3 Rechterlijk gebieds- of contactverbod

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod) (32551).

Devoorzitter:

Ik heet de staatssecretaris welkom. Wij beginnen op een wat ongewone wijze, want de staatssecretaris heeft vooraf een mededeling van huishoudelijke aard.

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter. Het lijkt mij goed dat de fracties kennisnemen van de inhoud van een nota van wijziging voordat zij zelf in eerste termijn komen te spreken. Dat biedt ook de mogelijkheid om daar eventueel vragen over te stellen. Het betreft een voorgestelde wijziging van artikel 38x, lid 7, op grond waarvan een veroordeelde in beroep kan komen tegen een beslissing van de rechter-commissaris om een bevel toe te wijzen. Ook het Openbaar Ministerie kan echter bij het gerecht dat in eerste instantie ten gronde over de zaak heeft beslist, in beroep komen tegen een beslissing van de rechter-commissaris om een vordering voor de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis af te wijzen.

Tevens zat er nog een redactionele omissie in artikel 38x, lid 7, omdat daarin werd gesproken over de rechtbank waarbij de veroordeelde in beroep kan komen. Als het gerechtshof in hoogste aanleg echter besluit tot het opleggen van een dergelijke maatregel, is die rechtbank de instantie waarbij in beroep moet worden gekomen. Omdat er geen schakelbepaling in het wetsvoorstel is opgenomen, hebben wij die omissie tekstueel gewijzigd. Ook daartoe strekt de nota van wijziging.

Devoorzitter:

Dat is helder. Wij hebben daar kennis van genomen.

Wij beginnen met de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Als eerste is het woord aan de heer Van Raak van de fractie van de SP. Hij heeft acht minuten spreektijd.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heerVan Raak (SP):

Voorzitter. Je hebt mensen die maar niet willen deugen: vervelende rotjochies die niet ophouden met het treiteren van winkeliers, agressieve aso's die hun buren uit de buurt willen wegjagen en dronken hooligans die denken dat de wedstrijd pas begint als de wedstrijd is afgelopen. De verhuftering van onze samenleving is een groeiend probleem; praten is uit, agressie is in. Wij vinden regels heel belangrijk, maar vooral voor anderen en veel minder voor onszelf. Hoe komt dat; die korte lontjes; die speedsamenleving met de schijnwerper op "het ik" en de blindheid voor de ander? Wat zijn hierover de gedachten van de staatssecretaris?

Als mensen eenmaal dit soort asogedrag vertonen, heeft een geldboete vaak geen zin meer. De overtredingen zijn echter niet groot genoeg voor een gevangenisstraf. De staatssecretaris wil dit gat vullen met een door de rechter op te leggen gebiedsverbod, contactverbod, meldplicht, of desnoods alle drie. We hebben de laatste tijd heel veel van dit soort maatregelen gezien, denk aan de Voetbalwet. Ik ben er niet voor om maatregel op maatregel te stapelen voordat duidelijk is hoe die maatregelen in de praktijk allemaal uitwerken. Toch sta ik in beginsel positief tegenover dit wetsvoorstel. Het sluit ook deels aan bij voorstellen die de SP eerder heeft gedaan.

Met de voorgestelde maatregel kan een groep mensen die veel overlast veroorzaakt, worden aangepakt. Agenten zijn veel tijd en heel veel moeite kwijt door deze mensen die relatief veel overlast veroorzaken. Gebiedsverboden, contactverboden en een meldplicht kunnen bovendien onderdeel zijn van een heel persoonsgerichte aanpak. Daar zit echter ook de beperking. Het is goed als iemand geen overlast meer in een straat kan veroorzaken, mensen niet meer kan intimideren en met oud en nieuw niet meer in de kroeg zit maar zichzelf op het bureau moet melden. Maar dat maakt deze mensen nog niet beter; het maakt aso's niet minder asociaal.

De regering komt met steeds meer maatregelen om asociaal gedrag tegen te gaan, maar papieren repressie is niet genoeg. Heel graag had ik bij deze maatregel ook voorstellen van de regering gezien voor investeringen in de jeugdzorg, in de reclassering of in de geestelijke gezondheidszorg. Die zie ik niet.

Papieren repressie is niet zo moeilijk, maar ervoor zorgen dat mensen zich weer gaan gedragen – mensen opnieuw opvoeden, zo u wilt – vraagt veel meer. Hoe ondersteunen wij ouders bij de opvoeding? Hoe voorkomen wij dat kinderen uitvallen op school? Hoe voorkomen wij dat gekken rondlopen op straat? Hoe voorkomen wij dat meelopers uitgroeien tot criminelen? Wanneer kan de Kamer die plannen van de regering tegemoet zien?

De staatssecretaris heeft gekozen voor een algemene maatregel en heeft bewust niet gekozen voor bepaalde in de wet te omschrijven gevallen. Dat laat de rechter veel ruimte om de maatregel toe te passen in heel uiteenlopende situaties; vernieling, diefstal, intimidatie, bedreiging, samenscholing of openlijk drankgebruik, bedenk het maar. Die ruimte is ook nodig, denk ik, omdat het hier gaat om een persoonsgerichte aanpak waarbij de rechter heel nauwgezet moet kijken naar de specifieke omstandigheden. Om welke persoon gaat het, wat is zijn verleden, wat is zijn achtergrond en wat zijn de gevolgen van de maatregel? Maar daarmee kan ik moeilijk inschatten hoe dit rechterlijke gebiedsgebod, contactverbod of meldplicht in de praktijk zullen werken. Waarom heeft deze wet geen evaluatiebepaling? Een maatregel die zoveel ruimte laat, waarvan wij niet precies weten hoe hij in de praktijk zal uitpakken, daarnaar moeten wij over een paar jaar toch nog eens goed kijken?

Een maatregel op papier is snel gemaakt, maar hij moet ook worden gehandhaafd. Hier zit wat mijn fractie betreft het grootste probleem. Of iemand een straat niet betreedt, mensen niet lastigvalt of zich werkelijk meldt, gaat in de praktijk een heleboel agenten kosten. Wij moeten eerlijk zijn tegen de politie: de komende jaren komt er geen agent extra bij, maar de politie krijgt met dit gebiedsgebod, contactverbod en meldplicht wel extra taken. Ga het maar eens allemaal controleren. Als wij zo veel extra taken aan de politie geven, moeten daar ook mensen en middelen tegenover staan. De staatssecretaris duikt voor dit probleem als hij zegt dat rechters niet zo vaak van deze maatregel gebruik zullen maken. Als dat echt zo is, waarom heeft hij deze wet dan gemaakt?

De heerDibi (GroenLinks):

Als dat echt zo is, waarom steunt de SP dit voorstel dan? Toen de heer Van Raak zei dat wat het kabinet doet eigenlijk een SP-plan is, liet de heer Leon Botter van de SP-jongerenorganisatie een tijdje geleden weten: kan er ook een gebiedsverbod komen voor politici die jongeren alleen maar straffen en niet verder helpen?

De heerVan Raak (SP):

Dat lijkt mij een heel goed idee.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik was nog niet helemaal klaar met mijn vraag.

De heerVan Raak (SP):

Het eerste deel is nu al beantwoord.

De heerDibi (GroenLinks):

De jongerenorganisatie van de SP durft zelden en eigenlijk nooit in mijn geschiedenis, kritiek te hebben op of een afwijkend standpunt in te nemen ten aanzien van de moederpartij. Dat is nu wel gebeurd. Wat vindt de heer Van Raak van die uitspraken van de jongerenorganisatie?

Devoorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heerVan Raak (SP):

Ja, ik zie dat niet zo. De heer Dibi heeft niet zo goed geluisterd, want ik sprak over papieren repressie die niet genoeg is. Ik heb ook gevraagd waar die investeringen in de jeugdzorg, de reclassering en de geestelijke gezondheidszorg zijn. Ik heb nadrukkelijk gevraagd hoe wij dit zullen handhaven. De minister zei dat het niet zo'n probleem is omdat rechters de maatregel niet zo vaak zullen gebruiken. Dat is naar mijn mening niet zo overtuigend.

De heerDibi (GroenLinks):

Nee, de heer Van Raak zei: de politieagenten krijgen er weer een extra taak bij en ze kunnen de huidige taken niet eens aan. Inderdaad krijgen ze er drie extra taken bij, maar er komt geen enkele agent bij. Sterker nog, in de grote steden gaan er agenten af. Toch steunt de SP dit voorstel. Met andere woorden, de SP zegt: er moeten agenten bij en er moet worden geïnvesteerd in allerlei extra zaken, maar als puntje bij paaltje komt, zorgt de SP er mede voor dat de agenten er drie extra taken bij krijgen terwijl zij het eigenlijk allemaal niet aankunnen en er ook geen extra collega's bij krijgen.

De heerVan Raak (SP):

Ja, maar de heer Dibi kan mij helpen. Ik zal in de tweede termijn een motie indienen om in ieder geval te kijken wat dit in de praktijk betekent voor agenten. Als dit een grote extra werklast oplevert, dan ben ik ervoor om met deze wet ook extra te investeren in de politie.

De heerDibi (GroenLinks):

Dat is een interessante opening. Waarom niet eerst onderzoeken wat de werklast wordt voor agenten en pas als wij met zijn allen zien dat het op zich niet heel veel extra's betekent, gaan wij verder met deze wet? Het is de omgekeerde wereld als we agenten eerst opzadelen met drie extra taken en vervolgens een plichtmatig onderzoekje gaan uitvoeren om te kijken of het toch allemaal niet zo erg is. Stel dat ik de heer Van Raak ook met een motie tegemoetkom, waarin allereerst wordt gevraagd om die extra agenten en pas daarna naar dit soort extra taken, hoe zou hij daar dan mee omgaan?

De heerVan Raak (SP):

In principe kun je als je de wet invoert pas weten hoeveel extra agenten je nodig hebt. Maar we zijn het er kennelijk helemaal over eens dat er bij de politie extra mensen moeten komen, zeker als je haar extra taken geeft. Daarom zeg ik de staatssecretaris het volgende. Het is van tweeën een: of de rechters zullen deze maatregel zelden opleggen, maar dan is de wet niet nodig en praten we vandaag over iets theoretisch; of we doen het wel, maar dan moet de staatssecretaris hiervoor ook agenten leveren.

De heerRecourt (PvdA):

Voorzitter. Mijn bijdrage voor vandaag bestaat uit eerst veel zoet en daarna ook nog een beetje zuur. De aanleiding, een nieuwe maatregel tegen misdrijven en misdaden, is natuurlijk nooit leuk, maar de PvdA-fractie is blij met de wet die wij vandaag bespreken.

Waar een straf primair is bedoeld om te vergelden, is een maatregel bedoeld om te beveiligen. Het wetsvoorstel dat vandaag aan de orde is, voegt een extra maatregel toe aan het arsenaal van straffen en maatregelen dat de rechter ter beschikking staat. Juist deze extra maatregel is welkom in de gereedschapskist van de rechter, omdat hij het slachtoffer beveiligt en mogelijk ook de getuigen. Deze wet maakt het mogelijk dat de rechter bij een veroordeling de dader ook een contactverbod, gebiedsverbod of meldplicht oplegt. Mijn eerste reactie was: niks nieuws onder de zon, dat kan ook al met de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf of voorwaardelijke veroordeling. Maar dat bleek een misvatting te zijn. De wet maakt namelijk zo'n vrijheidsbeperkende maatregel als een gebiedsverbod ook mogelijk na een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf; dus als de dader weer op straat komt, maar gelukkig niet in de straat van het slachtoffer. Wat mij betreft zit de grootste winst van deze wet in het feit dat de maatregel direct ingaat, onafhankelijk van de vraag of er hoger beroep wordt ingesteld. Het gaat immers om beveiliging en het slachtoffer heeft geen boodschap aan de vraag of er hoger beroep is ingesteld, als hij of zij vreest dat de dader hem of haar weer zal opzoeken. Deze wet geeft dus handen en voeten aan het uitgangspunt dat al zo lang door de PvdA wordt uitgedragen, namelijk dat de dader voor het slachtoffer moet wijken en niet het slachtoffer voor de dader, zoals helaas maar al te vaak het geval is.

Deze wet is verder een mooi voorbeeld van slimmer straffen. De rechter kan precies opleggen wat passend is: naast de straf ook een meldplicht voor de voetbalhooligan, de vernieler mag niet meer in het winkelcentrum komen waar hij de boel heeft gesloopt. Maar, zo denk ik althans de wet ook te kunnen lezen, ook in zwaardere gevallen biedt de wet uitkomst: de pedofiel mag niet gaan wonen in de buurt waar hij zijn slachtoffers heeft gemaakt.

De staatssecretaris positioneert zijn wet als gerechtelijke maatregel tussen, aan de ene kant, de bestuurlijke maatregel van bijvoorbeeld de burgemeester en, aan de andere kant, de wat zwaardere gevallen waarin de rechter een bijzondere voorwaarde oplegt bij een voorwaardelijke straf. Klopt het dat voor de zwaardere gevallen, bijvoorbeeld die van de pedofiel, deze maatregel inderdaad nuttig kan uitwerken?

Ik kom nu toe aan de vragen die nog bij mijn fractie leven, waarmee ik niet ontkom aan het beetje zuur dat ik al had aangekondigd. Alles heeft namelijk een keerzijde, zo ook deze wet. Het grootste voordeel, het ontbreken van de schorsende werking van het hoger beroep, heeft als nadeel dat je ook eens kunt miskleunen. Iemand krijgt een meldplicht of een contactverbod naast zijn straf en later, in hoger beroep, blijkt dat hij toch niet schuldig is; wat dan? Een excuus in de vorm van een financiële compensatie lijkt op zijn plaats. In de antwoorden op de schriftelijke vragen hierover verwijst de staatssecretaris naar de algemene compensatieregeling. Ik vind die te algemeen, de vrijheidsbeperkende maatregel is daarin niet specifiek verdisconteerd. Het is veel minder verstrekkend dan opsluiting, maar het blijft natuurlijk wel een beperking van iemands vrijheid. Hoe moet dat worden gecompenseerd? Kan de staatssecretaris dit punt nog eens toelichten?

Het is verder natuurlijk ook van belang dat het hoger beroep niet al te lang op zich laat wachten. Kan de staatssecretaris toelichten of er rekening is gehouden met de behandeling van een appel van een zogenaamde vrijevoeter, een dader die niet vastzit, maar die wel een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd heeft gekregen? Vrijevoeters sluiten namelijk over het algemeen achter in de rij aan, omdat het appel van mensen die gedetineerd zijn, terecht eerder wordt behandeld.

De praktijk. Een gebiedsverbod beoogt het slachtoffer te beschermen. Hoe werkt dat nu precies? Allereerst zal de dader zich wel tweemaal achter zijn oren krabben, voordat hij zich begeeft naar het verboden gebied rond het slachtoffer. Als hij wordt betrapt, moet hij immers een tijdje brommen. Doet hij het toch en wordt het slachtoffer weer met de dader geconfronteerd, dan biedt het gebiedsverbod de politie de mogelijkheid om meteen op te treden. Dat is ook winst. Ik denk dan ook – ik zeg dat in het bijzonder tegen de heer Dibi, die even de zaal heeft verlaten – dat het wel meevalt met dat extra werk. Wij geven de politie hiermee immers een instrument waarmee men adequaat op kan treden.

Als er een confrontatie tussen dader en slachtoffer heeft plaatsgevonden, kunnen wij dat met deze maatregel natuurlijk niet terugdraaien. Ik vraag mij dan ook af of elektronische controle op de naleving van het verbod soelaas kan bieden. Hierover is al het een en ander gewisseld, maar ik vraag me nog steeds af of het niet wenselijk is om in het geval van zwaardere gevallen over deze mogelijkheid te beschikken.

Nog een korte vraag over de praktijk. Als de rechter de maatregel heeft opgelegd, denkt het slachtoffer waarschijnlijk: mooi, die dader komt niet meer in mijn straat. Voordat het echter zover is, moet de griffier het vonnis uitwerken, moeten de rechters het tekenen en moet het doorgestuurd worden naar het Openbaar Ministerie. Dat hele administratieve traject roept de vraag op hoe snel die maatregel effectief kan zijn. Met andere woorden: hoe lang duurt het voordat de politie weet dat de maatregel is opgelegd?

Net als de SP-woordvoerder vraag ik om een evaluatie. Er is inmiddels een enorme waslijst aan maatregelen in het bestuurs- en het strafrecht op het gebied van vrijheidsbeperking. In de nota van toelichting is het allemaal op een rijtje gezet en dat is echt indrukwekkend! Mijn vraag is of wij na vijf jaar zullen bekijken hoe deze vrijheidsbeperkende maatregelen uitpakken en hoe de verschillende actoren, de burgemeester, de officier van justitie en de rechter, de maatregelen toepassen. Hebben wij met andere woorden de gereedschapskisten van al deze mensen wel met effectieve maatregelen gevuld?

Ik ga ervan uit dat de voorlichting aan de mensen die er in de praktijk mee moeten werken, op een goede manier gestalte zal krijgen. Wat komt erbij? Hoe werkt het? Rechters en officieren zullen dat moeten weten om er op de juiste manier mee om te kunnen gaan.

Mijn fractie denkt na over het invoeren van de mogelijkheid om ook in de fase van de verdenking, zonder dat er ernstige bezwaren zijn, een gebiedsverbod op te leggen. Wij overwegen dat naar aanleiding van het incident in Zierikzee, waar een verdachte van wie de voorlopige hechtenis was opgeheven, met vreselijke gevolgen, onmiddellijk weer naar het slachtoffer liep.

Tot slot. Alleen straffen en maatregelen opleggen vergroot de veiligheid in Nederland niet. Wij moeten hard optreden tegen misdaad, maar even hard tegen de oorzaken van de misdaad! Dat neemt niet weg dat wij moeten blijven kijken of de rechter, de burgemeester, de politieagent en de officier van justitie over voldoende instrumenten beschikken om slim te kunnen straffen en om met maatwerk op te treden. De maatregel van het contact- en gebiedsverbod en de meldplicht vormen zo'n slim instrument.

Daarmee heb ik mijn eerste termijn afgerond. Ik bedank iedereen voor de aandacht en wacht het antwoord van de staatssecretaris af.

De heerDibi (GroenLinks):

Voorzitter. Stoer hoor, gebieds- en samenscholingsverboden, meldplichten, camera's, overal preventief fouilleren, campussen, jeugdgevangenissen, mosquito's, aanpak van 12-minners en zelfs inzet van het leger. Mijn vraag is: waar zijn de leerplichtambtenaren? Waar zijn de docenten? Waar zijn de jeugdzorgprofessionals? Waar zijn de opvoedingsdeskundigen? Waar zijn de banen en waar zijn de stages? Waar zijn al die zaken waarmee criminaliteit juist voorkomen kan worden? Ik weet het wel. Op de jeugdzorg wordt op termijn 300 mln. bezuinigd. Op passend onderwijs wordt op termijn 300 mln. bezuinigd, zij het getemporiseerd. De 3000 beloofde agenten komen er niet, sterker nog, ze gaan ervan af omdat zij onder andere op cavia's moeten gaan jagen. In de grote steden, waar de grootste problemen zijn met onveiligheid, gaan er de komende jaren, vanwege een nieuw verdeelsysteem, ook agenten af. Aan al die dingen waarvan wij allang weten dat zij werken, doet het kabinet niets.

Wat doet het kabinet wel? Het is constant bezig met een enorm grote afleidingsmanoeuvre om de aandacht af te leiden van de eigen machteloosheid. Machteloosheid om voldoende agenten te vinden, op te leiden en aan het werk te zetten. Die agenten zouden de criminelen gewoon kunnen oppakken zodat deze vervolgens snel gestraft zouden kunnen worden. Wat doet het kabinet in ruil daarvoor? Hoe weet het de aandacht daarvan af te leiden? Door elke week opnieuw, de ene keer van staatssecretaris Teeven en de andere keer van minister Opstelten, met een nieuw verbod te komen. Ik leg hier een heel kritisch punt bij neer. Wat betekent wetgeving, zeker wetgeving die bedoeld is om de veiligheid te vergroten, als wij die wetten niet kunnen handhaven? Als wij gewoonweg niet de agenten hebben om te laten zien dat als wij met zijn allen een wet vaststellen, het pijn doet als mensen zich daaraan niet houden? Die grote tekortkoming wil ik op het bordje van deze staatssecretaris neerleggen. Ik ben heel benieuwd naar zijn reactie.

Iedereen vindt veiligheid van het grootste belang. Schoon, veilig en als het even kan gezellig. Zo is ieders verlanglijstje voor de publieke ruimte samen te vatten. Dat vergt een bijzondere inspanning van ons allemaal: van de wetgever, van de handhaver maar ook van burgers, om elkaar te corrigeren en respectvol met elkaar om te gaan. De ongeregeldheden in de afgelopen jaren, ongeacht of dat in Gouda, Slotervaart of Culemborg was, maken prangend duidelijk dat het belang van publieke veiligheid Kamerbreed onderschreven moet worden omdat het de nummer één klacht is van de meeste Nederlanders. De fractie van GroenLinks bepleit een verstandige, effectieve mix van preventieve en repressieve veiligheidsmaatregelen. Wie op flagrante wijze overlast veroorzaakt door delicten te begaan, moet zeker zijn van een gepaste en gepeperde overheidsreactie. Hoe doe je dat als overheid op de meest effectieve manier? Dat is de vraag die eigenlijk constant moet voorliggen in relatie tot veiligheid. De ervaring, onderzoek, maar ook gewoon nuchter boerenverstand leren dat het gaat om het vergroten van de pakkans. Er moet zekerheid zijn dat er voldoende agenten zijn om mensen te pakken die de wet overtreden. Vervolgens moet men snel corrigeren en snel straffen. Een jongere zou niet drie jaar lang hoeven wachten op een rechterlijke uitspraak en pas na drie jaar op de blaren moeten zitten terwijl hij veel eerder een wet heeft overtreden. De corrigerende werking is dan nog vrijwel nihil. Daarnaast gaat het gewoon om goed onderwijs. Dat klinkt soft en dat is tegenwoordig niet sexy, maar er moet gewoon opvoedingsondersteuning aanwezig zijn als ouders het erbij laten zitten. Het gaat verder om werk; gewoon aan het werk gaan, niet op straat blijven rondhangen. Op die punten schiet het kabinet pijnlijk tekort.

Ik heb een aantal fundamentele maar ook een paar praktische bezwaren tegen dit wetsvoorstel. Er is al eerder gememoreerd dat dit wetsvoorstel een gebiedsverbod, een contactverbod of een meldplicht regelt om herhaling te voorkomen. Gebieds- en contactverboden raken, of je het nu leuk vindt of niet, uiteindelijk de grondrechten. Ze beperken de vrijheid en vergen daarom expliciete, niets aan de verbeelding overlatende bepalingen in de wet. Ik vraag mij af of deze wet voldoende grenzen stelt. Relatief lichte vergrijpen kunnen tot vergaande consequenties leiden. Onder omstandigheden kan een gebiedsverbod neerkomen op een mogelijke schending van elementaire rechten. Een voor de hand liggende vraag is dan ook: kan iemand die rotzooi trapt in zijn eigen buurt gesommeerd worden om te verdwijnen? Dat zou verbanning betekenen. Wat te denken van een leerplichtige minderjarige die niet meer in de buurt van zijn school mag komen? In hoeverre worden justitiabelen beschermd tegen ongrondwettige en contraproductieve uitwassen van deze maatregelen?

