden er in de praktijk toe dat mensen geïsoleerd worden en dat er verdrietige situaties ontstaan van mensen die dreigen te verkommeren. Ik las bijvoorbeeld een verhaal in de media over een meneer die zijn in het verpleeghuis verblijvende dementerende echtgenote niet meer kon bezoeken. Dat is buitengewoon hardvochtig en buitengewoon schrijnend. Of we horen verhalen over kinderen en kleinkinderen die oma en opa niet konden opzoeken. Terecht heeft de regering daarom in artikel 58 ook veel aandacht besteed aan die problemen. En ook schrijft de regering in antwoord op heel veel vragen van Kamerfracties dat zij inziet dat een algemeen bezoekverbod moet worden voorkomen. Graag hoor ik van de minister van VWS de bevestiging dat hij echt alles op alles zet om beperking van bezoek zo veel mogelijk te voorkomen. En zo ja — ik ga ervan uit dat ik die bevestiging krijg — hoe gaat hij dat dan aanpakken? Ik vraag hem te verduidelijken of ik het goed begrijp dat het mensen in verpleeghuizen en op zorglocaties niet verboden kan worden om naar buiten te gaan, of althans niet zonder tussenkomst van de rechter. Ik hoor graag een reactie van de minister van VWS.

Voorzitter. Het amendement van mevrouw Van Brenk gaat precies over deze problematiek. Dat amendement beoogt te waarborgen dat mensen altijd bezoek van ten minste één familielid of naaste kunnen krijgen, tenzij het echt niet anders kan, en dat mensen die terminaal ziek zijn sowieso altijd bezocht kunnen worden door familie of naasten. Mijn fractie ondersteunt dat dan ook van harte. Ik heb daarover nog wel een vraag aan het kabinet. Wie bepaalt precies wat een naaste is? Als mensen geen familie of vrienden hebben, maar wel die zorgzame buurman, krijgt hij dan ook toegang? Dat kan bijvoorbeeld best wel spelen in hospices bij mensen die eenzaam zijn en in de laatste fase van hun leven verkeren. Het zou heel vervelend zijn als je dan de discussie krijgt over de vraag wie er toegang heeft en wie niet. Ik hoor graag een reactie van de minister van VWS.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. De temperatuur van de discussie over de coronamaatregelen loopt de laatste tijd hoog op in de Tweede Kamer, in de krantenkolommen en in televisieprogramma's; in onze samenleving. Het blijft een voortdurende zoektocht naar wat de beste aanpak is. En terecht worden er heel veel kritische vragen gesteld. Maar waar die kritische vragen doorslaan in complottheorieën wordt het debat onsmakelijk. De overheid moet optreden als de gezondheid van ons allemaal in gevaar is. Sterker nog, de overheid is verplicht de volksgezondheid te beschermen. We zijn niet roekeloos met mensenlevens. Opmerkingen over "dor hout" of andere denigrerende opmerkingen over kwetsbare mensen, passen simpelweg niet bij onze samenleving. We laten niemand vallen en schrijven ook niemand af.

En we moeten ook eerlijk zijn: we hebben niet alle antwoorden. We proberen de inzet te baseren op wetenschappelijke inzichten. We proberen de economische gevolgen zo veel mogelijk op te vangen door een omvangrijk steunpakket. Maar er is ook nog heel veel dat wetenschappers niet weten. En soms zijn er ook meningsverschillen. We vragen mensen terecht om zo veel mogelijk mee te werken aan de coronamaatregelen, maar het is ook duidelijk dat sommige mensen daar niet toe bereid zijn en daarmee de gezondheid van anderen in gevaar brengen. De overheid moet maximaal inzetten op heldere communicatie, op goede faciliteiten om te testen, en op vrijwilligheid. Maar als het echt niet anders kan, moet de overheid ook kunnen ingrijpen. Met deze wet geven we een solide basis aan die coronamaatregelen en brengen we de discussie terug naar de plaats waar die thuishoort: deze vergaderzaal. En ik ben er, voorzitter, eigenlijk best trots op dat het bij zo'n ingewikkeld thema en onder deze omstandigheden is gelukt om met acht fracties overeenstemming te bereiken. Dat geeft vertrouwen. Samen kunnen we corona aan.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van der Staaij namens de SGP.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Het coronavirus trekt diepe sporen in onze samenleving. Er zijn al zo veel mensen ziek geworden, er zijn al zo veel mensen overleden ... We hebben het allemaal om ons heen gezien. Anderen verloren hun baan of zagen hun onderneming kopje-onder gaan. We hebben in de afgelopen maanden al veel debatten gevoerd. Telkens werd duidelijk dat het virus ons nederig maakt. Het leven is niet zo maakbaar als we dachten. Ook vandaag ervaren we met elkaar nog steeds heel wat beperkingen. Momenten van vreugde en verdriet wil je het liefst met anderen delen: een diploma-uitreiking, een bruiloft, een begrafenis. In de eerste maanden was dat bijna onmogelijk. Het kan nu allemaal niet doorgaan of slechts met de nodige mitsen en maren. Moeilijk. Pijnlijk. Lastig vol te houden. Moeten we alle coronamaatregelen dan maar overboord kieperen? De SGP is daar niet voor. Het gevaar dat de ziekenhuizen dan weer volstromen met coronapatiënten en de zorg overbelast raakt, is te groot. We zien de besmettingen op dit moment ook weer toenemen. Je moet er niet aan denken dat er te weinig ic-bedden beschikbaar zijn. Stoppen met alle maatregelen zou ook geen recht doen aan de bedreiging die corona nog steeds vormt voor ouderen en mensen met chronische ziekten. Steeds duidelijker wordt dat corona ook jonge mensen langdurig uit kan schakelen.

Dus nee, niet zomaar stoppen. Ja, urgentie. Maar tegelijk is ook steeds de vraag volstrekt gerechtvaardigd of de maatregelen ook echt nodig en proportioneel zijn. Het belang van gezondheid moet zwaar wegen, maar mag niet en kan niet ten koste van alles gaan. Je moet ook steeds weer indringend toetsen: maken die maatregelen niet meer kapot dan ons lief is? Beperken ze onze grondwettelijke rechten en vrijheden niet verder in dan echt nodig is?

De SGP heeft altijd benadrukt dat de coronamaatregelen niet verder mogen gaan en niet langer mogen duren dan strikt nodig is. Dat vraagt om een zorgvuldige afweging van vrijheden, rechten en waarden. Uiteindelijk moet de volksvertegenwoordiging hierover het laatste woord hebben. Al vroeg in de coronacrisis hebben we hier de vinger bij gelegd. Het instrument van de noodverordeningen waarmee de coronamaatregelen zijn doorgevoerd, was in de beginfase van de crisis aanvaardbaar. Wetgeving was nog niet beschikbaar en als je een acute bloeding hebt, dan heb je gewoon een noodverband nodig. Maar als je zo'n noodverbandje maandenlang laat zitten, dan gaat er iets fout, zeker als je je realiseert dat de coronaregels in de noodverordeningen een vergaande en langdurige inperking op grondwettelijke vrijheidsrechten bevatten.

De SGP was blij met het duidelijke advies van de Afdeling advisering van de Raad van State waar collega Jetten en ik in een motie om gevraagd hadden. Voor de coronamaatregelen is een specifieke wettelijke grondslag vereist, zo concludeerde de Raad van State. Als de directe nood voorbij is, is herstel van de normale democratische verhoudingen hard nodig. In het land regeren we niet door ministersbevelen maar door wetgeving, waarbij het parlement het laatste woord heeft. Dat raakt aan de kern van onze rechtsstaat. Voor mij is het motto daarom, ook bij deze wet en deze behandeling: zonder wet dreigt de waan van de dag de macht te grijpen.

Voorzitter. Ik heb aangegeven waarom we al vrij snel zeiden: ja, wij geloven dat de noodverordeningen vervangen moeten worden door een wet. Het moet me wel van het hart dat we ons verbaasd hebben over en ook wat geërgerd hebben aan de manier waarop de wet tot stand kwam. Via via kwamen er consultatieversies naar buiten die vragen, onbegrip en weerstand opriepen. Voor mijn gevoel was het een soort half openbaar proces. We wisten niet — want dat werd niet gepresenteerd — "dit zijn de plannen en dit staat erin", maar de samenleving hoorde ervan via hele kritische reacties van mensen die een consultatieversie hadden van de plannen die nog niet openbaar waren gemaakt. Dat was hoe het in de begintijd ging, als ik het mij goed herinner. Dat heeft natuurlijk niet geholpen voor het draagvlak voor de wet. Ik ben benieuwd hoe het kabinet hierop terugkijkt.

De heer Hijink (SP):

Ik ben het erg eens met deze woorden van de heer Van der Staaij, maar het ontbreken van draagvlak en het creëren van onrust zat 'm natuurlijk niet alleen in de manier waarop de conceptwet naar buiten kwam. Dat zag ook op de inhoud van de conceptwet. Deelt de heer Van der Staaij de analyse van de SP dat ook de inhoud van de eerste versie van de wet, namelijk dat het regeren per decreet feitelijk werd vastgelegd, niet alleen als noodverband, zoals u zo mooi zegt, maar eigenlijk permanent, misschien nog wel een van de grootste zorgpunten was van mensen, los van de manier waarop dat is gebeurd? Is die onrust niet juist daardoor veroorzaakt?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is een terechte vraag. Ik merk dat mijn betoog logisch is opgebouwd, want ik zou precies op dit punt uitkomen, op de vraag of het alleen maar het proces was. Nee, dat kwam ook naar buiten en dat zagen wij ook. Wij vonden dat te veel bevoegdheden te weinig geclausuleerd bij de minister terechtkwamen, dat de volksvertegenwoordiging, landelijk en lokaal, te veel buitenspel stond, en dat het onduidelijk was wat het perspectief was voor het beëindigen van de wet en de terugkeer naar de normale verhoudingen. Het zat 'm dus niet alleen in het proces, zo van "had het maar beter gepresenteerd, dan was alles goed gekomen", maar ook die kritische noten waren natuurlijk terecht.

Misschien is het ook weleens aardig om een beetje begrip voor de andere kant te hebben, voor de kant van de regering, want in crisistijd is het vaak ook maar lastig om zo'n parlement erbij te hebben dat ook nog van alles en nog wat moet vinden. Het duurt langer en het wordt ingewikkelder. Het is dan eigenlijk wel fijn om met een klein team heel helder en scherp de lijnen uit te zetten, zo van "zo gaan we het doen". Het kan heel snel de slagkracht raken van allerlei maatregelen. Dat is geen onzin, maar tegelijkertijd zegt Roos ook ... We hadden een mooie bijeenkomst over het moment waarop de Tweede Kamer voor het eerst weer bij elkaar kwam na de Tweede Wereldoorlog. Het viel mij op dat de bevrijding al een tijdje achter de rug was voordat het parlement weer bijeenkwam. Daar gingen maanden overheen. Waarom? Omdat men zei: in crisistijd is het lastig; even nog wachten, even nog wachten met dat parlement. Ook historisch is dat dus geen onbegrijpelijke reflex. Alleen daarom al hoor ik ook zeker niet bij die partijen die zeggen: als we nou die wet niet aannemen, dan zetten we druk op de ketel. Dat denk ik niet. Dan zegt de regering: oké, als jullie geen wet willen, dan gaan we wel door met de noodverordeningen. Het is juist in het belang van de democratie en de rechtsstaat dat we deze wet aannemen. Ik denk dat dat juist ook de analyse kan zijn van de wet zoals die er nu ligt inclusief amendementen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. In antwoord op deze interruptie heb ik alweer het daarop volgende stukje van mijn inbreng verteld. Dat was namelijk: als je dus heel kritisch bent ... Laat ik heel eerlijk zeggen dat ik, nu je met de verkiezingen in zicht zo veel commentaar op die wet krijgt, dacht: waar beginnen we aan? Want die wet staat gewoon een beetje symbool voor het kwaad. Wat ben je dan voor ... Nou, laat ik er geen kwalificaties aan geven, maar het is niet handig om hier zomaar voor te zijn, want het is veel simpeler om te zeggen: vrijheden inperken moeten we niet doen; weg ermee! En de regering geeft er ook nog aanleiding toe, want zij geeft de munitie en je bent klaar om te schieten. Je moet dan vooral niet je best doen om amendementen te maken om zo nog het beste ervan te maken, maar je moet alleen heel hard boe roepen en dan hard weglopen. Ik dacht: toch kan ik dat niet maken. Misschien levert het wel meer stemmen op — dat zou kunnen — maar daar zitten we hier uiteindelijk niet voor. Het gaat erom wat in deze crisis de beste aanpak is. Als we juist zeggen dat we niet met de noodverordeningen bezig kunnen blijven, maar dat we moeten kijken hoe we een betere wet kunnen krijgen, dan moeten we ook met elkaar kijken hoe we die fundamenteel kunnen verbeteren. Er is al verwarring genoeg.

Ik begon zelf met amendementen te spuien. Ook anderen kwamen ermee. Ik zag hele mooie amendementen van mevrouw Buitenweg en mevrouw Kuiken, die juist een heel goed punt hebben gemaakt van het versterken van de rol van het parlement daarin. Maar ik dacht: je loopt wel het risico dat je een batterij aan amendementen krijgt. Krijgen we dan weer nieuwe verwarring? Hoe moet dit allemaal weer bij elkaar gebracht worden? Daarom zijn we met een aantal partijen bij elkaar gaan zitten en hebben we gezegd: "Eigenlijk zien we dezelfde problemen. We willen meer betrokkenheid van het parlement, meer waarborging van de grondrechten en een kortere duur. Hoe krijgen we dat nou voor elkaar?" Daar is deze set amendementen uit voortgekomen, waarmee we met geven en nemen hebben gezegd: ja, dit is waarmee we de wet zodanig verbeteren dat we met een gerust geweten ja kunnen zeggen tegen deze wet. We kunnen echt die overtuiging hebben, en we doen dit niet als een soort misschientje en "nou ja, zo moet het dan maar". Nee, eerlijk gezegd word ik er hoe langer hoe enthousiaster van, merk ik, als ik de amendementen met de wettekst bij elkaar zie. Dat is gewoon echt een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Rest mij nog één procedureel ding en dan ben ik aan het eind van mijn inleiding. Ik trek mijn amendement op stuk nr. 19 in. Dat kon niet precies vervangen worden door een van de andere amendementen. Het amendement op stuk nr. 19 ging over een kortere duur van een verlenging. Dat kan ik hierbij intrekken.

De voorzitter:

Het amendement-Van der Staaij (stuk nr. 19) is ingetrokken.

Gaat u verder.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Wat de SGP na aan het hart ligt, zijn de waarborgen die in deze wet zijn opgenomen om de vrijheid van godsdienst en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer te beschermen. Op basis van deze wet kunnen geen beperkingen aangebracht worden wat betreft groepsgrootte bij kerkdiensten. Dit doet recht aan het feit dat de kerk, net als de woning, die ook heel bijzonder beschermd is in deze wet, vanouds een overheidsvrije ruimte is die grondwettelijke bescherming geniet en waar je als overheid niet handhavend wilt optreden. Het is dan ook goed dat de regering toegezegd heeft om gebouwen en besloten plaatsen zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Grondwet uit te zonderen van de aanwijzings- en bevelsbevoegdheden in artikel 58l. Ik heb nog wel een wat technische vraag over 58n. Mensen hebben ons daarop geattendeerd. Ligt het niet in de rede om een vergelijkbare uitzonderingsbepaling te verbinden aan artikel 58n, vraag ik nog aan de bewindslieden.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Allereerst complimenten voor het toneelstuk net. U had mij ook bijna helemaal overtuigd om voor u te gaan stemmen. Maar dat gaan we toch niet doen, want er zijn tussen ons ook wel fundamentele punten van verschil. Dat raakt ook het punt van de interpretatie van de Grondwet. U zegt dat de Grondwet regelt — dat ben ik met u eens — dat de overheid niet mag binnentreden in een kerkgebouw, maar betekent dit ook dat de overheid geen eisen mag stellen aan hoeveel mensen er bijvoorbeeld in een kerkgebouw zijn?

De heer Van der Staaij (SGP):

Deze wet zegt inderdaad: de groepsgroottebeperking geldt niet voor de religieuze bijeenkomsten, ook op grond van de Grondwet. Dat standpunt deel ik. Dat betekent dus je dat daar in de wet geen strakke norm over moet opnemen. Het betekent niet dat van kerkelijke gemeenschappen geen bijdrage wordt verwacht in de strijd tegen het virus. Het heeft alles te maken met het staatsrechtelijke punt van de scheiding van Kerk en Staat. In de discussie kwam ook even naar voren waarom het juist voor de kerken en voor het belijden van de levensovertuiging, dat in 1983 daarnaast is gezet, zo sterk geregeld is. Het is het oudste grondrecht en we hebben in het verleden nogal wat gedoe gehad rondom de vrijheid van kerken. Tot in de 19de eeuw zijn er door beperkingen in grootte nog mensen in de gevangenis terechtgekomen, omdat ze met meer dan 20 mensen bij elkaar kwamen. Er ligt dus heel veel historische gevoeligheid en het raakt heel fundamenteel aan waarden, waarvan wij, niet de SGP maar wij met elkaar, in de Grondwet hebben gezegd: dit zijn plekken die wij hele bijzondere bescherming willen geven.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dat begrijp ik ook, maar dat was niet helemaal mijn vraag. Er staat sowieso in artikel 6.1 dat er, behoudens bij de wet, vrijheid van religie is. Maar je hebt ook nog artikel 2 dat zegt dat er niet ingetreden mag worden in kerken. Dat respecteer ik ook; dat staat er ook. Dat is dus helder. Mijn vraag was: betekent het feit dat er niet handhavend kan worden opgetreden doordat je niet mag binnentreden in een kerk, dat je geen eisen mag stellen aan het aantal mensen dat er binnen mag zijn? Je kan je voorstellen dat je wel degelijk kan zeggen dat er bijvoorbeeld niet meer dan 300 — een volstrekt willekeurig getal — mensen in de kerk mogen, zoals er ook eisen gesteld worden aan bijvoorbeeld verenigingen. Het recht op vereniging is natuurlijk ook een grondrecht. Stel dat er eisen aan de groepsgrootte worden gesteld en dat dit een juridische basis vindt in een wet, is dat volgens u mogelijk? Dat is nog iets anders dan dat er handhavend opgetreden kan worden binnen een kerk.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijn stelling is de volgende. De anderhalvemeterregel geldt ook voor kerken. Die regel, die nu al een hele tijd geldt, is een forse beperking van de groepsgrootte, die ik in de weging van grondrechten proportioneel vind in deze crisistijd. Dat betekent dat er soms maar een kwart tot een derde in een kerk aanwezig kan zijn. Dat is een voorbeeld van een norm die proportioneel is en daarmee een inperking oplevert van de groepsgrootte in een kerk. Ik vind het echter een te vergaande inbreuk op die grondwettelijke vrijheid om te zeggen dat er altijd en overal, ongeacht de grootte van de kerk, een bepaalde norm moet gelden, omdat het nu crisis is. Dat vind ik inderdaad tot de vrijheid van de kerken behoren. Maar het behoort ook tot de verantwoordelijkheid van de kerken om hierin keuzes te maken, in goed overleg met de burgerlijke overheid.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dan zegt u dus: het is op zich heel goed mogelijk dat de overheid grenzen stelt aan het aantal mensen dat in een kerk kan zitten. In dit geval bijvoorbeeld door het verordonneren van de anderhalvemetermaatregel. Wat betreft de groepsvorming zegt u dat u er ongemakkelijk mee bent, omdat dit vrij ongedifferentieerd is. De ene kerk is immers veel groter dan de andere. Dat geldt natuurlijk ook voor theaters: het ene theatergebouw is ook veel groter dan het andere. Daarmee gaat het niet zozeer om het principe dat de overheid er geen eisen aan kan stellen, als wel dat u het specifieke voorstel van de groepsgrootte te weinig gedifferentieerd vindt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ja, voor een deel ben ik het daarmee eens. Voor een deel ook niet. Of je een groepsgroottebeperking hebt voor een snackbar of een kerk vind ik wel verschil uitmaken, ook grondwettelijk. Je kan het voor een snackbar regelen op grond van gedelegeerde wetgeving en voor een kerk kan dat niet op die manier, vanuit die vrijheid van godsdienst.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ten slotte. De vergelijking met een snackbar zou ik niet hebben getrokken. Ik zou wel de vergelijking willen trekken met een vereniging en een verenigingsgebouw. Die zijn ook beschermd, want je hebt ook vrijheid van vereniging. Is dat volgens de heer Van der Staaij wel vergelijkbaar, dus dat de groepsgrootte niet zo ongedifferentieerd mag worden opgelegd, waardoor het een inbreuk zou kunnen zijn op de vrijheid van vereniging? Zou u wat dat betreft de vrijheid van vereniging op hetzelfde niveau zetten als de vrijheid van religie?

