Aan de orde is het debat over het verslag van de Nationale ombudsman over 2009.

De voorzitter:

Ik heet de Nationale ombudsman, de heer Brenninkmeijer, en de andere "ombudspersonen" van harte welkom. Ik zie dat de minister intussen ook is gearriveerd.

Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Vanmorgen hadden natuurlijk niet wij hier moeten staan, maar de fractievoorzitters om de algemene beschouwingen te houden. Gisteren heeft de regering een begroting ingediend – de minister knikt instemmend; hij is er in ieder geval, welkom – met belangrijke politieke keuzes, bezuinigingen en maatregelen. De SP vindt het eigenlijk onbegrijpelijk dat wij daarover geen algemene beschouwingen houden. Het debat over het jaarverslag van de Nationale ombudsman is echter wel een interessant alternatief, omdat wij vandaag spreken over de kwaliteit van het bestuur, zelfs over behoorlijk bestuur.

De Nationale ombudsman is een geweten van de politiek en hij deelt die functie met de vicevoorzitter van de Raad van State. Beiden zijn in hun jaarverslagen de afgelopen jaren bijzonder kritisch geweest over het bestuur. Beiden doen dat vanuit een ander perspectief, vanuit het politieke systeem en vanuit de individuele burger. De heer Tjeenk Willink waarschuwt voor de logica van de markt die de politiek buitenspel zet. Ik citeer: "De verantwoordelijkheid voor het algemeen belang kan niet worden uitbesteed." Kabinetten onder leiding van PvdA'er Kok en CDA'er Balkenende hebben de publieke diensten steeds meer overgelaten aan de markt. Onderwijs en zorg, woningbouw en veiligheid, openbaar vervoer en energie. Daarmee hebben zij van de politiek een supermarkt gemaakt en van burgers consumenten. Mensen kunnen kiezen uit steeds meer energieleveranciers, maar hebben steeds minder invloed op hoe wij duurzame energie opwekken. Burgers die zeggenschap hebben over de samenleving, zijn consumenten geworden die alleen nog maar kunnen klagen.

Dat brengt mij bij de Nationale ombudsman die in zijn jaarverslag elk jaar waarschuwt voor de verharding in de omgang tussen overheid en burgers. Dit jaar spreekt de heer Brenninkmeijer over de noodzaak van de-escaleren. Zijn jaarverslag leest soms als een rapport van de Politieacademie. zo ver is het dus gekomen in de omgang tussen burgers en bestuur, dat we moeten de-escaleren. Hoe heeft het toch zo ver kunnen komen, zo vraag ik de minister.

De Nationale ombudsman noemt het voorbeeld van de politie. Agenten op straat worden door burgers bedreigd, bespuugd en beledigd. Agenten die mensen te hulp komen, wordt dat helpen soms onmogelijk gemaakt. Er lijkt sprake van een algemene woede. Het opmerkelijke is echter dat veel agenten die woede deels ook begrijpen, omdat zij als geen ander weten dat de bonnen niet worden geschreven om de veiligheid te vergroten, maar om de kas van de minister te vullen, dat aangifte doen vaak geen enkele zin heeft en dat zoveel belangrijke zaken op de plank blijven liggen. Agenten voelen die woede ook omdat het disfunctioneren van de politie hen aantast in hun beroepseer. Dat geldt ook voor medewerkers van het UWV en in de jeugdzorg. Zij weten allemaal best waarom burgers boos zijn. Leraren weten het, thuiszorgers weten het ook. Ook zij zijn namelijk burgers. Ook zij zien hoe publieke diensten zijn vermarkt, uitbesteed en kapotgemaakt. Ook hun beroepseer is aangetast. Hoe verklaart de minister deze gedeelde woede en vooral teleurstelling van burgers en dienstverleners? Hoe komt het dat wij als samenleving steeds meer geld kwijt zijn aan publieke dienstverlening waarin mensen steeds moeilijker hun werk kunnen doen? Heeft de politiek deze publieke sector in de uitverkoop gedaan?

De Nationale ombudsman laat zien dat de-escaleren helpt, bijvoorbeeld door mediation. Het is een vreselijke managementterm, maar eigenlijk betekent dit dat mensen de moeite nemen om met elkaar te praten, te proberen elkaars standpunten te begrijpen en te proberen er samen uit te komen. Ik zou bijna zeggen: een menselijke omgang met elkaar. Vaak is het nog simpeler. Even bellen bijvoorbeeld doet wonderen, net zoals begrip tonen en als je iets fout doet excuses aanbieden. Het haalt veel woede weg en het voorkomt veel teleurstelling. Dit zou het uitgangspunt moeten zijn voor elke publieke dienstverlener. Maar wie heeft hier nog tijd voor? De agent in elk geval niet. Die moet papieren invullen, verantwoording afleggen, cijfers produceren et cetera. Is de minister het met mij eens dat het wantrouwen dat publieke dienstverleners soms hebben jegens de burgers mede voortkomt uit het georganiseerde wantrouwen binnen die overheidsorganisaties zelf tegen de eigen medewerkers? Begint de betere omgang tussen burgers en bestuur niet met een betere omgang tussen managers en medewerkers?

De Nationale ombudsman is een vluchtheuvel voor burgers die het slachtoffer zijn van onbehoorlijk bestuur. Elke klacht bij de Nationale ombudsman is een aanklacht tegen het bestuur. Voor één groep wil ik vandaag opnieuw aandacht vragen. Dat zijn de klokkenluiders, mensen die hun burgerplicht doen en maatschappelijke misstanden melden. De lotgevallen van klokkenluiders zoals Bos, Schaap en Spijkers, laten zien hoe ver de overheid bereid is om te gaan en hoezeer het leven van mensen kapot wordt gemaakt, louter en alleen om het falen van bestuurders onder de pet te houden. Klokkenluiders voeren nu een eenzame strijd tegen de overheid, een strijd die zij niet kunnen winnen. Deze Kamer heeft in december 2007 het voorstel van de SP overgenomen om een instituut en een fonds voor klokkenluiders in het leven te roepen. Deze moeten klokkenluiders die hun burgerplicht doen helpen en hun zorgen en problemen uit handen nemen. Toenmalig minister Ter Horst heeft deze motie op de meest minimale manier uitgevoerd. Er komen een instituut en een fonds maar alleen voor ambtenaren. Dat instituut had er allang moeten zijn maar er is oponthoud. Hoe komt het dat dit instituut niet van de grond komt? Ik wil vandaag duidelijkheid van de minister waarom het zo lang duurt en vooral ook over wie er op de rem trapt. Klopt het dat werkgevers en werknemers dwarsliggen, met name de FNV omdat de vakbond zelf de belangenbehartiging van klokkenluiders ter hand wil nemen? Is het zo dat de FNV hierin een kwalijke rol vervult?

Klokkenluiders melden een maatschappelijke misstand als bijvoorbeeld de veiligheid in het geding is, als regels worden overtreden of als corruptie wordt gepleegd. Het ergste dat een klokkenluider kan overkomen, is dat anderen zeggen dat hij of zij een arbeidsconflict heeft. Hier is niet sprake van ruzie met de baas. Hier is geen rol weggelegd voor werkgevers en werknemers. Bemoeienis van werkgevers en werknemers met klokkenluiders getuigt van een totaal onbegrip van wat klokkenluiders zijn en kan voor slachtoffers, voor klokkenluiders desastreus uitpakken. Graag helderheid van de minister. Anders overweeg ik hierover een motie in te dienen.

Als parlement kunnen wij problemen niet oplossen als wij die problemen niet kennen. Klokkenluiders zijn van groot belang voor onze democratie. Waarom wil de regering alleen een instituut voor ambtenaren? Bij de klokkenluiderszaken van de afgelopen jaren was er meestal helemaal geen sprake van klokkenluiders. Die mensen zijn er allemaal niet mee geholpen. De SP heeft gevraagd om een écht instituut en een écht fonds voor alle Nederlanders, voor elke burger die zijn burgerplicht doet en maatschappelijke misstanden meldt. In ons plan moet die zich kunnen melden bij de Nationale ombudsman, waar een substituut kan worden aangesteld die kan bepalen of iemand wel of niet een klokkenluider is en die vervolgens een arm om de schouder kan leggen van die klokkenluider en ervoor kan zorgen dat diens problemen worden opgelost, maar vooral ook dat er iets met de meldingen wordt gedaan, dat de problemen in Nederland worden opgelost. Waarom komen er niet een echt instituut en een echt fonds voor klokkenluiders bij de Nationale ombudsman, bij een substituut-Nationale ombudsman? Ik denk dat dit een heel goed begin zou zijn om de ernstig verstoorde omgang tussen burgers en bestuur te verbeteren. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.

Mevrouw Smilde (CDA):

Voorzitter. Het is positief dat het aantal klachten is gedaald, vooral bij de IND en de Belastingdienst. Bij de Belastingdienst gingen veel klachten over de voortvarendheid van de beslissingen, zo lazen we. Curieus is in dit verband de opmerking van de Ombudsman in het verslag dat goede communicatie van de Belastingdienst met de belastingbetaler van groot belang is, omdat anders de controlelasten te veel zouden oplopen. Je zou denken dat het dan eigenbelang is van de Belastingdienst om voortvarend te werken, om ervoor te zorgen dat het aantal klachten nog verder naar beneden gaat, maar misschien is dat te eenvoudig geredeneerd.

Ook bij het Centraal Administratie Kantoor daalde het aantal klachten, en wel met 25%. Ik ben regelmatig woordvoerder voor de zorg, dus daar ben ik heel erg blij mee. Ik kan mij maar al te goed alle zenuwachtige telefoontjes herinneren die wij krijgen van mensen die opeens worden geconfronteerd met rekeningen waar zij nachtenlang niet van slapen. Kennelijk werpt het verbeteringstraject dat de voormalige staatssecretaris van Volksgezondheid met het CAK heeft ingezet, zijn vruchten af. Er zijn nog steeds bijna 900 klachten, dus er is nog heel veel te doen. Zoals ik al zei, het gaat vaak om oude, kwetsbare mensen, die geconfronteerd worden met naheffingen die flink oplopen, of nog erger, van wie de nabestaanden een paar jaar na hun overlijden worden geconfronteerd met rekeningen. Dit heeft soms ook te maken met de samenwerking met de Belastingdienst. Ik vraag de minister of hieraan prioriteit kan worden gegeven.

Bij het UWV is het aantal klachten gestegen, vooral over klantgerichtheid. Wat gebeurt er nu concreet bij het UWV om dit te laten verminderen?

De rode draad in alle rapportages is de voortdurende aandacht voor verbeterde dienstverlening. Het kabinetsbeleid is hier de afgelopen jaren op gericht geweest. We hebben er regelmatig in de Kamer over van gedachten gewisseld met de staatssecretaris, die veel in gang heeft gezet. Er is vooruitgang geboekt, maar "the proof of the pudding is in the eating". Dat vinden we onder andere verwoord in de klachtenpatronen bij de Nationale ombudsman. Is verbetering van dienstverlening prioriteit bij alle overheidsinstanties, die er uiteindelijk zijn voor de burger, en niet voor zichzelf? Graag een reactie van de minister.

Veel aandacht is er voor de publieke professional. Dat is terecht, want zij moeten die dienstverlening verrichten. Zij moeten hiervoor ook de ruimte krijgen, evenals erkenning van hun vakmanschap, niet te veel regels, vanuit vertrouwen, met gepaste verantwoording, zonder te veel rompslomp. Het kabinet is ook bezig met beleid voor verbeterde dienstverlening. Wat is de stand van zaken? Worden er al administratieve lasten opgeruimd? Krijgt de professional echt meer ruimte?

We begrijpen niet zo goed waarom de aandacht voor de professional gestimuleerd moet worden door een stichting voor beroepskwaliteit in de publieke sector op te richten. Dan zijn ze weer vooral met zichzelf bezig, terwijl we graag zouden willen dat ze naar de burger gaan. Wat is de meerwaarde van zo'n stichting?

Er wordt veel van de professionals gevraagd. Zij moeten professioneel omgaan met de burger en de-escalerend werken, zoals de heer Van Raak ook zei. Dat vraagt veel van hen. In dat verband vond ik het heel moedig van de agenten die bij de rellen van Hoek van Holland betrokken waren, om een boek te schrijven over wat dat van hen vroeg. Ik denk dat dit heel inzichtelijk maakt wat het van de professionals bij de politie vraagt wanneer zij de-escalerend moeten werken. Of het lukt of niet, zij moeten dan gewoon laten zien wat zij waard zijn. Ik vind dan ook dat de professionals de onvoorwaardelijke steun van de overheid, maar ook van het publiek moeten hebben. Dit is misschien niet het juiste moment om erover te spreken, maar we maken ons ook zorgen over de bejegening van hulpverleners. Ik wil hier nog eens benadrukken dat wij allen als samenleving heel veel belang hebben bij het feit dat hulpverleners bij nacht en ontij altijd op stap zijn.

Behartigenswaardige opmerkingen maakt de Nationale ombudsman over escalatie en de-escalatie bij het optreden van professionals, zoals ik al zei. Dat is vooral bij het optreden van de politie belangrijk. Hij schrijft dat zij vaak confrontaties hebben met de grimmige samenleving. Dat vond ik wel aardig uitgedrukt, al is het bijna een understatement. Zij moeten bijna per definitie en bij uitstek in allerlei situaties de-escalerend optreden. Er zijn weliswaar veel klachten over de politie, maar als dat in aanmerking wordt genomen, zijn dat er relatief weinig. Kennelijk is dit een basisvaardigheid waaraan de politie veel aandacht besteedt. Maar hoe zit dat elders? Ik noemde al het UWV, het CAK, de Belastingdienst; wordt daar ook beleid gevoerd om deze basisvaardigheid bij te brengen?

Ten slotte nog een opmerking over het onderzoek dat de Nationale ombudsman uit eigen beweging deed naar het leerlingenvervoer van gehandicapte leerlingen. Toevallig zag ik, toen ik met de voorbereidingen bezig was, op de televisie een reportage, waaruit bleek dat daaraan nog veel te verbeteren valt. Ik wil graag de aandacht van de minister vragen voor zo kort mogelijke reistijden, want heel vaak gaat het om kinderen die niet lang stil kunnen zitten, voor chauffeurs die over vaardigheden daarvoor beschikken, daarvoor gevoel hebben en deskundig zijn in de omgang met gehandicapte kinderen en voor vervoer dat geschikt is. Ik realiseer me dat dit een gemeentelijke taak betreft, maar zou graag de toezegging van de minister krijgen dat hij hierover nogmaals met de gemeenten in gesprek gaat, want ik denk dat dit heel belangrijk is.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Onze Nationale ombudsman beschikt over voorspellende gaven, want er was een hele zomer lang gebakkelei over de vorming van een kabinet – en dat is nog niet klaar – en maanden terug bedacht hij al het overkoepelende thema van zijn jaarverslag: "Voorbij het conflict", hoe passend en actueel! Kort samengevat: burgers zijn ontevreden over de service die de overheid hun biedt, burgers voelen zich maar zwak vertegenwoordigd door hun politici, 75% van de mensen heeft de perceptie dat steeds minder mensen respectvol met elkaar omgaan, intolerantie bepaalt meer en meer onze samenleving, respect voor elkaar valt weg. Hoe komt dat en wat is daaraan te doen?

De Ombudsman doet in zijn verslag een geslaagde poging om deze vragen te beantwoorden met behulp van wetenschappelijke inzichten. Het is eigenlijk een pleidooi voor verstandig omgaan met conflicten, want, zo schetst de Ombudsman, een zero-toleranceaanpak mag nooit leiden tot korte lontjes bij de politie. Of, zo voeg ik er zelf maar aan toe, bij politici. Een zero-toleranceaanpak is dus niet de haarlemmerolie om gezag op straat terug te winnen; een interessant inzicht waarbij Rutte I misschien niet zijn vingers zal aflikken, maar waarbij hij zijn vingers misschien nog eens moet natellen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Om een evenwichtig beeld te krijgen van die zero tolerance: deelt de heer Schouw de vaststelling "Anders dan wellicht gedacht, is zero tolerance goed verenigbaar met proportioneel en behoorlijk politieoptreden"? Dat lees ik namelijk ook in het rapport.

De heer Schouw (D66):

Ja.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat betekent dat u ook zegt dat zero-tolerancebeleid, op een goede manier toegepast, wel degelijk een belangrijke functie heeft in het handhaven.

De heer Schouw (D66):

Ja. Het is fijn dat u het verslag zo goed hebt gelezen. Dat is de waarde van het verslag van de Ombudsman: hij zegt dat je het accent niet alleen moet leggen op zero tolerance als hét middel om het gezag van de Staat of van de politie te vergroten. Het kan in bepaalde situaties een goed instrument zijn, maar in het verleden is het te vaak uit de kast gepakt als de ultieme remedie voor alle problemen. De Ombudsman laat de balans erg goed zien. Dit sprak mij aan, want uit veel wetenschappelijk onderzoek blijkt dat dit op deze manier moet worden benadrukt.

De Ombudsman schetst een oplossingsrichting door twee woorden met elkaar te verbinden: "de-escalatie" en dejuridisering. Dat is een mooie formule. Mensen die met verhitte koppen tegenover elkaar staan, lossen eigenlijk niets op. Niet gelijk hebben, maar gelijk krijgen, dat is de kunst. Het aardige is dat bemiddeling, de menselijke maat, werkt. Het Kafkastempel van de Ombudsman in een televisieprogramma maakt indringend zichtbaar welk juridisch monstrum sommige overheden creëren als zij een vraag van burgers door een juridische bril beantwoorden in plaats van door een menselijke bril. Onze fractie ziet dan ook veel in instrumenten als bemiddeling. Onnodige escalatie tussen overheid en burger moet worden voorkomen, wat vooral ook een kwestie van fatsoenlijk besturen is. Ik heb meegekregen dat vorig jaar hierover een motie is ingediend. Ik vraag de minister hoe het met de uitvoering van die motie staat.

In de conclusie van het jaarverslag schetst de Ombudsman nog een interessante paradox. Ik citeer: "Politici beschimpen elkaar in het huis van de democratie en burgers beledigen de politie. De vrijheid van meningsuiting is opgeblazen tot het recht om te beledigen en de politie ergert zich aan burgers die zich grof opstellen. Zou er verband zijn tussen beide?" Dit vraagt de Ombudsman zich retorisch af. Ik vraag de minister om eens te reflecteren op deze belangrijke passage. Bij lezing vroeg ik mij af hoe de doorwerking van de rol van escalatie en de-escalatie bij het oplossen van conflicten richting verschillende overheidsinstituties verder wordt vormgegeven. In de brief van het kabinet wordt hierop weliswaar uitvoerig ingegaan maar over hoe het concrete stappenplan eruit ziet, tast ik eerlijk gezegd in het duister. Ik vroeg mij bijvoorbeeld af of hierover afspraken zijn gemaakt met de VNG, de waterschappen of het IPO om op een meer gestructureerde manier werk te maken van bemiddeling, "mediation", zoals de heer Van Raak dat noemde. Overigens is dat geen managementterm maar gewoon een Engelse vertaling van het woord "bemiddeling".

De heer Van Raak (SP):

In elk geval is het een lelijke term. Hoe komt de tijdgeest tot stand? Heeft de overheid daarin een rol gespeeld? In de afgelopen 25 jaar is er een beleid van vermarkting gevoerd, waarbij een beroep werd gedaan op eigen verantwoordelijkheid, de competitie tussen mensen werd bevorderd en kortetermijndenken en nutsmaximalisatie de boventoon voerden. Is de heer Schouw het met mij eens dat die politiek mede heeft geleid tot de geest die nu door Nederland waart, die heeft geleid tot verruwing, verharding en mensen die tegen elkaar zijn opgezet?

