Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 68, item 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 68, item 4 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit ( 34432 ).
De voorzitter:
Ik heet de mensen op de publieke tribune, de Kamerleden en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Naar aanleiding van het schietincident in Alphen aan den Rijn op 9 april 2011 alweer, heeft de Onderzoeksraad Voor Veiligheid het stelsel ter beheersing van het legale wapenbezit onderzocht en een aantal aanbevelingen gedaan. Daarover gaat het wetsvoorstel waar we vandaag over spreken. De regering wil met dit wetsvoorstel bereiken dat legale wapens alleen in handen komen en zijn van diegenen die kunnen omgaan met de verregaande verantwoordelijkheid die wapenbezit, met name van vuurwapens, met zich brengt. Naar aanleiding hiervan wordt onder meer een verzwaarde screening voor wapenbezitters voorgesteld. Die verzwaring bestaat uit een aantal elementen.
Ten eerste een omkering van de bewijslast: het accent verschuift van de verlofverlener naar de aanvrager. Iemand die een wapenvergunning, een bevoegdheidsdocument wil krijgen, moet zelf voortaan actief aantonen dat het bezit van een vuurwapen aan hem of haar kan worden toevertrouwd. Ten tweede geldt dat degene die een wapenvergunning wil, de aanvraag in persoon moet doen. Daarnaast moet worden meegewerkt aan een onderzoek naar de psychische gesteldheid. Dat betreft een digitale vragenlijst, de e-screener, die onder toezicht op het politiebureau moet worden ingevuld. Ik kom op dit punt zo terug, voorzitter. Werkt de aanvrager niet mee, dan krijgt hij of zij geen wapenvergunning of wapenverlof. Ten derde moet de aanvrager, verplicht, zelf aanwezig zijn bij de controle op de naleving van de voorschriften en moet de aanvrager het bevoegdheidsdocument persoonlijk afhalen. In totaal zijn er dus drie contactmomenten bij de aanvraag van een wapenvergunning.
Ik kom terug op de e-screener, de digitale vragenlijst naar de psychologische gesteldheid van de aanvrager. Het betreft een aantal vragen waarvan iedereen wel weet dat als het antwoord "ja" luidt, dit vrijwel zeker leidt tot afwijzing van de aanvraag. Daarbij heeft zowel de politie als de KNSA, de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie, aangegeven dat de e-screener verkeerde verwachtingen wekt — de uitslag is of positief of negatief — en zelfs dat die geen meerwaarde zal hebben voor de veiligheid. En dat is nu net waar dit instrument voor is bedoeld. De reactie van de staatssecretaris op de kritiek van de KNSA op dit punt heeft weer geleid tot een tegenreactie van de KNSA, waarbij zij haar standpunt op dit onderdeel handhaaft. Ik citeer uit de brief van de KNSA van 22 maart jongstleden: "Een beoordeling door een niet-gevalideerd instrument heeft ongewenste consequenties voor de sportschutters, velen zullen onterecht worden aangemerkt als een risico vanuit psychische gesteldheid." Einde citaat. Als de e-screener niet het beoogde doel bereikt, zadelen we de politie op met extra werkzaamheden en de maatschappij met schijnveiligheid. Geen van beide kan op steun van mijn fractie rekenen.
Mijn fractie heeft altijd gezegd: de politie moet de bestaande regelgeving handhaven. Dat is in het verleden, helaas, niet of niet voldoende gebeurd. Huisbezoeken aan wapenvergunninghouders hadden en hebben geen prioriteit. In de zaak-Alphen aan den Rijn is ten onrechte een wapenvergunning aan de dader verleend. Hij kreeg een wapenvergunning na een zelfmoordpoging, een opname in een psychiatrisch ziekenhuis en ondanks protest van zijn ouders. Als bestaande documentatie niet wordt geraadpleegd, is dat verwijtbaar, maar niet te verhelpen door verdergaande regelgeving. Nu zijn het de sportschutters, die een in de ogen van velen wat aparte hobby hebben, maar die zich wel aan de bestaande regels houden en nu weer worden geconfronteerd met weer verdergaande regelgeving. In een eerder algemeen overleg heb ik letterlijk gezegd: voor de PVV is het belangrijk dat zo veel mogelijk wordt gedaan om de gaten in de bestaande regelgeving te dichten en tegelijk niet meteen de schietsport praktisch onmogelijk te maken voor mensen die daarmee niets kwaadwillends in de zin hebben. Mijn fractie is het daarom vooralsnog niet eens met de omkering van de bewijslast. De grens moet maar eens getrokken worden. Veiligheid boven alles, maar met schijnveiligheid is niemand gediend.
De heer Van Oosten (VVD):
U had het over de e-screener. Uit uw woorden begrijp ik dat u wat twijfels hebt over de resultaten daarvan, gebaseerd op de test op dit punt. Maar de psychische gesteldheid van een aanvrager kan heel relevant zijn. Die test is onder meer ontwikkeld door het Trimbos-instituut, dat ik op dit vlak verstandig acht. Zou het dan toch geen meerwaarde kunnen hebben om die test af te leggen? Je kunt later dan altijd nog zien wat je ermee doet. Maar om het geheel af te wijzen door niet in te stemmen met het wetsvoorstel zou ik zonde vinden.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik heb de nodige kritiek gelezen op de ontwikkeling van de e-screener. Dat was geen kritiek op het Trimbos-instituut zelf, maar wel op het instrument, dat is ontwikkeld naar aanleiding van het gedrag van zedendelinquenten, wat iets totaal anders is. Het wordt een niet-gevalideerd instrument genoemd. Validatie zou wel een voorwaarde moeten zijn voor de inzet daarvan. Daarover heeft mijn fractie dus twijfels.
Er komt een vragenlijst waarvan iedereen weet dat, als bevestigend wordt geantwoord op de vraag of men zelfmoordneigingen heeft, er geen vergunning wordt verstrekt. Mensen gaan de gewenste antwoorden invullen. Ook bij dit punt heeft mijn fractie haar twijfels.
De heer Van Oosten (VVD):
Wellicht dat die twijfels nog kunnen worden weggenomen door de beantwoording van de staatssecretaris. Dus als zo'n test tot op zekere hoogte gevalideerd en wetenschappelijk onderbouwd is, en dus een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van het verlenen van een wapenvergunning aan iemand die psychiatrisch gezien niet in staat kan worden geacht om over een wapen te beschikken, ziet de PVV meerwaarde in e-screening?
Mevrouw Helder (PVV):
Daarom zei ik al dat mijn fractie het vooralsnog niet eens is met de omgekeerde bewijslast, waaronder de e-screening valt. De staatssecretaris kan zeker een poging doen om ons te overtuigen, maar dat had dan wel al in de schriftelijke ronde moeten gebeuren. Het kan altijd nog in deze mondelinge behandeling. Daarna zal ik naar mijn fractie teruggaan.
Mijn fractie is het wel eens met een ander onderdeel: permanente controle van wapenbezitters op grond van opnames op grond van de BOPZ. We zullen het nooit zeker weten, maar dit had de situatie in Alphen aan den Rijn misschien kunnen voorkomen. Deze permanente controle op opnames is erg belangrijk, aangezien iemand in geval van opname in een psychiatrisch ziekenhuis een gevaar vormt voor zichzelf of zijn omgeving. De korpschef zal via de officier van justitie actief op de hoogte worden gesteld van maatregelen op grond van de Wet BOPZ. Dit gebeurt middels een koppeling van — het zijn allemaal afkortingen; als de heer Elias voorzitter zou zijn, was ik vandaag het haasje — het BOPZ-systeem van het OM aan het politiesysteem Verona. Op basis van een hit/no hit-systeem zal geautomatiseerd worden gecontroleerd of een persoon in beide systemen staat. Bij een hit wordt het in Verona geregistreerd, waarmee zichtbaar is voor de politie dat iemand in een psychiatrisch ziekenhuis heeft gezeten, zoals ook bij Tristan van der Vlis het geval is geweest. Er wordt wel enkel gemeld dat de betreffende persoon voorkomt in dat register, maar ook dat is al een pluspunt. Mijn fractie wil wel graag van de staatssecretaris weten of die koppeling al gerealiseerd is. Zo ja, werkt die dan naar behoren? Zo nee, binnen welke termijn is die koppeling dan wel gereed?
Mijn fractie heeft in een eerder gehouden algemeen overleg al aangegeven het eens te zijn met alle maatregelen om een vreselijk incident zoals in Alphen aan de Rijn te voorkomen. Ik heb echter ook steeds vraagtekens gezet bij het handhaven van de regelgeving, want ik heb uit meerdere bronnen vernomen — ik zei dat aan het begin van mijn betoog ook al — dat het afleggen van huisbezoeken, het controleren, geen prioriteit heeft. Daar moet toch echt per direct een einde aan worden gemaakt.
Tot slot wil ik terugkomen op een punt dat ik eerder in een algemeen overleg op 6 december 2012 heb aangestipt, namelijk het binnentreden van de woning van de wapenvergunninghouder als de toegang tot de woning wordt geweigerd. Voormalig minister Opstelten heeft destijds aangegeven mijn voorstel in overweging te nemen om het verlof in te trekken als bij een tweede onaangekondigde controle wederom de toegang tot de woning wordt geweigerd. In het wetsvoorstel zie ik hier niets over terug. Daarom de vraag aan de staatssecretaris wat daarmee is gebeurd.
Concluderend — ik zei het ook al in antwoord op een interruptie van collega Van Oosten — merk ik op dat ik afhankelijk van de antwoorden van de staatssecretaris mijn fractie zal adviseren al dan niet met het wetsvoorstel in te stemmen.
De heer Van Oosten (VVD):
Voorzitter. Liquidatiegolf in Nederland, aldus de kop van de Telegraaf van 2 februari dit jaar. De vijf weken daarvoor werden vier liquidaties gepleegd. De afgelopen drie jaar, opnieuw de Telegraaf, zijn 60 mensen in ons land geliquideerd. We weten allemaal dat dit soort liquidaties over het algemeen niet wordt uitgevoerd door mensen die een vergunning hebben gekregen om op legale wijze met een wapen om te gaan. Dit soort liquidaties wordt niet uitgevoerd door de gepassioneerde sportschieter of de jager. Dit soort liquidaties wordt uitgevoerd door nietsontziende criminelen, door huurmoordenaars, die lak hebben aan ons wettelijk systeem en die zich dus in het geheel niets zullen aantrekken van al datgene wat wij hier vanochtend in wijsheid met elkaar bespreken.
Maar ik wil toch het momentum aangrijpen om de staatssecretaris te vragen welke stappen zijn gezet in de bestrijding van illegaal wapenbezit. Hoe wordt de bron, de illegale wapenhandelaar, aangepakt? Hoe verloopt de samenwerking en de informatie-uitwisseling? En — daar hecht ik zelf heel veel waarde aan — wanneer wordt concreet werk gemaakt van het verhogen van de strafmaat, niet alleen voor het bezit van wapens, maar ook voor het gebruik ervan? Het oefenen met kalasjnikovs met als doel het voorbereiden van een liquidatie moet bestraft kunnen worden alsof die liquidatie echt heeft plaatsgevonden. Ik krijg hierop graag een reactie.
Dan de wet zelf. De VVD kan instemmen met dit voorstel, omdat dit tot doel heeft geen wapens in het bezit te geven aan mensen die dit bezit niet kan worden toevertrouwd. Dat zou volstrekt onverantwoord zijn. Daarvoor kunnen allerlei factoren een reden vormen, zoals klinische redenen, stressvolle omstandigheden, hardcore agressie en uitingen van radicalisering. Ik realiseer mij natuurlijk dat deze wet geen 100% zekerheid biedt dat niet toch ten onrechte iemand een wapenvergunning wordt verleend, net zomin als de wet het risico geheel kan wegnemen dat iemand toch, in een moment van verstandsverbijstering, een drama aanricht. Maar het draagt er wel toe bij dat de risico's zo veel mogelijk worden beperkt.
Ik heb nog een paar vragen en die leg ik, via de voorzitter, aan de staatssecretaris voor. Ik zou ook graag nog een aanscherping willen zien. Dit voorstel zou ertoe moeten leiden dat veroordelingen voor een geweldsmisdrijf in principe tot gevolg hebben dat iemand geen wapen mag hebben. Criminele antecedenten worden dan relevant geacht. Daarbij wordt tot acht jaar terug gekeken. Maar waarom wordt het daar eigenlijk toe beperkt? Als iemand — volgens mij stelde het CDA die vraag — negen jaar geleden een geweldsmisdrijf heeft gepleegd, zou dat dan niet ook relevant moeten zijn bij de afweging of iemand een wapen kan worden toevertrouwd? Met andere woorden, worden ook veroordelingen voor geweldsdelicten meegewogen in de periode voorafgaand aan die acht jaar?
Dan een veroordeling binnen de acht jaar. Dat hoeft, zo begrijp ik uit antwoorden van de staatssecretaris, niet per se te betekenen dat iemand uit de buurt van vuurwapens moet worden gehouden. In een antwoord wordt namelijk geschreven dat in heel uitzonderlijke gevallen zelfs bij een recente veroordeling toch een wapenvergunning kan worden verleend. Ik zou daar toch een nadere uitleg over willen hebben, want ik heb daarover ernstige bedenkingen. Ik heb een amendement in voorbereiding dat nog niet kon worden rondgestuurd omdat ik de laatste hand leg aan de toelichting. Het komt er in feite op neer dat ik vind dat je bij een veroordeling voor een ernstig geweldsmisdrijf, moord, doodslag, piraterij enzovoorts, gedurende een periode van acht jaar geen recht hebt op een wapenvergunning. Ook als je psychiatrisch gedwongen opgenomen bent geweest, moet je nooit aanspraak kunnen maken op een vergunning voor een wapen. Dat is mijn bruggetje naar het volgende onderwerp. Dezelfde bedenkingen heb ik namelijk ten opzichte van mensen die gedwongen psychiatrisch opgenomen zijn of zijn geweest. Ik zal mijn betoog dadelijk op dit punt vervolgen.
De heer Groothuizen (D66):
Ik neem aan dat de heer Van Oosten het over de BOPZ heeft.
De heer Van Oosten (VVD):
Ja.
De heer Groothuizen (D66):
Daarin zijn heel veel gevaarscriteria opgenomen. Een van de criteria is bijvoorbeeld dat iemand de zorg voor iemand die aan zijn zorg is toevertrouwd, niet goed kan uitvoeren. Ziet de heer Van Oosten ook voor dit soort categorieën een aanscherping in de rede? Daarbij hebben we het namelijk over een heel andere vorm van gevaarzetting dan welke aan de orde is bij de vraag of iemand een wapenverlof zou moeten hebben.
De heer Van Oosten (VVD):
Het antwoord is ja. Ik zou het liefst geen risico willen nemen bij mensen die gedwongen psychiatrisch opgenomen worden. Dat gebeurt in dit land natuurlijk niet zomaar.