De heer Van der Staaij (SGP):

Vereniging is zwakker geformuleerd in de Grondwet. Ik denk dat beter een vergelijking kan worden gemaakt met vergadering en betoging. Dit raakt meer aan de mogelijkheid om kritiek uit te oefenen. Voor politieke vergaderingen en demonstraties gelden grotere aantallen, vanuit het bijzondere belang. Voor politieke vergaderingen en betogingen gelden niet dezelfde beperkingen als voor het eetcafé. Dat vind ik terecht. Je ziet dus dat er heel wat differentiatie is. Op het eerste gezicht lijkt het alsof het overal 30 is, maar niet bij de kerken. Maar als je het plaatje wat rustiger bekijkt, dan zie je dat het een veel gedifferentieerder beeld is. Op vliegvelden is het ook anders. Ook hoor ik niemand erover dat nu in de regels staat dat je voor noodzakelijke vergaderingen van een instelling of bedrijf met tot 100 mensen bij elkaar mag komen. Er zijn ontheffingen voor de culturele sector. Het is dus eigenlijk een heel divers beeld. Ik zou zo'n regel van 30, juist voor een inperking van de vrijheid van kerken, echt te vergaand vinden. Dit past niet bij de heel precieze afweging die bij dit grondrecht nodig is.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb al gezegd dat buiten kijf staat dat ook van kerkelijke gemeenschappen een bijdrage kan worden verwacht bij het tegengaan van het virus. Ze hebben zich in de afgelopen tijd zeer ingespannen om coronarichtlijnen zorgvuldig toe te passen en te handhaven. Ik heb hiervoor veel respect. Mede hierdoor lijkt het besmettingsrisico in kerken op dit moment gelukkig heel laag. Je ziet een veel hoger percentage besmettingen in thuissituaties, horecasituaties en werksituaties. Ik vind dat de vraag hoe je het virus het meest precies kunt raken steeds moet meewegen in de te nemen maatregelen.

We hebben steeds gepleit voor zo veel mogelijk maatwerk. Ik denk dat maatwerk ook echt belangrijk is voor het behoud van draagvlak. Ik zeg daar het volgende bij: als we weten dat het over twee weken is opgelost, kunnen we iets makkelijker praten. Je kunt daar dan ook iets grover naartoe gaan. Maar als je weet dat dit allemaal wat langer kan duren, dan is maatwerk belangrijk.

Voorzitter. Gelukkig heeft de minister in juni aangegeven dat hij met maatwerk komt en dat de benadering van een maximum van 30 personen, ongeacht de grootte van het gebouw, voorbij was. We hebben het daar gisteren in het vragenuur even over gehad. Het heeft veel mensen pijn gedaan dat naar aanleiding van alle commotie van zondag nu overhaast besloten lijkt te zijn om de maatwerkgedachte overboord te kieperen. Ik heb nog even teruggekeken in de memorie van toelichting van de wet. Ik lees daarin op pagina 33 het volgende: "Met dit wetsvoorstel wil de regering ervoor zorgen dat de uitoefening van grondrechten, ook in geval van opleving van het virus, zo veel mogelijk doorgang kan vinden. Dit wetsvoorstel regelt daarom dat eventuele beperkingen van groepsvorming niet gelden voor godsdienstige samenkomsten, maar ook niet voor demonstraties". Let wel, ik herhaal: ook in geval van opleving van het virus. Deze wet maakt dus de keus om, juist gelet op de toetsing aan grondrechten, hier meer maatwerk te leveren. Dit gebeurt niet alleen om het virus zo precies mogelijk te raken, maar ook als grondwettelijke plicht. Mijn vraag is: hoe verhoudt dit uitgangspunt zich tot wat er maandag gebeurde? Hoeveel is de uitoefening van grondrechten, zoals in de wet verwoord, nu waard als onder grote druk dringende en vergaande adviezen worden gegeven om weer helemaal af te schalen? Daarom is onze wens dat de minister opnieuw met de kerken in gesprek gaat om te bezien wat vanuit de maatwerkgedachte mogelijk is in de coronawet.

De heer Van Dam (CDA):

Ik begrijp heel erg goed dat collega Van der Staaij dat punt van die kerken zo prominent naar voren brengt. Ik zou het tenminste raar vinden als hij dat niet zou doen. Nu is het punt dat er denk ik wat verschil zit tussen de kerkgang in de achterban van de heer Van der Staaij en wellicht de kerkgang in mijn achterban. Hoewel, ik zat afgelopen zondag met 23 man in de kerk. Bij meneer Van der Staaij hoor ik aantallen van 600, dus dan heb je een heel ander verhaal. Wat volgens mij hier een heel belangrijke discussie in is — dat wordt misschien niet altijd begrepen in orthodoxe kring — is dat heel veel Nederlanders hier geen grondrechtendiscussie van maken, maar gewoon denken: "Ik mag niet naar het theater, de voetbalclub en noem maar op, maar zij gaan wel naar de kerk." Dat voel ik ook. Ik snap dat. Misschien dat je dit minder hebt als je de kerk anders beleeft. Kan meneer Van der Staaij uitleggen hoe dit door hem of door zijn achterban wordt beleefd? Al die anderen moeten zich het theater enzovoorts ontzeggen. Dat is toch ook een relevant onderdeel van de maatschappelijke discussie?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ja, dat erken ik zeker als een zeer relevant onderdeel van de maatschappelijke discussie. Ik begrijp ook heel goed dat mensen die grote aantallen bij kerkdiensten zien, de wenkbrauwen fronsen en zeggen: waarom voor mijn pleziertjes niet? Als je de kerkdienst ziet als een soort van poppenkast, is het niet gek dat je die op dezelfde manier behandeld wil zien als het theater. Maar als je de kerkdienst ziet als iets wat juist het meest wezenlijke is in je mens-zijn ... En het gaat over mensen die natuurlijk ook te maken hebben met beperkingen voor sportscholen, restaurants, reizen en noem maar op; daar kan ik ook mezelf toe rekenen. Het zijn niet andere mensen; het zijn dezelfde mensen. Als dit als heel wezenlijk wordt ervaren — eigenlijk het meest wezenlijke in het leven; het is daarom ook niet voor niets zo sterk verankerd in onze Grondwet — betekent dat eigenlijk dat dat, de ontmoeting met God, het belangrijkste in je leven is. Juist in crisistijd wordt dat misschien juist nog sterker ervaren als de plek om rust te vinden en te ervaren dat God degene is die werkelijk helpen kan en bevrijding kan geven van alle nood, verdriet en angst en ook als de plaats voor steun, troost en nabijheid. Ik zal me inhouden, voorzitter, want ik besef dat ik hier erg makkelijk lang over praat, omdat het mijn hart heeft, maar het is ook de bedoeling om het hier met elkaar een beetje compact te houden. Misschien is dit het diepste antwoord dat ik kan geven, zoals ik onlangs in een gesprek nog tegen iemand heb gezegd: stel je eens voor dat het waar is, dat het niet zomaar een soort eigen hobby is — ieder zijn hobby — maar dat het waar is en dat er een God is die leeft en die met zijn Woord tot mensen roept ... Stel je eens voor dat het waar is dat we een ziel hebben voor een eeuwigheid en dat het niet alleen gaat om het doorkomen van deze tijd, maar dat we daar ook een leven na willen ... Als dat allemaal echt waar zou zijn — ik geloof dat dat zo is — dan besef je in een keer hoe belangrijk dat is. Als je inderdaad denkt dat het maar een beetje ... Nou, laat ik er geen negatieve kwalificatie aan verbinden, maar als je zegt dat je dat allemaal niet zo gelooft, dan kan er een verleiding zijn om het allemaal maar op dezelfde manier te zien als de eerste de beste vrijetijdshobby.

De heer Van Dam (CDA):

Ik vind het heel ingewikkeld om hier in deze context een enorm debat over te voeren. Met alle respect voor datgene wat de heer Van der Staaij zegt, wil ik alleen wel het volgende zeggen. Er zijn in Nederland natuurlijk ook mensen die zondagmiddag naar Ajax gaan bijna met dezelfde kwalificaties als het belangrijkste in hun leven kunnen omlijsten als de heer Van der Staaij nu doet. Grondwettelijk en qua intentie snap ik dat het van een totaal andere orde is, maar ik denk dat we elkaar helpen door allebei die belangen in beeld te zien en ook dit samen op te lossen. Dat is eigenlijk ook een beetje de zoektocht voor mij.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat begrijp ik, dat respecteer ik en dat waardeer ik. Zo zie ik dat ook. Ik snap dat dit ook heel veel mensen niet overtuigt en dat ze hun schouders erover ophalen, maar ik probeer eerlijk aan te geven waarin dat belang zit. Maar dat luistert zo nauw, ook een beetje omdat het wel dezelfde mensen zijn die ook allerlei dingen doen en omdat er ook kwetsbare mensen zijn die geen geld hebben voor een mooi kaartje voor Carré om daar bij elkaar te komen maar die wel in die kerk steun en troost vinden.

De heer Hijink (SP):

Ik viel toch wel een beetje over de manier waarop de heer Van der Staaij eigenlijk stelt dat iedereen die kritiek heeft op die grote bijeenkomsten van 600 mensen in een kerk, de kerk maar zouden zien als een soort poppenkast en dat hun eigen hobby's ook van minder waarde zouden zijn dan de kerkdiensten waar de heer Van der Staaij en consorten iedere week naartoe gaan en waar zij heel veel aan hebben. Er zijn natuurlijk talloze andere bijeenkomsten waar mensen met evenveel energie naartoe gaan en waar ze evenveel inspiratie opdoen en beleving vinden. De heer Van Dam noemde het voetbalstadion. Je kunt ook carnaval noemen en je kunt partijbijeenkomsten noemen. Er zijn tal van plekken waar mensen geïnspireerd raken en beleving voelen. Dan vind ik het niet helemaal oké als de heer Van der Staaij zegt: dat is allemaal maar spielerei, maar die kerkdiensten zijn waar het echt om gaat en daarom hebben wij recht op een uitzonderingsgrond. Als we het debat op die manier voeren, dan doe je heel veel mensen tekort die niet iedere week in de kerk zitten.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben blij dat de heer Hijink verwoordt hoe dit op hem overkomt, want dat geeft mij de gelegenheid om dat recht te zetten. Het is zeker niet mijn intentie om andere mensen weg te zetten door te zeggen dat het er allemaal niet toe doet. Ik snap heel goed dat je aan allerlei andere dingen ook vreugde kan ontlenen. Ik heb alleen geprobeerd naar voren te brengen dat ik dit toch van een andere orde vindt, omdat dit het diepste van je mens-zijn raakt. Dat is oprecht mijn overtuiging. Ik serveer daar andere mensen niet mee af, maar dat is hoe ik erin sta en hoe ik het wezenlijk zie, zonder dat ik daarmee probeer anderen onrecht aan te doen.

De heer Hijink (SP):

Dat mag, maar het gaat mij er ook om dat er hele oprechte zorgen zijn over de volksgezondheid, bijvoorbeeld als het gaat om die massabijeenkomsten die nog steeds worden gehouden in kerken: 600 mensen bij elkaar in een afgesloten ruimte, waar ook nog gezongen wordt. De hele wereld weet dat dit de ideale plek voor het virus is om zich te verspreiden, ook als men zich aan de 1,5 meter afstand houdt. Als er dan heel veel kritiek komt vanuit de samenleving op dat soort bijeenkomsten, vind ik dat je als kerkgemeenschap ook naar jezelf moet kijken. Als je dan een beroep wilt doen op een uitzonderingsgrond, zal je toch extra voorzichtig moeten zijn en desnoods op eigen houtje die groepsgrootte moeten terugdringen, wil je niet in deze discussie verzanden en uiteindelijk dus met veel strengere afspraken te maken krijgen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb al beklemtoond dat er zeker ook een eigen verantwoordelijkheid is. Ik wil op mijn beurt het beeld betwisten dat er zomaar wat gedaan werd daar. Juist omdat men het zo belangrijk vond, had men heel erg geïnvesteerd in allerlei maatregelen voor ventilatie en wat dies meer zij. Wetenschappelijke literatuur was over tafel gegaan, zodat dit op deze manier kon. Er mag natuurlijk over gepraat worden om dat op een andere manier te doen. Goed overleg tussen kerken en overheid vind ik na deze situatie aangewezen. Dat heb ik ook gelijk gezegd. Als er van iedereen afschaling wordt verwacht in het kader van het verminderen van contactmomenten, vind ik het legitiem om de vraag bij kerken neer te leggen welke verantwoordelijkheid zij daarin kunnen laten zien. Dat is wat mij betreft een terechte oproep.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ook bij begrafenissen zijn de normen voor groepsgrootte in de achterliggende maanden als zeer knellend ervaren. Als je zelfs niet bij de begrafenis van broer, zus, opa of oma kunt zijn, is dat verdrietig en heel pijnlijk. Het viel mij op dat uitvaarten niet bij de wet uitgezonderd zijn voor het stellen van een maximumaantal bezoekers. Zou dit niet iets zijn om nadrukkelijk in de ministeriële regeling op te nemen? Dan heb ik het erover om bij het aanwijzen van plaatsen waar groepsgroottebeperkingen gelden de niet-kerkelijke uitvaartdiensten te ontzien.

Voorzitter. In een interruptiedebatje hadden we het al even over de vaccinatieplicht. Ik vraag of de minister ook in dit debat nog wil bevestigen, in het licht van de ruis die op dit punt ontstaan is, dat dit wetsvoorstel op geen enkele manier een grondslag kan bieden voor gedwongen vaccinatie en dat dus ook de bepaling over het stellen van regels over hygiënemaatregelen en beschermingsmiddelen, artikel 58j, hier geen ruimte voor biedt.

Mevrouw de voorzitter. Vorige week kwam in het coronadebat de mogelijkheid van een mondkapjesplicht voorbij. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gezegd dat artikel 58j hier een mogelijkheid toe biedt, onder voorwaarde van noodzaak en evenredigheid. Maar dat was dus wel even een punt waarbij ik dacht: hoe werkt dat nu in deze wet? Als je nu ziet dat juist onder experts de opvattingen over het nut van niet-medische mondkapjes uiteenlopen, in hoeverre kun je dan op basis van dit artikel een mondkapjesplicht afdwingen?

Voorzitter. In het voorjaar hebben we gezien hoe zwaar de bezoekbeperkingen waren voor zorginstellingen. Drie maanden lang was een bezoekje aan man of vrouw, vader of moeder niet mogelijk. En juist in zo'n moeilijke tijd is er behoefte aan contact met naasten. We weten allemaal dat beeldbellen heel mooi is, maar dat het verbleekt bij echte bezoekjes. We hebben daarom het amendement-Van Brenk meeondertekend dat op het punt van het bezoekrecht voor bewoners van tehuizen en instellingen een verbetering behelst.

Voorzitter. Ik heb aangegeven dat de coronawet niet alleen ervoor moet zorgen dat onze rechten en vrijheden beter zijn beschermd, maar dat ook de democratische controle op de coronamaatregelen wordt versterkt. Voor ons een belangrijke voorwaarde voor steun voor de wet is dat niet de regering, maar het parlement het laatste woord heeft, en dat ook de vangnetbepaling uit de wet geschrapt wordt. Dat was toch een vrijbrief om maatregelen te nemen waarvan we niet precies weten wat dat allemaal zou kunnen behelzen. Dat zijn punten die via amendementen verbeterd worden, bijvoorbeeld het amendement van collega Buitenweg op stuk nr. 30, voortbordurend op een eerder amendement van de collega's Buitenweg en Kuiken. Een procedure waarbij de Tweede Kamer kan besluiten al dan niet in te stemmen met ministeriële regelingen vind ik ook een hele fundamentele verbetering van het wetsvoorstel. Nog wel de vraag: is het de bedoeling dat er één ministeriële regeling komt waarin alle regels tegelijkertijd worden opgenomen, of dat er meerdere regelingen naast elkaar komen? Wij denken dat dat ook voordelen heeft, dat je dan niet — zeg maar — in één keer nee zou zeggen tegen een heel pakket, terwijl er misschien onderdelen of regelingen in zijn waar je wel voorstander van bent.

Wij steunen ook het amendement op stuk nr. 32 van collega Van Dam en medeondertekenaars, dat erover gaat dat de verantwoordingsplicht van burgemeesters en voorzitters van de veiligheidsregio's aan de gemeenteraden worden versterkt. Wanneer verwacht het kabinet dat er weer lokaal maatwerk mogelijk is? En hebben de burgemeesters daarvoor inmiddels het juiste gereedschap? Dat is ook weer: zo veel mogelijk terug naar de normale, lokale verhoudingen, als dat door de omstandigheden van de crisis ook weer kan.

Voorzitter. Dan de handhaving. We hebben er meermaals voor gepleit om de coronamaatregelen zo veel mogelijk als dringende adviezen vorm te geven in plaats van in juridisch beton gegoten verplichtingen, aansluitend bij de eigen verantwoordelijkheid van iedereen en van de samenleving als geheel; dus dat die voorop blijft staan. Handen wassen, thuisblijven bij klachten, het dragen van een mondkapje, het is allemaal niet wettelijk verplicht, maar toch houden mensen zich er behoorlijk goed aan. De afstandsnorm is wel afdwingbaar. Het belang van afstand houden is onmiskenbaar, maar het is tegelijkertijd met afstand de maatregel die het maatschappelijk leven het meest op zijn kop zet. Wat normaal een liefdevol gebaar heet, is in coronatijd strafbaar. Ik waardeer dat de nota van wijziging nog een verduidelijking heeft aangebracht, dat de bepaling niet zo rigide is als eerder in de wet stond en dat de spontane kus van een kleinkind aan een oma op straat niet gelijk een strafbaar feit is. Naast een relativering van deze norm is het daarom ook belangrijk dat de overheid een zeer terughoudend boetebeleid hanteert. De SGP steunt daarbij het amendement van de VVD om de boete voor coronaovertredingen fors te verlagen en ervoor te zorgen dat de coronaboete niet ten koste gaat van de vog.

Voorzitter. In een unaniem aangenomen motie samen met collega Klaver heeft de Kamer opgeroepen om te onderzoeken hoe ten aanzien van de anderhalvemetermaatregel de rol van het strafrecht verder kan worden teruggedrongen ten gunste van dringende adviezen en richtlijnen. En ik zal eerlijk zeggen dat ik ook nog heb gekeken of ik dit zelf vanuit deze wens niet wat beter in deze wet zou kunnen regelen, maar ik heb ook gemerkt dat dat een heel ingewikkelde puzzel is. Daarom heb ik ook op dit punt dus geen amendement ingediend, en respecteer ik dat er is gezegd: dit is zo'n duidelijke basale norm, daar kunnen we nu niet in differentiëren. Maar het legt wel nog meer verantwoordelijkheid bij de handhaving, dus dat daarbij ook nadrukkelijk wordt gekeken onder welke omstandigheden naar het boeteboekje gegaan wordt. En ook het hele palet van juist eerst waarschuwen in situaties en niet te makkelijk burgers op de bon slingeren, vinden we bij dit onderdeel een belangrijke zaak. Ik vraag ook nog over de motie met collega Klaver: hoe staat het met het onderzoek en is de minister van plan om in betere tijden de mogelijkheid van een boete — om het zo te zeggen — "uit te zetten"? Zouden die mogelijkheden er ook zijn voor de langere termijn?

De coronawet moet zo kort mogelijk van kracht zijn. Aan het doel van de wet, het tegengaan en bestrijden van het virus, moet zo zorgvuldig mogelijk invulling worden gegeven. Om dit beter in de wet te verankeren, zijn drie amendementen ingediend, juist over de reikwijdte en de duur, die wij ook hebben medeondertekend. Het amendement-Groothuizen op stuk nr. 27 brengt de duur van de wet terug tot drie maanden. Ik had het amendement op stuk nr. 19, dat ik zelf op dit punt had ingediend, net al ingetrokken, zodat dat geen deel hoeft uit te maken van de verdere behandeling.

Daarnaast is er nog het amendement-Van der Graaf op stuk nr. 31 dat de reikwijdte van de wet aanscherpt. Telkens als er gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheden, moet de regering heel duidelijk maken dat een minder vergaande regeling om de grondrechten in te perken niet mogelijk is. Ook zegt dit amendement dat maatregelen die bij ministeriële regeling of algemene maatregel van bestuur worden genomen, moeten worden afgeschaald zodra dit kan. Tot slot op dit onderdeel: we willen dat telkens voordat de regering de wet wil verlengen, er een advies komt van de Raad van State om te kijken of de genomen maatregelen nog proportioneel zijn. Dat geeft het parlement ook houvast bij de beoordeling van de voorgestelde regels. Ook willen wij graag dat de minister bij een eventuele verlenging duidelijk maakt hoe het perspectief ten aanzien van het beëindigen van de maatregelen eruitziet. Samen met andere partijen hebben we op stuk nr. 26 een amendement ingediend dat het kabinet hiertoe verplicht.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Ik heb aangegeven waarom wij de gedachte steunen dat er een wet moet komen als opvolger van de noodverordeningen zolang deze crisis duurt. Ik heb aangegeven dat wij menen dat met een aantal amendementen vanuit de Kamer het wetsvoorstel daarvoor een solide basis biedt. Natuurlijk moeten we ook steeds weer bezien hoe dat in de praktijk uitpakt. Grondig evalueren hoort ook bij wetgeving zoals deze. Ik wil mij nog aansluiten bij de opmerkingen die door collega Van Dam zijn gemaakt over het staatsnoodrecht. Het is inderdaad een wat juridisch debat. Aan het begin hoorde ik de PVV bijna verwijtend zeggen dat het wel erg juridisch wordt, maar ik denk dat naast alle beleidsdebatten en beschouwende debatten die we hebben gehad, het er juist op aankomt om te zeggen: allemaal mooi, allemaal prachtig, maar hoe gaan we het nu met elkaar netjes regelen? Ik hoop dat zo veel mogelijk partijen, ook misschien met aanvullende amendementen, zullen zeggen: zo is het netjes geregeld, het is jammer dat het moet maar in de huidige omstandigheden is dit de best mogelijke benadering.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Kuiken namens de PvdA.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Iedereen in dit huis voelt hoe ingrijpend de coronamaatregelen zijn. En als je niet voelt of gelooft dat er een pandemie is en dat we een probleem hebben, dan wil je geen regels, dan wil je geen noodverordening en dan wil je al helemaal geen wet. Ik denk ook niet dat ik vandaag die mensen hier kan overtuigen van de noodzaak daarvan. Maar als je er wel van overtuigd ben dat we het samen moeten doen en dat er daarom dus maatregelen nodig zijn, hoe moeilijk en ingewikkeld af en toe ook, dan moet je dat netjes doen.

