3 Annuleren enkelefeitconstructie AWGB

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het Voorstel van wet van de leden Bergkamp, Van Ark, Yücel, Jasper van Dijk en Klaver tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkelefeitconstructie in de Algemene wet gelijke behandeling (32476).

De voorzitter:

Vandaag is de eerste termijn van de kant van de Kamer aan de orde. Ik heet de initiatiefnemers, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de ambtelijke ondersteuning in de vorm van de heer Linthorst welkom in vak-K.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Voor ik enkele vriendelijke woorden tot de indieners richt, begin ik met te zeggen dat eigenlijk mijn collega Pia Dijkstra hier vandaag zou staan. Echter, vanwege persoonlijke omstandigheden kan zij er helaas niet bij zijn. Ik weet dat zij dat buitengewoon betreurt vanwege haar grote betrokkenheid bij de inhoud en het belang van dit voorstel. Ik zal natuurlijk mijn best doen om haar waardig te vervangen.

Ik dank de indieners voor het initiatiefwetsvoorstel dat wij hier vandaag bespreken. Ik weet inmiddels ook uit eigen ervaring dat dit geen sinecure is. Het kost veel tijd om een initiatiefvoorstel in de Kamer te behandelen en om het klaar voor behandeling te maken. Het is altijd heel goed als leden van dit huis het recht van het parlement benutten. Bijzondere dank ook aan Boris van der Ham, die dit wetgevingsproces alweer enige tijd geleden als eerste uit de startblokken heeft laten komen.

Het gaat vandaag om het schrappen van de enkelefeitconstructie uit de Algemene wet gelijke behandeling. Het zal niet verrassen dat D66 daar voorstander van is. De belangrijkste redenen zijn er drie. De eerste is dat het de wet duidelijker maakt, de tweede dat het de wet minder kwetsend maakt en minder ruimte biedt tot onderscheid en de derde dat we voldoen aan de eisen van Europa. Het is van groot belang omdat het bijvoorbeeld de positie van homoseksuele leraren in het bijzonder onderwijs verbetert. Ik hecht eraan te benadrukken dat het doel van deze wet breder is. Deze wet gaat niet alleen over onderwijs, maar ook over bijvoorbeeld zorginstellingen en politieke partijen. Hij is niet alleen van belang voor homoseksuelen, maar bijvoorbeeld ook voor niet-gehuwd samenwonenden.

De heer Segers (ChristenUnie):

De D66-fractie noemt drie redenen, maar ik wijs haar erop dat de reden met betrekking tot Europa inmiddels is gewijzigd. De inbreukprocedure is immers stopgezet. De D66-fractie moet zich daar wel rekenschap van geven.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat laat onverlet dat er uit Europa vragen zijn gekomen over de gekozen vorm. Door de betere aansluiting bij de algemene regels van de Algemene wet gelijke behandeling wordt dat wat mij betreft evidenter en eenduidiger. De kritische aandachtspunten die uit Europa zijn gekomen, even los van de vraag of die tot formele procedures leiden, worden hiermee wel degelijk geadresseerd.

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik onderstreep dat Europa een inbreukprocedure begon, maar dat die is geseponeerd. Die reden staat in een ander daglicht dan op het moment waarop het initiatief voor de eerste keer is ingediend.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat was geen vraag. De punten die erin zijn geadresseerd, ook toen door de Commissie, zijn voor mijn fractie nog steeds relevant, los van de vraag welke officiële procedure de Commissie daarna nog volgt.

Voorzitter. De enkelefeitconstructie kwam tot stand bij de behandeling van de Algemene wet gelijke behandeling in het parlement begin jaren negentig. De Algemene wet gelijke behandeling verbiedt discriminatie op de arbeidsmarkt, maar maakt uitzonderingen voor instellingen op godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke grondslag om onderscheid te maken. Zij mogen onder echt strikte voorwaarden zo'n onderscheid maken met betrekking tot godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid. Onderscheid op het enkele feit van geaardheid, ras, geslacht, nationaliteit of burgerlijke staat is verboden, maar er is wel een ontsnappingsroute. Als er relevante bijkomende omstandigheden zijn, is onderscheid wel toegestaan. Die ontsnappingsroute is bekend komen te staan als de enkelefeitconstructie. De enkelefeitconstructie leidt volgens mijn fractie tot rechtsonzekerheid. Er is immers veel onduidelijkheid over de vraag wat bijkomende omstandigheden kunnen zijn. Het hoeft op zich geen gedrag te zijn dat in zichzelf grond is voor ontslag. Dat kan wel tot een heel kwetsende uitkomst leiden, want gedrag dat voor een homoseksueel opeens aanleiding kan geven tot ontslag als bijkomende omstandigheden, zou dat voor een heteroseksuele leraar niet zijn. Het blijft onduidelijk wat die lijn precies is. Wij zijn daarom blij met het wetsvoorstel, dat nu een einde maakt aan die constructie en dat de systematiek hanteert die in de rest van de wet wordt gehanteerd op basis van het onderscheid van de begrippen "direct" en "indirect".

In de nota van wijziging worden de begrippen "goede trouw" en "loyaliteit" geïntroduceerd. Ik interpreteer dit als een begrenzing van de eisen die een werkgever mag stellen. Het toegestane onderscheid op grond van bijvoorbeeld godsdienst mag immers niet verdergaan dan passend is, gelet op de houding van goede trouw en loyaliteit aan een instelling, die een instelling van haar personeelsleden mag verwachten. Het voor 100% leven volgens de aan de godsdienst ontleende gedragsregels, tot in elk miniem aspect van het privéleven, gaat volgens mijn fractie te ver. Graag hoor ik van de indieners hoe zij dit voorbeeld interpreteren en of zij mijn interpretatie van die passage over goede trouw en loyaliteit delen.

Het volgende punt betreft de relatie met de Wet werk en zekerheid. Bij de behandeling van die wet is een amendement aangenomen op grond waarvan voor een bepaald ontslag nog toestemming moet worden verleend door de onafhankelijke commissie, die vergelijkbaar is met de huidige commissies van beroep. Voor mijn fractie is het evident dat het hierbij om een procedurebepaling gaat. Daarom vraag ik de minister of hij kan bevestigen dat die commissies straks net als nu gebonden zijn aan de Algemene wet gelijke behandeling, dus ook aan de uitkomsten van het wetgevingsproces dat hier vandaag plaatsvindt. Dat lijkt mij vanzelfsprekend, maar het lijkt mij goed voor het debat als de minister dit expliciet wil bevestigen.

Ik heb ook een vraag aan de indieners over transgenderleerlingen. Heb ik het goed begrepen dat met hun voorstel vanaf nu is uitgesloten dat transgenders vanwege hun identiteit van school kunnen worden gestuurd?

Dit initiatiefvoorstel is wat mijn fractie betreft het sluitstuk van vele adviezen om de huidige enkelefeitconstructie aan te passen. We hadden het zojuist al over Europa, maar ook de Raad van State, de Commissaris voor de Rechten van de Mens van de Raad van Europa en het College voor de Rechten van de Mens hebben aandacht gevraagd voor de enkelefeitconstructie. Wat mij betreft, maken we nu een wet die beter aansluit bij het Europese recht en die duidelijker en — dat is heel belangrijk voor mijn fractie — minder kwetsend is. Tegelijkertijd stel ik natuurlijk vast dat in concrete gevallen het oordeel altijd aan de rechter is. We kunnen als wetgever nu eenmaal niet in elk individueel geval voorzien. Dat zou ook niet goed zijn. We stellen hier normen in algemene zin, maar ik vraag de minister wel of hij bereid is om, indien dit wetsvoorstel wet wordt, het College voor de Rechten van de Mens de implementatie en de uitvoering van de wet in de praktijk te laten monitoren en om daar op enig moment een evaluatie aan te koppelen.

Ik hoop op een spoedige plenaire afronding. Ik kijk uit naar de snelle stemming over dit wetsvoorstel, zodat we ook het laatste openstaande punt van het roze stembusakkoord eindelijk naar de Eerste Kamer kunnen sturen.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ook ik geef de indieners van dit wetsvoorstel en hun ondersteuning, de beleidsmedewerkers achter de schermen, een welgemeend compliment. Het klinkt misschien raar bij iemand die pas een week Kamerlid is, maar ook ik weet hoeveel werk het is om een initiatiefwetsvoorstel in te dienen. Ik heb namelijk vanuit mijn rol als beleidsmedewerker weleens meegeholpen aan een initiatiefwet. Dus nogmaals een welgemeend compliment!

Het is alweer twintig jaar geleden dat de Algemene wet gelijke behandeling is ingevoerd. Ik ben het met de indieners eens dat die wet er op één punt naast zat en zit. Dat betreft inderdaad de enkelefeitconstructie. Daar wist men toen al niet zo goed raad mee, zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis. De enkelefeitconstructie wil zeggen dat een werknemer niet ontslagen mag worden op grond van het enkele feit van ras, geslacht, nationaliteit, heteroseksuele of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Dat houdt bijvoorbeeld voor een school op religieuze grondslag in dat die school een homoseksuele docent niet mag ontslaan wegens het enkele feit dat de docent homoseksueel is. Daar is dan meer voor nodig; daar zijn bijkomende omstandigheden voor nodig. Het is nooit helemaal duidelijk geworden wat die omstandigheden precies zouden moeten zijn. Wat zij echter ook zijn, die bijkomende omstandigheden kunnen bij homoseksuele docenten wel tot ontslag leiden, terwijl dat bij heteroseksuele docenten niet het geval zou zijn. Kennelijk zijn die bijkomende omstandigheden op zichzelf niet voldoende voor ontslag, maar in combinatie met het feit van een homoseksuele gerichtheid wel. Mijn fractie vindt dit onwenselijk en daarom is zij verheugd over dit wetsvoorstel.

Deze enkelefeitconstructie heeft tot veel onduidelijkheid geleid. Welke bijkomende feiten zijn voldoende om een werknemer te ontslaan? Mijn fractie is daarnaast van mening dat het ook om het principe gaat: het grondrecht op gelijke behandeling. Het wezenskenmerk van mensen, hun seksuele gerichtheid, is niet relevant voor hun werk of hun kwaliteiten als docent. Als er een gegronde reden is voor ontslag, moet je iemand kunnen ontslaan. De seksuele gerichtheid heeft daar echter niets mee te maken en die moet daar dan ook buiten blijven. De enkelefeitconstructie is dus ook helemaal nergens voor nodig.

Kortom, de enkelefeitconstructie is naar de mening van de SP-fractie onduidelijk, onwenselijk en onnodig en moet dus verdwijnen. Dat wordt geregeld met dit wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel verbetert dus de Algemene wet gelijke behandeling.

De heer Segers (ChristenUnie):

Er wordt nu gesuggereerd dat het probleem is opgelost met het schrappen van de enkelefeitconstructie. Erkent de SP-fractie dat er een spanning kan bestaan tussen verschillende vrijheden en verschillende grondrechten?

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb niet beweerd dat alle vragen worden beantwoord en alle onduidelijkheden worden weggenomen met dit wetsvoorstel en de wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling. Ik zal zo nog enkele vragen stellen. Er zullen altijd vragen blijven en die moet de rechter beantwoorden. Dat heeft te maken met het tweede deel van de vraag van de heer Segers naar het spanningsveld tussen grondrechten. Ik heb de indieners zo begrepen dat het niet hun primaire doel is om de relatie tussen de grondrechten die hier in het geding zijn, te wijzigen, maar als dit in de praktijk wel het gevolg is van dit voorstel, dan is dit naar hun mening een aanvaardbaar gevolg. Het gaat dan inderdaad om de grondrechten, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs enerzijds, en het recht op eerbiediging van het privéleven en nog een aantal andere relevante rechten anderzijds.

De heer Segers (ChristenUnie):

Iedereen is tegen discriminatie, omdat dit bij wet is verboden en hopelijk is dat ook verinnerlijkt. Dat is dus niet het punt van discussie. Het gaat om de afweging van verschillende grondrechten en de balans tussen verschillende vrijheden. Dan is het toch een enorme simplificatie dat alle problemen kunnen worden opgelost door het schrappen van het enkele feit? Er zullen altijd spanningen blijven tussen inderdaad de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs, en individuele vrijheden van mensen. Je zult toch op zijn minst moeten erkennen dat dit hiermee niet wordt opgelost?

De heer Van Nispen (SP):

Volgens mij heb ik ook erkend dat dit hiermee niet direct helemaal wordt opgelost. Ik heb echter uitdrukkelijk betoogd waarom de SP-fractie de enkelefeitconstructie onwenselijk en onnodig vindt. De enkelefeitconstructie moet worden geschrapt, maar er zullen in de praktijk vragen blijven opkomen en de rechter zal zich daarover moeten uitspreken vanwege die botsing van grondrechten, waar de heer Segers terecht op wijst.

Het wetsvoorstel verbetert dus de Algemene wet gelijke behandeling. Daardoor wordt direct onderscheid op grond van hetero- of homoseksuele gerichtheid zonder meer verboden. Indirect onderscheid mag ook niet, maar kan soms objectief gerechtvaardigd worden door een legitiem doel mits de middelen voor het bereiken van dit doel passend en noodzakelijk zijn. Wat betekent deze wetswijzging voor de huidige praktijk, bijvoorbeeld in het bijzonder onderwijs want daar speelt deze problematiek toch het meest? Mag van de werknemer worden gevraagd dat hij de grondslag van een instelling respecteert of mag ook worden verlangd dat hij de grondslag geheel onderschrijft tot in zijn privéleven toe? Waar ligt de grens?

Ik vraag dit ook omdat in de nota van wijziging de begrippen goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de instelling zijn opgedoken. Wellicht kunnen de initiatiefnemers hierover iets meer duidelijkheid geven? Mijn collega van D66 heeft hiernaar ook gevraagd. Begrijp ik nu goed dat zodra er sprake is van een houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de inrichting, het niet nodig is om die grondslag volledig te onderschrijven? Ik krijg hier graag een reactie op, een en ander ook in het licht van de wens een homovriendelijker klimaat te creëren, zoals de initiatiefnemers schrijven op pagina 20 van de nota naar aanleiding van het verslag.

Kunnen homoseksuele leerlingen in het bijzonder onderwijs nadat deze wet is aangenomen, nog van school worden gestuurd als zij voor hun geaardheid uitkomen? Ik begrijp wel dat de initiatiefnemers verwijzen naar een ander aanhangig wetsvoorstel dat hierover gaat, maar de enkelefeitconstructie wordt met dit wetsvoorstel geschrapt uit artikel 7 van de Algemene wet gelijke behandeling. Die vraag is daarom naar mijn mening ook hier aan de orde. Vandaar dat ik ernaar vraag. Ik verneem graag wat dit voor de leerlingen betekent.

En hoe zit het met transgenderleerlingen? Onder andere het COC is daar bezorgd over. Wat betekent dit wetsvoorstel voor hen? Mag een school in het bijzonder onderwijs een transgenderleerling weigeren of wegsturen op grond van zijn geslacht, genderidentiteit of -expressie?

Hoe zorgt dit wetsvoorstel er nu voor dat toleranter met homoseksuelen wordt omgegaan op alle scholen en instellingen? In hoeverre levert deze wet daar een bijdrage aan en wat is daar mogelijk nog meer voor nodig?