De heer Schouw (D66):

Ik heb natuurlijk het indringende betoog van de heer Van Raak nauwlettend gevolgd en gedacht: laat maar even. Nu hij mij zo uitlokt, constateer ik echter hardop dat de heer Van Raak kiest voor een eenzijdige invalshoek in relatie tot opmerkingen en klachten van burgers bij de Nationale ombudsman. Kort samengevat is zijn invalshoek: door vermarkting en privatisering worden burgers woedend en gaan zij te raden bij de Nationale ombudsman. Ik denk dat er een wat bredere analyse nodig is, zo zeg ik in alle beleefdheid tegen de heer Van Raak. Het heeft namelijk ook te maken met de mondigheid van burgers en de hogere opleiding van burgers. Daarover zijn ook voldoende publicaties verschenen. Een verklaring vergt een wat bredere analyse. Het is wat te dun om de verklaring te halen uit "marktwerking".

De heer Van Raak (SP):

Nog breder? Jeetje. We zullen het eens proberen. Het gaat om de-escalatie. Blijkbaar staan burgers elkaar naar het leven. In de relatie tussen overheid en burgers gaat het niet goed. Vaak verwijzen politici in dit verband naar de moraal en de verantwoordelijkheid van mensen. Dat zijn allemaal zaken waarvoor zij niet direct verantwoordelijk zijn. Voor één ding zijn zij echter wel verantwoordelijk, namelijk voor het beleid dat de afgelopen 25 jaar is gevoerd. Ik vraag de heer Schouw om ook daarnaar te kijken en om dat aspect bepaald niet te vergeten. Heeft het beleid van vermarkting, eigen verantwoordelijkheid, competitie bevorderen, nutsmaximalisatie en kortetermijndenken, dat de afgelopen jaren is gevoerd, ertoe bijgedragen dat een maatschappelijk klimaat is ontstaan van verruwing en verharding? Of zegt de heer Schouw: dat maakt helemaal niet uit want de beslissingen die wij in deze Kamer nemen, hebben geen enkele invloed op de samenleving?

De heer Schouw (D66):

Mijn antwoord is hetzelfde: ook dat is van invloed. De analyse zou echter breder moeten zijn want er zijn nog andere tendensen in de samenleving. Mensen zijn mondiger geworden en zijn hoger opgeleid, waardoor zij eerder hun beklag doen bij overheidsorganen. Ik beveel de heer Van Raak aan om via uitzendinggemist.nl naar een paar van die Kafka-uitzendingen te kijken van de Nationale ombudsman. Dan ziet hij hoe dat ongeveer in elkaar steekt. Mij is in elk geval opgevallen dat de relatie met de vermarkting van publieke diensten erg dun is.

In de Kamer is veel gesproken over dejuridisering. Iedereen is ervoor. Toch nemen de juridisering en het aantal procedures naar aanleiding van Wob-verzoeken toe. Waar staan wij eigenlijk met dit voornemen? Beschikt de minister over betrouwbare cijfers waaruit de ontjuridisering overtuigend blijkt? Graag een reactie.

Naast actieve bemiddeling schetst de Ombudsman als oplossing het toekennen van schadevergoeding, het liefst zonder al te veel gedoe. Hoe kijkt de regering daartegen aan? Aan welke maatregelen denkt zij?

Het is altijd plezierig om het jaarverslag van de Ombudsman te lezen. Juist de concrete casusbeschrijvingen in het verslag maken het werk goed zichtbaar, van de muizenplaag in de gemeente Bellingwedde tot de belabberde staat van de verbureaucratiseerde jeugdzorg in Nederland. Op pagina 110 van het verslag staat een indrukwekkend schema; voor de liefhebber: dat is tabel 3. Dit is het beoordelingsschema van het functioneren van overheidsinstanties. Ik heb hierover twee vragen aan de minister. Ten eerste: wie gaat er politiek op sturen dat de scores "redelijk" of "kan beter" veranderen in "goed" en hoe ziet de concrete sturing er uit? Ten tweede: kan in het jaarverslag over 2010 eenzelfde soort schema worden opgenomen voor bijvoorbeeld de ministeries en de grote steden?

De Ombudsman en zijn organisatie verdienen naar de opvatting van de D66-fractie een groot compliment voor hun werkzaamheden. Er wordt veel gedaan met een in omvang bescheiden organisatie. Er worden veel problemen opgelost en de vinger wordt op de zere plek gelegd. Overheidsinstanties lijken zich steeds meer bewust van een correcte dienstverlening, mede gezien de afname van het aantal klachten. Wij vinden dat de Ombudsman een goede balans weet te vinden tussen een onafhankelijke en kritische blik en de manier waarop hij met zijn bevindingen en/of opvattingen naar buiten treedt. Kritiek moet immers wel worden verstaan.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Wij behandelen vandaag het jaarverslag van de Nationale ombudsman. Ik ben blij dat wij het debat samen met onze Nationale ombudsman kunnen aangaan. Ik zeg met nadruk "onze" Ombudsman. Ik stel dat het instituut Nationale ombudsman enkel kan functioneren indien het het vertrouwen geniet van de bevolking en het zonder last of ruggespraak zijn taak kan uitoefenen. "Vertrouwen in" en "onafhankelijkheid van" zijn twee buitengewoon belangrijke voorwaarden voor het goed functioneren van dit instituut. Ik lees deze visie nergens terug. Ik vraag mij af wat de minister hiervan vindt.

De PVV heeft een groot probleem met de betrouwbaarheid van en het vertrouwen in deze Nationale ombudsman. Al in zijn voorwoord lees ik teksten die regelrecht uit de mond van zijn partijgenoot de heer Pechtold zouden kunnen komen, onder het genot van een bakje thee van de heer Cohen. De Nationale ombudsman schrijft over de-escalatie en stelt dat de-escalerend werken ook voor de politie zou moeten gelden. Ik zal een passage voorlezen waaruit blijkt waartoe iets dergelijks kan leiden. Het betreft een voorval uit de praktijk, want ik ben een praktijkman. "Uitgangspunt voor de komende dagen is dat het geüniformeerd personeel, los van de reguliere noodhulp, in de directe omgeving is. Echter niet in Overtoomse veld teneinde de jeugd geen excuus te geven tot provocatie over te gaan en ons te dwingen in een richting die wij niet willen." Dit is een citaat uit een e-mail aan 550 politiemensen in Amsterdam-West en een concreet voorbeeld van een vorm van de de-escalatie waar de Nationale ombudsman op doelt. Ik ben van mening dat no-goareas uit den boze zijn en dat de politie, voor de keuze gesteld, altijd moet optreden. Ik ben het dus zeker niet eens met deze politieke mening van de Nationale ombudsman. Ik overhandig graag een kopie van deze e-mail aan mijn collega's, dan kunnen zij dit zelf lezen.

De voorzitter:

Ik zal ervoor zorgen dat de kopie wordt rondgedeeld.

De heer Van Raak (SP):

Ik feliciteer de heer Brinkman omdat hij is toegetreden tot de bestuurlijke elite. Twee jaar geleden vielen de fracties van de VVD en het CDA de Nationale ombudsman namelijk op de persoon aan, omdat hij een SP'er zou zijn. Ik hoor net dat hij lid is van D66, dus dat klopt niet. Nu komt de heer Brinkman namens de PVV met een persoonlijke aanval op de Nationale ombudsman. Waarom openen deze partijen allereerst de aanval op de persoon van de Nationale ombudsman als hij kritiek heeft? Vooral van de PVV had ik dat niet verwacht. De Partij vóór de Vrijheid moet de Nationale ombudsman als onafhankelijk instituut toch de vrijheid gunnen een analyse te maken? Waarom moet hij meteen een kopje kleiner gemaakt worden?

De heer Brinkman (PVV):

Ik had graag gehad dat de heer Van Raak iets beter had geluisterd. Ik sprak namelijk niet over het individu achter de Nationale ombudsman, maar juist over het instituut. Ik had het over vertrouwen en onafhankelijkheid. Moet ik het nog eens voorlezen, mijnheer Van Raak? U mag een kopie van mijn spreektekst hebben. Dat is totaal geen probleem.

Ik sprak over het instituut "Nationale ombudsman". Deze Nationale ombudsman vertegenwoordigt een instituut. Voor een goede werking van het instituut is het van belang dat er vertrouwen bestaat en dat het instituut onafhankelijkheid uitstraalt. Met alle respect, maar ik moet hier de mening van de PVV en haar achterban verkondigen: wij hebben dat vertrouwen niet meer. Als een dergelijk instituut buitengewoon politiek geladen opmerkingen maakt over het de-escalerend werken van de politie en ik op basis van concrete voorbeelden uit de praktijk uitleg waartoe dit leidt, heb ik er geen vertrouwen meer in. Dat moet ik gewoon kunnen zeggen. Dat heeft niets met de persoon te maken, want ik ken de mijnheer in kwestie persoonlijk. Ik heb een aantal gesprekken met hem gevoerd, ook persoonlijk. Het is een heel aardige man, maar dat neemt niet weg dat wij nu spreken over het instituut "Nationale ombudsman". Ik twijfel over mijn vertrouwen daarin en de onafhankelijkheid van het instituut.

De voorzitter:

Mogen de vragen en de antwoorden beknopter?

De heer Van Raak (SP):

Ik zal het heel kort houden. De heer Brinkman zei dat de persoon van de Nationale ombudsman een D66'er is die is gaan drinken met de heer Pechtold. Daarom zou het jaarverslag op deze manier vorm hebben gekregen.

De heer Brinkman (PVV):

Mijnheer Van Raak, u hebt echt niet goed geluisterd.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb wel goed geluisterd. We zullen de Handelingen er eens op nalezen.

De heer Brinkman (PVV):

"Al in zijn voorwoord lees ik teksten die regelrecht uit de mond van zijn partijgenoot de heer Pechtold zouden kunnen komen, onder het genot van een bakje thee van de heer Cohen." Dat is de letterlijke tekst.

De heer Van Raak (SP):

Sorry, het was de heer Cohen.

De heer Brinkman (PVV):

Mijnheer Van Raak, u luistert echt niet goed. Het is mooi dat u er altijd lekker assertief en keihard ingaat – daar houd ik van, dat is mooi – maar u moet wel goed luisteren. Het is een belangrijk onderwerp.

De voorzitter:

Daar houd ik niet van. Ik houd er ook niet van dat er niet via de voorzitter wordt gesproken.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter, u hebt gelijk.

De heer Heijnen (PvdA):

De heer Brinkman zegt iets over de Nationale ombudsman als instituut of persoon. Dat laat ik even in het midden. Is hij bereid te herhalen wat hij in de openbare procedurevergadering van de vaste commissie voor BZK over de Nationale ombudsman heeft gezegd, toen deze de commissie uitnodigde omdat hij met de nieuwe Kamer wilde kennismaken?

De heer Brinkman (PVV):

Ik heb toen ongetwijfeld een opmerking gemaakt die hierop aansluit.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik zal die opmerking in herinnering roepen. De heer Brinkman zei toen: ik wil die lobbyist tegen ons beleid, dat de IND uitvoert, niet ontvangen. Dat is een kwalijke kwalificatie voor een Hoog College van Staat. Ik neem die de heer Brinkman en de PVV zeer kwalijk. Dit lijkt mij het moment om dat uit te spreken, omdat hij net in veel omfloerstere termen afstand heeft genomen van de Nationale ombudsman. Dat is een belangrijk instituut in de ogen van de Partij van de Arbeid, maar daar kom ik straks op terug.

Ik heb nog een andere vraag. De PVV valt over termen als "de-escalatie". Moet ik daaruit afleiden dat de PVV wil dat Nederland escaleert?

De heer Brinkman (PVV):

Ik kom eerst nog even terug op de eerste vraag van de heer Heijnen. Ik constateer dat ik in ieder geval buitengewoon consistent ben geweest in mijn opmerkingen over de Nationale ombudsman, in het bijzonder de manier waarop deze Nationale ombudsman invulling geeft aan het instituut. Daar ben ik blij om. Ik heb inderdaad het woord "lobbyist" gebruikt. Ik heb al aangegeven op welke manier ik dat bedoel. Daar doe ik dus helemaal niet moeilijk over. Dat klopt allemaal precies met wat ik hier zeg. Dat mag dus helemaal niet vreemd zijn.

Dan kom ik op de tweede vraag van de heer Heijnen. Ik ben van mening dat de onafhankelijkheid en het vertrouwen ter sprake moeten worden gebracht. Als dat niet kan, is dat prima. Ik heb het puntje van de politie eruit gepakt, omdat ik daarvan weet hoe het in de praktijk werkt. Ik vind niet dat de overheid moet escaleren. Dat is natuurlijk klinkklare onzin. Wel vind ik dat je, als je a zegt, ook b moet zeggen inzake de politie, de handhaving van wetten en van de openbare orde, de bestrijding van misdaad en hulp aan hen die deze behoeven. Laten we wel wezen: over de politie is het algehele gevoelen binnen de maatschappij dat men een gebrek aan respect heeft, omdat er niet doorgepakt wordt. De burger ziet een politie die de wijken verlaat op het moment dat een bepaalde groep burgers, jongeren, het daar moeilijk maken. Dan verdwijnt de politie. Dat is de de-escalatie waar de Nationale ombudsman het over heeft. Dat wij dat willen aanpakken, kan niet aan de andere kant betekenen dat wij escalatie promoten. Dat is natuurlijk onzin. Als u dat zegt, moeten wij hier namelijk niet dat soort wetten gaan maken.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik ben erg blij met het feit dat de PVV-fractie bij monde van de heer Brinkman het beperkt tot de politie. Daarover nog dit: de ene politie is de andere niet. U kent de hoofdcommissaris verantwoordelijk voor Gouda. Hij waarschuwt dat hij Franse toestanden voorziet als hij nog escalerender moet optreden dan hij nu al doet op basis van de huidige wet- en regelgeving. Dat is waar de escalatiestrategie naar mijn vrees op uitkomt.

De heer Brinkman (PVV):

De heer Stikvoort heb ik inderdaad ook in een persoonlijk gesprek buitengewoon slap beleid verweten en dat blijf ik ook doen, zolang hij bang is om door te pakken, om op te komen voor de Nederlandse burgers in precies die wijken, mijnheer Heijnen, waar uw politieke partij de boel heeft laten versloffen. Hij zorgt er uiteindelijk voor dat mensen daar de politie niet meer zien, omdat die uit die wijken vertrekt. Dat is wat u hier aan het promoten bent. U bent no-goareas aan het promoten, mijnheer Heijnen.

De voorzitter:

Via de voorzitter. Laten we proberen om het goede voorbeeld te geven.

De heer Brinkman (PVV):

Dat doen we volgens mij beiden.

De voorzitter:

Altijd via de voorzitter.

De heer Heijnen (PvdA):

Voorzitter. Ik stel vast dat de heer Brinkman liever dan in Nederland in Frankrijk woont, waar het hartstikke goed gaat, waar men in de wijken in kwestie met een repressief en escalerend beleid fantastische resultaten boekt. Ik wens hem daarbij veel succes en ik hecht hier in Nederland aan omstandigheden zoals wij die hier hebben.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. De heer Heijnen bevestigt precies mijn woorden. Als ik het me goed herinner, hebben de Fransen van de buitenwijken van Parijs drie jaar geleden een slagveld gemaakt. Er is slag geleverd met de betrokken groepen. Er werd niet gede-escaleerd, nee, er werd doorgepakt, zoals de Fransen dat altijd doen, kei- en keihard. De boel werd afgebroken en hoe gaat het na een periode van afbraak? Dan wordt er weer opgebouwd en nu hebben ze winst. U daarentegen, mijnheer Heijnen, durft jarenlang die strijd niet aan te gaan.

De voorzitter:

Via de voorzitter!

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. De partij van de heer Heijnen, de PvdA, heeft jarenlang in die wijken niet durven doorpakken. Ze heeft ze laten verslonzen, waarvan over het algemeen de autochtone bevolking vijftien, twintig jaar lang de dupe is geworden. Daarom is de trek ontstaan van de grote steden naar de middelgrote steden. Dat is de reden.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Ik hoor de heer Brinkman de onafhankelijkheid en de betrouwbaarheid van de Nationale ombudsman ter discussie stellen. Hij gooit ze eigenlijk op één hoop, maar ik zou ze willen ontrafelen. Ik wil de heer Brinkman vragen of hij het met mij eens is dat de onafhankelijkheid van Hoge Colleges van Staat, van bijvoorbeeld de rechterlijke macht, in een rechtsstaat als de Nederlandse samenleving een groot goed is en dat "onafhankelijkheid" betekent dat je die positie respecteert, ongeacht of het oordeel dat die colleges vellen, je zint of niet. Je kunt met ze van mening verschillen, maar je respecteert hun onafhankelijkheid.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik ben een volksvertegenwoordiger en een van mijn taken is om dingen niet aan te nemen zoals ze op papier staan. Als de adviezen van de Nationale ombudsman mij telkenmale het gevoel geven dat de Ombudsman in een bepaalde politieke richting gaat, als ook de voorstellen van de Nationale ombudsman politieke voorstellen zijn, dan ontkom ik er uiteindelijk niet aan om het vertrouwen en de onafhankelijkheid ter sprake te brengen. Dat is mijn taak en die oefen ik hier uit. Daar heb ik het recht toe.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Als je een sportieve, democratische speler in een rechtsstaat bent, dan respecteer je de meningsverschillen die je kunt hebben met Hoge Colleges van Staat, die onafhankelijk zijn, of je bestrijdt ze met argumenten. Dat je het met hen oneens bent, betekent niet dat ze daarom minder onafhankelijk zouden zijn. Wat de betrouwbaarheid betreft, is twijfelen aan de betrouwbaarheid een verwijt van integriteit. De heer Brinkman twijfelt aan de integriteit van de wijze van opereren van het instituut Nationale ombudsman, terwijl hij dat niet kan onderbouwen. Ik heb hem niets horen noemen wat de integriteit van de Ombudsman aantast.

De heer Brinkman (PVV):

Ik ben ook nog niet klaar.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Dat maakt dit een zwaar, ononderbouwd en onzorgvuldig verwijt en dat vind ik erg tegenvallen van een partij die pretendeert, een democratische speler te zijn.

De heer Brinkman (PVV):

U praat gewoon voor uw beurt. Joh, ik ben nog maar half op weg met mijn inbreng. Ik zou haast zeggen: wacht nog even.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Peters voor een vervolginterruptie.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vind dat, wanneer er vragen zijn over de opening van een inbreng door een partij die nu met andere partijen onderhandelt om een kabinet te vormen, waarin de onafhankelijkheid en de betrouwbaarheid van zo'n gerespecteerd college van Staat in Nederland aan de kaak worden gesteld, die vragen ook direct in het begin beantwoord moeten worden. Zo'n sterk verwijt kunnen wij niet een beetje laten voortsudderen, totdat mijnheer Brinkman verderop in zijn betoog is.

De heer Brinkman (PVV):

Wat is dat nu voor onzin? Ik moet toch mijn tekst kunnen uitspreken? Ik heb twee A4'tjes over ...

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vraag de heer Brinkman, zijn ...

De heer Brinkman (PVV):

Ik ben aan het woord, mevrouw Peters.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik vraag de heer Brinkman, voorzitter ...

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Volgens mij ben ik aan het woord.

De voorzitter:

Als u mij de gelegenheid geeft, zal ik tegen mevrouw Peters zeggen: wij gaan even wachten op het antwoord van de heer Brinkman. Zoals u weet, hebt u, als het om de regering gaat, recht op een antwoord, maar u controleert elkaar niet; wel bevragen, maar niet controleren. Het woord is aan de heer Brinkman.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik heb heel goede redenen en heel goede feiten in mijn spreektekst waarmee ik de vraag van mevrouw Peters kan beantwoorden. Ik ben begonnen met aan te geven wat mijn inzet is in dit debat. Dat moge helder zijn. Ik ben dan ook blij dat u het in ieder geval goed begrepen hebt. Ik kom nu toe aan mijn conclusies en feiten. Als u nog heel even geduld hebt, een A4'tje, worden al uw vragen beantwoord. Dat is mooi, hè?