De heer Groothuizen (D66):
Dat is niet echt een antwoord op de vraag. Als het gevaar bestaat dat iemand de zorg voor iemand anders niet goed kan uitvoeren, is er sprake van een heel andere gevaarzetting dan bij de vraag of iemand een wapen kan worden toevertrouwd. De heer Van Oosten neemt als het ware die hele brede categorie tot uitgangspunt in een ander beoordelingskader. Daarin ben ik geïnteresseerd.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik geef u een antwoord op de vraag of het ook ziet op de situaties die u schetst. Mijn antwoord op die vraag is ja. Wanneer in dit land wordt bepaald dat je gedwongen psychiatrisch opgenomen wordt — dat gebeurt niet zomaar; daar kijken ook deskundigen naar en daar zit een goede reden achter die nogal gevarieerd qua thematiek kan zijn — dan moet je daaraan de gevolgen willen verbinden dat zo iemand niet in aanmerking kan komen voor een wapenvergunning. Overigens ben ik niet de enige die dat denkt. In de stukken van de politie staat dat ook zij op dit punt vragen heeft gesteld aan de staatssecretaris, teneinde de wet die invulling te laten hebben.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Groothuizen (D66):
Ik kom bij mijn laatste vraag, voorzitter. Een andere categorie binnen de BOPZ zijn de paraplumachtigingen. Dat zijn machtigingen waarbij iemand ambulant behandeld kan worden maar eventueel binnengetrokken kan worden. Valt die categorie wat de heer Van Oosten betreft dan ook onder gedwongen opnames, omdat dit een ander soort kader lijkt te zijn?
De heer Van Oosten (VVD):
Ik heb het over de gedwongen psychiatrische opnames. Daarbij heeft iemand gedwongen een periode te verblijven in een psychiatrische inrichting en moet iemand daarvoor behandeld worden.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
D66 stelt heel relevante vragen. Je moet heel kritisch kijken naar de BOPZ, zeker omdat we de hele systematiek aan het wijzigen zijn. Rondom de BOPZ liggen er initiatieven voor en loopt er een wetstraject. Daarom vraag ik de heer Van Oosten om zijn amendement te splitsen in een amendement over de BOPZ en een amendement over zware geweldsdelicten waar iemand binnen acht jaar voor veroordeeld is. Ik kan mij heel goed voorstellen dat je uit die kanbepaling zou willen, maar ik ben het helemaal eens met de kritiek. Bij de BOPZ zie je namelijk ook wel een beetje ruimte komen, die maakt dat je je moet afvragen of je bij iemand bij wie ooit iets gebeurd is en die daarna net zo veilig is als u en ik, dat stigma erop wil laten zitten. Ik vraag de VVD dus om het amendement te splitsen. Dan worden we een partner die goed meedenkt.
De heer Van Oosten (VVD):
Die gedachte neem ik graag mee. Ik weet overigens niet of het is ingediend as we speak. Maar ik wilde genoemd hebben dat ik voornemens ben om dit amendement in te dienen op de wijze zoals ik het net introduceerde, waarbij die twee zaken wel aan elkaar gekoppeld zijn. Ik kan ook bekijken of ik dat in twee delen kan doen. Gedurende dit debat zal me dat niet lukken, maar ik kan wel bekijken hoe ver ik op dat punt kan komen. Omwille van de discussie wil ik het wel genoemd hebben, want dan kan ik ook precies dit soort gedachtes meenemen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dan vraag ik nog iets verder door. Heeft de heer Van Oosten ook oog voor het feit dat mensen in hun leven ooit iets kan overkomen, maar dat ze na behandeling zo veilig zijn als u en ik? Dan kan. Is het dan wellicht niet wat onverstandig om deze mensen forever te stigmatiseren en te zeggen: je mag niet eens lid worden van een "schutterie"?
De heer Van Oosten (VVD):
Ik wijs op twee zaken. De situatie die mevrouw Van Toorenburg voorlegt, kan zich voordoen bij mensen die veroordeeld zijn voor een ernstig geweldsmisdrijf. In dat amendement zeg ik: in het geval dat een onherroepelijke veroordeling heeft plaatsgevonden in de afgelopen acht jaar, is het een no-go. Daarvoor moet je het wel laten meewegen. Maar daar komt die proportionaliteit om de hoek als het gaat om gedwongen psychiatrische opname. Ik ben wat onverbiddelijker wat betreft het andere deel van het amendement, waarvan mevrouw Van Toorenburg zegt: splits dat nou even. Ik zou gewoon liever niet hebben dat mensen die gedwongen psychiatrisch opgenomen zijn, welke reden daar dan ook achter besloten ligt, in het bezit kunnen komen van een wapenvergunning. Ik zou daarom ook willen dat die kennis ten minste wordt meegenomen in de afweging die plaats moet vinden. Daar gaat mijn bezwaar eigenlijk met name over. Dat relateert dan ook aan de termijn dat de kennis van zo'n gedwongen opname bekend is. Ik heb daar nog wat vragen over aan de staatssecretaris. Zoals het er nu staat, kan die kennis na vijf jaar vernietigd worden. Ik heb daar wel wat problemen mee.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik heb daar nog even met mijn collega Hanke Bruins Slot over gesproken, die heel erg actief is op deze wetgeving. Ik heb gehoord dat op dit moment die termijnen verlengd worden en dat ze al vijftien jaar zijn. Eigenlijk klopt die vijf jaar waarschijnlijk dus toch niet, omdat het medische gegevens zijn. Het is nu dus vijftien jaar. Dat wetsvoorstel is in consultatie gegaan; het gaat naar alle waarschijnlijkheid naar twintig jaar. Daarbij kan die termijn ook nog voor bepaalde situaties verlengd worden. Er zitten met betrekking tot de BOPZ dus echt nog een paar dingen in de pijplijn en er staan nog wat dingen ter discussie. Ik zou echt willen aandringen: haal het uit elkaar, want we halen met betrekking tot de BOPZ meer overhoop dan misschien nodig en rechtvaardig is.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik hoor goed wat mevrouw Van Toorenburg zegt.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik vind het een nobel streven van collega Van Oosten om mensen die veroordeeld zijn voor een ernstig geweldsdelict acht jaar lang niet in aanmerking te laten komen voor een wapenvergunning. Maar die mensen gaan natuurlijk geen wapenvergunning aanvragen; die halen een wapen uit het illegale circuit. Mijn vraag aan de heer Van Oosten is dus: zou er niet eens wat meer ruimte voor de recherche moeten zijn om door te rechercheren op illegaal vuurwapenbezit naar aanleiding van zo'n aanslag in de Staatsliedenbuurt?
De heer Van Oosten (VVD):
Ik ben mijn bijdrage zojuist niet voor niets gestart met het refereren aan illegaal vuurwapenbezit. Ik ben het met mevrouw Helder eens dat daar natuurlijk het grote probleem zit. Dan heb je het niet over die gepassioneerde schietsporter. Waar we het nu over hebben, is de beperking van de groep gepassioneerde schietsporters aan wie wellicht toch niet zo'n wapen kan worden toevertrouwd. Daar ben ik dan misschien wat strenger in dan mevrouw Helder. Maar als het gaat om de aanpak van de illegale wapenhandelaar, de bron, als het gaat om de aanpak van de illegale wapenbezitter, kunnen wij elkaar vinden en vind ik gewoon dat dit kabinet moet optreden waar de ruimte en mogelijkheid bestaan.
Mevrouw Helder (PVV):
Ja, waar de ruimte en de mogelijkheid bestaan. De ruimte en de mogelijkheid kosten in de regel geld en daar is de VVD nu in de regel niet zo scheutig mee, en de toekomst moeten we afwachten. In het verkiezingsprogramma is de VVD dat wel. Ik zou niet aan de heer Van Oosten willen vragen: gaat de VVD er meer geld aan geven? Dan krijg ik namelijk het antwoord dat er formatiebesprekingen zijn. Maar mag ik alvast wel een positieve opening zien? Wordt er in ieder geval actief meegedacht? Ik vraag niet of een punt van mijn fractie wordt overgenomen, maar of er eens een keer met ons actief wordt meegedacht over de vraag hoe we daaraan handen en voeten gaan geven.
De heer Van Oosten (VVD):
Volgens mij kunt u mij altijd aan uw zijde vinden op het punt van de aanpak van illegale wapenhandel. Ik gaf u zojuist een voorzet op het punt van het kunnen bestraffen van een nog niet uitgevoerde liquidatie. Laat mensen die omwille van een liquidatie oefenen met een kalasjnikov, maar bestraft worden alsof die liquidatie is gepleegd. Volgens mij komt dat een heel eind in de buurt van wat u voor ogen hebt.
De voorzitter:
Mevrouw Helder, tot slot op dit punt.
Mevrouw Helder (PVV):
Sterker nog: dat gaat helemaal in de richting van een situatie waarover ik in een algemeen overleg vragen heb gesteld aan de toenmalige minister Van der Steur. Ik vroeg hem om eens te kijken naar de situatie in Engeland, waar illegaal wapenbezit fors wordt beboet. De minister vond dat niet nodig en collega Van Oosten evenmin. Ik vind het heel mooi dat er vandaag toch ruimte is geboden, waardoor dit in de toekomst misschien anders gaat liggen.
De heer Van Oosten (VVD):
Voorzitter, met uw welnemen vervolg ik mijn opmerking over psychiatrisch verplichte opnames.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik heb bij wijze van interruptie al wel het een en ander verteld, maar omwille van de Handelingen merk ik toch nog even op dat ik het onverstandig vind om patiënten na verloop van vijf jaar op verzoek het medisch dossier van de gedwongen opname te kunnen laten vernietigen. Ik heb van mevrouw Van Toorenburg begrepen dat hierover ook andere wetgeving in de maak is. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris daarop, maar ik refereer nu even aan de antwoorden die ik van het kabinet zelf heb ontvangen over de inzichtelijkheid van gedwongen psychiatrische opnames, want ik vind dat die inzichtelijkheid er moet zijn en zich ook moet uitstrekken tot een periode vóór die vijf jaar. Dat is immers van belang in die afweging.
Ik heb nog een paar vragen over verschillende thema's. Ik begin met mijn vragen over de uitvoering. Het is natuurlijk van belang dat dit wetsvoorstel geen papieren tijger wordt. Cruciaal is een adequate koppeling van ICT-systemen tussen het OM en de politie. Is die adequate koppeling gewaarborgd? Hoe wordt erop toegezien dat de officieren van justitie het standaard tot hun taak gaan rekenen om gedwongen psychiatrische opnames aan de politie door te geven, ook als er geen concreet verzoek tot informatieverstrekking aanwezig is? De meeste psychiatrische patiënten beschikken immers natuurlijk helemaal niet over een wapenvergunning. Je moet er als officier van justitie dus maar net aan denken om dat toch nog even na te gaan. En hoe is geborgd dat de agent die vervolgens die melding ontvangt, ook direct aan de slag gaat? Is men bijvoorbeeld op de hoogte van deze voorgenomen wetsaanpassing?
Ik heb een vergelijkbare vraag over het omgaan met binnengekomen meldingen van derden over iemand die toevallig een wapenvergunning heeft, bijvoorbeeld een melding van huiselijk geweld. Gaat de politieagent standaard na of de verdachte over wie een melding binnenkomt, een wapen heeft? Wordt dan als de wiedeweerga gehandeld door dat wapen weg te nemen of kijkt men het eerst even aan? Ook relevant is hoe er wordt omgegaan met de zogenoemde valse meldingen.
Ten slotte, en daarmee rond ik af, kom ik op de relevantie van een strafrechtelijk gewelddadig verleden of gedwongen psychiatrische opnames. Zo vind ik ook relevant of iemand is geroyeerd door een schietvereniging. Zou dat er niet standaard toe moeten leiden dat iemand dan dus geen wapen meer zou moeten bezitten en dat dus zijn vergunning wordt ingetrokken, zodat wordt voorkomen dat zo'n geroyeerd lid zich aanmeldt bij een andere schietsportbond en langs die weg het royement omzeilt? Kan de staatssecretaris dit toezeggen?
De voorzitter:
Ik geef nu het woord aan de heer Groothuizen van D66. Voor hem is het vandaag zijn maidenspeech. Dat betekent dat alleen u het woord hebt en dat niemand u mag interrumperen, mijnheer Groothuizen.
De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter. Afgelopen zondag was het zes jaar geleden dat zich in Alphen aan den Rijn een tragedie afspeelde die aan zes mensen het leven kostte en waarbij vele anderen gewond raakten. Voor de slachtoffers en nabestaanden van die tragedie in Alphen aan den Rijn is dit debat waarschijnlijk opnieuw een pijnlijke herinnering aan die gebeurtenis. Ik wil dan ook in de eerste plaats aan hen mijn medeleven betuigen. Ik weet uit mijn vorige functie van officier van justitie hoe groot de impact van ernstige geweldsdelicten op mensen is. Ik hoop als lid van deze Kamer vooral die praktijkervaring mee te nemen. Ik wil gaan werken aan goede, effectieve, handhaafbare maar vooral ook rechtvaardige regels, in de overtuiging dat we alleen zo invulling kunnen geven aan het principe dat de overheid er is voor mensen en niet andersom.
Na "Alphen aan den Rijn" heeft de Onderzoeksraad Voor Veiligheid het systeem van legaal wapenbezit uitgebreid doorgelicht en een aantal aanbevelingen gedaan. Een van die aanbevelingen was om een regeling in de wet op te nemen die een aanvrager van een wapenvergunning verplicht om meer inzicht te verschaffen in zijn persoonlijke situatie. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, werkt die aanbeveling uit. Het introduceert een uitgebreidere toetsing, bestaande uit een verplichte e-test, de opgave van drie referenten en controle op opnames in het kader van de Wet BOPZ.
Wat mijn fractie in de eerste plaats opvalt, is dat dit wetsvoorstel zes jaar op zich heeft laten wachten. Uiteraard is het van groot belang om wetgeving zorgvuldig tot stand te brengen, maar zes jaar is wel een heel lange tijd, zeker omdat het rapport van de onderzoeksraad al stamt uit 2011. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook of hij kan aangeven waarom het zolang heeft geduurd voordat we dit wetsvoorstel nu kunnen bespreken.
Ik kom bij mijn volgende punt. Het maken van een wet is één ding, het handhaven ervan een tweede. De praktijk wil nog weleens laten zien dat het juist daar misgaat. Toezicht en controle op de naleving van voorschriften zijn cruciaal. Daarvoor zijn voldoende capaciteit en voldoende kwaliteit bij de politie noodzakelijk. Het is wat mijn fractie betreft dan ook van het grootste belang dat de staatssecretaris nauwgezet gaat toezien op de naleving van de nieuwe regels. Kan de staatssecretaris toezeggen dat er bij de politie voldoende kwaliteit en capaciteit beschikbaar is voor de toepassing van deze regels en de controle daarop?
Die vraag brengt mij bij een ander aspect, namelijk Europese samenwerking. Ik lees in het rapport van de onderzoeksraad dat in België geen e-test plaatsvindt maar een verklaring van een huisarts wordt gevraagd. Dat klinkt mij als een lichtere toets in de oren. Ik vraag me dan ook af of het mogelijk is dat iemand die in Nederland geen wapenverlof krijgt, even de grens kan oversteken om daar legaal een wapen te kopen, bijvoorbeeld met zo'n huisartsenverklaring. Kan de staatssecretaris aangeven of iemand aan wie in Nederland een wapenverlof wordt geweigerd, elders in Europa toch legaal aan een wapenvergunning kan komen door gebruik te maken van verschillen in regelgeving? Kan de secretaris, indien dat mogelijk is, aangeven hoe hij van plan is tot een sluitende Europese aanpak te komen?