De heerVan der Steur (VVD):

Ik begrijp de opmerkingen van de heer Dibi tot op zekere hoogte best, maar wat ik mis is de conclusie die hij trekt. Wat wil hij dat er gebeurt met jongeren die zich als criminele veelplegers gedragen, overlast veroorzaken in buurten en winkelcentra, slachtoffers belagen en nabestaanden van slachtoffers belagen. Wat wil GroenLinks nu wel doen aan die jongeren, die mensen, die criminelen, in plaats van hier heel lang veel woorden gebruiken om allerlei bezwaren op te roepen die eigenlijk gewoon het probleem niet oplossen?

De heerDibi (GroenLinks):

Wat GroenLinks niet wil doen, is met symboolwetgeving komen. Wij willen niet het wiel opnieuw uitvinden. Weet de heer Van der Steur wat al lang gewoon werkt? Dat is: gewoon een agent die zo'n jongen meteen bij de kraag pakt en de ouders aanspreekt, en een rechter die snel straft. Gisternacht laat was er bij mij voor de deur een groepje jongeren dat heel vaak daar staat en veel geluid maakt en overlast veroorzaakt. Zij zijn daar heel moeilijk weg te krijgen. Ik heb daar geen gebiedsverbod voor nodig, maar een agent die je kunt bellen. Het is ook goed als je toevallig een buurman kunt bellen en kunt laten weten: zorg er nu voor dat deze jongeren even weggaan en dat zij gecorrigeerd worden. Dat zijn dingen die werken. Wij hebben geen nieuwe wetgeving nodig, voor de handhaving waarvan wij niet eens genoeg agenten hebben.

De heerVan der Steur (VVD):

Als dat het antwoord van de heer Dibi is, begin ik zijn betoog niet meer te begrijpen. Al zijn praktische punten kwamen nu juist voort uit grote zorgen over het feit dat de jongeren die dat gebiedsverbod opgelegd krijgen – dat is het voorstel van de staatssecretaris, dat volgens de heer Dibi inmiddels dus onzin en niet meer nodig is – niet meer naar school zouden kunnen. De wetgeving is succesvol en werkt, omdat er gezorgd wordt voor een gebiedsverbod, of het verhaal van de heer Dibi gaat niet op. Wat ik helemaal vreemd vind, is de opmerking van de heer Dibi over de herrie bij de heer Dibi voor de deur. Tegen de heer Dibi zeg ik dan: dat bent u. U bent de heer Dibi. U bent een man. U bent in staat om zelf actie te ondernemen als het moet. Hoe moet dat als je 85 of 95 bent? Hoe moet het als je een alleenstaande vrouw bent? Dat zijn vragen waarop GroenLinks tot op heden geen antwoord heeft gegeven.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik heb daar zeker wel een antwoord op. Juist voor die doelgroep, voor die Nederlanders, zouden wij moeten nadenken over de vraag wat de rechter nodig heeft. Wat hebben agenten nodig om dit soort burgers te beschermen? Ook die oude man of oude vrouw heeft niets aan een gebiedsverbod van een jongere die vervolgens naar de wijk ernaast gaat. Dat gaat namelijk gebeuren; de overlast verplaatst zich naar een nabijgelegen wijk en vervolgens is een schattig lief omaatje in wijk B het slachtoffer van deze jongens. Wij willen dat de oorzaak van het probleem wordt aangepakt. Waarom veroorzaken deze jongeren overlast? Als zij overlast veroorzaken, corrigeer ze dan meteen. Daarvoor heb je simpelweg agenten nodig, die in de wijk opletten en een oogje in het zeil houden, en mensen die overlast melden, maar geen raar gebiedsverbod of contactverbod of wat dan ook.

De heerVan der Steur (VVD):

De heer Dibi weigert natuurlijk in te zien – ik begrijp niet goed waarom – dat het juist de agenten zijn – kijk maar even naar de reacties in het dossier van het korpsberaad – die aangeven dat zij hier behoefte aan hebben. Hij zei zojuist dat wij moeten nadenken over de vraag welke instrumenten de rechters nodig hebben. Het antwoord, mijnheer Dibi, ligt in het dossier, dat u ongetwijfeld grondig hebt bestudeerd. De Raad voor de Rechtspraak is zeer enthousiast over dit wetsvoorstel, omdat het voorziet in een hiaat. Ik zie dat de antwoorden op uw vragen zijn gegeven. U kunt alleen nog maar voor het wetsvoorstel zijn. Dat stelt de VVD bijzonder op prijs.

Devoorzitter:

Wilt u voortaan via de voorzitter speken?

De heerVan der Steur (VVD):

Excuses, voorzitter!

De heerDibi (GroenLinks):

Als de heer Van der Steur de stukken grondig heeft bestudeerd, weet hij dat de Raad voor de Rechtspraak helemaal niet zeer enthousiast is. Het is ook geen instrument voor agenten, maar voor de strafrechter. Ik ben nog geen enkele agent tegengekomen die babysitter wil spelen van dit soort jongeren. Agenten willen kunnen corrigeren, mensen kunnen oppakken en zich kunnen focussen op hun primaire taak. Zij willen niet elk jaar opnieuw een nieuw verbod opgelegd krijgen vanuit de Tweede Kamer in Den Haag, waar zij eigenlijk helemaal niet op zitten te wachten. Ik heb in elk geval geen agenten ontmoet die daarop zitten te wachten.

Ik zei zojuist dat ik een paar principiële bezwaren heb en een paar praktische bezwaren. Het tweede, meer fundamentele bezwaar is dat, totdat een vonnis onaantastbaar is geworden, wij op zich in Nederland uitgaan van relatieve onschuld. Mensen hebben altijd nog de ruimte om in hoger beroep te gaan. Dit wetsvoorstel regelt dat het gebiedsverbod meteen na een vonnis kan worden opgelegd. Maar wie weet is er wel een fout gemaakt. Ik ben wel benieuwd hoe deze staatssecretaris van Justitie dit ziet. Hij gaat immers ook over de rechtstaat, over dit soort grondrechten en over een eerlijk juridisch proces. Ik snap dat je snel een maatregel wilt kunnen opleggen, anders is de corrigerende werking nihil, maar druist dit niet in tegen het recht op een zorgvuldig juridisch proces?

Dan kom ik op de wat meer praktische kwesties. Is hier niet sprake van een opeenstapeling van civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke bevoegdheden? In de memorie van toelichting passeert het kabinet vrij laconiek het verwijt van rechters en advocaten dat niet is onderzocht of door toepassing van reeds bestaande juridische instrumenten niet hetzelfde bereikt kan worden. In gewoon Nederlands: kunnen we dit soort jongens niet allang aanpakken met de maatregelen die we nu al tot onze beschikking hebben? Is dit niet gewoon een beetje symboolpolitiek voor de bühne? Ik denk bijvoorbeeld aan de Voetbalwet die steeds vaker ook op openbareordekwesties wordt toegepast buiten het voetbalstadion. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak vraagt zich af hoe in deze wirwar van bevoegdheden met ieder een eigen afzonderlijk rechtsbeschermingsregime nog overzicht valt te houden. Hoe kunnen we hier überhaupt nog chocola van maken, voorzitter?

Belangrijker dan dat is de vraag of er überhaupt wel iets verandert. Ik neem aan dat dit kabinet zich tot doel heeft gesteld, de samenleving ook echt veiliger te maken, onder meer door effectieve maatregelen te treffen die ook nog eens recidive terugdringen en bijdragen aan een criminaliteitsvrije toekomst. De huidige voorstellen voldoen daar met de beste wil van de wereld niet aan. Politieagenten beklagen zich er al jaren over dat ze bij overlast meestal met lege handen staan. Als er geen strafbare feiten worden gepleegd, staat de politie met lege handen. Deze vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen alleen bij een veroordeling worden opgelegd. De kans is dus groot dat dit soort maatregelen bij gebrek aan onderliggende strafbare feiten in de kast blijft liggen. Graag een reactie op de vraag hoe vaak deze maatregelen nu eigenlijk toepasbaar blijken te zijn. Een blowende puber ergens op de hoek van de straat, kun je die op basis van dit wetsvoorstel een gebiedsverbod opleggen? Is dat überhaupt wenselijk? De fractie van GroenLinks zou zeggen: nee. Kan dat überhaupt wel als het niet om een strafbaar feit gaat?

Afrondend de vraag hoe dit wetsvoorstel te beoordelen. Dat is voor zover ik het nu al kan beoordelen, want ik wil altijd een opening houden en me proberen te laten overtuigen door de staatssecretaris in zijn beantwoording. Ik moet ook zeggen dat de staatssecretaris vorige week redelijk overtuigend was in zijn beantwoording. Toch heb ik het gevoel dat dit wetsvoorstel principiële uitgangspunten van de rechtstaat raakt, zonder dat de publieke veiligheid wezenlijk wordt vergroot. Als dit een ingrijpend wetsvoorstel was waar Nederland echt veel veiliger van zou worden, dan zou ik er nog eens over kunnen nadenken. Dan weegt het een misschien zwaarder dan het ander. Ik denk echter dat dit wetsvoorstel niets anders is dan de wens tot de cultivering van een keihard kabinetsimago. In de praktijk betekent het heel erg weinig. Mijn wens zou dan ook zijn: kom nou toch met die agenten! Dit kabinet heeft 3000 agenten beloofd. Ze komen er niet. Als het dit kabinet echt menens is met het veiliger maken van Nederland, dan weten we eigenlijk allang wat werkt: voldoende blauw op straat om mensen die de wet overtreden, te corrigeren. Ik roep het kabinet daarnaast op om er werk van te maken op alle punten waar we criminaliteit kunnen voorkomen – ik noem de jeugdzorg, opvoedingsondersteuning, ik noem het onderwijs en ik noem werk – en niet alleen elke week op de voorpagina van de Telegraaf stoer te doen over veiligheid, terwijl men dingen die werken gewoon nalaat. Stop met de afleidingsmanoeuvre en kom met echte maatregelen!

MevrouwBerndsen (D66):

Voorzitter. De D66-fractie deelt de mening dat hardnekkige problematiek zoals overlast en vernieling stevig aangepakt moet worden. Dat we daarbij aandacht hebben voor het gevoel van veiligheid van mensen in de omgeving, is absoluut begrijpelijk. Dit is echter niet het enige aandachtspunt. Als we vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen, zullen we ook oog moeten hebben voor het ingrijpende karakter ervan en het effect op het gedrag. Een straf moet passen bij de ernst van het gedrag. Zo hadden we het hier in de Kamer enkele weken geleden nog over de taakstraf, waarvan de staatssecretaris vindt dat die niet meer in alle gevallen door de rechter mag worden opgelegd.

Vanuit deze aandachtspunten: veiligheid, ernst van het gedrag en ingrijpendheid van de maatregelen, heeft mijn fractie een aantal opmerkingen over de volgende punten in het voorstel van de minister, dat nu door de staatssecretaris wordt verdedigd. Het gaat om de reeds bestaande mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding, de toepassing van de maatregel, de onmiddellijke uitvoerbaarheid en de handhaving van het verbod. In een eerder stadium van de behandeling van dit wetsvoorstel is de minister gevraagd om een overzicht van alle reeds bestaande middelen tot gedragsbeïnvloeding. Ik dank de staatssecretaris voor het geboden overzicht. Dat laat namelijk goed zien dat we een opeenstapeling van sancties hebben, met een flinke versnippering. Er zijn maar liefst dertien bestuursrechtelijke en strafrechtelijke vrijheidsbeperkende interventies. Zowel via een bestuurlijke maatregel als via de Algemeen Plaatselijke Verordening van gemeenten als via het strafrecht is het al mogelijk om vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen. We zien dit bij voetbalwedstrijden en evenementen. Burgemeesters kunnen ook een gebieds- en contactverbod opleggen. Voor de D66-fractie is daarom vooralsnog onduidelijk wat dit wetsvoorstel toevoegt aan de mogelijkheden die er al zijn.

Is de staatssecretaris soms van mening dat het optreden van de burgemeester niet afdoende is? Het strafrecht is een ultimum remedium, een laatste middel dat moet worden ingezet. Waarom dan niet de reeds bestaande mogelijkheid van de burgemeester meer benutten? De strafrechter hoeft toch niet juist alles te doen? Ziet de staatssecretaris geen mogelijkheid om de strafrechtelijke sanctie en de bestuursrechtelijke sanctie complementair te laten zijn? Mijn fractie vindt het van belang dat de samenhang binnen het sanctiestelsel wordt bewaakt. Zodoende vraag ik de staatssecretaris of hij bereid is om navolging te geven aan het voorstel van de Raad van State en om met een brede visie te komen op de interne samenhang van bestaande en voorgestelde sanctiemogelijkheden.

Over de toepassing van de maatregel gaat het voorstel van de staatssecretaris alle kanten op. In de toelichting lees ik dat de maatregel bedoeld is voor lichte vergrijpen, maar in de reactie op vragen van verschillende fracties lees ik dat de maatregel ook voor ernstigere delicten zoals stalking en geweld kan worden ingezet. Het ingooien van een winkelruit vind ik echt wat anders dan stalking of geweld tegen personen. Kan de staatssecretaris toelichten waarom voor de toepassing van de maatregel geen verschil wordt gemaakt naar de ernst van het gedrag? Dat is toch het uitgangspunt in de toepassing van strafrechtelijk optreden? Ziet de staatssecretaris het punt van D66 dat voor een maatregel die de vrijheid van een persoon beperkt, een duidelijk toepassingskader gewenst is? Het gaat hier om proportionaliteit.

Beoogd wordt om herhaling van gedrag tegen te gaan. "Herstel van de rechtsorde" noemt de staatssecretaris dat. Als we ervan uitgaan dat overlastgevers vaak in herhaling vallen, is het dan niet juist wenselijk om hun gedrag te beïnvloeden, zodat de kans op herhaling wordt verminderd? Je kunt mensen immers niet eindeloos een gebieds- of contactverbod opleggen. En als personen verhuizen, verhuist het gebied dan mee? Tegelijkertijd staat er in de toelichting dat een first offender ook de maatregel opgelegd kan krijgen. Een first offender heeft zich nog niet eens schuldig gemaakt aan herhaling van zijn gedrag. Daarmee lijkt de maatregel een preventief karakter te krijgen. Als de staatssecretaris dit vindt, past een preventieve maatregel dan niet beter in het bestuursrecht? Het strafrecht is in dit kader immers bedoeld om op te treden als herhaling plaatsvindt.

De staatssecretaris zegt in zijn toelichting op het wetsvoorstel voorts dat deze maatregel naar zijn verwachting slechts aan een beperkt aantal personen zal worden opgelegd. Collega Van Raak had het er ook al over. Als dat de verwachting is, waarom vindt de staatssecretaris het dan nodig om een hele wet op te tuigen voor iets wat slechts beperkt toegepast zal worden en waarvoor bovendien reeds alternatieven bestaan? Dit ontgaat mijn fractie, maar ik nodig de staatssecretaris uit om het haar uit te leggen.

In Nederland geldt dat je onschuldig bent totdat het tegendeel is bewezen. Dit is een fundament van onze rechtsstaat.

Als de staatssecretaris ervoor kiest om de vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen zonder dat onherroepelijk is komen vast te staan dat iemand schuldig is, dan voert dat te ver voor de D66-fractie. Onmiddellijke uitvoerbaarheid van de maatregel kan weliswaar betekenen dat per direct kan worden opgetreden, maar de staatssecretaris weet dat in het strafrecht met reden de onschuldpresumptie geldt. Heeft de minister echt de bedoeling om dit los te laten?

Als we praten over overlast en vernieling, dan hebben we het al snel over jeugdige daders. Maar wat betekent deze maatregel in de praktijk voor jongeren als zij bijvoorbeeld een verklaring omtrent goed gedrag nodig hebben om aan werk te kunnen komen? Levert dit dan geen beletsel op? Als dat zo is, denk ik dat wij het paard achter de wagen spannen.

Dit kabinet kent vele prioriteiten. Dat blijkt uit de vele plannen die de Kamer worden voorgelegd. In een tijd van grote bezuinigingen weet dit kabinet ook dat niet alles haalbaar zal zijn en dat een stapeling van prioriteiten niet verantwoord is. De staatssecretaris schrijft in zijn voorstel dat de werkzaamheden die voortvloeien uit het voorstel binnen de reguliere taakuitoefening van de politie passen. Datzelfde geldt voor het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Dan voel ik mij nu wel genoodzaakt om de staatssecretaris eens doordringend aan te kijken. Is de staatssecretaris het met D66 eens dat de reguliere taakuitoefening van de betrokken organisatie nu al tot spanningen leidt? Dat de rechter-commissaris een behoorlijke taakuitbreiding op zijn bord krijgt met alle plannen van dit kabinet? Dat de bezuinigingen hun weerslag zullen hebben op de slagkracht van de handhavingsorganisaties? Dat de constatering van de staatssecretaris dat een en ander kan worden opgevangen binnen de reguliere werkzaamheden dus mogelijk wat te kort door de bocht is?

En dan de evaluatie. Collega Van Raak had het er ook al over. Het is belangrijk om in samenhang met andere wetten die gaan over vrijheidsbeperkende maatregelen een evaluatie te laten plaatsvinden. Is de staatssecretaris bereid om dit te doen? Ik noemde het net al even: de Raad van State is van oordeel dat met de recente introductie van nieuwe sanctiemogelijkheden en de nog aanhangige voorstellen een heroriëntatie op de interne samenhang en consistentie van het strafrechtelijk sanctiestelsel onontbeerlijk is. Is de staatssecretaris hiertoe bereid?

Afrondend, de D66-fractie vindt het voorstel zoals het er nu ligt niet passen bij de uitgangspunten van het strafrecht, waarbij de ernst van een vergrijp bepaalt welke straf daarbij hoort, je onschuldig bent tot het tegendeel is bewezen, het strafrecht een laatste middel is en een maatregel te handhaven moet zijn. Mijn fractie verzoekt de staatssecretaris om een toelichting op alle genoemde punten te geven.

Devoorzitter:

Voor de verslaglegging leggen wij nog even vast dat mevrouw Berndsen zeer doordringend keek in de richting van de staatssecretaris.

De heerÇörüz (CDA):

Voorzitter. Het CDA is verheugd dat het wetsvoorstel van het vorige kabinet hier nu plenair kan worden afgedaan. Dit wetsvoorstel maakt het opleggen van vrijheidsbenemende maatregelen, zoals een meldplicht, een contactverbod en of een gebiedsverbod mogelijk. Het wetsvoorstel past in de door de CDA-fractie gewenste aanpak van strafbare feiten, die indruk maken op de leefbaarheid van de omgeving waarin mensen wonen, werken en/of uitgaan, en waarbij indirect een justitiële reactie nodig is om de rust te herstellen en recidive te voorkomen.

Doordat de maatregelen ook aan jeugdigen kunnen worden opgelegd, artikel 77h Strafrecht, vierde lid, en dus ook de minimaal drie dagen durende vervangende hechtenis ingeval de maatregel niet wordt nageleefd, kan het goed bijdragen aan het tegengaan en voorkomen van criminaliteit en overlast, concreet zoals bijvoorbeeld in Gouda en of Culemborg, of rond een stadion. Het verheugt de CDA-fractie ook dat de minister schrijft dat voortvarend wordt gewerkt aan de Wet OM-afdoening. Deze wet gaat, weliswaar stapsgewijs, een aantal goede zaken in zich krijgen, zoals taakstraffen en aanwijzingen die het gedrag van betrokkenen betreffen.

Binnenkort wordt ook gewerkt aan strafverzwarende omstandigheden bij gebruik van alcohol en drugs.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik wil het beeld wegnemen dat wij jongeren uit Gouda en Culemborg die ernstige overlast veroorzaken nu niet zouden kunnen aanpakken. Kan de heer Çörüz aangeven waarom we deze jongeren nu niet kunnen aanpakken en waarom dat door dit wetsvoorstel wel kan?

De heerÇörüz (CDA):

Ik ben het met de heer Dibi eens dat een deel van de jongeren op dit moment wel degelijk met allerlei preventieve maatregelen kan worden aangepakt. Er blijft echter een kleine groep over, niet zijnde de groep bellentrekkers die bij hem voor de deur staat, die daadwerkelijk mensen intimideert, bedreigt en nog meer. Voor die lieden, jong of oud, is het goed dat een rechter deze maatregelen in zijn gereedschapskist heeft.

De heerDibi (GroenLinks):

Kunt u verduidelijken welke jongeren wij nu niet kunnen aanpakken? Waarom kunnen we ze wel aanpakken door dit wetsvoorstel? De jongeren in Gouda kunnen we al lang aanpakken; daar hebben we dit wetsvoorstel niet voor nodig. Kan de heer Çörüz omschrijven om welke jongeren, als ook om welke strafbare feiten het precies gaat en aangeven waarom dit wetsvoorstel daarvoor de oplossing is?

De heerÇörüz (CDA):

Ik ben geen rechter; het is aan de rechter om in een individuele zaak te kijken naar het palet aan maatregelen dat gebruikt kan worden. Voor de een zal dat wellicht een campus zijn, voor de ander een training en voor lieden, oud of jong, die ernstige zaken op hun kerfstok hebben, een gebiedsverbod. Concreet gaat het dan bijvoorbeeld om diegenen die vrouwen, homo's of lesbo's bedreigen of intimideren. Een rechter kan met gebruikmaking van deze maatregel een gebiedsverbod opleggen. Dat kan dus daadwerkelijk een toegevoegde waarde hebben.

De heerDibi (GroenLinks):

Nu wordt het inderdaad iets concreter, maar begrijp ik goed dat we nu dus niets kunnen doen aan iemand die een homoseksuele buurman teistert? Wordt dat dankzij deze wet wel mogelijk?

De heerÇörüz (CDA):

We kunnen ook nu maatregelen treffen om het gedrag van betrokkenen aan te pakken, maar het punt is dat het niet direct uitvoerbaar is. Met deze maatregel is dat wel het geval. Dit is juist van belang om slachtoffers te beschermen. Ik zie dus wel degelijk een meerwaarde en ook in de memorie van toelichting wordt daaraan gerefereerd.

Verder zou ik graag de stand van zaken willen weten van de OM-afdoening. Binnenkort spreken wij over alcoholgebruik en -misbruik bij geweldsmisdrijven; ook dat is heel belangrijk. In dat verband is mijn vraag aan de staatssecretaris hoe het staat met de strafdienstplicht. Het is een palet aan maatregelen, waarover in het regeerakkoord staat dat men er werk van zou maken, maar ik heb nog niets gezien. Kan de staatssecretaris vertellen hoe het daarmee staat? De CDA-fractie is van mening dat repressie zonder preventie niet geloofwaardig is, maar preventie zonder repressie ook niet. Dat wat er in de gereedschapskist van een rechter moet zitten, moet er ook zijn. Dit is dan daadwerkelijk een toegevoegde waarde.

Ik heb nog twee technische opmerkingen en daarna sluit ik af met een wat principieel punt. Bij het niet-opvolgen van een gebiedsverbod kan vervangende hechtenis worden opgelegd. Dat is heel goed, maar waarom wordt er bijvoorbeeld niet ook een geldboete opgelegd, of beide? Kan dat of is dat bewust uitgesloten? Moeten zitten is een, maar twee is dat mensen er ook gevoelig voor zijn als dit hun portemonnee raakt.

Dan een opmerking waaraan ook collega Recourt refereerde. De rechter heeft een maatregel opgelegd, namelijk een gebiedsverbod. Ik maak het direct concreet. Mijnheer Jansen bedreigt een vrouw, stalkt haar en krijgt terecht zo'n maatregel opgelegd. Hoe weten de handhavers, bijvoorbeeld de politie, of mijnheer Jansen nu wel of niet in dat gebied komt? Hoe gaan wij dat controleren? Een enkelbandje is technisch vrij simpel te volgen. Zou zo'n enkelbandje geen uitkomst zijn wat dit betreft? Zou je die er niet bij moeten doen?