Mijn fractie had er heel veel begrip voor dat we in het begin met een noodverordening hebben gewerkt. Er was immers sprake van een totaal unieke, nieuwe crisissituatie, waarin acuut gehandeld moest worden. Maar we hebben ook van het begin af aan gezegd dat je dat niet kan blijven doen. Want noodverordeningen — dat heeft het woord al in zich — doe je in een acute situatie voor een tijdelijke periode en niet voor een periode van zeven maanden, waarmee we nu te maken hebben, een periode die misschien nog wel veel langer kan duren, omdat we niet weten wanneer het einde van deze pandemie in zicht is en we niet weten wanneer we een goed werkend vaccin hebben. Dat maakt dus dat goede wetgeving voor de hand ligt. Wetgeving waarin je maatregelen kunt afspreken, maatregelen waarmee je het oneens kunt zijn, maatregelen waar je voor kunt zijn, maar dan in ieder geval wel op een nette manier geborgd met een goede democratische controle, zowel in dit huis, dus in de Tweede Kamer, als ook op lokaal niveau.

Voorzitter. De eerste versie van de wetgeving die het kabinet ons heeft voorgespiegeld, was niet goed genoeg. Er was terecht veel kritiek op. De tweede versie van het wetsvoorstel had verbeteringen in zich, onder andere het feit dat je niet meer achter de voordeur kunt ingrijpen, maar toch hadden wij nog wensen. Dat is mede de reden dat we samen met andere partijen hebben gekeken hoe wij denken dat deze wetgeving eruit moet zien. Die democratische controle moest dus beter verankerd worden en dat maakt ook dat we een aantal amendementen gezamenlijk hebben ondertekend en ingediend om dat wetsvoorstel op een aantal fundamentele punten aan te passen. Met de amendementen die voorliggen, waarvan ik ook verwacht dat ze een positief oordeel krijgen van het kabinet, willen we juist op die punten het wetsvoorstel verbeteren. Het gaat over die democratische controle, zowel bij ons als op het lokaal niveau, het gaat over verkorting van het wetsvoorstel van zes naar drie maanden, het gaat over verlaging van de boete, ervoor zorgen dat er geen strafblad meer volgt, en het afdwingen om eigenlijk in alle gevallen bezoekrecht toe te staan. Dus het gaat over een aantal hele fundamentele zaken, waarvan zowel de samenleving als wijzelf hebben gevoeld dat daar wijzigingen nodig waren.

Voorzitter. Die amendementen en het aannemen daarvan zijn ook randvoorwaardelijk voor mijn fractie om voor te kunnen stemmen. Maar er is nu een meerderheid en als het kabinet positief oordeelt, denk ik dat we daarmee een pakket, een wetsvoorstel hebben liggen dat daarmee ook onze goedkeuring kan wegdragen en dat helpt om alle maatregelen die er komen op een goede manier te toetsen.

Dat neemt niet weg dat daarmee de ingewikkeldheid niet klaar is, want dit wetsvoorstel regelt bijvoorbeeld nog niets over het wel of niet verplichten van een mondkapje. Dit wetsvoorstel regelt nog niets over welke maatregelen je nog aanvullend wilt nemen, want feitelijk is het nog steeds een kader. Maar het wetsvoorstel regelt wél, op een moment dat het kabinet een beslissing wil nemen, dat we in ieder geval hier die toetsing moeten houden om te kijken of we dat willen bekrachtigen of dat we dat niet willen bekrachtigen.

Voorzitter. Het debat volgende in de afgelopen maanden en vooral de afgelopen weken, bekroop me ook af en toe het gevoel: met wat hebben we nou een groter probleem, door ons zorgen te maken over de maatregelen die het kabinet wél neemt, of ons bijna zorgen te moeten maken over de maatregelen die het kabinet níet neemt? Dat laat ook wel zien dat een wetsvoorstel niets biedt op het moment dat je niet handelt, op het moment dat je geen eenduidigheid biedt en dat je ook geen overeenstemming hebt over de maatregelen die je gezamenlijk zou willen nemen.

Dat brengt mij tot een paar laatste opmerkingen. Er zijn heel veel technische vragen gesteld. Daar sluit ik me kortheidshalve bij aan, maar een wetsvoorstel stelt natuurlijk niets voor op het moment dat we de randvoorwaarden niet op orde hebben; als er geen goed testbeleid is; als er geen goed bron- en contractonderzoek mogelijk is; op het moment dat de crisiscommunicatie te wensen overlaat. Dan sta je nergens. Dit biedt alleen maar een kader om datgene wat het kabinet wil goed juridisch te verankeren.

We moeten ook een beetje voorkomen dat wij straks een soort voorstellenmachine worden om te corrigeren waar we het kabinet niet goed in vinden opereren, of waarin we ze te zwabberig, te laks of te laat vinden opereren. Want dat zou eigenlijk een verkeerde rol en een verkeerd mechaniek zijn van dit wetsvoorstel. Ik zie het wél zo dat het kabinet adviezen brengt, beleidsmaatregelen voorstelt, met regelingen komt en dat wij vervolgens toetsen of we dat wel of niet verstandig vinden. Want als het andersom gaat werken, wordt dit ook een wetsvoorstel zoals we dat niet bedoeld hebben. Dan zijn wij voortdurend aan zet bij iets wat gemanaged moet worden door het kabinet. Dat blijft wel een voortdurende zorg.

Dan mijn laatste punt. Waarom breng ik dat zo nadrukkelijk? Ik noem als voorbeeld alleen al vanochtend, toen was minister De Jonge iets te laat. Dat geeft niks, want hij was bij het Amphia Ziekenhuis vanwege de sneltesten. Maar vervolgens werd hem de vraag gesteld: wie mogen er straks gebruikmaken van die sneltesten? Toen was het eerst: de vitale beroepen, toen was het iedereen die misschien in contact is geweest met iedereen, of misschien iedereen die de CoronaMelder heeft gedownload en een notificatie heeft gehad. Daarmee worden weer beloftes of voorspellingen gedaan die vervolgens misschien niet waar te maken zijn. Vandaar mijn vraag: het kabinet gaat dit wetsvoorstel halen, maar laat het daarbij ook de bescheidenheid tonen om ervoor te zorgen dat we zonder gericht beleid, zonder duidelijke maatregelen, zonder goeie randvoorwaarden nergens zijn. Dan is dit wetsvoorstel ook een lege huls.

Ik ben nog één laatste vraag vergeten die ik wel moet stellen; dat is ook een beetje een omissie van onze kant. Het betreft namelijk Caribisch Nederland. Ik had er niet over nagedacht dat ook de BES-eilanden direct door dit wetsvoorstel worden geraakt. Ik weet dat een aantal eilanden binnen de BES graag een ontheffing willen. Tegelijkertijd heeft bijvoorbeeld op Bonaire het debat nog helemaal niet plaatsgevonden. Dus ik zou graag van het kabinet willen weten hoe het nu precies zit. Is er ook op de eilanden draagvlak om daadwerkelijk wel of niet tot een ontheffing te komen? Wat betekent dat dan? En wat betekent het als er geen ontheffing komt?

Mijn allerlaatste opmerking gaat over mevrouw Van der Graaf, die straks mag spreken op haar verjaardag. Ik wens haar een hele fijne verjaardag, ondanks dat wij vandaag vooral in dit huis zullen zitten. En ik wens haar veel succes en sterkte straks bij haar inbreng.

Dank u wel, voorzitter.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Dank u wel. En van harte gefeliciteerd, mevrouw Van der Graaf.

Dan geef ik nu het woord aan de heer Veldman namens de VVD.

De heer Veldman (VVD):

"Tijdelijke bepalingen in verband met maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn". Voorzitter, dit is de volledige titel van de wet die wij vandaag en morgen bespreken. In deze titel zitten zowel het ongemakkelijke als het noodzakelijke van deze wet, gevat in woorden als "tijdelijke bepalingen", "maatregelen ter bestrijding van de epidemie" en "langere termijn". Een wet die de juridische grondslag geeft voor het nemen van maatregelen voor de bestrijding van het coronavirus. Een wet die helaas de noodzakelijke beperking van een aantal van onze vrijheden juridisch mogelijk maakt. Een wet die onder normale omstandigheden niemand wil, maar die nu wel nodig is. Kortom, een wet waarover de nodige maatschappelijke onrust is ontstaan.

Laat ik er heel duidelijk over zijn: ik begrijp die onrust. Ik begrijp die onrust en het gevoel dat de minister van Volksgezondheid met één pennenstreek de ruimte c.q. de macht krijgt om onze vrijheid, onze manier van leven, in te perken. Ik begrijp die onrust als ik kijk naar de eerste consultatieversie van de wet die het kabinet had opgesteld. Die versie was geen goede wet.

Het wetsvoorstel dat nu bij de Tweede Kamer is ingediend, is aanmerkelijk verbeterd. Je zou haast kunnen zeggen dat er een heel nieuwe voorstel ligt. Om een aantal goede aanpassingen te noemen: het kunnen ingrijpen achter de voordeur is uit de wet gehaald. En terecht. Zo blijft het huisrecht geborgd. Het is belangrijk dat mensen niet de angst hoeven te hebben dat de overheid zomaar kan optreden binnen de vrijheid van hun eigen huis. Daarmee respecteren we het fundamentele belang van het huisrecht zoals verankerd in onder meer artikel 10 van de Grondwet. Er vindt een betere en bredere integrale belangenafweging plaats bij het vaststellen van ministeriële regelingen. Lees: het is niet alleen de minister van Volksgezondheid die bepaalt wat er wel of niet gebeurt. Hij moet dat afstemmen met de minister van Justitie en Veiligheid en met de minister van Binnenlandse Zaken en in overeenstemming met andere betrokken vakministers, bijvoorbeeld de minister van Infrastructuur en Waterstaat als het om het openbaar vervoer gaat. De duur van de wet wordt door het kabinet teruggebracht van één jaar naar zes maanden. Het parlement wordt niet achteraf geïnformeerd, maar er vooraf bij betrokken.

Deze en nog diverse andere aanpassingen die het kabinet heeft aangebracht, hebben de zorgen over de wet helaas bij velen nog niet weggenomen. Mensen maken zich zorgen over de impact die deze wet volgens hen heeft op hun dagelijkse leven. Ze vragen zich af waarom de noodverordeningen niet voldoende zijn en welke vrijheden er met deze wet nog verder kunnen worden ingeperkt. Dat zijn vragen die wij hier in het debat vandaag en morgen met elkaar voor een groot deel beantwoorden, maar vooral ook vragen die duidelijk richting de samenleving door de minister beantwoord moeten worden, zodat iedereen weet waar hij of zij aan toe is.

Graag hoor ik van de minister of hij de maatschappelijke onrust herkent en wat er de afgelopen weken gedaan is om deze weg te nemen. Hoe wordt ervoor gezorgd dat er een degelijke, duidelijke uitleg wordt gegeven van nut, noodzaak, doel en impact van de wet? Hoe gaat de minister deze wet uitleggen aan de samenleving en waar kunnen mensen terecht als ze vragen hebben?

Zoals gezegd, het bij de Kamer ingediende wetsvoorstel is stukken beter dan de consultatieversie, maar we zijn er nog niet. Het kan en moet nog beter. Graag wil ik ingaan op een aantal elementen in de wet waarvan de VVD graag ziet dat die beter geregeld worden.

Een belangrijk element in de wet is de democratische controle. In essentie is dat de reden van deze wet. We werken nu met noodverordeningen. Zoals dat tot nu is gegaan, heeft dat praktisch gezien gefunctioneerd, maar formeel zet het zowel het parlement als gemeenteraden buitenspel. Met artikel 7 van de Wet publieke gezondheid kan de minister van Volksgezondheid aanwijzingen geven en maatregelen opleggen, en dus zonder formele parlementaire controle ingrijpen in ons leven.

Voorzitter. Dat is allemaal begrijpelijk en voorstelbaar bij een kortdurende crisis, als er bijvoorbeeld ergens een fabriek ontploft en er acuut in het belang van de volksgezondheid ingegrepen moet worden. Beperkende maatregelen kenmerken zich dan meestal door het kortdurend karakter. Nu zijn we echter al zeven maanden onderweg, zeven maanden met beperkende maatregelen zonder een formele rol van het parlement. Dat is niet alleen raar en onwenselijk, maar laat direct de noodzaak van deze wet zien. Maar het kan en moet nog beter dan nu in de wet is geformuleerd. Betrokkenheid van de Kamer bij een ministeriële regeling via een lichte voorhang is mooi, maar de mogelijkheid tot het wel of niet bekrachtigen is beter. Dat past bij een democratische rechtsstaat. Juist in het belang van het hebben van draagvlak voor maatregelen, is een versterkte positie van de Kamer wenselijk. Deelt de minister deze aanpassing, vormgegeven in het amendement op stuk nr. 30 met als eerste indiener mevrouw Buitenweg?

Voorzitter. Niet alleen op nationaal niveau is deze democratische controle noodzakelijk. Ook op lokaal niveau is verantwoording en controle een belangrijk en gekoesterd instrument. In de wet wordt de positie van gemeenteraden verstevigd, maar met het amendement op stuk nr. 32 wordt die democratische controle verder versterkt. De gemeenteraad moet de mogelijkheid hebben om deze controlerende taak goed uit te voeren, zowel ten aanzien van het gevoerde beleid als ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheid van de voorzitter van de veiligheidsregio. Zoals wij niet willen dat de overheid ongecontroleerd haar gang kan gaan, zo willen lokale raden dat op hun beurt ook niet. Daartoe moeten zij de instrumenten krijgen om dit te waarborgen.

Voorzitter. De VVD hecht uiteraard aan het handhaven van maatregelen, zo ook van de coronamaatregelen. De afgelopen weken zagen we dat er verschillende illegale danceparty's of feesten werden georganiseerd, waar veel mensen aanwezig waren die zich niet aan de maatregelen hielden, waar geen namen geregistreerd werden, maar waar uiteindelijk ook geen boetes werden uitgedeeld. Hoe kan dat, vraag ik de minister. Het argument "daar is geen beginnen aan" valt volgens mij niet uit te leggen. Wat hebben onze handhavers nodig om de maatregelen goed te kunnen handhaven en een boete uit te kunnen delen daar waar regels evident worden overtreden? Kortom, hoe gaat het handhaven bij maatregelen conform artikel 58h en artikel 58i in de praktijk werken?

Voorzitter. In de wet en in de maatregelen an sich wordt op een aantal punten, zoals het maximaal aantal bezoekers, een uitzondering gemaakt voor bijeenkomsten van religieuze aard. Dat religieuze bijeenkomsten een grondrecht zijn, is helder. Gelukkig zagen we in de eerste coronagolf dat ook kerken, moskeeën en andere religieuze instellingen hun verantwoordelijkheid namen. Ook in de tweede golf vragen we deze verantwoordelijkheid van kerkgemeenschappen. Het ongemak was dan ook groot toen we afgelopen weekend kennisnamen van de drukbezochte kerkdienst in Staphorst. De VVD hoopt dat kerkelijke koepels weer die verantwoordelijkheid uit de eerste golf laten zien, maar we vragen de minister ook hoe deze afspraken goed geborgd blijven en welke inspanning hij daarin wil leveren.

Voorzitter. Handhaving en beboeting moeten plaatsvinden wanneer de situatie dit vereist, maar uiteraard moeten de gevolgen van handhaving ook proportioneel zijn. Juist in dat proportionele zit iets nogal onwenselijks. De anderhalvemetermaatregel is hard nodig, maar uiteraard heel erg onnatuurlijk. Daarom voelt het niet goed om hier hele forse boetes op te zetten, met ook een aantekening in het justitiële dossier, het bekende strafblad. De hoogte van deze boete moet omlaag. De strafbladaantekening moet eruit. Het moet niet zo zijn dat een onder normale omstandigheden normale menselijke actie ertoe kan leiden dat iemand geen verklaring omtrent gedrag krijgt. De VVD vindt het van groot belang dat mensen in hun latere professionele carrière zo min mogelijk gehinderd worden door het hebben van een justitiële aantekening naar aanleiding van het overtreden van maatregelen die natuurlijk en menselijk gedrag inperken. Ter versteviging van deze aangekondigde wijziging hebben wij dan ook een amendement ingediend. Kan de minister zich vinden in de voorgestelde aanpassing van de wet?

De heer Azarkan (DENK):

Ik ga in op de afgelopen woorden en zinnen die uitgesproken zijn ten aanzien van de boete en de justitiële aantekening. Ik zou bijna aangifte willen doen van het pikken van tekst van mij, want ik heb deze woorden gebruikt in mei. Ik heb vervolgens ook een motie ingediend om te zeggen: joh, het kan niet zo zijn dat als je 20 centimeter te kort afstand houdt en je een opleiding volgt tot boa, agent of kinderopvangmedewerker, het gevolg is dat je geen baan krijgt. Die €390 is nog tot daaraan toe. Wat schetst mijn verbazing? Ik vind het een mooi verhaal, maar de heer Veldman stemde tegen die motie om de justitiële aantekening weg te halen. Het CDA deed dat overigens ook. Waar komt dat inzicht nu vandaan?

De heer Veldman (VVD):

Volgens mij was de motie die de heer Azarkan toen ingediend heeft heel breed geformuleerd. Hij gaf daarbij volgens mij ook nog aan dat de boetes die toen uitgedeeld waren, ook geschrapt moesten worden. Dat was volgens mij de reden waarom wij hebben tegengestemd.

De heer Azarkan (DENK):

Dat is niet zo, want ik heb toen aangegeven dat die boete nog wel te betalen viel, zoals ik zei. Dat is een geldelijk bedrag; dat valt soms ook voor ouders op te brengen, zeker als je een kind hebt van 18, 19 jaar dat het niet kan betalen. Mij ging het om die justitiële aantekening. Ik heb dus niets geroepen over die boete. Ik heb gezegd dat die justitiële aantekening zou moeten verdwijnen.

De heer Veldman (VVD):

Ik begrijp dat we elkaar daar nu in vinden, dus ik nodig de heer Azarkan van harte uit om het amendement dat we hebben ingediend mede in te dienen of te ondersteunen. Dan staan we aan dezelfde kant van de lijn. Dat lijkt me een succes.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Azarkan (DENK):

Dank. Soms komen inzichten wat later, maar dit is volgens mij het juiste antwoord. Dank, meneer Veldman.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Veldman (VVD):

Voorzitter. Ik was bij het menselijke, en om bij het menselijke te blijven: tijdens de eerste golf van het coronavirus zijn met name de verpleeghuizen hard geraakt, zowel fysiek als mentaal. Een algehele bezoekersstop voor bewoners werd voor het hele land afgekondigd, met slechts een strenge en beperkte uitzondering voor familieleden en naasten om afscheid te kunnen nemen van dierbaren die snel zouden komen te overlijden. We hebben helaas schrijnende verhalen gehoord en gelezen van familie en naasten die vanachter beschermend glas afscheid hebben moeten nemen van een opa of een oma, een broer of een zus. Mensen die noodgedwongen een dementerende moeder of vader maanden niet gezien hebben, met alle verdrietige gevolgen die daarbij komen kijken.

Ik denk dat ik namens heel veel mensen spreek als ik zeg dat we dat niet meer willen. Het moet dus niet zo zijn dat er al te gemakkelijk een generieke maatregel wordt ingesteld waarmee verpleeghuizen op slot gaan. Bij elk verpleeghuis kan en moet er maatwerk plaatsvinden. De VVD wil op dit punt de wet nog verder aanscherpen. Wij hebben dus het amendement van mevrouw Van Brenk medeondertekend. Deelt de minister met mij dat er lokaal maatwerk mogelijk is, dat zorgaanbieders zelf de verantwoordelijkheid hebben om de veiligheid van hun bewoners en medewerkers te borgen en dat zij daar zelfs wettelijk al de plicht toe hebben? Vindt de minister dan ook niet dat lokaal maatwerk het uitgangspunt moet zijn?

Voorzitter. De VVD heeft in eerdere coronadebatten gevraagd om een richtlijn die ingaat op het betrekken van bewoners en bezoekers bij deze heftige beslissingen over het wel of niet toelaten van bezoek. Deze richtlijn is er nu. De vraag aan de minister is of hij bereid is om deze richtlijn, die bestuurders verplicht om in gesprek te gaan met hun bezoekers en bewoners, actief onder de aandacht te brengen van die bestuurders van zorginstellingen, zodat iedereen daar kennis van heeft en die richtlijn ook toepast.

Voorzitter. Er zijn natuurlijk beroepen waarbij mensen zich, bij het uitoefenen van hun beroep, bijvoorbeeld niet aan de 1,5 meter kunnen houden. Zorgverleners, politieagenten, brandweerlieden: dat zijn de bekende beroepen. In de nota van wijziging is bij het bepalen van uitzonderingen op die 1,5 meter toegevoegd "of die eerste hulp biedt bij een het leven of de gezondheid bedreigende situatie". Mag ik deze toevoeging zo lezen dat hier bijvoorbeeld ook de mensen van de reddingsbrigade worden bedoeld? Daar wordt nog weleens wisselend naar gekeken.