Een ander, wat mij betreft zeker zo belangrijk aspect is de illegale handel in wapens. Uit het rapport van de onderzoeksraad blijkt dat de meeste dodelijke schietincidenten in Nederland worden gepleegd met illegale wapens. Uit de discussienota over het opsporings- en vervolgingstekort van de politie en het OM blijkt echter dat wapenhandel voor een groot deel buiten het zicht van politie en justitie blijft. Om de kans op ernstige schietincidenten te verminderen, is juist de aanpak van illegale wapenhandel van groot belang. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Kan hij aangeven hoe hij de illegale handel in wapens aanpakt dan wel van plan is die aanpak te intensiveren?
Ondanks de juiste intentie van dit wetsvoorstel moeten we ons realiseren dat tragische incidenten niet kunnen worden uitgesloten. Absolute veiligheid bestaat niet. Het is wat mij betreft van groot belang dat politici ook niet de indruk wekken dat die wel bestaat. Mensen moeten er natuurlijk wel op kunnen vertrouwen dat de politiek er alles aan doet om de kans op herhaling van "Alphen aan den Rijn" tot een minimum te beperken.
Daarbij past dat we ook kritisch bekijken of onze regels in de praktijk goed werken. De fractie van D66 is daarom verbaasd dat de evaluatietermijn van deze stelselwijziging vijf jaar is. Dat komt haar voor als nogal lang. Het zou immers betekenen dat wij, als dit wetsvoorstel na behandeling, ook in de Eerste Kamer, nog dit jaar in het Staatsblad verschijnt, pas in 2022 gaan evalueren. Dat is elf jaar na Alphen aan den Rijn. Mijn fractie begrijpt dat wetgeving eerst goed moet worden geïmplementeerd, maar zou liever al eerder bekijken of het systeem in de praktijk werkt, welke knelpunten er zijn en of er aanpassingen nodig zijn. Ik hoor daarom graag van de staatssecretaris waarom hij heeft gekozen voor deze lange termijn, temeer daar de Onderzoeksraad Voor Veiligheid ook heeft aanbevolen dat het ministerie jaarlijks door de politie wordt geïnformeerd over de effectiviteit van het systeem. Afhankelijk van de antwoorden van de staatssecretaris overweegt mijn fractie hierover een amendement in te dienen.
Ik kom tot een afronding. Mijn fractie staat in beginsel positief tegenover dit wetsvoorstel. We moeten er echter wel voor waken dat het geen papieren tijger wordt. Met symboolwetgeving schiet niemand iets op. Handhaving, voldoende capaciteit daarvoor en een sluitende Europese aanpak zijn essentieel om dit voorstel een echte kans van slagen te geven. Ik hoop dan ook dat de staatssecretaris mijn fractie ervan kan overtuigen dat we met dit wetsvoorstel de kans op incidenten met legale wapens daadwerkelijk een stukje kleiner kunnen maken.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Dank u wel voor deze mooie speech. Ik zie allerlei collega's in de bankjes zitten die u graag willen feliciteren. Daartoe geef ik nu de gelegenheid.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Mag ik allereerst de heer Groothuizen van harte feliciteren met zijn maidenspeech en met zijn toetreding tot deze Kamer? Het is altijd mooi om mensen die heel betrokken zijn bij het werkveld hier in de Kamer te zien, ook op onderwerpen waar ze zo veel van afweten. Laat me dan ook meteen gezegd hebben — dat vind ik extra leuk omdat er nog drie collega's van hem zijn achtergebleven in deze zaal — dat ik als CDA'er eigenlijk wel blij ben dat er iets meer crimefightersbloed vanuit D66 in de Kamer is gekomen. Iedere keer neigde alles wat over handhaving en veiligheid ging, direct gesmoord te worden door "privacy" en "help, help". Een beetje crimefightersbloed kan dus geen kwaad.
Ik wil ook een compliment maken aan mevrouw Helder, die eigenlijk altijd de eerste spreker zou moeten zijn. Zij geeft namelijk altijd op een heel zuivere manier even kort voor de luisteraar en de kijker aan waarover een wet gaat. Misschien is het helemaal niet zo'n gek idee om dat hier voortaan te doen als wij wetsvoorstellen behandelen. Ik heb het net bedacht, voorzitter; sta me toe. Eigenlijk zou altijd óf de staatssecretaris óf iemand anders als eerste spreker de opdracht moeten krijgen om, buiten zijn spreektijd om, heel kort aan te geven waar het wetsvoorstel over gaat. Het is overigens niet altijd nodig om het buiten de spreektijd om te doen, want bij een wetsbehandeling heb je altijd onbeperkte spreektijd. Tot zover de wat jolige woorden, want we spreken vandaag over een heel serieus onderwerp.
We hebben het vandaag over de spanning tussen de maakbare wereld en de realiteit. In de maakbare wereld denken we dat we met een controle, een test, een goede uitslag of het stempel "oké" de wereld veiliger maken. Maar de realiteit is natuurlijk dat we op heel andere manieren gevaren zien. We hebben het vandaag over legaal wapenbezit, maar er bestaat ook veel illegaal wapenbezit. Helaas is de werkelijkheid dat er ook van heel gewone dingen, zoals vrachtwagens, tegenwoordig gruwelijke wapens worden gemaakt. We hebben het over iets wat beperkte veiligheid biedt, maar desalniettemin van belang is.
We hebben het ook over de spanning tussen privacy en veiligheid. Niet alleen D66 let daar altijd op. Dit onderwerp moet altijd worden besproken. Hoe gaan we lichamelijke integriteit en privacyaspecten beschermen, terwijl we tegelijkertijd iets willen doen met veiligheid, kenbaarheid en informatie over gevaarlijke mensen? Daar gaat het vandaag over.
Er blijven dilemma's en moeilijke afwegingen bestaan. Dat is maar goed ook. De afweging van vandaag dwingt ons terug te gaan naar iets wat deze week zes jaar geleden is gebeurd. Een jongeman die eerder zware psychiatrische problemen en suïcidale neigingen had, schiet in een winkelcentrum om zich heen. Zes mensen komen om het leven. Ten minste zeventien mensen raken gewond. Het aantal slachtoffers is vele malen groter, want nabestaanden moeten nog dagelijks leven met het verlies en talloze mensen krijgen de beelden niet van hun netvlies. Wij leven zeer met hen mee, ook nu nog.
De schok van deze tragedie werd eigenlijk alleen maar groter toen duidelijk werd dat deze persoon, die zo gekweld was, uiteindelijk legaal een wapen had. Hoe kon het dat zo iemand legaal een wapen had? "Dit moet niet kunnen" was de algemene roep in onze samenleving. Zo'n zin is heel snel uitgesproken. Het moet inderdaad niet kunnen, maar hoe zorg je ervoor dat het feit dat dit niet moet kunnen ook daadwerkelijk vorm krijgt?
Dat vereist allereerst een heel goede informatie-uitwisseling. Maar die goede informatie-uitwisseling gaat wel over heel gevoelige aspecten. Hoe stabiel is iemand? Wat moet dat betekenen voor de ruimte die hij of zij krijgt in onze samenleving? Het voorliggende voorstel is wat de CDA-fractie betreft een goede en serieuze poging om die afweging op de juister manier te maken. We blijven echter zeggen dat niet alle risico's kunnen worden uitgesloten. Er zijn wel een paar dingen te zeggen over die informatie-uitwisseling. Laat ik beginnen met de automatische koppeling tussen de twee systemen. Mevrouw Helder beschreef die heel netjes. De heer Van Oosten geeft aan dat hij denkt dat allerlei personen nu nog handelingen moeten verrichten. Ik heb echter juist gelezen dat er een automatische "hit/no hit" komt. Dus zodra je in het ene systeem komt, gaat er een link naar het andere systeem en komt er een alertering. Ik zou graag van de staatssecretaris horen hoe het precies zit. Blijkbaar is er onduidelijkheid over, en die moet worden weggenomen. Hebben we in de situatie in Alphen aan den Rijn niet juist gezien dat we misschien niet altijd de juiste afweging maken als er mensen tussen komen?
Dat brengt me bij mijn volgende punt. Moeten we altijd nog een afweging wíllen maken? Wij hebben hier in de schriftelijke ronde vragen over gesteld. Er komt een amendement op dit onderwerp. Ik denk dat wij dat willen ondersteunen of misschien zelfs willen meetekenen bij een herbeoordeling. Moet je überhaupt willen dat iemand na een veroordeling voor een ernstig geweldsdelict binnen acht jaar weer een wapen mag krijgen? Weet je, ik denk: dat is dan jammer. Het is weliswaar een hobby, en voor sommigen een belangrijke en waardevolle hobby, maar sommige rechten verspeel je gewoon als je echt heel serieuze zaken hebt uitgehaald. Dat kan anders liggen bij de BOPZ. We voeren nu immers het debat over de vraag of we niet eerder moeten ingrijpen, al is dat op een minder invasieve en ingrijpende manier. Moeten we bepaalde gegevens niet langer bewaren? Dat zouden zorgautoriteiten moeten beoordelen. Ik begrijp dat dat op dit moment wordt gedaan en dat langere periodes kunnen worden meegewogen en dus niet meer louter vijftien, maar mogelijk twintig jaar. Klopt het nou ook dat professionals straks, in ieder geval in het voorstel dat in consultatie is gegaan, een melding kunnen laten voortbestaan, wanneer zij denken dat die relevant blijft voor de toekomst? Er is dus nog van alles aan de hand. Ik zou daar wat meer duidelijkheid over willen hebben.
De CDA-fractie heeft ook gevraagd of het niet zo zou moeten zijn dat je niet binnen één jaar opnieuw een aanvraag kunt doen. Ik vond de argumentatie die ik van de staatssecretaris kreeg eigenlijk niet overtuigend. Hij zei heel rationeel: wij hebben een Algemene wet bestuursrecht en daarmee gelden er allerlei regels; je kunt dus gemakkelijk weer een afwijzing doen. Maar iemand die een afwijzing krijgt omdat hij niet spoort — ik zeg het nu even een beetje huiselijk — maakt geen rationele afweging. Die gaat niet een jaar afwachten en daarna bekijken of hij opnieuw een aanvraag zou indienen. Die doet gewoon opnieuw een aanvraag. Als hij rationeel was, had hij misschien wel een wapenvergunning gekregen. Maar wij gaan nu dus op een heel technische en juridische manier kijken naar mensen die niet sporen. Moeten wij niet toch een drempel opwerpen? Als je in aanmerking wilt kunnen komen, moet je gewoon een jaar wachten.
Terecht wordt gezegd dat we niet alle kwetsbare mensen op deze manier in beeld krijgen. Ik denk aan mensen met een zich opbouwende en ernstig ontsporende alcoholverslaving of met ontsporend drugsgebruik en ook aan mensen die beginnend dementerend zijn. Daarvoor is meer nodig, namelijk een heel alerte sociale samenleving. Dat begint bij wijkagenten, maar het gaat zeker ook om de zorgsector. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat mensen wat meer worden gewaarschuwd in de trant van: let ook op dit soort aspecten? Misschien is iemand wel lid van een schietclub. Misschien ziet iemand dat wel. Misschien heeft iemand het erover gehad. Hoe maken wij de mensen in de wijken partner?
Tot slot. Ik heb een beetje het gevoel gekregen dat de mensen die zich op een heel plezierige manier bezighouden met de wapensport — denk aan de schutterijen, de jachtverenigingen en de schietverenigingen — te weinig door de staatssecretaris gezien worden als een serieuze partner. Ze hebben het gevoel dat hun allerlei regels worden opgelegd, maar ze voelen zich geen serieuze partner. Dat vind ik een gemiste kans, want dat zijn juist de verenigingen waar mensen op een heel goede manier bezig zijn. Daar is een sterke sociale samenhang. Zij kunnen partner voor veiligheid zijn. En ja, ze vinden schieten leuk of ze zijn bij een schutterij en hebben iets waar je nauwelijks meer normaal mee kunt schieten. Maar dit zijn heel waardevolle tradities. Zorg er nou gewoon voor dat deze mensen onze partner zijn en niet het idee hebben dat ze kwaad in de zin hebben.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Mag ik ook beginnen met mijn complimenten en felicitaties aan de heer Groothuizen? Het verraste mij niet eens echt dat hij wees op punten waar ik ook op zal wijzen in mijn inbreng, zoals het belang van het handhaven van bestaande regels, de capaciteitstekorten bij de politie en het belang van de aanpak van illegale wapens. Het is wel vaker zo dat D66 en de SP zich op dit onderwerp goed kunnen vinden. De SP wenst de heer Groothuizen dan ook heel hartelijk veel succes in zijn parlementaire werk.
Om in Nederland een wapen te mogen bezitten, moet je een vergunning hebben. Die vergunning krijg je als je een redelijk belang hebt. Je bent bijvoorbeeld een verzamelaar, je beoefent de schietsport of de jacht. Bovendien moet er geen vrees voor misbruik zijn. Na het enorme drama in Alphen aan den Rijn in 2011 is gebleken dat we meer kunnen doen om te beoordelen of iemand een wapen kan worden toevertrouwd. De SP is voorstander van een verzwaarde screening voor wapenbezitters. Op die manier kan verdergaand worden gewaarborgd dat wapens alleen in handen zijn van degenen aan wie deze vergaande verantwoordelijkheid kan worden toevertrouwd.
Terecht moet de aanvraag verplicht in persoon worden gedaan met een psychologische test die speciaal hiervoor ontwikkeld is. Je moet verplicht aanwezig zijn bij de thuiscontroles van de opslag. Het is ook terecht dat er wordt gecontroleerd op verplichte psychiatrische opnames in het verleden en dat hier ook doorlopend op gecontroleerd zal worden. Over die laatste twee voorwaarden heb ik nog wel enkele vragen.
Bij de aanvraag wordt dus gecontroleerd op verplichte psychiatrische opnamen in het verleden. De officier van justitie geeft alleen de benodigde gegevens op aanvraag van de korpschef. Hij meldt dus alleen dat een opname heeft plaatsgevonden. Als zo'n opname heeft plaatsgevonden, hoeft dat niet per se te leiden tot afwijzing. Daarvoor bestaat maatwerk dat de korpschef moet toepassen. Onze zorg is de vraag hoe de behandelend politiemedewerker hiervoor wordt opgeleid en getraind. Hoe wordt in de praktijk beoordeeld of een bepaalde opname in het verleden wel of geen beletsel is voor een wapenvergunning? Kortom, hoe wordt beoordeeld of het gevaar dat destijds tot de opname heeft geleid, wel of niet aanwezig is? Is men daartoe voldoende in staat?
Wat gebeurt er als iemand de weg kwijt is, maar niet op grond van de wet verplicht wordt opgenomen? Hij of zij is in de war, verslaafd, agressief of depressief, maar onvoldoende of misschien net niet voldoende voor zo'n opname. In het Verenigd Koninkrijk wordt hierop expliciet gelet doordat de politie die taak heeft en in België bijvoorbeeld doordat men een doktersverklaring eist. Dat doen wij in Nederland niet, maar hoe krijgen wij dergelijke problemen dan wel altijd in beeld? Genoemd wordt onder andere dat de wijkagent, familie en bestuurders van schietsportverenigingen hierbij een belangrijke rol spelen. Mevrouw Van Toorenburg sprak hier ook over. Hoe is nu echt gewaarborgd dat dit soort zorgen op het juiste moment in beeld komt en op de juiste plaats terechtkomt? Zijn de onverwachte huisbezoeken eens in de drie jaar en de persoonlijke contacten met de politie bij de aanvraag voldoende om dit soort dreigingen en problemen te signaleren?