Ik sluit af met een principieel punt, al moet ik de laatste nota van wijziging van de staatssecretaris nog even op mij laten inwerken. Misschien komt die tegemoet aan mijn punt. Een rechter kan op dit moment in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf ook een gebiedsverbod opleggen. Als betrokkene het daar niet mee eens is, kan betrokkene in beroep bij dezelfde rechter. Maar nu de nieuwe opzet. Stel dat mijnheer Jansen de buurvrouw bedreigt en dat hij haar stalkt. Conform het nieuwe wetsvoorstel krijgt hij als maatregel een gebiedsverbod opgelegd, maar hij houdt zich daar niet aan. Vervolgens wordt er door het OM gevorderd, waarna de man bij de rechter-commissaris komt. Waarom komt de man niet bij de eerste rechter terecht, zoals dat nu ook het geval is?

Mijn tweede punt is ook niet onbelangrijk. De rechter-commissaris legt de vervangende hechtenis die eronder ligt, in beslotenheid op. Mijnheer is opgepakt, omdat hij toch in het gebied is gekomen, maar niemand weet dat; het slachtoffer ook niet. Stel dat mijnheer Jansen bij de rechter-commissaris in het kamertje komt en dan een zielig verhaal opdist, bijvoorbeeld dat hij liefdesverdriet had. De rechter-commissaris gelooft mijnheer Jansen vervolgens op zijn blauwe ogen en hij legt de onderliggende hechtenis niet op. Niemand weet dat, noch publiek, noch slachtoffer, noch de pers. Ik geef deze situatie weer, omdat het slachtoffer mijnheer Jansen de volgende dag weer ziet lopen. Hoe gaan wij dat tackelen? Met de nota van wijziging van de staatssecretaris krijgt de officier ook een beroepsmogelijkheid voor het geval de rechter-commissaris de vervangende hechtenis niet oplegt. Is dat het antwoord op het probleem dat ik naar voren breng? Ik vind dat, als er recht wordt gesproken, dit kenbaar moet zijn en dat dit in het openbaar moet gebeuren. Als dat echter in beslotenheid gebeurt, in het kamertje van de rechter-commissaris, dan vraag ik mij af hoe wij als wetgever kunnen controleren of de wet werkt en hoe wij dat kunnen monitoren en evalueren. Als wij een wet maken, wil ik niet worden geconfronteerd, al is dat misschien een theoretische exercitie, met de situatie dat allerlei rechters-commissarissen de onderliggende vervangende hechtenis niet opleggen. Ik kan dat niet controleren, want dat gebeurt in beslotenheid. Hoe gaan wij en de staatssecretaris dat monitoren? Op zichzelf vinden mijn fractie en ik dit een goed wetsvoorstel, maar we moeten ook kunnen zien dat het werkt. Het moet niet zo zijn dat het wetsvoorstel via een soort bandbreedte door de rechter-commissaris onderuitgaat. Waarom wordt die kwestie niet belegd bij de rechter die deze in eerste instantie heeft bezien? De rechter-commissaris kent het dossier niet, maar krijgt nu alleen te horen dat mijnheer zich niet houdt aan het gebiedsverbod. Via het OM krijgt de rechter-commissaris vervolgens het verzoek om vervangende hechtenis op te leggen. Is het niet logischer en winnen wij niet meer tijd als deze kwestie wordt belegd bij de politierechter die in eerste instantie ook uitspraak heeft gedaan? Dat is de situatie nu. Volgens mij is dat zuiverder. Als snelheid het argument is, waar ik mij ook iets bij kan voorstellen, kun je ook zeggen: laat die rc zijn pet van rc afdoen en zijn pet van politierechter opdoen. Dan is het openbaar in het kamertje ernaast en kan iedereen de gronden en de overwegingen vernemen, die ik ook ontzettend belangrijk vind.

De heerVan der Steur (VVD):

Voorzitter. In deze Kamer komt het wel vaker voor dat de heer Dibi zonder het te weten het overtuigende bewijs aanlevert voor nut en noodzaak van bepaalde wetgeving waarvan hij zichzelf tegenstander verklaart. Niet al te lang geleden zei hij namelijk: als zich voor mijn deur een aantal jongeren ophoudt en veel overlast veroorzaakt, is het voor mij genoeg om de politie te bellen. Bij de heer Dibi komt dat regelmatig voor; rara hoe kan dat? Dat is een vraag die mij bezighoudt, maar daar kom ik misschien via interruptie nog wel achter. De ervaring van zowel de politie als degenen die last hebben van dit soort overlastgevers – dat hoeven niet alleen jongeren te zijn, het kan ook gaan om andere groepen – is dat op het moment dat de politie de straat binnenrijdt, de desbetreffende jongeren ineens veranderd zijn in engeltjes, vriendelijk glimlachend en bevestigend dat zij zich naar andere richting zullen begeven en de heer Dibi natuurlijk niet uit zijn overigens zuurverdiende slaap zullen houden. Dat is de praktijk van alledag. Deze praktijk kan ook de heer Van Raak bevestigen, die nogal veel politieagenten spreekt, of de heer Brinkman, die nota bene zelf politieagent is geweest. Hetzelfde geldt ook voor mevrouw Berndsen. Zij kunnen allemaal bevestigen dat het zo dag in, dag uit, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat gaat, in winkelcentra en op straat. Jongeren gedragen zich zodra het moet, maar op het moment dat het niet meer hoeft, zijn zij in staat en bereid om overlast te veroorzaken. De heer Dibi zegt: dan bel ik de politie en die lost het op. Het probleem is dat deze oplossing er niet is, omdat de politie geen instrumenten heeft om het probleem daadwerkelijk op te lossen.

Het nut van dit wetsvoorstel is dat er een instrument geboden wordt – het is een van meer instrumenten – om de politie in staat te stellen om niet te hoeven kijken naar het engelachtige gedrag of de engelachtige houding van de desbetreffende overlastgevende jongeren, maar simpelweg vast te stellen: heb jij wel of geen gebieds- of contactverbod?

Devoorzitter:

Dit was een twee minuten durende uitdaging.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik kan heel veel antwoorden geven. Ik probeer het mij voor te stellen. De politie komt eraan, ziet engelachtige jongens en legt vervolgens een gebiedsverbod op. De heer Van der Steur zei: de politieagent heeft dan geen instrument om die jongeren aan te pakken. De oplossing van de heer Van der Steur is als volgt. De politie komt aanrijden. Zij weet niet welke jongeren het gedaan hebben, want zij gedragen zich ineens allemaal heel cool. Vervolgens krijgen zij een gebiedsverbod.

De heerVan der Steur (VVD):

Nee. De heer Dibi begrijpt nog niet helemaal hoe briljant zijn eigen opmerking in eerste instantie was. Het gaat erom dat deze jongeren over het algemeen veelplegers zijn. Dat is ook zo in het geval van de heer Dibi. Hij gaf immers aan: ze staan regelmatig bij mij voor de deur. Zodra zij eenmaal een gebiedsverbod opgelegd gekregen hebben – dat is natuurlijk essentieel – zijn de middelen voorhanden om te handhaven. Dan hoeft er op zichzelf geen sprake te zijn van overlast, maar is het voldoende dat de betrokkenen zich bevinden in het gebied waarvoor zij eerder een gebiedsverbod opgelegd hebben gekregen. Dat is de waarde van dit wetsvoorstel voor wat er alledag gebeurt.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik wil hierop niet te lang doorgaan. In een wijk moet je voldoende agenten hebben die weten wie er wonen, die ook contact hebben met oudere mensen die last hebben van overlast, die weten om welke jongeren het gaat en die dus kunnen ingrijpen, ook al gedragen de jongeren zich ineens als engeltjes zodra er iets aan de hand is. Dat hebben wij nodig, maar dat levert het kabinet niet. De VVD-fractie heeft geen enkel voorstel van de oppositie gesteund om te zorgen voor wijkpolitie. De heer Van der Steur komt wel met nutteloze symboolwetgeving waar de politie helemaal niets aan heeft. Dat was mijn punt.

De heerVan der Steur (VVD):

Ik moet afstand nemen van de opmerking van de heer Dibi. Dit is namelijk een van de vele maatregelen die samen een palet vormen waar men gebruik van kan maken, van de burgemeester tot de rechter-commissaris. Hiermee heeft men instrumenten om handhavend te kunnen optreden bij regelmatig overlastgevende groepen, bijvoorbeeld groepen jongeren.

MevrouwBerndsen (D66):

Nou snap ik het niet meer helemaal. De heer Van der Steur heeft het nu namelijk over veelplegers. De intentie achter de wet is volgens mij om mensen een gebiedsverbod te kunnen opleggen. Toch, mijnheer Van der Steur? Dit zou al moeten plaatsvinden na de eerste keer van constatering dat er sprake is van overlast met lichte feiten. Denkt de heer Van der Steur echt dat deze wet met het opleggen van een gebiedsverbod met daarachter nog een eventuele andere sanctiemogelijkheid notoire raddraaiers tegenhoudt?

De heerVan der Steur (VVD):

Het antwoord op deze vraag kan alleen maar bevestigend zijn. Niet alleen deze wet, maar een heel breed palet aan maatregelen dat de Kamer inmiddels al aan een aantal instanties, waaronder de burgemeester, de officier van justitie en de strafrechter heeft gegeven, zal zorgen voor een totaalaanpak van dit soort problemen. Ik geef een mooi voorbeeld. In mijn eigen gemeente, Voorhout, is een tijdlang een hardnekkig probleem geweest met rondhangende jongeren. De politie had te weinig instrumenten om dit aan te pakken. De politie was er wel, maar kon niets doen. Als de politie aanwezig was, gebeurde er niets en als de politie weg was, gebeurde er wel wat. Bewijs dan maar eens wie de overlast hebben gepleegd. Ondertussen was wel bij iedereen bekend wie tot de groep overlastplegers behoorde. Uiteindelijk is het de politie met heel veel moeite gelukt om de jongeren tot de orde te roepen. Dat kan nu veel gemakkelijker gebeuren doordat je eenvoudigweg een gebiedsverbod kunt opleggen. Na één constatering van een overtreding heb je al de mogelijkheid om dat te doen. Het antwoord op de vraag van mevrouw Berndsen is dus bevestigend.

MevrouwBerndsen (D66):

Ik constateer dat de heer Van der Steur erg veel woorden nodig heeft, maar er zal eerst geconstateerd moeten worden dat een jongere een overtreding begaat. Daar zijn nu overigens al instrumenten voor. Er is een bestuurlijke maatregel en ook heeft de burgemeester op basis van de algemene plaatselijke verordening de nodige handvatten. Ik hoor nog steeds niet wat dit wetsvoorstel aan al die andere instrumenten toevoegt. Een overtreding moet namelijk geconstateerd worden. Daarvoor zijn handhavingskracht nodig en voldoende politiemensen die een overtreding kunnen constateren. Met dit wetsvoorstel komt die handhavende capaciteit er niet bij en zal dus ook het constateren van het feit bij jongeren onvoldoende kunnen plaatsvinden om zo'n wetsvoorstel effectief te kunnen laten zijn. Wat vindt de heer Van der Steur daarvan?

De heerVan der Steur (VVD):

Het antwoord op deze vraag is eenvoudig. Bij het voorbeeld dat ik net gaf, waren handhaving en de beschikbaarheid van handhavers het probleem niet. Het probleem zat hem specifiek in het ontbreken van het instrument dat op dat moment noodzakelijk was om de overlast te kunnen bestrijden. Mevrouw Berndsen is nota bene zelf oud-commissaris en oud-burgemeester. Daardoor weet zij als geen ander dat een burgemeester in bepaalde situaties een andere positie heeft dan een rechter-commissaris en op een andere manier van zijn mogelijkheden en instrumenten gebruik kan maken. De overlast is er. Dat weten wij allemaal; niemand kan dit ontkennen. Als je het gewoon vraagt aan de mensen op straat met wie wij hopelijk allen veel spreken, dan blijkt die overlast duidelijk. Ik vind het de taak van ons als wetgevers om ervoor te zorgen dat er instrumenten zijn om dit tegen te gaan.

MevrouwBerndsen (D66):

De heer Van der Steur spreekt kennelijk andere mensen dan ik. Als ik politiemensen op straat spreek, zeggen zij als eerste dat er onvoldoende capaciteit is om te kunnen handhaven op straat. Daar ligt het grootste probleem, niet bij de sanctiemogelijkheid.

De heerVan der Steur (VVD):

Ik spreek ook niet over politieagenten, maar over de gewone Nederlanders. Met deze mensen praat ik; zij ondervinden dagelijks overlast en hebben dagelijks last van groepen die hen moedwillig lastigvallen. Zowel de burgemeester als de politie merkt op dat de instrumenten ontbreken om adequaat te handhaven.

Voorzitter. De taak van de wetgever is om kaders te stellen. Die kaders stellen wij op het gebied van de opsporing, de vervolging en de berechting van overtredingen en misdrijven. Vandaag gaat het over de berechting van overtredingen en misdrijven. Ik had een heel briljante metafoor bedacht, die van een juridische timmerkist. Twee collega's hebben deze metafoor ook al gebruikt. Ik geef dus onmiddellijk toe dat de metafoor niet zo briljant is. Het gaat echter om de juridische timmerkist. Je kunt iemand op pad sturen om met slechts een hamer aan het werk te gaan. Ik geef aan mevrouw Berndsen en de heer Dibi onmiddellijk toe dat je met een hamer heel behoorlijk je werk kunt verrichten. Als je maatwerk wilt leveren, als je wat ingewikkeldere klussen wilt doen en als je op verschillende situaties op verschillende manieren wilt inspelen, zul je echter vaak ontdekken dat je niet alleen die hamer nodig hebt, maar ook schroevendraaiers, nijptangen, dopsleutelsets et cetera. Dat is precies wat we hier aan het doen zijn. Ik heb geen enkele collega horen zeggen dat dit wetsvoorstel het ei van Columbus is in de strijd tegen de overlast. Het is echter een aanvulling op de instrumenten die we al hebben gecreëerd om nog efficiënter te kunnen handhaven en de strijd tegen de overlast te kunnen voeren. Zoals in de pers ook weleens is genoemd, is dat het heroveren van de buurt op de mensen, helaas vaak ook jongeren, die misbruik maken van de vrijheid die zij tot op heden in die buurt hebben. De VVD vindt dat daarmee de meerwaarde van het wetsvoorstel duidelijk is.

Iedereen die het verslag gelezen heeft, weet dat de VVD-fractie ook gevraagd heeft naar het extra nut. De gestelde vragen zal ik niet herhalen. Maar hoe zit het bijvoorbeeld met de samenloop van een aantal andere maatregelen en de eventuele overlap daarin? De beantwoording van de staatssecretaris zien we graag tegemoet.

Een goed idee van een aantal collega's is om deze wet te evalueren. Het is aan de staatssecretaris om suggesties te doen voor een haalbare termijn. Het lijkt de VVD-fractie verstandig om op enig moment te toetsen of die wet, die we hopelijk binnen een paar dagen aannemen, haar nut heeft bewezen en of zij voldoet aan onze verwachtingen. Als het antwoord daarop ja is, is alle criticasters in de Kamer in zekere zin het zwijgen opgelegd. Als het antwoord daarop nee is, hebben wij in ieder geval ons best gedaan en kunnen wij vervolgens vaststellen dat de wet niet gebracht heeft wat wij ervan hadden verwacht. De evaluatie willen wij graag zien.

Wij zijn zeer benieuwd naar de reactie op de opmerking van de heer Çörüz over de rol van de rechter-commissaris en op de vraag hoe je dat moet zien met betrekking tot de openbaarheid en de controle op de uitvoering van de wet. De vraag is of de handhaving niet efficiënter zou zijn als je ook nog elektronische manieren van handhaving zou toestaan. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het roemruchte enkelbandje. Dat bedoelde heer Recourt waarschijnlijk ook. Ik zie hem knikken.

De heerRecourt (PvdA):

Als uit de evaluatie mocht blijken dat deze wet toch niet oplevert waarvoor zij is bedoeld, kunnen we dan nu met elkaar afspreken dat we haar dan ook weer ongedaan maken?

De heerVan der Steur (VVD):

Hoewel de VVD-fractie zich bijna niet kan voorstellen dat dit de conclusie van de evaluatie zou zijn, is het wel verstandig om die evaluatie te doen. De heer Recourt, die de VVD al langer kent, weet dat als wetgeving niet zinnig blijkt te zijn de VVD de eerste zal zijn om dat weer te herstellen.

De heerVan Raak (SP):

Geldt dat ook voor de uitvoerbaarheid? Ik heb nadrukkelijk de vraag gesteld of we deze wet kunnen uitvoeren, of daar voldoende politiemensen voor zijn. Wat zullen de gevolgen zijn voor de werkdruk van de politie, maar ook voor die van rechters? Kan dat ook een reden zijn om de wet aan te passen?

De heerVan der Steur (VVD):

Dat zou eerder een reden zijn als die ruimte er zou zijn. De heer Van Raak kent de discussie die we voeren over de beschikbaarheid van fondsen voor alle doelen die wij ons in Nederland stellen. De essentie is dat natuurlijk ook bij de handhaving gekeken moet worden naar de effectiviteit daarvan. Voor mij is helder, net als waarschijnlijk voor de heer Van Raak, gegeven zijn regelmatige contacten met politiefunctionarissen, dat juist de politie om deze wet vraagt. Zij wil namelijk slachtoffers van bijvoorbeeld overlast, zoals de heer Dibi, op een relatief makkelijke manier mogelijkheden bieden. Ik zou dat voor de heer Dibi ook willen, omdat de VVD-fractie nu eenmaal zo in elkaar zit.

Voorzitter. In het verslag heeft de VVD-fractie expliciet gevraagd naar het weekendarrangement, een punt waar zij in het verleden regelmatig bij monde van de vorige woordvoerder over heeft gesproken. Het antwoord van de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag is dat we moeten wachten op het wetsvoorstel inzake uitbreiding van de voorlopige hechtenis. De VVD-fractie hecht aan het weekendarrangement. Haar vraag is dan ook wanneer dat voorstel komt.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik heb een andere vraag over met name de pakkans van het type jongeren waarover wij het vandaag hebben. In Nederland is de pakkans 15% à 20%; ongeveer één op de vijf misdrijven wordt opgelost. In andere landen, bijvoorbeeld Duitsland, is dat 50%. Als dit soort jongeren het idee krijgen dat zij opgepakt zullen worden, heeft dit een belangrijke afschrikkende werking om ze te laten stoppen met overlast en criminaliteit. De VVD vindt veiligheid ook heel belangrijk en daarom wil ik graag met de heer Van der Steur het kabinet vragen om de pakkans te vergroten; waar willen wij aan het einde van deze kabinetsperiode qua pakkans staan? In hoeverre is de heer Van der Steur bereid om het kabinet ook op dat punt tot actie te bewegen?

De heerVan der Steur (VVD):

Ik heb meermaals op dezelfde vragen antwoord gegeven bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Veiligheid en Justitie. De heer Dibi stelde die vraag toen niet alleen aan mij, maar aan alle woordvoerders van de coalitiepartijen en aan de bewindspersonen. De minister van Veiligheid en Justitie heeft daarop een heel helder antwoord gegeven. De heer Dibi en ik zullen de minister op basis van dat antwoord controleren; dat is onze controlerende taak. Ik sluit mij gaarne bij zijn antwoord aan. Ik weet zeker dat de heer Dibi het nog ergens op zijn papieren heeft staan, zoals hij aan het begin van dit debat de jongeren van de SP wist te citeren.

De heerDibi (GroenLinks):

Het lukt maar niet om de heer Van der Steur van de schoot van het kabinet te krijgen, maar ik probeer het nog een keer. Ik neem aan dat de VVD ook eigen opvattingen heeft. Het kabinet kan wel een doelstelling formuleren, maar dan controleert de Kamer hoe het kabinet daarbij komt en welke inzet daarvoor wordt gepleegd. De pakkans vergroot je op verschillende manieren, maar een van de belangrijkste manieren is voldoende blauw op straat. Wij weten dat dit in de grote steden moeilijk wordt. Hoe ver is de VVD bereid te gaan om de komende tijd het blauw op straat te vergroten of zegt de heer Van der Steur dat daarover helemaal geen gesprek meer mogelijk is?

De heerVan der Steur (VVD):

Ik focus mijn beantwoording op het voorliggende wetsvoorstel. De beantwoording is vrij simpel. Als het gebiedsverbod realiseert wat wij ervan verwachten, heb je als agent – ongeacht hoeveel het er zijn, want de heer Dibi kent het fenomeen van de wijkagenten; die weten om welke mensen het gaat – een heel eenvoudige manier om vast te stellen of mensen een gebiedsverbod overtreden dat hen wegens eerder wangedrag is opgelegd. Daarvoor in de plaats komt voorlopige hechtenis. De vraag is of dat ook volgens de heer Dibi genoeg is om jongeren van het verkeerde pad te krijgen. Als je een gebiedsverbod hebt, maar dat overtreedt, dan is de pakkans volgens mij aanzienlijk hoger dan de door de heer Dibi genoemde pakkans. Zodra een agent of eventueel een boa of een beveiliger van het desbetreffende winkelcentrum dat constateert, dan kan er worden opgetreden.

De heerDibi (GroenLinks):

Het probleem is dat als een jongere een gebiedsverbod krijgt, agenten wel voldoende tijd moeten hebben om dat te handhaven; om te controleren waar die jongere naartoe gaat. Misschien gaat zo'n jongere wel naar een aangrenzende wijk om overlast te veroorzaken. Het punt dat ik wil maken is dat het gebiedsverbod een extra taak wordt voor agenten omdat zij zich moeten bezighouden met het babysitten van overlastgevende jongeren, waardoor zij aan heel veel andere zaken niet meer toekomen. Als de Kamer politieagenten die extra taak geeft, gaat dit ten koste van andere dingen. Het kan alleen maar werken als er voldoende agenten zijn om het op een goede manier te handhaven. Daarom vraag ik nogmaals: is de VVD bereid om capaciteit vrij te maken om dit soort dingen goed vorm te geven? Anders betekent dit wetsvoorstel helemaal niks.

De heerVan der Steur (VVD):

Ik ben het fundamenteel met de heer Dibi oneens over de manier waarop politiefunctionarissen in Nederland functioneren. Een wijkagent doet een groot deel van zijn tijd niets anders dan gewoon op straat aanwezig zijn om te kijken wat daar gebeurt; is er iemand die een gebiedsverbod overtreedt, dan kan hij daartegen optreden. Het is niet zo dat een wijkagent of een agent de opdracht krijgt om net zo lang rond te lopen tot hij vaststelt dat iemand een gebiedsverbod overtreedt. Die zaken vinden plaats in het kader van de uitoefening van de gewone controlerende taak van de agent. Ik ben het dus helemaal niet eens met de heer Dibi dat hier sprake is van een enorme vergroting van de activiteiten en dat blijkt ook nergens uit de dossiers. Zelfs de Raad voor de Rechtspraak, die nota bene aandacht heeft gevraagd voor dit punt, schrijft dat de totale kosten van de invoering van deze wet naar zijn verwachting neerkomen op ongeveer € 280.000.

MevrouwBerndsen (D66):

Het is interessant dat de heer Van der Steur spreekt over de taken van de wijkagent, want zoals hij het formuleert, zou het moeten zijn. Wij weten echter ook dat een wijkagent met een beetje mazzel maar de helft van zijn tijd op straat kan zijn en dan is het echt met een beetje mazzel. Wij ontkomen er dus niet aan om de effectiviteit van het op straat zijn van politiemensen te vergroten. Ik weet dat de heer Van der Steur dan de administratieve lasten naar voren zal brengen. Dat is een ding, maar een ander ding is dat de wijkagent ook wordt ingezet voor bijvoorbeeld de noodhulp, omdat er te weinig politiemensen zijn. Hoe denkt de heer Van der Steur de effectiviteit te kunnen vergroten?