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. De heer Brinkman heeft natuurlijk alle recht van de wereld om wat te vinden van de Nationale ombudsman, maar ik val toch wel even van mijn stoel, als ik kijk naar een "tweet" die hij zojuist heeft uitgezonden. De heer Brinkman is "van de multimedia". Ik vraag hem om daarop een reactie te geven.

De heer Brinkman (PVV):

... een politiek instrument ...

De heer Schouw (D66):

Die "tweet" luidt: straks een debat over de Nationale ombudsman; onze D66-potentaat wil een politiek instrument maken van Ombudsman. Wat bedoelt u hier nu mee? Speelt u op de man of op het instituut? Als u op de man speelt, zou ik daar heel veel afstand van willen nemen. De collega's hebben daar al wat over gezegd. Als u op het instituut speelt, vraag ik u dringend doch beleefd om afstand te nemen van dit soort berichten.

De heer Brinkman (PVV):

Dat zal ik absoluut niet doen. Uiteraard heb ik het over de Nationale ombudsman. Wij weten allemaal dat dé Nationale ombudsman niet bestaat, maar dat het een instituut is. Ik ga er dus zeker geen afstand van nemen. Ik heb ook al aangegeven dat ik het niet over de persoon heb, maar over het instituut. Deze Nationale ombudsman, althans de belangrijkste Nationale ombudsman, vertegenwoordigt dat instituut. Ik mag dat dus gewoon zo zeggen. Dit is ook precies in lijn met mijn inbreng. Als u het niet erg vindt, wil ik graag verder gaan met mijn inbreng. U kunt die dan verder ook aanhoren.

De heer Schouw (D66):

Ja, dat ga ik ook doen. Ik ga ook kijken of u bewijzen levert. Ik wil nog wel een opmerking maken, mevrouw de voorzitter.

De heer Brinkman (PVV):

U mag toch alleen vragen stellen?

De heer Schouw (D66):

Ja hoor, maar ik mag ook een opmerking maken, als ik dat wil. Wat hier gebeurt, vind ik namelijk echt hoogst onfatsoenlijk. Zo ga je niet om met hoge colleges van Staat. Als dit een voorbode is voor de komende periode, gaan wij nog veel plezier beleven met de heer Brinkman en zijn kornuiten.

De voorzitter:

U mag reageren, mijnheer Brinkman.

De heer Brinkman (PVV):

Ik zou nog het volgende willen zeggen. Wij hebben al drieënhalf jaar veel plezier met uw kornuiten beleefd, dus wat dat betreft is het wederzijds, voorzitter.

De voorzitter:

Laten wij elkaar nu met respect bejegenen.

De heer Brinkman (PVV):

Dat lijkt mij ook, voorzitter.

De voorzitter:

Ook de hoge colleges van Staat. Ik doe nog eens de oproep om niet rechtstreeks uit een debat te twitteren. U doet het in het algemeen allemaal af en toe. Het wordt voor een voorzitter buitengewoon onoverzichtelijk om ook die nieuwe stroom van gedachtewisselingen te managen. U doet mij dan ook een groot genoegen om het getwitter over de onderwerpen van het debat in ieder geval te beperken tot de periode buiten het debat. Anders wordt het hier allemaal erg ingewikkeld.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik kan u verzekeren dat ik dat ook gedaan heb.

De voorzitter:

Fijn, dan hebben wij al een begin gemaakt. Het woord is aan mevrouw Van der Burg voor een interruptie.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

De heer Van Raak zei dat de VVD en het CDA in het verleden op de persoon van de Ombudsman gespeeld hadden. In het verleden heb ik inderdaad ook kritische opmerkingen over de Ombudsman gemaakt, maar ik heb nooit op de persoon gespeeld. Dat wil ik hier gezegd hebben. Ik zou het op prijs stellen, als de heer Van Raak afstand van zijn opmerking nam.

De voorzitter:

Mijnheer Van Raak, mevrouw Van der Burg maakt een persoonlijk feit.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Mevrouw Van der Burg heeft gezegd dat de Nationale ombudsman wel een SP'er leek. Dat slaat niet op het instituut, maar wel op de persoon. Als zij belooft, dat in de toekomst niet meer te doen, is dat goed. Wellicht kan zij met haar toekomstige regeringscollega de heer Brinkman afspreken dat hij dat in de toekomst ook niet meer doet.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Mijnheer Van Raak, dat heb ik in elk geval nooit zo gezegd. Ik hecht eraan, dat hier duidelijk te maken. Ik vind wel dat wij kritisch kunnen zijn op de Nationale ombudsman. Dat instituut staat niet boven alle kritiek verheven. Ik vind dat wij daar allemaal beter van worden. Ik vind ook dat wij het debat in die zin moeten voeren.

De voorzitter:

Mijnheer Van Raak, het is nu echt klaar.

De heer Brinkman vervolgt zijn betoog.

De heer Brinkman (PVV):

Ik kan overigens de woorden van mijn collega van de VVD bevestigen. Zij heeft het in mijn beleving inderdaad nooit zo gezegd.

De voorzitter:

Ik had gezegd dat u uw betoog moest vervolgen.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Dat was een onderdeel van mijn betoog.

Ik had de heer Brenninkmeijer graag mijn dank willen overbrengen voor het jaarverslag, maar ik lees allemaal verkeerde dingen. Ik citeer enkele feiten uit het jaarverslag: "Op zich gaat het goed met Nederland. De criminaliteit daalt, ook onder jongeren, Nederland staat economisch gezien laag op de misèreschaal, de integratie verloopt boven verwachting." Tja, tja. Hoe komt de heer Brenninkmeijer aan zulke complete onzin? De belangrijkste criminaliteit in Nederland is juist gestegen. Dat is te zien aan de criminaliteitscijfers van 2009. Van moord en doodslag was in 2007 162 keer sprake, in 2008 174 keer en in 2009 188 keer. Van schietpartijen was in 2008 157 keer sprake en in 2009 219 keer. Van steekpartijen was in 2008 248 keer sprake en in 2009 295 keer. Zo kan ik door blijven gaan, hoor, want er zijn nog veel meer voorbeelden.

In hetzelfde citaat valt te lezen dat de integratie boven verwachting verloopt. Op welke cijfers en onderzoeken baseert de heer Brenninkmeijer dat? In Rotterdam komt bijna 55% van de Marokkaanse mannen in de leeftijd van 18 tot 24 jaar in aanraking met de politie. Van de autochtonen is dat 18,4% en van de Antilliaanse en Surinaamse Rotterdammers in dezelfde leeftijdscategorie is dat 40%. Voor autochtonen, nogmaals, 18,4%. Dan heb ik het alleen nog maar over Rotterdam. Verder zou 6% van de moslims in dit land geweld gebruiken tegen een afvallige moslim en nemen antisemitisme en geweld tegen homo's, zoals u weet, toe. Veel immigranten die meer dan vijf jaar in dit land wonen, spreken naast het woord uitkering amper drie woorden Nederlands. Daarbij zitten immigranten vaker in de bijstand dan autochtonen. Alsof dat allemaal niet ellendig genoeg is, komt de Ombudsman deze week met een zeer ongelukkig advies. Ik wil dat advies nog even kenbaar maken. De Ombudsman adviseert namelijk dat de politie meer vrouwelijke cipiers moet aanstellen voor de verzorging van gearresteerde moslima's. Dit, na een klacht van een moslima die na haar arrestatie haar hoofddoek moest inleveren in aanwezigheid van een mannelijk personeelslid. Met andere woorden: mannen mogen niet meer aanwezig zijn bij het fouilleren van moslima's. De politie zou dus meer vrouwen moeten inzetten bij het fouilleren van moslima's. Buiten al die idiote praktische problemen waarvoor de politie dan gesteld wordt, moet men zich afvragen wat de volgende stap is. Mag een moslima niet meer door een mannelijke rechercheur worden gehoord? Mag zij niet meer samen met een man in een auto worden vervoerd?

Volgens deze zevende-eeuwse woestijnideologie kunnen mannen de aanblik van deze vrouwen niet weerstaan en bespringen zij ze meteen als ontembare hengsten. Wat een grove belediging voor onze politiemannen! Helaas gaat de Nationale ombudsman met deze achterlijke gedachte kennelijk mee.

De heer Heijnen (PvdA):

Voorzitter. Ik voel mij steeds ongemakkelijker bij deze beraadslaging. Dat komt doordat wij met het kabinet, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, spreken over de reactie van het kabinet op het jaarverslag van de Nationale ombudsman. Over het jaarverslag van de Ombudsman hebben wij eerder met de Ombudsman kunnen spreken. Dat heeft een aantal van ons ook gedaan. Nu wordt de Ombudsman echter voortdurend aangesproken als verantwoordelijk voor zijn jaarverslag, vanzelfsprekend, zonder dat hij daarop een reactie kan geven. Ik vind dat een groot probleem. Ik weet het niet meer helemaal zeker, maar ik dacht niet dat de heer Brinkman aanwezig was bij de bespreking van het jaarverslag met de Ombudsman, hét moment om zaken als deze aan de orde te stellen. Ik kijk ook een beetje naar u, voorzitter, maar ik zou niet weten hoe dit tot een bevredigend einde kan komen, waar de Ombudsman het recht niet heeft om hier het woord te voeren en er voortdurend allerlei vragen over het jaarverslag worden gesteld en niet over de reactie van het kabinet daarop.

De heer Brinkman (PVV):

Nogmaals, ik heb het hier over het vertrouwen en de onafhankelijkheid van de Nationale ombudsman. U wilt van mij concrete punten horen op grond waarvan ik dat vertrouwen en die onafhankelijkheid ter sprake wil brengen. Dan zal ik dat toch met voorbeelden moeten larderen en dat doe ik dus ook bij dezen. Natuurlijk snap ik wel dat dit het advies is van de Nationale ombudsman en dat de minister daarop niet kan worden aangesproken. Maar wij hebben het nu wel over dat vertrouwen. Kan de minister aangeven in een zienswijze of hij mij dat vertrouwen kan teruggeven? Dat is onze taak hier.

De heer Heijnen (PvdA):

Voordat u over een recente uitspraak van de Ombudsman begon, waarover wellicht best met de minister kan worden gesproken, hebt u een aantal andere elementen uit het jaarverslag geciteerd, waarvan ik het gevoel heb dat zij de facto niet op de agenda staan vandaag. Op de agenda staat de reactie van het kabinet naar aanleiding van het jaarverslag. Het zou u sieren als u een volgende keer vragen die u hebt over het jaarverslag aan de Ombudsman zelf stelt, zodat er een nette gedachtewisseling over kan plaatsvinden. Nu is dat toch bijzonder lastig.

De heer Brinkman (PVV):

Nogmaals, ik heb aangegeven dat ik met de minister wil praten over het vertrouwen en de onafhankelijkheid van de Nationale ombudsman en over de vraag hoe hij dat ziet. Ik heb dat gelardeerd met allerlei zaken die in het jaarverslag staan. Mij gaat het niet inhoudelijk om die zaken. Mij gaat het erom dat de minister beoordeelt of er wel of niet terecht vragen zijn over dat vertrouwen. Natuurlijk heb je het dan over pertinente zaken die niet kloppen in dat jaarverslag, punt, uit. De integratie verloopt niet perfect. De misdaad onder jongeren is aan het stijgen. Er zijn grote problemen met de misdaad in dit land. Dan kan ik toch niet accepteren dat dat er zo ingezet wordt en ik dat allemaal maar voor lief moet nemen? Kom, zeg!

De voorzitter:

Een beetje rustiger, mijnheer Brinkman!

De heer Brinkman (PVV):

Ik reageer zoals ik zelf wil reageren, voorzitter. Ik vind het echt onzin wat de heer Heijnen zegt.

De voorzitter:

En ik ga hier over de orde en ik vraag u of het een beetje rustiger mag.

De heer Brinkman (PVV):

Dat mag u doen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Het verwijt van gebrek aan integriteit bij de Ombudsman van de heer Brinkman is in de lucht komen te hangen. Hij heeft beloofd dat hij dit stap voor stap met argumenten zou onderbouwen. Nu begrijp ik dat zijn eerste stap is om aan te tonen dat de bevindingen van de Ombudsman onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Ik begrijp dat het beeld van criminaliteit en integratie niet in het straatje van de PVV past. Die heeft een totaal ander wereldbeeld, maar het verwijt als zouden de bevindingen niet op feiten zijn gebaseerd, kan de heer Brinkman niet onderbouwen. De passage op blz. 8 van het jaarverslag waarnaar hij verwijst, is uitgebreid geannoteerd en verwijst naar diverse rapporten van het Sociaal en Cultureel Planbureau, van het ministerie van Justitie en wetenschappelijke onderzoeken. Ik tel op mijn lijstje min één. De heer Brinkman slaagt niet in zijn argumentatie en blijft daarmee een onsportieve speler in deze rechtsstaat.

De heer Brinkman (PVV):

Twee zaken. Ik refereer gewoon aan keiharde criminaliteitscijfers. Wat het Centraal Planbureau daarover ooit in een tussenzin heeft gezegd, zal mij verder een biet zijn. Ik concentreer mij op concrete cijfers en op zaken die wij allemaal al lang kennen en die wij hier in dit huis ook allemaal al vrij en open hebben besproken, namelijk dat de criminaliteit onder jongeren aan het stijgen is, net als de harde criminaliteit. Daarover hoeven wij allemaal niet zo raar te doen. Dat zijn allemaal feiten. De Nationale ombudsman probeert ons wijs te maken dat het allemaal hartstikke goed gaat. Dat is dus niet zo.

Daarbij komt dat ik het woord "integriteit" nog niet één keer heb genoemd. Mevrouw Peters probeert mij dat in de mond te leggen, maar dat heb ik nog niet één keer genoemd, want ik vind integriteit een heel groot woord. Dat omvat natuurlijk veel meer dan het feit dat je geen vertrouwen zou hebben in het instituut Nationale ombudsman. Daar gaat het mij om. Ik wil graag aangeven dat ik vragen stel over de onafhankelijkheid van en het vertrouwen in die Nationale ombudsman. Nogmaals, dat is mijn goed recht. Ik geef duidelijk aan waarom ik dat vind. Integriteit is een woord dat ik nog niet één keer in de mond heb genomen.

De voorzitter:

U gaat uw betoog afronden.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter, wij hechten in Nederland grote waarde aan de gelijkheid tussen man en vrouw. Het is werkelijk de wereld op zijn kop dat wij ons dus kennelijk moeten aanpassen aan die minderheid. Ik wil graag van de minister weten wat hij vindt van het absurde voorstel, maar ook hoe hij aankijkt tegen de gelijkheid tussen man en vrouw.

Tevens wil ik graag weten hoe de minister de onafhankelijkheid van de Nationale ombudsman ziet en hoe hij denkt dat het door de persoonlijke invulling door deze Nationale ombudsman bij ons geschonden vertrouwen in het instituut terug kan worden gewonnen. Graag verneem ik hierop een reactie.

Ik kom op het inhoudelijk bestuurlijke deel van het verslag. Uit de cijfers blijkt dat naast de UWV en IND ook de Belastingdienst weer slecht scoort. Dat is een punt van zorg. Ik vraag mij af wat er toch aan de hand is met de Belastingdienst. Dit is de zoveelste keer dat de genoemde instanties slecht uit de bus komen. De PVV-fractie wil weten of de minister mogelijkheden ziet om hierin met een bepaald programma duidelijke verbetering te brengen.

De Nationale ombudsman verantwoordt in zijn jaarverslag zijn taken en inzet in cijfers en beslissingen. Daarnaast geeft de Nationale ombudsman opnieuw aan meer armslag te willen hebben in het zelfstandig instellen van behoorlijkheidsonderzoeken bij bepaalde overheidsinstellingen, dus zonder dat er concrete klachten zijn. De PVV-fractie kan het verzoek tot het instellen van zelfstandige behoorlijkheidsonderzoeken bij bepaalde overheidsinstellingen, dus ook zonder dat er sprake is van concrete klachten, absoluut niet steunen. De PVV-fractie is van mening dat de Ombudsman zijn handen al vol heeft aan zijn huidige werkzaamheden en het vertrouwen in de onafhankelijkheid van deze Ombudsman eerst maar eens moet verbeteren.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Het Hoge College van Staat van de Nationale ombudsman onderzoekt klachten over onbehoorlijk overheidsoptreden en rapporteert daarover rechtstreeks aan de Kamer. Hij bemiddelt. In veel gevallen is dat succesvol. In 80% van de door hem ontvangen gevallen stelde hij de burger in het gelijk. Meestal werden de zaken binnen twee maanden opgelost. Hij heeft zijn taak het afgelopen jaar dus met verve vervuld. Hij heeft de publiciteit niet geschuwd, evenmin als kritische uitlatingen aan het adres van de overheid waar hij deze nodig achtte. Die werden hem door het bestuur niet altijd in dankbaarheid afgenomen. Dat heeft hij weerstaan.

De overheid heeft veel van de Ombudsman geleerd. Veel is verbeterd in de communicatie tussen grote bestuursorganen en de burger, zo constateren de Ombudsman zowel als de regering met tevredenheid. Er is meer behoorlijkheid en vertrouwen tussen sommige van de diensten en de burger. De Ombudsman geniet als instituut populariteit en vindt navolging in de financiële ombudsman, de kinderombudsman, de VARA-ombudsman en misschien straks een veteranenombudsman.

De Nationale ombudsman houdt ook politici in het parlement indringend een spiegel voor. Hij heeft het over taalverruwing. Hij heeft het erover dat de vrijheid van meningsuiting lijkt te verworden tot een recht op beledigen. Hij stelt dat politici zich deze taalverruwing en dit type woorden zelf toe-eigenen, maar vervolgens een zerotoleranceoptreden van vervolgingsautoriteiten bepleiten tegenover misdragingen jegens overheidspersoneel. Zojuist waren wij getuige van een goed staaltje van deze taalverruwing in ons parlement.

Mijn partij vindt de Nationale ombudsman een zeer waardevolle aanvulling op het functioneren van de rechtsstaat. Wij geven de Ombudsman een groot compliment voor de wijze waarop hij zijn taken vervult. De essentie onder de werkwijze van de Nationale ombudsman is de stelling dat je problemen van samenleven, en conflicten tussen gezag en burger niet alleen met regels en rechtspraak oplost. Alternatieve geschilbeslechting, mediation en communicatie zijn evenzeer nodig. Met gedejuridiseerde conflictoplossing bereik je soms meer. Dat is het terrein van de Ombudsman.

Het door hem gekozen thema van het afgelopen jaar was de door hem waargenomen verharding, grimmigheid, polarisatie en onverzoenlijkheid. De socioloog en filosoof Van Stokkum gebruikt in dit kader het woord "hufterigheid". Hiermee gepaard gaan intolerantie, korte lontjes, egoïsme en afname van solidariteit. Deze zaken bemoeilijken het werk van professionals bij het oplossen van conflicten. De eenzijdige roep van politici om "het tuig" aan te pakken met lik-op-stukbeleid, zero tolerance en zwaardere straffen kan een averechts effect hebben. De Ombudsman zoomt in op een aantal casestudy's en illustreert hoe die wijze van werken bij professionals bij politie en jeugdzorg soms tot te harde en vergaande maatregelen leidt. Nederland scoort in Europa opmerkelijk hoog als het gaat om het aantal doden door politiekogels en om het opsluiten van kinderen. Dat staat te lezen in het verslag. De effectiviteit van repressie is niet bewezen. Repressie leidt tot verharding en meer vertrouwen. Repressie onder repressie is niet behoorlijk, stelt de Nationale ombudsman. Mijn fractie vindt dat de Kamer en de regering zich dit mogen aantrekken.

De regering reageert echter alleen in bestuurlijke en praktische zin op de aanbevelingen die in het rapport staan. Zij gaat in het geheel niet in op deze analyse van de problemen. Onderschrijft de regering deze observatie wel? Onderschrijft zij dat hufterigheid en kortere lontjes een escalerend effect hebben? Hoe verklaart de regering dat dit in Nederland steeds vaker voorkomt?