Daarnaast komt er dus een doorlopende controle op psychiatrische opnamen voor houders van een wapenvergunning. Dat is belangrijk, want zo'n vergunning moet natuurlijk kunnen worden ingetrokken als daartoe aanleiding is. Dit werkt op basis van het hit/no hit-systeem. Dat wil zeggen dat er een signaal naar de korpschef gaat als een vergunninghouder wordt opgenomen. De korpschef kan dan verder onderzoeken of intrekking op zijn plek is. Ook mijn vraag is toch of dit in alle of vrijwel alle gevallen zo zal zijn. Zijn er voorbeelden denkbaar dat iemand gedwongen wordt opgenomen maar zijn wapenvergunning mag houden? Werkt dit ICT-systeem feilloos? Is deze koppeling nu echt klaar voor gebruik? Dat is voor het slagen van dit beleid van groot belang.
Ik vervolg met de werklast van de politie. In de memorie van toelichting stelt de regering dat er geen extra werklast voor de politie is, ondanks het feit dat er verzwaard wordt gescreend. De Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KSNA) geeft aan dat de werkdruk nu al te hoog is. De politie kan zich nu al niet aan de wettelijke termijnen houden die gelden bij verlofaanvragen en verlengingen, en het verrichten van thuiscontroles. De politie maakt zich hierover ook flinke zorgen. De politie stelt dat het gaat om een uitgebreide en verzwaarde screening die meer tijd kost dan nu het geval is, ook omdat de nieuwe eisen en de mogelijkheid van door de aanvrager te leveren tegenbewijs zullen leiden tot een verhoging van de werklast bij de aanvragen en een toename van het aantal beroepszaken.
Volgens de staatssecretaris valt dit allemaal wel mee, zo lezen wij in de schriftelijke ronde, terwijl hij tegelijkertijd wijst op een conclusie van de Inspectie Veiligheid en Justitie waaruit blijkt dat de noodzakelijke omvang en de gewenste samenstelling van de teams korpscheftaken die over de aanvraag gaan, nader moeten worden overwogen. De korpschef zou naar aanleiding hiervan een werklastmeting uitvoeren om te bekijken hoeveel medewerkers nodig zijn om die wettelijke korpscheftaken te verrichten. Wat is de stand van zaken? Liever nog hoor ik wat de uitkomst is. Welke maatregelen zal de staatssecretaris naar aanleiding hiervan nemen?
70.000 mensen in Nederland bezitten samen zo'n 168.000 wapens, zo blijkt uit de stukken. Dat zijn grote aantallen. Wij moeten onze politiemensen voldoende toerusten op de belangrijke taak om dit goed en grondig te controleren. Het is eigenlijk wel een beetje gek. Als je als Kamerlid een voorstel doet, moet je daar een financiële dekking bij leveren. Terecht. Dan mogen wij toch ook van de regering vragen dat er dekking wordt geleverd in de vorm van menskracht? Kortom, staatssecretaris waar is uw dekking in de vorm van voldoende agenten om deze belangrijke rol te vervullen?
Tot slot. Schietincidenten met legale wapens komen weinig voor. Gelukkig, maar de gevolgen voor de samenleving zijn enorm. Na het drama in Alphen aan den Rijn bleek dat iemand een wapen had aan wie dit niet kon worden toevertrouwd. Dat rechtvaardigt volgens de SP deze maatregelen.
Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat de terechte maatregelen die we nu nemen voor het beter controleren van legaal wapenbezit niet gaan werken tegen de dreiging die uitgaat van illegale wapens. Die vormen feitelijk een veel groter probleem en zijn ook veel lastiger aan te pakken. Diverse collega's hebben hier al op gewezen. Hoe zorgen we ervoor dat beter gespeurd kan worden naar de grote aanwezigheid van illegale wapens? Is hiervoor voldoende capaciteit bij de recherche? Hoe zit het met de internationale samenwerking en het delen van informatie op dit gebied? Hierover ben ik zeer bezorgd. Deze vragen stel ik niet voor niets. Ik krijg graag een heldere reactie van de staatssecretaris op deze punten.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Özütok.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Voorzitter. Ik feliciteer de heer Groothuizen met zijn betrokken speech, waaruit kennis van zaken spreekt. Ik kijk uit naar de samenwerking.
Vandaag bespreken we de Wijziging van de Wet wapens en munitie. De aanleiding hiervoor is een gebeurtenis van zes jaar geleden, een pijnlijke gebeurtenis in onze herinneringen. Op 9 april 2011 vond in Alphen aan den Rijn een van de schokkendste schietincidenten van onze tijd plaats. Tristan van der V. doodde zes mensen, voordat hij de hand aan zichzelf sloeg. Onderzoek maakte duidelijk dat Van der V. ernstige psychiatrische problemen had. Dat stond hem niet in de weg om legaal meerdere zwaardere wapens te bezitten. De Onderzoeksraad Voor Veiligheid adviseerde naar aanleiding van Alphen aan den Rijn om wapenbezitters beter te screenen. Dit wetsvoorstel voorziet daarin.
Vanzelfsprekend steunt GroenLinks, net als de andere fracties, de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel. Voor het verlenen van toestemming om vuurwapens te bezitten en te gebruiken, moet een zeer zware screening worden toegepast. Dat is misschien niet leuk voor de circa 40.000 bonafide sportschutters die zich hierdoor mogelijk gecriminaliseerd voelen, maar iedereen zal het belang erkennen van het tegen elke prijs voorkomen van een herhaling van Alphen aan den Rijn.
GroenLinks vindt het dan ook onbegrijpelijk hoe de Europese vuurwapenrichtlijn is uitgekleed. De inzet had moeten zijn om het vuurwapenbezit krachtig te bestrijden. In plaats daarvan is een heel lobbycircus op gang gekomen voor uitzonderingen op het vuurwapenverbod, die simpelweg niet uit te leggen zijn. Er zijn bijvoorbeeld oudere typen wapens die vrij eenvoudig kunnen worden omgebouwd tot automatische wapens. Een voorgesteld verbod heeft het uiteindelijk niet gehaald in de richtlijn. Semiautomatische wapens blijven legaal voor de schietsport en de jacht. In de nieuwe richtlijn is het compromis bereikt om magazijnen tot tien — voor semiautomatische wapens tot twintig — patronen te beperken. Dat is volstrekt arbitrair.
De nieuwe Europese vuurwapenrichtlijn had een goede aanleiding kunnen zijn om het aantal toegelaten soorten vuurwapens terug te dringen en de handhaving naar een hoger plan te tillen. GroenLinks betreurt het dat in de onderhandelingen voor de nieuwe Europese vuurwapenrichtlijn voor de weg terug is gekozen. Dat is echt heel jammer. GroenLinks bepleit daarom verdergaande nationale wetgeving om de hiaten in de Europese vuurwapenrichtlijn nationaal te vullen. Mijn vraag aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is dan ook: is hij bereid verdergaande nationale beperkingen te formuleren voor legaal wapenbezit? Welke acties is hij van plan te starten om het illegale wapenbezit te bestrijden? Wat vindt hij bijvoorbeeld van het idee om binnenkort weer een vrijwillige wapeninleveractie te organiseren? GroenLinks heeft enkele jaren geleden daartoe opgeroepen, maar bij mijn weten is het er nooit meer van gekomen. Hoe staat de staatssecretaris daartegenover?
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot geef ik het woord aan de heer Van der Staaij.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Graag wil ik allereerst ook de heer Groothuizen complimenteren met zijn maidenspeech en hem van harte welkom heten in onze gelederen. Ik merkte al wel zijn achtergrond als officier van justitie. Wij hebben nog een oud-officier van justitie in de persoon van de heer Van Dam, die bij het CDA in de bankjes zit. Daarmee wordt het gat dat de heer Teeven heeft achtergelaten dus toch wel weer stevig ingevuld.
Als het gaat om de aanleiding voor dit wetsvoorstel is al door diverse woordvoerders gewezen op het vreselijke drama in het winkelcentrum van Alphen aan den Rijn. Als wij het verdriet van de nabestaanden, de radeloosheid van de mensen in het winkelcentrum die aan de dood ontsnapt zijn, weer op ons netvlies naar voren halen, dan beseffen wij allemaal dat het volstrekt noodzakelijk is om te kijken of ons systeem van vergunning en toestemming geven voor het bezit van een wapen kan worden aangescherpt, zonder gelijk de mogelijkheden die er zijn voor de schietsport en de jacht nu in een klap ongedaan te maken. Na het onderzoek door de Onderzoeksraad Voor Veiligheid dat daarnaar heeft plaatsgevonden, is dit wetsvoorstel nu tot stand gekomen. Eigenlijk is de kern daarvan toch de betere screening, het betere onderzoek of mensen die een wapen mogen bezitten daar geen verkeerde dingen mee doen. Het zal duidelijk zijn dat ook de SGP-fractie de bedoeling van dit wetsvoorstel, en in grote lijnen de uitwerking, van harte steunt.
Terecht zijn al door ongeveer alle woordvoerders twee belangrijke relativeringen bij dit wetsvoorstel geplaatst. In de eerste plaats dat wij ons moeten realiseren dat wij het hier hebben over het aanpakken van het legale wapenbezit, maar dat er natuurlijk ook heel veel illegaal wapenbezit is en dat het ongelofelijk belangrijk is om de inspanningen te vergroten om dat illegale wapenbezit aan te pakken. En in de tweede plaats dat, ook al hebben wij het nu nog strenger geregeld en komt er een beter onderzoek, wij ook allen weten dat wij daarmee nooit alle risico's kunnen uitsluiten en dat er ondanks een zorgvuldig onderzoek, toch dingen mis zullen blijven gaan. Dat zijn dus twee relativeringen, maar niettemin wordt met dit wetsvoorstel een belangrijke stap gezet naar een zwaardere screening.
Ik heb nog wel een belangrijke vraag, ook naar aanleiding van de stukken. Het kan zijn dat er nu meer signalen komen van familie, uit de buurt of van andere betrokkenen, bijvoorbeeld als er aanleiding is om je af te vragen of het wel goed gaat met een persoon die wel een wapenvergunning heeft maar van wie iemand uit de omgeving of uit de familie zegt dat hij een fors drankprobleem of psychiatrische problemen heeft of op het verkeerde pad zit. Daaraan merk je dat ook de maatschappelijke omgeving alerter is geworden. Ik denk dat dat heel belangrijk is, want het is niet alleen een zaak van professionals, van de politie en van al diegenen die daarin een rol hebben. Ook als burgers hebben wij een verantwoordelijkheid wanneer wij dingen duidelijk voor onze ogen zien gebeuren.
Dan is mijn vraag wel — aangezien in het wetsvoorstel staat dat het meer gebeurt dat mensen die signalen doorgeven — of ook de organisatie bij de politie daarop voldoende berekend is wanneer die signalen daar binnenkomen. Wordt daar dan ook gelijk werk van gemaakt, zodat zij op de juiste plek terechtkomen en niet ergens in de bureaucratie, die de politie toch ook is, blijven hangen? Graag krijg ik daarop een reactie van de staatssecretaris.
Mijn tweede vraag sluit aan bij wat de heer Van Nispen naar voren bracht: hoe zit het met de werkdruk voor de politie? Er is hierdoor uiteindelijk toch wel heel veel op het bordje van de politieorganisatie gelegd waar het gaat om de uitvoering van deze wet. Is het nu al in de praktijk haalbaar om hier serieus werk van te maken? Die vraag stel ik niet alleen voor de eerste verlening van de vergunning maar ook als het gaat om het feit dat iemand weer een verlenging nodig heeft. Mij was nog niet helemaal duidelijk wat het verschil is — ik vraag de staatssecretaris daar nader op in te gaan — in het geval van onderzoek in het kader van een nieuwe aanvraag en in het geval van een verlenging. Welk verschil zit er in de praktijk in het onderzoek dat dan plaatsvindt? Geldt dat in alle gevallen, ongeacht of er sprake is van ontheffing, erkenning of verlof? Graag krijg ik dus een verheldering van de systematiek op dit punt.
In geval van een verlenging wordt verlangd dat er serieus concreet en diepgravend wordt gekeken of iemand die vergunning wel moet krijgen. Is dan de geldigheidsduur voor bijvoorbeeld een jachtakte van een jaar, niet te kort? Loop je dan niet het risico dat na dat jaar, niet de noodzaak wordt ingezien om het onderzoek diepgravend uit te voeren? Zou het dan niet verstandiger zijn om de termijn gedurende welke je de vergunning mag hebben, te verlengen, in de zin dat men niet elk jaar naar het politiebureau behoeft te gaan om een nieuwe akte te vragen maar dat bijvoorbeeld eens in de drie jaar heel serieus en grondig wordt gekeken of iemand echt nog aan alle voorwaarden voldoet? Is dat niet beter dan elk jaar een beetje te screenen? Loop je met dat laatste niet het risico dat het onderzoek in de praktijk onvoldoende uit de verf komt? Ik verneem hierop graag de reactie van de staatssecretaris.
Dan heb ik nog een vraag over de e-screening. Uit de diverse reacties, zeker in de eerdere fase van het wetsvoorstel, merkte je nogal wat scepsis over dit middel. Ik vroeg mij wel af in hoeverre dat voor een belangrijk deel op onbekendheid berust. Is er intussen bij de betrokkenen meer duidelijkheid gekomen over de manier waarop die screening precies werkt? Er zijn ook vragen gesteld over de verhouding tot de Wet BOPZ. We hebben inmiddels ook in de Kamer — mevrouw Van Toorenburg verwees er ook naar — de nodige wijzigingen aangebracht in het hele stelsel, ook middels de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, die in februari door de Tweede Kamer is aanvaard en nu bij de Eerste Kamer ligt. Wat zijn precies de gevolgen van die wet voor dit wetsvoorstel? Kan de staatssecretaris toelichten waarom een negatief oordeel op grond van deze controle niet automatisch leidt tot een weigering van de vergunning? Welke speelruimte zit daar precies in?
Collega Van Oosten van de VVD heeft nog een aanscherping voorgesteld waarvan we de tekst nog moeten krijgen. Ik wil wel nadrukkelijk zeggen dat zeker als het gaat om geweldsmisdrijven van recentere datum, het ons wel een verstandige aanscherping van de wet zou lijken als je zou zeggen: in die gevallen heb je een heel harde en duidelijke contra-indicatie en hoef je eigenlijk niet nog een uitvoeriger onderzoek te laten plaatsvinden omdat er geen sprake kan zijn van het verlenen van toestemming voor het bezit van een wapen. We kijken nog even naar de formulering, maar die gedachte spreekt ons in ieder geval zeer aan.
Dit was mijn bijdrage in eerste termijn, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Van der Staaij. Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik stel voor tot 11.30 uur te schorsen, waarna de staatssecretaris de gestelde vragen zal beantwoorden.
De vergadering wordt van 11.17 uur tot 11.30 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef de staatssecretaris het woord.
Staatssecretaris Dijkhoff:
Voorzitter. Ook ik feliciteer de heer Groothuizen natuurlijk met zijn maidenspeech. Hij heeft meteen daarna al gemerkt dat er van alle kanten politiek met hem geflirt werd, dus ik wens hem veel wijsheid met het kiezen van zijn positie tussen al die avances.