Ik zeg nogmaals dank aan de indieners van dit wetsvoorstel. Wij hopen dat met dit wetsvoorstel een volgende stap naar een veiliger en eerlijker samenleving is gezet, een samenleving waarin homoseksuelen op dezelfde rechten en rechtsbescherming kunnen rekenen als heteroseksuelen. Ik zal mijn fractie uiteraard adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik verkeerde in de veronderstelling dat de heer Van Nispen vandaag zijn maidenspeech zou houden. Ik was dus al driftig bezig met het aantekenen van mooie complimenten waarbij ik zou zeggen dat hij zo'n waardig opvolger van Jan de Wit zou zijn. Maar helaas, de heer Van Nispen heeft zijn maidenspeech kennelijk al gehouden. Dat laat zien dat hij nog voller aan de bak is dan ik voor dit debat dacht.

Ook geef ik mijn complimenten aan de indieners. Sinds ik ben opgestaan loop ik al te grijnzen vanwege de positieve behandeling van de referendumwetten gisteren in de Eerste Kamer. Dat gevoel gun ik ook de indieners van deze wet. Het is een punt dat al langer leeft in veel verschillende fracties. Dat zie je ook aan de brede vertegenwoordiging bij de indiening van deze wet.

Wees wie je bent: met die woorden heeft GroenLinks-lijsttrekker Jolande Sap op 3 augustus 2012 het eerste roze stembusakkoord voorgesteld, dat een maand later werd onderschreven door negen partijen. Daarmee hebben deze partijen zich eraan gebonden om de emancipatie van lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders daadkrachtig op te pakken. Bij de verkiezingen haalden deze partijen 129 zetels. Homoseksuelen en anderen mochten dus wel wat verwachten. Afschaffing van de enkelefeitconstructie, waardoor openlijk homoseksuele leerlingen en docenten van school gestuurd kunnen worden, stond op de lijst van de vijf zaken die binnen een jaar geregeld zouden worden. Natuurlijk is 3 september 2012 al verstreken, maar het resultaat telt. Ik heb er vertrouwen in dat dit voorstel snel wet zal worden. Ik zal het kort houden.

De enkelefeitconstructie is een rare regel. Eigenlijk is ook de naamgeving niet correct. Het draait namelijk om een bijkomendeomstandighedenconstructie. Terwijl het enkele feit dat iemand homoseksueel is of ongetrouwd samenwoont geen reden kan zijn om iemand te weigeren of te ontslaan, zijn zogenaamde bijkomende omstandigheden dat wel. Bijkomende omstandigheden zijn echter nooit gedefinieerd. Bestuurders, politici en rechters hebben zich hierover nooit duidelijk uitgelaten. Het is een vaag gedragscriterium waaraan het onderwijspersoneel zich moet houden. Op basis van bijkomende omstandigheden kunnen bijvoorbeeld bijzondereschoolbesturen mensen ontslaan of weigeren. Daarmee hangen die bijkomende omstandigheden als een zwaard van Damocles boven het hoofd van een leraar die niet zeker is over het oordeel van schoolbestuurders over zijn of haar privéleven. Er zijn grenzen. Bepaalde bijzondere scholen wijzen er graag op dat sommige gedragingen niet in overeenstemming zouden zijn met de richting van hun school. Zoiets is echter waar voor iedereen, in elke baan. De wet regelt dat het gedrag van werknemers passend moet zijn. De gewijzigde wet spreekt nog altijd van "goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de instelling", dus die grenzen zijn niet weg. De leraren krijgen met dit wetsvoorstel wel meer zekerheid over hun privésfeer. Ik wil de initiatiefnemers vragen of zij met dit wetsvoorstel voldoende zekerheid bieden aan de mensen die nu in onzekerheid zitten.

Dit wetsvoorstel is in de ogen van mijn fractie goed te verenigen met de vrijheid van onderwijs. De invulling van die vrijheid moderniseert en móét ook moderniseren. Besturen van scholen met een bepaalde levensbeschouwelijke richting hebben altijd een belangrijke rol gespeeld, maar onderwijs is ook en voornamelijk een taak van leraren, ouders en kinderen. Een moderne invulling van de vrijheid van onderwijs betekent dat het individu meer centraal komt te staan. Daarbij past dat de enkelefeitconstructie wordt geschrapt.

Mijn fractie vindt dit wetsvoorstel een stap in de goede richting, maar niet voldoende. Publieke bekostiging betekent in de ogen van GroenLinks dat niemand wordt uitgesloten. De richting van een school moet door leerlingen worden gerespecteerd, maar hoeft niet te worden onderschreven. De vrijheid van onderwijs rechtvaardigt geen enkele uitsluiting. Ik zou graag zien dat wij dit allen zouden opnemen in een volgend roze stembusakkoord.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ook mijn complimenten voor de initiatiefnemers. Zij hebben een grote klus geklaard en dat is een felicitatie waard. Ik wens hun veel succes.

De PVV is altijd een warm voorstander geweest van artikel 23. Ik zeg het nog maar een keer: dat is het artikel dat volgens ons de vrijheid van onderwijs borgt voor alle gezindten, behalve — en dat mag inmiddels als bekend worden verondersteld — voor ideologieën zoals de islam. Die ideologie verhoudt zich namelijk niet tot onze westerse identiteit, die is geworteld in de joods-christelijke en humanistische traditie. Die traditie heeft ons geleid naar individuele vrijheid en verantwoordelijkheid, naar principes als de gelijkheid van man en vrouw, van gelovige en geloofsverlater, van homo en hetero. Dat is een identiteit waar wij trots op zijn en die wij gunnen aan eenieder die zich daarvoor openstelt, ongeacht herkomst of etniciteit. Die identiteit vinden wij het waard om te verdedigen, met hart en ziel, tegen de vele gevaren in een wereld die er alles aan is gelegen om ons die vrijheid te ontnemen. Die gevaren komen steeds dichterbij; daar zijn wij ons maar al te zeer van bewust.

Het onderwijs geeft al meer dan 2.000 jaar die westerse identiteit, met onze kennis en tradities, onze vrijheid en onze aandacht voor die zo belangrijke individuele verantwoordelijkheid, door van de ene generatie naar de andere. Dat gaat om leerlingen, jonge mensen, aan de hand nemen, of ze willen of niet, allemaal binnen de mogelijkheden die individuele leerlingen hebben. Al die eeuwen worden leerlingen door leraren ingewijd in kennis, wetenschap, vaardigheden, de klassieke en de christelijke deugden. Dat maakt onderwijs een belangrijk aandachtsgebied; misschien wel het belangrijkste aandachtsgebied voor ouders, en dus ook voor de politiek. De Partij voor de Vrijheid juicht het dan ook toe als ouders zich daarvan bewust zijn en er zelfs toe bereid zijn om het onderwijs zelf ter hand te nemen, omdat zij hun kinderen willen onderwijzen in de traditie die bij hen hoort. Wij vinden dat een van de mooiste voorbeelden van de participatiesamenleving: ouders die hun eigen onderwijs willen vormgeven. Dat is waar die vrijheid van onderwijs over gaat: ouders, groepen ouders, de vrijheid en de financiële mogelijkheden bieden om zelf het onderwijs voor hun kinderen te organiseren, in een omgeving die aansluit bij de eigen normen en waarden en bij de waarden en uitgangspunten van de Nederlandse samenleving. Dat laatste is heel belangrijk.

Die uitgangspunten zijn aan verandering onderhevig. Een samenleving evolueert. Ook de waarden die wij als burgers met elkaar delen, zijn geen statisch gegeven; die ontwikkelen zich. We zien dat bijvoorbeeld bij het onderwerp van het debat van vandaag. We moeten echter waakzaam blijven als het gaat om het opleggen van waarden die soms mainstream zijn. Ik zou mijn kind bijvoorbeeld niet graag naar een van de vele openbare sturen, waar het maar al te vaak wordt blootgesteld aan dat vage kosmopolitische denken, aan dat militante egalitaire denken en vooral aan dat gratuite cultuurrelativisme dat dominant is op de pedagogische academies en de lerarenopleidingen. Het is een soort links-liberaal onderwijs — daar ziet u het in vak-K zitten — waar leerlingen vaak op militante wijze worden gekneed in klimaatdenken, in gelijkheidsdenken en vooral in de "weg met ons"-ideologie die je steeds maar weer tegenkomt in de vorm van zwartepietendiscussies en in de negatieve waardering van ons nationale verleden. Heel veel ouders hebben daar heel grote bezwaren tegen. Het zijn dan ook juist de linkse en de links-liberale partijen die al twintig jaar die verbeten ideologische strijd voeren tegen artikel 23. Ik kan mij herinneren dat mijn toenmalig D66-collega-woordvoorder — ik mis hem echt en oprecht vandaag, want ik had hem graag hier nog eens gezien bij de bespreking van dit onderwerp — geen gelegenheid voorbij liet gaan om dat zogenaamde onderdrukkende en indoctrinerende karakter van het christelijk onderwijs dapper aan de kaak te stellen. Desnoods werd het er bij de haren bijgesleept. Het ging en gaat dan altijd over het christelijk onderwijs, nooit over het islamitisch onderwijs waar de ideologie van de ongelijkheid tussen man en vrouw, tussen homo en hetero, tussen gelovige en geloofsverlater dagelijks op het rooster staat. Dat onderwijs kan altijd op de bescherming en zelfs op de waardering rekenen van de linkse partijen. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is dan ook: hoe gaat u daarmee straks om?

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik wil slechts zeggen dat ik deze kleine tirade van de heer Beertema graag voor zijn rekening laat. Ik herken mij niet in zijn weergave van het standpunt van mijn fractie. Ik hoop zo meteen vooral te horen wat hij van dit initiatiefwetsvoorstel vindt, want volgens mij is dat waar we het vandaag over hebben.

De heer Beertema (PVV):

Ik hoor iets mompelen over een tirade. In de gevoelige oren van D66 is iets al heel gauw een tirade. Ik zou de heer Van Weyenberg willen meegeven: grow up, word een echte vent en ga dat geluid eens op inhoud bestrijden in plaats van met kwalificaties te komen als tirade.

De heer Van Weyenberg (D66):

Fijn dat de heer Beertema weer in een slachtofferrol kan vervallen. Dat zijn we gewend van de PVV. Ik heb een heel simpel punt. Ik neem afstand van de weergave van de heer Beertema van ons standpunt. Nogmaals, hij mag praten en tirades plegen, daar mag hij zijn eigen woorden bij kiezen en dan kies ik de mijne, maar ik hoop zo meteen wel van hem te horen wat hij van dit initiatiefwetsvoorstel vindt.

De heer Beertema (PVV):

Ik neem toch afstand van die kwalificatie tirade. Naar mijn weten leefden wij vanmorgen nog in een democratische rechtsstaat. Ik heb een mandaat van heel veel kiezers in dit land en ik laat mij niet wegzetten door iemand van D66 die dat onmiddellijk kwalificeert als een tirade. Ik heb een keurige tekst hier voor mij en ik zou zeggen: leef ermee.

Oh, daar komt het GroenLinks-verhaal.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het gaat hier toch om het schrappen van de enkelefeitconstructie? Ongeacht op welke school men zit, een islamitische school of een christelijke school, daar is deze constructie op van toepassing Daar gaat het hier toch over? De heer Beertema heeft het over verschillen tussen christelijke scholen en islamitische scholen, maar dat onderscheid wordt hier door niemand gemaakt.

De heer Beertema (PVV):

Dat onderscheid wordt hier wel degelijk gemaakt. Twintig jaar lang worden de christelijke en vooral de reformatorische scholen door u en uw "partners in crime" voortdurend bestreden. U hebt het nooit over islamitische scholen. U hebt het nooit over de madrassa's in Rotterdam-Zuid. U hebt het nooit over de zolders waar islamitische kinderen worden opgevoed in haat tegen de westerse samenleving. Dat vindt u allemaal prima. Het gaat u alleen maar om die vrij zeldzame ontslagen die vallen in het reformatorisch onderwijs als het gaat over deze zaak. Ik wil u nog meegeven dat ik het volste recht heb om over mijn eigen woorden te gaan. Ik heb u helemaal niet nodig om mijn spreektekst te schrijven. Als dat zo zou zijn, dan zou ik lid zijn geworden van GroenLinks.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik bestrijd ook niet dat de heer Heertema over zijn eigen woorden gaat.

De heer Beertema (PVV):

Beertema, Beertema!

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De heer Beertema. Die woorden moet hij inderdaad bij zichzelf houden; dat is natuurlijk zijn goed recht. Mijn vraag was echter waar het onderscheid wordt gemaakt tussen de ene en de andere levensbeschouwing. Dat wordt hier door niemand gemaakt, niet door de indieners, niet door de mensen in de zaal maar alleen door de heer Heertema. Ik heb tot nu toe nog geen enkel voorbeeld gehoord waaruit zou blijken dat er met twee maten gemeten zou worden. De enige die hier met twee maten meet, is de heer Heertema, de heer Beertema zelf.

De heer Beertema (PVV):

Al twintig jaar lang gaat het alleen over het christelijk onderwijs en niet over het islamitisch onderwijs. Lees de kranten erop na, mevrouw Voortman.

Voorzitter. Het zijn bijna uitsluitend de christelijke scholen waar de gewetensvrijheid onder druk wordt gezet door de zelfbenoemde verlichte onderwijsdenkers, van wie wij er zo veel hebben in dit huis. Zij zetten hele werelddelen weg als achterlijk en barbaars als er op wat minder liberale wijze wordt gekeken naar de emancipatie van burgers met een andere seksuele geaardheid. Die links-liberale druk heeft bij ons zijn hoogtepunt gevonden in de felle strijd tegen de enkelefeitconstructie. De enkelefeitconstructie is een gaatje in de wet dat gedicht moet worden. Dat realiseren wij ons terdege. Het repareren van de wet zal ervoor zorgen dat homoseksuele leraren in het bijzonder onderwijs geen angst meer hoeven te hebben dat hun geaardheid en het feit dat zij een relatie hebben met iemand van hetzelfde geslacht reden voor ontslag kunnen zijn. Het is uiteraard aan die homoseksuele leraar zelf of hij of zij al dan niet discreet wil omgaan met die eigen levensstijl. Ik kan mij niet herinneren dat ik mijn heteroseksuele levensstijl vaak heb uitgedragen in mijn 34-jarige loopbaan als leraar in het mbo. De meeste homoseksuele leraren voelen evenmin de noodzaak om hun homoseksuele levensstijl uit te dragen. Ik weet bovendien ook dat niet elke homo op de roze barricade wil of wil rondvaren in Amsterdamse grachten, ook al lijken de linkse partijen te vinden dat dat eigenlijk wel zou moeten.

Wij bagatelliseren het probleem niet. Ontslag op grond van homoseksuele geaardheid is enorm ingrijpend voor een individuele docent. Wij moeten de omvang van het probleem echter niet groter maken dan die is. In de praktijk komt ontslag op grond van de enkelefeitconstructie nauwelijks voor. Laat ik het zo zeggen: ontslag of discriminatie van leraren om het enkele feit dat zij als PVV'er op een verkiezingslijst staan, komt veel en veel vaker voor.

Het meest in het oog springend was de zaak van de homoleraar aan een gereformeerd vrijgemaakte school in Oegstgeest in 2011. Hij werd ontslagen, niet om het enkele feit dat hij homoseksueel was, maar omdat hij bovendien samenwoonde met een man. De rechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat ook dit geen reden mocht zijn voor ontslag. De leraar heeft uiteindelijk uit vrije wil de school verlaten om ergens anders te gaan werken, wat ik overigens zeer begrijpelijk vind. Saillant detail vind ik wel dat diezelfde leraar nu buiten zijn werk als leraar gastlessen geeft en spreekt op congressen over homoseksualiteit in het christelijk onderwijs. Overal in het christelijk onderwijs, ook in het reformatorisch onderwijs, is daar immers aandacht voor en wordt er openlijk en met zorg voor elkaar over gesproken.