De Nationale ombudsman verbindt aan zijn verbindingen enkele conclusies. Zijn boodschap is dat wij conflicten niet moeten juridiseren. Wij moeten niet vluchten in protocollen en juridische procedures. Deelt de regering die conclusie? Wat gaat zij in de praktijk doen met deze oproep? De praktijk van de laatste jaren is namelijk nogal anders. De straffen zijn fors verzwaard. Nergens is het percentage gevangenen zo toegenomen als in Nederland. De plannen van de toekomstige regering die uitlekken, stemmen evenmin vrolijk. Daarin is sprake van minimumstraffen, waardoor rechters niet kunnen differentiëren naar de omstandigheden waarin de misdaad wordt gepleegd. Daarin is sprake van het intrekken van proefverloven voor tbs'ers, waardoor die langer vastzitten en nooit kunnen laten zien dat zij klaar zijn voor terugkeer naar de maatschappij. In het PVV-programma is sprake van zwaardere maximumstraffen, heropvoedingskampen, uitzetting, geen stemrecht voor niet-Nederlanders et cetera. Ik hoor graag een reactie hierop van de minister, en ook van de onderhandelende partijen zoals die van de heer Brinkman, die mij nu gaat interrumperen. Hoe nemen deze partijen deze les van de Nationale ombudsman ter harte?

De heer Brinkman (PVV):

Die reactie krijgt mevrouw Peters uiteraard niet. Voor de duidelijkheid zeg ik dat bij de invoering van minimumstraffen de rechterlijke macht uiteraard mogelijkheden houdt om bij uitspraken te differentiëren. Men kan namelijk differentiëren tussen de minimumstraf en de maximumstraf.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Volgens mij moeten wij de rechter beoordelingsruimte laten. Hij moet bij elk geval de omstandigheden bezien, en beoordelen welke staf daarbij passend is. De wetgever past hierbij bescheidenheid. Die moet voorzichtig zijn bij het in deze beoordelingsruimte treden door minimum- en maximumstraffen te stellen.

De heer Brinkman (PVV):

De rechter houdt de mogelijkheid om te differentiëren bij schuldigverklaringen. Die mogelijkheid blijft. Die loopt namelijk van de minimumstraf tot de maximumstraf. That's it.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik ben ook benieuwd naar de reactie van de minister. Hoe rijmt hij deze geluiden vanuit de politiek met de observatie van de Ombudsman dat verdere juridisering, lik op stuk, en repressie niet effectief zijn en een averechts effect kunnen hebben?

De tweede bevinding van de Ombudsman is een oproep tot meer tolerantie, relativeringsvermogen en zorgvuldig bemiddelende communicatie in plaats van repressie. Actueler kon die oproep niet zijn. Geef professionals die ruimte. Stimuleer hen in het vaardiger worden en bemiddelen zodat zij kunnen de-escaleren bij conflicten. Regels en handhaving blijven maat- en mensenwerk. Dat vergt beoordelingsruimte waar de politiek zoveel mogelijk buiten moet blijven, "want burgers", vertelt de Ombudsman en daar ben ik het van harte mee eens, "gehoorzamen de wet niet omdat er sancties zijn". De meeste burgers gedragen zich "sociaal als de overheid hen op een behoorlijke wijze behandelt". Hoe neemt de regering deze aanbeveling ter hand? In de kabinetsbrief wordt gesproken over extra mediationcursussen voor gemeenteambtenaren, maar ik vrees dat dit onvoldoende is. De vraag is hoe het kabinet gaat dejuridiseren en meer bemiddelen. Zijn er nu minder procedures bij de overheid dankzij deze cursussen? Wordt er al meer met alternatieve geschilbeslechting opgelost?

Ik wil twee voorbeelden noemen van wat de overheid nog meer zou kunnen doen als je de aanbevelingen van de Ombudsman ter harte neemt en als je wilt de-escaleren, onthufteren. Kijk bijvoorbeeld naar het door het demissionaire kabinet recent nog gelanceerde wetsvoorstel in verband met het bestrijden van computercriminaliteit. Dat criminaliseert klokkenluiders en journalisten die maatschappelijk relevante informatie openbaar willen maken en het machtigt de officier van justitie om zonder belangenafweging door de rechter de verdachte inhoud meteen van het internet af te halen. Dat gaat ten koste van de fundamentele rechten van persvrijheid, communicatievrijheid en informatievrijheid en overschrijdt daarmee de grenzen van zorgvuldigheid en behoorlijkheid. De Ombudsman roept juist op tot meer bescherming van klokkenluiders. Dit voorstel zou het hen zo goed als onmogelijk maken om naar buiten te treden. Als je wilt onthufteren, dan ga je de vrijheid van meningsuiting niet beknotten en journalisten en klokkenluiders criminaliseren. Graag een reactie.

Mijn tweede voorbeeld. Kijk naar hoe de overheid zelf omgaat met informatie. Volgens de bevindingen van de Ombudsman is de door de overheid meest overschreden zorgvuldigheids- en behoorlijkheidsnorm die van het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking. Hoe komt dat? Als je kijkt naar de praktijk van de laatste jaren, dan kun je constateren dat de termijnen in de wet Openbaarheid van bestuur voor verzoeken van burgers om informatie alleen maar zijn opgerekt, zodat Nederland wat dat betreft nu het niveau van Zimbabwe heeft. Burgers worden op hoge kosten gejaagd als zij moeten procederen om informatie los te krijgen. De actieve openbaarmaking waartoe de wet verplicht, is een dode letter gebleken. Nederland heeft zelfs het Verdrag van de Raad van Europa dat de minimumstandaarden voor openbaarheid bij de overheid wil vastleggen, niet ondertekend. Waarom niet? Deze wijze van omgaan met informatie waar de burger om vraagt, is bepaald niet de-escalerend en vertrouwenwekkend. Het staat in schril contract met de wijze waarop de Ombudsman er met een beperkt budget en een beperkte staf in is geslaagd om alle klachten met een doorlooptijd van nog geen twee maanden te behandelen. Hoe gaat de regering deze zorgvuldigheidsnorm, die oproept tot adequate en actieve informatievoorziening aan de burger, verbeteren?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Mevrouw Peters trekt een vergelijking met Zimbabwe, maar ik vind dat een belediging voor de Nederlandse overheidsdiensten en ook voor onze democratie, gezien de situatie in dat land. Ik vraag me af of dit een gelukkig gekozen voorbeeld is.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

De situatie die ik beschrijf, de lengte van termijnen die staan voor het beantwoorden van informatieverzoeken van burgers door de overheid, is schokkend. Nederland heeft daarvoor een termijn staan die je nergens in Europa vindt. Als je wereldwijd kijkt, dan kom je die alleen maar tegen in een land als Zimbabwe. Ik ben het met mevrouw Van der Burg eens dat dit een zeer bedroevende waarneming is.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik denk dat mevrouw Peters heel goed weet waarop ik doel als ik zeg dat ik de vergelijking met Zimbabwe beledigend vind. Zij weet net zo goed als ik dat daar misschien wel mooie procedures zijn, maar dat er weinig transparantie en openheid is en dat de burger heel weinig te vertellen heeft.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Dat klopt. In Zimbabwe kun je niet van een rechtsstaat spreken die de burger netjes bij het loket van een overheid brengt, zonder gevaar voor eigen leven soms. Als de vergelijking met Zimbabwe afleidt van het punt dat ik wil maken, namelijk dat de burger soms moeilijk informatie bij de overheid kan losmaken, dan wil ik van die vergelijking af. Feit blijft echter dat Nederland nog niet is toegetreden tot het verdrag van de Raad van Europa dat de minimumtermijnen en de minimumkosten voor het verkrijgen van informatie door de burgers garandeert.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. De Nationale ombudsman is een heel belangrijk instituut. Het is namelijk het instituut waar burgers die tussen de wielen van het systeem terechtkomen, dan wel onheus bejegend worden door overheidsinstanties, terecht kunnen. Het is eigenlijk vaak de laatste plaats waar ze terecht kunnen om hun klachten gehoord te laten worden.

In het jaarverslag van de Nationale ombudsman, Voorbij het conflict, constateert de Ombudsman dat de klachten dit jaar met 6,5% gedaald zijn. Deze lijn is sinds 2006 ingezet. De Ombudsman geeft hiervoor als reden dat overheidsinstanties beter omgaan met hun klachtenprocedures en daarnaast dienstverlenender zijn geworden. Ik denk dat dit een compliment is aan de organisaties die dit betreft en een oproep om hier vooral mee verder te gaan. Laten wij hierover ook positief zijn!

In het themadeel gaat de Ombudsman in op de rol van escalatie en de-escalatie en op de verzuring van de relatie tussen overheid en burger. De Ombudsman zegt eigenlijk dat de overheid in al haar onderdelen toleranter moet zijn. De VVD is het met de Nationale ombudsman en het kabinet eens dat de overheid haar burgers correct moet bejegenen – dat is heel belangrijk – en dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft. Over een aantal zaken zijn wij echter minder tevreden.

Eerst wil ik nog iets opmerken over iets waar wij heel erg aan hechten. Wij vinden het ook goed dat bij de aanpak gekozen wordt voor een minder juridische aanpak, dus even de telefoon pakken als er een probleem is of wat verder gaan in de bemiddeling – het woord "mediation" is al genoemd – in plaats van meteen overgaan tot beroeps- en bezwaarprocedures. In mijn eigen praktijk in de Kamer krijg ik veel mailtjes. Soms spreekt daar boosheid uit. Mensen voelen zich niet begrepen. In dat geval wil ik weleens de telefoon pakken. Het feit dat je de moeite neemt om even te bellen blijkt mensen heel goed te doen. Misschien heb je helemaal geen oplossing – dat komt voor, soms ga je er als Kamerlid helemaal niet over – maar deze stap wordt wel heel erg gewaardeerd. Ik herken dit dus. Behalve uit persoonlijke ervaringen die alle overheidsmedewerkers ook zullen hebben, blijkt uit onderzoek dat de tevredenheid zowel bij de overheid, dus bij de medewerkers zelf, als bij de burgers hierdoor enorm toeneemt. Naar ik meen gaat het om 20%. Er is nog een ander aspect dat interessant is, zeker in deze tijden, namelijk dat het veel minder geld en tijd kost. Het gaat niet om lage percentages: tussen 20% en 30% kunnen wij hiermee besparen.

Zoals gezegd, er is ook een aantal punten waarop wij het oneens zijn met de Nationale ombudsman en deels ook met het kabinet. De Nationale ombudsman stelt namelijk – naar mijn beleving onderschrijft het kabinet deze analyse gedeeltelijk – dat de overheid in al haar onderdelen toleranter moet zijn, minder naar repressie moet grijpen en zich niet moet laten leiden door incidenten. Waarom werkt dit beleid van de-escalatie – volgens mij doen wij dit al heel lang – en van dejuridisering dat in elk geval sinds 2007 wordt toegepast niet met betrekking tot de verhouding overheid versus burger? De Ombudsman spreekt over verzuring van die relatie. Dat merkt hij op terwijl wij toch minder klachten hebben. Hoe kan dat? Moet bij de-escalatie en dejuridisering geen onderscheid worden gemaakt tussen de meer administratieve taken van de overheid, bijvoorbeeld als het misgaat wanneer je een vergunning aanvraagt, enerzijds en de taak van de overheid om wetten te handhaven – denk aan politie – anderzijds? Moet de overheid bij de meer handhavende taken, zoals bij de politie, in een aantal zaken niet juist strenger en gerichter optreden, omdat het gedrag van een bepaalde kleine groep te weinig wordt gecorrigeerd gezien het gedoogbeleid, dat wij jaren hebben gekend en dat kennelijk toch ook tot een verzuring heeft geleid? Welke positie neemt de minister hierbij in? Hoe ziet hij dit?

De Nationale ombudsman stelt ook dat een behoorlijke overheid een overheid is die kan de-escaleren, en dat de overheid op dat gebied nog veel meer te winnen heeft. Ik kan mij dat voorstellen bij de juridische taken maar zet vraagtekens bij de handhavende taken. Een van de dingen die ik namelijk constateer in de maatschappij is dat mensen het heel erg moe zijn dat bepaalde groepen altijd maar hun gang kunnen gaan en niet aangepakt worden. Zit daar niet een onderscheid in? Is een behoorlijke overheid niet juist een overheid die gericht mensen aanpakt die zich niet gedragen, en die ervoor zorgt dat zij er is voor de burgers die het slachtoffer worden van die mensen? Wil de Nationale ombudsman daarmee zeggen, zo vraag ik via de minister, dat die ambulancebroeders en verplegers meer de-escalerend hadden moeten optreden? Ik lees daar in zijn rapport een aantal zaken over maar in het persbericht komt dit punt wel heel erg naar voren. Is de minister het, gegeven de kanttekeningen in de kabinetsreactie, met de VVD-fractie eens dat een overheid op bepaalde momenten moet de-escaleren maar ook zeker zelf burgers moet steunen en daders aanpakken?

De Nationale ombudsman illustreert zijn betoog over de wenselijkheid van meer de-escalatie en meer tolerantie met het feit dat het aantal doden bij de politie in Nederland hoog is ten opzichte van andere landen. De-escaleert de politie in Nederland echter niet eerder te veel dan te weinig? Wij zien ook dat daar heel veel op getraind wordt. Een voorbeeld uit de praktijk. Een politieman in Zeeland staat er in zijn eentje als bepaalde groepen zich niet gedragen. Voordat hij back-up of assistentie krijgt, is hij minimaal twintig minuten maar waarschijnlijk eerder een uur verder. Heeft die politieman of -vrouw dus überhaupt een kans om iets anders te doen dan de-escaleren? Als het echt fout gaat, je zo wordt bedreigd en je in je eentje bent, ga je dan niet eerder over tot schieten? Zou dat ook een verklaring kunnen zijn? Graag een reactie van de minister.

De heer Brinkman (PVV):

Ik heb een vraagje over het advies over de-escalatie bij de politie. Kunnen wij een mogelijkheid bedenken waarbij een dergelijke uitspraak van de Nationale ombudsman in de richting van de politie überhaupt passend zou zijn? Als wij het hebben over de-escalatie, hebben wij het altijd over een conflict, waarbij de keuze gesteld wordt: optreden of niet optreden. En als er niet wordt opgetreden, dan wordt gesteld dat er gede-escaleerd wordt. Is het wel verstandig om hier door middel van de Nationale ombudsman überhaupt een uitspraak te doen over de politie?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik vind dat een lastige vraag omdat ik niet alle ins and outs op dit terrein ken, maar als er echt iets fout zou gaan, bijvoorbeeld als de politie met te veel geweld optreedt of te snel naar het zwaarste middel grijpt, dan is het wel degelijk een taak van de Ombudsman om dat aan te kaarten. Ik heb echter gezegd dat het nuttig is voor de discussie om een onderscheid te maken tussen de meer administratieve taken en dit soort taken omdat daarbij iets anders wordt verwacht van de samenleving, bijvoorbeeld van de politie.

De heer Schouw (D66):

Kan mevrouw Van der Burg zich inleven in het punt dat handhaven en de-escalatie door de politie in een hand kunnen gaan?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ja, dat kan ik zeker. Ik denk dat de politie dat ook heel erg doet als ik de trainingen zie en de manier waarop zij vaak optreedt. Als de Ombudsman oproept tot meer tolerantie in alle onderdelen van het overheidsbeleid vraag ik echter mij af of we het goede probleem benoemen. Daarom benadruk ik dat ook. Misschien komen we juist in een onwenselijke situatie terecht omdat we te weinig hebben opgetreden tegen bepaalde groepen en te weinig hebben durven ingrijpen.

De heer Schouw (D66):

Ik denk dat als we niet uitkijken, de opmerking van de Nationale ombudsman dat handhaven en de-escalatie in een hand gaan volledig ontspoort. Zou het zo kunnen zijn dat die opmerking vooral te maken heeft met het eerste punt van mevrouw Van der Burg en dat die niet coûte que coûte ongelimiteerd geldt voor de hele overheid? Volgens mij heeft de Ombudsman namelijk dat ermee bedoeld.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Als dat zijn bedoeling is geweest, kan ik daar heel goed mee leven. Maar ik zou dat wel helder willen hebben in dit debat. Er stond namelijk "in alle onderdelen". Anders krijgen we misverstanden. Dat zou ik niet alleen heel jammer vinden, maar ook heel schadelijk, ook juist voor deze beroepsgroepen.

Voorzitter. Vorig jaar noemde de Ombudsman de jeugdzorg een dramatische bureaucratie. Ik zie echter in het rapport dat het aantal klachten over de jeugdzorg nog verder is toegenomen, ondanks de maatregelen die de minister voor Jeugd en Gezin heeft genomen; vorig jaar somde hij die maatregelen op mijn verzoek op. Het kabinet heeft betere dienstverlening heel hoog in het vaandel staan. Wat is er gedaan om het tij bij deze zo kwetsbare groep juist te keren?

Tot slot. Het aantal klachten bij de Nationale ombudsman is met 6,5% gedaald. Zoals ik al eerder constateerde, is dit een trend die zich voort heeft gezet vanaf 2006. Ook werkt de Nationale ombudsman al jaren – hij heeft zelf het goede voorbeeld gegeven – met een dejuridiserende aanpak. Dat werkt beter. Ik heb eerder al gezegd dat uit onderzoek blijkt dat een dejuridiserende aanpak voor overheidsdiensten een besparing van 20% tot 30% op de kosten oplevert ten opzichte van een juridische aanpak. Toch is het budget van de Ombudsman alleen al van 2008 naar 2009 met meer dan 10% gestegen. Hij zegt dat hij daarmee de taken nog niet voldoende kan uitoefenen. Kan de minister uitleggen hoe dit kan? Ik zal maar duidelijk zeggen dat ik vind dat het in deze tijd, nu we het financieel zo moeilijk hebben, niet zo kan zijn dat de kosten met 10% stijgen. Er zou wel een heel goede reden daarvoor moeten zijn. Ik wil hierover graag uitleg hebben van de minister.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik zeg maar alvast dat mijn bijdrage vooral een de-escalerend karakter zal dragen.

De Nationale ombudsman heeft een belangrijke, nuttige functie. Dat blijkt wel als we zien hoeveel mensen die hun neus gestoten hebben bij een overheidsinstantie, een klacht hebben ingediend bij de Ombudsman. Met zijn rapportage Voorbij het conflict geeft de Ombudsman een mooi inkijkje daarin. Het is goed dat de minister in zijn reactie aangeeft dat verschillende overheidsinstanties continu bezig zijn met verbetering van de dienstverlening en het oppakken van de gesignaleerde knelpunten. Daarbij is het goed om te bedenken dat ook bij de diensten die veel met burgers in aanraking komen het aantal klachten redelijk beperkt blijft. Het goede nieuws is – dat vond ik in dit rapport en in de reactie van de minister naar voren komen – dat heel veel aanbevelingen in de praktijk ook gewoon opgepakt worden door de overheidsorganen.

Uit de titel blijkt al dat de Ombudsman het vermijden en het oplossen van conflicten als een belangrijke missie ziet. Ook in de omschrijving van zijn eigen werk blijkt de Ombudsman dicht bij de burger te willen staan: kijken vanuit het perspectief van de gewone burger en het zich realiseren van de grootheid van klein leed. Wanneer we kennisnemen van veel afzonderlijke situaties waarin de Ombudsman zijn taak heeft uitgeoefend in het afgelopen jaar, is de kern in veel gevallen het ontbreken van goede communicatie en goede informatieverstrekking. Ik denk dat het een terechte aanbeveling is en blijft om voor een goede informatie en communicatie voor alle overheidsorganisaties veel oog te hebben. Dat kan zoveel klein leed schelen.