Voorzitter. Ik begon mijn betoog met te zeggen dat we hadden gehoopt dat deze wet niet nodig zou zijn geweest, maar dat we de noodzaak ervan onderschrijven. In het verlengde hiervan hoop ik dat deze wet zo kort mogelijk van kracht hoeft te zijn. Ik onderschrijf het tijdelijke karakter dan ook van harte, maar aangezien niet te voorspellen is hoe de verspreiding en bestrijding van het virus zal gaan verlopen — we zien het vandaag weer: bijna 5.000 besmettingen erbij — zullen we er waarschijnlijk langer mee te maken hebben dan we met elkaar willen. Desalniettemin moet met een grotere regelmaat dan het kabinet voorstelt, bekeken worden of deze wet nog wet moet blijven. Juist daarom dient de VVD mede het amendement in om de looptijd van deze wet te bekorten van zes naar drie maanden. Daarna is weliswaar verlenging mogelijk, maar die vraagt dan wel om een actieve handeling. Want wetten die het mogelijk maken om onze vrijheid in te perken, mogen nooit vanzelfsprekend zijn of worden.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Buitenweg namens GroenLinks.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. De coronacrisis is nog lang niet voorbij en er worden ingrijpende maatregelen genomen die veel van onze samenleving vragen. Maatregelen die ingrijpen in onze vrijheidsrechten. Voor GroenLinks is het noodzakelijk dat ook in tijden van crisis de democratische rechtsstaat overeind blijft. Dat betekent dat het kabinet het land niet kan besturen via decreten, maar dat het aan ons als gekozen volksvertegenwoordiging is om in te stemmen met besluiten van het kabinet of ze te verwerpen. Die zeggenschap hebben we op dit moment onvoldoende. Daarom is het goed dat we vandaag spreken over deze coronawet en bovenal dat we de kans pakken om het wetsvoorstel van het kabinet op cruciale punten aan te passen, zodat wij in dit huis in de positie komen om te zorgen dat de nodige maatregelen genomen kunnen worden om onze samenleving gezond te houden en we tegelijkertijd grenzen kunnen stellen aan wat de uitvoerende macht kan doen.

Voorzitter. In een democratische rechtsstaat zijn sommige mensenrechten absoluut, zoals het recht om niet gemarteld te worden. Maar aan de meeste mensrechten kunnen onder voorwaarden grenzen worden gesteld. We kennen dat bijvoorbeeld bij het recht op privacy. Zo geldt dat ook voor andere rechten. Die beperkingen in de uitoefening van mensenrechten moeten wel altijd proportioneel, noodzakelijk en effectief zijn. De grenzen die getrokken worden, moeten hun basis vinden in een wet die democratisch tot stand is gekomen. In de afgelopen maanden hebben we veel experts gehoord, zoals professor Voermans; laten we de man nog maar eens met naam en toenaam noemen, want hij heeft ons veel verteld over wat er mis was. Maar er waren ook andere experts en instituten zoals de Raad van State. Van hen hebben we gehoord dat we niet langer door kunnen gaan met het begrenzen van de vrijheidsrechten via noodverordeningen. Die kunnen de toets der kritiek die ik net noemde niet doorstaan. Wat doen we dan?

Idealiter gaan we terug naar hoe de verhoudingen voor deze crisis waren, maar ik vrees dat dat te vroeg is en dat we daarmee onze gezondheid niet dienen. De coronacrisis is nog niet over en daarom is het nodig om te zorgen dat de beperkingen de mensenrechtentoets wel kunnen doorstaan. Dat is waar dit debat over gaat. Ik ga zo verder inhoudelijk in op de door het kabinet voorgestelde wet, maar eerst moet mij van het hart dat ik eigenlijk vind dat dit niet een wet is die primair door de minister van VWS gemaakt had moeten worden. Het gaat over de bestuurlijke verhoudingen. Het gaat over welke bevoegdheden aan burgemeesters toekomen en welke aan de voorzitters van de veiligheidsregio's. Het gaat over democratische controle. Op zo'n wet horen veel nadrukkelijker de vingerafdrukken van de minister van BZK te staan. Het staat in ronkende woorden op de website: "Het ministerie van BZK borgt de kernwaarden van de democratie. BZK staat voor een goed en slagvaardig openbaar bestuur en een overheid waar burgers op kunnen vertrouwen." Als ik kijk naar VWS, dan zie ik dat dit ministerie vooral gericht is op zorg. Waarom is de minister van VWS dan de eerstverantwoordelijke voor deze wet? Waarom is de minister van BZK anders niet ten minste mede-indiener? Nou kan daar natuurlijk een volstrekt technocratisch antwoord op komen: omdat het een toevoeging is aan de Wet publieke gezondheid. Maar dat voldoet in mijn ogen niet wanneer het gaat om het zo wezenlijk ingrijpen in de verhoudingen, zowel in bestuurlijk Nederland als in de verhouding burger-overheid. Ik zie dat de minister van VWS denkt dat dit grappig is bedoeld, maar ik meen het. Ik vind het namelijk wezenlijk gaan over vrijheidsrechten. De minister van BZK had daar in ieder geval zichtbaarder betrokken bij moeten zijn. Ik begrijp de keuze eerlijk gezegd ook niet vanwege de crisissituatie. De minister van VWS is in zijn hoofd alleen bezig om de crisis te bezweren. Dat gaat de ene keer beter dan de andere, maar ongetwijfeld ligt zijn focus daar. Hij wil dingen kunnen doen, hij wil kunnen handelen. Hij zit in de ultieme uitvoerende modus en daar wordt hij ook op afgerekend. Dat maakt hem in mijn ogen, excuus, per definitie minder geschikt om een brede, weloverwogen en rustige afweging te maken tussen verschillende burgerrechten. Vandaar mijn vraag: is overwogen om een andere minister en een ander ministerie hiervoor eerstverantwoordelijk te maken en, zo ja, waarom is daar niet voor gekozen? Hoe kijkt het kabinet terug op deze keuze?

Ik ga niet de hele aanlooptijd met de eerste en de tweede versie nog een keer memoreren, want dat hebben collega's al gedaan. Ik constateer dat aan de versie die nu voorligt en waarover we het hebben, al flink wat verbeterd was ten opzichte van eerst, maar dat het nog steeds onvoldoende is vanwege het gebrek aan democratische controle, de te lange duur, de te ruime vangnetbepaling en dergelijke.

Voorzitter. Waarom is dit niet gewoon teruggestuurd naar het kabinet om er nog een nieuwe versie van te maken? Ik heb dat ook overwogen. Ik geloof dat mevrouw Van Kooten-Arissen en een aantal andere collega's dat ook zeiden. Ik heb serieus ook gedacht: misschien moeten wij daar inderdaad om vragen onder het motto "driemaal is scheepsrecht". Maar ik vind het eigenlijk ook wel gepast — zeker in deze tijd van crisis waarin we ook wat vaart moeten maken, maar ook constitutioneel gezien — dat wij als Kamer gewoon opkomen voor onze eigen rechten en dat wij als volksvertegenwoordiging hierin onze verantwoordelijkheid nemen.

Samen met een aantal collega's van zeven andere partijen hebben wij amendementen ingediend. Ik wil deze collega's echt van harte danken voor de samenwerking. Ik vond het bijzonder. Mij werd onlangs gevraagd: wanneer moest je dan het mes op tafel zetten, zo in de coalitie versus de oppositie? Ik heb toen gezegd: zo is het helemaal niet gegaan. Ja, is het wel zo gegaan, meneer Van Dam? Nee, zo is het niet gegaan, omdat we eigenlijk allemaal gewoon vanuit onze rol als volksvertegenwoordiger hetzelfde wilden. Het was dus niet langs die lijnen gespleten, zoals we het normaal wel kennen. Dat was hierbij echt niet het geval.

Als de amendementen aangenomen worden, zorgen ze ervoor dat de Tweede Kamer zeggenschap krijgt en dat de macht van de ministers wordt begrensd. En zo hoort dat in een democratische rechtsstaat. Ik merkte in de nota naar aanleiding van het verslag dat het kabinet zich zorgen maakt over die zeggenschap. In antwoord op een vraag van de SP schrijft de minister namelijk: "Zeggenschap in de zin van het meebepalen van te nemen besluiten is niet goed verenigbaar met besturen in crisistijd." Dat is een lekkere ferme zin, zo van "niet lullen maar poetsen", maar ik zou de minister toch willen voorhouden dat de ene crisis de andere niet is. Als er een aanslag is, of een grote brand, of misschien een hele korte heftige epidemie, dan moeten we niet met z'n allen proberen om de besluiten te nemen. Dan komt het erop aan om zo snel mogelijk te handelen, waardoor het alleen mogelijk is om achteraf uitgebreide verantwoording af te leggen. Maar de coronacrisis waarin we nu zitten is echt van een andere aard. Die zal ons land veel langer teisteren en die kan niet geblust worden zonder draagvlak en zonder de medewerking van zo veel mogelijk mensen in Nederland. Die moeten vertrouwen hebben in de maatregelen. De maatregelen moeten legitimiteit hebben. Daarom is het vaak niet erg om een week de tijd te hebben om maatregelen goed te doordenken en om een en ander ook goed voor te bereiden in die tijd. Leiderschap tonen is niet hetzelfde als de kunst om besluiten erdoorheen te jassen.

De afgelopen week deed de voorzitter van het Veiligheidsberaad, de heer Bruls, er ook zijn beklag over dat mensen vaak overvallen worden door maatregelen. Gemeenten, ondernemers, kinderdagverblijven, scholen, iedereen moet kunnen begrijpen wat van hem of haar verwacht wordt en dat kunnen organiseren. In het al veel besproken amendement op stuk nr. 30 stellen we voor dat de ministeriële regeling in principe niet eerder van kracht wordt dan een week nadat die aan de Tweede Kamer is toegestuurd. Deze Kamer kan dan besluiten of zij de maatregel steunt of anders van tafel stemt. Wanneer de nood echt aan de man is, kan een ministeriële regeling onmiddellijk van kracht worden en kan de Kamer daarna alsnog een besluit tegenhouden. Hoe beoordeelt de minister dit amendement op stuk nr. 30? Vindt hij dit nu wel of niet goed verenigbaar met besturen in crisistijd?

Ik ben ook wel benieuwd wanneer de minister denkt dat hij moet teruggrijpen op die noodremprocedure. Daar is eerder ook al aan gerefereerd door mevrouw Van Kooten-Arissen. Wanneer is er dan sprake van nood? Neem de maatregelen die het kabinet vorige week heeft afgekondigd. Zouden dit maatregelen zijn geweest die met de geamendeerde coronawet pas na een week in werking waren getreden, dus conform het tweede lid van artikel 58c, of waren ze in zijn ogen zo urgent dat ze direct hadden moeten ingaan, waarmee het parlement pas achteraf zijn mening had kunnen geven? Ik denk dat het ook een beetje in de aard van de minister zit om snel naar voren te schuiven. Hoe kan hij mij geruststellen dat het tweede lid van artikel 58c zoals wij dat voorstellen, wel de geëigende weg is?

Voorzitter. Als de amendementen die voorliggen worden aangenomen, denk ik dat de wet op een aanvaardbare wijze de bevoegdheden regelt, en dat is belangrijk. Maar natuurlijk zitten er ook elementen in die ongemakkelijk zijn. De heer Van der Staaij zei het ook al, evenals anderen. Het gaat bijvoorbeeld om het regelen en vastleggen van de veilige afstand in het sociale verkeer. Die veilige afstand is cruciaal om samen te zorgen voor zo weinig mogelijk besmettingen. Die steun ik dus ook, maar ik denk dat iedereen die hier ook wezensvreemd vindt. Deze norm regelt niet alleen de afstand tussen mensen op het werk, in kerken of bij bijeenkomsten, maar ook tussen bijvoorbeeld mij en mijn volwassen dochter wanneer we over straat lopen. Het is ongelofelijk hoe ons leven is veranderd sinds begin dit jaar. Het is ook ongelofelijk verdrietig dat we daar nu mee zitten. Ik kan me voorstellen dat dit heel veel mensen ook een onmachtig gevoel geeft.

Voorzitter. De wet maakt het ook mogelijk om beperkingen te stellen aan de grootte van groepen. Dat brengt me bij de discussie die we gisteren al hadden in het vragenuurtje en ook zojuist. Naar aanleiding van de massabijeenkomsten in Staphorst zijn er vrijwillige afspraken gemaakt met gemeenschappen over hoeveel mensen per keer in de kerk mogen zitten. Dat zijn vrijwillige afspraken. Tegelijkertijd worden culturele instellingen, maar ook verenigingen geconfronteerd met opgelegde maatregelen. Zoals ik al zei, kom ik zelf uit een vereniging, Nivon. Die is voor mij altijd heel belangrijk geweest, ook echt voor mijn ontwikkeling. Om het verschil te verklaren bracht de minister-president de afgelopen dagen steeds heel gewichtig de Grondwet ter sprake. En inderdaad, artikel 6 regelt de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Maar twee artikelen verderop staat de vrijheid van vereniging. De minister van Justitie en Veiligheid zei gisteren dat er geen hiërarchie in belangrijkheid bestaat tussen deze rechten. Nee, maar toch worden deze verenigingen met deze coronawet niet hetzelfde behandeld als kerkgenootschappen. Met de ene zijn vrijwillige afspraken gemaakt en aan de andere zijn verplichtingen opgelegd. Wat rechtvaardigt, ook juridisch gezien, deze ongelijke behandeling?

Artikel 6.1 is overigens niet absoluut geformuleerd: "Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet." Zo staat het er. Is het mogelijk, vraag ik dan ook aan de minister, om via een wet beperkingen op te leggen aan groepsvorming in kerken op eenzelfde of een vergelijkbare wijze als die kunnen worden opgelegd aan bijvoorbeeld verenigingen? Dat is nog wat anders dan de vraag of de handhaving achter de voordeur mogelijk is. Ik begrijp dat dat niet mag, maar ik wil toch ook nog even los daarvan trekken de vraag of er gewoon iets gezegd mag worden over de grootte van groepen. Kan daar iets over gezegd worden en, zo ja, is het kabinet daartoe bereid onder het mom "gelijke monniken, gelijke kappen"?

Ik denk dat het voor het draagvlak van de maatregelen belangrijk is om, zoals ook de Partij voor de Dieren heeft gezegd, de bewegingsruimte eerlijk te verdelen. Dat gebeurt nu onvoldoende. Mensen mogen bijvoorbeeld nog wel voor hun vakantie vliegen naar allerlei coronabesmettingshaarden, maar het aantal mensen dat aanwezig mag zijn op begrafenissen, wordt begrensd. Ik denk dat die onnavolgbare keuzes bij heel veel mensen tot irritatie en onbegrip leiden. Wel zeg ik ook in de richting van de Partij voor de Dieren dat we in de Tweede Kamer, als onze amendementen die we met zo veel collega's hebben gemaakt, aangenomen worden, wel meer zeggenschap krijgen over zulke besluiten. Wie weet is dat nog iets wat bijdraagt aan de besluitvorming.

Mevrouw de voorzitter. Daar wil ik ook mee afsluiten. Het is geen gemakkelijke tijd en het was zeker geen gemakkelijk wetstraject. Ik ben heel blij dat we met veel collega's in dit huis elkaar gevonden hebben om via amendementen het voorstel van het kabinet te verbeteren. Ik ben ook heel blij om te horen dat er vanuit andere partijen nu ook wensen zijn om met amendementen te komen om te kijken op welke wijze het wetsvoorstel nog verder kan worden verbeterd, want ook wat er nu ligt is natuurlijk nog niet zomaar in marmer gebeiteld. Ik denk dat het van belang is om zo veel mogelijk samen op te trekken. Doorgaan met het nemen van coronamaatregelen via noodverordeningen is niet houdbaar. Het komt er nu dus op aan om deze te vervangen door regels waarmee de democratische rechtsstaat overeind blijft. Ik denk dat een goede wet van groot belang is en ook noodzakelijk is om de groeiende polarisatie tegen te gaan en om samen onze samenleving te versterken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Hijink namens de SP.

De heer Hijink (SP):

Voorzitter, dank u wel. Ons land stond op zijn kop toen de conceptspoedwet kort voor de zomer plotseling op straat lag. De wet gaf minister Hugo de Jonge vergaande bevoegdheden zonder dat de Kamer daar iets over te zeggen kreeg: een Hugocratie, waar in dit land helemaal niemand op zat te wachten. Het leek het kabinet ook wel een goed idee om achter de voordeur, in de woonkamer, regels te gaan handhaven: de 1,5 meter bijvoorbeeld. Deze houding van het kabinet en de ondemocratische eerste versie van deze wet hebben heel veel schade veroorzaakt, in de samenleving, maar ook in het parlement. De spoedwet heeft het wantrouwen gevoed. Wantrouwen van mensen die bang zijn dat de overheid een crisis aanwendt om grondrechten in te perken. Wantrouwen over een overheid die het parlement ziet als een lastig obstakel, in plaats van de plek waar de beslissingen worden genomen: de vertegenwoordiging van de bevolking.

Mijn collega Ronald van Raak waarschuwde in een overleg begin juni al dat het niet de goede kant opging met deze wet. Hij wees op de grote grondwettelijke gevolgen als de regering haar zin zou krijgen en zei dat je zo'n wet dus niet in een week door de Kamer kunt jassen, zoals het voorstel was in die maanden. De kritiek op de spoedwet was ook volkomen logisch: we zitten midden in de grootste crisis in decennia en we hebben een kabinet dat te vaak een rommeltje maakt van de bestrijding van het virus. We zagen een minister-president die al handenschuddend aan het uitleggen was dat we geen handen meer moeten schudden. We zagen een minister van Justitie die zich helemaal niets aantrok van de regels die hij wel aan gewone mensen oplegt. We zagen minister Hugo de Jonge die binnen een weekend een app wilde maken, waar vervolgens een hele hoop gedoe van kwam. Ik wil maar zeggen en duidelijk maken: als het kabinet zelf niet daadkrachtig en eenduidig is in de maatregelen die genomen worden, verspeelt het het vertrouwen en het draagvlak in de samenleving. Dat geldt zeker als de basis niet op orde is, bijvoorbeeld het testbeleid en het bron- en contactonderzoek. Als daarbovenop een wet wordt aangekondigd waarin het parlement buitenspel wordt gezet, dan zet dat heel veel kwaad bloed. Begrijpt de minister dat? De regering vraagt heel veel, zeker met de wet die nu voorligt. Maar dan moet je zelf als regering ook leveren. De vraag is of dat wel voldoende gebeurt.

De SP heeft deze wet, die door de minister is gemaakt, voor de zomer al heel diep onder in de prullenbak gegooid. Een wet die zo veel bevoegdheden aan de minister geeft, zonder parlementaire controle en dus zonder inspraak van de volksvertegenwoordiging kan wat ons betreft nooit worden ingevoerd. Hoe durft de minister nu een wet aan de Kamer voor te leggen, waarin hij het parlement feitelijk buitenspel zet?

Het kabinet heeft lang gesproken over het versterken van de parlementaire betrokkenheid. Het is zelfs een belangrijke doelstelling van de wet die wij nu bespreken. Daarmee wordt gedaan alsof het een soort geste is aan de Tweede Kamer om ook eens een beetje te mogen meepraten over de coronamaatregelen. En dat is natuurlijk de grootst mogelijke onzin. In een parlementaire democratie is de volksvertegenwoordiging niet betrokken bij het beleid, maar heeft ze het laatste woord over het gevoerde beleid. De minister doet alsof hij de Kamer iets geeft, namelijk inspraak, maar het is helemaal niet aan de minister om dat te geven. Het primaat ligt al bij de gekozen volksvertegenwoordigers en daar hoort het ook te liggen. Je kunt ons niet iets geven wat al van ons is, zou ik tegen de minister willen zeggen.

Voorzitter. Het is terecht dat de Kamer zich niet door de minister aan de kant laat schuiven. Sinds deze zomer zijn er voorstellen gedaan om van een slechte spoedwet een iets minder slechte wet met nog iets minder spoed te maken. Mijn collega Ronald van Raak kwam met voorstellen. Hij stelde voor om de vangnetbepaling te schrappen, het artikel dat regelt dat de minister zonder instemming van de Kamer verstrekkende maatregelen kan doorduwen. Ook deed de SP het voorstel om de lokale democratie te versterken door de zeggenschap van gemeenteraden te vergroten. Beide voorstellen zien wij terug in de amendementen die leden van andere partijen afgelopen week hebben ingediend.

De werkingsduur van de wet wordt ingekort tot drie maanden. De Tweede Kamer krijgt instemmingsrecht voor de regelingen die de minister voorstelt en de lokale zeggenschap van gemeenteraden wordt versterkt. De carte blanche die de minister graag wilde, valt daarmee weg. Met deze voorstellen gaat er ook een dikke streep door het oorspronkelijke doel van het kabinet. Het is echt een pak rammel voor een minister die zichzelf met grote stappen veel macht wilde toekennen en het parlement wilde omzeilen. Ik zou de minister graag willen vragen waarom hij nu zelf met de voorstellen is gekomen, zoals deze er nu liggen. Wat vindt hij ervan dat het aan het parlement is geweest om deze draak van een wet een beetje beter te maken?

Voorzitter. Het zit de SP absoluut niet lekker dat wij eerst met een slechte machtigingswet zaten en nu, als alle verschillende wijzigingen worden doorgevoerd, met een halfbakken machtigingswet. Waarom heeft de minister niet meteen de meest zuivere route bewandeld? Was het niet een stuk beter geweest als de coronamaatregelen al veel eerder in tijdelijke wetten naar de Kamer waren gestuurd, zodat we daar duidelijk en vroegtijdig over hadden kunnen spreken? Het gaat dan niet om een wet waarin de minister allerlei vrijbrieven krijgt, maar om een wet waarin gewoon een wettelijke grondslag wordt geregeld voor soms vergaande maatregelen. Hierbij kan men denken aan een afstandsbepaling of de beperking van groepsgroottes.

Ook daar waar grondrechtelijke rechten worden beperkt, had de regering allang wetgeving aan de Kamer kunnen toesturen om de genomen maatregelen de juiste grondslag te geven. Waarom is dat niet gebeurd? Waarom is niet gekozen voor een snel wetgevingsproces dat gericht is op specifieke maatregelen, maar wordt wel gekozen voor deze machtigingswet?