Ten slotte. De vrijheid van onderwijs is een grondrecht en dient afgewogen te worden tegen andere grondrechten. Bijzondere scholen behouden met de aangepaste initiatiefwet het recht om docenten te weigeren of te ontslaan op basis van de grondslag van de instelling. Dat mag dus nog steeds op grond van godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid, maar dat mag niet meer op grond van bijkomende omstandigheden zoals een homoseksuele levensstijl. In het initiatiefwetsvoorstel zoals dat nu voorligt, verschuift de balans een heel klein beetje naar de wettelijke bescherming van de rechten van de homoseksuele leraar. Wij gaan daar graag mee akkoord, ook al lossen wij hier met veel regelgeving een probleem op dat kwantitatief gezien niet heel groot is. Deze initiatiefwet zien wij als een extra stimulans aan de schoolleiders van bijzondere christelijke scholen die allang een beweging hebben ingezet richting de acceptatie van homoseksuele leraren. Volgens een onderzoek in 2006 was meer dan de helft van de schooldirecteuren van christelijke middelbare scholen toen al voorstander van verplichte acceptatie. Het zal de linkse partijen verbazen — misschien is hun verbazing niet eens gespeeld — dat dergelijke geluiden niet klinken vanuit het islamitisch onderwijs.

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik wil niet zozeer een vraag stellen, als wel uiting geven aan mijn verbazing. De heer Beertema werpt zich op als verdediger van het reformatorisch onderwijs, dat verschrikkelijk wordt aangevallen door boosaardige links-liberale mensen. In een bijzin zegt hij: ik rond af en ben het eens met dit wetsvoorstel. Als er echter ergens vrijheid wordt ingeperkt, dan is het bij dat onderwijs. Als de verschuiving in de balans tussen vrijheid van onderwijs, vrijheid van godsdienst en individuele vrijheden ergens merkbaar is, dan is het bij dat onderwijs. Daar zou hij zich ook rekenschap van moeten geven.

De heer Beertema (PVV):

Daar hebben wij ons rekenschap van gegeven. Wij vinden dat die balans, die heel belangrijk is, maar een heel klein beetje is opgeschoven. Het reformatorisch en het bijzonder onderwijs behouden het volste recht om te handelen zoals ze dat gedaan hebben, behalve als het gaat om die levensstijl die er nog eens extra bijkomt. Wij vinden dat verantwoord, wij staan erachter. Wij vinden dat een verantwoorde verschuiving in die balans. Dat is onze afweging geweest.

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik stel vast dat ik het een curieuze combinatie vind van die enorme verdediging van het reformatorisch onderwijs en de slotconclusie. De heer Beertema komt met één rechtszaak aan die nog niet eens tot een finale uitspraak van de rechter heeft geleid. Is die verschuiving wel te rechtvaardigen, daar waar zich in de praktijk geen problemen hebben voorgedaan en de rechter nooit een finaal oordeel heeft geveld? Staat die slotsom dus wel in de juiste verhouding tot de omvang van het probleem? Dat probleem is er namelijk niet.

De heer Beertema (PVV):

De opvatting dat het probleem er is, wordt wel heel breed gedragen. Wij vinden dat het probleem te groot wordt gemaakt. Maar goed, hier en daar is het er wel. Ik ben zelf ooit niet aangenomen, omdat ik samenwonend was in een heteroseksuele levensstijl. Dat combineerde kennelijk niet met de uitgangspunten van de school. Ik heb toen gezegd: ik ga geen lid worden van D66, ik solliciteer bij een andere school waar ik mij wel bij thuis voel. Dat is mijn afweging geweest. Ik vind in dit geval die kleine verschuiving zeer te verantwoorden. Mijn kiezers vinden ook dat die verschuiving te verantwoorden is. Wij zijn daar gelukkig mee.

De heer Elias (VVD):

Als de heer Beertema enige afstand neemt en naar het initiatiefwetsvoorstel kijkt, realiseert hij zich dan dat het er hoofdzakelijk toe strekt om net iets preciezer ervoor te zorgen dat discriminatie wordt uitgesloten?

De heer Beertema (PVV):

Het goede antwoord op die vraag is ongetwijfeld "ja".

De heer Elias (VVD):

Dan wacht ik met belangstelling het stemgedrag van de PVV-fractie bij dit wetsvoorstel af.

De heer Beertema (PVV):

De heer Elias heeft kennelijk moeite met luisteren. Wij vinden dit een verantwoord initiatiefwetsvoorstel. Wij gaan er gewoon voor stemmen. Dat had ik al aangegeven. Als dat niet helemaal duidelijk was, dan zal ik dat de volgende keer expliciet voor hem vermelden.

De voorzitter:

De heer Bisschop heeft ook nog een vraag.

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Ik wil graag nog een laatste opmerking maken.

De voorzitter:

Oké, het antwoord op de eerste interruptie was ook maar kort. Ik sta bij uitzondering een derde keer toe.

De heer Elias (VVD):

Ik kan heel goed luisteren, met name ook op de verkiezingsavond een paar weken geleden.

De heer Beertema (PVV):

Ik probeer nu even heel snel een verband te leggen tussen het een en het ander, maar ik begrijp dat de heer Elias ook goed is na de oorlog en dat toch nog eventjes hier te berde wil brengen. Ik feliciteer hem hartelijk met zijn morele superioriteit. Gefeliciteerd. Maar deze interruptie slaat nergens op. Dat wil ik er ook eventjes bij gezegd hebben.

De heer Bisschop (SGP):

Het is altijd een vreugde om dat soort krachtige meningen te horen. Dank!

Als ik goed heb geluisterd naar het betoog van de heer Beertema, dan vraagt hij eigenlijk welk probleem met dit wetsvoorstel wordt opgelost. Heb ik dat correct geïnterpreteerd of moet ik mijn samenvatting nuanceren?

De heer Beertema (PVV):

Welk probleem lost het op? Dat is niet een heel groot probleem. Ik heb het al eens en te meer aangegeven: het is niet een heel groot probleem, maar ook een klein probleem mag rekenen op een wettelijke afhechting. Ik zal het nog een keer uitleggen, ook in de richting van de SGP. Wij vinden dat dit probleem tot veel te grote proporties is opgeblazen. Dat is absoluut het geval. Maar er is hier en daar sprake van een probleem. Dat wordt gesignaleerd. Dat wordt heel breed gedragen in de Kamer. Wij hebben op grond daarvan de afweging gemaakt om die balans iets meer te laten doorschuiven naar de bescherming van de homoseksuele leraar, van wie wij niet zouden willen dat zijn levensstijl als het ware geheim zou moeten blijven, omdat dat toch als een zwaard van Damocles boven zijn carrière hangt. Wij vinden dat niet kunnen. Wij vinden dit een zeer verantwoorde afweging.

De heer Bisschop (SGP):

Dat dit thema buitenproportioneel is opgeblazen, zoals de heer Beertema signaleert, deel ik van harte, maar juist vanwege die proportionaliteit zou je je het volgende kunnen afvragen. De problemen die zich voordoen, worden zoals de indieners zelf ook signaleren doorgaans in der minne geschikt. Dat is dan toch een veel betere route dan te proberen dit via wetgeving wat dichter te regelen, onder veel verwijzing naar "dit moet de rechter oplossen"?

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Bisschop (SGP):

Dat wij de bestaande praktijk in dezen beter zouden kunnen handhaven. Is de heer Beertema dat met mij eens? Ik ken het antwoord, maar ik wil het toch graag horen.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb absoluut waardering voor de beweging die zichtbaar is in het reformatorisch onderwijs, het bijzonder onderwijs, om deze problematiek bespreekbaar te maken. Maar nogmaals, er ligt hier een initiatiefwet voor die ook door ons op dit punt wordt gesteund. Ook al gaat het maar om een enkeling, die verdient toch ook die wettelijke bescherming. Ik wil u wel meegeven dat het echte probleem, bijvoorbeeld de straatterreur tegen homo's of de manier waarop homoseksuele stellen uit wijken worden weggetreiterd, een veel groter en ingrijpender probleem is. Daar heb ik de links-liberale initiatiefnemers, wetgevers en partijen eigenlijk nauwelijks over gehoord. Integendeel, zij kijken als het over dit soort problemen gaat heel graag de andere kant op en willen vooral niets weten van de oplossingen die de PVV aandraagt als het gaat om zerotolerance voor dit soort straatgeweld.

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. In 1994 legden wij in de Algemene wet gelijke behandeling als nadere uitwerking van het discriminatieverbod in artikel 1 van de Grondwet vast dat in het maatschappelijk verkeer geen onderscheid mag worden gemaakt op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Deze wet schrijft dus gelijke behandeling voor en daarom heet hij ook zo.

De wet kwam voort uit een advies van de Emancipatiecommissie uit 1977, ruim 35 jaar geleden dus, en nu beleven we het eigenlijke sluitstuk ervan in deze Kamer.

In 1981 presenteerde het kabinet-Van Agt/Wiegel een voorontwerp, evenwel zonder uitzondering voor het bijzonder onderwijs, dus dat liep kort gezegd stuk op artikel 6 van de Grondwet en op artikel 23, over de vrijheid van richting en inrichting in het onderwijs.

Het is interessant om debatten over deze kwestie uit ons eigen huis na te lezen, uit 1985 bijvoorbeeld, wanneer een nieuwe poging wordt gewaagd. Ik kom daar verderop in mijn bijdrage op terug. Regelt de vigerende en uiteindelijk in 1994 tot stand gekomen wet dus een gelijke behandeling, hij kent ook uitzonderingen voor instellingen op godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke grondslag. Dat was destijds, in 1994, in de toenmalige politieke en maatschappelijke realiteit, een overigens niet expliciet uitgesproken politiek compromis. Maar op een enkel punt, een enkel feit zou ik bijna zeggen, bleef het voor mijn fractie wringen.

Besloten werd immers om wettelijk vast te leggen dat onderscheid maken niet is toegestaan op grond van het enkele feit — daar hebben we de verklaring voor het woord — van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat, maar ook dat bij komende omstandigheden als het ware bovenop dat enkele feit het maken van onderscheid wel gerechtvaardigd zou doen zijn. Het voorstel van de indieners dat wij vandaag bespreken, doet deze zogenaamde enkelefeitconstructie en de onheldere bijkomende omstandigheden tot het verleden behoren. Het zal geen verrassing zijn dat mijn fractie daar buitengewoon sympathiek tegenover staat. Op zijn plaats is dan ook een welgemeend woord van dank aan zowel de oorspronkelijke initiatiefnemers als de huidige indieners voor de moeite die zij namen en voor de uitgebreide beantwoording in de schriftelijke voorbereiding.

Het antwoord op de vraag wat onder "bijkomende omstandigheden" moet worden verstaan, is door toenmalig minister Dales tijdens de parlementaire behandeling van de wet al dan niet bewust opengelaten en ook later door de rechter nooit expliciet beantwoord. Ik heb mevrouw Dales goed gekend en ze was voor de duvel niet bang. Het is echter jammer dat zij hier geen klare wijn heeft geschonken. Net zoals de initiatiefnemers vermoed ik dat het een bewuste keuze is geweest, om de wet er in 1993 doorheen te krijgen. Het was immers haar collega in hetzelfde kabinet-Lubbers III, CDA-minister Hirsch Ballin van Justitie, die nota bene nog maar kort voor de behandeling van de wet in de Gay Krant van 13 juni 1992 letterlijk had gezegd: "Ik sluit niet uit dat alleen al samenwonen van personen van hetzelfde geslacht voldoende reden tot ontslag is." Als je dat allemaal nog eens terughaalt, is het een wonder dat die wet er überhaupt gekomen is.

In 1993/1994 is het gelopen zoals het politiek gelopen is, maar het resultaat is tot vandaag de dag grote onduidelijkheid, vooral over — ik citeer opnieuw — "de eisen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de grondslag". Ik verwijs naar de naar aanleiding van het advies van de Raad van State gewijzigde memorie van toelichting van de initiatiefnemers (32476, nr. 7), die glashelder is. Voor de juridische liefhebber die meer wil, wijs ik op paragraaf 2.3 van de gewijzigde memorie van toelichting, waarin de toenmalige Kamerbehandeling onder het röntgenapparaat wordt gelegd. Wat daar allemaal van zij, nog in november 2011 zag een leraar van een streng-christelijke school in Oegstgeest zich genoodzaakt om, met hulp van giften die het COC had ingezameld, op te komen tegen zijn ontslag, dat hij had gekregen omdat hij ging samenwonen met een man met wie hij een relatie had. Dat soort uitwassen willen wij in het Nederland van 2014 simpelweg niet.

Er zullen kleine minderheden in het land en ook in deze Kamer zijn die hier principieel moeite mee hebben. Mijn fractie respecteert hun gevoelens, ook al kan zij er inhoudelijk geen begrip voor hebben. Mijn fractie rekent omgekeerd op hetzelfde respect van die kleine minderheden voor onze opvattingen. Ik zeg dat zo nadrukkelijk omdat de VVD hier een vaste, rechte, principiële lijn bewandelt, waar ik trots op ben als lid van die club. Ik draag de volgende wapenfeiten aan in relatie tot het vandaag aan de orde zijnde wetsvoorstel.

Ten eerste was Molly Geertsema, die vanaf medio 1963 fractievoorzitter was van de VVD, de eerste politicus in Nederland die het openlijk opnam voor homoseksuelen. In de jaren zestig werd hij lid van het COC. Hij was woordvoerder voor de VVD bij het intrekken van het beruchte artikel 248 bis over homoseksuele ontucht. Let wel: het is nog geen 50 jaar geleden dat homoseksuele "ontucht" strafbaar was.

Ten tweede zei VVD-Kamerlid Len Rempt — ik was vorig jaar nog op haar begrafenis — in deze Kamer op 1 oktober 1985 tijdens een debat over gelijke behandeling: de VVD wijst expliciet een échappatoire voor het bijzonder onderwijs af. Toen mochten er nog moeilijke woorden worden gebruikt! Zij zou die woorden in alle latere debatten letterlijk herhalen. De betekenis is glashelder en geeft exact weer wat we vandaag regelen: geen uitweg of uitvlucht, dus geen échappatoire, als het om het gelijk behandelen van mensen gaat, ook niet voor het bijzonder onderwijs.

Ten derde was de VVD in 1993 medeondertekenaar van het amendement van D66-woordvoerster Louise Groenman om de enkelefeitconstructie uit het toenmalige voorstel te halen. Dat terwijl het in die jaren geen alledaags verschijnsel was dat de VVD met D66 en GroenLinks optrok. Helaas haalde dit amendement het niet.