Devoorzitter:

Graag een kort en puntig antwoord.

De heerVan der Steur (VVD):

Dat zal ik proberen, maar dat is niet mijn sterkste punt. Het is helder dat het kabinet al een aantal zeer belangrijke maatregelen heeft genomen, juist ook op het punt waarover mevrouw Berndsen spreekt. Overigens worden die maatregelen breed door de politie gesteund. Dit geldt bijvoorbeeld voor het niet meer door de agent zelf laten opnemen van de processen-verbaal zodat hij daaraan geen tijd meer hoeft te besteden. Die tijd kan hij op straat besteden. De VVD-fractie heeft bij monde van mevrouw Hennis laten weten dat zij daarover bijzonder enthousiast is.

MevrouwBerndsen (D66):

Die mensen moeten ook betaald worden, dus dat is vestzak-broekzak. Ik constateer dat de heer Van der Steur verder geen antwoord geeft op mijn vraag. Natuurlijk zou de wijkagent dat moeten doen, dat zou heel effectief kunnen zijn, maar helaas ontbreekt daarvoor de menskracht.

De heerVan der Steur (VVD):

Het gebrek aan vertrouwen in het functioneren van de politie is zeker niet iets waarvan de VVD kan worden beticht. Wij zijn ervan overtuigd dat de politie haar taak naar behoren vervult binnen de bestaande kaders en mogelijkheden. Alles kan altijd beter en anders, maar dit wetsvoorstel is een aanvulling op het instrumentarium waarvan iedereen vindt, zou moeten vinden, dat het nuttig is.

Devoorzitter:

Dank u wel. Het boek is uit, begrijp ik.

De heerBrinkman (PVV):

Voorzitter. Het wetsvoorstel geeft de strafrechter de mogelijkheid om bij een veroordeling wegens een strafbaar feit een gebiedsverbod, contactverbod, meldplicht of een combinatie daarvan als maatregel op te leggen. De PVV ziet de meerwaarde niet van dit wetsvoorstel ten opzichte van hetgeen al mogelijk is met bestuursrecht. De genoemde maatregelen kunnen al worden opgelegd via het bestuursrecht.

Om herhaling van strafbare feiten te voorkomen of personen te beschermen, kan de rechter door middel van dit wetsvoorstel bepalen dat de maatregel onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd zodat het instellen van beroep geen schorsende werking heeft. Dit is echter slechts een mogelijkheid en geen uitgangspunt. Voordeel van het bestuursrecht is dat de maatregel altijd meteen uitvoerbaar is terwijl bij het strafrecht een ingesteld hoger beroep tegen de maatregel nog steeds schorsende werking kan hebben en de veroordeelde dus gewoon vrijloopt en de opgelegde maatregel nog niet gehandhaafd kan worden.

Wij hebben intussen al de voetbalwet, de Wet tijdelijk huisverbod en mogelijkheden op grond van de Gemeentewet of APV. Het bestuursrecht voorziet in een meldplicht en in een gebiedsverbod. Kan de minister nogmaals aangeven wat de meerwaarde van dit wetsvoorstel is ten opzichte van hetgeen al mogelijk is in het kader van het bestuursrecht?

Daarnaast heeft de PVV twijfels over de handhaving. Het wetsvoorstel voorziet niet in de mogelijkheid om bijvoorbeeld een enkelband te plaatsen. Reden hiervoor is dat dit als een te grote inbreuk op de grondrechten van de verdachte wordt gezien die niet in verhouding staat tot de opgelegde maatregel. De maatregel betreft namelijk een bepaald gebied waar de verdachte niet mag komen en met een enkelband is te allen tijde bekend waar de verdachte zich bevindt.

Mijn fractie verwacht dat de opgelegde maatregel onvoldoende zal worden gecontroleerd. Het Korpsbeheerdersberaad heeft niet voor niets gepleit voor meer aandacht voor de technische ontwikkelingen die de handhaving kunnen ondersteunen zoals elektronische enkelbanden en gps, en voor het handhaven van de opgelegde maatregel door de reclassering in plaats van door de politie. Juist de handhaving door de politie kan in de praktijk problemen opleveren. Want hoe zit het met de informatieverstrekking aan de politie? De adviezen zijn door de staatssecretaris niet overgenomen. Kan hij ons verzekeren dat deze maatregel streng zal worden gehandhaafd? Een meldplicht is niet altijd een goed controlemiddel, maar handhaving is volgens de PVV juist bij dit soort maatregelen belangrijk om ze geloofwaardig te laten zijn.

Tot slot. De bedoeling van het wetsvoorstel is goed, maar het zal in de praktijk tot niets leiden door die praktische belemmeringen. Tenzij de minister ons weet te overtuigen met zijn beantwoording, is de PVV-fractie van mening dat het wetsvoorstel nauwelijks of geen meerwaarde heeft, gezien de mogelijkheid om dezelfde maatregel op te leggen via de bestuursrechtelijke weg.

Devoorzitter:

Dank u wel, mijnheer Brinkman. Ik zie dat de oppositie enthousiast is over uw woorden, want ze verdringen elkaar bij de interruptiemicrofoon.

De heerRecourt (PvdA):

De heer Brinkman zegt dat de burgemeester dezelfde maatregel kan opleggen via de bestuursrechtelijke weg als straks de strafrechter, na invoering van de wet. Hoe stelt hij zich dat in de praktijk voor? De strafrechter legt een onvoorwaardelijke straf op aan een pedofiel en voegt daaraan als maatregel toe dat hij niet meer in de wijk mag komen waar het slachtoffer woont. O nee, ik vergis mij: voor dat laatste moet het slachtoffer naar de burgemeester! Is het niet veel praktischer om de strafrechter dat instrument te geven?

De heerBrinkman (PVV):

Ik begrijp dat u voor deze wetgeving bent?

De heerRecourt (PvdA):

Ik stelde als eerste een vraag.

De heerBrinkman (PVV):

Als een mogelijkheid uit het bestuursrecht in de praktijk niet blijkt te werken, waarom zou het dan wel werken als je dezelfde mogelijkheid in het strafrecht opneemt? Ik wil de garantie van de staatssecretaris dat de rechter-commissaris na een overtreding van het gebiedsverbod altijd overgaat tot vervangende hechtenis. Die garantie wil ik echt krijgen, want dan zou het meerwaarde kunnen hebben. Als die garantie er niet komt, is het eigenlijk hetzelfde als de bestuursrechtelijke mogelijkheid. Ik zie niet in wat dan de meerwaarde zou kunnen zijn.

De heerRecourt (PvdA):

Als wij het op uw manier doen, krijgen wij te maken met twee loketten. En het is toch zeker veel praktischer om het via één loket te regelen? Ik ken de PVV als een partij van mensen die zaken willen aanpakken en ik begrijp dan ook uw standpunt niet.

De heerBrinkman (PVV):

Ik zie de meerwaarde van deze maatregel niet in. Als het via het ene loket niet kan worden geregeld, waarom zou het dan wel kunnen via het andere loket? Dat dat tweede loket wel een goed idee is, daarvan kan de staatssecretaris mij straks wellicht overtuigen.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik was even ongerust, omdat de heer Brinkman niet de hele tijd bij dit debat aanwezig was. Maar ik kan mij voorstellen dat het lijsttrekkerschap in een provincie moeilijk te combineren is met het Kamerlidmaatschap. Ik ben blij dat de heer Brinkman toch maar naar dit debat is gekomen, want hij lijkt nu te zeggen dat hij tegen de wet gaat stemmen omdat wat in het wetsvoorstel staat, nu al mogelijk is.

De heerBrinkman (PVV):

Ik heb helemaal niet gezegd dat de PVV-fractie tegen het wetsvoorstel gaat stemmen.

De heerDibi (GroenLinks):

De heer Brinkman heeft gezegd dat hij de garantie wil dat de voorlopige hechtenis altijd wordt opgelegd bij een overtreding van het gebiedsverbod. Als hij die garantie niet krijgt, ziet hij niet in wat de meerwaarde is van deze wet. Is dat een goede conclusie?

De heerBrinkman (PVV):

Nee. Dat is geen goede conclusie. Ik heb gezegd dat ik de staatssecretaris de kans wil geven om mijn fractie te overtuigen van de meerwaarde van zijn wetsvoorstel. Ik heb nog helemaal niet gezegd dat wij het wetsvoorstel wel of niet gaan steunen. Dat krijgt u van mij overigens ook helemaal niet te horen.

De heerDibi (GroenLinks):

De heer Brinkman zei een garantie te willen. Als hij die niet zou krijgen, dan ...

De heerBrinkman (PVV):

... dan heb ik die niet gekregen.

De heerDibi (GroenLinks):

... dan zijn het vrijblijvende vragen voor de bühne.

De heerBrinkman (PVV):

Je kunt altijd alles vragen, maar dat betekent nog niet dat je het krijgt.

Devoorzitter:

Probeert u het eens, mevrouw Berndsen.

MevrouwBerndsen (D66):

Voorzitter, ik ben met stomheid geslagen. De heer Brinkman was niet in de zaal toen ik mijn verhaal hield. Maar misschien luisterde hij achter zijn bureau mee toen de heer Çörüz mij vroeg of ik mijn bijdrage naar de heer Brinkman heb gemaild. Onze bijdragen vertonen namelijk wel heel veel overeenkomsten. Blijkbaar zijn de wonderen de wereld nog niet uit!

De heer Brinkman zei dat de huidige bestuurlijke maatregelen effectiever zijn dan wat er in het wetsvoorstel staat. Kan hij daar nog iets meer over zeggen?

De heerBrinkman (PVV):

Nou nee, want dat heb ik helemaal niet gezegd. Ik heb gezegd dat die mogelijkheden in het bestuursrecht zitten. Ik heb helemaal niet gezegd dat ze beter zouden werken dan de maatregelen die in het wetsvoorstel staan.

MevrouwBerndsen (D66):

U zei dat een bestuurlijke maatregel onmiddellijk kan worden toegepast en dat een dergelijke maatregel daardoor onmiddellijk effectief is. Daaruit concludeer ik, en ik vraag u of die conclusie juist is, dat het een effectievere maatregel is.

De heerBrinkman (PVV):

Dat is maar de vraag. Het zou een efficiëntieverbetering zijn als de staatssecretaris zou aangeven dat als iemand een verbod heeft overtreden, de rechter-commissaris altijd tot vervangende hechtenis overgaat. Als die belofte gedaan wordt, dan zijn wij een behoorlijk eindje op weg.

De heerÇörüz (CDA):

Voorzitter. De teksten van de fracties van D66 en de PVV mogen op elkaar lijken ...

De heerBrinkman (PVV):

Dat zal niet vaak gebeuren.

De heerÇörüz (CDA):

Daar ben ik blij om. Ik geef collega Brinkman graag twee punten aan. Hij stelt allereerst dat het een inbreuk is op mensenrechten. Je verbiedt iemand toch om ergens te komen. Dan is het denk ik beter om dat niet door een burgemeester maar een onafhankelijke rechter te laten plaatsvinden, zoals in dit wetsvoorstel gebeurt. Hoe kijkt de heer Brinkman daartegenaan? Ik beschouw dat als een eerste meerwaarde. Een tweede meerwaarde is dat de maatregel direct kan worden uitgevoerd. Dat zijn twee toegevoegde waarden ten opzichte van wat nu bestuursrechtelijk al kan. Is de heer Brinkman dit met mij eens?

De heerBrinkman (PVV):

Als u stelt dat wij al dit soort maatregelen via de rechter moeten laten lopen en niet meer via de burgemeester, dan moeten wij een aantal wetten gezamenlijk in de prullenbak gaan gooien. U hebt de laatste jaren dit soort maatregelen juist via de burgemeester laten lopen. Ik begrijp dus niet uw opmerking in dit verband. Verder is niet gezegd dat als iets geïnitieerd wordt door de burgemeester, dat niet sneller of minder snel kan. Dat wil dat helemaal niet zeggen. Het gaat mij om het volgende. De PVV staat voor heldere en duidelijke taal. Mijn partij houdt niet van symboolpolitiek. Aangezien er een wet is en een uitspraak van een rechter, moet er bij het overtreden van een verbod altijd worden overgegaan tot vervangende hechtenis. Wij vinden dat een zeer belangrijk punt. Wij hebben dat er nog niet uit kunnen opmaken.

De heerÇörüz (CDA):

Laat ik mij dan helder uitdrukken. Omdat u zei dat het een inbreuk is op de mensenrechten ...

Devoorzitter:

Mijnheer Çörüz, wilt u via de voorzitter spreken?

De heerÇörüz (CDA):

Voorzitter, pardon. Ik begrijp dat collega Brinkman het een inbreuk vindt. Een persoon mag niet meer in een bepaald gebied komen en dat is ingrijpend. Ik stel daarop dat het voor hem beter zou moeten zijn om een onafhankelijke rechter daarnaar te laten kijken in plaats van alleen een burgemeester. Dat is mijn punt. Ik wil absoluut niet de maatregelen waaronder hij en ik de handtekeningen hebben gezet in de prullenbak gooien. Ik zie het als een aanvulling op wat nu al bestaat.

De heerBrinkman (PVV):

Ja, maar als de aanvulling geen meerwaarde heeft? Wij zien in de praktijk die meerwaarde niet. Als wij niet overtuigd zijn van het bestaan van die meerwaarde, waarom zouden wij dan met deze wetgeving instemmen?

De heerÇörüz (CDA):

Ik maak een vergelijking met de Voetbalwet. In die wet is een van de vereisten dat er regelmatig overlast moet zijn geweest. De burgemeester dan wel de officier van justitie kan dan ingrijpen. Dan ben je echter wel een paar weken of maanden verder. Met deze wetgeving kan er gelijk worden ingegrepen met een rechterlijke maatregel.

De heerBrinkman (PVV):

Hier spreekt het verschil tussen theorie, lees "de heer Çörüz", en praktijk, lees "de heer Brinkman van de PVV". Voordat iemand naar de rechter is geweest en er een uitspraak is gedaan, heeft hij al 200 antecedenten achter zijn naam staan. Hij is dan al ik weet niet hoe vaak besproken geweest in het veelplegerscircuit. Voordat iemand uiteindelijk bij die strafrechter komt, een straf krijgt opgelegd en ook nog eens deze maatregel wordt uitgevoerd, zou je hem al helemaal niet meer op straat willen zien. Dat is het grote verschil tussen de theorie van de heer Çörüz en onze praktijk. Daarom zien wij op dit moment niet de meerwaarde van dit wetsvoorstel. Ik hoop dat de staatssecretaris ons evengoed nog kan overtuigen.

De vergadering wordt van 15.44 uur tot 15.55 uur geschorst.

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter. Laat ik allereerst zeggen dat ik de leden wil danken voor hun bijdrage in eerste termijn. Er is een groot aantal aspecten van dit wetsvoorstel belicht. Ik dank uiteraard ook voor de kritische bijdragen van GroenLinks en zeker voor die van D66. Door de fractie van D66 waren er ook al kritische vragen gesteld in het verslag. De fractie van GroenLinks had aan die vragenronde niet deelgenomen. De bijdragen van de overige fracties waren, met uitzondering van de vertegenwoordiger van de PVV-fractie, positief. Soms waren ze ook kritisch, maar positief kritisch.

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de bijdrage van de heer Brinkman. Ik ben daar enigszins door verrast, laat ik dat hier maar gewoon zeggen aan het begin van deze eerste termijn. Ik heb nog even gekeken wat er in het verslag was genoteerd – het staat natuurlijk alle leden van de Kamer vrij om te doen wat ze willen bij de mondelinge behandeling – en daar las ik dat de leden van de PVV-fractie met instemming hebben kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij hadden nog een enkele vraag en die betrof de handhavingscapaciteit. Andere fracties hebben daar ook vragen over gesteld. Ik moet dat – en zo begrijp ik de heer Brinkman ook – zien als een uitdaging om hem te overtuigen. Dat had ik niet verwacht, maar dat is mooi. Het betekent dat ook ik hier nog even extra aan de bak moet, om dat woord dan maar zo te gebruiken.

Voorzitter. Ik denk dat het ook goed is om vast te stellen dat de regering dit een onderwerp vindt dat, ook wat mij betreft, het gedoogakkoord tussen de fracties die de regering steunen rechtstreeks raakt. Dit onderwerp heeft – ik zal daar nog op terugkomen – zeker te maken met het lik-op-stukbeleid en het snel kunnen ingrijpen op veranderingen en andere zaken. Het is ook een essentieel onderdeel, de heer Van der Steur zei dat al, van de totale gereedschapskist. De heer Recourt sprak er ook over. Het is niet zo dat dit nu alles oplost. Dat geef ik de heer Dibi gelijk toe. Er is echter wel een onderdeel dat ontbreekt en daar is deze voorgestelde maatregel een antwoord op.

De heerVan Raak (SP):

Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat dit onderdeel was van het gedoogbeleid. Nu wil ik niet stoken in een goed huwelijk, maar betekent dit dus ook dat de staatssecretaris meent dat de PVV gehouden is aan dit wetsvoorstel, omdat het onderdeel is van het gedoogbeleid?

Devoorzitter:

U bedoelt gedoogakkoord, denk ik. U zegt gedoogbeleid, maar u bedoelt gedoogakkoord.

De heerVan Raak (SP):

Dat bedoel ik, maar uit een akkoord komt beleid voort. Als de voorzitter eraan hecht om het gedoogakkoord te noemen, dan mag "beleid" uit de Handelingen geschrapt worden en mag er "akkoord" voor in de plaats komen te staan. Dat is misschien zelfs beter, want heel veel beleid hebben we nog niet gezien.

Devoorzitter:

We pakken de Tipp-Ex er even bij.

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter. De heer Van Raak kan ervan uitgaan dat ik inderdaad doel op het gedoogakkoord. Dit is echter wel een integraal onderdeel van het totale veiligheidsbeleid – daar gaat het hier namelijk om – waar de partijen over spreken die de coalitie ondersteunen. In die zin ben ik ook blij met de steun die de SP-fractie heeft uitgesproken, zij het met allerlei kritische kanttekeningen en kritische vragen. Dat geldt ook voor de fractie van de PvdA en in iets mindere mate voor die van D66. Dat betekent geenszins dat daar nu ogenblikkelijk enorme consequenties aan verbonden moeten worden.

De heerVan Raak (SP):

Dat wil ik ook niet doen. Wij hebben helaas geen gedoogakkoord. Toch hoorde ik dat de heer Brinkman heel erg kritisch was. Hij was bijna D66-achtig kritisch, moet ik zeggen. Wat is de opvatting van de staatssecretaris daarover?

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter. Ik weet niet of de heer Van Raak ook al binnen was toen ik begon met mijn eerste woorden, maar ik sprak uit dat ik nadrukkelijk heb kennis genomen van de standpunten van alle fracties in het verslag en dat ik bij de PVV-fractie zag dat zij nog een enkele vraag had. Dat kan altijd anders zijn bij de mondelinge behandeling, want het staat elke fractie vrij om haar standpunt dan opnieuw te bepalen. Daar wil ik niets aan afdoen. Dat ik verrast was, zal ik echter niet ontkennen. Dat betekent dat er een uitdaging is om ook de vertegenwoordiger van de PVV-fractie en zijn hele fractie te overtuigen. Die handschoen neem ik graag op. Dan hoor ik wel hoe alle fracties erover denken.

Ik denk dat wij moeten vaststellen dat dit wetsvoorstel een nieuwe sanctiemogelijkheid voor de rechter bevat, maar ik zeg er nadrukkelijk bij dat het niet een sanctiemogelijkheid is die gericht is op gedragsbeïnvloeding, zoals je bijvoorbeeld ziet bij de bijzondere voorwaarden met betrekking tot de voorwaardelijke straf of de gedragsbeïnvloedende maatregel. Het gaat om een vrijheidsbeperkende maatregel. Enkele leden spraken er al over: voorgesteld wordt dat de rechter een gebiedsverbod, een contactverbod of een meldplicht kan opleggen in alle gevallen waarin hij bij de veroordeling voor een strafbaar feit constateert dat een maatregel zou moeten worden opgelegd. Dat is wezenlijk iets anders, zeg ik tegen de heer Brinkman, dan bijvoorbeeld de sanctie in het bestuursrecht.

Laat ik meteen maar een voorbeeld noemen waaruit dat heel duidelijk wordt, zodat wij daarover geen misverstanden krijgen in dit debat. Er is een slachtofferdelict gepleegd. De politie rijdt langs het desbetreffende adres en ziet iemand die niet in voorlopige hechtenis is genomen, maar wel nog ter zitting moet verschijnen. Al na het plegen van het feit waarvoor betrokkene is gedagvaard, constateert de politie dus dat de vermoedelijke dader, de verdachte, nog steeds langs het adres rijd. Dan komt het moment dat de verdachte naar de zitting gaat en veroordeeld wordt. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie de informatie inmiddels ter beschikking, waaruit blijkt dat de verdachte, ook na het plegen van de vermoede strafbare feiten, nog steeds langs het slachtoffer rijdt. Dat blijkt uit een aantal meldingen van de politie in het dagrapport: "Ik ben opgebeld door het slachtoffer en zo en zo laat komt hij weer langs." Zelfs bij een "first offender" – dat heeft dus helemaal niets met het bestuursrecht te maken – is dat het moment waarop het Openbaar Ministerie tijdens zo'n zitting zou kunnen vorderen dat deze maatregel wordt opgelegd en dat er dus niet meer wordt geprobeerd contact te leggen met het slachtoffer. Er is dan sprake van een strafbaar feit. Tussen het moment van de verdenking en het moment van de zitting is door de politie geconstateerd – ik haal nu gewoon een praktijkvoorbeeld aan – dat een aantal keren langs het slachtoffer wordt gereden. Dat zou dan het moment zijn waarop de rechter zegt: dan leggen wij ook die maatregel op.

Het gaat dus om de situatie waarin er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat een persoon na een veroordeling opnieuw een strafbaar feit pleegt. Dat kan een reden zijn. Ook kan het zo zijn dat betrokkene zich belastend gedraagt jegens anderen. In die omstandigheden kan de maatregel direct ingaan. Dan heb ik het over de situatie waarin tussen het moment van de vermoede strafbare feiten, waarvoor iemand terechtstaat, en het moment van de zitting zelf, zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding geven om de maatregel direct te laten ingaan. Dan wacht je dus niet totdat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Als wordt geconstateerd dat de veroordeelde zich niet houdt aan een opgelegde maatregel, volgt de vervangende hechtenis. Dat vormt voor de veroordeelde wat de regering betreft een stok achter de deur. Wij denken dat dit bijdraagt tot effectief strafrecht en wij denken dat Nederland daar daadwerkelijk veiliger van wordt. Wij denken dat dit ook past in het lik-op-stukbeleid en bij alle maatregelen die daaromtrent in het gedoogakkoord zijn omschreven. Deze maatregel kan niet geïsoleerd worden gezien, maar moet worden gezien als een onderdeel van het veiligheidsbeleid van dit kabinet, waarvan sommige fracties zeggen dat zij er nog onvoldoende van herkennen. Het is wat ons betreft één pakket, een stukje uit de gereedschapskist, zoals de heer Recourt het uitdrukte.