De algemene beschouwingen van de Ombudsman waren zeer interessant en gaven vandaag alweer voldoende stof tot discussie. Laat ik vooropstellen dat ik soms wel het idee had dat van een wat idealistisch mensbeeld wordt uitgegaan. Waarom gehoorzamen burgers de wet? Dat is inderdaad een belangrijke vraag, ook wel een belangrijke politiek-filosofische vraag waarover iedereen ook zijn eigen partijpolitieke opvattingen heeft. Ik vond de formulering die mevrouw Peters net prees, niet helemaal adequaat. De benadering dat de burgers sociaal handelen als de overheidsdiensten hen ook behoorlijk behandelen, bergt het gevaar in zich dat het aan de overheid ligt als burgers zich niet goed gedragen. Dat vind ik geen goede benadering, ervan uitgaan dat de burgers in de kern wel sociaal en goedbedoelend zijn.

Gelukkig is het waar dat veel burgers zich ook sociaal gedragen en dat wij met een kleine groep echt problemen hebben, maar ik vind dat bepaald geen vanzelfsprekendheid. Dat moet ook bewerkstelligd worden door aan te dringen op en oog te hebben voor het belang van een innerlijke binding van de burgers aan goede waarden en normen. Je hebt ook gewoon sancties nodig om duidelijke grenzen te stellen. Voor een grote groep mensen maakt het niet zoveel uit welke visie je hanteert, maar we hebben soms wel te maken met een kleine hardnekkige overlast of problemen gevende groep.

Daarbij is het de vraag hoe je omgaat met burgers die in feite het gezag van de overheid niet accepteren of de billijkheid van de regels niet erkennen. Als je bijvoorbeeld bij de ontruiming van kraakpanden te maken hebt met burgers die zeggen dat deze rechtsorde niet de hunne is en dat zij het niet eens zijn met de regels die in de politiek gesteld zijn, is het ook voor een overheid buitengewoon lastig om daartegen op te treden. Ook de politie heeft vaak te maken met burgers die het niet eens zijn met de regels die de overheid via de politie wil handhaven. Ik zou het belangrijk vinden als er voor dat spanningsveld wat meer aandacht komt.

Uitleggen, informatie, is heel belangrijk maar met uitleggen alleen kun je zeker in bezuinigingstijd niet voorkomen dat de overheid regelmatig nee moet zeggen. De overheid kan nu eenmaal niet alle problemen van de burger oplossen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

De heer Van der Staaij verwijst naar mijn opmerking dat de Ombudsman in zijn verslag stelt dat 95% van de burgers zich eigenlijk sociaal en gezagsgetrouw opstelt en dat de voornaamste prikkel voor dat gezagsgetrouwe gedrag niet sancties is. De heer Van der Staaij wijst er op zijn beurt op dat je ook wat moet doen met die andere 5%. Het dilemma dat wordt aangekaart, is hoe je die 5% benadert zonder het vertrouwen van die 95% te verspelen. Ik meen als aanbeveling van de Ombudsman te leren dat je dan niet zodanig moet verharden en verruwen in je wens om die 5% aan te pakken dat je ook die 95% van je vervreemdt. Kan de heer Van der Staaij daarop ingaan, dat je zorgvuldig moet blijven en misschien niet moet juridiseren omdat dit escalerend kan werken en die 95% kan vervreemden?

De heer Van der Staaij (SGP):

Als de conclusie is dat je in de gaten moet houden dat je de burgers die zich wel aan de regels willen houden, niet van je vervreemdt en dat je niet alleen met sancties hoeft te komen om ze tot het gewenste gedrag te brengen, ben ik het daar vanzelfsprekend mee eens. Ik stel echter wel vast dat wij tegelijkertijd bijvoorbeeld bij de politie problemen hebben, en soms in toenemende mate, met mondige burgers die niet van plan zijn om zich aan de wet te houden die zijzelf niet billijk vinden. Dan val je ook wel terug op meer basaal het overheidsgezag in de zin dat iemand zich hier ook aan regels heeft te houden die hij of zij misschien niet leuk of billijk vindt. Dat is in toenemende mate een lastige taak. Dan is het van belang dat wij dit zowel verwachten van de binding van burgers aan dit soort waarden als dat er stevige sancties zijn om dit ook na te leven.

Voorzitter. Een belangrijke les voor de politiek is de opmerking in het jaarrapport over het taalgebruik. Met recht spreekt de Ombudsman uit dat de politieke debatten nog wel eens escaleren in het uitblinken in het zoeken van de overtreffende trap. Nog dit voorjaar heeft onze oud-collega Van der Vlies hiervoor op indringende wijze aandacht gevraagd. Het lijkt er in het politieke debat soms om te gaan wie de hardste en meest opvallende woorden kiest omdat die interessant zijn om er uit te lichten. Het probleem is dan dat je met de oneliner van gisteren vandaag niet meer kunt aankomen. Die zal je moeten zien te overtreffen. Waar eindigt dat? Dan kom je inderdaad in een soort vergroving terecht waar wij ons ook bepaald niet bij thuis voelen. Wij steunen de Ombudsman dan ook voor zover hij hier de vinger bij legt. Het is mooi en goed om origineel te zijn in de te kiezen beelden en om goed gebruik te maken van de rijke woordenschat van de Nederlandse taal zonder daarin grof te worden. Ik vond het wel mooi dat gisteren in de troonrede het woord wellevendheid uit de kast werd gehaald. Het is een mooi begrip, ook in de omgang van burgers onderling maar ook in de houding ten opzichte van de overheid en de houding van de overheid ten opzichte van burgers: wellevendheid.

Tegelijkertijd zegt de Ombudsman terecht dat dit niet moet betekenen dat wij maar tegenstellingen in de politiek moeten gaan wegmasseren. Het vermijden van escalatie mag er niet toe leiden dat wij vervolgens onze mond houden en niet scherp durven te zijn. Te vaak ook is in de achterliggende jaren gebleken dat het niet goed is om bepaalde duidelijke problemen in de samenleving te negeren. Hier zit simpelweg een spanningsveld waarin ieder zijn eigen keuzes maakt en mag maken. Je kunt zeggen: wij zijn bang om bepaalde groepen te stigmatiseren, dus daarom doen wij maar heel voorzichtig over de oververtegenwoordiging van bepaalde etnische groepen in de criminaliteitscijfers. Je kunt ook zeggen: het is heel gevaarlijk om te verdoezelen dat er een oververtegenwoordiging is van bepaalde allochtone groepen in de criminaliteit, wij moeten daar duidelijk de vinger bij leggen omdat het een voorwaarde is voor een goede en gerichte specifieke aanpak. Ik denk dat een respectvolle omgang met wie dan ook, met alle medeburgers, gepaard moet kunnen gaan met scherpe inhoudelijke discussies. In feite is dat ook hetgeen de Ombudsman zelf bepleit; hij geeft ook aan dat het soms nuttig is om te escaleren; ook bij de eigen rol van de Ombudsman past het om op een goede manier vrij scherp geprofileerd zaken rond bijvoorbeeld politieoptreden aan de orde te stellen zodat er ook een publiek en politiek debat over ontstaat. Nou, dat is gelukt, zou ik zeggen.

Overigens denkt mijn fractie wel dat er te veel van politici wordt verwacht dat wanneer zij goed voorbeeldgedrag vertonen, hoe belangrijk dat ook is, daarmee ook de niet goede gedragingen, zoals het uitschelden van de politie, vanzelf wel opgelost worden. Zonder iets af te willen doen aan de voorbeeldrol van politici, geeft de praktijk aan dat ook hetgeen in de media naar voren komt, ook in de onderlinge omgang, een heel belangrijke factor en een heel belangrijke medeopvoeder is voor jongeren en ouderen in deze samenleving. De Ombudsman gaat daar in een ander verband ook op in, namelijk op de functie van de media als zelfstandige factor bij de escalatie van conflicten. Ook hierbij doet zich een lastig dilemma voor. Wij begrijpen aan de ene kant het punt dat door in de media veel aandacht te schenken aan problemen rond een kleine groepje overlastgevenden, dit allerlei nadelige en escalerende effecten kan hebben. Aan de andere kant kan de oplossing niet zijn om daarmee maar die problemen onder het tapijt te schoffelen. Ik vrees dat het toch vaak zal moeten blijven bij die algemeenheden en dat iedereen zijn eigen weg daarin vindt. Je kunt niet heel gemakkelijk een recept voor behoorlijk optreden in zijn algemeenheid hiervoor geven.

Wat betreft de politie-inzet wil ik nog even de vinger leggen bij het signaal dat er in Nederland drie keer zo veel doden vallen als gevolg van politiekogels dan in Duitsland. Dat is een interessant en belangwekkend gegeven. Tegelijkertijd roept dit wel de vraag op of er een relatie is met het aantal en de aard van de evenementen die worden georganiseerd. Is daar meer over bekend? Hebben wij in Nederland bijvoorbeeld ook veel meer risicovolle evenementen? Laten wij die veel meer toe? Kan dat ook nog een rol spelen? Zou de minister op dat punt nog kunnen ingaan?

De heer Heijnen (PvdA):

Voorzitter. In normale omstandigheden hadden we vandaag de algemene beschouwingen gehad, onder andere over de troonrede van de Koningin, maar het gaat nu over het jaarverslag van de Ombudsman en de kabinetsreactie daarop. In de ogen van de heer Brinkman is hij geen verlicht vorst, maar een absoluut vorst, namelijk een potentaat. Ik vond het echt kwalijk dat dit woord hier aan de orde was en niet is ingetrokken. Ik roep mijn collega's op om daar afstand van te nemen, anders blijft het hangen in dit debat alsof ook anderen zich achter deze kwalificatie scharen.

Het onderwerp van vandaag is de kabinetsreactie op het jaarverslag. Die kabinetsreactie spreekt ons van A tot Z aan. Ik zal over een enkel punt nog een opmerking maken, maar dat is het dan ook. Het kabinet neemt de waarschuwing van de Ombudsman over dat we niet door moeten gaan op het pad van escalatie, polarisatie en juridisering. Dat is de fractie van de Partij van de Arbeid uit het hart gegrepen. Het fatsoen moet terug in de samenleving. Het respect van burgers jegens medewerkers voor de publieke zaak moet gegarandeerd zijn en andersom moeten deze medewerkers de burgers op een respectvolle manier behandelen. In alle beknoptheid komt het daarop neer.

Mijn eerste opmerking betreft ook onszelf. Het kabinet gaat in op het thematische gedeelte van het jaarverslag, maar het verantwoordingsgedeelte is veel omvangrijker. Ik zie dat collega's ook opmerkingen maken over het gedeelte over politie of justitie. Eigenlijk is er enig ongemak omdat wij hebben nagelaten om de desbetreffende bewindspersonen uit te nodigen om daarop te reageren. Ik houd de collega's voor dat wij ons dat moeten aantrekken, want dat doe ik zelf ook, en dat wij bij een volgend jaarverslag indringender moeten nagaan van welke minister wij een reactie willen, ook op het verantwoordingsverslag. Volgens mij leidt dat tot een vruchtbaarder debat dan wat we nu voeren met een minister die langzamerhand over alles gaat en die hier is uitgenodigd als minister van Binnenlandse Zaken.

Mijn tweede opmerking betreft het meldpunt klokkenluiders, dat ook al door de heer Van Raak is genoemd. Nadat enkele partijen, onder andere de PvdA, drie jaar geleden tegen de zin van het toenmalige kabinet waren begonnen met het optuigen van een meldpunt klokkenluiders heeft de Kamer hierover unaniem een motie aangenomen. In deze recente motie wordt het kabinet gevraagd om dat meldpunt klokkenluiders onder te brengen bij de Nationale ombudsman. Hierover lag een mooie notitie voor, waarover niet iedereen het helemaal eens was, maar wij in hoofdlijnen toch wel, anders dan de heer Van Raak. Sindsdien is er een brief gekomen uit de SER. Er is wat gepraat in de wandelgangen. Dat leidt uiteindelijk tot een bijlage bij de begrotingsstukken waarin staat dat dit kabinet het overlaat aan een volgend kabinet.

Mijn vraag aan de minister is wat hier nu de aanleiding voor is. In een Kamerbrede motie wordt de noodzaak van een meldpunt klokkenluiders al drie jaar onderstreept. Wat is de reden voor het demissionaire kabinet om niet gewoon te leveren? Dat staat in schril contrast tot iets waar bij mijn weten niet om is gevraagd, maar ik kan het mis hebben, namelijk de stichting voor beroepskwaliteit in de publieke sector. Deze is wellicht heel nuttig, maar waarom doet de minister niet wat de Kamer vraagt en wel wat de Kamer niet heeft gevraagd?

Ik wil het nog een keer hebben over de integriteit in het openbaar bestuur. Dat moet de minister aanspreken, want dat is van heel groot belang. Een meldpunt klokkenluiders is een mogelijkheid om die integriteit extra te bewaken. Ik heb in de krant gelezen over de directeur van het Havenbedrijf Rotterdam en over de gedeputeerde in Noord-Holland, tegen wie het OM een procedure is begonnen. Los van de casuïstiek van die twee mensen is de vraag wat er in die organisaties aan de hand was. Waren er mensen die op enig moment de behoefte hadden om bij een meldpunt klokkenluiders te zeggen dat wat daar gebeurde, niet helemaal in de haak was? De fractie van de Partij van de Arbeid vindt dit van buitengewoon groot belang en vraagt het demissionaire kabinet om dat meldpunt zo snel mogelijk onder te brengen bij de Ombudsman.

De heer Van Raak (SP):

Fantastisch, daarbij kunnen SP en PvdA samen optrekken. Wel wil ik de heer Heijnen nog het volgende vragen. Een klokkenluider is iemand die maatschappelijke misstanden meldt, niet iemand die ruzie heeft met zijn baas. Vindt de heer Heijnen het ook principieel onjuist dat werkgevers en werknemers zich bemoeien met dat instituut of meldpunt voor klokkenluiders, omdat dit niet des klokkenluiders is? Wil hij samen met mij de regering oproepen om dit gewoon zelf te organiseren – het gaat namelijk om het algemeen belang, niet om een individueel belang – om te voorkomen dat de bemoeienis van, bijvoorbeeld, de FNV ertoe leidt dat de zaak op de lange baan wordt geschoven?

De heer Heijnen (PvdA):

Ik zit hier wat pragmatischer in. Volgens mij is eerder een nationaal meldpunt klokkenluiders aan de orde geweest, dat inderdaad een plek zou krijgen in de Hollandse polder. Als dat zelfstandig ten opzichte van de sociale partners wordt georganiseerd, heb ik daar geen problemen mee. Mijn probleem is dat wij die discussies hier uitvoerig hebben gevoerd en dat deze Kamer uiteindelijk een conclusie heeft getrokken, ik dacht unaniem en een beetje zelfbewust. Maar ook de urgentie maakt dat ik zeg: doe het nu zoals de Kamer heeft bepaald. Ik heb er geen principiële bezwaren tegen dat het ergens anders wordt ondergebracht. Ik zie daartoe de noodzaak niet, maar wel de urgentie om dit snel onder te brengen bij de Ombudsman; die is daar klaar voor, burgers kunnen al bij hem terecht.

De heer Van Raak (SP):

Helemaal mee eens, maar laat ik het dan pragmatisch maken en niet principieel: als door de bemoeienis van werkgevers en werknemers, bijvoorbeeld de FNV, dreigt dat dit instituut op de lange baan wordt geschoven, wilt u dan met mij uitspreken dat dit onacceptabel is?

De heer Heijnen (PvdA):

Ik ken de achtergrond die u schetste niet. Ik heb te maken met een kabinet dat niet heeft geleverd wat de Kamer heeft gevraagd. Daarbij wil ik het graag laten. Iedere oproep aan het kabinet, voor zover nodig, om dit alsnog te doen, zal ik steunen, zonder de achtergrond die daarbij heeft gespeeld.

Mijn tweede, belangrijker punt, is het volgende. Wij bespreken het jaarverslag van de Ombudsman, wellicht wordt in andere verbanden gesproken over de ontwikkeling van het aantal beroep- en bezwaarschriften volgens de Algemene wet bestuursrecht. Dat gebeurt in verschillende begrotingen, bij decentrale overheden. Wellicht is er ook een administratie van zaken die na het bestuursrecht, civielrechtelijk worden aangespannen: claims jegens onderwijsinstellingen, overheid. Ik wil de minister vragen wat hij van de gedachte vindt om jaarlijks een soort integraal overzicht te maken, waardoor de Kamer zicht heeft op de trends in het verkeer tussen burger, overheid en semipublieke sector, in beroep en bezwaar, vervolgens de bestuursrechter, de Ombudsman – want die klachten passen bij hem – en ten slotte de civiele rechter. Omdat wij altijd maar een partje bespreken, klinkt het heel aardig dat het aantal klachten bij de Ombudsman is gedaald, maar ik weet niet wat ervoor in de plaats is gekomen. Zo hoor ik het signaal van een onderwijsinstelling die is geconfronteerd met een verdubbeling van het aantal procedures inzake toelating en examinering, aangekaart bij de civiele rechter. Dat is een ontwikkeling die mij niet aanspreekt, net zo min dat het me aanspreekt dat men zich in de Verenigde Staten in de handen wrijft als men over een stoeptegel valt, want dan kan men gaan claimen. Die kant moeten wij niet op. Ik vraag aandacht van de minister voor dat probleem, en wel als volgt: wil hij eens inventariseren of er een stijging of ontwikkeling is in het aantal civiele zaken, van zaken die eigenlijk in het publiekrecht thuishoren, van claims jegens de overheid vanwege nalatigheid? Wil hij dat geheel van klachten in de relatie tussen burger, overheid en semicollectieve sector in beeld brengen?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Het is een heel bijzonder voorrecht om op de dag waarop u anders algemene politieke beschouwingen had willen houden te spreken over het jaarverslag, en mijn reactie daarop, van de Nationale ombudsman. Uw Kamer heeft zelf al met de Ombudsman van gedachten gewisseld. Eigenlijk is het een soort algemene beschouwing waartoe het werk van de Nationale ombudsman aanleiding geeft. Ik begin die beschouwing met een woord over de plaats die het instituut van de Nationale ombudsman in ons staatsbestel is gaan innemen. Ik heb als jong ambtenaar ooit het genoegen gehad om te mogen werken aan de Wet Nationale ombudsman. Ik herinner mij dat er destijds wat discussie was: is er eigenlijk wel behoefte aan zo'n soort institutie naast de ontwikkelingen die de bestuursrechtspraak parallel daaraan doormaakte? Er zijn perioden geweest waarin aan voorgangers van de huidige Nationale ombudsman werd gevraagd of er niet te veel of te weinig werd gedaan op het punt van het reageren op klachten van burgers.

Ik heb in de afgelopen vier jaar – het is op de dag af vier jaar geleden dat ik weer een ambt in de regering van ons land mocht vervullen – van nabij mogen waarnemen hoe het ambt van de Nationale ombudsman functioneert. Die hernieuwde nabijheid tot het ambt van de Nationale ombudsman, die vier jaar waarop ik kan terugkijken met de huidige Nationale ombudsman – ik betrek daarbij graag de beide substituut-ombudslieden – brengt mij tot het oordeel dat het ambt tot echte rijpheid en betekenis qua plaats in ons staatsbestel is gekomen. Het is het algemeen bekende adres geworden waar burgers met hun klachten terecht kunnen. De Nationale ombudsman kijkt daarover echter ook, en het jaarverslag over het afgelopen jaar geeft daar wederom blijk van, naar de structurele oorzaken van scheefgroei in de verhouding tussen overheid en burgers en naar positieve ontwikkelingen, wat minstens zo belangrijk is, waarop de overheid kan inspelen en reageren om het vertrouwen van de burgers in de overheid verder te versterken. Ik zeg bewust "verder versterken" want bij alle zwartgalligheid die wij af en toe in het Nederlandse politieke en maatschappelijke leven over elkaar uitstorten, mogen wij ook constateren, uit vergelijkend onderzoek en uit recent onderzoek in Nederland, dat er heel veel vertrouwen is van de burger in de overheid. Om dat vertrouwen levend te houden, is het nodig dat er een adres is waar klachten kunnen worden ingediend, waar deze serieus worden onderzocht en waar op deze klachten wordt gereageerd. Enige decennia nadat wij hebben gewerkt aan de Wet Nationale ombudsman en terugkijkend op de afgelopen jaren is dat naar mijn overtuiging precies de waarde waarin de Nationale ombudsman, het Hoge College van Staat, zich heeft bewezen.