De hele kwestie gaat voor de VVD-fractie over een uiterst essentiële vraag: wanneer wordt het maken van onderscheid verlaten om de facto door homodiscriminatie te worden overgenomen? Niets voor niets zijn de adviezen van de Europese Commissie, de Raad van State, de Commissie gelijke behandeling en de Commissie voor de Mensenrechten van de Raad van Europa gelijkluidend: schaf de enkelefeitconstructie af. De VVD-fractie is tevens verheugd met het initiatief omdat de huidige formulering van de wet ten onrechte suggereert dat louter een homoseksuele gerichtheid al leidt tot een achterstand. Het enkele feit is dan wel geen reden voor ontslag maar met wat ondersteunend bewijs is de zaak beklonken. Dat is een voor homoseksuele beledigende suggestie. Die is dus zowel onjuist als onwenselijk. Vandaar ook onze sympathie voor dit initiatiefwetsvoorstel vanuit de Kamer. De nieuwe wet behelst straks overigens wel degelijk dat trouw en loyaliteit aan de grondslag van een instelling vereist is maar dan wel zonder dat er een soort optelsom van bepaalde eigenschappen wordt gesuggereerd. De rechter kan vervolgens bepalen of het gebrek aan trouw en loyaliteit van dien aard is dat het maken van onderscheid gerechtvaardigd is, maatwerk dat bij deze problematiek op zijn plaats is. Begrijp ik overigens goed dat de toets expliciet niet inhoudt dat de grondslag van een instelling volledig moet worden onderschreven? Graag een reactie. Ter vermijding van een eventueel misverstand: de VVD-fractie is beslist van mening dat er onderscheid gemaakt mag worden wanneer daar een rechtvaardigheidsgrond voor bestaat. Zo mag een school die op een bepaalde religie gebaseerd lesgeeft uiteraard van leraren en leerlingen vragen dat zij de uitgangspunten hiervan onderschrijven, zoals ook een politieke partij van medewerkers mag vragen dat zij de uitgangspunten van die partij delen. Dit doet ook recht aan de grondwettelijk verankerde vrijheden, zoals die van vereniging en vergadering van godsdienst. Mijn fractie was en blijft van mening dat er in Nederland geen algemene rangorde tussen grondrechten bestaat. Ook daar wees mevrouw Rempt namens mijn fractie in dat debat van 30 jaar geleden al op. Dit initiatiefvoorstel lijkt de rechter dan ook steeds meer handvatten te bieden om in een specifiek geval te wegen welk grondrecht zwaarder weegt zonder die rangorde te verstoren. Delen de indieners deze interpretatie van mijn fractie?

Dan heb ik nog een vraag over een wetstechnisch element van de toets die het wetsvoorstel invoert.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat is een interessante vraag. Dat was namelijk precies de adviesaanvraag richting de Raad van State destijds. Hoe kunnen wij af van het enkele feit onder het handhaven van de balans tussen de verschillende grondrechten? De Raad van State is toen met een formulering gekomen die uiteindelijk niet is overgenomen door de indieners. Als dit de inzet van de VVD-fractie is en als het antwoord van de Raad van State vervolgens op tafel ligt, waarom is daar dan niet voor gekozen? Waarom is de VVD-fractie daar niet mee verder gegaan?

De heer Elias (VVD):

De eerste vraag moet de heer Segers stellen aan de indieners. De tweede vraag kan ik pas beantwoorden als ik het antwoord van de indieners heb gehoord.

De heer Segers (ChristenUnie):

De Raad van State heeft in de vorm van een advies antwoord gegeven op de vraag die aan de Raad van State is gesteld. Als de heer Elias daarnaar kijkt en vervolgens kijkt naar het verschil met wat nu voorligt, heeft het advies van de Raad van State dan niet de voorkeur? Dat was de inzet van de fractie van de ChristenUnie. Liggen beide opties wat de VVD-fractie betreft nog steeds op tafel? Is de route die de Raad van State destijds heeft gewezen nog steeds begaanbaar?

De heer Elias (VVD):

De heer Elias vist vanuit een te respecteren politieke opvatting over dit initiatief naar juridische argumenten om te bezien of hij ons nog bij de tegenstanders kan indelen. Daar ga ik niet in mee. Dat zal hij begrijpen. Ik vraag de indieners of zij het met ons eens zijn dat het niet wenselijk is om een prioriteit in de rangorde van de grondrechten aan te brengen en dat dit wetsvoorstel ertoe dient om de rechter in specifieke gevallen een beter handvat te geven. Dat is mijn vraag, niet meer en niet minder.

Ik was gebleven bij een vraag over het wetstechnische element van de toets die het wetsvoorstel invoert en die trouw en loyaliteit aan de grondslag van een instelling vereist. De Raad van State lijkt deze te beschouwen als een privévariant van het goed werknemerschap — ik zeg het maar even huiselijk — dat al voor alle arbeidsrelaties wordt voorgeschreven op grond van artikel 611 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Kunnen de indieners uiteenzetten waarom zij deze opvatting van de Raad van State niet delen?

Tot slot. De huidige gebeurtenissen in bijvoorbeeld Oost-Europa, waar het annexeren van de Krim door Rusland tot spanningen leidt tussen Oekraïners en etnische Russen, of in India, waar homoseksualiteit eind vorig jaar weer strafbaar werd gesteld, doen de VVD-fractie beseffen hoe ver wij gelukkig al gevorderd zijn in Nederland met het gelijkstellen en het gelijkwaardig behandelen van mensen in de wet. Tegelijkertijd hoeven we helaas zo ver niet van huis om vast te stellen dat de tolerantie jegens homoseksuelen ook in Nederland afneemt. Iedereen hoort dat in zijn vriendenkring of neemt het zelf waar op straat. Ik weet heus wel dat dit grote woorden zijn bij de kleine technische wetswijziging die we vandaag behandelen, maar toch meen ik het namens mijn fractie van harte: dit voorstel dient de gelijkwaardigheid van mensen en dat vindt de VVD-fractie van buitengewoon groot belang.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Laat ik beginnen met de indieners van dit initiatiefwetsvoorstel te complimenteren en waardering uit te spreken, niet zozeer om de zaak zelve of om de inhoud, maar omdat de inspanningen die in wetgevende zin verricht zijn, altijd waardering verdienen. Bij dezen van harte. Op de zaak zelf kom ik in mijn betoog uiteraard terug.

Vrijheid en gelijkheid, die twee begrippen staan hier vandaag centraal. In hoeverre is het wenselijk om onder druk van de gelijkheid de vrijheid in te perken? De hele teneur van dit wetsvoorstel en de toelichting die we hier vandaag bespreken, laat zien dat de indieners meer met gelijkheid dan met vrijheid hebben, als ik het een beetje plagerig mag zeggen. Dat is ook het kernprobleem van de Algemene wet gelijke behandeling als geheel. Het is een eenzijdig, sterk vanuit het gelijkheidsbeginsel geredigeerde wet en dat wringt met de andere grondrechten — het is al benoemd — die gelet op de Grondwet juist volstrekt gelijkwaardig zijn. Ik heb mijn betoog in twee delen opgesplitst. Ik wil eerst wat verder ingaan op die Algemene wet gelijke behandeling en dan wil ik stilstaan bij het voorliggende initiatiefwetsvoorstel.

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Bisschop maakt nu een soort onderscheid tussen gelijkheid en vrijheid, maar ik hoop dat hij het met mij eens is dat we juist door gelijkheid de vrijheid van elk individu in dit land proberen te beschermen en dat dit in die zin juist een wet is die ultiem over de vrijheid van mensen gaat om hun leven in te richten zoals zij dat zelf willen.

De heer Bisschop (SGP):

In zoverre als je dit focust op de levensstijl en op het feit dat er geen onderscheid gemaakt mag worden op basis van een bepaalde seksuele levensstijl. Wat ik bedoel te zeggen, is dat dit schuurt met de vrijheid van onderwijs en de vrijheid op andere terreinen, die daardoor wordt ingeperkt.

De heer Van Weyenberg (D66):

Wat mij betreft, is dit initiatiefwetsvoorstel juist een poging tot een betere balans als het gaat om grondrechten die inderdaad af en toe kunnen schuren. Dat ben ik met de heer Bisschop eens. Ik ben blij met zijn erkenning dat die gelijkheid, zoals hij dat noemt, natuurlijk wel degelijk voortkomt uit het grote belang van vrijheid van elk individu in onze samenleving.

De heer Bisschop (SGP):

Ik zie geen reden om dit te ontkennen.

Allereerst de Algemene wet gelijke behandeling. Die wet gaat ten onrechte uit van één grondrecht, het recht op gelijke behandeling. Deze wet staat het maken van onderscheid alleen toe als uitzondering. Daarvan gaat de suggestie uit dat de andere grondrechten een soort afgeleide zijn van het recht op gelijke behandeling. Dat is een staatsrechtelijk principieel onjuiste keuze.

In dit wetsvoorstel borduren de indieners voort op dit verkeerde uitgangspunt in de Algemene wet gelijke behandeling, zeg ik ook even tegen de heer Van Weyenberg. De SGP vond de destijds vastgestelde enkelefeitconstructie bepaald geen ideale vondst. Toch was het wel een bepaling, zo erkennen wij, die beoogde te zoeken naar een evenwicht tussen gelijke behandeling, vrijheid van godsdienst en vrijheid van onderwijs.

Het is volstrekt logisch dat scholen en andere instellingen met een duidelijke levensbeschouwelijke grondslag juist hun eigenheid mogen hebben. Daarvoor zijn zij in het leven geroepen. Wie dat niet toe wil staan, kiest voor een soort staatsmoraal die niet alleen de waarde van het maatschappelijk middenveld uit het oog verliest, maar ook de vrijheid onverantwoord inperkt.

De heer Van Nispen (SP):

Ik hoorde de heer Bisschop net zeggen dat hij de hele Algemene wet gelijke behandeling een staatsrechtelijk principieel onjuiste keuze vindt. Kan hij dat nader toelichten?

De heer Bisschop (SGP):

Misschien moet ik het iets nuanceren. Laat ik herhalen wat ik voordroeg. Van de keuze in de Algemene wet gelijke behandeling om zich te baseren op één grondrecht als vertrekpunt, gaat de suggestie uit dat de andere grondrechten een soort afgeleide zijn van het recht op gelijke behandeling. Dat is een staatsrechtelijk principieel onjuiste keuze. Dat is wat ik te berde heb gebracht. Ik weet niet of dat de vraag van de heer Van Nispen beantwoordt of omzeilt.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vind dat hiermee de vraag wel wordt beantwoord, maar ik ben het volstrekt oneens met de Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Vandaar waarschijnlijk dat wij bij verschillende partijen zitten.

De voorzitter:

Mijnheer Bisschop, de heer Van Nispen was nog aan het woord.

De heer Van Nispen (SP):

In de Algemene wet gelijke behandeling wordt één bepaald grondrecht verder uitgewerkt, geconcretiseerd of hoe je ook wilt noemen. In een heleboel andere wetten gaat het echter weer om andere vrijheden die in de Grondwet zijn vastgelegd. De indieners zeggen expliciet dat zij hechten aan alle vrijheden, dus de vrijheid van onderwijs, de vrijheid van godsdienst, het gelijkheidsbeginsel en alle andere grondrechten. Kan de heer Bisschop nader toelichten waarom nu precies dit voorstel volgens hem zo'n grote inbreuk maakt op de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van godsdienst? Ook dat zie ik namelijk niet terug in dit wetsvoorstel.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, als u het mij toestaat dan zal ik op die laatste vraag verderop in mijn betoog reageren. Dan zou u misschien de heer Van Nispen een vervolginterruptie kunnen toestaan, zodat hij die nu niet hoeft in te leveren.

De voorzitter:

Wij komen er wellicht op terug.

De heer Bisschop (SGP):

Bij het eerste deel van zijn interruptie wil ik toch graag even stilstaan. Het is natuurlijk niet onterecht dat een bepaalde wet zich focust op één bepaald grondrecht. Daar ligt het probleem niet. Het probleem ligt erin dat waar het schuurt tussen grondrechten als gevolg van een bepaald wetsvoorstel of van een bepaalde wet, daar in zo'n wet afdoende rekenschap van gegeven dient te worden. Dat gebeurt niet in de Algemene wet gelijke behandeling. Daar zit het pijnpunt. Dat wordt in dit initiatiefwetsvoorstel in feite gecontinueerd. Het wordt in elk geval niet weggenomen.

Ouders die hun kinderen naar een dergelijke school, een school met een duidelijke levensbeschouwelijke grondslag, sturen, willen docenten die de waarden en de grondslag van de school hoog in het vaandel hebben. Zij willen docenten die in leer en leven staan voor de moraal en de levensvisie die zij zelf ook aanhangen en willen uitdragen. Zij willen docenten die zo tot een identificatiefiguur zijn voor leerlingen. Als je dat niet als uitgangspunt neemt, ontstaat er al snel onoprechtheid. Juist jongeren prikken daar feilloos doorheen, wat fataal is in een duurzame opvoedingsrelatie. Dat is een zwaarwegend pedagogisch bezwaar tegen deze wet, hoewel dat natuurlijk in de wetsartikelen verder niet terugkomt. Dat is alvast een deel van een antwoord op de vraag van de heer Van Nispen.

Als ouders er terecht voor kiezen dat zij hun kinderen de waarde van het huwelijk als verbond tussen één man en één vrouw waarin sprake is van huwelijkstrouw willen meegeven, moeten zij erop kunnen vertrouwen dat de school die zij juist vanwege die levensvisie kiezen daar ook serieus werk van maakt, daar inhoud aan geeft en die uitdraagt. Dat vraagt een samenhangende visie op wat het goede leven is. Het vraagt ook om vrijheid om die opvattingen in grondslag, lesmethode en personeelsbeleid vorm te geven. Die heb je nodig om je doelstellingen te kunnen realiseren. Al te gemakkelijk plakt de Algemene wet gelijke behandeling het etiketje van discriminatie op situaties waarin er onderscheid wordt gemaakt. Dat gebeurt terwijl het overgrote deel van de samenleving juist een gezinsleven waarin sprake is van een vader en een moeder als volstrekt normaal beschouwt. Begrippen als "intolerant" worden dan al te gemakkelijk in de mond genomen. De SGP is er principieel van overtuigd dat om echt tolerant te zijn, het hebben van een duidelijke eigen opvatting juist van belang is. Tolerantie is namelijk iets anders dan onverschillig langs elkaar heen leven. Tolerantie vooronderstelt betrokkenheid en duidelijkheid, ook over de eigen positie.

Ik kom nu te spreken over het initiatiefvoorstel. Als ik het oorspronkelijke wetsvoorstel bekijk, zie ik — het spijt me dat ik het moet zeggen — een werkstuk dat de status van een actiepamflet nauwelijks ontstijgt en dat nauwelijks serieus oogt. Het was een voorstel dat was ingegeven door de gedachte dat de grondrechtenbalans moest worden opgeschoven ten faveure van het gelijkheidsideaal, zonder enige uitzondering. De enkelefeitconstructie werd gewoon geschrapt, zonder enig alternatief te bieden.

Het siert de indieners van het voorliggende aangepaste voorstel — dit compliment komt uit de grond van mijn hart — dat zij de onwenselijkheid en de onhoudbaarheid van een dergelijke benadering hebben ingezien en onder ogen hebben durven zien. Er ligt nu een voorstel dat, na diverse wijzigingen, kan worden gezien als veel meer en veel beter doordacht. De sporen van het advies van de Raad van State zijn hierin ook herkenbaar; dat ontveins ik niet. Zeker na de laatste wijziging sluit dit voorstel aan bij de richting die in het advies van de Raad van State van enkele jaren geleden naar voren komt.

Al is het voorstel dan verbeterd, daarmee is nog niet gegarandeerd dat er ook een goed voorstel voorligt. Het blijft nog steeds onduidelijk wat de indieners precies willen bereiken. Ze vinden de bestaande wetstekst onduidelijk. Wat er echter ook verandert aan het voorstel, de beoogde duidelijkheid wordt niet bereikt. Misschien is dat ook wel onmogelijk. Niet voor niets verwijzen de indieners uiteindelijk vooral naar de rechter. Natuurlijk, dat is uiteindelijk de plaats waar zaken terecht moeten komen waar partijen niet uitkomen. Maar voor een wetgever is het op voorhand kiezen voor een dergelijke oplossing voor moeilijke gevallen, toch eigenlijk vooral een zwaktebod.