Over welke doelgroep praten wij? De voorgestelde vrijheidsbeperkende maatregel is algemeen toepasbaar. Dit betekent dat het wetsvoorstel de maatregel niet beperkt tot specifieke strafbare feiten of bepaalde verdachten. Het wordt aan het oordeel van de rechter overgelaten in welke gevallen hij de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel aangewezen acht. Daarmee geef ik ook al enigszins antwoord op de vraag van de heer Recourt, namelijk of de maatregel ook kan worden toegepast bij zwaardere feiten. Ik kom er bij de bespreking van de individuele vragen nog uitgebreid op terug. Welnu, het kan wel, maar bij zwaardere feiten wordt soms een combinatie opgelegd van een langere onvoorwaardelijke straf en een wat kortere voorwaardelijke straf. Dan zou zich de situatie kunnen voordoen dat de rechter eerder kiest voor de voorwaardelijke straf met een bijzondere voorwaarde. Dan gaat dat wat meer wringen dan bij dat kleinere feit, zoals een vernieling. Ik zal daarvan een aantal voorbeelden noemen.

De precieze inhoud van de vrijheidsbeperkingen wordt door de rechter in het concrete geval bepaald, dus hij maakt een afweging tussen de aard van het strafbare feit, de omstandigheden van het geval, de persoon van de dader en de belangen van het slachtoffer en de samenleving. Dus iedere keer zal die situatie opnieuw moeten worden beoordeeld.

De heerRecourt (PvdA):

Ik heb de volgende vraag aan de staatssecretaris. Ik hoor hem zeggen dat die maatregel wordt opgelegd als er een indicatie is dat de daad zich herhaalt. Is er een relatie tot de ernst van het delict en de zwaarte van de indicatie van herhaling? Kort toegelicht, bij een vernieling kan ik mij voorstellen dat je een wat steviger aanleiding moet hebben om zo'n maatregel op te leggen. Bij een zwaarder delict kan ik mij voorstellen dat die angst voor herhaling minder stevig onderbouwd moet zijn. Kan de staatssecretaris daarover iets zeggen?

StaatssecretarisTeeven:

Ik denk dat deze maatregel ook kan zien op lichtere delicten. Een aantal van u heeft dat ook aan de orde gesteld. Ik denk dat de duur van bijvoorbeeld de vervangende hechtenis – als iemand zich niet aan de maatregel houdt – kan oplopen tot maximaal zes maanden. Dat zal zeker weer te maken hebben met de aard van de inbreuk, bijvoorbeeld op het slachtoffer, of de mate van herhaling bij recidive. De duur van de vervangende hechtenis als iemand zich niet aan de maatregel houdt, zal rechtstreeks in relatie staan tot de zwaarte van de strafbare feiten, en ook tot de vraag of er sprake is van recidive. Maar ik kan mij ook een andere situatie voorstellen, waarvan ik u net een voorbeeld heb geschetst, dat ook bij een first offender, iemand die echt voor de eerste keer een strafbaar feit pleegt, dat wel wat impact heeft, bijvoorbeeld op een slachtoffer, maar waarbij er geen sprake is van recidive, tot het opleggen van deze maatregel kan worden overgegaan. De vraag is dan alleen of die maatregel altijd direct moet ingaan of dat je moet zeggen: ik wacht tot het vonnis onherroepelijk is. Dat is een andere weging die de rechter zal toepassen.

De heerRecourt (PvdA):

Dank u wel, maar dit gaat een beetje langs mijn vraag heen, die ik zal expliciteren. Ik vind het terecht dat je alleen die maatregel oplegt bij lichte vergrijpen als je echt concrete aanwijzingen hebt dat het vergrijp echt nog een keer gebeurt. Dan ga je uit van de dader, maar laten we nu eens uitgaan van het slachtoffer. Er is een ernstig geweldsmisdrijf geweest, er zijn niet echt heel concrete aanleidingen dat de dader het nog een keer zal doen, maar het slachtoffer is ongelooflijk bang om geconfronteerd te worden met de dader in de straat waar zij woont. Nu kan ik mij voorstellen dat je bij die ernstige delicten wat makkelijker overgaat tot het opleggen van die maatregel dan bij minder ernstige delicten. Zie ik dat juist?

StaatssecretarisTeeven:

Ik kan deze vraag met ja beantwoorden, want het blijft wel een afweging – dat is ook een antwoord op vragen van andere leden van uw Kamer – van de belangen van, in dit geval, de veroordeelde, of de verdachte als de zaak nog niet onherroepelijk is, en, in dit geval, het slachtoffer. Deze wetgeving is er juist ook, zoals de heer Recourt zelf in zijn eerste termijn ook duidelijk tot uitdrukking heeft gebracht, om slachtoffers enige bescherming bieden, die zij nu niet hebben. Wij staan nu met lege handen. Ik zeg ook tegen de heer Brinkman: daar biedt de burgemeester dus geen oplossing, als de zaak al in het strafrechtelijke traject zit. Dit is een stukje van de gereedschapskist waarbij slachtoffers nu met lege handen staan en waarbij de burgemeester een beroep moet doen – dat hebben wij in de afgelopen jaren ook in een aantal praktijkvoorbeelden gezien – op de verdachte, dan wel de veroordeelde als iemand niet in hoger beroep gaat, of hij zich een beetje aan de regels wil houden. Als hij dat dan niet doet, dan heb je nu geen middel om tot actie over te gaan. Daar schept deze wetgeving een tool voor.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik doe heel erg mijn best, maar ik kan nog niet achterhalen over welke jongeren de staatssecretaris het precies heeft. Daarom de vraag: kan hij een concreet voorbeeld geven van een jongere die een misdrijf pleegt waarbij wij nu met lege handen staan en waarvoor wij per se deze wet nodig hebben? Het is mij namelijk echt nog niet duidelijk.

StaatssecretarisTeeven:

Ik zou een voorbeeld kunnen noemen. Er is een first offender, die ervan wordt verdacht dat hij ontucht heeft gepleegd met een kind in een woonwijk. Er is op enig moment wel voorlopige hechtenis toegepast, maar die heeft vervolgens niet geleid tot voortzetting van de voorlopige hechtenis, dus de verdachte is vrijgekomen en is als vrijevoeter naar de zitting te gaan, en tussen het moment van de gepleegde strafbare feiten en het moment dat de betrokkene op zitting staat is een halfjaar of een jaar verstreken. In die tussentijd hebben we niet de situatie gehad waarmee ik mijn eerste termijn begon. Verdachte heeft zich dus rustig gehouden. Op zitting blijkt echter dat er grote angst is bij het slachtoffer, in dit geval een minderjarig kind, en worden er van die kant feiten en omstandigheden aangevoerd. De rechter zegt daarvan: in deze situatie hebben we een heel bang slachtoffer en weliswaar iemand die het nog niet herhaalde keren heeft gedaan, maar we zijn wel bang dat eventueel nieuw contact tussen hem en dat kind allerlei negatieve werkingen op dat kind heeft. De rechter heeft dan in deze concrete situatie de mogelijkheid om die maatregel direct op te leggen. Hij of zij gaat dus niet over tot het opleggen van een bijzondere voorwaarde die nog niet meteen in kan gaan. Dit is een voorbeeld; ik kan nog wel een aantal voorbeelden geven.

De heerDibi (GroenLinks):

Voortbordurend op dit voorbeeld: we hebben het dus niet over blowende jongens op de hoek van de straat, die we hiermee een gebiedsverbod opleggen? Het gaat echt om ernstigere feiten?

StaatssecretarisTeeven:

Nee, het gaat niet alleen om ernstige feiten. Dat staat natuurlijk ook in de memorie van toelichting. In de situatie met blowende jongeren op de hoek van de straat moet men zich afvragen of er sprake is van een nieuw strafbaar feit, van overlast voor de wijk of van bedreiging van een slachtoffer. Als al dat soort zaken niet van toepassing zijn, dan ziet u blowende jongeren daar niet meteen onder. U hebt er een concrete vraag over gesteld, dus u krijgt een concreet antwoord.

De heerDibi (GroenLinks):

Dank u, voorzitter. Dan ga ik toch terug naar dat andere concrete voorbeeld. Blowende jongeren die een strafbaar feit plegen, kunnen we nu al aanpakken. Daar hebben we deze wet helemaal niet voor nodig. Over die verdachte in die zedenzaak heb ik de volgende vraag. Als ik het goed begrijp, wil de staatssecretaris een gebiedsverbod kunnen opleggen aan een verdachte en dus nog niet veroordeelde. Hij wil dat dus doen in het stadium dat er nog een soort van relatieve onschuld aanwezig is. Ik begrijp de angst van het slachtoffer heel goed, maar wil de staatssecretaris al een gebiedsverbod kunnen opleggen voordat is bewezen dat iemand echt ontucht heeft gepleegd? Begrijp ik dat goed?

StaatssecretarisTeeven:

Nee, dat heeft de heer Dibi niet goed begrepen. Ik heb het voorbeeld geschetst van iemand tegen wie een verdenking bestaat, maar die pas na negen maanden op zitting staat. Hij staat op zitting. Op zitting komen behalve het strafbare feit, feiten en omstandigheden uit de hoek van het slachtoffer naar voren die aanleiding geven tot het besluit om direct over te gaan tot een maatregel. De betreffende persoon wordt veroordeeld op die zitting. Hij krijgt straf voor het feit dat negen maanden daarvoor is gebeurd. Daarnaast wordt de maatregel opgelegd dat hij in de periode daarna, bijvoorbeeld gedurende een jaar, niet in contact treedt met het slachtoffer. Dat is de situatie. Het gaat dus niet om iemand van wie de schuld op dat moment nog niet vaststaat; het is iemand tegen wie in eerste aanleg een veroordeling is uitgesproken. Dan gaat het heel concreet om de vraag of je die maatregel direct na de eerste aanleg laat ingaan, dus terwijl de veroordeelde nog in hoger beroep kan gaan, of dat je het gewoon afwacht. Een dergelijke afweging moet je dan maken. Daarbij ga je van twee belangen uit: die van de in eerste aanleg veroordeelde, die nog in hoger beroep kan gaan, versus de belangen van een klein kind.

De heerDibi (GroenLinks):

Precies. Over dit punt zou ik niet zo gemakkelijk heen willen stappen, al snap ik het dilemma dat de staatssecretaris volgens mij ook heeft: dat we ergens nog van een soort onschuld moeten uitgaan als iemand in eerste aanleg veroordeeld is, maar nog in hoger beroep kan gaan. Ik begrijp dus wel goed dat de staatssecretaris een nogal ingrijpende straf wil kunnen opleggen nog voordat er een definitief, onaantastbaar vonnis ligt. Ik snap dat in dit voorbeeld heel goed, want het gaat om een kind dat mogelijk misbruikt is en mogelijk slachtoffer is, voor wie je gedurende de periode van negen maanden toch een soort bescherming wilt creëren. Voor mij is alleen onduidelijk in hoeverre dit wetsvoorstel indruist tegen een eerlijke, zorgvuldige juridische procedure.

StaatssecretarisTeeven:

Ik zeg het maar gewoon tegen de heer Dibi: ik denk dat je duidelijk voor ogen moet hebben of je een straf oplegt of een maatregel, dus een vrijheidsbeperking om overlast te beperken, hinder voor een slachtoffer te beperken, schade voor een slachtoffer te beperken. Hier is geen sprake van een straftoevoeging; het beter beschermen van de belangen van derden wordt hier beoogd, of dat nu de belangen van een hele wijk zijn of van een concreet slachtoffer. Natuurlijk is iemand soms nog niet onherroepelijk veroordeeld omdat die nog in hoger beroep kan gaan, maar desondanks wordt met deze maatregel beoogd, de belangen van derden te beschermen.

De heerDibi (GroenLinks):

Dit is voor mij een belangrijk punt, voorzitter. Hierna zal ik het kort houden.

Deze wet biedt de strafrechter de nieuwe mogelijkheid om een mogelijke dader een ingrijpende maatregel op te leggen. De staatssecretaris wil, voordat onherroepelijk vaststaat dat iemand een misdrijf heeft gepleegd, een gebiedsverbod opleggen. Daardoor kan iemand onterecht een gebiedsverbod opgelegd krijgen. Als er nog geen onherroepelijk vonnis is, is het heel ingrijpend wanneer dat onterecht is. Ik zoek naar een manier – ik wil de staatssecretaris daarin ook wel tegemoetkomen – om de onschuldpresumptie intact te houden. Het is van belang dat we geen gerechtelijke dwaling krijgen en dat mensen niet onterecht worden beschuldigd van heel ernstige zaken en een gebiedsverbod opgelegd krijgen terwijl er mogelijk niets aan de hand is. Begrijpt de staatssecretaris die angst bij de GroenLinks-fractie en hoe wil hij daarmee omgaan in dit wetsvoorstel en in de uitvoering daarvan?

StaatssecretarisTeeven:

Ik begrijp die angst van de GroenLinks-fractie heel goed. Het zal je maar gebeuren dat je door de rechter in eerste aanleg wordt veroordeeld, vervolgens in hoger beroep wordt vrijgesproken en dat je in de tussentijd geconfronteerd bent met de maatregel dat je met een bepaalde persoon geen contact mag hebben of een bepaald gebied niet mag betreden. Ik begrijp die angst dus wel. Dat is ook de reden waarom ik bij de beantwoording van de vraag over de schadevergoedingsmaatregel heb aangegeven dat het van belang is dat men dan niet wegkomt met de standaardschadevergoeding. Het College van procureurs-generaal zal op het moment dat zo'n situatie zich voordoet heel effectief moeten wegen. In elk geval kunnen de algemene schadevergoedingsregels daarop niet van toepassing worden verklaard. Nogmaals, ik begrijp die zorg heel goed. Ik ontken ook niet dat het een ingrijpend middel is. We moeten echter een manier vinden om gedurende de periode dat het vonnis nog niet onherroepelijk is, de schade, overlast en hinder voor derden zo veel mogelijk te voorkomen. Die balans is met dit wetsvoorstel, ingezet door het vorige kabinet, ook echt gezocht.

MevrouwBerndsen (D66):

Elke casuïstiek heeft zijn eigen dynamiek en dit is wel een heel ernstige. Tegelijkertijd hoor ik de staatssecretaris zeggen dat iemand dan eigenlijk dubbel wordt gestraft. Als er ontucht is gepleegd, gaat men het strafrechtelijk traject in, maar tegelijkertijd wordt er een gebiedsverbod opgelegd ter bescherming van het slachtoffer.

StaatssecretarisTeeven:

Iemand wordt niet dubbel gestraft. De straf wordt bepaald door de rechter op de openbare zitting. Daarnaast wordt er een maatregel getroffen om de vrijheid te beperken. Waarom beperk je de vrijheid van hetzij de verdachte als hij nog in hoger beroep gaat, hetzij de vrijheid van de veroordeelde? Dit gebeurt om de rechten van derden waaronder die van slachtoffers te waarborgen, hetzij van meerderen in een wijk, hetzij van een enkeling.

MevrouwBerndsen (D66):

Dat zou naar mijn idee ook kunnen wanneer rechtszaken wat sneller zouden plaatsvinden. Dan kan het vonnis geveld worden en het eventuele hoger beroep veel sneller plaatsvinden. Op die manier is het gebiedsverbod niet nodig. Overigens kan ik mij in een dergelijk ernstige casus voorstellen dat het goed is een gedragsmaatregel op te leggen in plaats van een gebiedsverbod. Een gebiedsverbod is slechts van tijdelijke aard en lost het probleem in feite niet op.

StaatssecretarisTeeven:

Mevrouw Berndsen haalt twee dingen door elkaar. Ik heb eerder in mijn beantwoording al aangegeven dat een gedragsbeïnvloedende maatregel een van de maatregelen is. Deze wordt vaak opgelegd in combinatie met een op te leggen voorwaardelijke straf, met een bijzondere voorwaarde. Ik kom daar nog uitgebreid over te spreken. Er zijn echter ook omstandigheden waarbij die weg niet mogelijk is. In dat geval of wanneer er sprake is van direct gevaar, kan deze variant nodig zijn om dat directe gevaar voor een hele woonwijk of voor een enkeling af te wenden. Dat de versnelling van gerechtelijke procedures een bijdrage kan leveren, geef ik toe, maar het is niet de oplossing voor alles.

MevrouwBerndsen (D66):

Ik ga af op wat de staatssecretaris zelf in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel heeft geschreven, namelijk dat het per jaar maar om enkele gevallen zal gaan. Als we in deze casuïstiek blijven hangen, dan zou dit wellicht een oplossing kunnen zijn, maar het gaat natuurlijk om veel meer dan alleen dit soort aangelegenheden waarvoor het toch een heel zware maatregel blijkt te zijn. Ik wacht het verdere betoog van de staatssecretaris af.

StaatssecretarisTeeven:

Laat ik dan meteen een poging doen om mevrouw Berndsen tevreden te stellen, want het gaat ook om een soort visie. De vraag is waar je over praat en waar deze maatregel op ziet. Het kan gaan om relatief lichte feiten, met name die feiten die de leefomgeving aantasten. Ik doel op de vernieling van straatmeubilair, het ingooien van winkelruiten, het toebrengen van schade aan woningen, bijvoorbeeld in de omgeving van stadions of uitgaanscentra, maar ook kleine winkeldiefstallen. Ik kan mij ook voorstellen dat een winkelier beelden van winkeldiefstal maakt, dat iemand daarvoor wordt veroordeeld, maar dat op enig moment na de veroordeling, een week erna, uit beelden uit de winkel blijkt dat dezelfde winkelier weer wordt overvallen. Dat is een omstandigheid waarbij je constateert dat iemand blijft handelen en dan komen er nieuwe feiten. Dat is ook aanleiding om een gebiedsverbod op te leggen. Waar kun je nog meer aan denken? Je kunt het in een wat bredere context plaatsen om een beetje weg te komen van individuele cases. Ik denk dan aan overtredingen van de APV. Het gaat dan om een behoorlijk aantal overtredingen, hinderlijk gedrag op of aan de weg, het niet voldoen aan een bevel van de politieambtenaar, het onnodig opdringen, uitdagend gedrag, openlijk drank- en drugsgebruik, straatartiesten zonder vergunning, bekladden, beplakken, folderen en bedelen. Om dat soort zaken kan het bij herhaling ook gaan. Het kan ook gaan – dit was de eerste categorie – om strafbare feiten waarbij de verdachte belastend gedrag jegens het slachtoffer of een getuige vertoont. Ik haal de opmerking van de heer Recourt even aan. Dat staat wat meer los van de relatieve zwaarte van het strafbare feit. Het kan bijvoorbeeld gaan om lichte vormen van mishandeling, bedreiging, intimidatie en stalking. Het kan ook gaan om het groepsgewijs of herhaaldelijk plegen van vernielingen of beschadigingen aan winkels, woningen, en tuinen, waardoor eigenaren of bewoners worden geïntimideerd. Het belastende gedrag, waarvoor kan worden gevreesd, kan ook gaan om het bijvoorbeeld meermalen opbellen van slachtoffers die eerder te maken hebben gehad met een strafbaar feit, het stalken en het zogenaamde langslopen, waarbij de getuige en het slachtoffer hinderlijk met de verdachte worden geconfronteerd. Het kan ook nog gaan om het intimiderend benaderen van personen, het toespreken of toeschreeuwen op straat, het opwachten, dreigende gebaren maken en continu opbellen. Dat kan worden geconstateerd door politieambtenaren, maar ook – ik denk aan audiobeelden of videobeelden – door derden, burgers, ondernemers die deze beelden of opnames overdragen aan de politie. Al die omstandigheden kunnen bijdragen aan de constatering dat zo'n maatregel noodzakelijk is.

Dan nog iets wat ik rangschik onder mijn algemene opmerkingen. Wat is de relatie tussen de vrijheidsbeperkende maatregel en het voorwaardelijk sanctiepakket? Een aantal sprekers heeft er ook over gesproken, vooral vanuit de constatering dat met een gebiedsverbod niet wordt geprobeerd om gedrag blijvend te veranderen. Dus is er ook geen toezicht en begeleiding vanuit de reclassering. Een aantal sprekers, onder meer de heer Brinkman, vroeg hoe dat gaat met elektronisch toezicht. Dat vraagt een enorme handhavingscapaciteit, terwijl wij hier te maken hebben met een situatie dat er een gebiedsverbod is, dat er een contactverbod is, maar dat wordt geconstateerd dat die verboden worden overtreden. Dan wordt er vervangende hechtenis gevorderd. Dat is geen eindeloos proces in de zin van: hoe gaan wij dat langdurig handhaven? De rol van de reclassering zal bij deze maatregel klein zijn. Belangrijke aanleiding voor dit wetsvoorstel is dat een gebiedsverbod, een contactverbod, of een meldplicht weliswaar als bijzondere voorwaarde kan worden opgelegd, maar dat de rechter hier niet in alle gevallen aan toekomt, ook niet als naar zijn oordeel een gerichte vrijheidsbeperking aangewezen is om het ongewenste gedrag te laten ophouden. Dit wetsvoorstel vult die lacune.

De heerBrinkman (PVV):

De staatssecretaris spreekt terecht over de controlerende capaciteit als je elektronische middelen gaat gebruiken, maar is hij het met mij eens dat met name voor gewelds- en zedendelinquenten een uitzondering gemaakt kan worden?

StaatssecretarisTeeven:

Juist bij gewelds- en zedendelicten kan de situatie zich voordoen dat er een langere onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd naast een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden. Dit betreft het wetsvoorstel waarover wij onlangs gesproken hebben in de Kamer, namelijk het wetsvoorstel volgens welke de bijzondere voorwaarden als onderdeel van de voorwaardelijke straf direct ingaan. De heer Recourt vroeg hier ook naar. Natuurlijk kan het ook zien op ernstige strafbare feiten, maar vaak heb je dan een ander effectief middel. Dit ziet op de situatie waar de heer Brinkman en ik in ons oude vak soms mee te maken hebben gehad in Amsterdam-West en Amsterdam-Oost, namelijk dat er mensen zijn die bij herhaling hinderlijk optreden in de openbare ruimte en overlast veroorzaken. Ze bedreigen mensen, intimideren. Soms gaat het niet om nieuwe strafbare feiten. Soms reikt het dus niet verder dan verdenking op basis van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Zo iemand is wel eerder veroordeeld voor een strafbaar feit in die buurt jegens een bepaald slachtoffer. De politie constateert dit of een derde. Daar ziet deze maatregel op. Dus snel van straat – dat moet de heer Brinkman aanspreken – naar de rechter-commissaris, en direct vervangende hechtenis bepalen. Die storing ten opzichte van derden willen wij direct uit de markt nemen.

De voorgestelde vrijheidsbeperking is een gerichte ordemaatregel. Deze bepaalt wat de verdachte niet mag doen. Denk aan een gebiedsverbod, een contactverbod of een meldplicht. Dit als een manier om de veroordeelde weg te houden van een bepaalde plek op een bepaald moment. Tegen mevrouw Berndsen zeg ik dat deze maatregel niet bepaalt welk gedrag de veroordeelde moet gaan vertonen; daarvoor zijn die bijzondere voorwaarden met gedragsbeïnvloedende maatregelen. Wij kiezen hiervoor dus een andere weg. Daartoe dienen het toezicht en de begeleiding van de reclassering. De situatie kan zich voordoen dat bij de bijzondere voorwaarden een gebieds- of contactverbod wordt opgelegd. Het ordeaspect kan hierbij een rol spelen, maar dat is dan ingebed in begeleiding gericht op de blijvende gedragsverandering. Dan is het dus een onderdeel van het totaalpakket dat in de bijzondere voorwaarden wordt meegenomen.