Ik deel wat mevrouw Van Toorenburg zei over de inbreng van mevrouw Helder. Door die inbreng kan ik mijn algemene spreektekst iets inkorten, want mevrouw Helder heeft een zeer adequate samenvatting gegeven van wat deze wet behelst. Het gaat vooral om strengere procedurele eisen voor de aanvraag van een wapenvergunning. Dat is natuurlijk afkomstig uit de adviezen van een onderzoek naar een zeer betreurenswaardig en triest incident. De aanvrager van een vergunning moet verplicht naar het bureau en moet de e-screener doen, een psychologische test. Ook moet hij referenten opgeven die de korpschef eventueel kan bevragen. Als men weigert hieraan te voldoen, krijgt men sowieso geen vergunning. We krijgen ook een betere koppeling en deling van de informatie die beschikbaar is bij het OM over gedwongen psychiatrische zorg. Dat weegt mee bij de beoordeling van de aanvraag.
Ik heb twee dingen opgemerkt in de inbreng van de Kamer. Ten eerste was er steun voor de bedoelingen, maar waren er ook terechte kritische vragen of met deze middelen wel het doel wordt bereikt wat we samen voor ogen hebben. Ten tweede hebben volgens mij alle woordvoerders erop gewezen dat we ons best doen om het met waarborgen te omkleden en dat we ons best doen om de goedwillenden, die voor de liefhebberij de schietsport beoefenen bij bijvoorbeeld een schutterij en helemaal niets te maken hebben met wat voor dreiging dan ook, de ruimte te laten. We moeten hen niet onevenredig belasten met de waarborgen die we nodig hebben voor de hele samenleving om te voorkomen dat mensen een wapenvergunning krijgen die er op een andere manier mee willen omgaan dan zij. Die realiteitszin proef ik, ook ten aanzien van het gegeven dat we nooit 100% kunnen garanderen dat het veilig is. Tegelijkertijd hoorde ik in een aantal vragen de formulering of ik als staatssecretaris iets kan garanderen. Ik vraag de Kamer in dit kader om dezelfde realiteitszin. Ik zal per vraag aangeven dat we ook met deze wet niet kunnen garanderen dat het altijd goed gaat. Wel denk ik dat op deze manier de alertheid op en het bewustzijn van de risico's duidelijker naar voren komen dan in het oude systeem.
De heer Van Oosten vroeg naar het terugkijken tot acht jaar als het gaat om criminele antecedenten. Kan er niet langer worden teruggekeken? Hoe werkt dit precies? De politie kan volgens haar werkinstructie bij geringe twijfel over de geschiktheid geen verlof verstrekken. De strafrechtelijke antecedenten zijn natuurlijk erg belangrijk bij het aangeven van die geringe twijfel. Dat zit ook in de aanwijzing Circulaire Wapens en Munitie. Alle veroordelingen binnen vier jaar voor de aanvraag, en zwaardere veroordelingen binnen acht jaar, zijn reden om geen verlof te verstrekken. Bij ernstige geweldsdelicten, illegaal wapenbezit, ongeoorloofd wapengebruik en drugsdelicten wordt in de circulaire aangegeven dat er langer dan acht jaar teruggekeken moet worden en dat dit moet worden meegewogen. De korpschef kan ook andere zaken meewegen die langer dan acht jaar geleden zijn gebeurd, als bijvoorbeeld daaruit blijkt dat iemand recidivist is of een gewoontecrimineel met een slecht trackrecord. In die gevallen kan er langer dan acht jaar worden teruggekeken.
Een andere vraag luidde als volgt. Dit kan allemaal en het is een instructie, maar waarom is er überhaupt een uitzondering? Dat geldt nu bijvoorbeeld voor kleine veroordelingen en lichtere zaken. Het is maar net hoe je het kenschetst, maar in de circulaire wordt nu bijvoorbeeld genoemd het rijden onder invloed met een promillage dat maar net boven de norm is. Ik vind dat nog steeds een kwalijke zaak, maar in zo'n geval kan, als iemand in de jaren daarna geen fouten meer heeft gemaakt, toch een vergunning afgegeven worden. Dit heeft ook wel te maken met de systematiek. In de wet wordt nu eenmaal van oudsher uitgegaan van een korpschef die beslist, meenemende allerlei input. Die wetssystematiek verhoudt zich niet goed tot een koppeling aan heel binaire stellingnames. Daarmee bedoel ik dat je zegt dat de korpschef bepaalt, al deze informatie meenemend, behalve ingeval X, Y en Z. Dan heeft de korpschef niets te bepalen. Dan is het gewoon: niet verlenen. Het is een keuze om daarvan af te stappen en er een hybride variant van te maken. Daar is geen principieel bezwaar tegen. Alleen is bij deze wetswijzing aangesloten bij het systeem dat er al was. Wellicht is dat een conservatief juridisch standpunt. Als de Kamer denkt dat we op dit punt een wijziging moeten aanbrengen, dan leidt dat in mijn ogen niet tot grote problemen.
Iets soortgelijks geldt voor de psychiatrische opname. Waarom wordt ook daar een afweging gemaakt? Deels geldt daarvoor de argumentatie die ik al gaf, maar misschien is het hier iets makkelijker denkbaar dan bij veroordelingen dat er een gedwongen opname heeft plaatsgevonden die erg contextgebonden was. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een psychose die erg te maken heeft gehad met een evenement in iemands leven dat zich niet zo snel zal herhalen. Je kunt dan zeggen: als na een aantal jaar iemand geen enkel gevaar meer vormt voor zichzelf of zijn omgeving, is er op zichzelf geen beletsel meer voor het in absolute zin verlenen van een wapenvergunning.
Het hangt wel af van welke kant je het benadert. Zie je het als de uitoefening van een hobby, dan kan ik me goed voorstellen dat je zegt: iemand kan deze hobby best hebben. Benader je het helemaal vanuit de redenering dat eigenlijk sowieso niemand recht heeft op een vuurwapen en het een uitzondering is dat je een vergunning krijgt omdat we risico's zo veel mogelijk moeten beperken, dan kun je daar natuurlijk wat strakker in zitten. Hoe strakker je erin zit, hoe groter natuurlijk de kans dat je mensen belemmert om een hobby uit te oefenen, ook als die niet direct daadwerkelijk een risico vormen.
Dan de categorie royementen. Wanneer iemand geroyeerd wordt door een schietvereniging, dan wordt dat royement gedeeld via de koepels van de KNSA en de KNTS, de schietsportassociatie en de traditionele schutters. Verder wordt ook de politie hiervan in kennis gesteld, zeker als het gaat om een royement met daaronder een overweging die aan de veiligheid raakt. Je kunt namelijk ook worden geroyeerd omdat je je contributie niet hebt betaald. Ook dat moet de politie overigens wel weten, omdat het niet meer lid zijn van een vereniging betekent dat je geen belang meer hebt en dat daarom je vergunning ingetrokken wordt. Als het geen royement is dat met de veiligheid te maken had, kan een andere vereniging je nog wel aannemen als lid. In zo'n geval zou je niet direct tot intrekking van de vergunning hoeven over te gaan.
Dan de vraag over de terugkijktermijn bij de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. In het voorstel voor de wet wordt aangesloten bij de bewaartermijn van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Die is nu vastgesteld op vijftien jaar. Er ligt een nieuw voorstel voor die behandelingsovereenkomst. Dat voorstel voor de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst is in consultatie gebracht. Daarin wordt de bewaartermijn voor de Wet verplichte ggz verlengd naar twintig jaar. Ik kan niet voorspellen of die wet wel of niet aangenomen wordt, maar het ligt nu op vijftien jaar en het is dus het voorstel om het naar twintig jaar te tillen. De Raad van State moet er ook nog over adviseren.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik ga ervan uit dat dit punt nu is beantwoord door de staatssecretaris, want over dat punt gaat mijn vraag.
In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de staatssecretaris in antwoord op vragen van het CDA geschreven over de bewaartermijn dat een dossier op zijn/haar verzoek na vijf kan jaar worden vernietigd, tenminste als het gaat om een medisch dossier van een patiënt die gedwongen psychiatrisch is opgenomen. Ik vind het van belang dat, ook na die vijf jaar, kenbaar blijft dat iemand psychiatrisch opgenomen is geweest. Wellicht wordt dat geregeld in de wet waaraan de staatssecretaris nu refereert, maar dat weet ik niet precies. In ieder geval blijkt het hier niet uit. Kan dat nog verduidelijkt worden?
Staatssecretaris Dijkhoff:
Bij mijn weten wordt het in deze wet gelijkgetrokken en wordt het dossier vijftien dan wel twintig jaar bewaard en beschikbaar gehouden.
De heer Van Oosten (VVD):
Als de wet in de Eerste Kamer wordt aangenomen — het is nog even de vraag of dat gebeurt — is het dus ten minste vijftien dan wel twintig jaar kenbaar dat iemand psychiatrisch is opgenomen en wat de reden daarvoor was?
Staatssecretaris Dijkhoff:
Ja. Ik kom bij de vragen over de uitvoeringen. Er werd gevraagd naar signalen. De afgelopen jaren is er natuurlijk een aantal incidenten geweest waarbij er een signaal binnenkwam over iemand die ook een vergunning had voor een wapen en waarbij je vraagtekens kon zetten bij de scherpte van de politie. Die incidenten hebben binnen de politieorganisatie geleid tot aanscherping van het bewustzijn, maar ook van de protocollen, om ervoor te zorgen dat dat soort signalen ook bij de korpschef binnenkomt. Dan is het raadpleegbaar en zit het in het systeem. Dat heeft ook te maken met gepleegde overtredingen die wellicht een indicatie zijn dat men minder geschikt is voor het hebben van een vergunning om een wapen te dragen. Dat zit dus formeel in het landelijk systeem korpscheftaken. Dat kan sowieso geraadpleegd worden bij meldingen van huiselijk geweld, ook door meldkamermedewerkers en agenten op straat. Als een agent ter plekke aanleiding ziet om te vrezen voor misbruik van legaal aanwezige wapens, dan kunnen die voor de veiligheid direct worden ingenomen.
Er is ook gevraagd wat er gebeurt met valse meldingen. Die zie je ook bij problemen in de relationele sfeer. Aan de ene kant is er aanleiding om zo'n melding zeer serieus te nemen, omdat dat soort problemen kan leiden tot escalaties waarbij je niet wilt dat iemand een wapenvergunning heeft. Aan de andere kant kan een probleem in die sfeer ook leiden tot een valse beschuldiging, die erop gericht is om ervoor te zorgen dat de vergunning van de ander wordt ingetrokken, terwijl daar eigenlijk geen goede grond voor is. Bij een valse melding gaat men in gesprek met de melder en kijkt men of er ook echt sprake is van een strafbaar feit in de zin van een valse aangifte. Dat blijft een kwestie van wegen, want het is ook weer niet zo dat een vergunning pas wordt ingetrokken bij een bewezen strafbaar feit. Dat kan ook eerder gebeuren, zoals ik net aangaf. Men kan ter plekke constateren dat het risico te groot is. Ook als een melding niet tot een bewezenverklaring leidt en door degene die beschuldigd wordt als vals wordt gekwalificeerd, kan er toch voldoende grond zijn voor twijfel bij de korpschef. Die kan dan overgaan tot intrekking van een vergunning. Hier is dus geen vast protocol voor. Het staat wel vast hoe je met een bepaalde melding moet omgaan, maar niet tot welke conclusie die moet leiden.
Er zijn vragen gesteld over de capaciteit voor het toezicht op de naleving. Zoals ook door de Kamer is gememoreerd, heeft de inspectie vorig jaar inderdaad aandacht gevraagd voor de omvang van de teams gericht op korpscheftaken. Daarna heeft de korpschef besloten om een werklastmeting uit te voeren. Die is gebaseerd op de benodigde formatie voor het uitvoeren van de taken. Daarin worden natuurlijk ook andere factoren meegenomen, zoals bezetting, ziekteverzuim en mogelijkheden om dingen efficiënter aan te pakken. Het is nu ook een geschikt moment hiervoor, omdat er nu een aantal jaren ervaring is met de nationale politie en de personele reorganisatie is afgerond, althans in formele zin. Nu kun je er dus ook zinniger dingen over zeggen. Het integrale beeld voor de teams korpscheftaken is nu nog niet bekend. De uitslag daarvan zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of er genoeg capaciteit is of dat er capaciteit bij moet. Als deze wet wordt aangenomen, wordt er na de validatie en kalibratie van de e-screener ook een impactanalyse gedaan om er zicht op te krijgen of je inderdaad extra mensen en middelen nodig hebt om het instrument goed te implementeren. Als de impactanalyse er is, zal die ook door de korpschef met het ministerie besproken worden.
De heer Van Nispen (SP):
We bespreken nu een wet die een extra werklast voor de politie met zich meebrengt. We hebben er als Kamer van diverse kanten op gewezen dat we het van belang vinden dat deze wet, als we die aannemen, gehandhaafd wordt binnen de bepaalde termijnen en dat die screening goed plaatsvindt. Er is inderdaad een werklastmeting. De uitkomsten zijn nog niet bekend, maar onder andere de schuttersassociatie en de politie zelf wijzen er nu al op dat termijnen niet worden gehaald en dat er een capaciteitstekort is. Kan de politie dus wel doen wat wij met deze wet van haar vragen?
Staatssecretaris Dijkhoff:
De heer Van Nispen veronderstelt dat deze wet tot een hogere werklast leidt. Dat kan ik niet direct onderschrijven. Dat hangt heel sterk af van de vraag hoe succesvol de e-screener in de praktijk is en hoe snel die succesvol wordt. Als dit instrument succesvol is in het ondervangen van de categorieën waarin de korpschef er nu pas na allerlei gesprekken en na investering van veel van zijn eigen tijd achter komt dat hij twijfelt en geen vergunning wil verstrekken, kan dit er juist toe leiden dat er minder tijd in gaat zitten. Als de e-screener eenmaal goed gekalibreerd en gevalideerd is, dus als we allemaal vinden dat het instrument werkt, is het welhaast ondenkbaar dat er bij een negatieve uitkomst nog een heel traject wordt ingezet om zaken te controleren als we al weten dat het tot een "nee" gaat leiden. Dat heeft de politie al eerder gemeld.
Als er nu spanning op zit, moeten we bekijken of die echt wordt veroorzaakt door capaciteitsgebrek of door andere factoren. Daar is die werklastmeting voor, maar ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten daarvan.
De heer Van Nispen (SP):
De e-screening is een deel van het probleem, maar een deel van het probleem was er ook al. Daar zijn we op gewezen. Bepaalde termijnen voor thuiscontrole bij vergunningaanvragen worden moeilijk gehaald. We zijn hiervoor gewaarschuwd door de politie zelf, maar tot op heden weten wij nog steeds niet goed of de politie voldoende capaciteit heeft voor deze wet. Dat werd niet duidelijk in de schriftelijke ronde, maar ook nu in het debat weten we dat nog niet. Mij is niet duidelijk wanneer we de resultaten van de werklastmeting dan wel krijgen. Ook heeft de staatssecretaris nog niet duidelijk gezegd dat hij direct voldoende capaciteit gaat realiseren als uit de werklastmeting zou blijken dat er onvoldoende capaciteit is. Ik vind het wel van belang om dit te weten.