Voorzitter. De SP heeft nog de nodige vragen over de wet zoals deze nu voorligt. Ik begin met de rolverdeling tussen parlement en regering. Het deugt niet — ik heb het al gezegd — dat het kabinet met een voorstel komt waarin het parlement buitenspel wordt gezet. Het amendement van mevrouw Buitenweg en anderen stelt voor dat alle maatregelen die de minister wil nemen eerst voor goedkeuring moeten worden voorgelegd aan de Tweede Kamer. Dat is belangrijk. De SP zal dit uiteraard ook steunen. Maar als wij de staatsrechtelijke verhoudingen serieus nemen, dan is het niet genoeg als alleen de Tweede Kamer instemt met vergaande maatregelen, zelfs maatregelen die de grondrechten beperken. Als de macht bij het parlement ligt, zou het voor het hele parlement moeten gelden, inclusief de Eerste Kamer. Daarom stelt de SP een aanpassing voor om in het amendement van mevrouw Buitenweg ook de positie van de Eerste Kamer te waarborgen. Als de regering hecht aan breed draagvlak, dan moet dit voor beide Kamers gelden.

Dat geldt ook voor het verlengen van de wet na drie maanden, althans als het amendement — ik meen van de heer Groothuizen — wordt aangenomen. Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om formele toestemming van beide Kamers te vragen voordat de wet kan worden verlengd? Waarschijnlijk verlengen wij deze wet nog wel enkele keren. Het is in onze ogen niet heel gek dat je dan beide Kamers expliciet om toestemming vraagt. Zeker ook omdat de Eerste Kamer in het huidige voorstel amper inspraak heeft op de maatregelen zoals deze worden genomen, vinden wij het niet onredelijk om op zo'n moment aan de Eerste Kamer de mogelijkheid te geven om een goed debat te voeren en de afweging te maken of we door moeten gaan met deze wet.

Voorzitter. In het voorstel van de regering krijgen burgemeesters de bevoegdheid om uitzonderingen te maken over het laten doorgaan van bijeenkomsten en evenementen. Deze bevoegdheid ligt nu nog bij de voorzitter van de veiligheidsregio. Mijn vraag aan de minister is: hoe wordt voorkomen dat de stapeling van uitzonderingen, de landelijke bestrijding van het virus gaat ondermijnen of doorkruisen? We zien op dit moment al dat dit tot de nodige onrust leidt. Kerken maken gebruik van de uitzonderingspositie die het kabinet hun geeft. Dit leidt tot verontwaardiging. Want hoe serieus neem je maatregelen tegen het virus als je met 600 mensen tegelijk in een kerk samenkomt om te zingen? Als wij in de afgelopen maanden iets hebben geleerd, is het wel dat dit precies de omstandigheden zijn waarin het virus zich potentieel zou kunnen verspreiden.

Maar de andere kant is natuurlijk ook waar. Hoe kun je uitleggen dat een theater wel open mag gaan voor het ontvangen van grote groepen? Zou je bijvoorbeeld niet met 100 mensen in een kerk mogen zitten? Tegelijk, als in het ene theater 250 man welkom zijn en kunnen worden ontvangen, waarom krijgt het andere theater — waar dat misschien ook wel kan — dan geen ontheffing? Het verlenen van een ontheffing is soms heel logisch en noodzakelijk, maar kan ook tot tweespalt en willekeur leiden. Ik vraag aan de minister hoe hij daarmee omgaat. Hoe voorkomen we dat het een complete janboel wordt als dit soort ontheffingen overal worden gegeven?

Kan de minister ook toezeggen dat economische argumenten het in deze niet gaan winnen van de inzet om het virus te bestrijden? Herkent de minister dat het onder controle houden van het virus ook de beste manier is om zo snel mogelijk weer tot economisch herstel te komen en dat het niet nemen van maatregelen voor de korte termijn om die reden gunstig lijkt voor de economie, maar voor de lange termijn juist veel schadelijker is? Ziet de minister ook het risico dat de geldende coronamaatregelen, zeker als die tot heel verschillende uitvoeringen ervan gaan leiden, gebruikt gaan worden om zo creatief te interpreteren dat we op allerlei plaatsen in Nederland gaan zien dat mensen zich feitelijk niet meer aan de afspraken houden?

Voorzitter. Het is nu duidelijk dat voor het verlenen van eerste hulp de 1,5 meter niet zal gelden. Dat is naar aanleiding van vragen die andere partijen maar ook de SP gesteld hebben. Dat is natuurlijk goed en logisch, maar dit maakt ook duidelijk dat er een groot grijs gebied is op het punt van die 1,5 meter. De SP ziet het belang van de 1, 5 meter afstand, hoe onnatuurlijk dat voor ons als mens en als sociaal dier ook mag zijn. Maar ziet het kabinet ook dat de strikte naleving van de anderhalvemeterregel ontzettend lastig en ingewikkeld is in onze samenleving? Hoe verhoudt dit zich bijvoorbeeld tot boetes voor wat oudere kinderen die te dicht in de buurt komen van een oom of een tante of voor alleenstaanden die wel mogen daten maar verder niemand in de buitenlucht tot dichter dan 1,5 meter mogen benaderen? Hoe wordt omgegaan met de 1,5 meter op plekken waar het soms simpelweg niet lukt, bijvoorbeeld in een winkelstraat? Kan de minister toelichten wat er de afgelopen maanden is geleerd op het punt van de handhaving? In hoeverre is ook het nieuwe, toegevoegde alcoholverbod van toegevoegde waarde als er ook al een groepsverbod en een afstandsnorm zijn? Wij snappen heel goed dat het kabinet illegale feesten wil tegengaan, maar dat kan ook op basis van het groepsverbod en de afstandsnorm, zou je zeggen. Wij maken ons zorgen dat, als deze regels er komen, een echtpaar dat in het park een biertje of een wijntje opentrekt, direct strafbaar zou kunnen zijn. Ik wil de minister vragen hoe wij dit voorstel moeten opvatten.

Voorzitter. Dan kom ik bij de verpleeghuizen. We hebben afgelopen week kunnen zien dat in Drenthe, in een verpleeghuis, de afgelopen weken de helft — de helft! — van alle bewoners is overleden aan het coronavirus. Dat hakt er enorm in voor de mensen die daar werken, voor de familieleden en voor de nabestaanden. De minister zegt heel nadrukkelijk dat het de verantwoordelijkheid is van het bestuur van een zorginstelling om ervoor te zorgen dat mensen veilig kunnen werken en dat bewoners veilig kunnen verblijven in hun instelling. Maar mijn vraag is of de verantwoordelijkheid leggen bij het bestuur van een zorgaanbieder afdoende is of dat meer waarborgen nodig zijn om ervoor te kunnen zorgen dat de inspectie maar bijvoorbeeld ook de brancheorganisaties een grotere rol krijgen in het maken van afspraken over hoe we ervoor zorgen dat onze verpleeghuizen een veilige plek blijven om te werken maar ook om te wonen.

Voorzitter. tot slot. Het lijkt de SP verstandig dat het kabinet bij zichzelf te rade gaat over hoe we een chaotisch proces, zoals we rond deze spoedwet hebben gezien, in de toekomst kunnen voorkomen. Het feit dat wij hier nu staan om een kapotgeamendeerde machtigingswet te bespreken, laat eigenlijk ook zien dat de Wet publieke gezondheid niet goed genoeg werkt bij pandemieën van deze omvang. Daarom stelt de SP vandaag ook voor om de komende tijd te kijken hoe we deze wet — niet de wet die we vandaag bespreken, maar de Wet publieke gezondheid — kunnen verbeteren om bij een volgende pandemie beter in staat te zijn om de grondrechten van mensen te beschermen en tegelijk te zorgen voor een betere verdeling van de bevoegdheden en een effectieve bestrijding van epidemieën. Ik wil de minister vragen of hij bereid is om dit voorstel te ondersteunen en hiernaar te kijken.

Ook hoop ik dat de minister inziet dat de manier waarop deze regering de coronacrisis aanpakt, te vaak leidt tot onduidelijkheid, te vaak leidt tot vertraging en te vaak leidt tot gedoe en dat dat dus echt anders moet als je het draagvlak in de samenleving voor de coronabestrijding wil behouden. De verwarring en de weerstand die deze minister bij de bevolking maar ook in deze Kamer heeft opgeroepen met deze wet, zijn heel schadelijk en ook onnodig. Die hadden voorkomen kunnen worden als deze minister in de zomer met een fatsoenlijke wet was gekomen. Dat is in onze ogen absoluut een gemiste kans.

Dank, voorzitter.

De voorzitter:

Een korte vraag van de heer Groothuizen en dan de heer Van Dam.

De heer Groothuizen (D66):

Ik waardeer het dat de heer Hijink eigenlijk zegt dat hij een aantal fundamentele punten van kritiek heeft — die hadden wij ook — maar dat hij ook ziet dat er verbeteringen in zitten en dat het parlement als het ware de moeite heeft genomen om een aantal verbetervoorstellen te doen. Dat doet hij zelf ook. Dat vind ik een constructieve opstelling, die ik bij een aantal andere kritische fracties heb gemist. Dat waardeer ik dus. Als ik u goed begrijp, zegt u eigenlijk: wij vinden dat je per maatregel een soort wetstraject in zou moeten gaan. Mijn vraag aan de heer Hijink is dan of dat niet gewoon veel te lang gaat duren. Ik snap vanuit een soort staatsrechtelijk oogpunt wel dat dat misschien de meest koninklijke route is, maar ziet u ook dat we dan bij elke maatregel weken aan de gang zijn?

De heer Hijink (SP):

Volgens mij is het eerder omgekeerd. We zien juist dat het in ieder geval ook niet heeft gewerkt door het op zo'n rommelige en in beginsel heel chaotische manier te doen met een slechte wet. Wij hadden het veel beter gevonden — ik snap ook wel dat dat nu niet meer kan, omdat we dat punt al voorbij zijn — als het kabinet in het begin, in mei of juni, met veel beperktere wetten was gekomen die we hier in alle openheid hadden kunnen bespreken, zonder allerlei machtigingen voor de minister. Dan hadden we veel eerder een goede grondslag gehad voor de maatregelen die nu worden genomen. Dan hadden we niet al die ophef en het ondermijnen van het draagvlak gezien dat deze wet heeft veroorzaakt.

De heer Groothuizen (D66):

Dat snap ik, maar dan ligt nog steeds de volgende vraag voor. Als je deze wet niet zou steunen, zijn de noodverordeningen je juridische kader. Ik geloof dat de heer Hijink het met mij eens is dat dat ook niet wenselijk is. Zegt de heer Hijink nu dat de wet een dusdanige verbetering inhoudt en het alternatief dusdanig slecht is dat hij de wet uiteindelijk wel kan steunen, of is hij daar nog niet aan toe?

De heer Hijink (SP):

Daar ben ik inderdaad nog niet aan toe. Dat heeft de heer Groothuizen goed gezien. We gaan de wet vandaag en morgen bespreken. De wet zoals die er nu ligt, zoals die is ingediend, vinden wij waardeloos. Dat heb ik vaak genoeg gezegd. Maar wij kijken ook naar de voorstellen die door de verschillende partijen zijn ingediend. Mijn collega Van Raak was, meen ik, de eerste die met amendementen kwam om bijvoorbeeld de vangnetbepaling eruit te halen en om bijvoorbeeld de lokale democratie te versterken. Dus wij kijken altijd hoe we wetten beter kunnen maken. De wet die er nu ligt, is slecht. Hij wordt beter met de voorstellen die er liggen, maar ik vind het ook belangrijk om te horen wat de overtuigende argumenten van deze minister zijn en hoe hij het draagvlak gaat herstellen. Want we kunnen er niet omheen dat, ook als het juridisch misschien klopt en het met deze wet beter wordt, je moet kijken naar het draagvlak, naar hoe een wet in de maatschappij ontvangen wordt. Dat wil ik straks aan het einde van het debat kunnen wegen.

De heer Van Dam (CDA):

Dat vind ik toch te makkelijk. We hebben nu een redelijk beeld van wat er ligt. De SP heeft een opinie over het wetsvoorstel. Er liggen een aantal amendementen. Meneer Hijink komt zelf ook met een amendement. Dan kun je toch nu zeggen: gaan wij uiteindelijk wel of niet de wet steunen, ja of nee? Ik vraag dat omdat ik dat eerder aan een andere woordvoerder van de SP heb gevraagd, de heer Van Raak, die met de amendementen bezig was. Toen zei hij: uiteindelijk steunen wij de wet niet; we doen wel de amendementen maar niet de wet. Dus vind ik het wel relevante info om te weten waar de SP staat op dit moment.

De heer Hijink (SP):

Ik vind het vreemd dat een volksvertegenwoordiger van het CDA van mij verwacht dat ik al mijn oordeel over de wet ga geven nog voordat de minister een woord heeft gezegd. Dat is toch een rare gang van zaken? Dan kunnen we net zo goed meteen hier gaan stemmen. Dan hoeven we ook het debat niet meer te voeren. Ik heb daarnet aan de heer Groothuizen uitgelegd wat onze bezwaren zijn. Ik heb inderdaad nog amendementen ingediend en er komt er nog eentje aan, bijvoorbeeld als het gaat over het versterken van de rol van de Eerste Kamer. Wij vinden het niet goed dat deze wet verlengd kan worden zonder steun van beide Kamers, dat er alleen in deze Kamer over mag worden besloten. Dat vinden wij vreemd en dat zouden wij liever anders zien. Ik wil als ik de minister morgen heb gehoord, mijn argumenten kunnen wegen. Ik heb ze precies gegeven. De wet zoals die er ligt, is slecht. Hij wordt beter met de voorstellen die er gedaan worden, maar ook dat pakket is nog niet het ideaalbeeld zoals wij het hadden willen zien. Ja, daar hebben we toch echt de rest van het debat voor nodig.

De voorzitter:

Ja, meneer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Nog één vraag dan. Het amendement waar u het net over had, het tweede, is inmiddels op mijn bureau gedwarreld. Moet ik het dan zo zien dat als daar geen steun voor is, de SP de wet niet kan steunen? Of wacht u ook daarover de opinie van het kabinet af?

De heer Hijink (SP):

Ik ga niet nu zeggen: als dit, dan dat. Het gaat mij erom dat we het als een totaalpakket willen kunnen wegen. Om dat nog maar een keer te benadrukken: ons gaat het wel degelijk om hoe deze spoedwet de afgelopen maanden in de samenleving is ontvangen. Daar mag je best naar kijken. Als het draagvlak zo ondermijnd wordt door de voorstellen die het kabinet zelf heeft gedaan, door de manier waarop op andere momenten de crisis is aangepakt, dan mag je dat meewegen in je besluitvorming over deze wet. Er had namelijk ook — ik geloof dat mevrouw Buitenweg of iemand anders dat al zei — een andere wet, een goede wet kunnen worden gemaakt. Dus het is niet zo dat als deze wet van tafel is, opeens alles ontploft. Nee, dan heeft de minister gewoon een opdracht om heel rap een betere wet te maken.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Kuiken.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Het gesprek tussen de heer Van Dam en de heer Hijink leek wat kregelig, maar volgens mij is dat nu juist niet de bedoeling van het debat dat we met elkaar voeren. Ik denk dat we in ons hoofd allemaal wel geworsteld hebben met de vraag hoe we van een wet die gewoon net niet helemaal is wat hij zou moeten zijn, iets kunnen maken waar draagvlak voor is. Want het is ook kiezen: ga je door met noodverordeningen — zo zal ik het maar zeggen — of kies je voor een degelijk wetsvoorstel? Ik denk dat we met een aantal serieuze amendementen echt een serieuze poging hebben gewaagd om tot een goed wetsvoorstel te komen. Ik hoop wel dat we ook met de SP in een zoektocht kunnen nagaan hoe we dit wetsvoorstel nog kunnen versterken. Dat is wel mijn open vraag terug, want hoe meer draagvlak er is en hoe breder we het kunnen doen, hoe mooier het is. Ik voel ook bij de SP de worsteling om daar uiteindelijk wel toe te komen.

De heer Hijink (SP):

Volgens mij heb ik daarnet al gezegd dat mijn collega Van Raak de eerste was om op deze wet wijzigingsvoorstellen in te dienen. Als wij met deze wet hoe dan ook niks te maken wilden hebben, dan hadden wij ook geen amendementen hoeven maken. Sterker nog, een deel van de voorstellen die wij toen al deden, zijn nu ook door andere partijen meegenomen. Dat vind ik prima. Ik waardeer de inzet van anderen om deze wet beter te maken. Dat is ook niet zo moeilijk, want hij is superslecht. Maar het punt blijft wel dat in onze ogen toch een soort gedrocht in de Tweede Kamer wordt neergelegd. Ik zeg het dan maar zo. Het is heel sympathiek dat we dat dan oppakken en er iets van proberen te kleien, maar ik vind dit een in de basis compleet verkeerde aanpak. Want de eindverantwoordelijkheid, de macht, hoort al te liggen bij de gekozen volksvertegenwoordiging. Die kunnen wij dus niet een beetje uitonderhandelen met een minister. Die ligt hier al. Daar hoeven wij niet om te vragen. Daar hoeven wij niet om te smeken. Die hebben we. Die hebben we ook nooit weggegeven, dus die kunnen we ook niet van de minister krijgen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ja, maar dan zeg ik terug: doe dat dan zelf ook niet. Wij hebben juist onze macht gepakt door te zeggen dat wij het wetsvoorstel op een aantal fundamentele punten willen wijzigen. Daarvoor hebben we samen met een aantal partijen de hoofden bij elkaar gestoken, niet omdat dit nou het meest leuke is om te doen, maar wel omdat wij dat belangrijk vinden en omdat we voelen dat het noodzakelijk is. Ik voel diezelfde wens bij de SP. Daarom zal ik het amendement van Van Raak over de vangnetbepaling ook steunen, maar ik ben nog steeds wel even op zoek. Heeft het nut dat we straks het gesprek met elkaar aangaan? Waarop vinden we elkaar dan, of is het het doel om überhaupt niet te willen? Dat is gewoon even de zoektocht.

De heer Hijink (SP):

Dat gesprek hebben wij toch nu hier, vandaag en morgen? We hebben nu het debat. We bespreken nu de wet. Ik heb gezegd wat ik van de verschillende amendementen vind en ik heb gezegd wat ik van de wet vind. Maar ik vind het ook belangrijk dat de minister met een overtuigend verhaal komt. Als je naar deze wet kijkt, dan zie je dat de minister de afgelopen maanden absoluut geen overtuigend verhaal heeft gehad. Dat wil ik toch wel echt eerst gehoord hebben voordat ik de rest van de argumenten kan wegen.

De voorzitter:

Ja. Zo gaat dat, denk ik.

De heer Hijink (SP):

Zo is dat, voorzitter.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Het is terecht dat de heer Hijink zegt dat hij eerst wil afwachten wat de minister zegt. Ik snap ook allerlei chagrijn daarover, maar tegelijkertijd zou ik willen zeggen: laten we als parlement ook gewoon samen blijven werken en onze rol vervullen die we daarin hebben om te kijken wat we gaan doen met de amendementen. Want wij zijn uiteindelijk degenen die bepalen hoe wetgeving eruitziet.

De voorzitter:

Maar dat heeft u duidelijk gemaakt. De heer Hijink.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter, met alle respect. Ik heb nog geen vraag gesteld.

De voorzitter:

Nee, maar daar gaat het niet om.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik vind het gewoon ontzettend belangrijk om dat even met elkaar te verkennen, want anders is het straks een heilloze tocht. We zijn er echt al een paar maanden mee bezig om dat hier met elkaar netjes te doen. Ik wil nu even oprecht weten waarop we elkaar kunnen vinden. Dan vraag ik eigenlijk aan de heer Hijink om niet alleen naar de minister te kijken, maar om zich ook tot ons te verhouden en zo te kijken waar we gezamenlijk toe kunnen komen.

De voorzitter:

Dat heeft u duidelijk gemaakt.

De heer Hijink (SP):

Ja, voorzitter, en om dat nog maar een keer te benadrukken: wij bekijken de wetten altijd op inhoud, dan doen we zelf voorstellen en aan het eind van het debat, aan het eind van de wetsbehandeling, bepalen wij wat we ervan vinden. Ik ben gewoon niet zo van dat geknuffel dat we hier met z'n allen de minister moeten redden. Dat is mij echt een brug te ver. Ik vind het prima dat iedereen op de inhoud voorstellen doet. Dat doen wij zelf ook, en aan het eind van het debat kijken we wat we ervan vinden.

De voorzitter:

Zo is dat. Dank u wel. Nee, mevrouw Kuiken, dit is genoeg gewisseld.

Dank u wel, meneer Hijink. Dan ga ik naar mevrouw Van der Graaf namens de ChristenUnie.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter, en dank u ook voor de hartelijke felicitaties die ik net mocht ontvangen. Ik kan niet anders zeggen dan dat het een heel groot voorrecht is om op je verjaardag te mogen spreken over het beschermen van grondrechten en het versterken van de democratie. Fundamenteler kun je het niet hebben, dus hartelijk dank daarvoor.

Voorzitter. Het is nog maar iets meer dan een halfjaar geleden dat het coronavirus onze samenleving zo ontzettend hard trof. Ik denk dan terug aan de overvolle ic's en de zorgmedewerkers die dag en nacht in touw waren en tot het uiterste gingen om de mensen die ziek waren te verzorgen. En in deze crisis nam het kabinet ongekend ingrijpende maatregelen, die ons allemaal raken in ons dagelijks leven. We konden niet meer gewoon naar school, niet meer gewoon naar de kerk, niet meer op bezoek bij vader of moeder in het verpleeghuis. We werden gevraagd om zo veel mogelijk thuis te blijven, konden niet meer naar ons werk en opa's en oma's konden hun kleinkinderen niet meer knuffelen. En ook al weet ik dat in het boek Prediker staat dat er een tijd is om te omhelzen en een tijd om afstand te houden, nog steeds vind ik het heel erg moeilijk om te zien hoe in korte tijd ons leven en onze samenleving zo zijn veranderd. Na een zomer waarin meer ruimte ontstond, zitten we in een nieuwe fase, waarin cijfers zorgwekkend oplopen. En ook nu nog worden er mensen ziek, sterven er mensen, en zijn er heel veel mensen die lang moeten revalideren van deze heftige ziekte.