Nieuwe onduidelijkheid creëren de indieners volgens mijn fractie vooral doordat zij niet als helder en duidelijk uitgangspunt nemen dat scholen hun eigen grondslag en doel bepalen. In die grondslag kunnen zaken staan die de indieners wellicht afwijzen, maar die wel volstrekt reële, legitieme opvattingen zijn. De SGP vindt dat de scholen de vrijheid moeten houden om hun opvattingen over bijvoorbeeld seksualiteit, huwelijk en trouw herkenbaar in hun schoolpraktijk gestalte te geven. Het is juist de kern van artikel 23 van de Grondwet dat scholen zelf bepalen hoe zij hun personeelsbeleid inrichten, welke leermiddelen zij willen gebruiken enzovoorts. Dit moet uiteraard allemaal gebeuren met inachtneming van.

Als getornd wordt aan die kernpunten van vrijheid van onderwijs, wordt de klassieke benadering van de grondwettelijk gegarandeerde vrijheid ondergraven. Mijn fractie vraagt de minister om een duidelijke visie te geven op deze vrijheid van onderwijs. Deelt hij onze opvatting dat scholen hun eigen grondslag bepalen en dat zij ook van hun personeel mogen vragen dat zij die grondslag onderschrijven en erop aanspreekbaar zijn?

Daarmee is het begrip "onderschrijven of respecteren van de grondslag" gevallen. De indieners laten hierover onduidelijkheid bestaan. De SGP acht het een logisch uitvloeisel van de vrijheid van onderwijs dat wij accepteren dat scholen van hun personeel volledige onderschrijving van de grondslag vragen. Accepteer gewoon dat scholen hun eigen geformuleerde opvattingen hebben, gedragen door de ouders. Accepteer dat ze daaraan op een goede en consistente manier invulling geven.

De indieners van het voorstel lijken ervan uit te gaan dat de docenten zelf bepalen welke elementen in de grondslag zij al dan niet accepteren en wanneer zij zich loyaal en te goeder trouw aan die grondslag achten. Ze stellen dat "scholen de ruimte hebben om hun eigen beleid te voeren. Scholen mogen ook van hun personeel verlangen dat zij hun visie vertolken die in overeenstemming is met de visie van de school, voor zover het gaat om personeel met een functie waarvan het vertolken van een visie deel uitmaakt". Elders stellen ze dat voor goede trouw en loyaliteit het volledig onderschrijven van alle geloofsopvattingen, levensbeschouwingen of politieke standpunten van de betrokken instelling niet nodig is.

Als dat het uitgangspunt is, bepaalt niet de school, maar de docent wat de grondslag precies moet inhouden en wanneer er nog sprake is van goede trouw en loyaliteit. Dat is mijns inziens een onjuist en ook zeer ongewenst uitgangspunt. De visie van een school is geen vergaarbak van losse standpunten van personeelsleden maar, als het goed is, een coherent en consistent verhaal waarop de onderwijsvisie en het werk in die school is gebaseerd, een gedachtegoed dat door bestuur, docenten en ouders gezamenlijk gedragen wordt. Loyaliteit en goede trouw zijn geen aanscherping of beperking van de bepalingen, maar voluit onderdeel van de tekst van de richtlijn.

Dat moet dan ook niet beperkend worden uitgelegd. Ik krijg graag de bevestiging van de minister dat de interpretatie van de grondslag en van goede trouw en loyaliteit in de eerste plaats een bevoegdheid is van het bevoegd gezag van de school, en niet van docenten of anderen. Een individuele visie is, anders dan de indieners suggereren, niet van groter gewicht dan een gemeenschappelijke visie van de school die de basis van de samenleving in het klein vormt. Natuurlijk mag van scholen worden gevraagd dat zij uitleg geven over hun personeelsbeleid, dat zij daarover helder zijn. Maar als dit duidelijk een personeelsbeleid is dat consistent is, dan is dat op basis van de wet gewoon mogelijk. Dat moet ook mogelijk blijven. Daarin moet de overheid niet willen sturen door allerlei inhoudelijke voorwaarden te stellen aan de inhoud van het personeelsbeleid vanuit een ideologisch bepaalde opvatting van wat het goede leven inhoudt.

De SGP heeft veel vragen bij dit wetsvoorstel. Wij hopen dat het denkproces bij de indieners nog niet is afgerond. Wij wensen hun in dat opzicht nog een prachtig traject toe. Graag zien wij een duidelijke erkenning van de waarden van onderwijs dat wil aansluiten bij de opvattingen die ouders belangrijk vinden om aan hun kinderen mee te geven, niet alleen binnen de opvoeding binnen het gezin, maar ook, als verlengde daarvan, in het onderwijs.

De heer Van Nispen (SP):

Ik had de heer Bisschop beloofd terug te komen. Ik vind mijn vraag namelijk onvoldoende beantwoord. In artikel 5, lid 2, van het wetsvoorstel lees ik dat het maken van onderscheid nog steeds mag. Een instelling van bijzonder onderwijs mag onderscheid maken op grond van godsdienst of levensovertuiging.

De heer Bisschop (SGP):

Maar dan wel in heel beperkte mate. Een keuze die een personeelslid maakt ten aanzien van zijn of haar beleving van seksualiteit mag geen onderdeel zijn van het maken van onderscheid. Dat is het creëren van een tegenstelling tussen wat de school wil uitdragen en ook van haar personeel vraagt om uit te dragen enerzijds en de individuele vrijheid van een docent anderzijds.

De heer Van Nispen (SP):

Wij gaan het hierover natuurlijk niet eens worden, dat constateer ik dan maar. Voor de SP is de ondergrens dat wij niet discrimineren. Ik wil vooropstellen dat de seksuele gerichtheid helemaal niets zegt over iemands kwaliteiten als docenten en ook niet over de grondslag van de school. De school kan prima met haar grondslag het personeelsbeleid vormgeven, maar wat iemand vervolgens in zijn privéleven doet, kan daar buiten blijven. Dat doet toch niets af aan de grondslag of de vrijheid van onderwijs?

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb in mijn bijdrage niet zozeer gedacht aan de seksuele gerichtheid of seksuele geaardheid als wel aan de seksuele praktijk, de levenspraktijk. Daar heb ik over gesproken. Voor de SGP is dat een relevant onderscheid. Ik begrijp de vraag van de heer Van Nispen wel en niet. Je kunt toch niet beweren en niet overeind houden dat je, als je als docent in een opvoedingssituatie zit op school ten opzichte van de leerlingen die je in je klas hebt, het ene vertelt en het andere, het tegenovergestelde, praktiseert? Dat kan toch niet? Dat staat toch haaks op elk ideaal van opvoeding? De levenspraktijk en datgene wat iemand zegt moeten toch met elkaar in overeenstemming zijn?

De voorzitter:

Mijnheer Van Nispen, ik zie dat u nogmaals wilt interrumperen, maar u bent al in tweevoud geweest.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Ik luister en probeer het echt te begrijpen, maar het vervelende is dat er ook heel veel christelijke ouders zijn die in een ander samengesteld gezin leven. Er zijn ook twee vaders, twee moeders. Uiteindelijk probeer je op een school een veilige omgeving te creëren. Er zijn op dit moment kinderen in Nederland die opgroeien met twee vaders, twee moeders. Dat gebeurt ook in christelijke gezinnen. Hoe geeft u het goede voorbeeld aan deze kinderen? Mogen deze kinderen dan niet op deze scholen terecht? Hoe moet ik dat zien?

De heer Bisschop (SGP):

Als die kinderen tot die school zijn toegelaten, dan worden ze op die scholen geaccepteerd zoals zij in hun thuissituatie leven. Dat betekent niet dat je als christelijke school zou moeten gaan vertellen dat het normaal is en dat je een relatie tussen twee mensen van hetzelfde geslacht als een gelijkwaardige vorm van relatie zou moeten beschouwen. Ik erken dat dit in juridische zin zo geregeld is, maar alleen al in natuurlijke zin blijft dat natuurlijk altijd anders. Het unieke karakter van het huwelijk als verbintenis tussen één man en één vrouw, die door trouw aan elkaar verbonden zijn, blijft uitgangspunt op zo'n school. Dit betekent niet dat die kinderen daarmee weggezet of uitgesloten worden. Integendeel, die kinderen worden geconfronteerd met de Bijbelse lijn, de lijn die een aantal eeuwen, om maar niet te spreken over millennia, gemeengoed is geweest.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

We gaan het niet eens worden; dat wist ik eigenlijk van tevoren al. Mijn boodschap zou toch zijn om te proberen wat meer naar de liefde te kijken die mensen ervaren en om niet naar geslacht te kijken. Geef die boodschap mee aan alle kinderen.

De heer Bisschop (SGP):

Ik vind het treffend dat mevrouw Oosenbrug dit zegt. Het spreekt mij zeer aan. Waarom denkt u, mevrouw Oosenbrug, dat wij als SGP ons druk maken over dit soort zaken? Wij doen dat omdat wij handelen uit liefde. Wij doen dat omdat wij weten — de Bijbel leert ons dat — dat leven overeenkomstig de richtlijnen die de goede God ons in Zijn woord heeft aangereikt, tot het goede leven leidt. Dat gun je iedereen. Zo handel je uit liefde. Dit betekent niet dat ik de opvattingen van iemand anders overneem of accepteer als gelijkwaardig aan. Ik ontzeg niemand het recht om die opvatting te hebben, maar het betekent wel dat je het goede voor de ander zoekt. Dat is het tweede grote gebod van het christelijk geloof, zoals u misschien weet. Het eerste is God liefhebben boven alles, Hem gehoorzamen en Hem dienen. Het tweede, daaraan gelijk, is, zoals Christus het zelf samenvat, dat je je naaste liefhebt als jezelf. Vanuit die liefde leveren wij onze bijdrage en leveren ook het reformatorisch onderwijs en het christelijk onderwijs hun bijdrage. Zo verzoekt Hij de kinderen in te leiden in de geheimen van het leven dat hen wacht.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De heer Bisschop geeft aan dat je mensen niet kunt verplichten om dat standpunt over te nemen, maar dat is volgens mij hierbij niet aan de orde. Als een homoseksuele leraar les geeft, gaat het toch om de vraag of hij dat goed kan? Dat moet toch vooropstaan? Daarbij is het toch niet van invloed hoe hij of zij thuis leeft?

De heer Bisschop (SGP):

Dit is wat mij betreft een te smalle visie op onderwijs. Onderwijs is niet alleen kennisoverdracht. Onderwijs is wel kennisoverdracht en daar heb je vaklui voor nodig met de benodigde inhoudelijke kennis en overdrachtsvaardigheden, maar onderwijs heeft ook die pedagogische dimensie: vorming en opvoeding. Ook dat element zit erin. Op dat onderdeel gaat het scheef. Daarom is het in het onderwijs onverenigbaar als leer en levenspraktijk uiteenlopen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat vind ik moeilijk te begrijpen. Ik probeer een ander voorbeeld te bedenken. De heer Bisschop en ik hebben verschillende ideeën, maar wij respecteren elkaar. Als wij samen uit eten zouden gaan, zou ik respecteren dat we even een moment stil zijn voor het gebed van de heer Bisschop. Dat betekent niet dat ik dan zelf moet bidden. Dan respecteren we toch elkaars verschillen? Er is een verschil tussen respecteren en onderschrijven.

De heer Bisschop (SGP):

Dat is een mooi voorbeeld. Ik beloof u dat ik dan voor u zal bidden, maar dat terzijde. Als je werkzaam bent op een school, in die gemeenschap — dat is het in feite; het is meer dan een kennisfabriek, want er zit ook een opvoedingsdimensie aan vast — heb je mensen nodig die ook die dimensie helpen uitdragen en daar gestalte aan geven. Dat is het personeel. Daarvoor heb je eenheid nodig tussen datgene wat je belijdt en datgene wat je praktiseert. Dat is echt niet van elkaar te scheiden. Als je een hummel van 3 jaar vertelt dat hij niet zomaar een snoepje uit de snoeppot mag pakken en als je vervolgens zelf een snoepje uit de snoeppot pakt, weet u wat er dan gebeurt? Dan roept die hummel van 3 jaar je tot de orde: "U hebt toch gezegd dat dat niet mag?" Juist die eenheid tussen datgene wat je uitdraagt en datgene wat je in de praktijk brengt, is cruciaal in een opvoedingssituatie. Als deze wet daar blokkades voor opwerpt, is dit een slechte wet.

De voorzitter:

Was u aan het einde van uw betoog?

De heer Bisschop (SGP):

Ja, met dankzegging voor de ruimte die u mij welwillend hebt geboden. Dank u zeer.

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. Gelukkig is het land met een functionerende grondwet die burgers vrijheid geeft en beschermt. Gelukkig is het land met een rechtsstaat waarin minderheden zich beschermd weten en waarin iedereen voor de wet gelijk is, ongeacht ras, geslacht, seksuele gerichtheid, burgerlijke staat of levensbeschouwing. Wie onze Grondwet leest, proeft het verlangen om mensen en hun gemeenschappen recht te doen. De burger staat voorop en ook minderheden worden beschermd tegen de Staat en tegen de meerderheid. Uiteindelijk behoren we allemaal tot een minderheid, al is dat maar de kleinst denkbare minderheid van het individu. Cruciaal daarbij is de erkenning dat de opvattingen van al die verschillende mensen van elkaar kunnen verschillen en dat die grondrechten soms op gespannen voet met elkaar kunnen staan. Dan komt het er steeds weer op aan dat wij elkaar vrijheid gunnen, ook als we het fundamenteel met elkaar oneens zijn, en dat we bij een conflict onze onderlinge verschillen niet met geweld maar via de rechter beslechten. Het debat van vandaag heeft ten diepste die lading. Hoe doen wij recht aan elkaar als er verschil van opvatting is, als grondrechten botsen? Hoe bewaken wij de balans, de nevenschikking van grondrechten?

Initiatiefwetgeving wordt in deze Kamer altijd met complimenten begroet. Ik doe dat nu ook. Het is een bijzonder en arbeidsintensief instrument van de Kamer dat wij koesteren. Los van de inhoudelijke beoordeling wil ik mijn collega's vandaag ook dit compliment maken. Dank voor al het werk dat hierin is gaan zitten.

Tegelijk is het dan de vraag of al dit werk noodzakelijk was. Waarom ligt dit wetsvoorstel er? De eerste reden voor deze wet is Europa. Ik heb daarover al in een interruptiedebatje met de heer Van Weyenberg gesproken. De Europese Commissie is enkele tijd geleden een inbreukprocedure tegen Nederland begonnen over de enkelefeitconstructie. Nederland zou in gebreke zijn gebleven bij de implementatie van een Europese richtlijn. Inmiddels is deze inbreukprocedure geseponeerd. Weten de indieners waarom dit is gebeurd? Kan de minister ons daar misschien meer over vertellen? Is de Europese Commissie er wellicht van overtuigd geraakt dat de huidige wetgeving een legitieme vertaling is van de bepalingen in de richtlijn? Beschikken de indieners over de brief van de Commissie met de motivatie voor het sepot? Zo niet, heeft de minister de brief en wil hij die aan de Kamer sturen?

Wij kunnen in ieder geval vaststellen dat de eerste reden voor het initiatief is vervallen. Toch lees ik ook in de laatste nota naar aanleiding van het verslag dat de indieners van mening zijn dat Europa aanpassingen eist, terwijl dit inmiddels niet meer het geval is. Waarom denken zij dat?