Staatssecretaris Dijkhoff:
Het ligt niet in mijn aard om, omdat me dat nu makkelijk uitkomt, uitspraken te doen waardoor de korpschef ergens aan gebonden is zolang ik niet zeker weet waar het aan ligt. "De politie" heeft hiervoor genoeg capaciteit, dat is nogal makkelijk, maar de vraag is of er bij het team dat dit nu moet doen, voldoende capaciteit is belegd. Zo niet, is het dan mogelijk om dat binnen de beschikbare capaciteit van de politie op een verantwoorde manier op te lossen? Of is er bij de politie in totaal meer capaciteit of andersoortige capaciteit nodig? Dat laatste is een politieke vraag waar ik al helemaal niet op vooruit kan lopen. Ik kan daar sowieso niet op vooruitlopen als wij geen werklastmeting hebben, niet weten wat je eventueel moet toevoegen en niet de effecten kunnen zien van nieuwe maatregelen die per saldo werklastverlichtend kunnen werken.
De heer Van Nispen (SP):
Er waren al tekorten bij de controle op legaal wapenbezit. Dat zal bij een verzwaarde screening mogelijk erger worden. De enige vraag die we vandaag legitiem stellen is: gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat de politie voldoende capaciteit heeft om te doen wat wij hier vandaag vaststellen? Wanneer worden daar de resultaten van bekend? Graag iets meer duidelijkheid ten aanzien van de vraag of we die teams in staat stellen om te doen wat zij moeten doen. Ik vind dat een realistische vraag die we vandaag kunnen beantwoorden.
Staatssecretaris Dijkhoff:
Dan val ik eigenlijk terug op het vorige antwoord. Je moet eerst kijken waar het knelpunt zit, of dat structureel is, of de politie dat binnen de beschikbare mankracht kan oplossen bij de verdeling van capaciteit en zo nee, of er politieke bereidheid is om de totale capaciteit van de politie op te hogen. Dat zijn allemaal zaken waarover ik vanuit dit kabinet geen uitspraken kan doen, eerlijk gezegd.
Er zijn ook de nodige vragen gesteld over illegaal wapenbezit en het aanpakken daarvan. Dat is een aandachtsgebied voor OM en politie. Er is een landelijke vuurwapenofficier aangesteld en bij elk parket is er een officier van justitie aangewezen voor zaken die betrekking hebben op illegale wapens. De strafeisen zijn in 2015 door het OM ook flink aangescherpt. Uit de rapportage over de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit blijkt dat in 2015 44 zware onderzoeken werden verricht op het aandachtsgebied wapens en explosieven. Vrijheidsstraffen lopen op tot meer dan vijf jaar celstraf. De prioriteitstelling die er nu is, zal opnieuw bekeken worden naar aanleiding van het nieuwe nationale dreigingsbeeld dat dit voorjaar verschijnt.
Dan de vraag over de samenwerking in Europa met andere Europese landen. Wij hebben een slag geslagen met de net herziene Vuurwapenrichtlijn. Die ziet ook op mogelijkheden voor de politie om illegale vuurwapens beter te traceren. Er zijn nieuwe mogelijkheden gecreëerd om informatie-uitwisseling over wapenhandel binnen de politie uit te breiden naar politie en Europese politiediensten. Op nationaal niveau is de netwerkaanpak illegale vuurwapens actief waarin politie en OM samenwerken met douane en KMar. In het kader van het Europese actieplan richt Europa zich met name op de Zuidoost-Europese regio omdat dat een heel kwetsbaar gebied is, ook als bron van wapens die in andere landen illegaal in omloop zijn.
Er is gevraagd: als je in België een vergunning wilt aanvragen, hoe zit dat dan? De lidstaten hebben nu allemaal een systeem zodat je niet zomaar legaal een wapen kunt bezitten. Die vergunningen zijn niet onderling uitwisselbaar. Je kunt niet met een Belgische vergunning in Nederland zeggen: ik heb al een vergunning, ik ben er klaar mee. Als je alles in België doet, dus als je daar woont of daar je sport beoefent, dan kan een Belgische vergunning genoeg zijn. Dan moet je wel aan de vereisten van België voldoen. We hebben echter geen wederzijdse erkenning van wapenvergunningen.
Ik kom op de vragen over de informatie-uitwisselingen en de koppeling tussen de systemen. De koppeling tussen het Verona-systeem en het registratiesysteem van het OM heeft een wettelijke basis nodig, en die zit in dit wetsvoorstel gebakken. Op de vraag "is die er al" is mijn antwoord dus nee. Ik kan nu ook geen uitspraken doen over hoe die koppeling werkt want die moet nog worden aangebracht als daar een wettelijke grondslag voor gecreëerd is. De koppeling is een geautomatiseerde link tussen personen die in allebei de systemen voorkomen. Als dat het geval is, dan heb je een hit. Dan wordt het in Verona geregistreerd en is het ook meteen zichtbaar voor de politie. Er wordt dan gemeld dat een persoon voorkomt in dat OM-register. Dat wordt dagelijks geüpdatet en de politie moet dan contact opnemen in de zin van: goh, ik zie een melding, wat steekt erachter, is dit reden om de vergunning in te trekken?
Ik kom bij de vraag van mevrouw Helder of de situatie in Alphen met dit wetsvoorstel voorkomen had kunnen worden. Of is het op een andere manier nuttig, maar zou het dat scenario niet hebben ondervangen? In dat geval werd een wapenverlof verleend, hoewel de persoon in de tussenliggende periode gedwongen was opgenomen in een ggz-instelling wegens vrees voor suïcide. Met dit wetsvoorstel wordt de informatiepositie van de korpschef op dat onderdeel verbeterd, omdat hij een melding krijgt als iemand gedwongen opgenomen is geweest. Dan heb je een hard signaal om de geschiktheid van de aanvrager in twijfel te trekken en te bekijken of de vergunning wordt ingetrokken. In dit specifieke geval ligt het voor de hand dat als uit het nader onderzoek blijkt dat iemand gedwongen opgenomen is geweest, daadwerkelijk een suïcidepoging heeft gedaan en nog steeds onder behandeling staat van de ggz, je constateert dat de vergunning ingetrokken dan wel niet verleend zou moeten worden.
De heer Groothuizen heeft gevraagd waarom er zo veel tijd zat tussen de gebeurtenissen, het onderzoeksrapport en dit wetsvoorstel. Laat ik vooropstellen dat er in de tussentijd niet niks is gebeurd. Direct na het incident zijn de nodige maatregelen genomen om de veiligheid rond legaal wapenbezit te verbeteren. Er zijn meer persoonlijke contactmomenten. Er moet meer informatie door een aanvrager worden gegeven over de gezondheid. De omgeving en referenten worden bevraagd. Het toezicht is verbeterd doordat de politie rechtstreeks meldingen ontvangt over personen die al een wapenvergunning hebben, zodat als daar aanleiding toe is die meteen kan worden ingetrokken en wapens kunnen worden weggehaald. Tegelijkertijd is die periode gebruikt om de e-screener te ontwikkelen. Die methode lag niet zomaar op de plank. Er is in eerste instantie gekeken naar een bestaande test die in Finland wordt gebruikt. Die werd als niet voldoende wetenschappelijk onderbouwd bestempeld door onze eigen experts in de Nederlandse gezondheidszorg, omdat de test te weinig mensen met risicofactoren zou uitfilteren. Daarom moest er een wetenschappelijk verantwoord instrument worden ontwikkeld, wat de nodige tijd heeft gekost. De ontwikkelde e-screener voldoet nu aan deze eis. Verder zijn er momenten geweest dat het wetsvoorstel voor plenaire behandeling gereed was. Iedere keer dat we het konden behandelen, waren er echter andere wetsvoorstellen waarvan het ook door de Kamer meer opportuun werd geacht dat daaraan voorrang werd verleend. Ik heb daar alle begrip voor. Nu veel wetsvoorstellen controversieel zijn verklaard, is dit wetsvoorstel naar voren gekomen en kunnen we het nu wel behandelen. In elk geval ligt het sinds maart 2016 bij de Kamer.
Ik kom bij de vragen over de evaluatietermijn. Waarom is er gekozen voor vijf jaar? Dat is de gebruikelijke termijn bij nieuwe wetten. Dan kun je in de uitvoering echt aan de slag gaan en meetbare resultaten boeken, die je na een aantal jaren ontwikkeling kunt signaleren voor de evaluatie. Wij zijn natuurlijk niet blind. Als er iets niet goed werkt, bijvoorbeeld met de e-screener, dan kunnen we die aanpassen of aanscherpen of andere verbeteringen in de uitvoering aanbrengen. Je hebt wat tijd nodig voor de wetsevaluatie. In de tussentijd zijn we niet blind. We zeggen niet "wacht maar vijf jaar", als duidelijk is dat er iets moet worden verbeterd.
De heer Groothuizen (D66):
Een van de aanbevelingen van de onderzoeksraad aan de minister van Justitie — ik vraag het nu aan de staatssecretaris — was om zich jaarlijks te laten informeren door de spelers in het veld: de politie en de schuttersvereniging. Kan de staatssecretaris aangeven of hij dat structureel doet, of hij jaarlijks die informatie verzamelt en zo ja, wat ertegen zou zijn om de Kamer wat eerder te informeren over zijn conclusies?
Staatssecretaris Dijkhoff:
Dat zullen wij inderdaad jaarlijks doen. Ik heb er geen bezwaar tegen om die informatie te delen, maar ik heb geen officiële wetsevaluatie nodig, en de Kamer al helemaal niet, om tussentijds vragen te stellen, kritiek te uiten en als daar aanleiding toe is zaken in de praktijk aan te passen.
Dan was er een vraag of er geen drempel moet komen om binnen een jaar na een afwijzing een nieuwe aanvraag te doen. In onze ogen biedt de Algemene wet bestuursrecht nu al voldoende mogelijkheden om een zo snel herhaald verzoek verkort af te handelen. Bij een hernieuwde aanvraag moet de aanvrager namelijk aantonen dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Die bewijslast ligt bij de aanvrager. Hoe korter een periode, hoe minder logisch het is dat die nieuwe feiten en omstandigheden er zijn, laat staan dat ze doorslaggevend zijn voor een ander oordeel.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Maar er moet wel een oordeel komen. We weten toch allemaal dat er allerlei gekkies zijn die niets anders doen dan proberen zand in de raderen te gooien. We kunnen toch ook zeggen: "binnen een jaar ben je gewoon niet aan de beurt, klaar"?
Staatssecretaris Dijkhoff:
Ja, dan zou de computer bij wijze van spreken per ommegaande de afhandeling kunnen doen. Maar dat is niet hoe nu de ...
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik bedoel dat je in de wet regelt dat je bij een afwijzing pas na een jaar weer een nieuwe aanvraag kunt indienen. Dan hoef je helemaal niet iemand uit te sluiten als hij een aanvraag doet. Hij kán gewoon geen aanvraag doen. Maar dan moeten we dat wel wettelijk regelen.
Staatssecretaris Dijkhoff:
Ik zit even te denken of er soorten afwijzingen zijn die meer bureaucratisch van aard zijn dan inhoudelijk, waardoor je dat zou kunnen repareren met een snelle nieuwe aanvraag, omdat je anders na een klein foutje dat niet echt op de inhoud van de zaak, op risico of op veiligheid, gebaseerd is, een jaar zou moeten wachten. Ik zal daar in tweede termijn op moeten terugkomen. Want het klinkt op zich logisch, maar ik wil weten of we aan de ene kant dan in de praktijk niet een probleem creëren en aan de andere kant hoe groot zo'n aanpassing zou zijn en met welke gevolgen. Ik ga het nu dus niet meteen omarmen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik zeg het niet omdat ik het leuk heb bedacht, maar omdat de politie hier zo indringend voor gepleit heeft. Daarom hebben wij het in de schriftelijke ronde opgebracht. Toen is gesteld: het is de Algemene wet bestuursrecht, het kan verkort. Maar daarin is niet meegenomen het feit dat men aan de slag moet met zo'n zaak. Ik wil dus gewoon geregeld hebben dat je na een afwijzing een jaar moet wachten.
Staatssecretaris Dijkhoff:
Mevrouw Van Toorenburg heeft gelijk dat de verkorte afdoening, hoewel minder werk, nog steeds werk is. Ik zal tussen de termijnen door kijken of ik overstag zou willen gaan vanuit het kabinet. Anders staat het de Kamerleden natuurlijk vrij om zelf middelen en wegen te vinden om te proberen elkaar ervan te overtuigen.
Ik kom bij de vraag over de betrokkenheid van de schietverenigingen en schietkoepels. Die zijn erg belangrijk. Ze zijn de partner in het zorgen dat de mensen die wel een vergunning hebben, op een verantwoorde manier hun sport beoefenen. Ik heb er alle begrip voor dat zij op geen enkele manier geassocieerd willen worden met mensen die niet geschikt zijn om een wapen te oefenen. Die willen ze ook niet op hun club. Daar zijn ze niet voor. Ze zijn niet voor het vergroten van risico's en onveiligheid. Voor hen is het in die zin dubbel dat zij natuurlijk belang hebben bij een zo goed mogelijke screening, want dan weten ze dat iemand die lid wil worden en een vergunning heeft gekregen, voor hen ook veilig is, wanneer ze samen die sport beoefenen. Daartegenover staat natuurlijk dat hoe strenger de screening is, hoe meer hoepeltjes een goedwillende door moet springen om zijn sport te mogen beoefenen. Ik snap dat zij in dat spanningsveld zitten en dat zij ons scherp houden, zodat we niet gemakzuchtig zijn en wettelijk dingen gaat eisen die niet meer echt bijdragen aan het verbeteren van de veiligheid, maar wel aan de last die een goedwillende sportschutter heeft. Ik heb dus begrip voor hun positie. Ik ben ook blij dat zij zich de laatste jaren heel erg meewerkend hebben getoond. We hebben de schietsportkoepel en we hebben de schutterijen die verenigd zijn en die vanuit een andere traditie en met andere gebruiken die sport beoefenen.
Zij zijn essentieel bij de volgende fase van de ontwikkeling van de e-screening, namelijk de validatie en de kalibratie. Dat ding moet ervoor zorgen dat we risico's onderkennen, maar niet zo afgesteld zijn dat het bij iedereen een risico ziet en rood uitslaat. We hebben niet veel benchmarks bij een nieuw instrument, maar als heel veel bestaande leden van schietsportverenigingen met wie nooit problemen zijn, op rood komen te staan bij een e-screen, geeft dat te denken over de kalibratie van de screener. We hebben hen echt nodig om het instrument te verbeteren, zodat we daarvan uit kunnen blijven gaan.
De heer Van der Staaij stelde een vraag over verschil tussen onderzoek naar nieuwe aanvragen en verlengingen. Het wapenverlof is inderdaad een jaar geldig, waarna een nieuw verlof moet worden aangevraagd. In de praktijk noemen we dat een verlenging. Maar daarvoor geldt dezelfde belangenafweging. Je hebt daar minder werk aan, want je hebt al heel veel informatie over de verlofhouder, terwijl daar ook al toezicht op is geweest. De e-screening hoeft dus niet elk jaar te worden herhaald. Wat wel kan, is dat de korpschef aanleiding ziet om de aanvrager te verplichten de aanvraag toch opnieuw te doen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Vanuit de wereld van de jagers is de vraag gekomen of het wel handig is dat elk jaar een soort controle wordt uitgeoefend waarvan het nog maar de vraag is, als je een akte hebt, of die diepgravend zal zijn. Kun je dan niet beter kiezen voor een wat langere looptijd van een paar jaar, waarna de controle grondig gebeurt? Heb je daarmee per saldo niet meer veiligheid en minder rompslomp?