Het is deze context waarin er maatregelen worden getroffen, die ver gaan, en die ook onze grondrechten raken. Bijna een halfjaar geleden vroeg de Kamer, de volksvertegenwoordiging, unaniem de Raad van State om advies over de grondrechtelijke aspecten van de maatregelen die worden genomen in het kader van de crisis en over hoe de volksvertegenwoordiging beter democratische controle kon uitoefenen. De Raad van State was duidelijk, en anderen waren duidelijk: noodverordeningen boden uitkomst aan het begin van een crisis, maar vanwege de beperkte democratische controle zijn ze niet geschikt om voor langere duur maatregelen te treffen die aan onze grondrechten en vrijheden raken, zoals de vrijheid van godsdienst, zoals de vrijheid om te demonstreren, om te vergaderen en zelfs de vrijheid om elkaar thuis te ontmoeten; en er moest een wet komen die onze grondrechten beschermt en de democratische legitimatie versterkt. Bescherming van de gezondheid is namelijk belangrijk en, laten we dat niet vergeten, ook een verantwoordelijkheid van de overheid en een opdracht vanuit onze Grondwet. Maar het inperken van die andere grondrechten en vrijheden kan nooit verder gaan dan strikt noodzakelijk. En dat moeten we als Tweede Kamer kunnen beoordelen.

Voorzitter. De wet die vandaag voorligt, komt van héél ver. De consultatieversie van de wet die op het internet circuleerde, bood te veel mogelijkheden voor de overheid om in te grijpen, zelfs tot achter de voordeur, te weinig ruimte voor democratische besluitvorming en te weinig bescherming van onze grondrechten. En op die wet was heel veel kritiek, van de Ombudsman, de Raad voor de rechtspraak, gemeenten, politie, burgemeesters, en ook van ons. Die wet was geen goede wet en het kabinet moest terug naar de tekentafel. Ik vraag hierbij nog aan het kabinet: waarom heeft het kabinet er destijds niet voor gekozen om zelf die consultatieversie via de internetconsultatiewebsite te openbaren?

De wet die we vandaag bespreken, is op een heel aantal punten grondig gewijzigd. Ingrijpen achter de voordeur is geheel onmogelijk gemaakt. De duur van de wet is teruggebracht naar zes maanden. Het kabinet kan niet meer eenzijdig beslissen over wat een veilige afstand precies is. En de maatregelen moeten vooraf worden voorgelegd aan de Tweede Kamer, en ook binnen het kabinet moeten er meer ministers worden betrokken bij het opstellen van zo'n ministeriële regeling bij het treffen van maatregelen.

De ChristenUnie was positief over de wijze waarop het kabinet in deze wet heeft gezocht naar hoe de vrijheid van godsdienst in deze wet voldoende bescherming zou krijgen, waarbij in de kern is geregeld dat er door de wet geen maximumaantal bezoekers kan worden gesteld aan een kerkdienst of een andere religieuze bijeenkomst, dat er een zorgplicht is opgenomen voor besturen van die organisaties, en dat er ruimte kan worden gelaten aan kerken en andere religieuze en levensbeschouwelijke organisaties om invulling te geven aan hun samenkomsten in deze tijd, en voorzorgsmaatregelen en maatregelen te treffen om de verspreiding van het virus te voorkomen.

Maar met vrijheid komt verantwoordelijkheid en dus willen we niet de grenzen opzoeken van wat mag maar moeten we in wijsheid besluiten wat verantwoord is. Ik merk dat kerken met die intentie handelen in deze crisis. Ik denk dat daarom het besluit van afgelopen maandag van de minister van Justitie zo rauw op het dak is gevallen van veel religieuze instellingen en kerken. Ik weet dat de minister vrijdag weer gaat spreken met de kerken en ik hoop dat uit dat gesprek ook zal komen dat er op dit moment al meer ruimte kan worden geboden aan kerken die van goede wil zijn en die zorgvuldig maatregelen treffen om diensten met aanpassingen en beperkte ontmoeting door te kunnen laten gaan.

Toch vindt de ChristenUnie het nodig dat ook deze wet verder zal worden aangescherpt voordat die op onze steun kan rekenen. Ik noem daarbij een aantal punten. De maatregelen moeten niet alleen aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. Het parlement moet ook in de positie worden gebracht om maatregelen die het kabinet wil nemen om het virus te bestrijden, vooraf te bespreken maar ook tegen te kunnen houden of juist te bevestigen als de Kamer zich in die maatregelen kan vinden. Dat hoort bij een democratische rechtsstaat en is ook van belang om draagvlak voor de maatregelen te creëren. Het amendement dat mevrouw Buitenweg heeft ingediend, regelt dit. We hebben dat amendement dan ook van harte meeondertekend.

De wet moet niet langer duren dan strikt noodzakelijk. Een halfjaar is lang. De ChristenUnie wil dat de wet hooguit drie maanden geldt en dat we dan opnieuw kijken of die wet verlengd moet worden, met daaraan voorafgaand een toets van de Raad van State. De amendementen-Groothuizen en -Van der Staaij zien hierop. Ook zal duidelijk moeten zijn dat altijd moet worden afgewogen of de maatregelen proportioneel zijn. Dat vraagt om een expliciete afweging tussen wat echt nodig is om de volksgezondheid te beschermen en de gevolgen daarvan voor onze vrijheden en onze samenleving. De maatregelen moeten direct worden afgeschaald als ze niet meer nodig zijn om het coronavirus te bestrijden. Op dit punt heb ik zelf een amendement ingediend.

De ChristenUnie wil ook zeker stellen dat er altijd ruimte is voor het maken van individuele afwegingen bij het toelaten van bezoek in verpleeghuizen en zorginstellingen en dat de kwaliteit van leven van bewoners van verpleeghuizen centraal staat bij het maken van die afwegingen. Er mag niet opnieuw een landelijk bezoekverbod worden afgekondigd. Het amendement-Van Brenk regelt dit. Wij hechten hieraan want we herinneren ons allemaal hoe schrijnend die situaties waren waarbij geliefden elkaar niet konden ontmoeten en zelfs niet in de laatste fase van het leven afscheid konden nemen van elkaar. En dat was hard. Dat dus niet weer.

De boetes op het niet naleven van de maatregelen zijn nog erg hoog in het wetsvoorstel. Daarom hebben wij ook het amendement van de heer Veldman meegetekend om de boetes te verlagen en om te zorgen dat ze ook geen gevolgen meer hebben voor je vog, ofwel: dus geen strafblad, zoals dat in de volksmond heet.

Het systeem van de noodverordeningen had als nadeel dat niet alleen de Tweede Kamer geen controlerende taak meer had bij het vaststellen van maatregelen maar dat ook de gemeenteraden onvoldoende mogelijkheden hadden om hun colleges te controleren, omdat de besluiten werden genomen op het niveau van de veiligheidsregio. Daarom is het amendement-Van Dam zo belangrijk, omdat dat de gemeenteraden, de lokale democratie weer versterkt en de gemeentelijke controle door gemeenteraden weer in het leven roept. Op al deze punten zijn wijzigingsvoorstellen ingediend om de wet te verbeteren.

Heel veel mensen hebben mij gemaild met hun zorgen over de bescherming van hun grondrechten en hun vrijheden en met de vraag of het parlement wel voldoende te zeggen krijgt als er opnieuw maatregelen moeten worden genomen. Ik denk dat we met deze maatregelen daarin een stap zetten en dat het ook heel belangrijk en essentieel is dat deze worden gesteund om ervoor te zorgen dat het parlement wel in positie wordt gebracht. Met de behandeling van de wet vandaag laten we ook als Kamer zien dat we onze controlerende en wetgevende taak vervullen.

Maken we met deze wijzigingen de wet dan tot een onhandelbaar monstrum, zoals door sommigen worden gevreesd, vraag ik met een knipoog. Nee, we brengen de weging over welke maatregelen mogen worden getroffen naar daar waar die weging hoort plaats te vinden, en dat is hier, in het parlement.

Voorzitter. Mijn fractie heeft nog wel een aantal vragen voor het kabinet. Veel mensen vragen zich af wanneer er een einde komt aan de maatregelen en wanneer er een einde komt aan deze wet. Ze hebben de vrees dat die tot in lengte van dagen kan worden verlengd zolang er geen vaccin is. Wat is daarop de reactie van de regering en wanneer ontstaat de situatie dat wij ons als samenleving tot dit virus moeten verhouden en terug kunnen zonder een tijdelijke wet? Wat is daarbij voor het kabinet leidend als het gaat om de besluitvorming over deze wet? Hoe verhoudt deze wet en de ministeriële regelingen die daaruit voortvloeien zich nu tot het coronadashboard? Graag een toelichting van het kabinet daarop.

Voorzitter. Als het gaat om het naleven van de anderhalvemeternorm, waar we ook als ChristenUnie — hoe moeilijk we dat soms ook vinden — het belang van inzien, herkennen we dit soort situaties allemaal. Een zoon die op bezoek wil bij zijn oude moeder en haar wil ondersteunen, het jonge stel dat al een tijd een relatie heeft maar niet bij elkaar woont, de uitwonende dochter van mevrouw Buitenweg die in het weekend thuiskomt, de kinderen die een deel van de week bij de ene ouder wonen en een deel van de week bij de andere ouder. Het zijn allemaal situaties die we van dichtbij kennen, en allemaal zijn zij strikt genomen in overtreding van die anderhalvemeternorm zoals die nu wordt voorgesteld. Welke boodschap heeft de regering nu voor deze mensen en hoe wil de regering bij de uitvoering van deze wet omgaan met dit soort situaties in het dagelijks leven? Het kabinet geeft in de schriftelijke antwoorden op onze vragen aan dat zij niets formeel wil uitzonderen van de handhaving, maar hoe dan wel? Hoe kunnen we hier dan wel coulant mee omgaan? Want dit zijn de situaties die we allemaal herkennen in ons dagelijks leven. Zouden we de handhaving niet meer moeten richten op situaties die gepaard gaan met veel meer risico's op verspreiding dan op een enkeling of enkelingen die elkaar treffen en elkaar vaker treffen?

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, mevrouw Van Esch.

Mevrouw Van Esch (PvdD):

Aangezien u mij al interrumpeerde tijdens mijn inbreng over uw eigen amendement wil ik daar toch nog wel een vraag over stellen. Het gaat dan om het amendement dat hier voorligt. Ik ben wel benieuwd, want in de bijdrage van de Partij voor de Dieren gingen wij specifiek in op het voorkomen van toekomstige situaties waarin wij weer opnieuw te maken krijgen met het inperken van onze burgerlijke vrijheden. Als we er alle twee voorstander van zijn om te voorkomen dat we nog een keer in zo'n situatie zouden komen, ben ik wel benieuwd hoe u aankijkt tegen het oplossen van die situatie, aangezien uw amendement eigenlijk vooral op het hier en nu ingaat. Ons pleidooi is nu juist: kijk ook naar de toekomst en probeer te voorkomen dat die burgerrechten opnieuw worden geschonden.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik denk dat u, strikt genomen, gelijk heeft dat het amendement zoals we dat hebben opgesteld gaat over de maatregelen die het kabinet gaat treffen. Dus ja, ik denk dat het in die zin ook wel tegemoetkomt aan de zorg die u heeft — of die mevrouw Van Esch heeft via u, mevrouw de voorzitter — omdat het gaat over maatregelen die het kabinet nog zal gaan treffen. Op het moment dat het kabinet voornemens is om een maatregel te treffen, zal het altijd die afweging moeten maken en ook heel expliciet: wat is er nou echt nodig om de volksgezondheid te beschermen, afgezet tegen de impact die dat heeft op de inperking van vrijheden van mensen? Dat raakt aan vrijheden en aan grondrechten van mensen. Dus ik denk dat dat daar eigenlijk wel aan tegemoetkomt.

Mevrouw Van Esch (PvdD):

Ik ben wel vooral benieuwd hoe de ChristenUnie aankijkt tegen het voorkomen ervan. Dat gaat ook gewoon over het voorkomen van het feit dat we, indien we nieuwe virussen zouden kunnen tegenkomen, opnieuw in situaties kunnen belanden waarin we dus opnieuw diezelfde keuzes zouden moeten maken. Wij zeggen als Partij voor de Dieren: zorg nu ook dat je op dit moment, bij die wet die nu voorligt, voorkomt dat je weer opnieuw in dat soort situaties komt. Daar hebben we natuurlijk ook onze amendementen en onze voorstellen voor ingediend. Ik ben wel benieuwd naar de visie van de ChristenUnie, specifiek op het voorkomen van die situaties.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik denk dat ons er alles aan gelegen is om te voorkomen dat het virus verder oplaait dan nu het geval is. Dat is het hele idee van het kabinet achter het treffen van die maatregelen, om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Ik denk ook dat het heel goed is om erover na te denken hoe we in de toekomst kunnen voorkomen dat er wellicht een nieuwe virus onze kant op zal komen. Ik denk dat dit iets is waar we altijd naar zouden moeten kijken. Als u mij vraagt om specifiek in te gaan op uw eigen voorstellen, dan moet ik zeggen dat ik die nog onvoldoende tot mij heb kunnen nemen om er nu een gewogen oordeel over te kunnen geven. Maar ik zal daar met een scherp oog naar kijken.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Voorzitter. Dan vraag ik nog naar de situatie in de verpleeghuizen. We weten dat er net een paar dagen geleden een handreiking is verschenen van ActiZ, Verenso, Alzheimer Nederland en andere organisaties voor bezoek en sociaal contact in verpleeghuizen. Ik vraag mij af hoe die handreiking zich verhoudt tot wat er nu in het wetsvoorstel is opgenomen, ook in relatie tot het amendement van mevrouw Van Brenk.

Ik vraag mij ook af: wie kunnen er nou worden aangewezen als mantelzorger? Soms hebben mensen meerdere mantelzorgers. Hebben die mantelzorgers dan allemaal toegang tot hun geliefde die zij verzorgen? Graag zou ik op dit punt duidelijkheid krijgen. Wij krijgen daar veel vragen over.

Veel mensen maken zich er zorgen over dat de komst van een vaccin gepaard zal gaan met een vaccinatieplicht. In het wetsvoorstel wordt heel duidelijk gemaakt dat er geen enkele bepaling is die dat regelt. Ook uit de toelichting blijkt dat er geen vaccinatieplicht komt. Ik vind het goed en belangrijk dat het kabinet hierover duidelijkheid schept.

Speciaal vraag ik aandacht voor Caribisch Nederland. Mevrouw Kuiken wees er net ook op. Deze wet is ook op hen van toepassing. Ik vraag het kabinet: hoe heeft het kabinet met de eilanden binnen ons Koninkrijk gesproken over de toepassing van deze wet? Biedt deze in de ogen van het kabinet nu voldoende flexibiliteit om ook daar snel te kunnen handelen als er maatregelen getroffen moeten worden, ook als de amendementen worden aangenomen die door de Kamer zijn ingediend? Vanaf de eilanden krijgen we hier vragen over. Ook met deze crisis wordt duidelijk dat de eilanden in ons Koninkrijk best heel hard worden getroffen. Uitwijkmogelijkheden zijn schaars voor hen door hun bijzondere eilandsetting. De vaak wankele economie krijgt door het gebrek aan toerisme ook ongekende klappen. Ik zou hierop heel graag een reactie krijgen van het kabinet in zijn termijn morgen.

De mogelijkheid blijft bestaan om onderwijsactiviteiten in onderwijsinstellingen in het geheel niet te laten doorgaan, maar ik lees dat deze maatregel altijd wel een ultimum remedium zal zijn. Kan daarbij ook worden gewerkt met een soort escalatieladder, waarbij eerst maatregelen op lokaal of regionaal niveau worden getroffen? Graag een reactie daarop van het kabinet.

Als één ding duidelijk is geworden, dan is het dat we onze crisiswetgeving voor een epidemie als deze, die veel langer aanhoudt en landelijk is, niet goed op orde hebben op dit moment. Tot op heden heeft het gewerkt met de noodverordeningen, maar het was soms zoeken.

Ik heb waardering voor de burgemeesters, de voorzitters van de veiligheidsregio's, die zo veel mogelijk hebben geprobeerd om rechtseenheid te creëren, zodat een situatie in Overijssel niet heel anders beoordeeld zou worden dan een vergelijkbare situatie in Noord-Holland. Het komt goed uit dat er momenteel een evaluatie van de Wet Veiligheidsregio's loopt, maar ook de Wet publieke gezondheid kent zijn beperkingen als het gaat om het bestrijden van een landelijke epidemie. De vraag doemt op of we onze wetgeving niet gereed moeten maken voor een vergelijkbare crisis, als die op ons afkomt. Ik sluit daarbij aan bij de vragen die ook de heer Van Dam heeft opgeworpen. Dus ook daarop graag een reactie van het kabinet.

Dan een laatste vraag en dan kom ik tot een afronding. Er zijn veel zorgen over deze wet. Normaal gesproken denk ik dat de publieke tribune hier bomvol zou zitten als wij over een wet als deze zouden spreken, waarover zo veel onrust is onder de bevolking en waarover we zo veel e-mails, telefoontjes en appjes hebben gehad van mensen. Door de omstandigheden van corona kan dat nu niet, maar wij weten dat hier voor het gebouw, op het Plein, momenteel heel veel mensen staan die zich zorgen maken en die hun onvrede hierover uiten. Ze maken zich zorgen over wat deze wet precies met hen doet. Ik heb het ook vandaag gehoord. Er zijn heel veel onwaarheden verspreid over deze wet, over wat deze wet wel regelt en wat deze wet niet regelt. Sommige van die onwaarheden zijn zelfs vandaag in het debat aan de orde gekomen. Mijn collega's hebben elkaar daar ook terecht op aangesproken. Ik weet dat het kabinet oog heeft voor de aanpak van desinformatie, maar ik vraag aan de minister van Binnenlandse Zaken in dit geval: hoe gaat het kabinet hiermee om? En hoe wil het kabinet daarmee omgaan? Wat heeft het kabinet eraan gedaan om het andere geluid te laten horen over wat er wel geregeld wordt met deze wet en wat er niet in staat? En waar kunnen mensen terecht met hun vragen als ze die zouden willen stellen?

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Omdat de maatregelen die de overheid treft zo aan ons dagelijks leven raken, zo ingrijpen en zo raken aan wat ons ten diepste beweegt — het contact met anderen, onze godsdienstige overtuiging — is het zaak dat ook de volksvertegenwoordiging in positie wordt gebracht om dan ook steeds die belangenafweging te kunnen maken tussen wat echt nodig is om de volksgezondheid te beschermen en de gevolgen daarvan voor onze vrijheden en onze samenleving, tussen de bescherming van kwetsbaren en ook de mogelijkheid om geliefden te ontmoeten. Want ook als er een virus door ons land waart, moeten we hier oog voor hebben.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van Brenk namens 50PLUS.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Voorzitter. Mensen maken zich zorgen, zorgen of Nederland klaar is voor de tweede golf — vandaag zijn er 5.000 nieuwe besmettingsgevallen van corona in Nederland — zorgen over de economie, zorgen over de toename van het aantal coronagevallen in verpleeghuizen. Maar ook maken ze zich zorgen over de overheid, die ingrijpende maatregelen oplegt en zelfs bepaalt hoeveel mensen er op je verjaardag mogen komen. Ja, corona heeft ons op een harde manier wakker geschud. Collega's zeiden het al: de mailbombardementen zijn de afgelopen weken binnengestroomd. "Stem tegen. Doe het niet. Let op: de democratie komt in gevaar." En ja, we zijn daar niet doof voor. Wij begrijpen de twijfels en de zorgen volledig. Een minister van Draconische Zaken die het land kan laten binnenblijven en kan verplichten tot thuiswerken, vereist goede controle en vereist inderdaad stevige maatregelen. Maar 50PLUS begrijpt dat tijdelijke noodmaatregelen niet voor een lange periode kunnen blijven gelden. Noodmaatregelen zijn bedoeld voor acute situaties. Een grootschalige brand, een aanslag, situaties waarin je snel moet handelen en ingrijpen, en pas achteraf verantwoording aflegt. Maar de huidige noodmaatregelen zijn niet van korte duur. In de huidige situatie is verantwoording achteraf niet acceptabel, dus we willen graag invloed kunnen uitoefenen. En dat willen wij niet alleen. Dat willen ook de gemeenteraadsleden in het hele land. Ook die volksvertegenwoordigers zijn er om de macht te controleren. Maar nu heeft zowel de Kamer als de gemeenteraad het nakijken. Zo werkt democratie natuurlijk niet. Daarom waren wij zeer kritisch over dit wetsvoorstel.

Wat 50PLUS betreft moet de minister dan ook veel aanpassingen doen voordat we met deze noodwet instemmen. We hebben een aantal problemen daarmee. Daarom noem ik de eerste: het democratisch gehalte van de wet. De wet die nu voorligt, geeft de minister de mogelijkheid om diverse grondrechten in te perken bij ministeriële regeling. Grondrechten zoals godsdienstvrijheid en het recht op vergaderen. De inbreuk op het recht op privacy. Daarmee krijgen ministers een verregaande bevoegdheid en wordt het parlement buitenspel gezet. 50PLUS vindt dat het parlement het recht moet hebben om mee te beslissen over de inperking van deze maatregelen. Er zouden geen maatregelen ingevoerd moeten worden zonder overleg met en goedkeuring door het parlement. Bij de rondetafel zei de heer Voermans, hoogleraar staatsrecht — zijn naam werd net al genoemd — dat alle besluiten die genomen moeten worden, bekrachtigd zouden moeten worden door het parlement. Wij hechten daar zeer aan. 50PLUS heeft dan ook het amendement van mevrouw Buitenweg medeondertekend dat de bekrachtiging regelt van de maatregelen.