De tweede reden is dat de indieners van mening zijn dat de enkelefeitconstructie tot veel rechtsonzekerheid leidt met name voor homoseksuele docenten in het bijzonder onderwijs. Dit wetsvoorstel moet die rechtsonzekerheid wegnemen. Ik proef bij de indieners onvrede over de omgang met homoseksuele docenten in het bijzonder onderwijs. Dan is opnieuw de vraag of dit terecht is. Is deze tweede reden dan wel valide?

Naar mijn mening overschatten de indieners de rechtsonzekerheid en onderschatten zij de huidige rechtsbescherming. Ongeacht de grondslag van welke werkgever dan ook, je mag als werknemer homo zijn, je mag een seksuele relatie hebben en samenleven met je homoseksuele partner. Dat garandeert de Algemene wet gelijke behandeling. Hiermee zijn de persoonlijke rechten op het hebben en beleven van de seksuele identiteit van werknemers gewaarborgd. Daar is niets onzeker aan. De enige ruimte die de enkelefeitconstructie openlaat, is op welke wijze de werknemer omgaat met de spanning tussen de eigen leefwijze en de grondslag van de werkgever en op welke wijze de werkgever omgaat met diezelfde spanning. Als dit tot een conflict leidt, en heel soms leidt dit tot een conflict, dan oordeelt de rechter van geval tot geval. De rechter komt dan met een op maat gesneden oordeel. Waar zit hier rechtsonzekerheid?

De heer Van Nispen (SP):

De heer Segers is van mening dat er geen sprake is van rechtsonzekerheid. Ik daag hem uit om toe te lichten hoe de enkelefeitconstructie twintig jaar geleden precies werd bedoeld en hoe die nu werkt.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat is een brede vraag. Ik heb de enkelefeitconstructie niet bedacht. Mijn fractie en haar voorgangers waren daarvan ook geen warme voorstanders. Het was een heftig debat. Wij hebben echter wel deel uitgemaakt van het kabinet dat de aanvraag naar de Raad van State heeft gestuurd. Destijds is gezegd: wij willen best los komen van die enkelefeitconstructie maar met behoud van de balans tussen de verschillende grondrechten. Dat was ongeveer in lijn met wat de heer Elias zojuist heeft gezegd. Die route zoeken wij. Wij zitten niet aan een woordje vast of aan een artikel, maar wij willen wel vasthouden aan die balans. In spaarzame gevallen is sprake geweest van onduidelijkheid, in enkele gevallen is een eerste stap in de richting van de rechter gezet, maar het is nooit tot een finaal oordeel van de rechter gekomen. Met andere woorden, men is er zelf uitgekomen. Ik zie die rechtsonzekerheid oprecht niet.

De heer Van Nispen (SP):

Ik meende de heer Segers zo te begrijpen dat hij aanhanger is van de enkelefeitconstructie. Dat is dus niet het geval. Hij hecht daar niet aan en hij ziet het anders. Ik zie die rechtsonzekerheid wel, omdat wij nu niet weten wat de bijkomende omstandigheden zijn die ertoe leiden dat iemand niet vanwege het enkele feit van de seksuele gerichtheid mag worden ontslagen, maar dat er bijkomende omstandigheden moeten zijn. We weten al twintig jaar niet wat die bijkomende omstandigheden zijn. Het lijkt mij dan ook een goed idee om, zoals de indieners voorstellen, de enkelefeitconstructie te annuleren.

De heer Segers (ChristenUnie):

De heer Van Nispen gaat er onterecht van uit dat er ooit een situatie zal zijn waarin de ruimte tussen de leefwijze van de werknemer en bijvoorbeeld de grondslag van een school volstrekt helder is ingevuld en dat er nooit een twijfelgeval of onduidelijkheid zal zijn. Die situatie zal er niet zijn. Er zijn verschillende grondrechten en er zijn verschillende vrijheden die soms schuren of botsen. Het is dan aan de rechter om daarover een oordeel te vellen. Die praktijk werkt nu goed. Daarom vraag ik waar die rechtsonzekerheid dan is. Het werkt goed. Ik zit niet vast aan de woorden "enkele feit". Het is prima om daarvan los te komen, maar wij moeten niet loskomen van die balans. De grijze ruimte, die er is, moet je niet tot op de vierkante millimeter willen inkleuren, want dat doet geen recht aan zowel de werknemer als de werkgever of aan het goede overleg waarin problemen moeten worden en worden opgelost.

De heer Elias (VVD):

Ik begrijp dat wij hierover verschillend denken. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de posities die wederzijds worden ingenomen; wat dat betreft is er niks aan de hand. Wij denken er verschillend over en dat zal, hoop ik, nog heel lang zo blijven. Dat zal voor de heer Segers, gelet op zijn principes, ook gelden.

Ik snap echter oprecht niet hoe hij kan zeggen dat de rechtsongelijkheid of rechtszekerheid niet in gevaar is zolang er nog scholen zijn die met de bestaande wetgeving in de hand proberen om iemand via de rare constructie van het enkele feit en onheldere bijkomende omstandigheden te ontslaan. Het gebeurde nog in 2011. Als dat gebeurt, is de wet niet scherp en niet helder genoeg. Reageert u daar eens op, mijnheer Segers.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat wil ik graag doen. Daarbij zal ik twee dingen noemen. Allereerst merk ik op dat die gevallen er zullen blijven. Ik moet de heer Elias ervoor waarschuwen dat deze wet die problemen niet definitief zal oplossen. Er zullen nog steeds zaken naar de rechter worden gebracht. Er zullen nog steeds sporadische gevallen zijn waarin een conflict ontstaat waarvoor geen andere oplossing is dan het voor te leggen aan de rechter omdat partijen er niet uit komen. Dat is nu al zo en dat zal in de toekomst ook zo zijn. Dat is het eerste.

De heer Elias (VVD):

Maar in mindere mate.

De voorzitter:

Nee, nee, de heer Segers is nog aan het woord.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dank, mevrouw de voorzitter.

Dan het tweede punt. Ik verzet mij echt tegen de suggestie of beeldvorming dat er nu sprake is van massale discriminatie in het bijzonder onderwijs. Dat doet geen recht aan het bijzonder onderwijs. De realiteit is dat het hier en daar schuurt. Heel af en toe is er een lastige situatie of een lastige casus waarin de werkgever en werknemer er niet in goed overleg uit komen. Ik constateer dat nog nooit is voorgekomen dat een rechter hierbij een finaal oordeel heeft moeten vellen. Dat is veelzeggend.

De heer Elias (VVD):

Bij het tweede punt maak ik bezwaar tegen de weergave dat ik zou hebben gezegd dat dit massaal gebeurt. Dat heb ik niet gezegd; dat moet de heer Segers er dus ook niet van maken.

In hetgeen de heer Segers bij het eerste punt zegt, tref ik de erkenning aan van het gegeven dat dit initiatiefwetsontwerp in ieder geval de grijze ruimte verkleint. Dat is voor mij reden om ervoor te zijn.

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik meende te begrijpen dat die rechtsonzekerheid er nog steeds was en dat er scholen zijn die zomaar een homoseksuele leraar ontslaan. Die praktijk is er niet. Het gebeurt nooit zomaar. Als het tot een conflict leidt, wat een enkele keer is voorkomen, hoeft het niet helemaal tot het finale oordeel van de rechter te worden gebracht. Dat die ruimte wordt verkleind, juicht de heer Elias toe, maar dat betekent ook een verkleining van de vrijheid van werkgever en werknemer om er in goed overleg uit te komen. Nogmaals, die grijze ruimte tussen werkgever en werknemer, tussen leefwijze en grondslag, zal nooit helemaal kunnen worden ingekleurd. Dat moeten we ook niet willen, want daarmee ontneem je de verantwoordelijkheid en de vrijheid aan het goede overleg, waarin die geschillen doorgaans worden beslist en waarin dat ook beter kan dan voor het hekje van de rechter.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik denk dat mijn fractie de problematiek misschien urgenter vindt dan de heer Segers, bijvoorbeeld voor mensen die niet uit de kast durven komen of dingen stil moeten houden uit angst voor de relatie met hun werkgever. Toch probeer ik even mee te denken in de lijn van de heer Segers, in de wetenschap dat wij hier deels verschillend in zitten, maar ik ben nu even op zoek. De heer Segers zegt dat het nooit absoluut zal worden. Ik ben dat met hem eens; de rechter zal zich vaak moeten uiten. Maar in lijn met zijn eigen gedachten zou toch ook de heer Segers het moeten verwelkomen dat nu veel explicieter wordt gemaakt hoe de afweging zou moeten uitpakken, namelijk veel meer aansluitend bij de geldende Algemene wet gelijke behandeling? Het is toch winst dat aan zo'n vaag beginsel als "bijkomende omstandigheden" meer scherpte en definitie worden gegeven, die bovendien volop recht doen aan het bijzondere karakter van het bijzonder onderwijs? De heer Segers zou dit toch ook een goede stap kunnen vinden die meer duidelijkheid geeft, in de wetenschap dat de rechter uiteindelijk altijd een oordeel zal kunnen vellen?

De heer Segers (ChristenUnie):

Allereerst iets over het aanloopje van de heer Van Weyenberg, waarin werd gesuggereerd dat ik de problematiek niet ernstig zou nemen. Ik vind die schets onterecht en ik maak daar echt bezwaar tegen. Kijk wat er bijvoorbeeld gebeurt in het reformatorisch onderwijs, de — laten we zeggen — meest orthodoxe versie van het bijzonder onderwijs. Scholen streven er expliciet naar om een homovriendelijke school te worden, waarin dit bespreekbaar wordt gemaakt, waarin mensen inderdaad worden aangemoedigd om uit de kast te komen als zij homo zijn. Dan vind ik het echt niet terecht dat in media-uitingen een beeld naar voren komt dat er in het bijzonder onderwijs discriminatie plaatsvindt, dat mensen daar onrecht wordt aangedaan en dat dat met dit wetsvoorstel zou worden opgelost. Ik maak bezwaar tegen dat beeld. De ethiek van de heer Van Weyenberg is niet altijd dezelfde als die van een reformatorische school. Laten we alsjeblieft blijven leven met verschillen! Ik wil heel graag onderstrepen dat het bijzonder onderwijs oprecht zijn best doet om een homovriendelijk klimaat te creëren. Tot zover die bijzin.

Er komt geen einde aan de onzekerheid, omdat die open ruimte blijft bestaan. Als er nu verder wordt gespecificeerd, zou mijn vraag zijn: waarom dit niet gedaan volgens de suggestie van de Raad van State? Dat was namelijk veel pacificerender geweest. De Raad van State reikt iets aan. Hij denkt dat zijn formulering werkbaar is, met behoud van het gevonden evenwicht tussen de grondrechten. Dat was een veel betere weg geweest.

De heer Van Weyenberg (D66):

Even kort iets over mijn aanloopje. Dat ging over wat de heer Segers zei, namelijk dat dit volgens hem in de praktijk nooit tot een gerechtelijke uitspraak heeft geleid, dus dat we de dingen niet groter moeten maken dan ze zijn. Mijn stelling was juist dat er soms ook dingen niet worden geuit, bijvoorbeeld doordat mensen niet uit de kast durven komen. Dat geeft aan dat de problematiek waarover we het nu hebben, groter kan zijn dan je zou denken op basis van het aantal rechtszaken. Ik heb nooit willen miskennen — en dat zal ik nu ook niet doen; dat maak ik graag expliciet — dat er al heel veel in beweging is. Dat vind ik juist een aanmoediging om door te gaan met dit wetsvoorstel, omdat het iets laat zien over de door sommigen geschetste absoluutheid, de relatie tussen sommige grondslagen en onze omgang met de problematiek die we vandaag bespreken. De heer Bisschop heeft daar al een aantal dingen over gezegd. Ik kom tot een andere weging. Tot zover het aanloopje.

Mijn vraag blijft staan. Erkennend dat wij hier verschillend in zitten, moet de heer Segers het toch, net als ik, onwenselijk vinden dat vanwege de bijkomende omstandigheden een bepaalde actie voor gehuwde heteroseksuele leraren geen arbeidsrechtelijke gevolgen hoeft te hebben, terwijl diezelfde actie voor een openlijk homoseksuele leraar wél ontslag tot gevolg kan hebben? Dat is toch een ongelijkheid die ook de heer Segers als arbitrair zou kunnen duiden? Nogmaals, dit staat los van de erkenning dat wij hij hier verschillend in zitten; het gaat mij nu over de zuiverheid van de wet.

De heer Segers (ChristenUnie):

De heer Van Weyenberg moet nog eens heel goed kijken naar wat er wordt voorgesteld: goede trouw en loyaliteit ten aanzien van de grondslag. Ik hoorde net het interruptiedebatje tussen de SP-collega en collega Voortman. De ene snapte niet helemaal hoe het zou gaan werken. Het voorbeeld kwam van een collega-partij, zeg de Partij voor de Dieren, die heel graag namens een andere partij in een vertegenwoordigende functie wilde. Dan merk je dat een levensgedrag of een levensstijl heel problematisch is voor de doelen die een partij heeft gesteld. Dus er kan een relatie zijn tussen je houding of gedrag ten opzichte van de grondslag en het feit dat je onderscheid maakt. Als het om een volstrekt andere club gaat en er sprake is van een geheel andere context, mag je op dat punt inderdaad geen onderscheid maken, maar in de context van bijvoorbeeld een politieke partij mag je dat wel. Het is dus veel gelaagder en veel meer door de context bepaald, dan dat je nu zegt: het enkele feit mag nooit verschil maken.

De voorzitter:

Mijnheer Van Weyenberg, we doen interrupties in tweevoud. Misschien kunt u aan het einde van het betoog van de heer Segers nog even terugkomen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Als u mij nu tien seconden geeft, dan beloof ik u dat ik hier verder mijn mond houd.

De voorzitter:

Dat weet ik, maar ik moet toch één lijn trekken.

De heer Segers (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Laat het volstrekt helder zijn dat elke werkgever, ook die in het bijzonder onderwijs, een goede werkgever behoort te zijn. Een goede werkgever verschuilt zich niet achter zijn recht of grondrecht zoals de vrijheid van onderwijs of de vrijheid van godsdienst, maar een goede werkgever zal met inachtneming van de gehele Grondwet altijd recht willen doen aan zijn medewerkers. Als ik dan bijvoorbeeld kijk naar het bijzonder onderwijs, dan concludeer ik dat het daar bijna altijd goed gaat en dat als het niet goed gaat, we gezegend zijn met de rechter die beslissingen toetst.

Als we dat zien, staan de inspanningen voor dit initiatiefwetsvoorstel en de lengte van het debat hierover in geen verhouding tot de omvang van het probleem. Waar heeft de huidige Algemene wet gelijke behandeling en de huidige balans tussen de verschillende grondrechten slachtoffers gemaakt die dit initiatief rechtvaardigen? Als ik deze vraag stel, heb ik die eigenlijk direct ook beantwoord. En nu de indieners nog. Want nu Europa geseponeerd heeft en de praktijk geen blijvende problemen laat zien, zou ik graag een reflectie van de indieners krijgen op het feit dat ze toch met dit initiatiefwetsvoorstel zijn gekomen. Wat de ChristenUnie-fractie betreft zijn er dus geen dwingende redenen voor. Ik zou de indieners ook willen vragen waarom ze in hun toelichting met betrekking tot, wat dan wordt genoemd, misstanden in het bijzonder onderwijs, dit zo zwaar aanzetten zoals ze dat doen. Als er bijvoorbeeld in het bijzonder onderwijs inderdaad sprake zou zijn van een onveilige situatie die leraren in de kast houdt, als er inderdaad misstanden zijn, waar is dan het overzicht van zaken op basis waarvan de rechter tot een inhoudelijke beoordeling van dat spanningsveld kwam? Waarom wordt het bijzonder onderwijs geframed op hypothetische gevallen? Ik vind dat het bijzonder onderwijs daarmee geen recht wordt gedaan.