Staatssecretaris Dijkhoff:
Dat kan, maar ik denk dat de praktijk iets minder zwart-wit is dan deze keuze. In de praktijk heeft een jaarlijks contactmoment toegevoegde waarde. Bij een niet-vereiste jaarlijkse e-screening zal de korpschef, als hij daartoe aanleiding ziet, soms na een aantal jaren nog een e-screening laten uitvoeren. Dit geeft ons de zekerheid van een jaarlijks persoonlijk contact. Verder zijn er mogelijkheden om de e-screening opnieuw te laten uitvoeren.
De heer Van der Staaij (SGP):
Een jaarlijks contactmoment klinkt vertrouwd. Maar tegelijkertijd komt er dan kennelijk geen nieuw moment waarop je het allemaal wat diepgravender doet, zoals bij de eerste keer. Blijft deze systematiek niet het risico inhouden dat je op de automatische piloot doorgaat, in plaats van een extra doorlichting eens in de zoveel tijd?
Staatssecretaris Dijkhoff:
Er is nu niet vastgelegd dat de e-screening om de zoveel jaar moet worden herhaald. Als er geen signaal is gekomen dat je niet goed bent omgegaan met je vergunning, blijft het bij de jaarlijkse controle. Je zou je kunnen afvragen waarom je, als er niets ten negatieve is veranderd, na een jaar terug moet komen. Toch vind ik het belangrijk dat we, ook als er niets is veranderd, die check nog hebben via het persoonlijke contact. Als er wel een zware aanleiding is, wordt de vergunning gewoon ingetrokken. Daartussen heeft de korpschef de mogelijkheid om om een e-screening te vragen. Maar het is niet geformaliseerd dat dat om de zoveel jaar moet.
De voorzitter:
Hoever bent u met de beantwoording?
Staatssecretaris Dijkhoff:
Ik heb nog twee vragen te beantwoorden.
Mevrouw Özütok stelde mij een vraag over de Europese vuurwapenrichtlijn, die in haar ogen minder streng is dan ze had gewild. Willen wij nationale hiaten opvullen? Ik deel de mening dat het strenger had gemogen. We hebben daar als Nederland ook op ingezet. We zijn nu de precieze gevolgen van de richtlijn in kaart aan het brengen. Op grond van de richtlijn zullen nationale regels nog verder worden aangescherpt, zoals de nieuwe afspraak over markering en informatieopslag inzake vuurwapens en eigenaren. Ik denk dat we de zaken die we verder willen laten gaan dan de richtlijn, al hebben. Ik zie nu dan ook geen aanleiding om dingen nationaal nog te verzwaren. Ik zie ook geen aanleiding om zaken terug te draaien en om te zeggen: Nederland is strenger dan de richtlijn, laten we bepaalde regels maar versoepelen.
De laatste vraag was of het zinvol is om de wapeninzamelingsacties te herhalen. Ik denk dat dat zinvol is als het gaat om een aanscherping van de wetgeving, waardoor wapens die voor die aanscherping legaal waren, in een keer niet meer legaal zijn. Dat is een goed moment om zo'n actie te houden en zodoende bewustwording te creëren. Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, maakt echter niets illegaal wat nu nog legaal is. Maar het is goed denkbaar dat bij de omzetting van de EU-vuurwapenrichtlijn bepaalde vuurwapens of bepaalde types of onderdelen of varianten verboden worden. Dan lijkt het mij een goed idee om weer zo'n inzamelingsactie op te zetten.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn laatste vraag. Die ging over de onaangekondigde huisbezoeken. Voormalig minister Opstelten wilde regelen dat als er onaangekondigd een huisbezoek wordt gedaan en de toegang wordt geweigerd, het verlof meteen wordt ingetrokken. Mijn voorstel was toen om alvorens dat te doen of voor binnen te treden — we hebben het hier over een grondrecht — nog een keer onaangekondigd te komen en het verlof dan in te trekken.
Staatssecretaris Dijkhoff:
Ik vrees dat ik dat antwoord niet paraat heb.
De voorzitter:
Kunt u daar dan in tweede termijn op terugkomen?
Staatssecretaris Dijkhoff:
Ja.
De voorzitter:
We gaan nu over naar die tweede termijn. Ik geef als eerste mevrouw Helder het woord.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de meeste vragen. Hopelijk krijg ik in tweede termijn nog antwoord op mijn laatste vraag.
Ik zei in eerste termijn al, en de staatssecretaris zei het ook: Alphen aan den Rijn had mogelijk voorkomen kunnen worden met dit wetsvoorstel. We hebben het dan over twee van de drie maatregelen die daarin staan. Een is de koppeling van de systemen, waardoor duidelijk wordt dat er een opname in een psychiatrisch ziekenhuis is geweest op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Dat heb ik ook gezegd. We weten het nooit zeker, maar het had wellicht voorkomen kunnen worden.
Ik zei het al, mijn fractie is het eens met twee van de drie maatregelen die in het wetsvoorstel staan, maar vooralsnog niet met de omgekeerde bewijslast die voor de aanvrager geldt en het voor mijn fractie belangrijke onderdeel van de e-screener. Mijn fractie heeft gezegd dat er twijfels zijn over dat instrument. Die twijfel had in de schriftelijke ronde weggenomen moeten worden, maar dat is niet gebeurd. In deze mondelinge behandeling heeft de staatssecretaris misschien een poging gedaan, maar ik heb daaruit weten te distilleren dat de staatssecretaris zegt: we hebben hulp nodig van de schiet- en schutterijverenigingen bij de doorontwikkeling van dit instrument, de validatie et cetera. Waarom is dat niet al gebeurd? Ik vind dat een kwalijk punt, want dan zouden we instemmen met een wetsvoorstel waarin een instrument staat dat met behulp van de schietverenigingen doorontwikkeld moet worden, terwijl de KNSA al duidelijk heeft aangegeven waar voor haar de kritiek- en de pijnpunten liggen. Dat maakt dan ook meteen dat ik nog niet tot de conclusie kan komen wat ik mijn fractie zal adviseren. We zijn het eens met twee van drie belangrijke maatregelen, maar dit vind ik toch wel een pijnpuntje dat ik eerst in mijn fractie wil bespreken.
We creëren daarmee namelijk vooralsnog een schijnveiligheid en ook een hogere werklast voor de politie. Dat is het wel degelijk. Dat staat ook in de memorie van toelichting, bijna aan het eind. Het wetsvoorstel wordt niet voor niets gefaseerd ingevoerd en dat is — dat staat er letterlijk — vanwege de werklast bij de politie. Ik kan dus nog niet echt tot een conclusie komen.
De heer Van Oosten (VVD):
Voorzitter. Ik stel kort drie punten aan de orde. Ik heb een vraag over de praktijk en een opmerking over het amendement dat ik inmiddels heb ingediend. Tot slot dien ik een motie in.
Ik begin met de praktijk, want één ding snap ik nog niet helemaal. Ik schets een situatie van huiselijk geweld. De man slaat de vrouw in elkaar. De buurman maakt daar melding van. Er komt een melding binnen bij de politie. Ontvangt de politieagent die die melding registreert, automatisch het signaal dat de man die vermoedelijk de vrouw in elkaar heeft geslagen, ook over een wapenvergunning beschikt? Dat zou ik interessant vinden om te weten. Zo ja, wat gebeurt er vervolgens? En zo niet, wat moet er gebeuren om ervoor te zorgen dat die agent ook weet heeft van de aanwezigheid van zo'n vergunning?
Het amendement heb ik inmiddels ingediend samen met mevrouw Van Toorenburg. Ik heb naar haar geluisterd en heb het gedeelte eruit gehaald dat zag op de Wet BOPZ. Daar dien ik dan wel een motie over in, die als volgt luidt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
vaststellende dat het van groot belang is dat vuurwapens en munitie alleen in handen kunnen komen en zijn van diegenen van wie vaststaat dat zij kunnen omgaan met de vergaande verantwoordelijkheid die het vuurwapenbezit met zich brengt;
overwegende dat een verplichte psychiatrische opname een reden is om aan een persoon geen toestemming te verlenen een vuurwapen te bezitten en/of te gebruiken;
overwegende dat het daarom van belang is kennis te hebben van het feit of een patiënt gedwongen psychiatrisch opgenomen is geweest en deze informatie dus gedurende zeer geruime tijd beschikbaar moet blijven;
roept de regering op, er zorg voor te dragen dat indien een persoon gedurende de periode dat aan hem toestemming is verleend een vuurwapen te bezitten en/of te gebruiken verplicht wordt opgenomen in het kader van de Wet BOPZ, dit onverwijld leidt tot het intrekken van die toestemming;
roept de regering daarnaast op om, indien het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg niet wordt aanvaard door de Eerste Kamer, te bezien of de bewaartermijn voor BOPZ-gegevens kan worden aangepast, zodat deze altijd kunnen worden gebruikt voor de toepassing van de Wet wapens en munitie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter. Ook ik zal betrekkelijk kort zijn. Allereerst dank aan de staatssecretaris voor de antwoorden op de vele vragen. Hij heeft uitgelegd waarom het toch een jaar of zes na de gebeurtenissen in Alphen aan den Rijn heeft geduurd voordat we er vandaag over spreken. Ik begrijp zijn antwoorden. Hij wijst er vervolgens ook op dat het wetsvoorstel in maart 2016 is ingediend. Ik stel dan toch wel vast dat dat betekent dat de voorfase vijf jaar heeft geduurd en de periode dat het wetsvoorstel bij de Kamer lag, aanmerkelijk korter was. Ik vind het van belang om dat op te merken in de richting van de staatssecretaris.
Ik dank de staatssecretaris ook voor de helderheid over de bewaartermijnen in het kader van de nieuwe wet, die de Wet BOPZ vervangt. In de richting van de heer Van Oosten merk ik op dat het goed is dat hij een splitsing heeft aangebracht in zijn amendement. Daarmee hebben we het niet meer over de BOPZ. Ik zal eens goed nadenken over zijn motie, zeker wat betreft het eerste beslispunt. Het amendement dat dan overblijft en waar mevrouw Van Toorenburg zich achter heeft geschaard, ga ik goed bekijken. Het nadeel van dit amendement is dat het weer een heel brede categorie betreft. Zie bijvoorbeeld artikel 140 over openlijke geweldpleging en artikel 300 over mishandeling. Dat varieert van heel ernstige delicten tot een duw-en-trekpartijtje op het schoolplein, dat je acht jaar later nog steeds kan worden tegengeworpen op het moment dat je een wapenverlof aanvraagt. Is dit niet te breed geformuleerd? Ik deel de intentie van de heer Van Oosten dat we ervoor moeten zorgen dat het systeem zo scherp mogelijk is, maar ik vraag me wel af of dit niet net iets te breed wordt uitgevoerd.
Tot slot dank ik de staatssecretaris voor de beantwoording van de vraag over de evaluatietermijn. Mag ik de staatssecretaris zo interpreteren dat hij toezegt dat als hij dit jaarlijks gaat evalueren, hij die resultaten met de Kamer deelt? Indien ik dat zo mag opvatten, zal ik het amendement niet indienen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Van Toorenburg namens het CDA.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris. Er is terecht even gesproken over het feit dat het lang heeft geduurd voordat we deze wet behandelden. Laat daar dan ook van gezegd worden dat we eraan hechtten dit debat plenair te voeren. Ik ben misschien qua anciënniteit degene die dat zich nog het beste kan herinneren. We hebben een aantal debatten weggestopt in wetgevingsoverleggen, omdat we dachten dat dit niet echt een enorme impact had. Maar juist omdat dit zo'n gevoelig onderwerp is, hebben we gezegd dat we het plenair wilden behandelen. Dat is de reden waarom we dit debat uiteindelijk wat laat voeren.
Er blijven een paar punten over waar we nog wel even over moeten spreken, zoals het verzoek van het CDA om toch eens kritisch te kijken naar dat ene jaar. Moet het nou zo zijn dat je, als je een afwijzing krijgt, de volgende week opnieuw een aanvraag kan doen? Dan krijg je een afwijzing en dan doe je het de volgende dag weer. Die gekkigheid moeten we niet hebben. Het is van belang dat dit opgelost wordt. Het gaat namelijk ook over de werklast bij de politie. We hebben nu eenmaal in onze samenleving ook querulanten die je op deze manier de pas kunt afsnijden.
De andere discussie loopt nog wel. Tijdens het debat heb ik ook nog wat overleg gevoerd met de woordvoerder op zorg. Er zit toch wel iets ingewikkelds in ten aanzien van die vijf en vijftien jaar en hoelang zo'n dossier nou bewaard blijft. We hebben straks die nieuwe wet. Maar als die nieuwe wet er niet doorkomt, hebben we dan niks? Ik begrijp dat daar een motie over is, maar ik zou eigenlijk indringend de staatssecretaris willen verzoeken: neem dit nou mee en stuur, als die wet niet wordt aangenomen, een brief naar de Kamer over de vraag hoe we het dan vormgeven. Het hoeft voor mij geen motie te zijn, maar ik wil gewoon de garantie van de staatssecretaris dat hij daar alert op blijft. Het is immers niet verantwoord als we straks uiteindelijk helemaal niks hebben ten aanzien van mensen die onder de BOPZ vallen en die dus na vijf jaar hun dossier lijken te kunnen vernietigen.
Ik denk dus dat er nog een paar zaken openliggen waar we een antwoord van de staatssecretaris op willen hebben. Wat ons betreft komt de wet er echter wel. Mevrouw Helder geeft terecht wel een kritiekpunt, maar wat ons betreft is het ook niet alleen zo'n testje. Het zijn én de test, én de referenties, én het bezoek, én het feit dat je de test op het politiebureau moet afleggen. Dat totaalpakket kan ertoe leiden dat we iets beter in beeld hebben wie we in Nederland de verantwoordelijkheid geven om wapens bij zich te mogen hebben.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer Van Nispen namens de SP.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. De SP spreekt hierbij nogmaals steun uit voor het wetsvoorstel dat zorgt voor verzwaarde screening bij wapenbezitters. Ik heb nog een korte vraag over de koppeling: het systeem waarbij er bij een gedwongen opname een signaal is, zodat een wapenvergunning opnieuw beoordeeld, of zo nodig ingetrokken kan worden. Ik snap dat er nog geen wettelijke basis is. Dat regelen we met dit wetsvoorstel. Dat is nog niet operationeel. We weten dus nog niet precies of het goed werkt. Maar dit systeem zal toch wel zijn getest; althans, dat mag ik hopen. Dat lijkt me voor de hand liggen. Ik hoor graag hoe dat ervoor staat, dus ik stel deze vraag toch voor de zekerheid.
Ik mis nog een duidelijk standpunt van de staatssecretaris over de vraag of een strafbaar feit in het redelijk recente verleden kan leiden tot het oordeel dat een wapenvergunning wel kan worden verstrekt. Of moet zoiets juist altijd worden ingetrokken, zoals met het amendement wordt voorgesteld? Dezelfde discussie speelt bij de gedwongen opname. Is dat amendement nou echt nodig? Ik heb hier zelf ook vragen over gesteld. Is de staatssecretaris nou wel of niet voorstander van maatwerk? De heer Groothuizen stelde daar een terechte vraag over. Vertrouwt de staatssecretaris op een juist oordeel? Vertrouwt hij er dus op dat de mensen in de praktijk een bepaalde mishandeling of een ander strafbaar feit op waarde weten te schatten? Of is er echt een dringende reden om dit wettelijk aan te scherpen en vast te leggen, zoals bijvoorbeeld met het amendement wordt beoogd? Ik hoor graag de mening van de staatssecretaris, althans van de regering: is dit wenselijk of doorkruist dit juist het maatwerk dat we in de praktijk misschien nodig hebben?