Maar ook op lokaal niveau moet de democratie worden geborgd. In het wetsvoorstel wordt tot nu toe de gemeenteraad volledig buitenspel gezet. Bij de regionale veiligheidsregio's dienen die besluiten gelegitimeerd te worden door de gemeenteraden. Zij moeten invloed hebben. Daarom vonden wij het amendement van de heer Van der Staaij zo belangrijk, dat die democratische controle op plaatselijk niveau versterkt. Kan de minister aangeven of hij dit ook wil realiseren?

Ten derde maakt 50PLUS zich zorgen over de termijnen, de duur van de wet. In eerste instantie is dat zes maanden en dat is veel te lang. Dat moet echt korter. Wat ons betreft moet de minister dan ook eerder terugkomen naar de Kamer om een voortzetting van die nieuwe termijn bekrachtigd te krijgen.

Verder zijn er ook nog veel andere vragen van onze kant. In het wetsvoorstel staat beschreven dat het einde van deze pandemie lastig te bepalen is, maar wie stelt dat nu vast? Moet hier overeenstemming over zijn? Is de realisatie van een werkend vaccin het moment? Het is erg vreemd dat voor het afschalen van maatregelen alleen gekeken wordt naar het coronavirus. Moeten hierbij niet ook andere omstandigheden worden meegenomen? Wij hopen dat het kabinet hier nog eens goed naar kijkt en dat we daar morgen een rustgevend antwoord op gaan krijgen. Op dit moment zien we namelijk dat de reguliere zorg wordt afgeschaald. We weten dat er nu een heleboel mensen niet gediagnosticeerd worden. Dat betekent dat we een achterstand hebben. Wij krijgen daar dus graag duidelijkheid over.

In de wet staat ook dat er onderscheid gemaakt mag worden naar leeftijd; mevrouw Van Kooten-Arissen noemde het net ook al. Het maken van onderscheid moet een legitiem doel dienen. 50PLUS begrijpt dat een onderscheid legitiem is bij bijvoorbeeld een afstandsnorm voor kinderen of een winkeluurtje speciaal voor ouderen, maar 50PLUS vraagt wel of de minister hier zorgvuldig mee omgaat, want leeftijdsdiscriminatie is wat ons betreft onacceptabel. Kan de minister hier morgen op ingaan?

Voorzitter. 50PLUS dankt de minister van Justitie en Veiligheid. We zijn blij om te horen dat boetes voor overtredingen van de anderhalvemetermaatregel en de boete voor groepsvorming niet langer in de justitiële documentatie worden opgenomen. Wat een bruiloft al niet teweeg kan brengen. 50PLUS vraagt zich nog wel af of dit ook blijft gelden voor iemand die meerdere malen een boete krijgt. Het amendement om de hoogte van de boete te beperken tot €95 steunen wij.

Voorzitter, voor 50PLUS een topprioriteit: de afweging van fysieke gezondheid versus welzijn en kwaliteit van leven. Die afweging mag wat ons betreft nooit meer zo rigoureus gemaakt worden. Wij zijn daar heel duidelijk in. Dat was eens maar nooit weer. Wat ons betreft zullen we nooit meer accepteren dat ouderen die in een verpleeghuis of een verzorgingshuis wonen maanden geen naasten of familie kunnen zien. Zo intelligent was die lockdown toch ook weer niet. We hebben een amendement ingediend om dit bezoekrecht te waarborgen. We zijn blij met de brede steun voor dit amendement.

Ik zou dit toch willen onderstrepen door een persoonlijk voorbeeld. Net voordat de lockdown er was, kreeg een oom van mij een hersenbloeding. Een ontzettend vitale man, in de tachtig, die nog kon fietsen, kaarten en noem maar op. Hij ging het ziekenhuis in en kwam daarna zelfs bij de hospiceafdeling van een verpleeghuis, maar hij krabbelde op en hij kwam weer helemaal op de been. Maar hij kon niet meer thuis wonen en moest naar een verpleeghuis. Daar werd hij in een kamer gezet. Er mocht niet meer beneden gegeten worden. Hij mocht geen bezoek ontvangen. Er was geen wifi. Zijn beltegoed was op. Hij zat daar helemaal alleen. Eén keer per dag kwam iemand hem eten brengen. Dat is werkelijk waar verschrikkelijk. Hij heeft ook gezegd: ik wilde eigenlijk wel uit het raam springen. Dat soort dingen mag gewoon nooit meer voorkomen. Het is dus ontzettend belangrijk dat dit amendement geborgd wordt. Ik hoop dat dit door de hele Kamer omarmd wordt.

Ik sluit me graag aan bij de opmerkingen van mevrouw Kuiken en mevrouw Van der Graaf naar aanleiding van de vragen over Caribisch Nederland; volkomen terecht, denk ik.

Samenvattend. 50PLUS heeft diverse bezwaren tegen de wet die wat mij betreft opgelost moeten worden voordat we instemmen. Ik hoop dan ook dat de amendementen die voor oplossingen zorgen omarmd worden door deze minister. Ik noem onze punten nog even. De werkingsduur van de wet moet worden ingekort. Er moet meer democratie zijn op zowel landelijk als gemeentelijk niveau. We willen een nadere uitleg over de manier waarop onderscheid wordt gemaakt op basis van leeftijd. We willen ook een duidelijk antwoord op de vraag of boetes bij overtreding nooit meer zullen leiden tot een aantekening. Tot slot moet ons amendement over het bezoekrecht worden doorgevoerd, want: nooit meer deze mensonterende eenzaamheid.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Haga.

De heer Van Haga (Van Haga):

Voorzitter, voor de goede orde: ik spreek vandaag ook namens Forum voor Democratie. Tijdens het eerste debat over het coronavirus in maart 2020 heb ik gezegd dat we het hoofd koel moesten houden en we ons niet door angst moesten laten leiden. Ik heb het kabinet toen gevraagd om proportionele maatregelen te nemen die technisch onderbouwd zijn. Want voor je het weet is het middel erger dan de kwaal. Helaas blijkt dit waarheid te zijn geworden. De schade is inmiddels enorm en we raken langzaam onze vrijheid kwijt.

Voorzitter. In maart hadden we te maken met een onbekend virus. We wisten niet wat het mortaliteitscijfer was en COVID-19 werd door de Wereldgezondheidsorganisatie op de A-lijst geplaatst, samen met ziektes als ebola. Het is terecht dat het kabinet op dat moment maatregelen heeft genomen. Forum voor Democratie pleitte ook als een van de eerste voor een korte lockdown ter bescherming van onze samenleving. Thierry Baudet was nota bene de eerste die, op 28 januari al, om een coronadebat vroeg. Overigens kreeg hij daar geen steun voor. Meermaals heb ik complimenten uitgedeeld aan het kabinet. Nog steeds staat het kabinet voor een ontzettend uitdagende en lastige taak. Ik ben me ervan bewust dat we te maken hebben met een zeer hardnekkig virus en dat we absoluut voorzichtig moeten zijn, maar we moeten wel ons gezond verstand blijven gebruiken.

Voorzitter. We zijn inmiddels zeven maanden verder en we weten nu veel meer over het virus. We weten inmiddels dat jongeren bijvoorbeeld veel minder risico lopen dan ouderen. We weten inmiddels dat de infection fatality rate veel lager is dan in eerste instantie werd gevreesd. We weten dat er in de buitenlucht veel minder besmettingsgevaar is dan binnen en we weten dat ventilatie binnen cruciaal is. Met die kennis moeten we iets doen. Het is logisch dat we met deze extra informatie ons beleid aanpassen, juist in het belang van deze samenleving, zodat de bescherming van de kwetsbaren en de impact van de maatregelen voor de rest van de samenleving geoptimaliseerd worden.

Er zijn scenario's waarin niet alleen de sociaal-culturele en economische schade minder zou zijn, maar ook de medische nevenschade kan verminderen. Zo zou je kunnen kiezen voor gerichte bescherming van ouderen en kwetsbaren, zodat de rest van de samenleving weer verder kan. Het is ontzettend jammer dat dit scenario niet ten minste wordt overwogen.

Voorzitter. Het is juridisch gezien duidelijk dat je niet eindeloos gebruik kunt maken van noodverordeningen. Er bestaat een mogelijkheid om gebruik te maken van de uitzonderingstoestand op grond van artikel 103 van de Grondwet. Het mooie hiervan is dat de Staten-Generaal te allen tijde zelf de mogelijkheid heeft om deze situatie te beëindigen. Maar het kabinet kiest uitdrukkelijk niet voor deze mogelijkheid, maar voor deze spoedwet. Het essentiële verschil tussen de uitzonderingstoestand op grond van artikel 103 van de Grondwet en de spoedwet is dat de Staten-Generaal bij de spoedwet zelf niet meer de macht heeft om deze noodtoestand te beëindigen. Waarom biedt het kabinet in de spoedwet niet dezelfde rechten aan de Kamer, namelijk het recht om de situatie te beëindigen?

Voorzitter. De principiële vraag die gesteld moet worden, is of er sprake is van een noodsituatie. Het voornaamste criterium hierbij is op dit moment of de medische zorg een eventuele tweede golf aankan. Het helpt dan natuurlijk niet dat het aantal intensivecarebedden de afgelopen jaren drastisch omlaag is gebracht. In 2015 zaten we nog op 2.200 bedden. Op dit moment zitten we op iets meer dan de helft daarvan. Als dit het allesbepalende criterium is op basis waarvan we allerlei zeer ingrijpende maatregelen nemen, zou het mijn voorkeur hebben gehad om zo spoedig mogelijk de ic-capaciteit weer op te schalen. Op dit moment liggen er iets meer dan 200 patiënten die positief zijn getest met corona op de ic. Dat is zorgwekkend, maar het is niet anders dan in andere jaren. Voor corona zou er met deze cijfers geen sprake zijn van een noodsituatie.

Bovendien zijn er ook andere indicatoren waarover onduidelijkheid bestaat. Zo wordt het aantal besmettingen vastgesteld door middel van een PCR-test zonder verder klinisch onderzoek. Ik heb hier al vaak over gesproken, maar ik ga dat toch weer doen. Ten eerste is de PCR-test hier nooit voor bedoeld. Ten tweede heeft de PCR-test, net als iedere test, een standaardfoutenmarge, die bij een lage prevalentie kan leiden tot een zeer hoog aantal foutpositieven. Ten derde is er onduidelijkheid over de Ct-waarde, die niet overal hetzelfde is, waardoor uitslagen verschillend zijn. Ten vierde meet de PCR-test alleen restanten of brokstukjes van het virale RNA, waardoor ook mensen besmet worden verklaard die zes maanden geleden misschien corona hebben gehad. Hiermee is de PCR-test dus feitelijk geen test om een besmetting aan te tonen — dat heeft onze Jaap van Dissel ook al bevestigd — maar de PCR-test is nu de facto een indicator voor de groepsimmuniteit in Nederland. Dat is precies wat premier Rutte ons in zijn eerste toespraak vertelde.

Ik ben geen PCR-testexpert, maar het is wel mijn taak om vragen te stellen, zodat er meer duidelijkheid komt, over de PCR-test en over het wel of niet aanwezig zijn van een noodsituatie. Als er sprake is van een noodsituatie, is het namelijk te rechtvaardigen dat er gebruik wordt gemaakt van een noodverordening. Als die te lang voortduurt, is het te rechtvaardigen dat er gepraat wordt over een spoedwet. Minister De Jonge schittert echter door zijn afkeer van het geven van openheid over bijvoorbeeld de PCR-test. Dit ondergraaft het vertrouwen in een objectieve vaststelling van een eventuele noodtoestand. Ook de opmerking van minister De Jonge dat het enige wat ons uit deze crisis kan halen een vaccin is, leidt tot wantrouwen. Waarom zou er geen medicijn kunnen komen? Wat gebeurt er als er betrouwbare sneltesten komen? Waarom voedt deze minister op deze onnodige manier de angst in de samenleving? Zolang er geen sprake is van openheid en transparantie, wordt het heel moeilijk om deze minister te geloven in zijn stelling dat er op dit moment sprake is van een noodtoestand en daarmee steun te geven aan deze vrijheidsbeperkende spoedwet. Maar goed, de spoedwet ligt nu voor. Laten we daarom naar de juridische aspecten van deze spoedwet kijken.

Voorzitter. De eerste versie van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 was een vrijbrief voor onze minister van VWS. Als er niet zo veel kritiek zou zijn gekomen vanuit de samenleving, dan was dit wetsvoorstel ongewijzigd aan de Kamer gepresenteerd. Inmiddels zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd en zijn er heel veel goede amendementen ingediend die een verbetering van het wetsvoorstel inhouden. Maar zelfs met deze wijzigingen is het wetsvoorstel onnodig, ongewenst, disproportioneel en te ruim geformuleerd en komt er te veel macht bij de overheid te liggen, waardoor we te veel van onze vrijheid inleveren.

Voorzitter. Deze wet is onnodig omdat het, zoals eerder betoogd, op dit moment onduidelijk is of er sprake is van een noodsituatie. Deze wet is ongewenst omdat die leidt tot een enorme inbreuk op de vrijheden die wij als individu krachtens de Grondwet hebben. Wij willen niet dat de overheid tot achter de voordeur gaat bepalen wat wij doen. Wij willen zelf kunnen bepalen of we iemand een hand of een knuffel geven.

Voorzitter. De spoedwet is ook disproportioneel. Een maximale straf van twee maanden bij overtreding van een ingestelde maatregel zoals de veiligeafstandsnorm of het groepvormingsverbod, is niet in verhouding met het vergrijp. Ook een boete op het niet dragen van een mondkapje is vergaand. Als iemand uit eigen vrije wil een mondkapje draagt, is dat natuurlijk prima, maar een verplichting in alle publieke ruimtes gaat wat ons betreft veel te ver. Ik zie inmiddels mensen buiten in het bos een mondkapje dragen en ik hoor zelfs dat kinderen in een gymles een mondkapje op moeten. Dat moet je toch echt niet willen. Bovendien moet je je afvragen of de maatregelen überhaupt niet veel te ver gaan en meer schade veroorzaken dan ze voorkomen.

De spoedwet is ook te ruim geformuleerd in de zin dat de overheid niet alleen de macht krijgt om onze vrijheid te beperken bij de bestrijding van een epidemie, maar ook bij de dreiging daarvan. Het criterium "ernstige vrees" is al voldoende voor een burgemeester om keihard in te grijpen in onze grondwettelijke rechten. Ik ken voldoende doodsbange burgemeesters die bang zijn om zich aan koud water te branden. Aan deze ongekozen bestuurders wil je echt onze vrijheid niet in bewaring geven. Bovendien is via de vangnetbepaling van artikel 58s werkelijk alles geoorloofd zodra zich een omstandigheid voordoet. Als mensen niet al doodsbang waren voor corona, zijn ze dat nu inmiddels wel vanwege deze spoedwet.

Voorzitter. De crux van deze spoedwet is dat het parlement een verlenging niet kan tegenhouden. Het is prima dat de termijn is verkort tot drie maanden, maar dat is een wassen neus als het parlement buitenspel staat. Een gezond wantrouwen jegens de overheid is geen schande. Wellicht is de regering honderd procent te vertrouwen, maar we hebben geen idee wie haar opvolger is. Het kan nooit zo zijn dat het parlement, en daarmee het Nederlandse volk, zijn macht voor onbepaalde tijd overdraagt aan de regering.

Het amendement-Buitenweg is natuurlijk een enorme verbetering van deze spoedwet. Complimenten daarvoor. Maar het amendement-Buitenweg ziet niet toe op artikel 8, waarin de vervalbepaling wordt geregeld. In lid 4 van dit artikel wordt geregeld dat de verlenging met telkens drie maanden via een lichte voorhang slechts aan de Kamer gemeld hoeft te worden. Dit lijkt geen probleem, maar het kan tot onwenselijke situaties leiden. Zo kan de Kamer op een bepaald moment een ministeriële regeling bekrachtigen, waartoe zij de mogelijkheid heeft gekregen door het amendement-Buitenweg. Dan komt er een bepaalde ministeriële regeling, en daar stemmen wij dan mee in. Dat is goed geregeld. Maar laten we het voorbeeld nemen van een avondklok. De Kamer bekrachtigt op een zeker moment dat er een avondklok wordt ingesteld om 20.00 uur. Dat kan; daar hebben we dan wat over te zeggen. Maar als deze maatregel allang niet meer nodig is, dan heeft de Kamer geen mogelijkheid om de maatregel weer af te schaffen en kan het kabinet via artikel 8 deze maatregel tot in het oneindige verlengen zonder dat we daar iets over te zeggen hebben. Om dit te repareren heb ik samen met de heer Baudet een amendement ingediend, dat inmiddels is rondgedeeld en waarvan u kennis heeft kunnen nemen.

Voorzitter. Dan nog iets over de specifieke maatregelen.

Ik zie een interruptie aankomen.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik begrijp dat de heer Van Haga zegt: uiteindelijk is de democratische controle door de Tweede Kamer enorm verbeterd met de amendementen die we met z'n achten hebben ingediend.

De heer Van Haga (Van Haga):

Absoluut.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

De heer Van Haga zegt ook dat er een probleem is omdat deze tijdelijke wet na drie maanden opnieuw kan worden verlengd. Daarom heeft u een amendement ingediend. Als daar nu wel een vorm van inspraak voor is, bent u dan wel voor deze tijdelijke wet?

De heer Van Haga (Van Haga):

Dat lijkt me heel sterk, omdat de wet nog steeds niet proportioneel is, omdat hij niet effectief is, omdat er allerlei zachte bepalingen in staan zoals dat er sprake kan zijn van — hoe werd het ook alweer omschreven? — een ernstige vrees en omstandigheid en dreiging van een epidemie. Het zijn allemaal dingen die zo vaag zijn en waar zo veel macht aan hangt, dat het nog steeds moeilijk wordt. Maar alle amendementen overziend vind ik dat van u overigens het beste, maar dat ziet alleen toe op artikel 58c. Daarbij wordt heel veel gerepareerd — dat ben ik met u eens — maar het ziet niet toe op het repareren van de lichte voorhang in artikel 8. Die repareren we met het amendement dat ik net samen met de heer Baudet heb ingediend.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Oké. U gaat het repareren, maar u stemt aan het end hoe dan ook tegen, begrijp ik nu.

De heer Van Haga (Van Haga):

U gaat nu heel boos kijken.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Het is mijn gewone blik eerlijk gezegd. Die is altijd een tikkie ...

De voorzitter:

Het valt wel mee.

De heer Van Haga (Van Haga):

Nu is de blik weer heel anders, maar goed. Wij zullen er alles aan doen om zo min mogelijk vrijheid kwijt te raken en om mee te helpen aan een zo goed mogelijke wet. Ik vind die wet in eerste instantie een gedrocht. Hij wordt op veel punten verbeterd als de amendementen worden aangenomen. Voor een goed amendement zullen wij dus zeker stemmen. Dat laat onverlet dat de wet in zijn totaliteit wat ons betreft onnodig, onwenselijk en disproportioneel is. Het lijkt me dus niet dat we met deze amendementen voor die wet zullen gaan stemmen. Nee, dat zeker niet. Nogmaals, het amendement van collega Buitenweg maakt het een stuk beter en ons amendement zorgt in ieder geval voor een veiligheidsklep, zodat een regering niet tot in het oneindige kan doorgaan met allemaal dystopische maatregelen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zal even op mijn blik letten, want ik merk dat de heer Van Haga daar een scherp oog voor heeft. Mijn vraag gaat over de inperking van vrijheden. Dat vindt hij, mede namens Forum voor Democratie, een groot bezwaar van deze wet. Zelf dacht ik dat het juist belangrijk is om wetgeving te hebben, lerend van de eerste golf. Toen was er bijvoorbeeld zo maar een voorstel in de Kamer om alle religieuze bijeenkomsten te gaan verbieden. Daar zag ik tot mijn schrik ineens dat ook de heer Van Haga en Forum voor Democratie voorstemden. Hoe moet ik dat nu zien?

De heer Van Haga (Van Haga):

Dat begrijp ik niet helemaal. Waar hebben wij voorgestemd?

De heer Van der Staaij (SGP):

Voor de motie-Wilders die in april werd ingediend om alle religieuze samenkomsten te verbieden met het oog op de virusbestrijding. Ik schrok best van zo'n forse inperking van grondrechten. U zegt: we hebben toch de Grondwet? We hadden toen ook de Grondwet, maar met een motie werd gezegd dat de regering maar even moest doorpakken. Kunnen we erop vertrouwen dat onze vrijheden voldoende beschermd zijn, zonder dat we het wettelijk allemaal netjes regelen?

De heer Van Haga (Van Haga):

Ik denk dat we in z'n algemeenheid moeten stellen dat we uitgaan van gelijke monniken, gelijke kappen. We zullen de regering in die mate proberen te motiveren om de vrijheid zo groot mogelijk te laten zijn. Als het gaat om de afweging tussen religieuze bijeenkomsten en andersoortige bijeenkomsten, dan zou ik ervoor pleiten om een maximale vrijheid te betrachten. Dat geldt dus ook voor religieuze bijeenkomsten. Die zou ik niet in grote mate uitzonderen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar de regering zei bij de motie in april dat het niet kon, omdat het in strijd was met de Grondwet. U zei, meneer Van Haga, net als Forum voor Democratie en de PVV: het is nu crisistijd, die Grondwet, ach ja, we zijn gewoon voor. Daar schrik ik wel van. Aan de ene kant heb je kritiek op de wet omdat die onze vrijheden aantast, maar aan de andere kant tast u zonder wet zelf grondwettelijke vrijheden aan. Met een motie roept u de regering namelijk op om even door te pakken.