Hoog tijd voor een waarderend woord. Een waarderend woord voor de indieners, want het is goed dat ze uiteindelijk in hun voorstel evenwichtiger zijn geworden in vergelijking met de eerste versie van het voorstel. Het uiteindelijke tekstvoorstel komt daarmee nog redelijk in de buurt van het voorstel van de Raad van State. Maar waarom is er uiteindelijk dan toch niet voor gekozen? Waarom schiet die formulering naar de mening van de indieners tekort? Als er de indieners veel aan gelegen is om tot een wettekst te komen die nauwer op de Europese richtlijn aansluit, waarom is deze laatste versie dan niet alsnog aan de Raad van State voorgelegd met de vraag of deze tekst inderdaad conform de richtlijn is? Waarom hebben de indieners dat niet gedaan? Ik heb toch wel goed begrepen dat de indieners echt willen proberen om die richtlijn zo zuiver mogelijk over te nemen? Of is dat niet het geval? Hoe dan ook, ik heb een amendement in voorbereiding dat de formulering van de Raad van State als uitgangspunt neemt. Ik overweeg dat in te dienen als alternatief naast het voorstel van de indieners.

Bij de nota van wijziging hebben de indieners na onze kritische vragen en die van enkele andere fracties alsnog "goede trouw" en "loyaliteit" ingevoegd, maar de indieners hebben dit element ingevoegd op een manier waarop het naar mijn oordeel geen toegevoegde waarde heeft, namelijk als een kwalitatieve begrenzing van hetgeen de werkgever van werknemers mag eisen. Naar de mening van de ChristenUnie-fractie duiden de indieners de Europese richtlijn op een verkeerde manier. Het komt nu op een zorgvuldige exegese van de richtlijn aan. In de tweede alinea van artikel 4, lid 2, staat het woordje derhalve. Dat woordje derhalve van de richtlijn duidt op een gelijkschakeling van dat wat er voorafging en dat wat er na komt: vooraf niet discrimineren en daarna de vrijheid van organisaties. Dat is een nevenschikking en dus geen onderschikking, zoals de indieners menen. Die nevenschikking zou volgens de indieners tegenstrijdig en daarom niet denkbaar zijn. Hier zit naar het oordeel van de ChristenUnie-fractie de crux van de denkfout van de indieners. Ze gaan er namelijk van uit dat fundamentele waarden niet met elkaar in een onoplosbare spanningsrelatie zouden kunnen bestaan. De meest redelijke en juiste oplossing is wat de ChristenUnie-fractie betreft dan ook niet het wegnemen van het spanningsveld door een van beide waarden absolute voorrang te verlenen, maar de concrete afweging aan de rechter laten zodat per spanningssituatie de meest billijke en proportionele oplossing kan worden gezocht. Dat is precies wat de richtlijn uitdrukt met de nevenschikking via het woordje "derhalve". Dat is ook de manier waarop wij in Nederland in andere situaties met spanningen en botsingen van grondrechten omgaan.

De indieners koppelen het element creatief aan hun eigen ideaal dat instellingen op religieuze grondslag slechts het respecteren van de grondslag in plaats van het onderschrijven van de grondslag zouden mogen eisen. Een dergelijke uitleg van artikel 4, lid 2 van de richtlijn is hoogst onwaarschijnlijk en is niet te onderbouwen met jurisprudentie. Zoals de indieners het nu voorstellen, kan er een conflict ontstaan met het constitutionele principe dat de rechter niet treedt in een theologische interpretatie van grondslagen in het belang van de neutraliteit van de Staat. In concreto zal de vraag immers zijn welke aspecten van een religieuze grondslag wezenlijk zijn en over welke je van mening zou mogen verschillen. Graag krijg ik hierop een reactie van de indieners.

Ook op een ander onderdeel hebben de indieners onvoldoende geluisterd naar de Raad van State. Ik doel op de balans tussen het individuele recht op godsdienstvrijheid en het collectieve recht daarop. Op verschillende momenten heeft de Raad van State immers aangegeven dat daar een evenwicht tussen moet zijn. Met dit wetsvoorstel komen de indieners echter uit de kast als gelovigen in het individualisme. Zij splitsen de vrijheid van godsdienst op in een collectief aspect en een individueel aspect en geven daarbij het individuele aspect voorrang. Dit is echter juridisch geen gangbare argumentatielijn. Waarom beschouwen de indieners een collectieve religiebeleving niet evenzeer als een uiting van individuele keuzevrijheid? Het gaat om de individuele vrijheid om een gemeenschap te vormen. In dat geval gaat de voorrang voor het individu niet op. Als individuele wensen voorrang krijgen binnen alle collectieven, verliezen collectieven hun samenhang en vallen zij uiteen. Dan is er uiteindelijk geen keuzemogelijkheid meer voor een dergelijk collectief. Zo bezien werkt deze rigide autonomie van het individu paradoxaal genoeg averechts voor zijn keuzevrijheid. Of betekent individuele autonomie dat je niet vrijwillig voor een orthodox religieus collectief mag kiezen?

De indieners zeggen op te komen voor kwetsbaren binnen religieuze gemeenschappen. Dat doe je mijns inziens door je ervan te verzekeren dat er een right of exit is, een achterdeur waardoor mensen vrijwillig de gemeenschap kunnen verlaten. Dat moet de overheid inderdaad garanderen. Dat doe je echter niet door een right of entry te eisen. Dat doet immers afbreuk aan de vrijwilligheid waarmee mensen zich in een gemeenschap aan elkaar verbinden. Toch sturen de indieners aan op een inperking van die vrijheid.

Ik kom op de vrijheid van politieke partijen. Ik heb mij verbaasd over een opmerking van de indieners in de nota naar aanleiding van het verslag. Zij schrijven daar dat er bij politieke partijen geen sprake kan zijn van een verschuiving van de grondrechtenbalans, omdat de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van godsdienst niet in het geding zouden zijn. Ik mag hopen dat de indieners bekend zijn met het fenomeen "confessionele partij" en überhaupt met het fenomeen "vrijheid van vereniging". Ook die vrijheden zijn wel degelijk in het geding bij de ruimte voor politieke partijen. Graag krijg ik ook op dit punt een reactie.

De initiatiefnemers snijden terzijde aan dat het wetsvoorstel ook de niet te onderschatten problematiek van heteroseksuele ongehuwden in het bijzonder onderwijs regelt. Wat de indieners hierover zeggen, gaat constitutioneel gezien misschien nog wel verder dan de problematiek van de homoseksuele docent, want de huwelijkse staat is geen beschermde grond in de richtlijn en heeft als potentiële discriminatiegrond internationaal rechtelijk een duidelijk zwakkere status dan seksuele gerichtheid. Het ligt daarom naar het oordeel van de fractie van de ChristenUnie in de rede dat inperking van de vrijheid van onderwijs, godsdienst en vereniging ten koste van het beschermen van het zelf kiezen van je huwelijkse staat een veel zwaardere rechtvaardiging vraagt dan die ten aanzien van homoseksuele gerichtheid. Je huwelijkse staat is immers vrijwillig, terwijl je seksuele gerichtheid duidelijk statischer en minder vrijwillig van aard is. Ik vraag de indieners dan ook om die rechtvaardiging alsnog te geven, want ik zie die niet. Mogen religieuze organisaties waarvoor trouw en de belofte van trouw van groot belang zijn, bijvoorbeeld van hun werknemers vragen om in het algemeen trouw te zijn in hun seksuele relatie? Blijft die vrijheid overeind?

Ik rond af. Er zal altijd een zekere spanning bestaan tussen individu en gemeenschap, tussen werkgever en werknemer, tussen mensen die bij een gemeenschap horen en mensen die erbij willen horen. Ook de positie van homoseksuelen binnen religieuze gemeenschappen is soms een spannende. Dat vraagt wederzijds begrip en daarvoor is een open spanningsveld, een open dialoog, heilzaam en nodig. Die openheid is niet gediend met een carte blanche voor een homoseksuele werknemer, voor degene die zich bij een gemeenschap wil voegen. Dat zou wel eens averechts kunnen werken voor zijn acceptatie binnen die gemeenschap.

Wij vinden elkaar in de afwijzing van discriminatie. Ik hoop dat we elkaar, ook meer dan tot nu toe gelukt is, kunnen vinden in het overeind houden van een vrijheid voor gemeenschappen, in een balans tussen grondrechten waarin de wetgever niet tot in detail bepaalt welk grondrecht te allen tijde voorrang heeft. Ik hoop dat we elkaar kunnen vinden in het vertrouwen dat de rechter per geval omstandigheden weegt, in het licht van de verschillende grondrechten. Ik hoop van harte dat we elkaar kunnen blijven vinden rond onze Grondwet, die vrijheid voor allen garandeert.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik constateer dat de heer Segers een vraag van mij consequent niet beantwoordt. Ik heb gesproken over de bijkomende omstandigheden die ertoe zouden kunnen leiden dat ik voor een bijkomende omstandigheid niet word ontslagen, terwijl dat voor een homoseksuele collega wel het geval kan zijn. Even los van de wijze waarop je de wet idealiter inricht, maakt dat onderscheid wat mij betreft in ieder geval het enkele feit in zijn huidige vorm tot een onwenselijk artikel. Begrijp ik de heer Segers goed dat hij het met die analyse eens is, maar dat hij alleen een andere conclusie trekt? Hij is het ermee eens dat de wijze waarop het nu is geregeld, niet optimaal is. Hij poogt de vorm van de initiatiefwet te veranderen, maar hij steunt de aanpassing van het enkele feit uiteindelijk wel. Heb ik dat goed begrepen?

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat laatste is juist, in die zin dat ik de noodzaak van dit initiatief zeer relativeer. Ik ben daar helder over geweest. Ik zie de rechtsonzekerheid niet, om nog maar te zwijgen over Europa. Ik wil dus wel mee in het zoeken naar een alternatief voor het woord "enkele feit". Dat is immers de graat in de keel. Daar hebben we het al heel lang over en daar hebben we ook al heel vaak over gesproken. De Raad van State heeft echter een tekstsuggestie gedaan die veel pacificerender is.

Dan is er het punt van het bijkomend feit. Ik heb gesproken over de huwelijkse staat. Als op een school de waarde van het huwelijk onderstreept wordt en als wordt geleerd dat je daar trouw aan moet zijn, dan kan het inderdaad relevant zijn als iemand uiteindelijk op een scheiding aanstuurt omdat hij verliefd is geworden op een ander. Dat kan in die context een bijkomend feit zijn. De vraag of die persoon dan nog de drager van de identiteit van de school is en of hij nog wel een voorbeeldfunctie kan vervullen, kan dan heel relevant zijn.

De heer Van Weyenberg (D66):

Maar de echte graat in de keel is natuurlijk ook dat eenzelfde actie door een bepaald persoon een totaal andere consequentie kan hebben dan de identieke actie door iemand anders, puur omdat het dan opeens wordt beschouwd als een bijkomend feit. Ik zou heel blij zijn als die onzekerheid door de aanneming van dit wetsvoorstel verdwijnt. Ik kreeg gisteren een brief van de christelijke koepel van LHTB's waarin stond: als deze wet wordt aangepast, dan rest ons nog het gesprek. Wij zullen het wellicht niet helemaal eens worden over de inhoud, maar ik wil die oproep wel van harte onderschrijven.

De heer Segers (ChristenUnie):

Die oproep tot gesprek vormde juist een belangrijk deel van mijn bijdrage. Die werkelijke ontmoeting en die dialoog zullen bijdragen aan acceptatie. Die bijdrage wordt niet geleverd met de dreiging van een wettekst als stok achter de deur. Dat lijkt mij niet het juiste middel om tot dat gesprek te komen. Ik ben het van harte eens met de oproep tot een open dialoog.

De heer Elias (VVD):

Ik heb nog een vraag, ook vanuit de dagelijkse praktijk. Allerlei heel streng-christelijke scholen zijn gehouden tot het uitvoeren van de door ons hier bepaalde kerndoelen. Zij doen dat ook. Zij moeten ook voorlichting over homoseksuele diversiteit geven. Ik maak echter uit de woorden van de heren Segers en Bisschop op dat dit eigenlijk een onmogelijke zaak is. Ik weet wel dat veel van die scholen er niet blij mee zijn, maar ze werken daar con amore aan mee, omdat de wetgever dat nu eenmaal heeft besloten. De spanning dat dit niet zou kunnen, zit heel erg in de woorden van de heer Segers ingebakken. Of luister ik niet goed?

De heer Segers (ChristenUnie):

Allereerst weet ik niet wat streng christelijk is, maar dat terzijde.

De heer Elias (VVD):

Bevindelijk.

De heer Segers (ChristenUnie):

Bevindelijk. Nu worden we helemaal specifiek! Dat is mijn achtergrond. Of orthodox, dat is ook nog een versie.

Als het gaat om ruimte of aandacht geven aan seksuele diversiteit heb ik gezegd dat bijvoorbeeld reformatorische scholen er expliciet naar streven om homovriendelijke scholen te zijn, als plek waar je inderdaad voor je geaardheid kunt uitkomen, wat die ook is.

Dus er wordt al heel veel aandacht gegeven aan die diversiteit. Alleen, dat is iets anders dan bijvoorbeeld de waardering voor het homohuwelijk, of hoe je liefde en seksualiteit combineert en wat daarvoor ethische richtlijnen zijn. Daar zijn inderdaad in deze samenleving heel veel verschillende opvattingen over. Dat verschil van die opvattingen vind je inderdaad ook terug in de diversiteit in het onderwijs zelf.

De heer Elias (VVD):

Dan ben ik gerustgesteld, want ik leek even te horen dat u zei dat je niet aan de ene kant op school bijvoorbeeld objectief die homoseksuele diversiteit kunt uitleggen naast een homoseksuele levenspraktijk, zoals de heer Bisschop dat geloof ik noemde. We hebben daar iets modernere woorden voor. Maar dat is dus niet zo. Dat kan dus allemaal wel.

De voorzitter:

Ten slotte de heer Segers.

De heer Segers (ChristenUnie):

Het laatste kan een conflictsituatie zijn. Dat zou inderdaad heel lastig kunnen zijn voor sommige scholen. In al die jaren dat wij hierover praten, inmiddels al decennia, heeft dit als ik het goed heb in drie gevallen tot een conflict geleid waarin men stappen naar de rechter heeft gezet. Gelukkig heeft het nooit hoeven komen tot het finale oordeel van de rechter. Maar dat kan nog steeds een spanningsveld zijn. Dat lossen wij ook niet op met deze wet.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik zit een beetje met een ordeprobleem, want ik wilde eigenlijk reageren op de uitdaging van de heer Elias. Staat u mij dat toe?

De voorzitter:

Ik hoor "nee" aan mijn rechterkant, maar kunt u dit misschien even verduidelijken?

De heer Bisschop (SGP):

De heer Elias verwees naar een bijdrage van mij daarstraks. Als je dan achter het spreekgestoelte staat, kun je wat makkelijker reageren. Want het ging even over het punt van de scholen die ook als kerndoel hebben om les te geven rondom seksuele diversiteit. Dat kan natuurlijk heel goed. Zo'n school kan dat uitstekend doen en daarnaast ook heel duidelijk kenbaar maken …

De voorzitter:

Bent u nu een vraag aan het stellen aan de heer Segers of bent u op de heer Elias aan het reageren?