Ik noem hierbij ook uitdrukkelijk de thematiek waarover verschillende leden van uw Kamer vanochtend hebben gesproken van het de-escaleren. Ook naar mijn overtuiging – ik sluit mij daarbij nadrukkelijk aan, wat te lezen is in de reactie die ik namens het kabinet samen met de staatssecretaris heb gegeven – is het belangrijk dat de Ombudsman de aandacht vestigt op mogelijkheden om te de-escaleren. De burger kan even de telefoon nemen als hij ergens een probleem mee heeft, ontevreden is, bezorgd is, of een klacht heeft; zo wordt de communicatie niet afgesneden. Ik zet de bestuursrechtspraak hier toch even naast. Wij hebben vaak kunnen zien dat een bestuursrechter zich – plaatsvervangend – heel ongelukkig voelt als hij partijen aantreft, vertegenwoordigers van een bestuursorgaan enerzijds en de appellerende burger anderzijds en ter zitting moet vaststellen dat zij vanaf het moment dat het bezwaarschrift of beroepschrift is ingediend, niet meer met elkaar in gesprek zijn gegaan. Dat kan natuurlijk van twee kanten komen, maar omdat ik hier voor de overheid sta, spreek ik in het bijzonder over de overheid. Als een bezwaarschrift of beroepschrift niet alleen was bezien vanuit het oogpunt van verweer voeren, van het verdedigen van het besluit van de overheid, maar ook vanuit het oogpunt van het zoeken naar een oplossing, dan was het misschien helemaal niet nodig geweest dat de zaak voor de bestuursrechter kwam. Ik heb bij herhaling zelf meegemaakt dat het gesprek pas weer op gang kwam in de rechtszaal. Dan denk je toch: wat jammer dat dit niet eerder is gebeurd. Dat is de betekenis van het accent dat in het jaarverslag wordt gelegd op het de-escaleren.

Ik geef een ander voorbeeld, waarnaar door de Ombudsman in het jaarverslag wordt verwezen. Het betreft de behandeling van door de burger gedane verzoeken om schadevergoeding. De Nationale ombudsman heeft daarvoor een handreiking opgesteld. Daarover is overleg gevoerd met de medewerkers van de juridische afdelingen van de ministeries. Zij hadden een aantal zorgen. Leidt de handreiking ertoe dat iemand maar om schadevergoeding hoeft te vragen om deze te krijgen? De medewerkers van de juridische afdelingen zitten er toch ook voor het beheer van de algemene middelen. Dat is allemaal waar. Tegelijkertijd is het ook waar dat er iets te verbeteren is aan de behandeling van verzoeken om schadeafwikkeling. Daarover zijn wij rechtstreeks in gesprek gegaan met de Nationale ombudsman. Burgers kunnen onredelijkheid hebben ervaren. Daartegenover past de instelling dat het goed kan zijn om ook in termen van schadevergoedingen conflicten uit de wereld te helpen, natuurlijk zonder dat een verkeerd soort vrijgevigheid ten laste van de algemene middelen wordt beoefend. Natuurlijk moet dat niet, maar er valt wel degelijk iets te verbeteren aan de behandeling van verzoeken om schadeafwikkeling.

Over dit alles is dus gesproken. Daarna heeft de Nationale ombudsman de handreiking voor de afwikkeling van schadevergoedingsverzoeken gepresenteerd in een bijeenkomst waarin ik deze in ontvangst mocht nemen en waarbij de medewerkers van de juridische afdelingen van de ministeries aanwezig waren. Ik kan melden dat de medewerkers na dit proces van voorbereiden van het rapport over de afwikkeling van schadevergoedingsverzoeken het gevoel hadden: zo is het goed en zo is het evenwichtiger dan wij het tot nu toe hebben gedaan. Wij moeten dus niet alleen de dingen bekijken uit het oogpunt van procesposities, maar ook onszelf de vraag stellen wat een redelijke, vertrouwenwekkende manier van afhandelen van schadevergoedingsverzoeken kan zijn. Als wij dit mogen constateren over het functioneren van het Nederlandse staatsbestel anno 2010 en de rol die de Nationale ombudsman daarin met de substituut-ombudsmannen en hun bureau speelt, mogen wij daar naar mijn volle overtuiging dankbaar voor zijn.

Het is een bijzonder gegeven in het jaarverslag van de Nationale ombudsman dat er 6,5% minder klachten ontvangen zijn in 2009 dan in 2008, terwijl de bekendheid van het instituut in datzelfde jaar is toegenomen. Dat is een positief teken. Wij doen er goed aan om te waarderen dat de Nationale ombudsman deze kritische rol vervult, waar nodig, ten opzichte van de overheid, zodat wij, de overheid namens wie ik hier spreek, daarvan kunnen leren en eraan kunnen bijdragen dat conflicten en spanningsvelden in onze samenleving een goed kanaal krijgen. Dat past in een democratie en een rechtsstaat.

Het aantal klachten bij enkele grote organisaties met veel klantcontacten, zoals de IND, het UWV en de Belastingdienst, is flink gedaald. In de inbreng van de kant van de Kamer is verwezen naar de tabel met het beoordelingsschema van het functioneren van overheidsinstanties op bladzijde 110 van het jaarverslag. De Kamer zal natuurlijk over elk van die overheidsinstanties het debat voeren met de beherende minister in kwestie. De IND kwam al even ter sprake, de dienst waarvoor ik uit hoofde van mijn andere portefeuille verantwoordelijkheid draag. Ik ben heel blij dat daarover eigenlijk over de gehele linie positieve tot zeer positieve conclusies worden getrokken. Er is sprake van een positieve ontwikkeling. Ik ben daarvoor de Ombudsman dankbaar, omdat hij de ontwikkeling heeft gestimuleerd met zijn kritische reacties op situaties in het verleden. Ik ben daarvoor ook mijn medewerkers bij de IND dankbaar, omdat zij zich hiervoor zo goed hebben ingezet.

De heer Schouw (D66):

Ik heb een concrete vraag gesteld over tabel 3 op pagina 110. Ik ben dankbaar dat de minister die tabel in elk geval noemt, maar hij gaf helaas nog geen antwoord op mijn vraag.

Minister Hirsch Ballin:

Laat ik maar meteen even specifiek op die vraag ingaan. De vraag van de heer Schouw of "kan beter" ook "goed" wordt, blijft een taak en uitdaging. Dat perspectief wilde ik net schetsen. Dat is uiteraard onder de aandacht gebracht bij elk van de beherende ministers voor deze diensten. Het betreft voor een deel diensten met een hoge graad van zelfstandigheid, maar dat neemt niet weg dat het via de betrokken collega's loopt. Ik zeg de heer Schouw graag toe dat ik dit punt in de terugblik op dit debat, hopelijk aanstaande vrijdag in de ministerraad, nog eens onder de aandacht zal brengen.

Er is gesproken over "escaleren" en "de-escaleren". Die termen zijn door enkele sprekers in verband gebracht met het wangedrag van sommigen in ons land ten opzichte van mensen die een publieke functie vervullen. Dat onderwerp is trouwens in feite ook aan de orde gesteld in het jaarverslag van de Nationale ombudsman. Hij constateert daarin een verruwing in omgangsvormen. Taalgebruik en woordgebruik gaan heel vaak vooraf aan het gebruik van handen en erger, waarmee mensen zich gewelddadig uitdrukken. Het geweld tegen mensen die een publieke taak vervullen, behoort tot de hoofdzorgen die wij in de afgelopen jaren onder ogen hebben gezien. Als inspanningen om te de-escaleren niet werken en mensen agressief op hulpverleners afkomen – die situaties doen zich natuurlijk voor – zijn er nog steeds verstandige politiemensen die erin slagen om zó op de situatie te reageren, dat het niet totaal uit de hand loopt. Ik heb echter in de afgelopen jaren bij herhaling in debatten met de Kamer gezegd dat stevig en krachtig moet worden opgetreden tegen degenen die geweld plegen tegen mensen die een publieke taak vervullen. Daarom versta ik hetgeen de Ombudsman in mijn ogen terecht opmerkt over de waarde van het de-escaleren niet als een oproep tot de-escaleren tegen elke prijs. Er bestaan situaties waarin je weet, merkt en onder ogen moet zien dat de-escaleren niet helpt, dat het mensen betreft die zó verhard en meedogenloos zijn in hun reactie op mensen die een publieke taak vervullen of hun medeburgers, dat in de goede zin van het woord moet worden geëscaleerd. Het moet dan niet bij een waarschuwing blijven, maar dan moeten er mensen worden aangehouden en moet er strafrechtelijk worden opgetreden. Op het punt van het strafrechtelijk optreden tegen degenen die mensen met een publieke taak belagen, hebben wij juist ingezet op versteviging en aanscherping van de sancties. Dat uitgangspunt is ook uitgevoerd door het Openbaar Ministerie, zoals gevraagd en besproken met de Kamer.

Voorzitter. Ik hoop dat ik met deze algemene opmerkingen meteen ook een passende reactie heb gegeven op de opmerking waar de heer Van Raak mee begon en op de vragen die hij stelde over de patronen die achter het de-escaleren en escaleren zitten en achter de verharding. Hij heeft dat terecht als startpunt genomen voor zijn betoog.

Hij heeft ook het punt van het instituut voor klokkenluiders aangesneden. Dat is ook door anderen ter sprake gebracht. Mevrouw de voorzitter, u hebt gisteren de begrotingshoofdstukken van de departementale begrotingen ontvangen, waaronder die van Binnenlandse Zaken. Ik zou u overvragen als ik nu, minder dan een etmaal na aanbieding, een opmerking zou maken over een passage in de begrotingstoelichting van Binnenlandse Zaken die precies hierover gaat. We zijn op dit punt dus ingegaan, zeg ik in antwoord op de vraag van de heren Van Raak en Heijnen. In die passage staat inderdaad dat de besluitvorming over de inrichting van het klokkenluidersinstituut door het huidige kabinet wordt overgelaten aan een volgend kabinet. Ik kan mij aan de ene kant de teleurstelling daarover wel voorstellen. Aan de andere kant moet ik de Kamer toch ook melden dat er inmiddels, door het initiatief dat is genomen vanuit de Sociaal-Economische Raad, een discussie is ontstaan, ook met de sociale partners, over de positionering van het klokkenluidersinstituut. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken heeft natuurlijk heel goed op het netvlies – zij heeft dat ook nog met mij gedeeld naar aanleiding van de voorbereiding van onze begroting – dat deze motie door de Kamer is aangenomen. Ik kan u verzekeren dat zij intens over dit onderwerp in gesprek is met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wij hebben in de begrotingstoelichting op dit punt gemeld dat het ons, gegeven deze discussie, passend lijkt dat een nieuw kabinet hierover tot een besluit komt.

De heer Van Raak (SP):

De minister is nu aan het escaleren en op dit punt is dat niet nodig. Er is door de Kamer een motie aangenomen, met een ruime meerderheid. Dit jaar, vanaf 1 januari, zou dat instituut in werking moeten treden. Het is er echter niet en ik vraag de minister waarom het er niet is. Ik hoor twee dingen. Blijkbaar hebben ze op Sociale Zaken een andere mening dan op Binnenlandse Zaken, maar dat doet er niet toe, want deze Kamer had al een mening. Een overgrote meerderheid van de Kamer heeft een motie aangenomen die de regering moet uitvoeren. Dat de ministers dan onderling bakkeleien, zal wel, maar ze moeten de motie gewoon uitvoeren.

De tweede vraag is belangrijker. Ze betreft de bemoeienis van werkgevers en werknemers, de SER, de Stichting van de Arbeid, de FNV. Is dat de reden dat dit instituut er nu nog niet is? Is de bemoeienis van werkgevers en werknemers de reden dat dingen vertraagd worden?

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. De kwalificatie "bakkeleien" laat ik, in de geest van wat ik zo-even heb gezegd, geheel voor rekening van de heer Van Raak. Als er een standpunt ligt, uitgesproken in een motie van uw Kamer, dan is dat uiteraard een gegeven dat als een mijlpaal in de beraadslagingen van het kabinet staat. Daar wil ik helemaal niets aan afdoen. De SER is echter ook een bij de wet ingesteld adviesorgaan van de regering. Het is gekomen met een opvatting daarover, niettegenstaande deze Kameruitspraak. We moeten uiteraard de SER serieus nemen. Wij zijn ons daarover aan het beraden. Het beraden zal echter voor een demissionair kabinet op enig moment in de toekomst een einde nemen en deze begroting is gepresenteerd in het perspectief van het aantreden van een nieuw kabinet. Daarom leek het ons passend om dit als tussenstand op te nemen in de begrotingstoelichting op hoofdstuk VII.

De heer Van Raak (SP):

Dit is toch echt verontrustend, want de SER heeft er, met alle respect, niets mee te maken. Ik heb al geprobeerd om het duidelijk te maken aan de vorige minister en aan deze minister. De regering moet snappen wat een klokkenluider is. Dat is iemand die het algemeen belang dient, een burger die zijn burgerplicht doet ten behoeve van het algemeen belang. Door de bemoeienis van de partners, van werkgevers en werknemers, van de SER, van de Stichting van de Arbeid, wordt dit als vanzelf een arbeidsconflict. Het wordt dus getrokken in de sfeer van het arbeidsconflict. Klokkenluiders hebben geen arbeidsconflict; zij hebben geen ruzie met hun baas, zij doen hun burgerplicht. Daarom is het een verantwoordelijkheid van deze minister en niet van de minister van Sociale Zaken en al helemaal niet van de sociale partners, zeker niet als daardoor de totstandkoming van het instituut wordt gefrustreerd. Ik vraag de minister dus om hier afstand van te nemen en gewoon zijn werk te doen.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Een deel van mijn werk is uiteraard ook het toewerken naar een zo groot mogelijk draagvlak voor de start van het klokkenluidersinstituut. Daarover bestaat absoluut geen twijfel; dat heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken trouwens ook al doen blijken. De stand van de besluitvorming is accuraat weergegeven in de toelichting op hoofdstuk VII van de rijksbegroting, die u gisteren hebt ontvangen. Uiteraard zal ik voor het nader beraad met mijn collega's ook weer meenemen wat vandaag in dit debat naar voren komt.

De voorzitter:

Tot slot is het woord aan de heer Van Raak voor een interruptie.

De heer Van Raak (SP):

Als u een huis bouwt in Groningen, hoeft u geen draagvlak te creëren in Goes. Dat is niet nodig; dan moet u een draagvlak creëren in Groningen. Wij gaan een instituut voor klokkenluiders oprichten; dat is een aangelegenheid van het algemeen belang en niet van de sociaaleconomische partners. Ik ben erg voor het poldermodel, als mensen daar iets mee te maken hebben. De FNV heeft echter niets te maken met klokkenluiders. De bemoeienis van de FNV is slecht, omdat klokkenluiders dan een arbeidsconflict krijgen. Nogmaals, de FNV gaat over arbeidsconflicten, niet over klokkenluiders. Daarom moet de FNV zich daarmee niet bemoeien; de FNV moet ook zeker geen strijd aangaan om taken, bevoegdheden, als dit het klokkenluidersinstituut frustreert. Ik vraag de minister nogmaals nadrukkelijk om de wens van de Tweede Kamer, neergelegd in een motie, zelf uit te voeren en zich niet te verschuilen achter anderen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik geef u hier de opvatting van het kabinet. Wat de FNV betreft, ben ik blij dat de FNV zich ook deze belangen van het klokkenluiden aantrekt. Uiteraard zullen wij, althans zal het kabinet dat daarover tot een besluit komt, ernaar dienen te streven dat ook het gezichtspunt van de bescherming van de belangen van werknemers goed naar voren komt. Ik zie de heer Van Raak nu "nee" schudden. Ik zeg dit toch maar even als beschrijving van de werkelijkheid.

De voorzitter:

Nee, nee, nee.

De heer Van Raak (SP):

Het heeft er niets mee te maken.

Minister Hirsch Ballin:

Ik denk dat ik nu welhaast in de situatie kom dat ik iets moet bijdragen aan het de-escaleren van de relatie tussen de FNV en de fractie van de heer Van Raak.

De voorzitter:

Nee, nee, nee.

Minister Hirsch Ballin:

Ik vind namelijk dat de behartiging van de belangen van werknemers wel degelijk ook verdisconteerd behoort te worden. Dit is voor mij geen reden om te zeggen dat dit niet bij de Nationale ombudsman moet worden ondergebracht. U hoort mij hier dus niet zeggen dat het kabinet deze motie niet wil uitvoeren. Het enige wat ik zeg, is dat wij de besluitvorming overlaten aan het te vormen nieuwe kabinet.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Heijnen voor een interruptie.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik heb ook de hele nacht de begrotingen gelezen, sinds die gisterochtend aan ons gepresenteerd zijn, maar ik ben alleen de opmerking tegengekomen dat de besluitvorming aan het volgende kabinet wordt overgedragen. De overwegingen die u hier nu te berde brengt, ben ik dus niet tegengekomen. Het kan aan mij liggen, want de begrotingen zijn omvangrijk. Ik prijs u voor uw de-escalerende woorden; u zegt namelijk dat er een discussie is met Sociale Zaken en dat de staatssecretaris van BZK de motie nadrukkelijk naar voren heeft gebracht. In gewonemensentaal is dan sprake van een fors meningsverschil. Nogmaals, u zij geprezen voor de de-escalerende taal.

De voorzitter:

Eh ...

De heer Heijnen (PvdA):

Ik hoor de voorzitter al zuchten. Dus om een lang verhaal kort te maken: ik wil van dit demissionaire kabinet ofwel een spoedige uitvoering van die motie ofwel een uitgebreide brief waarin is aangegeven waarom men thans niet in staat is om die motie uit te voeren.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister. Ik hoop dat hij kan aansluiten bij wat hij eerder heeft gezegd.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik kan geheel aansluiten bij wat ik eerder heb gezegd en wat op dit punt in de begrotingstoelichting staat. Ik denk niet dat het verkeerd is, wanneer een demissionair kabinet zegt dat de effectieve besluitvorming over bepaalde onderwerpen een nieuwe kabinetsperiode vereist. Mocht uw Kamer op dit punt echter expliciet anders oordelen dan wij als raadzaam hebben geoordeeld, dan zal ik dat uiteraard ook overbrengen aan mijn collega's.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik erken het recht van het demissionaire kabinet om bepaalde besluiten niet te nemen. Wil het demissionaire kabinet dan echter zo vriendelijk zijn om de overwegingen daarvoor aan de Kamer te doen toekomen door middel van een brief en om niet te verwijzen naar een toelichting op een begroting, waarin, als ik het mij goed herinner, niet heel veel staat?

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik zal het verzoek van de heer Heijnen graag aan mijn collega's in het kabinet overbrengen en het voortouw nemen in het voorbereiden van een dergelijke brief.

De voorzitter:

Ik wijs de leden erop dat dit weliswaar het tijdstip is van de algemene politieke beschouwingen, maar dat dit nog niet het karakter van algemene beschouwingen hoeft te hebben. Mevrouw Peters, dit gaat niet over u.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de minister. Ik wil hem vragen om in de brief die het kabinet zal voorbereiden, expliciet en inhoudelijk in te gaan op de vraag wat de bezwaren van de sociale partners zijn en wat de reactie van de regering daarop in het licht van de wens van de Kamer is.