De heer Van Haga (Van Haga):

Het is natuurlijk wel zo dat we in maart niet wisten wat ons overkwam. Er kwam een virus op ons af waarvan het mortaliteitscijfer onbekend was. Er werd gezegd dat het in de orde van grootte van 50% zat, zoals bij ebola. Op zo'n moment heb je natuurlijk via de noodverordening de mogelijkheid om vrijheden opzij te zetten. Ik denk dat het niet zo raar is. Als er plotseling oorlog uitbreekt, neem ik ook aan dat u het met mij eens bent dat de overheid kortstondig bepaalde maatregelen mag nemen. Met de kennis van nu wordt dat een ander verhaal. Als we op dat moment voor een dergelijke motie hebben gestemd, is dat in lijn met de situatie op dat moment.

De heer Van der Staaij (SGP):

We weten ook nu weer niet wat er gaat gebeuren. Eigenlijk zegt u: als er weer iets gebeurt wat we niet verwachten en wat heel ernstig is, is de lijn dat we zonder wetgeving op basis van een noodverordening grondrechten vergaand kunnen inperken. Dat is eigenlijk wat ik u hoor zeggen.

De heer Van Haga (Van Haga):

Ja, als er oorlog uitbreekt of er valt een kernbom op Nederland, dan heb je noodverordeningen en dan kan dat. Je moet dat natuurlijk zo kortstondig als mogelijk doen en met zo min mogelijk impact. Maar dat is nu eenmaal de wet. Wat hier voorligt, is een spoedwet waarin dat nog eens in beton gegoten wordt. Dan vraag ik me af of dit op dit moment nodig, wenselijk en proportioneel is en of de wet, op de manier waarop deze opgesteld is, wel de juiste is. Het feit dat er nu al 36 amendementen op zijn ingediend, doet anders vermoeden.

De heer Hijink (SP):

Ik heb een technische vraag. Ik hoorde de heer Van Haga net zeggen dat hij vindt dat regelingen die onder deze wet komen te hangen op een bepaald moment moeten stoppen. Daar zou het amendement over gaan. Ik heb echter het amendement gelezen en die gaat over het vervallen van de wet in zijn geheel. Het is mij dus niet geheel duidelijk wat de heer Van Haga precies bedoelt.

De heer Van Haga (Van Haga):

Heeft u het nu over ons eigen amendement?

De heer Hijink (SP):

Ik weet niet of het er eentje is of dat er twee zijn. U had het over het eindigen van regelingen die onder de wet hangen, maar het amendement dat u indiende op stuk nr. 35 gaat over het vervallen van de hele wet. Mijn vraag is: wat wilt u nu precies voorstellen?

De heer Van Haga (Van Haga):

Ik had het over twee amendementen. Het ene was het amendement van mevrouw Buitenweg. Dat corrigeert die ministeriële regelingen. Daar zijn wij voor. Het tweede was het vangnet ... Dat is misschien het verkeerde woord. Laten we zeggen: de beveiliging op de verlenging van deze wet. Als deze wet vervalt, is sprake van een lichte voorhangprocedure. Dit gebeurt bijvoorbeeld na zes maanden of, als een amendement wordt aangenomen, na drie maanden. Die lichte voorhangprocedure willen wij veranderen in lijn met het amendement-Buitenweg, zodat het ook een zware voorhangprocedure wordt. Het gaat dan ook langs het parlement.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van Haga (Van Haga):

Ik moet even kijken waar ik was gebleven. Bij het amendement. Ogenblikje.

De voorzitter:

Zijn de bladzijdes niet genummerd?

De heer Van Haga (Van Haga):

Ja, ik heb ze genummerd, maar ik ben een paar pagina's kwijt.

De voorzitter:

Rustig aan.

De heer Van Haga (Van Haga):

Kijk eens aan. Ik was gebleven bij het amendement-Buitenweg. Dat is een enorme verbetering van deze spoedwet. Ik heb het net al in de interruptie gezegd, dus ik ga dit denk ik overslaan. Toch even resumerend: het amendement-Buitenweg ziet erop toe dat een ministeriële regeling wel langs de Kamer moet. Het amendement dat ik met de heer Baudet heb ingediend, ziet erop toe dat de Kamer bij een verlenging op dezelfde manier wordt ingeschakeld. Ik denk dat ik het zo het beste kan zeggen.

Voorzitter. Dan noem ik nog iets over de specifieke maatregelen; het hoort hier misschien niet helemaal bij. Veel mensen zien de logica vaak niet meer. Daarom zou ik het kabinet willen oproepen om vanaf nu bij het instellen van de maatregelen beter na te denken over de impact en de logica. Als een maatregel technisch goed onderbouwd is, is het draagvlak vanzelf ook groter. Dan verdwijnt waarschijnlijk een hoop onvrede. Waarom zou je bijvoorbeeld een limiet instellen van 30 mensen per locatie? 30 mensen in een bruine kroeg is echt niet vergelijkbaar met 30 mensen in de Ziggo Dome. Hoe kan worden uitgelegd dat de bordelen open zijn — daar geldt overigens wel een mondkapjesplicht — maar een concert voor 50 mensen in de buitenlucht niet mag? Waarom mogen 30 mensen de hele dag samen in een klaslokaal zitten, maar mogen diezelfde leerlingen niet thuis samen huiswerk maken? Hoe kan het dat 600 mensen bijeen mogen komen voor een kerkdienst, terwijl de horeca een limiet heeft voor 30 mensen? Waarom mogen mensen in Staphorst ongehinderd zingen in de kerk, maar moeten voetbalsupporters, volgens onze premier, hun bek houden? Hoe kun je een anderhalvemeterregel instellen, als je niet kunt onderbouwen waarom je dat doet? De Wereldgezondheidsorganisatie adviseert 1,0 meter, maar wij hebben 50% meer genomen. Dat moet je wel kunnen uitleggen, want de helft van de horeca gaat failliet door deze 1,5 meter.

Daarnaast misschien nog even iets over de gevolgen van de maatregelen. Deze maatregelen hebben grote gevolgen voor de samenleving. Het lijkt erop dat het kabinet de nevenschade niet meeneemt bij het instellen van de reeds verdergaande maatregelen. Verschillende wetenschappers slaan alarm en stellen dat de sociale, culturele, economische en medische nevenschade vele malen groter is dan de schade die COVID-19 heeft aangericht. Zelfs Ernst Kuipers gaf dit tijdens de laatste uitzending van Jinek volmondig toe. Studenten vereenzamen thuis achter hun laptops. Ouderen krijgen geen bezoek meer van hun kinderen. Ondernemers zien hun levenswerk in rook opgaan en gaan massaal failliet. Artiesten zitten depressief thuis zonder werk. Kinderen worden steeds meer gescheiden van hun ouders doordat allerlei onnatuurlijke gedragsregels worden ingesteld. Kinderen worden afgezet bij het hek van het sportveld en ouders mogen niet meer langs de lijn staan. De ramen van de zwemles worden geblindeerd en vrijwilligers moeten jouw kind afdrogen. Ik vraag mij echt af of we naar zo'n samenleving toe willen. Begrafenissen worden eenzaam in hele kleine kring georganiseerd en huwelijken worden gereduceerd tot een double date. Welkom in dystopia!

Voorzitter. Concluderend zou dit een uitstekend moment zijn voor een correctief referendum. Niemand heeft deze crisis kunnen voorzien bij de verkiezingen in 2017. Ik denk niet dat iemand zijn stem destijds aan een partij heeft gegeven in de veronderstelling dat deze partij met deze spoedwet zou komen. Alles overwegende kan Forum voor Democratie niet anders dan tegen deze wet stemmen. Wij begrijpen de dreiging van het virus maar deze spoedwet is een te grote inbreuk op onze vrijheden en het risico is te groot, zeker als het amendement van Baudet en mijzelf niet wordt aangenomen, dat we deze vrijheden nooit meer terugkrijgen.

Dank u wel, voorzitter.

De heer Groothuizen (D66):

Ik heb nog een vraag over dat amendement aan de heer Van Haga, want volgens mij klopt die toelichting niet helemaal. De heer Van Haga doet zichzelf hiermee een beetje tekort in het parlement. Ik begrijp dat hij bevreesd is voor een situatie waarin de Kamer een verlenging van de wet geen goed idee vindt maar het kabinet aangeeft die toch te willen verlengen. De heer Van Haga heeft er gelijk in dat in de regeling zelf daarvoor geen blokkade zit. Maar de heer Van Haga kan dan toch heel makkelijk samen met de heer Baudet vervolgens een initiatiefwet indienen waar dan twee dingen in staan, namelijk het vervallen van de wet tijdelijke maatregelen en het vermelden van een ingangsdatum? Dan is het toch in principe klaar als hij daar een meerderheid voor krijgt in de Tweede en de Eerste Kamer?

De heer Van Haga (Van Haga):

U zegt nu dus: u moet eerst gaan instemmen met een wet die niet klopt en die geen bepaling heeft waardoor je die wet kunt stopzetten en waarbij het parlement wordt gepasseerd, en dan kunt u daarna een wet indienen die het dan weer regelt. Ik vind dat een beetje de omgekeerde volgorde.

De heer Groothuizen (D66):

Uw standpunt is dat de Kamer het nooit kan tegenhouden. Volgens mij is dat niet waar, want als er in beide Kamers een meerderheid voor is, kun je het altijd wel tegenhouden omdat beide punten zitten op wetsniveau. Dat is volgens mij het verschil met de discussie die we hebben over het amendement van mevrouw Buitenweg dat gaat over ministeriële regelingen. Volgens mij kunnen de Kamers deze wet altijd stoppen, weliswaar niet binnen de regeling die in de wet zelf zit maar door een initiatiefvoorstel aan te nemen. Dus als u een meerderheid heeft in dit huis, dan is die vrees van u volgens mij ongegrond.

De heer Van Haga (Van Haga):

Daar heeft u natuurlijk helemaal gelijk in. We kunnen altijd een wet maken die dat allemaal weer terugdraait. We kunnen ook verkiezingen houden en dan de hele boel veranderen, maar in de wet waar we nu over praten, zit dat niet. Daarom hebben wij een amendement ingediend dat deze lacune opheft.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Groothuizen.

De heer Groothuizen (D66):

Volgens mij is de dragende motivering van dit amendement niet juist en doet de heer Van Haga zichzelf en het parlement tekort. Het is namelijk vrij makkelijk op te lossen door het indienen van een initiatiefwet.

De heer Van Haga (Van Haga):

Misschien dat ik dan een tegenvraag mag stellen.

De voorzitter:

Nee?

De heer Van Haga (Van Haga):

Nee, laat ook maar. Ik neem aan dat u mijn amendement steunt en dat we daardoor in deze wet een borging inbouwen waardoor het wel mogelijk is om deze wet te beëindigen, omdat die gewoon langs het parlement moet.

Dank u wel.

De voorzitter:

Als u een tegenvraag wil stellen, dan mag dat, hoor. Nee? Het hoeft niet? Oké, dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Azarkan namens DENK. Gaat uw gang.

De heer Azarkan (DENK):

Dank, voorzitter. Het heeft best lang geduurd, maar de coronaspoedwet ligt er. Je zou bij zo'n enorme crisis zeggen dat zo'n spoedwet wel iets eerder kan komen. We hebben er lang op gewacht.

Voorzitter. Deze spoedwet heeft in de samenleving behoorlijk wat onduidelijkheid en angst veroorzaakt, nog voordat er één seconde over was gedebatteerd. In zekere zin voelt het als mosterd halverwege de maaltijd. De ministers De Jonge, Ollongren en Grapperhaus gingen met elkaar de keuken in en ze kwamen tot dit recept. Wat ze in elkaar hadden geflanst was gewoon niet goed. De samenleving pruimde het resultaat niet. De Raad van State vond het onvoldoende behapbaar. De politieke partijen vonden het veel te zware kost, ook gegeven het aantal amendementen dat is ingediend. Het was ook voer voor veel kritische reacties van rechtsgeleerden; speciaal van hen die het staatsrecht goed kennen.

Voorzitter. Het verwondert mij wel dat er zo veel kritiek is op het initiële wetsvoorstel. Dat doet bij mij de vraag rijzen of je van het kabinet mag verwachten dat het iets beter nadenkt over wat het de samenleving voorschotelt. Het is al eerder gezegd: er kwamen echt tienduizenden mailtjes van verontrustende burgers. We hebben demo's gezien. Zelfs een aankondiging dat hier een technische briefing zou worden gehouden betekende al dat mensen buiten dachten dat de wet al aangenomen was of zou worden. Dat vraagt dat we verantwoordelijkheid nemen voor een dergelijk wetsvoorstel, zeker ook wat betreft de communicatie. Het is mij niet gelukt om al die tienduizenden mailtjes te beantwoorden. Ik heb veel ook niet kunnen lezen, moet ik erbij zeggen.

Hadden de ministers tussen 1 mei en 1 juni niet wat beter aan deze wet kunnen sleutelen? Hadden ze niet met een breder gedragen wetsvoorstel moeten komen? De omgang van het kabinet met dit wetsvoorstel doet mij een beetje denken aan de manier waarop het met de coronacrisis omgaat. De maatschappelijke context is onlosmakelijk verbonden met deze spoedwet. Ik constateer dat er in de samenleving veel en hardnekkig weerstand bestaat. Het draagvlak voor het kabinet en voor de aanpak wordt met de dag minder. Ik vraag me oprecht af hoe het kabinet in contact blijft met de samenleving en hoe het dat weegt.

Ik heb de strategie van het kabinet in deze coronacrisis van het begin af aan constructief bekritiseerd. Ik constateer dat er veel beloofd wordt en te weinig gepresteerd. Dat doet het draagvlak geen goed. Het geeft te veel een gevoel van wantrouwen. Steeds weer blijkt de inschatting te optimistisch, worden doelen niet gehaald en blijken er ook verkeerde aannames te zijn. Ik spreek bijvoorbeeld over de testcapaciteit. Ik spreek over het feit dat door minister Hugo de Jonge werd aangegeven: op 18 en 19 april maken we die corona-app. Dat werd een fiasco. Er bleken onvoldoende medische mondkapjes te zijn. Er was een effectieve regionale aanpak beloofd, waarbij brandhaarden snel zouden worden uitgedoofd. Dat bleek niet goed te werken. Een systeem met een dashboard en een signaalwaarde zou leiden tot acties om het virus onder controle te krijgen, maar die acties kwamen er ook onvoldoende.

Er werd elke keer op gehamerd: wees nou goed en helder in je communicatie; kom met duidelijke aanpakken en met duidelijke regels, voor iedereen te volgen. Het leek wel of met elke persconferentie, elk Kamerdebat en elke volgende stap in de aanpak de verwarring alleen maar toenam: wel of geen mondkapjes, een advies voor vier provincies, toch maar een landelijk advies, een dringend advies, een dwingend advies of toch maar een verplichting. Ik vond het bijzonder dat we hier in de Kamer eigenlijk vorige week pas een knoop hebben doorgehakt over wat we zouden doen met de mondkapjes. Ik vond dat ook niet goed. Ik vind dat je van het kabinet mag verwachten dat het daarin vooropgaat.

Het wetsvoorstel wordt breed gewantrouwd. Dat komt in de eerste plaats door het kabinet zelf. Dat heeft natuurlijk te maken met de eerdere versies die op brede kritiek stuitten. Dat gaf ik net al aan. De indruk ontstond een beetje dat minister De Jonge als een soort dictator de noodtoestand kon uitroepen en eenzijdig en zonder tussenkomst van het parlement verregaande maatregelen, zelfs achter de voordeur, kon afkondigen.

We hebben inmiddels te maken met een uitgeklede wet, zeker als de amendementen worden aangenomen. De overheid wilde met de eerste versie je huis kunnen binnenkomen en daar boetes kunnen uitdelen. De eerste versie zou een jaar geldig zijn. Het parlement zou min of meer een jaar moeten toekijken. Het werden gelukkig zes maanden. En vorige week, in het voorstel, werd die geldigheidstermijn teruggebracht naar drie maanden. Dat ligt nu voor in het breed ondertekende amendement van Groothuizen c.s. Een wet van drie maanden is toch al meer te overzien.

Gelukkig is het kunnen ingrijpen achter de voordeur eruit gehaald. Er is geen avondklok met boetes en aanhoudingen in de wet geregeld en er is geen sprake van een verplichte vaccinatie. Ik zeg het hier nog een keer — ik heb daar eerder met de minister-president een interruptiedebat over gehad — want dat leeft echt binnen de samenleving. Ook is er gelukkig geen verplichte, met boetes gehandhaafde quarantaine. En de corona-app is eruit gehaald, een beetje tegen de zin van minister De Jonge in. De Autoriteit Persoonsgegevens hield toch echt vast aan de privacy, iets waar in een eerdere versie ook al veel over te doen waas. Daar is gisteren overigens in de Eerste Kamer over gestemd. Via algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen is er altijd betrokkenheid van de Kamer.

Ook de strafbladaantekeningen zijn uit de wet gehaald, zelfs met terugwerkende kracht. Toen ik hier al op 20 mei een motie indiende om dat te regelen, die breed werd aangenomen, kreeg ik van minister Grapperhaus, een brief terug waarin hij zei: dat kan helemaal niet, dat is te ingewikkeld, wij gaan het toch zo handhaven, wij vinden het te rechtvaardigen dat mensen €390 boete betalen en een aantekening krijgen. Ik vond dat echt heel slap. Ik vind dat onrechtvaardig. Maar gelukkig gaat dat nu niet meer zo zijn. De fractie van DENK wil dat met terugwerkende kracht alle Nederlanders die beboet zijn hun te veel betaalde euro's terugkrijgen. Gaat dat ook gebeuren? Als dat niet zo is, overwegen wij ook op dit punt een motie in te dienen.

Behalve juridische logica, waar wij vandaag met name over spreken, is er natuurlijk de kant van de beeldvorming. Rond de coronawet is er gewoon heel veel ruis. Veel mensen denken dat de politie elk moment hun huis kan binnenkomen en boetes kan uitdelen of een bepaling kan opleggen. Daarnaast zijn er serieuze zorgen omtrent deze wet en het respect voor de individuele vrijheid en gelijkwaardigheid in onze gemeenschap. Er ontstaat ook steeds meer weerstand tegen het opvolgen van regels. Volgens mij is het laatste wat wij nu kunnen gebruiken dat heel veel mensen in de samenleving tegenover de regering staan omdat ze het gewoon niet meer kunnen volgen, omdat ze angst hebben. Het is cruciaal dat dit kabinet de nieuwe aangepaste wet heel goed communiceert, zodat de angst en de weerstand weggenomen worden.

Over de communicatie is veel gesproken. Dat is een beetje de achilleshiel van dit kabinet. En toch zal het moeten. Ik vraag hoe het kabinet dit gaat aanpakken. Hoe komt het kabinet met een plan om zodanig te communiceren dat het draagvlak in de samenleving toeneemt? Is er überhaupt een plan van aanpak als de weerstand tegen deze wet vanuit de samenleving weer verder toeneemt?

Ik vraag dus om een integraal plan voor de communicatie, als het even kan nog voordat er gestemd wordt, want ik vind dat het kabinet zelf een ultieme poging moet doen om de negatieve beeldvorming en de ruis weg te nemen die het grotendeels zelf heeft veroorzaakt.

Het kabinet moet ook een poging wagen om de twijfelaars en critici tegemoet te komen. Sterker nog, ik vind dat alle Nederlanders het recht hebben op een goede uitleg van het kabinet. De frustratie, onzekerheid en boosheid die wij ervaren, moeten zo veel mogelijk worden weggenomen. Is het kabinet bereid om tot een samenhangende communicatiestrategie en een heldere uitleg van de wet te komen? Voor DENK weegt dit zwaar mee in de beoordeling van dit wetsvoorstel.

Ik sluit af met een onderdeel, vrij gedetailleerd, over het nieuwe artikel 58j. in het tweede lid van dit artikel wordt gesteld dat het zogenaamde boerkaverbod niet van toepassing is als de sinds vorig jaar verboden gezichtsbedekking het gevolg is van het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen. Kan de minister deze wetsbepaling nog even goed toelichten? Bedoelt het kabinet hier de neus-mondmaskers mee, of geldt dat ook voor andere gezichtsbedekkende elementen? Als de boerka zelf of andere kledingstukken eveneens een persoonlijke bescherming biedt tegen de influx of uitstoot van virussen, geldt dat dan ook? Dan is zo'n boerka of ander kledingstuk de facto toch een soort persoonlijk beschermingsmiddel? En in gelijke gevallen moet er sprake zijn van gelijke behandeling. Dat is in ieder geval de strekking van artikel 1 van de Grondwet.

Kortom, voorzitter, mag ik ervan uitgaan dat het zogenaamde boerkaverbod, de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding, de facto buitenspel wordt gezet voor de periode dat de voorliggende wet van kracht is, althans voor zover een boerka of ander kledingstuk evenveel virussen tegenhoudt als het neus-mondmasker dat in artikel 58j genoemd doet? Dit zal meestal het geval zijn, want er wordt gebruikgemaakt van dezelfde stoffen. Toch is het opvallend. Ik heb hierover vorige week een motie ingediend. Het kabinet heeft die motie ontraden en de motie is ook grotendeels door de Kamer weggestemd, maar volgens mij staat dat er. Ik wil ook graag een reactie van de minister op dit punt.

Voorzitter, ik dank u voor het voorzitten.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Meneer Azarkan, zolang de vergadering nog niet is geschorst, mag u niet met het kabinet praten. Dat geldt ook zonder corona. Dat zijn van die ongeschreven regels. Maar goed, dit was de eerste termijn van de zijde van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Morgen om 10.15 uur gaat de regering antwoorden. Voor nu schors ik de vergadering tot 18.00 uur.

De vergadering wordt van 16.40 uur tot 18.01 uur geschorst.

Naar boven