Tot slot de capaciteit bij de politie. Ja, er wordt door dit wetsvoorstel verzwaard gescreend, terwijl de politie zich nu al niet aan de termijnen kan houden. We zijn zowel door de schietsport als door de politie gewaarschuwd voor mogelijke verzwaring van de werklast. De staatssecretaris zegt dat de onderzoeken hiernaar nog niet klaar zijn, maar ik wil hierover wel de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat met wetsvoorstel 34432 ten behoeve van legaal wapenbezit een verzwaarde psychische screening wordt voorgesteld die grotendeels moet worden uitgevoerd door de politie;
constaterende dat er zorgen bestaan over de (toereikende) capaciteit bij de politie om onder andere verlofaanvragen, verlengingen en thuiscontroles tijdig en adequaat af te handelen;
verzoekt de regering, de tekorten in kaart te brengen en ervoor te zorgen dat er voldoende capaciteit is om termijnen op zorgvuldige wijze te halen en intensieve controles te kunnen doen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Nispen (SP):
Voor de goede orde: met de motie wordt nu niet gevraagd om ongerichte extra capaciteit, ook al zou ik dat misschien graag willen en ook al weten we dat dat wel degelijk nodig is bij de politie. De strekking van de motie is: zorg ervoor dat datgene wat we met dit wetsvoorstel afspreken en uitspreken als wenselijk, in de praktijk gerealiseerd kan worden.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Özütok namens GroenLinks.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor de beantwoording van mijn vragen. Ik heb duidelijk gehoord dat hij echt voorstander is van een streng beleid met betrekking tot het legale bezit van wapens. Op mijn vraag om verdergaande beperkingen op dat punt te formuleren, was de staatssecretaris terughoudend. Toch blijf ik het vragen. Ik kan me voorstellen dat hij tijdens de voorbereiding van de wetswijziging deze invalshoek heeft gekozen, maar ziet hij toch nog mogelijkheden om legaal wapenbezit te beperken? GroenLinks wil echt voorkomen dat legale wapens in verkeerde handen kunnen vallen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de duidelijke beantwoording. Ik noem nog drie punten. Ten eerste: ik heb de motie van collega Van Nispen over de politiecapaciteit medeondertekend.
Ten tweede: de SGP-fractie staat sympathiek tegenover het amendement van de leden Van Oosten en Van Toorenburg. Ik vind het nog wel belangrijk om het volgende te zeggen. Als je voor deze systematiek kiest, dan krijgt men in een periode van acht jaar na het geweldsmisdrijf die vergunning voor dat wapen in ieder geval niet. Maar dat moet dan vervolgens niet a contrario worden uitgelegd, als zou na die periode de kust veilig zijn. Ik zou op dit punt graag door de staatssecretaris verhelderd of bevestigd willen zien dat het ook na die periode nog steeds een heel zwaarwegend punt uit het verleden is en dat je nog steeds verder onderzoek moet uitvoeren. In de systematiek van het amendement kun je, als je simpelweg stuit op het feit van dat geweldsmisdrijf binnen die periode, al zeggen: dat is al reden om per definitie de vergunning, het verlof te weigeren.
Ten derde heb ik nog gevraagd of het niet een nadeel is dat je dan elk jaar de procedure moet doorlopen, terwijl het de vraag is of het dan in de praktijk niet een beetje versloft. Ik dacht zelf even terug aan mijn militairediensttijd. Voordat je met een tank mocht gaan rijden, moest je een boekwerk van 85 punten doornemen. Maar ja, dat deed je in de praktijk niet meer. Je had er meer aan om één keer in de zoveel tijd echt grondig die 85 punten wél na te lopen. Lopen we nu niet het risico dat het wat willekeurig wordt? Ik wil nu op geen enkele manier de schijn wekken de veiligheid te willen verminderen. Dat willen we geen van allen. Die moet juist versterkt worden. Ik wil daarom graag dat dit een punt in de evaluatie wordt. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de nieuwe regelgeving houders van een jachtakte of andere vergunningen voor een jaar ertoe dwingt elk jaar de verzwaarde procedure voor aanvraag of verlenging te doorlopen, inclusief enkele persoonlijke bezoeken aan het politiebureau;
van mening dat de bescherming van de veiligheid van de samenleving mogelijk meer gediend is met een zorgvuldige procedure om de paar jaar, terwijl de lasten daardoor verminderen;
verzoekt de regering, in overleg met betrokken partijen in het kader van de evaluatie te bezien hoe lastenverzwaring voor vergunninghouders zo veel mogelijk vermeden kan worden, bijvoorbeeld door verlenging van de looptijd van een jachtakte of andere vergunning voor een jaar,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken, zodat de staatssecretaris nog even de laatst ingediende moties kan bestuderen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Staatssecretaris Dijkhoff:
Voorzitter. Ik begin met het antwoord dat mevrouw Helder nog tegoed had op haar vraag over huisbezoeken. Er wordt momenteel niet aan een wet gewerkt, omdat de praktijk volgens mij al aan haar wens voldoet. Na de derde keer niet-binnenlaten wordt het verlof namelijk ingetrokken. Dit is staande praktijk, die ook in jurisprudentie bestendigd is. Dat is dus wat we doen.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de hernieuwde aanvragen. De Algemene wet bestuursrecht verhoudt zich niet tot het verbieden van een aanvraag. Een aanvraag komt binnen en dan moet je er iets mee. De verkorte afhandeling onder de Algemene wet bestuursrecht is in mijn ogen echt afdoende. Herhaalde onzinaanvragen kunnen heel snel per omgaande worden afgewezen, maar je kunt niet zeggen: u mag geen aanvraag indienen.
Ik kom bij de vragen over de validatie van de e-screener. De e-screener is opgeleverd en wordt nu gekalibreerd. De e-screener wordt verder gevalideerd door een andere partij. Daarvoor loopt nu de aanbesteding. We zullen ook gaandeweg alert moeten blijven op de doorontwikkeling van dit nieuwe instrument. Daarom willen we niet alleen de gespecialiseerde partij die er nu naar moet kijken als tweede paar ogen, maar ook de brancheorganisaties betrekken bij de check van de werking in de praktijk en van de instellingen van de e-screener.
Mevrouw Van Toorenburg wil graag de toezegging dat ik, als de Wet verplichte ggz er niet komt en de termijnen niet worden opgerekt, de Kamer een brief stuur over de manier waarop we dat gaan ondervangen. Dat lijkt me een verstandige lijn, dus dat zeg ik toe.
Mevrouw Özütok vroeg naar het verder beperken van het bezit van legale wapens. De Wet wapens en munitie heeft niet als doel een maximale beperking van het legale wapenbezit. Dan zou het namelijk veel simpeler kunnen. Dan zou die wet er juist niet moeten zijn en zouden we gewoon een verbod hebben op het bezit van dergelijke wapens. We creëren dus een uitzondering voor de beoefening van sporten. Daar is scherpe toetsing op; er moet een redelijk belang zijn om een vergunning te verkrijgen. Wat we vandaag bespreken, is een verdere aanscherping die ons nog beter in staat stelt om het onderscheid te maken: wanneer wel een vergunning en wanneer niet? Er is echter wel een keuze. Op de vraag, sec, of ik mogelijkheden zie om het nog verder te beperken, is het antwoord dus ja. Het simpelste zou zijn om gewoon te zeggen: behoudens politie, defensie en een aantal andere uitzonderingen mag geen burger een wapen bezitten. Dat is niet de keuze die wij maken. Wij willen het onder goede voorwaarden en met scherpe waarborgen mogelijk maken dat mensen bijvoorbeeld de schietsport kunnen beoefenen.
Ik ga nu in op de moties en de amendementen. De heer Van Nispen vroeg naar mijn persoonlijke mening over het amendement op stuk nr. 8 van de heer Van Oosten en mevrouw Van Toorenburg. Dat ligt een beetje complex, want ik heb hier nu een mening namens het kabinet, maar volgende week moet ik er waarschijnlijk over stemmen en dan zit ik weer als Kamerlid in de zaal. De BOPZ is nu volgens mij echt uit het amendement, om het binair te zeggen. Daar blijft die weging. Van de twee — de BOPZ en de misdrijven — kon ik me daar het meest bij voorstellen qua maatwerk. Ik kan me echt gevallen voorstellen waarin je zegt: er is iets geweest in het verleden, maar objectief gezien, met alle experts en waarborgen, vormt deze persoon geen grotere bedreiging dan iemand anders, dus als hij nu aan een schietsport wil deelnemen moet dat veilig kunnen. Als je het te binair maakt, loop je het risico dat er gevallen zijn waarbij je het verschil niet meer kunt verantwoorden. Je kunt dan wel verantwoorden waarom je nee zegt — er is namelijk in het verleden iets gebeurd — maar je kunt op het moment van beoordelen niet meer zeggen wat om veiligheidsredenen het verschil is waardoor de een wel een vergunning krijgt en de ander niet. Bij het amendement dat nu voorligt, vind ik het verschil minder zwaar, omdat dit al de bedoeling is. Ik kan me ook eigenlijk geen geval voorstellen waarin de korpschef bij zo'n misdrijf een uitzondering zou maken. Daarbij ademt ook alles al het beleid dat we nu ook al hebben: bij een fenomeen als het amendement omschrijft, verleen je gewoon geen vergunning. Van oudsher had het een meer wetstechnische reden dat het niet zo opgeschreven was. De korpschef beoordeelt en neemt het allemaal mee. Alles wees er al op dat je die uitzondering dan toch niet maakt. Ik heb dan ook geen principiële bezwaren tegen aanpassing van het systeem in die zin dat de korpschef beslist en dat je dat meeneemt in de argumenten, behalve in deze gevallen, want dan heeft hij eigenlijk niks meer te beslissen en is het automatisch een kwestie van niet verlenen. Ik laat het aan het oordeel van de Kamer over of zij het zo wil vastleggen in de wet.
Ik kom bij de motie op stuk nr. 10 van de heren Van Nispen en Van der Staaij over het in kaart brengen van tekorten. Ik maak daar zelf "eventuele" tekorten van, maar ik zal niet zo flauw zijn om op dat ene woord de motie af te rekenen. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer. Het lijkt me verstandig dat de Kamer ervan op de hoogte is in hoeverre men in staat is met de huidige bezetting aan deze taken te voldoen.
De heer Van Oosten vraagt in zijn motie op stuk nr. 9 om te bezien of, indien de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg niet wordt aanvaard door de Eerste Kamer, de bewaartermijn voor BOPZ-gegevens kan worden aangepast. Dat geeft iets meer inkleuring aan de toezegging die ik net deed. Ik laat aan het oordeel van de Kamer of zij die inkleuring alvast wil meegeven.
Dan is er nog de motie van de heer Van der Staaij op stuk nr. 11. Het lijkt me verstandig om dat in de evaluatie mee te nemen. Ook die motie laat ik over aan het oordeel van de Kamer.
De heer Groothuizen (D66):
Het kan mij ontgaan zijn, maar ik vroeg de staatssecretaris in tweede termijn of ik zijn opmerking over de evaluatie mocht zien als een toezegging. Daar zou ik graag nog antwoord op krijgen.
Staatssecretaris Dijkhoff:
Ik zal het even herhalen. Wat ik toe wilde zeggen en heb gezegd, is dat we die informatie en die cijfers met de Kamer delen. De heer Groothuizen maakt er nu een jaarlijkse evaluatie van. Ik wil een misverstand voorkomen. De wetsevaluatie doen we na vijf jaar, maar de informatie en de voortgang kunnen we jaarlijks aan de Kamer melden. Daarover zal dan ongetwijfeld in een AO gesproken worden. Als het kabinet in de cijfers geen aanleiding ziet om iets te doen maar de Kamer wel, dan kan dat daar besproken worden.
De heer Groothuizen (D66):
Dat is helder. Dat leidt ertoe dat ik het amendement waarover ik het had, niet zal indienen.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Op het gevaar af dat ik flauw ga doen over een motie, heb ik toch een vraag. De motie-Van Nispen/Van der Staaij krijgt oordeel Kamer. Daarin staat letterlijk "verzoekt de regering, de tekorten in kaart te brengen en ervoor te zorgen dat er voldoende capaciteit is". Daar hebben we natuurlijk eindeloos vaak discussies over gevoerd met dit kabinet, dat aangeeft dat er geen tekorten zijn. Hoor ik de staatssecretaris nu toch zeggen dat er tekorten zijn en dat hij die in kaart gaat brengen? Gaat hij er ook voor zorgen dat er dan voldoende middelen zijn? Dat is wat hij zegt als hij oordeel Kamer geeft.
Staatssecretaris Dijkhoff:
Daarom zei ik er zelf al bij: eventuele tekorten. Daarna heb ik gewezen op het feit dat ik het zinvol vind de Kamer te informeren over de vraag in hoeverre men in staat is om met de huidige bezetting aan de taken te voldoen. Als de conclusie van die werklastmeting is dat men het aankan, dan zal dat de informatie zijn die naar de Kamer komt. Dan zijn er geen tekorten, maar heb je wel in kaart gebracht wat je nodig hebt.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dan krijgen we dus een brief waarin dit wordt onderzocht? Komt er een brief naar de Kamer om te zien wat we moeten doen? Moet ik het dan zo begrijpen?
Staatssecretaris Dijkhoff:
Het gaat om de uitkomst van de werklastmeting. Als uit die werklastmeting komt dat er meer nodig is en dat er tekorten zijn, dan is dat de conclusie en moeten we daar iets mee doen. Als eruit komt dat er geen tekorten zijn, is dat de conclusie en krijgt de Kamer die ook.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Nog even heel scherp: er komt dus een aparte werklastmeting naar aanleiding van dit wetsvoorstel?
Staatssecretaris Dijkhoff:
Nee. Het gaat om de werklastmeting die nu plaatsvindt.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik heb net overleg met de eerste indiener gehad, de heer Van Nispen. Wij kunnen ons goed vinden in de lezing van de staatssecretaris over eventuele tekorten. Dat is inderdaad niet het punt dat wij wilden maken met deze motie. Dank voor die uitleg dus.
Ik had nog een vraag gesteld over het amendement van de leden Van Oosten en Van Toorenburg. Ik wil graag bevestigd krijgen dat dat niet zo uitgelegd moet worden dat na acht jaar de kust veilig is.
Staatssecretaris Dijkhoff:
Nee, dat zou ik zeker niet willen. Nu is de praktijk eigenlijk al dat het binnen acht jaar theoretisch mogelijk is. Maar alle richtlijnen staan op: niet doen. Los van wanneer er iets gebeurd is, is de algemene beleidslijn: bij geringe twijfel al niet doen. Als die twijfel voortkomt uit of in sterke mate onderbouwd wordt door iets wat negen jaar geleden aan de hand is geweest, is dat nog steeds een reden om geen vergunning te verlenen.
De voorzitter:
Dank u wel. Hiermee zijn wij aan het eind van dit debat gekomen.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over het wetsvoorstel, het ingediende amendement en de moties zullen wij volgende week dinsdag stemmen. Ik dank de staatssecretaris.
De vergadering wordt van 12.39 uur tot 13.16 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20162017-68-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.