Mevrouw Berndsen en de heer Brinkman hebben gevraagd of er sprake kan zijn van samenloop tussen het bestuurlijk gebiedsverbod van de burgemeester en de vrijheidsbeperkende maatregel. Voor de bestuursrechtelijke mogelijkheden van de burgemeester geldt telkens dat de burgemeester hiertoe alleen bevoegd is in het kader van de handhaving van de openbare orde. Wij moeten dat niet vergeten. Ik heb een aantal voorbeelden genoemd. Een en ander heeft niet altijd direct betrekking op verstoring van de openbare orde. Het kan gericht zijn op een individu. Het kan gaan om verstoring van de rechtsorde, van een afwijking van het normale gedrag in de samenleving ten opzichte van derden, zonder dat de openbare orde wordt verstoord. Strafrechtelijk optreden, zoals deze voorgestelde vrijheidsbeperkende maatregel, is een reactie op een eerder gepleegd strafbaar feit en eventueel op later vertoond gedrag. Deze verschillende achtergronden voor het opleggen van een gebiedsverbod hoeven elkaar niet in de weg te staan. Het is dus niet zo dat de bestuursrechtelijke bevoegdheden geen nut meer hebben. Dezelfde persoon kan in het ene deel van de stad de openbare orde verstoren en in het andere deel strafbare feiten plegen. Strafrechtelijke en bestuursrechtelijke gebiedsverboden kunnen in beginsel zelfs naast elkaar bestaan, ze hoeven elkaar niet uit te sluiten.

Verscheidene sprekers hebben gevraagd naar de opportuniteit van deze maatregel bij lichtere delicten. Ook lichtere delicten kunnen door hun aard en de wijze waarop ze zijn gepleegd, een grote maatschappelijke impact hebben en een ruime kring van betrokkenen raken. Dat blijkt ook een beetje uit de voorbeelden die ik heb genoemd. Het gaat niet altijd om zware delicten of recidive. Het kan ook gaan om lichtere delicten die door een wat grotere groep worden gepleegd.

Velen van u hebben gevraagd of de wet geëvalueerd kan worden. Het voorliggende wetsvoorstel rust de strafrechter toe met een maatregel die aansluit op en vergelijkbaar is met de bestaande praktijk van de voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden. Hiermee wordt niet een geheel nieuwe sanctievorm geïntroduceerd, maar het kader is anders, het valt buiten het kader van de voorwaardelijke strafoplegging. Ik heb geen bezwaar tegen een evaluatie na vijf jaar. Ik denk dat het goed is om te bezien wat de maatregel na vijf jaar concreet heeft opgeleverd, hoe vaak die in de praktijk is toegepast en hoe vaak die is uitgesproken.

De heerVan Raak (SP):

Ik vroeg mij af of de staatssecretaris bereid is om bij de evaluatie te betrekken de vraag hoeveel extra politie-inzet het gebieds- of contactverbod kost.

StaatssecretarisTeeven:

De heer Van Raak gaat uit van de gedachte dat dit allemaal heel veel extra politie-inzet gaat kosten. Ik wijs hem op de stukken naar aanleiding van het verslag. Daarin staat een financiële berekening waarin wordt uitgegaan van € 280.000 extra kosten. Dat is miniem in vergelijking met waar de heer Van Raak over spreekt. Ik denk dat dit een normaal onderdeel is van wat de politie op straat constateert. Ook bijzonder is het dat de politie in het verleden veelvuldig om dit ingrijpmiddel heeft gevraagd. Met name de politie in de grote steden heeft gevraagd hoe zij adequaat en concreet kon ingrijpen. De maatregel beoogt om iets te gaan doen met de meldingen die toch al in de politie-informatie staan. Het lijkt alsof de heer Van Raak denkt dat er een enorme extra politie-inzet nodig is. Behalve het feit dat hij ervan uitgaat dat dit zo is, heb ik op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat dit juist is.

De heerVan Raak (SP):

Ik eigenlijk wel. Stel dat je zegt dat iemand niet meer in een bepaald gebied mag komen. Dan moet je toch controleren of diegene dat daadwerkelijk niet doet? In ieder geval af en toe. Als mensen zich moeten melden, moet er een plek zijn en moeten er mensen beschikbaar zijn om die melder op te vangen en de melding te registreren. Volgens mij is niet vol te houden dat dit niet tot extra werk leidt. De staatssecretaris zegt dat het wel meevalt. Ik vrees dat het wel tot meer werk leidt. Wat is er dan op tegen om dat bij een evaluatie te betrekken? Dan vind ik vijf jaar wel wat lang. Ik had liever over een jaar bekeken of er extra druk op de politie komt, want dan kan de staatssecretaris er misschien zelf nog wat aan doen.

StaatssecretarisTeeven:

Ik heb de hoop dat ik de heer Van Raak kan overtuigen. De heer Van Raak gaat ervan uit dat de politie op pad moet om de gebieds- en contactverboden te controleren. Ik stel mij echter voor dat de werkelijkheid er anders uit ziet. Ik stel mij voor dat een burger, een slachtoffer die nut heeft bij een gebiedsverbod en die wordt geconfronteerd met iemand die toch iedere keer langsloopt of die toch iedere keer opbelt en intimideert, zelf contact opneemt met de politie en zegt: het overkomt mij nu. Dat is het moment waarop de politie reageert. Dat kan bij een adequate reactie zelfs leiden tot heterdaadsituaties. Dat is een kwestie van goede afstemming met de wijkagent en het wijk- of gebiedsteam.

Een ander voorbeeld is overlast in een bepaald gebied. Ik kan mij voorstellen dat ondernemers, maar ook anderen, videobeelden maken van wat er in hun winkel gebeurt. Als een jongere zich herhaaldelijk hinderlijk en overlastgevend bij een supermarkt ophoudt, kan ik mij goed voorstellen dat daar beelden van beschikbaar zijn. Dat betekent niet dat er extra politie-inzet nodig is. Dat is een kwestie van de beelden ophalen, de supermarkteigenaar horen, aanwijzingen verzamelen en daar een dossiertje van maken. Dat dossier wordt vervolgens ingediend bij de rechter-commissaris. Dan heb je iemand die een maatregel is opgelegd, waarvan geconstateerd is dat hij een hoop overlast geeft. Het slachtoffer is gehoord en er zijn voldoende aanwijzingen om over te gaan tot een vordering vervangende hechtenis. Dat is de werkwijze die ik mij voorstel. Ik constateer dat de perceptie van de heer Van Raak en die van mij verschilt.

De heerVan Raak (SP):

Laten wij ervan uitgaan dat de staatssecretaris gelijk heeft. Dan kan hij toch makkelijk toezeggen dat hij in de evaluatie de vraag meeneemt wat deze maatregel betekent voor de werkdruk bij de politie?

StaatssecretarisTeeven:

Dan moet de politie steeds bijhouden waar die werkzaamheden betrekking op hebben. Het lijkt mij veel simpeler om na te gaan in hoeveel gevallen de maatregel is opgelegd en in hoeveel gevallen dat bij het kabinet rechter-commissaris geleid heeft tot afgifte van een bevel vervangende hechtenis. Daar ligt een dossier onder. Het WODC kan nagaan welke dossiers er zijn en hoeveel politiewerk daarin zit. Een jaar is wel een erg korte termijn voor een evaluatie. Misschien is de door mij genoemde termijn van vijf jaar wel erg lang. Dan kun je erover discussiëren of er na drie of na vijf jaar geëvalueerd moet worden. Er moet wel iets te onderzoeken zijn. Het zou triest zijn als er niets uit zo'n onderzoek kan komen omdat er te weinig gegevens zijn.

De heerVan Raak (SP):

Kan de staatssecretaris toezeggen dat er na drie jaar een evaluatie plaatsvindt waarin de werkdruk bij de politie wordt meegenomen?

StaatssecretarisTeeven:

Prima. Dat lijkt mij een goede afspraak. Het is een ingrijpend middel. De fracties van GroenLinks, D66 en de SP hebben daarover grote zorgen. Ook de fractie van de heer Brinkman vindt het een ingrijpend middel. Na drie jaar moet bezien worden hoe vaak een bevel tot vervangende hechtenis is opgelegd en welke politiedossiers daaronder liggen. Dan ligt het werk niet bij de politie – dat wil de heer Van Raak ook niet – maar bij het WODC of een ander onderzoeksinstituut. Zo krijgen wij duidelijkheid over hoe het is gegaan.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik kom terug op de werkelijkheid volgens de staatssecretaris. Hij zei dat niet de politieagenten het verbod moeten handhaven, maar de slachtoffers. Als slachtoffers een paar keer zien dat de dader het gebiedsverbod overtreedt, moeten ze maar aan de bel trekken. Ik grijp terug op het voorbeeld van de staatssecretaris van de moeder met het kindje dat op een vreselijke manier is misbruikt. Moet het slachtoffer dan het gebiedsgebod handhaven? Begrijp ik dat goed?

StaatssecretarisTeeven:

Dat begrijpt de heer Dibi helemaal niet goed. Ik heb niet gezegd dat het slachtoffer het werk van de politie moet overnemen. Ik heb gezegd dat de politie niet de hele dag bezig moet zijn met het controleren van de maatregel. Ik heb ook gezegd dat er concrete meldingen zullen komen van slachtoffers en van buurtbewoners. De politie moet daar adequaat op reageren. Slachtoffers en buurtbewoners moeten wij zo ver zien te krijgen dat zij de politie gaan steunen. Gelukkig is die beweging in Nederland waar te nemen, ook een beetje vanwege het kabinetsbeleid. Het werk ligt niet allemaal bij de politie, want het materiaal kan ook door anderen worden verzameld. De aanwijzingen hoeven niet allemaal door de politie te worden verzameld.

De heerDibi (GroenLinks):

Nee, maar als het kabinet met een wet komt, moet het ook voor de handhaving zorgen. De staatssecretaris zei dat de slachtoffers aan de bel moeten trekken als zij een paar keer constateren dat de dader het gebiedsverbod overtreedt. Ik hoop dat hij die woorden terugneemt.

StaatssecretarisTeeven:

Voor alle helderheid, ik zal geen woorden terugnemen. Het lijkt mij logisch dat slachtoffers, wanneer zij last hebben van een veroordeelde – iemand die al op een zitting is geweest – dat melden aan de politie. Het Openbaar Ministerie heeft de betrokkenen ervan in kennis gesteld dat iemand een maatregel opgelegd heeft gekregen. Ook zonder maatregel worden dergelijke zaken bij de politie gemeld. Straks zal dat ook met een maatregel gebeuren. Ik zou bijna tegen de heer Dibi willen zeggen: dat is echt de praktijk, ook in Amsterdam-West en Amsterdam-Oost, waar hij en ik kennis van hebben.

De heerDibi (GroenLinks):

Het zou heel mooi zijn als slachtoffers melden wanneer iemand de wet overtreedt. Het mooiste, en dat moet ons uitgangspunt zijn, is dat agenten in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor de handhaving. Als burgers kunnen samenwerken met agenten is dat mooi meegenomen.

Ik heb nog een andere vraag. De staatssecretaris zegt dat de werklast van agenten niet zal toenemen. Er is echter een waslijst aan nieuwe taken. Ik noem de cavia's, de illegalen, de boerka's, de wietpasjes en de prostituees. Allemaal extra taken die de agenten door dit kabinetsbeleid moeten uitvoeren. Wil de staatssecretaris echt volhouden dat ook dit gebiedsverbod met al die andere taken prima kan worden uitgevoerd zonder dat er één agent bij komt?

StaatssecretarisTeeven:

Wat ik probeer uit te leggen – ik kan dat niet genoeg doen – is dat dit een onderdeel is van het normale politiewerk. De heer Dibi gaat daar een beetje aan voorbij. De politie komt dit probleem nu tegen bij het normale politiewerk en heeft de tools niet om het meteen aan te pakken. Straks geven we de politie een stuk gereedschap om te zeggen: we maken een heel klein dossiertje, waarvoor we de informatie soms ook van derden krijgen aangereikt; we geven dat aan het Openbaar Ministerie, en die vent, die veroordeelde die de buurt zo veel overlast bezorgt en het slachtoffer zo veel ellende, halen we nu van de straat af. Dat is concreet wat ik zeg. Dat gebeurt al. Nu zitten de politieagenten met de handen in het haar, omdat ze niet weten wat ze ermee moeten. De heer Dibi en ik zijn in staat om hun met deze maatregel een stuk gereedschap in handen te geven. En daar zou ik wel voor willen pleiten, ja.

Devoorzitter:

Nog één keer kort, mijnheer Dibi. Daarna een kort antwoord van de staatssecretaris.

De heerDibi (GroenLinks):

Deze gereedschapskist, dit voorstel, is een politieke wens. Ik heb agenten hier helemaal niet om horen schreeuwen. Ik heb rechters niet horen schreeuwen om deze maatregel. Dit gebiedsverbod komt vanuit de politiek, tenzij de staatssecretaris kan aantonen dat agenten en rechters dit als een enorme tekortkoming hebben gezien in de afgelopen jaren en snakken naar een gebiedsverbod.

StaatssecretarisTeeven:

Ik wijs de heer Dibi dan toch op de stukken, met name de adviesstukken, in dit dossier. Ik doel op de adviezen van de politie en de adviezen van de Raad voor de rechtspraak, toch niet een college dat voorstellen altijd warm onthaalt. De instellingen die zijn geconsulteerd, zijn allemaal zeer positief tot gematigd positief over dit voorstel. Ik kan de heer Dibi verzekeren – ik kijk nu naar de heer Recourt, de heer Brinkman en anderen die veel met de politie praten – dat ik dit wel hoor. Ik ga op werkbezoek bij de politie en ik hoor dat dit een goed middel is om mensen die de politie veel werk geven, effectief en meteen een waarschuwing te geven. De heer Dibi en ik praten kennelijk met andere politiemensen. Het is dus een uitdaging dat hij en ik samen op werkbezoek gaan.

De heerRecourt (PvdA):

Ik herken ook de machteloosheid van de politie op dit moment als zij gebeld wordt in een geweldssituatie en niets kan doen.

Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris van een evaluatie na drie jaar. De toezegging betreft echter een beperkte evaluatie. Ik en anderen hebben gevraagd om een wat ruimere evaluatie. Het kabinet is zelf gekomen met een lijst van dertien vrijheidsbeperkende maatregelen. De evaluatie waar ik om heb verzocht, omvat die hele breedte. Kunnen we bekijken hoe al die maatregelen, door de verschillende spelers op te leggen, in elkaar grijpen? Gebeurt dat efficiënt? Kan de staatssecretaris zo'n ruim onderzoek toezeggen?

StaatssecretarisTeeven:

Die toezegging doe ik op dit moment niet. Ik vond de evaluatie met betrekking tot dit wetsvoorstel met deze concrete maatregel een redelijk voorstel van de heer Van Raak. Ik zeg niet dat ik het voorstel van de heer Recourt niet redelijk vind, maar ik wil het in eerste instantie in een bredere context met de minister bespreken. De heer Recourt hoort dus wel van mij, maar ik ben in eerste instantie niet positief over het idee om meteen het hele scala aan een evaluatie te gaan onderwerpen.

De heerRecourt (PvdA):

De logische vervolgvraag is dan: wanneer hoor ik van de staatssecretaris?

StaatssecretarisTeeven:

De heer Recourt kent mij als iemand die zijn toezeggingen nakomt. Ik zeg toe dat ik het met de minister ga bespreken. Een groot gedeelte van de zaken zit ook in zijn portefeuille. We moeten dat even met elkaar overleggen. Ik ben er echter op voorhand niet enthousiast over om nu al, zo kort na inwerkingtreding, een heel breed onderzoek op te leggen aan het WODC. We hebben de laatste tijd tal van zaken neergelegd bij onderzoeksinstituten. Dit is een heel ingrijpende maatregel. Hij gaat in sommige opzichten ook veel verder dan andere maatregelen – dat ben ik zeker met de heer Recourt eens – omdat je hierbij direct gaat executeren. Je gaat direct vrijheid ontnemen en een maatregel opleggen, terwijl het vonnis nog niet onherroepelijk is. Ik ga het echter bespreken met de minister en ik laat het de Kamer zo snel mogelijk weten.

De heerÇörüz (CDA):

De CDA-fractie stemt zeker in met een evaluatie na drie jaar voor dit wetsvoorstel. Laten we hier nu mee beginnen. Ik zeg dat zo stellig om de volgende reden. De staatssecretaris noemde terecht een aantal punten op grond waarvan iemand zo'n maatregel opgelegd zou kunnen krijgen, bijvoorbeeld illegaal plakken en zich hinderlijk gedragen. Een maatregel nieuw creëren is dan één, maar hem opleggen is twee. Hoe gaan we dat voor elkaar krijgen? Ik doel op het volgende. We zien nog heel vaak situaties waarin bijvoorbeeld agenten worden mishandeld. Dan komt men op dit moment met een taakstraf of een geldboete weg. En nu willen wij voor die andere gevallen een gebiedsverbod. Ik zie dat niet zo snel door onze rechters worden opgelegd. Hoe gaan we dit middel promoten en ervoor zorgen dat de rechters het wel gaan gebruiken? Misschien via de BOS/Polaris-regeling? Ik weet het niet. Het creëren van dit middel is één, maar het ook gebruiken is twee. Daarom denk ik dat een evaluatie na drie jaar een goede termijn is.

StaatssecretarisTeeven:

Ik zou hier bij de bespreking van alle gestelde vragen graag op ingaan, maar ik kan nu al zeggen dat de vraag van de heer Çörüz er een beetje van lijkt uit te gaan – hij moet me direct weerspreken als dit niet juist is – dat we in Nederland te maken hebben met rechters-commissarissen die in grote mate afwijken van vorderingen van de officier van justitie. Het tegendeel blijkt waar. Dit is niet zo. Het is een heel effectief middel om snel een vrijheidsbeperkende maatregel te nemen waarbij in gevolge van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens een rechter toetst. Je ziet dat dit soort vorderingen van het Openbaar Ministerie – ik zeg dit ook tegen de heer Brinkman – in een zeer gering aantal situaties wordt afgewezen. Ik kom hier direct nog wat uitgebreider op terug.

De heerÇörüz (CDA):

Mijn punt had niet zozeer betrekking op de rechter-commissaris, die als de betrokkene zich niet aan zo'n gebiedsverbod houdt, de onderliggende hechtenis gaat opleggen, maar meer op de rechter die een gebiedsverbod gaat opleggen. Gaan onze rechters als dit wetsvoorstel wet is hier veelvuldig gebruik van maken? Dat is eerlijk gezegd mijn vraag.

StaatssecretarisTeeven:

Ik denk het wel. Hoewel de NVvR niet over alle onderdelen positief was, was de Raad voor de rechtspraak wel positief. We hebben – op het gevaar af dat mevrouw Berndsen me terechtwijst – de afgelopen anderhalf jaar natuurlijk een aantal casussituaties gehad waarin vonnissen in allerlei modaliteiten niet onherroepelijk waren en waarin we niet in staat waren om de nodige maatregelen te nemen tegen bepaalde personen. Soms was dit in de sfeer van voorwaarden voor voorwaardelijke straffen en bijzonder toezicht van de reclassering, soms moesten we zeggen dat mensen vervelend bleven doen op straat en we niet in staat waren om ze van straat te halen, omdat het vonnis niet onherroepelijk was. Ik denk dat ook rechters constateren wat er in de samenleving plaatsvindt. Dit zijn vaak mensen waar de politie de handen aan vol heeft en die in de dagrapportages voorkomen. Veel leden en ook de PvdA-fractie hebben gezegd dat de rechter de buurt in moet en bekijken moet wat daar gebeurt. Als we die buurtrechters krijgen en als die rechters ook voeling krijgen met een concrete wijk en buurt, dan weet je dat dit soort zaken nodig is. Je weet dan ook dat het nodig is om deze maatregel, deze verboden of meldplicht in een concreet aantal situaties op te leggen. Ik ben daar helemaal niet pessimistisch over.

MevrouwBerndsen (D66):

Het is van tweeën één. In de memorie van toelichting geeft de staatssecretaris nadrukkelijk aan dat hij verwacht dat het om enkele gevallen per jaar gaat. Nu hoor ik hem zeggen dat hij verwacht dat de rechter dit instrument wel wat vaker zal opleggen en laten toepassen. Dit heeft natuurlijk ook met capaciteit te maken. Er is namelijk een mooi rekensommetje gemaakt over de inzet van de rechter-commissaris, de rechterlijke macht en het OM. Laat ik het even niet over de politie hebben. Als het maar om enkele gevallen gaat, dan denk ik: prima, dan klopt dat rekensommetje. Als de staatssecretaris nu zegt dat hij verwacht dat het vaker wordt opgelegd, dan zal dit een verzwaring zijn van de zittingen van de rechterlijke macht, om er maar een te noemen. Dat is mijn eerste vraag.

Misschien kan ik mijn tweede opmerking er meteen aan toevoegen. De staatssecretaris was wel erg optimistisch over het enthousiasme waarmee de politieberaden in een brief gereageerd zouden hebben op dit wetsvoorstel. Daarin worden echter nogal wat opmerkingen gemaakt. Er wordt akkoord gegaan met de intentie van dit wetsvoorstel, maar de politie geeft nadrukkelijk aan dat zij de uitvoering liever bij de reclassering zou zien. Om nu te zeggen dat men staat te trappelen van genoegen vanwege dit wetsvoorstel voert toch wel wat ver.

StaatssecretarisTeeven:

Laat ik met de tweede opmerking van mevrouw Berndsen beginnen. De politie heeft die opmerking inderdaad gemaakt. Ik denk dat we duidelijk verschil moeten maken tussen gedragsbeïnvloedende maatregelen waarin de reclassering nadrukkelijk een rol heeft – ik denk dat de politie dat ook miskent – en maatregelen die concreet beogen iemands vrijheid te beperken waardoor iemand in de cel verdwijnt. Dat zijn verschillende varianten. Ik heb gezegd dat dit niet alleen aan politiecapaciteit te wijten is. Ook in het gewone politiewerk komen we die mensen op straat steeds weer tegen. Dat hoef ik mevrouw Berndsen niet uit te leggen.

Haar eerste vraag ging over de verzwaring met betrekking tot de rechterlijke macht. Wij moeten in dat kader constateren dat het natuurlijk niet zowel het een als het ander is. Het zal betekenen dat er in een aantal gevallen misschien minder toevlucht wordt genomen tot bijzondere voorwaarden. Als het bij iemand al een aantal keren bij de reclassering met gedragsbeïnvloeding is geprobeerd en die persoon komt voor de derde keer, dan laat je de gedragsbeïnvloeding maar eens achterwege. Dan is het wel mooi geweest en zeg je tegen zo iemand: je gaat gewoon eventjes brommen. Dat is de andere weg.

MevrouwBerndsen (D66):

Ik denk dat het heel goed is om na drie jaar te evalueren.

StaatssecretarisTeeven:

Dat ontken ik niet.

Ik kom nu tot de bespreking van de concrete vragen van de leden.

Devoorzitter:

Staatssecretaris, het zou mooi zijn als u in een afrondende sfeer van uw termijn kon komen.

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter, ik ben volgens mij veel geïnterrumpeerd. Als u zegt dat ik de vragen van de leden niet moet beantwoorden ... Ik zal er snel doorheen gaan.

De heer Van Raak en de heer Dibi hebben gezegd dat zij de investeringen in de reclassering missen. Ik heb al gezegd dat deze maatregel gericht is op vrijheidsbeperking. Wij gaan in dit geval dus heel concreet niet voor de gedragsbeïnvloeding, maar voor de vrijheidsbeperking. Op die lijn zitten wij.

De politie zadelen wij op met meer werk. Daarover hebben wij al uitgebreid met elkaar gesproken. Het zal naar verwachting met name gaan om bekenden van de politie. Die mensen kent de politie dus al. Natuurlijk zal er iets meer inzet zijn, maar heel veel zaken zitten al in wat de politie via going concern doet in de wijken. Dat is wel een meerwaarde.