Minister Hirsch Ballin:

Dat zal ik graag doen. Er speelt nog een vraag omheen over de positionering van een plaats waar onderzoek op dit terrein wordt gedaan. Het lijkt mij heel nuttig om dat daarbij te betrekken. Het geeft ook iets meer zicht op de complexiteit van het onderwerp.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik heb hier toch een beetje moeite mee. De Kamer heeft een motie aangenomen, maar de minister heeft besloten om daar andere facetten bij te betrekken, facetten die juist een gevaar vormen voor het belang van klokkenluiders, namelijk de conflictsituatie die zou kunnen ontstaan tussen werknemers en werkgevers. Zoals de minister weet, houd ik van de-escaleren, maar de minister gaat aan die mogelijke conflictsituatie voorbij in zijn opstelling, sterker nog: hij betrekt haar daarbij en maakt het gevaar van een dergelijk conflict voor die klokkenluider alleen maar pregnant aanwezig. Mijn vraag is: waarom heeft de minister die zienswijze nooit eerder aan de Kamer laten weten? Dan had zij daarop wellicht veel eerder een reactie kunnen geven.

Minister Hirsch Ballin:

Ik dank de heer Brinkman voor zijn inzet voor het de-escaleren. Op de vraag waarom wij de Kamer geen tussenstand hebben gemeld, kan ik zeggen dat begrotingstoelichtingen een tussenstand zijn. Intussen hoort het kabinet natuurlijk ook van tussenstanden uit het formatieproces. Zodra duidelijk werd dat deze begroting moest worden ingediend op verantwoordelijkheid van het zittende kabinet, was dit de beste stand van zaken die het kon melden. Zoals ik net al zei in antwoord op vragen van collega's van de heer Brinkman, wordt de brief met een schets van het probleemveld in voorbereiding genomen. Ik heb net ook al gemeld dat ik dit graag opneem met de betrokken collega's: de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het bijzonder.

De heer Brinkman (PVV):

We hebben het hier al jaren over. Ettelijke maanden geleden is er ook een motie over aangenomen. Nu blijkt dat de minister de motie opzij schuift omdat hij er anders over denkt. Ik had het fair gevonden als hij dat met een brief aan de Kamer kenbaar had gemaakt.

Minister Hirsch Ballin:

Maar ik moet de veronderstelling van de heer Brinkman weerspreken dat ik anders over deze motie denk. Ik heb de Kamer alleen gemeld dat het kabinet nog niet tot een conclusie is gekomen. Persoonlijke opvattingen heb ik hier niet gegeven.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Als ik even mag, dan zouden wij met een motie ...

De voorzitter:

Mijnheer Brinkman, ik had u het woord niet gegeven.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Maar de minister trekt een conclusie die ik niet deel.

De voorzitter:

Integendeel. Volgens mij zegt hij dat het niet zo is zoals u zei; hij betrok het op zichzelf.

De heer Brinkman (PVV):

Hij stelt dat de Kamer een bepaalde denkwijze heeft. Hij interpreteert die op zijn manier. Ik zeg dat zijn interpretatie volgens mij niet klopt. Zodra de motie dat kan aangeven, zal blijken dat hij het niet bij het rechte eind heeft.

De voorzitter:

We gaan een ander punt behandelen, want hier komen we niet meer uit.

De minister vervolgt zijn betoog met een nieuw punt.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik heb de neiging om dit armgebaar te maken, maar dit armgebaar komt weer niet in uw Handelingen, dus ik zeg maar dat ik dit armgebaar maak.

De voorzitter:

Ja.

Minister Hirsch Ballin:

Ik kom op de vraag van mevrouw Smilde, die, wat ik uiteraard zeer waardeer, is ingegaan op de manier van werken op het punt van vaardigheden bij de de-escalatie. Dat heeft uiteraard heel veel te maken met de initiatieven die beide betrokken ministeries, dus van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie, de laatste jaren hebben genomen op het punt van de buitengerechtelijke, non-conflictueuze geschillenbeslechting. Het reikt echter verder, want het gaat ook om de manier waarop je contacten onderhoudt met mensen. Dat punt noemde ik net; ik heb het ontleend aan het jaarverslag van de Ombudsman. Dat houdt onder andere in het op het goede moment opnemen van de telefoon en het nog even nagaan of er een nieuw element is in verhouding tot de eerdere correspondentie, al zijn er natuurlijk situaties waarvan wij moeten zeggen: alles is nu gezegd en geschreven, het heeft geen zin om verder te corresponderen. Ook dat komt voor. Een deel van de mensen die bij de overheid belast zijn met het behandelen van brieven van burgers, van klachten en bezwaarschriften, heeft een specifiek daarop gerichte opleiding ontvangen. Er zijn inmiddels bij honderd organisaties die tot de overheid behoren projecten opgestart. Bij veel organisaties maken de vaardigheden in mediation deel uit van de functieprofielen. Negentig overheidsorganisaties zijn in een opstartfase. Ook met grote uitvoeringsorganisaties, zoals Belastingdienst, UWV en DUO, wordt in dit kader samengewerkt. De voortgang wordt gemonitord en op achterblijvende domeinen gestimuleerd.

Ik voeg daar nog het volgende aan toe, waarbij ik verwijs naar de brief. Wij hebben uiteraard ook de specifieke projecten gehad, gericht op het vermijden van procederen en doorprocederen. Er is vanuit het ministerie ook een ambassadeur aangesteld die in contact is getreden met overheidsorganisaties om die te leren hoe zij zonder naar de rechter te gaan een geschil tot een oplossing kunnen brengen. Wij hebben ook geprobeerd om in samenhang met de rechtshulp buitengerechtelijke geschillenbeslechting zo veel mogelijk te stimuleren.

De heer Schouw heeft melding gemaakt van de vrijheid van meningsuiting, die zo ver wordt opgerekt dat men er een recht om te beledigen onder is gaan verstaan. Natuurlijk onderschrijf ik volledig het belang van de vrijheid van meningsuiting – daarover bestaat ook absoluut geen verschil van inzicht met de heer Schouw – die haar grenzen vindt in ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Wij hebben daarbij specifieke strafbepalingen die zich keren tegen het mensen beledigen, het aanzetten tot haat en geweld enzovoort, wegens dat wat hun ten diepste eigen is. Ook dat is een bescherming van de vrijheden die wij in deze samenleving met elkaar delen.

Voorafgaand aan het punt waar het recht aan de orde komt, is er ook het domein van de respectvolle bejegening van elkaar. Het zou – dat ben ik helemaal met de heer Schouw eens – goed zijn als het besef doorklinkt en wortel schiet dat het respectvol bejegenen van de medemens niet pas begint op het moment dat je met politie en justitie in aanraking komt.

De vraag naar de positie van professionals heb ik al in mijn algemene inleiding beantwoord. De heer Van Raak heeft daar een aantal behartigenswaardige opmerkingen over gemaakt. Dat geldt voor de professionals in zorg, veiligheid, onderwijs en sociale zekerheid. Ook op het punt van de verantwoordelijkheid die ik draag voor de positie van het politiepersoneel heeft dat aandacht gekregen. Wij hebben daar een paar maanden geleden ook een belangrijk congres over gehad, dat door de FNV was georganiseerd. Ik heb daar met medewerkers van mijn ministerie ook een bijdrage aan mogen leveren. Dit is iets wat uit het oogpunt van de werksituatie inderdaad voortdurend aandacht vergt.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb toch een vraag over de verhouding tussen managers en medewerkers. Als medewerkers rust kunnen nemen, kunnen bellen, een gesprekje kunnen voeren, een probleem kunnen aanhoren en proberen om samen een oplossing te bedenken, zie je vaak dat er veel minder problemen ontstaan. Die problemen ontstaan vooral als medewerkers van publieke dienstverleners onder druk komen te staan. Mijn vraag was of die druk niet mede is georganiseerd doordat managers medewerkers willen afrekenen, met een roep om cijfers die naar het ministerie of naar andere managers moeten.

Minister Hirsch Ballin:

Ja, ik herken het spanningsveld wel. Tegelijkertijd geldt natuurlijk wel – dat geldt voor mijn collega's en mij – dat wij ons allemaal moeten verantwoorden over de prestaties die geleverd zijn. U hebt net weer in de begrotingsstukken van gisteren gezien hoe de methodiek van de prestatiebegroting eigenlijk per jaar met meer consequentie wordt toegepast. Dus zonder dat soort terugkoppeling gaat het ook weer niet, maar het moet niet zo extreem worden dat het geduld en de rust ontbreken om in een goed gesprek te reageren op een situatie.

De heer Van Raak (SP):

Wij hebben de laatste tijd ook vaak wijkagenten aan het woord gehoord, die zeggen: in mijn wijk gebeurt van alles, maar als ik nu ingrijp, moet ik naar het bureau rennen om stapels formulieren vol te typen.

De voorzitter:

Mijnheer Van Raak, uw vraag was toch al beantwoord?

Minister Hirsch Ballin:

Ja, ik denk dat ik op deze opmerking van de heer Van Raak moet reageren door te verwijzen naar het antwoord dat ik pas nog heb gegeven tijdens het spoeddebat over de politiebudgetten, en naar wat ik toen heb gezegd over de wenselijkheid om dat type situaties te vermijden.

De voorzitter:

Dank u wel.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Mevrouw Smilde heeft gesproken over de administratieve lasten. Dat raakt het onderwerp dat de heer Van Raak zojuist aan de orde stelde. Over de vaardigheden bij mediation kan ik het volgende melden. Tussen december 2009 en maart 2010 zijn zes praktijktrainingen uitgevoerd met een bijdrage vanuit mijn departement. Het resultaat was dat er drie uur minder tijd werd besteed aan de klachtenafhandeling. Voorheen werd daaraan namelijk elf uur besteed. Er is dus sprake van een substantiële vermindering en het blijkt echt te helpen.

Mevrouw Smilde stelde ook vragen over de meerwaarde van de Stichting BeroepsEer. Deze stichting is opgericht door professionals zelf, niet door mijn ministerie. Ik onderschrijf wel volledig de doelstellingen van de stichting, namelijk herwaardering van het werk van de professionals en de animo, de bezieling waarmee professionals hun werk doen. Het is terecht dat voor deze stichting aandacht is gevraagd tijdens dit debat.

De heer Schouw heeft gevraagd of in het jaarverslag over het lopende jaar een tabel zoals die op bladzijde 210 kan worden opgenomen over ministeries en grote steden. Over ministeries als zodanig – ik heb het dus niet over de uitvoerende organisaties die onder een ministerie ressorteren, maar over de beleidsdepartementen – zijn doorgaans niet zo veel klachten. Het heeft dus niet veel waarde om een tabel op te nemen over ministeries inclusief de uitvoeringsorganisaties. Voor de grote steden zijn deze cijfers uiteraard zeker van belang. Daarvoor geldt echter dat zij te vinden zijn in de jaarverslagen van de eigen ombudslieden van deze grote steden.

De heer Schouw heeft gevraagd of er afspraken zijn met de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen over inzet op de-escalatie. Ik kan die vraag bevestigend beantwoorden. Wij hebben dit opgenomen in de bestuursakkoorden. Er vindt samenwerking plaats met gemeenten, provincies en waterschappen, bijvoorbeeld in een pioniertraject. Ook de ambassadeurs conflicthantering stimuleren dit intern; ik noemde zojuist al zo'n ambassadeur.

Er is gevraagd naar de cijfers rond dejuridisering. De stand van zaken is de volgende. Wij hebben geen cijfers over het totaal aantal klachtprocedures bij alle overheidsorganisaties. Wij ramen het totaal aantal bezwaren op 2,6 miljoen. Over inzet op mediationvaardigheden kan worden gemeld dat dit bij 100 organisaties is opgezet. Bij 90 overheidsorganisaties verkeert dit op dit moment nog in de opstartfase. Bij 10% van alle bezwaarprocedures worden op dit moment mediationvaardigheden ingezet. Er is op dit punt dus nog een perspectief op groei.

De regering zal de Kamer voor het einde van dit jaar informeren over de mogelijkheden om misbruik van de WOB tegen te gaan. In het kader daarvan laat ik onderzoek doen naar omvangrijke en oneigenlijke WOB-verzoeken. Daarbij is aandacht voor bezwaar en beroep.

De heer Schouw heeft gevraagd naar de mogelijkheden om schadevergoeding te geven zonder al te veel gedoe. Ik verwijs daarvoor naar mijn algemene inleiding en naar Kamerstuk 32123-VI, stuk nr. 88. Er zijn ook wetsvoorstellen in voorbereiding om de procedure te vereenvoudigen. Ik wijs op het wetsvoorstel over nadeelcompensatie en schadevergoeding. Het nader rapport hierover komt binnenkort in de ministerraad aan de orde. Het wetsvoorstel over de immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM zal, meen ik, in de volgende kabinetsperiode vrij spoedig aan de orde kunnen komen.

De heer Brinkman heeft gevraagd naar de aanpak van aanhoudende klachten over de Belastingdienst. Een specifiek antwoord hierop kan, meen ik, de minister van Financiën het beste geven. Ik zal deze vraag alvast onder de aandacht brengen van minister De Jager.

De heer Brinkman heeft ook een vraag gesteld over de algemene passages in het jaarverslag van de Ombudsman over criminaliteit en integratie. Ik wil de heer Brinkman uiteraard met nadruk – hij verwacht niets anders van mij – wijzen op het slotbericht over "Veiligheid begint bij Voorkomen". Daarin is sprake van een sterke afname van vermogens- en geweldscriminaliteit in de huidige, bekorte kabinetsperiode. Wij hebben in drie jaar tijd geheel of vrijwel geheel gerealiseerd wat wij ons voor een kabinetsperiode van vier jaar hebben voorgenomen. Er is sprake van 25% minder vermogensmisdrijven en van 19% minder geweldsmisdrijven dan drie jaar daarvoor. Onze doelstelling was om het aantal fietsendiefstallen met 100.000 terug te dringen, maar het reële aantal is inmiddels teruggebracht met 220.000. Voor een compleet beeld van de cijfers en de ontwikkeling op dit terrein verwijs ik de heer Brinkman met nadruk naar de eindrapportage van Veiligheid begint bij voorkomen.

Mevrouw Peters vroeg naar de training van gemeenteambtenaren en wat wij op dat terrein doen. Wij hebben instrumenten binnen mijn ministerie ontwikkeld ten behoeve van de werkzaamheden van gemeenteambtenaren. Ik denk aan telefoonafhandeling, de manier van reageren, ook aan het loket of de tafels die op vele plaatsen de loketten hebben vervangen en de mediationvaardigheden. Wij delen die kennis inderdaad graag en volledig, in samenwerking met de VNG, net als met andere medeoverheden. Mevrouw Peters heeft ook gevraagd wat dit oplevert. Uit de voorlopige resultaten blijkt een aanzienlijke bekorting van de bestede tijd. Daarmee wordt de basis gelegd voor een grotere tevredenheid bij de burgers. Mevrouw Peters zal dan wellicht vragen hoe dit zich verhoudt met de verlenging van de beslistermijnen. Dat heeft te maken met een ander onderdeel van het beleid dat wij de afgelopen jaren hebben gevoerd, namelijk dat wij er in een groter aantal gevallen – ik wijs op de lex silencio positivo – bij het overschrijden van de beslistermijn van uitgaan dat een verzoek van een burger wordt ingewilligd. De wetgeving daarvoor is deels tot stand gekomen en deels in procedure. Wel moet helder zijn dat de termijnen die worden gehanteerd niet alleen termijnen van orde zijn, maar ook bindende termijnen. Daar hoort in sommige gevallen bij dat ze wat ruimer moeten worden gesteld dan ze wellicht, vooral als stimuleertermijn, als termijn van orde, in het verleden waren gesteld. Enerzijds is op sommige punten sprake van een langere termijn, maar tegelijkertijd is sprake van een hardere betekenis van die termijn ten behoeve van de burger. Daar zijn de termijnen tenslotte voor gegeven.

Het Verdrag van de Raad van Europa is inderdaad nog niet ondertekend door het Koninkrijk der Nederlanden. Het proces om in kaart te brengen wat precies de consequenties daarvan zijn is nog niet afgesloten. Dit heeft namelijk niet alleen consequenties voor de Wet openbaarheid van bestuur, maar ook voor allerlei bijzondere wetten met afwijkende regels voor de openbaarheid. Op het moment dat wij dat verdrag ondertekenen en bekrachtigen, zullen bestuursorganen alleen kosten in rekening mogen brengen voor het afschrift van een document als dat redelijk is en als de werkelijke kosten van de reproductie en levering daarbij niet worden overschreden. Dat is een verschil met de huidige regeling in de Wet openbaarheid van bestuur. Dat vergt een beoordeling die nog niet is voltooid.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Nog even iets over de openbaarheid van bestuur. Ik memoreerde dat de door de Ombudsman geconstateerde schending van zorgvuldigheidsnormen in de meeste gevallen de plicht tot adequate en actieve openbaarmaking betrof. De minister vertelt nu hoe het staat met de Wet openbaarheid van bestuur, maar wat is er de reden van dat het allemaal zo lang duurt om hierin verbetering aan te brengen? Het onderzoek naar het misbruik van de WOB is precies een jaar geleden ingesteld. Ik heb begrepen dat dit onderzoek allang klaar is en dat de minister dat allang heeft ontvangen. Waarom zijn daar nog geen conclusies aan verbonden? Waarom heeft de Kamer dat rapport nog niet toegestuurd gekregen? Waarom duurt het allemaal langer? De Kamer krijgt er nog iets over te horen, maar kan daar een deadline aan worden verbonden?

Minister Hirsch Ballin:

Dat lijkt mij alleszins redelijk. Er past mij natuurlijk terughoudendheid wat betreft de mogelijkheid dat een nieuw kabinet voor het eind van het jaar aantreedt, maar desalniettemin lijkt het mij verantwoord om de Kamer toe te zeggen dat zij voor het eind van dit jaar van wie dan ook een brief over dit onderwerp krijgt. Mevrouw Peters heeft gelijk dat het uitblijven van een bericht hierover enigszins lijkt op een reproductie van het probleem. Daar zullen wij een eind aan moeten maken. Ik doe dus deze toezegging.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Hoewel ik blij ben met de geest achter de toezegging, vind ik het einde van het jaar toch wel laat. Wij praten over een toezegging van een jaar geleden. Ik wil de minister vragen zijn werk op dit punt af te maken en een en ander niet door te schuiven naar een nieuw kabinet; ik wil het van deze minister hebben!

Minister Hirsch Ballin:

Ik wil heel graag werk afmaken, maar op dit moment heb ik dat niet helemaal in eigen hand. Als een en ander bijna klaar was geweest, had ik gezegd: vrijdag in de ministerraad en dan hebt u het. Voor de Wet openbaarheid van bestuur is de minister van Algemene Zaken eerstverantwoordelijk. Wij zullen een en ander hoe dan ook wel interdepartementaal moeten afstemmen. Men moet dit echt als een serieuze toezegging opvatten. Een en ander blijft niet langer liggen dan nodig.

Het volgende punt betreft de gebreken in de jeugdzorg, enzovoort. Hiervoor geldt hetzelfde als wat ik zo-even zei over financiën. Voor zover het gaat om de jeugdzorg die niet bij het ministerie van Justitie berust – de vraag gaat over het civielrechtelijke werk van de Raad voor de Kinderbescherming en de raden van andere jeugdzorginstellingen – het volgende. De Kamer heeft hierover een brief gekregen van collega Rouvoet en mij in mijn andere hoedanigheid. Het punt van de werkzaamheden van de jeugdzorg zal ik onder de aandacht brengen van mijn collega Rouvoet. Hetzelfde geldt voor wat ik zo-even zei over de Belastingdienst.