De heer Bisschop (SGP):

Nee, aan de heer Elias.

De voorzitter:

Laten we dat in de tweede termijn doen, mijnheer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Dan gaan we daar straks in een tweegesprek nog over verder.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik schors voor enkele ogenblikken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Laten we verder gaan, na deze "enkele feit van de plaspauze"-constructie. Ik heb dit grapje gepikt van de griffier.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Voorzitter. Gisteren sprak ik mijn vriendin, die sinds kort in het buitenland woont. Dat is niet mijn punt, maar het punt is wel dat ik haar probeerde uit te leggen waar het debat van vandaag over gaat. Zij was verbaasd dat zoiets nog bestaat in de hedendaagse Nederlandse wet. Ik kon haar geen ongelijk geven. Bij dezen spreek ik graag haar en ook mijn waardering uit voor het feit dat de indieners bereid zijn via een initiatiefwetsvoorstel deze situatie te verbeteren. Ik wens de collega's in vak-K alle vertrouwen en succes toe en uiteraard een goed uithoudingsvermogen.

Twintig jaar geleden trad de Algemene wet gelijke behandeling in werking. Na lang debatteren werd er uiteindelijk een compromis gevonden in de enkelefeitconstructie, die op haar beurt een uitzondering vormde op het verbod op discriminatie in de wet. Begin 2008 gaf de Europese Commissie aan dat zij van mening is dat Nederland de richtlijnen op een aantal punten incorrect heeft omgezet in nationale wetgeving. Het klopt dat de inbreukprocedure gelukkig is gestopt. Dat komt mede door deze initiatiefwet. Ook de Commissie Gelijke Behandeling concludeerde in een advies dat de enkelefeitconstructie niet langer houdbaar is.

De heer Segers (ChristenUnie):

Nu hoor ik iets nieuws. Ik begrijp dat mevrouw Oosenbrug de informatie heeft dat de inbreukprocedure is gestopt omdat dit initiatief is genomen?

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

In een brief van de minister van Binnenlandse Zaken van eind juni 2013 heb ik gelezen dat we volgens de Europese Commissie op een aantal punten niet voldeden en dat we mede door de initiatiefwet nu wel aan deze richtlijnen gaan voldoen.

De heer Segers (ChristenUnie):

Maar het is toch curieus dat het enkele feit dat het wetsvoorstel is ingediend, al reden zou zijn om de procedure te stoppen? Het wetsvoorstel is immers nog niet aangenomen. Het moet nog door de Tweede en de Eerste Kamer. We moeten deze vraag doorgeleiden naar de indieners en de minister. Het is voor mij in ieder geval nieuwe informatie.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Ik heb uit de brief begrepen dat de Europese Commissie juist door deze initiatiefwet heeft besloten om de inbreukprocedure te stoppen. Ik ben daar blij mee. Wij vinden dat een gelukkige bijkomstigheid.

Ik ga verder met mijn betoog. In het rapport naar aanleiding van zijn bezoek aan Nederland in september 2008 kwam de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa tot dezelfde conclusie.

Sinds de inwerkingtreding van de AWGB hebben de maatschappelijke ontwikkelingen niet stilgestaan. Ook binnen de verschillende kerkelijke en godsdienstige stromingen bestaan verschillende opvattingen over homoseksualiteit. Men kan niet op voorhand zeggen dat iemands seksuele gerichtheid niet verenigbaar zou kunnen zijn met de godsdienstige grondslag van een school. Een algemene uitzondering is voor de Partij van de Arbeid dan ook niet meer op zijn plaats in de AWGB. Er is een duidelijke verschuiving van "homoseksualiteit is een keuze" naar "homoseksualiteit is iemands wezen". Dat zijn geleidelijke maar uiterst belangrijke ontwikkelingen voor LHBT'ers, die vandaag veel meer erkenning en bestaansruimte krijgen dan bijvoorbeeld twintig jaar geleden.

Ik heb nog een aantal vragen aan de indieners. Het bijzonder onderwijs kent eigen raden van beroep, waarbij een ontslagen medewerker zijn ontslag kan aanvechten. De Partij van de Arbeid hecht eraan dat deze raden van beroep zich onverkort committeren aan de nieuwe bepalingen in de wet. Kunnen de indieners garanderen dat dit het geval zal zijn? Zouden de indieners meerwaarde zien in een advies van het College voor de Rechten van de Mens bij dergelijke ontslagprocedures? We hadden het er al eerder over. Een school hoort veilig te zijn voor alle leerlingen. De PvdA wil voorkomen dat leerlingen in de kast blijven zitten omdat de consequentie van openlijk LHBT zijn kan inhouden dat je van school wordt gestuurd. Even heel praktisch: in sommige delen van Nederland betekent dat gewoon 20 kilometer fietsen naar de dichtstbijzijnde andere school. De meeste LHBT-jongeren komen er middenin hun middelbare-schoolperiode achter, zo rond hun veertiende, vijftiende levensjaar, dat ze LHBT'er zijn.

De heer Beertema (PVV):

Ik word helemaal warm van de bevlogenheid voor LHBT'ers van mevrouw Oosenbrug.

De voorzitter:

Kunt u voor de mensen die thuis meeluisteren of -kijken even duiden waar die afkorting voor staat?

De heer Beertema (PVV):

De afkorting staat voor seksueel anders geaarden. Ik vind dat prijzenswaardig van mevrouw Oosenbrug, maar hoe verhoudt zich dit tot haar passiviteit als het gaat om het opsluiten van moslimmeisjes op zolders in Rotterdam waar ze worden vergiftigd met een heel foute ideologie en het ontslaan door haar partijgenoot in Rotterdam, de wethouder zelf, van de klokkenluider? Daar heb ik mevrouw Oosenbrug nooit over gehoord. Waarom heeft zij niet dezelfde bevlogenheid voor de meisjes op die zolders in Rotterdam? Die zijn namelijk helemaal niet veilig. Die zijn verschrikkelijk onveilig, fysiek zelfs, want er is onder andere sprake van brandgevaar. Het geestelijke gevaar is helemaal niet te beschrijven. Laat mevrouw Oosenbrug daar eens een uitspraak over doen, met haar stoere praat over LHBT'ers en de Europese Raad. Laat mevrouw Oosenbrug het dicht bij huis houden, bij haar eigen Rotterdam!

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Oh, dit was het standaard PVV-verhaal. Sorry, ik was heel even afgeleid.

De heer Beertema (PVV):

Als mevrouw Oosenbrug zo snel is afgeleid, hoort zij hier misschien niet thuis. Zij moet focussen op wat er gebeurt. Kan dat wel?

De voorzitter:

Mevrouw Oosenbrug heeft het woord en daarna de heer Beertema.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

We zijn vandaag in debat over een initiatiefwetsvoorstel dat gaat over de enkelefeitconstructie. Ik houd mij daar ook aan.

De heer Beertema (PVV):

Ik stel toch de vraag als het mevrouw Oosenbrug niet ontrieft. In Rotterdam gebeuren vreselijke dingen in het islamitisch onderwijs. Mevrouw Oosenbrug kan dat wel weglachen en er een beetje smalend bij kijken, maar ik vind het een heel legitieme vraag, onder andere voor de klokkenluider die is ontslagen door de wethouder van de PvdA. Het lijkt mij democratisch een heel goed principe dat mevrouw Oosenbrug ingaat op een legitieme vraag vanuit het parlement.

De voorzitter:

Mevrouw Oosenbrug.

De heer Beertema (PVV):

Ik vind het een heel legitieme vraag. Het lijkt mij een democratisch

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Nogmaals, ik ga over mijn eigen woorden. We hebben vandaag een debat over de enkelefeitconstructie. Daar zit ik inderdaad met hart en ziel in. Ik ga gewoon verder met mijn verhaal over dit onderwerp. We kunnen best een debat voeren over dat andere onderwerp, maar dan op de plek waar dat hoort en dat is momenteel niet hier. Wij focussen ons nu op dit onderwerp.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Beertema, sorry. Mevrouw Oosenbrug.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

De PvdA zou het lastig vinden als de wet, zoals die er nu uitziet, in stand houdt dat leerlingen geschorst of verwijderd mogen worden van hun school als ze in de ogen van de school niet langer de grondslag onderschrijven, omdat ze uiting willen geven aan hun integriteit, niet alleen bij aanvang van hun schoolloopbaan, maar ook gedurende die loopbaan. Ik krijg hier graag een toelichting van de indieners op. Het wetsvoorstel verwijst naar het algemene discriminatieverbod van artikel 1 van de AWGB. In dat artikel is onder andere het verbod neergelegd op discriminatie wegens hetero- of homoseksuele gerichtheid. De gekozen formulering kan leiden tot de veronderstelling dat biseksuelen niet beschermd zullen worden door de AWGB. Ik verzoek de indieners nadrukkelijk uit te spreken dat ook biseksuelen door de AWGB en het initiatiefwetsvoorstel worden beschermd.

Dit wetsvoorstel maakt onderdeel uit van de afspraken die met het roze stembusakkoord op 3 september 2012 zijn gemaakt en medeondertekend door de PvdA. Het zal dan ook geen verrassing zijn dat wij dit wetsvoorstel van harte ondersteunen.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik wil graag de initiatiefnemers bedanken voor hun inzet en het vele werk dat zij hebben verricht om dit initiatiefwetsvoorstel naar de Kamer te geleiden. Ik wil ook een compliment maken aan de initiatiefnemers, omdat zij met de laatste nota van wijziging hun initiatiefwetsvoorstel op belangrijke punten hebben gewijzigd, waardoor het in de ogen van de CDA-fractie ook sterk verbeterd is. Ik maak graag van deze gelegenheid gebruik om nog enkele vragen te stellen en te onderstrepen dat het voor de CDA-fractie van belang is dat het voor scholen mogelijk blijft om hun personeel te vragen dat zij de grondslag van de school onderschrijven.

Twintig jaar geleden is binnen de Algemene wet gelijke behandeling ook de enkelefeitconstructie ingevoerd door de ministers Hirsch Ballin en Dales. Ontslag van een homoseksuele docent kan niet vanwege het enkele feit van zijn of haar geaardheid, maar alleen als er sprake is van bijkomende omstandigheden, die de school moet kunnen aantonen. Deze bijkomende omstandigheden zouden in de loop der tijd door de rechters getoetst worden. Er zou jurisprudentie ontstaan. Anders dan wij twintig jaar geleden dachten, is dat echter nauwelijks gebeurd. Wel is er sprake van onduidelijkheid over de vraag welke eisen een schoolbestuur mag stellen aan zijn werknemers.

In 2008 — we hebben het hier vaker over gehad — heeft de Europese Commissie Nederland in gebreke gesteld in verband met het onvolledig implementeren van een richtlijn inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep. De belangrijkste kritiek van de Europese Commissie ten aanzien van bijzondere scholen was dat de huidige enkelefeitconstructie niet duidelijk maakt dat aan een dubbele test moet worden voldaan. Het doel moet legitiem zijn en het vereiste moet evenredig zijn aan het doel. Ook was de Europese Commissie van mening dat het in de Algemene wet gelijke behandeling gebruikte begrip "onderscheid" moest worden gewijzigd in "discriminatie", om daarmee beter aan te sluiten bij de terminologie van de richtlijn.

Op verzoek van de regering is toen aan de Raad van State een advies gevraagd, waarop de Raad van State een tekstvariant voorstelde, die zowel tegemoetkomt aan de kritiek van de Europese Commissie als aan de destijds in de Algemene Wet gelijke behandeling neergelegde balans tussen de grondrechten, in het bijzonder de balans tussen non-discriminatie, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs. Gedurende dat proces zijn de initiatiefnemers gekomen met hun wetsvoorstel, dat inmiddels vergaand is aangepast.

De kritiek van de CDA-fractie op het eerste wetsvoorstel richtte zich met name op het ontbreken van het deel van de Europese richtlijn en de tekstvariant van de Raad van State, waarin staat dat een instelling van bijzonder onderwijs van haar personeel een houding van goede trouw en loyaliteit mag verlangen ten aanzien van de grondslag van de school. Het CDA is dus blij met de nota van wijziging, waarin is aangesloten bij deze bepaling uit het advies van de Raad van State. Ik wil de indieners vragen of zij menen dat in dit initiatiefwetsvoorstel voldoende recht wordt gedaan aan de andere wijziging die werd gesuggereerd door de Europese Commissie, namelijk die van het begrip onderscheid en discriminatie.

Het CDA is tevreden dat de initiatiefnemers niet langer in de memorie van toelichting hebben opgenomen dat van werknemers niet meer gevraagd kan worden dat zij de grondslag van de school onderschrijven. Eventuele verschillen van inzicht kunnen, net zoals nu het geval is, aan de rechter worden voorgelegd. Delen de indieners deze opvatting? Goede trouw en loyaliteit zijn begrippen die moeilijk wettelijk zijn te omschrijven, net als het bepalen van de grens tot waar deze kunnen doorwerken in het privéleven. Net als bij de bijkomende omstandigheden in de enkelefeitconstructie moet dit schemergebied ingevuld worden door toetsing van de rechter. Aan de minister wil ik vragen: blijft bij de invoering van deze wet de nevenschikking tussen grondrechten volledig gehandhaafd?

De enkelefeitconstructie was indertijd een goede constructie binnen de Algemene wet gelijke behandeling. In de loop der tijd is echter gebleken dat die constructie ook veel onduidelijkheid liet bestaan. Ook is het beeld ontstaan dat orthodoxe scholen zomaar homoseksuele docenten mochten ontslaan, terwijl dit natuurlijk nooit de bedoeling is geweest.

Pogingen ter verduidelijking van de balans tussen de grondrechten steunt het CDA. Voor het CDA is het echter in die balans ook van belang dat scholen de mogelijkheid behouden om van hun personeel, de identiteitsdragers van de school, te verlangen dat zij de identiteit van de school onderschrijven. Wij gaan ervan uit dat met het verdwijnen van deze passage uit de memorie van toelichting deze mogelijkheid voor scholen die daar belang aan hechten, behouden blijft.

De heer Elias (VVD):

Ik heb heel goed geluisterd naar de heer Rog. Hij zei in het begin dat het wellicht tijd is voor een verbeterde versie. Hij stelde een paar vragen. Hoor ik hem nu goed dat wanneer zijn vraag over de balans in de grondrechten door de initiatiefnemers in eerste termijn voor hem bevredigend wordt beantwoord, hij dan serieus overweegt om namens de CDA-fractie steun te verlenen aan dit initiatief?

De heer Rog (CDA):

Ik dank de heer Elias voor zijn vraag. Ik ga die echter niet hier beantwoorden, omdat ik de beantwoording van de initiatiefnemers en de tweede termijn wil afwachten. Vervolgens wil ik die in mijn fractie wegen. Daarna kunnen wij tot een oordeel komen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik dank de sprekers voor hun inbreng. De beantwoording in eerste termijn door de indieners vindt op een ander moment plaats. Ik dank de leden Klaver, Van Ark, Bergkamp, Yücel en Jasper van Dijk voor hun aanwezigheid. Ook dank ik de heer Linthorst voor zijn aanwezigheid en uiteraard de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Ik schors de vergadering tot 13.45 uur. Dan zal er een regeling van werkzaamheden zijn en daarna mogelijk een VAO Landbouw- en Visserijraad, met daarna weer mogelijk stemmingen. Voor al die mogelijkheden schors ik de vergadering.

De vergadering wordt van 12.28 uur tot 13.46 uur geschorst.

Voorzitter: Van Miltenburg

Naar boven