Wat is de toegevoegde waarde van de maatregel als die in weinig gevallen zou worden toegepast? Als door het plegen van een strafbaar feit de leefomgeving bescherming moet krijgen, kan de strafrechter met een vrijheidsbeperkende maatregel snel en effectief optreden. Ik zeg dit ook tegen de heer Brinkman. Dat kan niet in alle andere gevallen. Het kan zeker niet in een situatie met een bijzondere voorwaarde, waarbij een voorwaardelijke periode is waarin langere tijd moet worden gekeken.

De heer Recourt heeft gevraagd of een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van dit wetsvoorstel ook kan worden aangewend om te voorkomen dat een in eerste aanleg veroordeelde verdachte van een ernstig feit, zoals een zedendelict, tijdens de fase van hoger beroep niet kan terugkeren. Ja, dat kan gebeuren, maar soms zal in die gevallen, juist als er een wat langere straf wordt opgelegd, gekozen worden voor een andere modaliteit en een combinatie met de voorwaardelijke straf.

De heer Recourt vroeg verder hoe de politie weet dat de maatregel is opgelegd. Het Openbaar Ministerie informeert de politie over opgelegde gebiedsverboden. Dit is reeds praktijk. Het gebeurt bijvoorbeeld nu al op het terrein van de voorwaardelijke sancties, maar dat weet de heer Recourt zeker ook. Het wetsvoorstel met betrekking tot de bijzondere voorwaarden is nu onderweg naar de Eerste Kamer. In dat kader hebben wij al veelvuldig gepraat over de implementatie van dat traject. Daar zou dit in kunnen worden meegenomen, zodat de politie weet dat dit aan de orde is. Dat is namelijk een zorg van een aantal Kamerleden.

Over elektronisch toezicht heb ik een aantal opmerkingen gemaakt. Vooralsnog wordt daar in dit verband niet aan gedacht. Elektronisch toezicht zou de handhaving van de maatregel wel versterken, maar kan op zichzelf geen overtreding van de maatregel of strafbare feiten voorkomen. Wij willen de overtreding echt een halt toeroepen en daarvoor is de vrijheidsbeperking noodzakelijk.

De heer Recourt vroeg hoe het zit met de compensatie voor een ten onrechte ondergane maatregel als in hoger beroep geen maatregel wordt opgelegd. Het College van procureurs-generaal zal de individuele casussen toetsen op basis van de toepasselijke jurisprudentie in het civiele recht. Als er aanleiding toe bestaat, zal er in concrete gevallen op grond van die maatstaven een schadevergoeding worden toegekend.

Devoorzitter:

Mijnheer Van der Steur, kort graag!

De heerVan der Steur (VVD):

Ik heb een korte vraag ter verduidelijking. De opmerking over het elektronisch toezicht – ook ik heb die gemaakt – ziet op het vaststellen of er een overtreding van het gebiedsverbod plaatsvindt en niet zozeer op de vraag of het kan dienen als alternatief voor de hechtenis. Kan de staatssecretaris dit punt verduidelijken?

StaatssecretarisTeeven:

Dat is dan een andere weg. Met deze maatregel wordt er immers niet voor gekozen om de reclassering met elektronisch toezicht in te schakelen. Dat betekent inderdaad een investering. Als je dat doet, zou mevrouw Berndsen gelijk hebben, want dan kom ik er absoluut niet met die € 280.000 die in de stukken is genoemd. Hier wordt echt uitgegaan van een constatering. Dat zal dus vaak na een melding zijn. Ik heb daarnet de voorbeelden al geschetst: het slachtoffer dat een aantal keren overlast constateert; de winkelier die weer geconfronteerd wordt met overlast of de wijk- of sportvereniging die een camera heeft opgehangen en constateert dat iemand weer langskomt. Dit ziet dus niet op een uitgebreide investering van de reclassering.

De heer Recourt heeft nog gevraagd naar de doorlooptijd. Het zal hier vaak gaan om veroordeelde vrijevoeters. Na een veroordeling in eerste aanleg hebben zij hun tijd al uitgezeten, maar voor hen loopt een vrijheidsbeperkende maatregel. Op enig moment moet er wel duidelijkheid zijn over hun situatie. Het lijkt me goed dat de ressortsparketten ook weten dat de zaken van deze mensen prioriteit krijgen, naast de gedetineerde verdachten. Hier dreigt namelijk een vrijheidsbenemende maatregel. Daarom moet de tijd tussen eerste aanleg en hoger beroep zo kort mogelijk moet zijn. Er is inderdaad een probleem met de vrijevoeters, dat constateert de heer Recourt terecht.

De heer Dibi ...

De heerRecourt (PvdA):

De staatssecretaris is aan het einde gekomen van zijn beantwoording op mijn vragen. Ik heb nog een aanvullende vraag, die ik in eerste termijn al had aangekondigd. Inmiddels heb ik de motie gekregen waar ik toen op doelde. Als het goed is heeft de staatssecretaris die inmiddels ook. Het gaat om een motie over het wetsvoorstel Aanpak huiselijk geweld (28345, nr. 99). Die motie is aangenomen. Daarin wordt de regering verzocht, te regelen dat door een rechter opgelegde gebieds- en contactverboden bij voorraad uitvoerbaar zullen zijn. Verder staat er: verzoekt de regering tevens om overtreding van een door een rechter opgelegd gebieds- of contactverbod als misdrijf strafbaar te stellen, waarop voorlopige hechtenis mogelijk zal zijn. Mijn vraag is: in hoeverre regelt het voorliggende wetsvoorstel de uitvoering van deze motie?

StaatssecretarisTeeven:

Het wetsvoorstel regelt dat een door de rechter opgelegd verbod bij voorraad uitvoerbaar is. Dat hebben we dus geregeld. Op overtreding van het verbod volgt vervangende hechtenis. In die zin is dat dus ook geregeld. Dit wijkt echter af van de motie, want daarin werd gevraagd om een separate strafbaarstelling van de overtreding van het verbod. Ik denk dat het wetsvoorstel dat er nu ligt, effectiever is dan de maatregelen die in de motie van het toenmalige kabinet zijn gevraagd. Overigens wijs ik erop dat het kabinet verder is gegaan met dit wetsvoorstel dat al door het vorige kabinet in procedure is gebracht.

De heerRecourt (PvdA):

Concluderend: hiermee is uitvoering gegeven aan de motie, want het is effectiever en wellicht zelfs verstrekkender dan de motie?

StaatssecretarisTeeven:

Niet verstrekkender, maar wel effectiever. Ik kijk ook naar de kosten. Als je overtreding van het verbod op zich strafbaar stelt, moet er opgespoord worden, moet er een dossier komen en moet er een terechtzitting komen. Daarmee kom je niet op het snel effectueren van de vervangende hechtenis, waar het allemaal om draait. Zo zie je maar weer dat zaken soms toch effectiever blijken te kunnen als je ze op een andere manier regelt.

Voorzitter. De heer Dibi heeft gesteld dat nieuwe verboden de noodzaak maskeren om te investeren in de handhaving. Ik wijs hem op de memorie van toelichting. Het wetsvoorstel is door de Raad voor de Rechtspraak, door het Korpsbeheerdersberaad en door het College van procureurs-generaal, kortom, in brede zin positief ontvangen. Het wordt ervaren als een nuttige aanvulling op de handhaving die er niet is. Ik denk dat de heer Dibi daar een beetje aan voorbijgaat. Dit betekent voor de politie: als je ze ziet, kun je ze vastpakken en ervoor zorgen dat er daadwerkelijk een directe sanctie volgt. Dat is heel effectief. De politie zal hier heel blij mee zijn. Iemand zien is hierdoor ook iemand hebben en meteen kunnen sanctioneren. Dat is het grote voordeel van dit voorstel.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik kan eerlijk gezegd weinig chocola maken van de reden dat dit voorstel er is. Het wordt steeds gepresenteerd alsof het over overlastgevende jongeren gaat, maar in de Kamer gaat het weer over huiselijk geweld en ontuchtzaken. Het is heel troebel wat de doelgroep is. Welk probleem lossen we precies op met dit wetsvoorstel? Kan de staatssecretaris dat nog eens helder maken?

Daarnaast shopt de staatssecretaris nogal selectief in alle positieve partners in het veld. Zij stellen namelijk allemaal de vraag: hebben we dit eigenlijk wel nodig? Hebben we niet allang genoeg instrumenten waarmee we deze problemen kunnen aanpakken?

StaatssecretarisTeeven:

Ik ga niet opnieuw uitleggen waarom de gereedschapskist niet compleet is; ik ben er nu zo'n beetje een uur mee bezig. Wat niet concreet geregeld is, is dat een zaak op zitting staat en dat er geen voorwaardelijke straf en geen bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Dat is niet effectief, omdat bijvoorbeeld gedragsbeïnvloeding al is geprobeerd, maar niet tot ander gedrag bij de veroordeelde heeft geleid. Of er is sprake van een situatie waarin je een contactverbod wilt hebben, omdat de gevaarzetting, de hinder voor een concreet slachtoffer direct moet worden verminderd. Dat is inderdaad iets anders dan overlast; dat kan ik niet ontkennen. Dit wetsvoorstel regelt dat er een stok achter de deur is, als de straf niet lang duurt of al is uitgezeten en er toch indicaties zijn of de angst bestaat dat iemand opnieuw hinder of overlast gaat veroorzaken of weer gaat intimideren. Als dat gedurende een bepaalde periode na een veroordeling plaatsvindt, kunnen wij iemand direct van straat halen: voor het overtreden van die maatregel ga je eventjes uit de roulatie. Dat voegt dit wetsvoorstel toe. Het is er nu niet en het kan straks wel.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik wil ook niet in herhaling vallen, maar ik begrijp nog steeds niet wat er nu niet is en wat er dan wel is, behalve dat je iemand nu niet zomaar een verbod kunt opleggen om ergens te komen als nog niet duidelijk vaststaat dat hij een wet heeft overtreden. De staatssecretaris zegt de ene keer dat het om first offenders gaat: mensen die voor het eerst ergens worden aangetroffen, kun je een gebiedsverbod opleggen. De andere keer gaat het om een groep die heel vaak in de fout is gegaan en waar wij eigenlijk niks mee kunnen. Voor mij is belangrijk dat de doelgroep heel specifiek is omschreven, als wij zo'n ingrijpend wetsvoorstel aannemen. Zijn dat de overlastgevende pubers die een wijk teisteren, zijn dat daders van ernstige ontucht of is het alles door elkaar?

StaatssecretarisTeeven:

Misschien is dat het verschil in benadering tussen het kabinet en de fractie van de heer Dibi. Het kabinet bekijkt wie slachtoffers zijn in de samenleving. Is dat een wijk, zijn dat ondernemers, zijn dat slachtoffers van een bepaald delict? Hoe kunnen wij die slachtoffers, bijvoorbeeld die ondernemers, effectiever beschermen? Dan kunnen meerdere mensen onder de doelgroep vallen. Het kan om hinder en overlast gaan, maar het kan ook om ernstigere strafbare feiten gaan; de heer Recourt vroeg dat terecht. Dan moet er een afweging plaatsvinden: halen wij iemand meteen van straat als hij zich niet houdt aan de maatregel die is opgelegd? Dat wegen wij af tegen de hinder en overlast voor de slachtoffers. Door de waarborgen die wij nu hebben geregeld, doordat in eerste instantie de rechter-commissaris als uitvoerende rechter ernaar kijkt en wij zelfs een beroepsmogelijkheid hebben geschapen op de rechter die het oorspronkelijke vonnis heeft opgelegd, voldoen wij volledig aan datgene wat je in een fatsoenlijke rechtsstaat mag verwachten. Wat dit kabinet betreft, houd je in een fatsoenlijke rechtsstaat niet alleen rekening met verdachten en veroordeelden, maar houd je zeer zeker en prioritair rekening met slachtoffers en de samenleving als totaal.

Devoorzitter:

Ik ga wel heel veel dingen horen die ik al vaker heb gehoord, maar de heer Dibi probeert het nog een keer.

De heerDibi (GroenLinks):

Ik ben bang dat ik nog een keer in herhaling ga vallen. De staatssecretaris en dit kabinet zijn te prijzen voor hun aandacht voor de slachtoffers. Ik denk – dat is het verschil tussen GroenLinks en het kabinet – dat wij de slachtoffers echt dienstbaar zijn met voldoende blauw op straat dat corrigeert als zij het slachtoffer worden van een delict en niet met symbolische wetgeving waarvan het kabinet niet eens kan uitleggen waarvoor die precies bedoeld is en op wie die precies van toepassing is.

Devoorzitter:

Ik heb geen vraag gehoord.

De heerÇörüz (CDA):

Laat ik het maar even concreet maken, om niet in licht of zwaar te vervallen, met de zaak van de pedoseksueel in Eindhoven: verdenking, schorsing en de zitting in eerste aanleg. Dan kan de rechter toch zo'n gebiedsverbod voor twee jaar opleggen? Of zie ik dat verkeerd? Helpt u daarmee, wat ik denk, ook de burgemeester?

StaatssecretarisTeeven:

Dat zou in zo'n concrete situatie kunnen. Het zou ook kunnen – ik verwijs naar het wetsvoorstel dat wij onlangs hier hebben behandeld – dat de rechter dan zegt: luister, je hebt je tijd uitgezeten, maar wij willen dat er bij jou sprake is van gedragsbeïnvloeding; wij denken dat de oplossing niet alleen maar zit in de vrijheidsbeperkende maatregel, maar dat in jouw concrete geval de oplossing meer zit in een gedragsbeïnvloedende maatregel. Ik zou mij ook kunnen voorstellen dat in zo'n geval bijvoorbeeld een bijzondere voorwaarde met een voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee of drie jaar wordt opgelegd. Daarom hebben wij bij dat voorstel gezegd dat het ook direct uitvoerbaar moet zijn. Wij hebben straks twee maatregelen naast elkaar: die gedragsbeïnvloeding direct uitvoerbaar en die vrijheidsbeperking direct uitvoerbaar. De rechter zal in de individuele situatie kijken naar de omstandigheden van het geval en zal daarop concrete actie moeten nemen.

De heerÇörüz (CDA):

Ik beperk mij nog even tot het concrete voorbeeld van de pedofiel in Eindhoven. Er kan dus gekozen worden voor de gedragsbeïnvloedende maatregel plus een gebiedsverbod. Er wordt dus gewerkt aan de persoon van de verdachte, die daarnaast maximaal twee jaar geen contact mag opnemen, dan wel er niet in de buurt mag komen.

StaatssecretarisTeeven:

Dat gebiedsverbod kan nu ook als onderdeel van die voorwaardelijke straf en als onderdeel van die bijzondere voorwaarden. Een interventie op het gedrag en een gebiedsverbod kunnen allemaal binnen het pakket van de voorwaardelijke maatregel. Als gedragsbeïnvloeding al tot in het oneindige geprobeerd is en helemaal niks meer lijkt te zijn, kun je iemand verplichten om zich niet langer te begeven in de omgeving van het slachtoffer. Als hij dat dan niet opvolgt, halen wij hem direct van straat. Dat is de essentie van dit verhaal.

De heer Dibi heeft gevraagd of de overlastgever die een gebiedsverbod krijgt opgelegd, in een ander gebied hetzelfde gedrag niet kan voortzetten. De vrijheidsbeperkende maatregel draagt eraan bij dat de overlastveroorzaker uit zijn vertrouwde omgeving wordt geweerd en de overlast ter plaatse wordt beperkt. Het primaire doel van de maatregel (bescherming van het slachtoffer, een bepaalde locatie of een bepaald evenement) wordt hiermee gerealiseerd. Het is ongewenst dat het opleggen van gebiedsverboden enkel leidt tot verplaatsing van problemen. Die verplaatsingseffecten kunnen niet volledig worden uitgesloten. Een aanzienlijke hoeveelheid studies toont aan dat er vaak geen verplaatsingseffecten zijn. Als die er toch zijn, zijn ze vaak van geringe omvang en wegen ze niet op tegen de baten die voortkomen uit de gelegenheidsbeperking van de veroordeelde in het concrete geval.

Mevrouw Berndsen heeft gevraagd hoe de dadelijke uitvoerbaarheid en de vervangende hechtenis die volgt op het niet naleven van de maatregel, zich verhouden tot de onschuldpresumptie. Ik ben daar uitgebreid op ingegaan. Ik heb aangegeven dat de rechter op grond van artikel 5 EVRM in twee instanties wordt ingeschakeld om te toetsen. In tweede instantie, in hoger beroep, is het de rechter die het vonnis in eerste aanleg heeft opgelegd. Er wordt dus voldoende rekening gehouden met die onschuldpresumptie.

Is het niet voldoende als de burgemeester optreedt, vroeg mevrouw Berndsen. Nee, ik denk dat dat niet voldoende is. De burgemeester treedt alleen op ter handhaving van de openbare orde. De rechter oordeelt over de strafbare feiten die de officier vervolgt. De rechter dient ook in dat concrete geval te beschikken over een passende sanctie. Bij de handhaving van de openbare orde treedt de burgemeester op. De officier van justitie vervolgt strafbare feiten. Die scheiding moet je duidelijk maken.

Dit voorstel leidt niet tot meer vervolgen en meer veroordelen, maar wel tot een betere oplegging van passende sancties en tot een beveiliging van de samenleving en individuele slachtoffers. Dat is de meerwaarde van dit tot nu toe ontbrekende instrument.

De heer Çörüz vroeg of een maatregel kan worden opgelegd naast een geldboete of een taakstraf. Ja, natuurlijk kan naast een taakstraf en naast de maatregel een geldboete worden opgelegd, maar die is natuurlijk wel een straf, dus dat gebeurt door de rechter die oordeelt over de feiten. Het kan een combinatie zijn van hoofdstraffen naast elkaar, plus een maatregel. Dat sluit de wet niet uit.

De heerÇörüz (CDA):

De rechter-commissaris kan vervangende hechtenis opleggen. Kan daarnaast ook een geldboete worden opgelegd?

StaatssecretarisTeeven:

Nee, dat kan niet. Waar ik op zie, is dat de hoofdstraffen in de hoofdzaak plus die maatregel naast elkaar kunnen worden opgelegd. Als die maatregel eenmaal is opgelegd, is het de bedoeling dat er niet opnieuw een straf wordt toegevoegd, maar dat er dan iets in de plaats van de opgelegde maatregel komt. Dat is de vervangende hechtenis en daar blijft het dan ook bij.

De heer Çörüz heeft verder gevraagd wat de stand van zaken is met de strafdienstplicht. Over de kabinetsplannen met betrekking tot die strafdienstplicht en het adolescentenstrafrecht wordt de Kamer op zeer korte termijn ingelicht. Het is een zeer ingrijpende uitwerking van het regeer- en gedoogakkoord, want alles moet daarin worden meegenomen. Ik denk dat de informatie rond het meireces naar de Kamer kan worden gezonden.

Wat is de stand van zaken rond de implementatie van de OM-afdoening, zo vroeg de heer Çörüz. In 2008 is die gedeeltelijk in werking getreden. Sindsdien wordt die stapsgewijs ingevoerd. Sinds maart dit jaar worden vrijwel alle standaardzaken met een strafbeschikking afgedaan. Komend jaar, 2011–2012, zal de officier van justitie de strafbeschikking ook gaan toepassen bij niet-standaardzaken. De transactie van vroeger, de voorganger van de strafbeschikking, is steeds meer een uitzondering aan het worden.

De heer Çörüz heeft gevraagd waarom de veroordeelde als hij bezwaar heeft tegen de vervangende hechtenis, bij de rechter-commissaris komt. In de schriftelijke gedachtewisseling is dat uitgebreid aan de orde geweest. Ik denk dat de rechter-commissaris een heel belangrijke rol heeft bij het snel op zitting zetten, dus zorgen dat zaken snel gebeuren. Hij is daar goed voor geoccupeerd, veel meer dan de zittingsrechter, die weer met betekening en met oproepingstermijnen en dergelijke te maken heeft. Het bevordert dus echt de snelheid. De rechter-commissaris treedt overigens niet alleen voorafgaand aan de zitting op. Hij heeft ook een rol als het gaat om bijvoorbeeld de directe tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen, de vrijheidsbeneming.

Zal de rechter-commissaris niet te mild zijn? Ik heb al gezegd dat in de praktijk blijkt dat de rechter-commissaris weinig afwijkt. Als er echt sprake is van een zaak waarbij het Openbaar Ministerie van mening is dat vervangende hechtenis het enige middel zou zijn, aangezien alle andere middelen al zijn geprobeerd, zoals gedragsbeïnvloedende maatregelen, geeft de nota van wijziging het OM de mogelijkheid om te zeggen dat het een goede zaak zou zijn om in hoger beroep te gaan. Ik denk ook, kijkend naar de evaluatietermijn waar de heer Van Raak om heeft gevraagd, dat het goed is dat wij in de jurisprudentie hier snel duidelijkheid over krijgen. Het zou zeker in het begin, bij de invoering van deze maatregel, goed zijn als het OM in een situatie waarin de rechter-commissaris mogelijk de vordering van het OM niet zal volgen – de heer Brinkman is daar bang voor – snel duidelijkheid krijgt over de overwegingen van de rechter om dat niet te doen.

De heerRecourt (PvdA):

Ik neem aan dat de afweging van de rechter-commissaris louter is of de voorwaarden zijn overtreden. De heer Çörüz zei al: de zittingsrechter kent het dossier. Ik neem aan dat dat niet relevant is. Het gaat toch gewoon om de kale vaststelling en dan kijken welke gevolgen dat kan hebben.

StaatssecretarisTeeven:

De rechter-commissaris toetst op de maatregel die is opgelegd. Dat kan een gebiedscontactverbod of een meldplicht zijn. Is dat gebeurd of is dat niet gebeurd? Dat kan een simpel dossier zijn. Dat kan een constatering zijn dat iemand voor een supermarkt staat, waar een videobeeld van is, die daar niet had mogen zijn. De politie constateert dat dan. Dat is dan een reden voor die vervangende hechtenis.

De heerÇörüz (CDA):

Dit luistert nauw. Dit is een punt waar zowel de Orde van Advocaten als de Raad voor de Rechtspraak als de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak kritische opmerkingen over hebben gemaakt. Dat is volgens mij toch wel van belang. Het is niet even een louter afvinken. Ik zie het als volgt. Maar als ik het verkeerd zie, hoor ik dat graag van de staatssecretaris. Iemand krijgt een gebiedsverbod, maar houdt zich daar niet aan. Op de een of andere manier wordt dat ontdekt en de officier vordert bij de rechter-commissaris de onderliggende hechtenis. Nu zit die rechter-commissaris in beslotenheid en hoort die verdachte aan. Hij kan dan denken: hij heeft een goed verhaal waarom hij daar toch is gekomen. Dan krijgt hij dus niet de onderliggende hechtenis opgelegd. Zo loopt die man buiten en het slachtoffer denkt: wat is hier gebeurd? Noch slachtoffer, noch publiek, noch pers kan dus controleren en de overwegingen toetsen die in het hoofd van de RC een rol hebben gespeeld. Mijn punt is de openbaarheid: waarom kunnen we het niet zo organiseren dat de pet van de RC wordt omgezet naar de pet van de politierechter? Dan schuift hij misschien even een kamer op. Hij kan dan in de openbaarheid zeggen: beste meneer, u hebt een overtreding gemaakt, ik leg dit u op. Dan is dit voor eenieder bekend. Is dit niet zuiverder?

StaatssecretarisTeeven:

Het bezwaar dat de heer Çörüz ziet, nemen we niet weg met een inhoudelijke behandeling; dit staat nog los van een aantal andere bezwaren. In nagenoeg alle gevallen zal de rechter, van wie de heer Çörüz vindt dat die een andere pet op moet zetten, niet de rechter zijn die oorspronkelijk ooit de maatregel heeft uitgesproken. De rechter die dan in de openbaarheid daarover oordeelt, zal inhoudelijk dus geen andere toets verrichten dan de heer Recourt net al aan de orde stelde. Het gaat om de overtreding van de maatregel. Of het nou de rechter-commissaris is in de beslotenheid of de beroepsrechter in de openbaarheid, hij zal moeten bekijken of de maatregel is overtreden. Heel bijzondere disculpatiegronden die een veroordeelde aanvoert voor de vraag waarom hij toch in dat gebied is geweest, kunnen daarvan onderdeel zijn. Ik zou mij bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat iemand een gebiedsverbod en een meldplicht bij de politie heeft en dat hij de politie niet heeft gemeld dat hij naar een familielid gaat dat op sterven ligt en in dat gebied woont. Als de veroordeelde tegen de rechter-commissaris zegt dat hij nooit die bedoeling heeft gehad en nooit in dat gebied is geweest en dat hij daar nu één keer is geweest door een heel bijzondere omstandigheid, namelijk een sterfgeval in de familie, is het aan het Openbaar Ministerie.

De zorg van de heer Çörüz is iets anders, namelijk hoe het slachtoffer, die de betrokkene bijvoorbeeld heeft zien fietsen in dat gebied, op de hoogte wordt gesteld. Die informatievoorziening is heel belangrijk. Dat was al zo bij het voldoen aan bijzondere voorwaarden door daders met voorwaardelijke straffen: daar hebben we ook het traject naar slachtofferhulp en naar de informatievoorziening aan het slachtoffer opgezet. Zeker na een melding van een slachtoffer of van een ondernemer is heel belangrijk dat heel concreet teruggekoppeld wordt waarom een overtreden maatregel niet wordt gevolgd door een vrijheidsbeneming. Als je dat niet doet – de verwachting is dat daar maar weinig zal worden afgeweken, maar er zijn situaties denkbaar waarin je afwijkt van de vordering van het Openbaar Ministerie – moet je dat wel communiceren naar de betreffende melders. Ik denk dat dit heel verstandig is, of dit nou een slachtoffer is of zelfs een ondernemer die overlast ondervindt. Anders wordt dit een wat open maatregel.

Ik denk echter niet dat de openbaarheid een oplossing is. Juist omdat het gaat om een vrijheidsbeperkende maatregel, wijs ik de heer Çörüz erop dat we dan ingevolge artikel 5 ook nog met de termijn te maken hebben van drie dagen en vijftien uur om de zaak voor een onafhankelijke rechter te hebben. Dat betekent dat er bepaalde voorgeleidingstermijnen gelden. De heer Çörüz zal het met mij eens zijn dat het makkelijker is om zo'n zaak aan te brengen bij de rechter-commissaris dan op een zitting, met dagvaardingstermijnen. Dit is geen snelrechtzitting of zo. Als er dan betekeningsproblemen zijn, komt een zaak niet op tijd bij een rechter en gaat de hele vrijheidsbeperkende maatregel om die reden de mist in. Ik zou dus toch nadrukkelijk willen pleiten voor de snelheid van het kabinet van de rechter-commissaris, zodat het ingevolge artikel 5 van het EVRM binnen drie dagen en vijftien uur ter toetsing bij een rechter kan zijn. Dat is ook mijn argumentatie.

Devoorzitter:

Ik wil graag ook de tweede termijn voor de dinerpauze doen. Ik hoop dus dat de staatssecretaris in afrondende sferen komt.

StaatssecretarisTeeven:

Ik ben bij de allerlaatste vraag van de heer Brinkman. Een aantal van zijn vragen heb ik al beantwoord. Hij vroeg of de maatregel met betrekking tot de enkelband wordt gehandhaafd. Hopelijk heb ik hem ervan overtuigd dat dit in de reguliere "going concern" zit. Ik denk ook dat ik duidelijk heb gemaakt dat deze maatregel een ontbrekend stukje is in de gereedschapskist om slachtoffers in bescherming te nemen, waar het gedoogakkoord voor staat en wat nu nog ontbreekt.

Devoorzitter:

Mevrouw Berndsen heeft nog één kleine, korte vraag.

MevrouwBerndsen (D66):

Ik heb geen antwoord gekregen op een vraag, die ik dus nogmaals aan de staatssecretaris wil voorleggen. Die vraag gaat over de verklaring omtrent het gedrag. Wat betekent bijvoorbeeld het opleggen van een gebiedsverbod voor het niet krijgen van een verklaring omtrent het gedrag? In de voorbeelden, althans in de memorie van toelichting, gaat het vaak om overlast gevende jongeren. Als een dergelijke maatregel betekent dat een jongere geen stageplek kan krijgen doordat hij geen verklaring omtrent het gedrag kan krijgen omdat hij in het Justitieel Documentatie Register voorkomt, dan dwing je zo'n jongere haast om het criminele pad op te gaan. Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegen aan?

StaatssecretarisTeeven:

Ik moet constateren dat al een veroordeling is uitgesproken als de maatregel wordt opgelegd, dus dat in het Justitieel Documentatie Register al bekend is dat iemand is veroordeeld voor een bepaald strafbaar feit, al dan niet onherroepelijk. Dat laatste is nog even een vraag. Daar komt die maatregel bij. Dat een jongere zich niet houdt aan een maatregel die door een rechter is opgelegd, is een omstandigheid die kan worden meegewogen bij het al dan niet verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag.

MevrouwBerndsen (D66):

Dan constateer ik dat een relatief klein vergrijp kan leiden tot het niet verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag. Dat helpt die jongere niet om op het juiste pad te komen. Wij hebben laatst in de Kamer geconstateerd dat het verkrijgen van stageplekken al buitengewoon lastig is. De Halt-delicten vallen er bijvoorbeeld niet onder. Dan gaat dit toch wel heel erg ver.

StaatssecretarisTeeven:

Ik denk dat het niet waar is dat het verkrijgen van stageplekken buitengewoon lastig is. Het was een druppel op de gloeiende plaat, maar daarover voer ik met de Kamer nog een spoeddebat. Dus daarop zal ik nu niet ingaan. Het aantal gevallen dat aan de orde is gesteld in een actualiteitenrubriek bedroeg 0,4%. Al die andere 99,6% krijgt wel een verklaring omtrent het gedrag. Daarover komen wij nog te spreken. Jongeren moeten wel gewaarschuwd zijn nadat zij al zijn veroordeeld en een maatregel opgelegd hebben gekregen. Een gewaarschuwd mens telt voor twee. Als je dan voor de derde keer in de fout gaat, moet je weten dat het consequenties kan hebben.

Devoorzitter:

Helder. Dit was de eerste termijn. Ik begrijp dat de Kamer de behoefte heeft aan een korte tweede termijn.

De heerVan Raak (SP):

Voorzitter. Heeft een rechter genoeg in zijn gereedschapskist? Ik denk dat die gereedschapskist redelijk vol zit, maar dat deze maatregel, een gebiedsverbod, daar toch bij hoort. Er is gesproken over een hamer en over een schroevendraaier. Ik denk meer aan een decoupeerzaag, waarmee de rechter maatwerk kan leveren.

Ik ben blij met de evaluatie. Er zal ook worden bekeken of deze maatregel, dit gebiedsverbod, leidt tot inzet van extra agenten en hoeveel extra agenten worden ingezet. De minister zegt dat het er misschien wel minder zijn omdat de politie effectiever kan optreden. Ik denk dat het er meer zullen zijn. Wij zullen dat zien. Ik ben heel blij met de evaluatie na drie jaar, zeker omdat die niet zal zorgen voor meer werk bij de politie.

Ik constateer dat de staatssecretaris dit voorstel ziet als onderdeel van het gedoogakkoord. Ik stel voorlopig vast dat de PVV-fractie dit niet zo ziet. Ik wil natuurlijk niet stoken in een goed huwelijk, maar als de regering zegt dat dit onderdeel is van het gedoogakkoord en de PVV-fractie zegt dat dit niet het geval is, dan ben ik benieuwd naar de uitkomst. Misschien moeten de heren maar in politieke therapie.

De heerRecourt (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Hij heeft, wat mijn fractie betreft, de puntjes op de i gezet en nogmaals benadrukt dat de winst van dit wetsvoorstel zit in een extra tool, een extra gereedschap, voor de rechter om recht op maat te leveren en vooral om slachtoffers beter te beschermen. Dat is winst. Winst is dat de maatregel direct kan worden uitgevoerd. Ik maak mij daarover minder zorgen dan andere fracties. Ook als iemand door de rechter een gevangenisstraf krijgt opgelegd, laten wij hem niet vrij als hij hoger beroep aantekent. Dat is redelijk standaard. De rechter in eerste aanleg heeft een kritische blik. Als die vindt dat een verdachte schuldig is, kunnen wij dat risico nemen. Het gaat wel eens mis. Dat is heel vervelend, maar gelukkig heeft de staatssecretaris ook goed beantwoord hoe het zit met de schadevergoeding.

Ik dank hem dus. Ik ben enigszins gerustgesteld dat het zwaarwegende instrument van de vrijheidsbeperkende maatregel proportioneel wordt ingezet. Ik zal het wetsvoorstel dan ook steunen en dit voorstellen aan mijn fractie.

De heerDibi (GroenLinks):

Voorzitter. De GroenLinks-fractie wil dit kabinet graag steunen bij het vergroten van de veiligheid. Ik heb niet de indruk dat dit wetsvoorstel de veiligheid zal vergroten. Net als de Nederlandse Orde van Advocaten en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak vraag ik mij af wat er nu precies tekortschiet in de praktijk en waarom dit nou zo nodig in die gereedschapskist moet worden geplaatst.

Het is mij onduidelijk om welke groep delictplegers het gaat. Aan de ene kant gaat het om lichte delicten en overlastgevende jongeren. Dat heb ik ook van minister Opstelten de afgelopen maanden gehoord in zijn verdediging van dit wetsvoorstel. Aan de andere kant komen, als er hier in de Kamer wordt doorgevraagd, zaken als ontucht en huiselijk geweld naar boven. Volgens mij kunnen wij op al die terreinen allang alles. Laat agenten gewoon hun werk doen en zorg ervoor dat zij voldoende collega's hebben om dit soort dingen op te pakken. Val ze vanuit Den Haag niet lastig met allerlei extra taken waarop ze eigenlijk niet zitten te wachten.

Ik sluit mij aan bij mevrouw Berndsen van D66 én de heer Brinkman van de PVV: wat is de meerwaarde precies? Misschien kan de staatssecretaris dat nog een keer kort zeggen.

De verklaring omtrent gedrag vind ik een belangrijk punt. Het mag niet zo zijn dat een jongere die een licht delict pleegt, vervolgens niet meer aan een verklaring omtrent het gedrag kan komen, waardoor hij geen baan of stageplek meer kan vinden. Zo ketenen wij iemand vast aan het criminele circuit; dat lijkt mij niet de bedoeling.

Ik zal het debat over dit wetsvoorstel nog een keer aangaan in mijn fractie, zeker als de staatssecretaris in zijn tweede termijn nog eens precies uitlegt om welke groep het gaat en wat er tekortschiet. Ik neig er nu naar om de fractie te adviseren om tegen te stemmen.

MevrouwBerndsen (D66):

Voorzitter. Ook ik constateer dat dit wetsvoorstel een zwaar instrument is, dat ook voor relatief lichte delicten kan worden ingezet. Met grote gevolgen voor jongeren die de fout zijn ingegaan, en natuurlijk moeten boeten voor hun daden maar ook een kans moeten krijgen om in de maatschappij hun plek te vinden.

D66 vond de gereedschapskist eigenlijk al vol genoeg. Ook ik zal dit nog bespreken met mijn fractie, maar ook ik neig ertoe om mijn fractie te adviseren om tegen het wetsvoorstel te stemmen.

Ik heb een motie over een punt waarop de staatssecretaris eigenlijk nog niet is ingegaan. De Raad van State heeft geadviseerd om het in breder verband nog eens te hebben over de interne samenhang van bestaande en voorgestelde sanctiemodaliteiten. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de sanctiemogelijkheden in het strafrecht wil uitbreiden met vrijheidsbeperkende maatregelen, namelijk het gebiedsverbod, contactverbod en de meldplicht;

overwegende dat de er thans dertien strafrechtelijke vrijheidsbeperkende interventies bestaan die de rechter ter beschikking staan voor het sanctioneren van een strafbaar feit;

overwegende dat een visie op de interne samenhang van bestaande en voorgestelde sanctiemodaliteiten wenselijk is voor het beoordelen van de noodzaak tot toevoeging van een modaliteit;

verzoekt de regering, met een brede visie op de interne samenhang van bestaande en voorgestelde sanctiemodaliteiten te komen en daarbij toe te lichten hoe het voorstel van een vrijheidsbeperkende maatregel zoals verwoord in het onderhavige wetsvoorstel past binnen de modaliteiten die reeds bestaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Berndsen en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (32551).

De heerÇörüz (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie ziet echt de toegevoegde waarde van dit wetsvoorstel. De staatssecretaris heeft ons kunnen overtuigen van het nut en de noodzaak ervan, ook in vergelijking met andere bestuursrechtelijke dan wel strafrechtelijke maatregelen die er al zijn. Het is goed dat hij met een tweede nota van wijziging is gekomen.

Er is één punt waar ik nog steeds een beetje mee zit, een punt waar al afdoende over is gesproken. Ik zal dat kritisch volgen. Wat mij een beetje triggerde, is dat de staatssecretaris op een gegeven moment zei dat dit voorstel lijkt op de mogelijkheid die er thans is om bijzondere voorwaarden te stellen bij een voorwaardelijke straf. Ik heb gekeken naar het kader daarvan. Als iemand die bijzondere voorwaarden overtreedt, kan bij dezelfde rechter beroep worden aangetekend. Ik wil de argumentatie van de staatssecretaris met een positieve grondhouding volgen. Door de rechter-commissaris ertussen te fietsen, ontstaat echter een extra schijf. Waarom kan het niet worden gedaan zoals het nu is geregeld in artikel 361a en 362?

Ik ben blij met de toezegging van een evaluatie na drie jaar. Dit blijft echter toch een punt van zorg. Ik ben het volledig eens met de staatssecretaris dat wij dit snel moeten regelen. De vraag is echter of er een nieuwe schijf tussen moet worden geschoven met een rechter-commissaris voor wie het dossier nog helemaal nieuw is. Waarom zou het niet kunnen worden gedaan naar analogie van hoe het nu is geregeld? Zou dat niet zuiverder zijn?

Dit is voor ons echter geen beletsel om dit wetsvoorstel te steunen, absoluut niet. Ik wens de staatssecretaris heel veel sterkte hiermee. Ik denk met name aan alle ondernemers, burgers en ook burgemeesters die vaak met de handen in het haar zitten. Voor hen kan dit een goed middel zijn. Op het genoemde punt zal mijn fractie echter – ik denk dat dit ook mijn taak is als volksvertegenwoordiger – het kabinet kritisch volgen.

De heerVan der Steur (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie stelt vast dat dit een wetsvoorstel is waarbij het kabinet wederom een heel zorgvuldige afweging maakt van de belangen van slachtoffers aan de ene kant en van de rechten van verdachten en daders aan de andere kant. Zij kan zich vinden in de keuze die het kabinet maakt, een keuze die vastligt in het regeerakkoord. Ik herhaal voor de goede orde ook nog maar even dat het ook in het gedoogakkoord over het algemeen op warme instemming kan rekenen.

De afweging die wordt gemaakt, zit met name in de onmiddellijke uitvoerbaarheid. Ook de VVD-fractie ziet daar grote voordelen in. Overlast kan worden beperkt. Als je mensen van de straat wilt halen om slachtoffers concreet bij te staan, is dit een goed middel. Als je het gedrag van daders wilt veranderen, moet je kijken naar de voorwaardelijke invrijheidsstelling, reclassering en alle andere instrumenten die wij hebben. De VVD-fractie is ervan overtuigd dat de politie, zoals de staatssecretaris en ik in de eerste termijn al hebben aangegeven, heel blij zal zijn met dit instrument omdat het haar werk makkelijker maakt. Het is werk dat, zoals de staatssecretaris terecht zei, ook nu al wordt gedaan.

De VVD-fractie is erg blij met de toegezegde evaluatie over drie jaar, de beperkte evaluatie van dit instrument. Ik zal dit wetsvoorstel met een positief advies aan mijn fractie voorleggen.

Ik wil één opmerking maken over de ingediende motie. Ik zou de indieners daarvan willen adviseren om nog even naar de tekst ervan te kijken. Ik heb begrepen dat mevrouw Berndsen voornemens is om tegen het wetsvoorstel te stemmen. Dan kan het niet zo zijn dat zij in een motie oproept de werking van dit wetsvoorstel in een onderzoek te betrekken. Dat is volgens mij een lastige klus.

Devoorzitter:

Dat is aan de indiener van de motie.

MevrouwBerndsen (D66):

Dit vind ik een wonderlijke redenering. Uiteindelijk weeg ik de kans dat het wetsvoorstel wordt aangenomen. De motie wordt overigens in stemming gebracht nadat het wetsvoorstel in stemming is gebracht. Mocht het wetsvoorstel het niet halen, kan ik de motie altijd nog intrekken of aanhouden.

Devoorzitter:

Volgens mij is daar niets tegenin te brengen.

Ik begrijp dat de heer Brinkman van de PVV-fractie geen behoefte heeft aan een tweede termijn. De staatssecretaris geeft aan gelijk te kunnen antwoorden. Daartoe geef ik hem het woord.

StaatssecretarisTeeven:

Voorzitter. Ik dank de meeste fracties voor hun steun om hiermee aan de gang te gaan. Ik dank de heer Van Raak voor zijn advies, maar de regering heeft geen politieke therapie nodig. De heer Recourt dank ik voor zijn woorden. Het is inderdaad een vrijheidsbeperkende maatregel, een recht op maat; zo ziet de regering het ook.

Ik zal nog een poging wagen om de heer Dibi en zijn fractie te overreden tot steun aan dit wetsvoorstel. Stel dat je gedragsbeïnvloeding beoogt maar dat dit geen zin blijkt te hebben. Of stel dat gedragsbeïnvloeding als voorwaardelijke straf met een bijzondere voorwaarde niet in de rede ligt omdat de feiten zo gering zijn dat daarvoor in een normale strafmodaliteit niet wordt gekozen, maar dat er wel sprake is van hinder en overlast. In uitzonderingsgevallen kan dat overigens ook voor zwaardere strafbare feiten gelden; daarom heb ik ook andere voorbeelden genoemd dan de voorbeelden die in het verslag aan de orde zijn geweest. Stel dat zoiets van toepassing is, dan zie je dat dit stukje ontbreekt in het lik-op-stukbeleid dat het kabinet en ook de fractie van GroenLinks voorstaan.

Dan kom ik bij de vog en de opmerkingen van mevrouw Berndsen daarover. Over die vog komen wij overigens nog te spreken, dus in het debat daarover kunnen wij daar nog uitgebreid op ingaan; dan weten wij ook hoe de Kamer heeft gestemd over dit wetsvoorstel. Als een jongere is veroordeeld voor een strafbaar feit en daarnaast deze maatregel opgelegd heeft gekregen nadat deze kracht van wet heeft gekregen, kun je moeilijk zeggen: als iemand een rechterlijk vonnis negeert, hoeft dat geen consequenties voor hem te hebben. Hierbij is niet sprake van het crimineel vastketenen van een jongere in het circuit, zoals de heer Dibi het formuleerde, maar wel van een jongere die rechterlijke vonnissen aan zijn laars lapt. De houding dat dit geen consequenties heeft, moeten regering en Kamer ten opzichte van wetsovertreders niet uitstralen.

De heerDibi (GroenLinks):

Nee, absoluut niet. Het hangt ook af van het delict. Mijn probleem is dat onduidelijk is of het hierbij alleen om lichte delicten gaat of ook om zwaardere delicten à la ontucht. Natuurlijk moet iemand die zwaardere delicten heeft gepleegd geen verklaring omtrent het gedrag krijgen. Als het echter om blowende pubers gaat, is het te vergaand om na het opleggen van zo'n gebiedsverbod nooit meer een verklaring omtrent het gedrag af te kunnen geven.

StaatssecretarisTeeven:

Het lijkt mij goed om even te bezien hoe de Tweede Kamer stemt over dit wetsvoorstel. Wij gaan nog uitgebreider in debat over de vog. Het is goed om dit punt vast te houden. Ik ben het wel met de heer Dibi eens dat jongeren belemmerd worden. Als die vog niet wordt afgegeven, wordt het aanzienlijk moeilijker voor hen. Daarover zijn wij het eens.

Mevrouw Berndsen vindt vrijheidsbeperking een zwaar instrument. Natuurlijk: dat is altijd een zwaar instrument. Ik ben blij dat ook zij het nog gaat bespreken in haar fractie. Ik had, zeker gezien de schriftelijke wisseling, de indruk dat de D66-fractie op voorhand niet onwelwillend stond tegenover dit wetsvoorstel. Wat de door mevrouw Berndsen ingediende motie op stuk nr. 8 betreft: in de memorie van toelichting is die samenhang uitvoerig beschreven. Ik verwijs naar de pagina's 18 tot en met 22. Ook in de nota naar aanleiding van het verslag hebben wij de samenhang met de dertien andere vrijheidsbeperkende maatregelen beschreven op de pagina's 24 tot en met 27. Ook ben ik vandaag ingegaan op zowel de samenloop met de bestuursrechtelijke handhaving als de samenloop met de voorwaardelijke strafoplegging. Ik ontraad daarom de motie. Zij heeft echt geen toegevoegde waarde.

MevrouwBerndsen (D66):

De staatssecretaris zegt correct dat hij het heeft beschreven. Het is een opsomming van alle reeds bestaande sancties. Ik vraag juist om te bekijken hoe de samenhang daartussen is. Het zijn allemaal plakjes die op elkaar worden gelegd. Van belang is juist dat wij inzicht krijgen in wat al die plakjes eigenlijk betekenen in de uitvoering. Daar vraag ik om.

StaatssecretarisTeeven:

Wij hebben het debat daarover vandaag echt gevoerd. Zo-even heb ik in de richting van de heer Dibi ook gezegd hoe ik de samenhang zie. Ook heb ik uitgebreid betoogd hoe ik de samenhang zie met de voorwaardelijke straf, met de bijzondere voorwaarden en met de bestuursrechtelijke maatregelen, waarover de heer Brinkman sprak. Ik denk dat dit in dit debat uitgebreid aan de orde is geweest. Ik zie ook niet in hoe ik gevolg zou moeten geven aan de motie van mevrouw Berndsen en de heer Dibi. Om die reden wil ik de motie ontraden.

Ik dank de heer Çörüz en de heer Van der Steur voor hun opmerkingen en hun steun. Ik ben blij dat de heer Çörüz dit kritisch zal volgen. Ik denk echt dat de rechter-commissaris geen nieuwe schijf is. Je moet een onderscheid maken tussen enerzijds de onschuldpresumptie van artikel 6 van het EVRM en de rechter in open setting, en anderzijds het op tijd naar de rechter brengen van een persoon als het gaat om vrijheidsbeperking en het snel maatregelen kunnen nemen volgens artikel 5. Dat onderscheid moet je maken. In het laatste geval heeft de rechter-commissaris al een plaats. Hierover verschillen de heer Çörüz en ik van mening, maar wij zullen allebei bekijken hoe het uitwerkt. Ik zie dit niet als het toevoegen van een schijf, maar meer als het toevoegen van een taak voor de rechter-commissaris, die zowel voor als na de zitting al een taak heeft bij vrijheidsbeperkende maatregelen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Devoorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn deelname aan dit debat. Aanstaande dinsdag stemmen wij over het wetsvoorstel en over de motie.

De vergadering wordt van 17.44 uur tot 19.30 uur geschorst.

Naar boven