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Van der Burg. In de inleiding van mijn antwoord ben ik al ingegaan op de verstoorde verhoudingen tussen overheid en burger. Wat het budget van de Ombudsman betreft, de stijging van het budget wordt voor een groot deel verklaard door vergoeding van gestegen kosten, loon- en prijsbijstellingen en meer bijdragen van decentrale overheden die zich aansluiten bij de Ombudsman. Met name meer gemeenten sluiten zich aan bij de Nationale ombudsman, omdat de vergoeding die zij aan de Ombudsman moeten betalen, lager is dan de kosten die ze maken bij het vervullen van deze functie in eigen beheer. De Nationale ombudsman heeft dus geen extra middelen gekregen voor de dienstverlening. Het financieringssysteem van de Nationale ombudsman is immers gebaseerd op het aantal klachten en preventieve taken bij overheidsinstanties gericht op dejuridisering en behoorlijk handelen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Wij hebben zo-even een begroting gekregen. Is hetgeen de minister nu toelicht daarin uitgesplitst zodat wij dat ook kunnen zien? Dat lijkt mij namelijk relevant voor de begrotingsbehandeling. De minister zei verder dat hij in algemene zin was ingegaan op mijn punt van escalatie en de-escalatie. Onderschrijft hij de interruptie van de heer Schouw? Hierin werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de administratieve handelingen en het politieoptreden.

Minister Hirsch Ballin:

Dan moet ik mij weer even de interruptie van de heer Schouw voor de geest halen en proberen op deze gedachtewisseling tussen mevrouw Van der Burg en de heer Schouw de-escalerend te reageren. In het politieoptreden moet een onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende ambtsverrichtingen van de politie. Uiteraard is het handhavend optreden aan een andere normering gebonden dan het dienstverlenend optreden. Iedereen die het politiewerk uit de praktijk kent, weet dat er overgangen zijn. Een ervaren politieman of -vrouw weet dat de eerste reactie bij een beginnend conflict moet zijn: voorkomen dat meer mensen zich in het conflict gaan mengen. In de praktijk van het politieoptreden komt het vaak aan op een verstandige mix van de-escaleren en vervolgens op het goede moment reageren met aanhouden en verbaliseren.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Mijn vraag over de begroting is nog niet beantwoord. Ik ben tevreden met het antwoord op mijn vraag over de-escaleren. Ik heb ook gezegd dat wij de politie soms in de positie brengen dat men eerder te veel dan te weinig moet de-escaleren, wat bijvoorbeeld tot schietincidenten kan leiden. Hierover heb ik de minister om een reactie gevraagd.

Minister Hirsch Ballin:

Een van de uitgangspunten voor politieoptreden is dat de back-up van collega's zo snel mogelijk beschikbaar moet zijn. Natuurlijk zijn er onvermijdelijk situaties waarin de eerste taak voor een politieambtenaar is om te voorkomen dat de situatie totaal uit de hand loopt en om intussen bijvoorbeeld de ruimte te creëren waarin collega's kunnen worden opgeroepen om personen aan te houden. Je kunt niet overal in het land 24 uur per dag met een team van 10 mensen surveilleren. Het komt dus altijd aan op een combinatie van het inschatten van situaties, de beschikbaarheid van collega's en hun vaardigheden – die zijn bij de Nederlandse politie trouwens in indrukwekkende mate aanwezig, ook in vergelijking met de politie in andere landen – en het zwaardere geweldsspectrum.

De voorzitter:

Dan was er nog een vraag over de begroting.

Minister Hirsch Ballin:

De vraag over de begroting. Ja, op sommige punten kan het zo zijn dat er wat analyse moet worden losgelaten op de begroting voor de Hoge Colleges van Staat in vergelijking met die van voorgaande jaren. Het kan een beetje puzzelen zijn maar bij de schriftelijke voorbereiding van de begrotingsbehandeling zullen wij de Kamer daarin graag terzijde staan.

Ik kom op de vraag van de heer Heijnen. Een overzicht maken van het geheel van bezwaar- en klachtprocedures aan administratiefrechtelijke en civielrechtelijke zaken voor 1500 overheidsorganisaties zou een heel groot beslag leggen op de capaciteit van de ambtelijke organisaties. Op dit punt moeten wij het dus doen met de onderzoeken waar de heer Heijnen, nu niet vanuit Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties maar vanuit Justitie, over wordt bericht inzake het verloop van procedures voor de rechter en inzake de afzonderlijke bestuursorganen van de bezwaarprocedures.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik kan mij dat heel goed voorstellen. Tegelijkertijd ben ik nog steeds geïntrigeerd door het getal van 2,6 miljoen bezwaarschriften. Deelt de minister mijn opvatting dat het voor de Kamer lastig is om trends te onderkennen aangezien zij een en ander allemaal separaat krijgt, zoals een verslag van de Nationale ombudsman? Je kunt puttend uit al die verslagen een beeld krijgen van de ontwikkeling van bezwaar- en beroepsprocedures. Daarmee heeft de Kamer echter geen zicht op de vraag in welke sector er sprake is van toename, afname of verschuivingen. Maar laat ik de minister daar nu niet verder mee lastig vallen. Mijn vraag is: zou de minister er bij gemeenten en overheidsinstellingen wel de thermometer in kunnen stoppen ten aanzien van civielrechtelijke probleemoplossing tussen burger en overheid? Zou hij kunnen bekijken hoeveel civielrechtelijke zaken in de loop der tijd aan de orde zijn geweest en zullen komen? Ik hoor dat het aantal gevallen toeneemt. Als dat waar is, dan maak ik mij daar zorgen over en ik ga ervan uit: de minister ook.

Minister Hirsch Ballin:

De vraag van de heer Heijnen moet wel worden uitgesplitst. De verhouding tussen civielrechtelijke en bestuursrechtelijke schadevorderingen is aan de orde bij de wetgeving op dit terrein, die erop gericht is om de oude onduidelijkheid over de te volgen rechtsgang weg te nemen. Bezwaarprocedures komen aan de orde in de jaarverslagen van de afzonderlijke overheden. Gemeenteraden kunnen en moeten colleges van burgemeester en wethouders op dit punt ter verantwoording roepen. Wat het aantal bezwaarschriften aangaat, is het cijfer van 2,6 miljoen aan de ene kant heel veel. Aan de andere kant kun je alleen maar beoordelen wat dat te betekenen heeft in relatie tot de specifieke overheidstaken. Ik geef het fiscale recht als voorbeeld. In de systematiek van de fiscale wetgeving is haast ieder verzoek om correctie een bezwaarschrift. Zelfs als een burger zo'n aangifte doet en zichzelf naderhand corrigeert omdat hij of zij iets over het hoofd heeft gezien, dan wordt dat behandeld als bezwaarschrift. Dat telt allemaal mee in de bezwaarschriftenstatistiek. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld bezwaarschriften in de sfeer van bouwen en wonen, waarbij er echte conflicten aan ten grondslag liggen, zij het – ook daarbij een kanttekening – dat dit heel vaak conflicten zijn die in feite niet de relatie tussen de burger en de overheid betreffen, maar die tussen de burger en de buurman. Ik kan mij de vraag van de heer Heijnen naar de geaggregeerde cijfers goed voorstellen, maar om er zinnige beleidsmatige conclusies aan te verbinden moet je de uitsplitsing naar overheidsorgaan en overheidstaken maken.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik maak het weer klein. Wil de minister de Kamer informeren over het aantal civielrechtelijke zaken dat wordt aangespannen tegen instellingen voor hoger onderwijs met betrekking tot toelating en examinering en andere verrichtingen in het hoger onderwijs? Wil hij daarnaast met de gemeenten in gesprek gaan over de vraag hoeveel zaken bij de civiele rechter worden aangespannen door burgers die schade verhalen bij de gemeente waar zij het niet krijgen uit de schaderegeling zelf?

Minister Hirsch Ballin:

Ik zal vraag één van de heer Heijnen doorgeven aan mijn collega van OCW. Wat betreft vraag twee, ik zal met de gemeenten daarover in gesprek gaan en vragen welke mogelijkheden zij zien om op dit punt in algemene zin iets te doen, wellicht in aansluiting bij de pilot die wij met hen uitvoeren.

De voorzitter:

De minister is hiermee aan het eind van zijn antwoord gekomen. Ik constateer dat de Kamer behoefte heeft aan een tweede termijn. We gaan dat snel doen. De spreektijd in tweede termijn is zoals bekend een derde van die in eerste termijn.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Volgens de heer Brinkman van de PVV is de Nationale ombudsman een potentaat, sterker nog, een D66-potentaat. Dat schijnt nog erger te zijn. Een aantal woordvoerders heeft regelmatig contact met de heer Brenninkmeijer. Wij kennen hem volgens mij allemaal, ook de heer Brinkman, als een bijzonder aardig, een bijzonder open en een bijzonder begripvolle persoon. De typering "potentaat" is dus niet alleen niet waar, maar ook niet overtuigend. En een D66'er? Ik weet het niet.

Maar die opmerking past wel in een iets langere traditie van politisering van het instituut en politisering van de persoon. Twee jaar geleden hoorde ik kritiek van de VVD, een jaar geleden van het CDA en nu – we gaan het rijtje af – van de heer Brinkman van de PVV. Van de VVD en het CDA denk ik van: ja, dat zijn klassieke bestuurderspartijen; die kunnen nogal eens wat kriegelig worden als er zulke harde kritiek wordt geleverd. Maar bij de PVV dacht ik: die vindt dat mooi; eindelijk eens iemand die zich durft uit te spreken. En ook al ben je het er niet mee eens, dan ben je het er niet mee eens; maar hier zit iemand die zich durft uit te spreken. Dat de heer Brinkman dit dan kwalificeert en politiseert vind ik eigenlijk niet zo overtuigend.

De minister wil ik feliciteren. Hij is nu vier jaar minister. Eerlijk gezegd mag hij het van mij nog wel vier jaar blijven. Want ik zie wat eraan komt. Maar dat zullen we allemaal nog wel zien.

In het kader van de algemene beschouwingen is het onderwerp klokkenluiders wel heel belangrijk. Ik ben blij dat er een brief komt. Laat die er snel komen, want ik moet wel opgemerkt hebben dat deze Kamer al twee keer eerder om een brief heeft gevraagd. Die brief is er alleen nooit gekomen. Die is er nooit gekomen omdat – en dat vind ik toch wel heel erg – het instituut voor klokkenluiders, dat mensen moet helpen die een maatschappelijke plicht doen, toch weer onderwerp is geworden van gekonkel, terwijl klokkenluiders zelf vaak slachtoffer zijn van bestuurlijk gekonkel. En dat is er nu weer, tussen de minister van BZK en de minister van SZW, tussen de regering en de werkgevers en werknemers. Ik ben dol op de FNV en ik wil elke dag met haar gaan demonstreren, staken, alles, maar zij moet zich niet bemoeien met klokkenluiders, in ieder geval niet op deze manier.

Ik wil het iedereen toch nog een keer duidelijk maken: een klokkenluider heeft geen arbeidsconflict, heeft geen ruzie met de baas; een klokkenluider is een burger die een algemene maatschappelijke misstand meldt, van algemeen belang. Het is de taak van de regering om een uitspraak van de Kamer uit te voeren en een instituut en een fonds voor alle Nederlanders bij de Nationale ombudsman te maken, zodat wij in de toekomst niet meer de misstanden krijgen zoals met de heren Bos, Schaap en Spijkers en al die andere klokkenluiders, en zodat wij de klokkenluiders gewoon recht in de ogen kunnen kijken en zeggen: de mensen die hun maatschappelijke plicht doen, gaan wij fatsoenlijk behandelen. Dat is de taak die deze minister heeft gekregen. Ik hoop dat de minister snel een brief schrijft, maar ik hoop nog veel meer dat hij snel dat instituut van de grond krijgt.

Mevrouw Smilde (CDA):

Voorzitter. De minister zei dat wij dankbaar moeten zijn voor het instituut Nationale ombudsman en hij gaf aan dat hij daarover positief gestemd is. De Nationale ombudsman wordt door de Kamer benoemd. Dit samenspel zegt iets over de manier waarop wij onze rechtsstaat vormgeven.

Dat brengt mij op een antwoord op de vraag die de heer Heijnen onder andere aan de CDA-fractie stelde over de positie van het CDA tegenover de Ombudsman. Vorig jaar was mijn collega Jan Schinkelshoek erg kritisch over de Ombudsman. U zult gemerkt hebben dat dat in mijn bijdrage veel minder was. Dat geeft dus al aan dat wij het op de inhoud doen. Dat geeft precies aan hoe wij tegenover het instituut Nationale ombudsman staan. Dit even in reactie op een aantal zaken dat over de positie van het CDA aan de orde kwam.

Dan de beantwoording door de minister. Wij zijn inderdaad erg blij met wat de minister schetst over de basisvaardigheden en de monitoring. Ik vraag hem of zijn opvolger om dit in de jaarverslagen mee te nemen. Het gaat om de basisvaardigheden die nu rijksbreed worden ingevoerd voor het de-escaleren. Het wordt gemonitord. Wij moeten niet extra papier hebben, maar een passage in een jaarverslag zou moeten kunnen.

De minister heeft bij de onderscheiden vragen verwezen naar zijn collega-ministers die er wat meer verstand van hebben, zoals minister De Jager en zo. Een vraag is echter voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijven liggen. Dat is mijn verzoek om met de VNG te spreken over het leerlingenvervoer. En wij spreken nu toch met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Het verheugt mij zeer dat de administratieve lasten naar beneden zijn gegaan. Wat is nu bereikt? Wordt wat de minister ons schetste, ook als "best practices" rijksoverheidsbreed ingevoerd?

En last but not least, de financiering en de stichting. Het is prima dat het een initiatief is van de mensen, van de professionals, zelf. Hoe wordt dit echter gefinancierd? Blijft dit helemaal bij hen? Wat dat betreft moet de overheid ook kritisch op de kleintjes letten.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Het werd toch een soort van algemene minibeschouwing en niet alleen qua tijdsduur, maar ook qua politieke inhoud. Gaan wij nu op weg naar een politiestaat, naar een verhardingsstaat waarin praten eigenlijk niet geldt, maar vooral de wet en de regels, of gaan wij naar een samenleving die sociaal is en waarin fatsoen en respect heel goed kunnen? Dat is een beetje de tweedeling die ik in eerste termijn zag. Ik hoop dat wij niet het eerste model nagaan.

Een van de collega's – en dat vind ik zeer spijtig – heeft het woord "potentaat" gebruikt in de richting van de Nationale ombudsman. Ik vind dat onwaardig, ongefundeerd en daarmee onzinnig. Ik vind het ook een belediging naar al die miljoenen mensen in de samenleving die wel vertrouwen hebben in de Nationale ombudsman. Ik hecht eraan om dit even gezegd te hebben.

Ik kom vervolgens tot het stadhouderloze tijdperk, want zo heb ik de beantwoording van de minister een beetje beleefd. Ook de tobberigheid over het meldpunt klokkenluiders verklaar ik maar een beetje uit dat feit. Het is jammer dat het zo gelopen is, maar het is ook fijn dat de minister het toch weer oppakt.

Als je in dit soort debatten een motie zou willen indienen – ik zal dat niet doen – zou ik wel een motie willen indienen om deze minister de komende vier jaar op deze post te hebben. De glasheldere uitleg over het belang van de Nationale ombudsman en alle goede zaken die daaruit voortkomen, is mij namelijk uit het hart gegrepen.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Als ik mijn voorganger in tweede termijn goed beluister, dan zegt hij eigenlijk dat het handhaven van wetten en regelgeving door de politie asociaal is; dat behoeft dus volgens D66 kennelijk niet, maar dat zal hij vast niet zo bedoeld hebben.

In het voorwoord van het jaarverslag staat onder andere dat de Nationale ombudsman streeft naar meer zichtbaarheid van het instituut en dat hij meer wil deelnemen aan debatten. Ik snap dat. Ik vind dat ook goed. Ik prijs hem daarvoor en dat moet ook gebeuren. Maar de Nationale ombudsman is een Hoog College van Staat. Gelet op de discussies die wij nu hebben en de gevoelens die bij ons in de fractie leven wat betreft vertrouwen in de objectiviteit van de Nationale ombudsman, betekent het wel dat je op een heel voorzichtige manier moet acteren in de openbaarheid. Ik heb de indruk dat dit laatste absoluut niet gebeurt. Het is wel een rechtvaardiging voor mij om dit punt te maken. Ik ken geen enkel ander Hoog College van Staat dat in het voorwoord van zijn jaarverslag zegt dat het meer zichtbaar wil zijn, meer bekend wil zijn, meer duidelijk naar voren wil brengen waar het voor staat. Nogmaals, dat is een goed streven, waar ik het mee eens ben. Ik vind de Nationale ombudsman – dat zeg ik ook tegen de heer Van Raak – nog steeds een buitengewoon belangrijk instituut. Het is waarschijnlijk het enige echte instituut voor de burger wanneer die verdrinkt in de overheidsarmen en van hot naar her wordt gesleept. Het is dus een buitengewoon belangrijk instituut en daar staat de PVV nog steeds voor. Ik vind echter wel dat deze Nationale ombudsman voorzichtiger moet acteren met uitlatingen die buitengewoon politiek gevoelig zijn. Ik noem als voorbeeld de politiecijfers. Over die cijfers kunnen wij natuurlijk lang en breed praten, maar het is niet voor niets dat er 25% reductie met terugwerkende kracht tot 2002 gerealiseerd moest worden en dat die reductie met name gerealiseerd is in de vermogensdelicten en de fietsendiefstallen. Met alle respect: dat zijn de twee gemakkelijkste delicten waar je een reductie in kunt behalen. En dat is ook niet voor niets. Ik zou graag een uitspraak van de minister willen horen over de voorbeelden die ik heb aangehaald, namelijk de stijging van het aantal moorden en doodslagen en de stijging van het aantal schiet- en steekincidenten. Laten wij wel zijn: als wij het hebben over veiligheid en veiligheidsgevoelens in deze maatschappij, dan gaat het daarom. Dan gaat het niet over een fietsendiefstal, waarbij overigens ook niet is meegenomen dat uit meerdere onderzoeken is gebleken dat mensen gewoon geen aangifte meer doen. Zelfs dat schijnt nogal eens bij de politie, met alle respect, een tactiek te zijn om tot aangiftevermindering te komen.

Ik heb de minister ook niets horen zeggen over de opmerking in het jaarverslag dat de integratie boven verwachting zou verlopen. Misschien heeft de minister dat niet met opzet gedaan, maar dan vraag ik hem er in tweede termijn nogmaals naar. Ik neem aan dat de Nationale ombudsman ons signaal goed heeft begrepen. Ik hoop volgend jaar op een heel erg mooi, duidelijk, helder en vertrouwenwekkend jaarverslag. Om dat te onderstrepen wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt uit dat de onafhankelijkheid van het instituut Nationale ombudsman van groot belang is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4(32322).

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. De minister ging in zijn termijn in op de cijfers waaruit zou blijken dat de klachten over overheidshandelen zijn afgenomen en dat de afgelopen jaren het aantal vermogens- en geweldsdelicten is afgenomen. Verder heeft hij gezegd dat de inspanningen om meer bemiddelingstechnieken in te zetten de overheid veel tijd besparen. Ik deel de conclusie met hem dat dit een positieve ontwikkeling is en dat de Ombudsman daarin een constructieve rol heeft gespeeld. Daarmee beschreef de minister in feite een wereld die niet past in het wereldbeeld van de heer Brinkman en zijn collega's. Voor zover de heer Brinkman de zorgvuldigheid en onafhankelijkheid van de Ombudsman in Frage heeft gesteld: ik vind dat hij er absoluut niet in is geslaagd om daarvoor argumenten aan te leveren. De minister heeft nog maar eens onderstreept hoe zorgvuldig de bevindingen van de Ombudsman tot stand zijn gekomen.

De discussie ging erover dat de politie een mix van vaardigheden ter beschikking moet hebben om te kunnen de-escaleren en soms, waar nodig, te kunnen escaleren. Voor zover ik het heb begrepen, is het punt van de Ombudsman niet dat de politie niet meer mag escaleren waar dat nodig is. De Ombudsman wil juist wijzen op het risico dat de politie en andere instellingen zoals de jeugdzorg, onder politieke druk ertoe kunnen worden gedreven dat zij te harde en verregaande maatregelen nemen. Ik wil hier graag een reflectie van de minister op.

Over openbaarmaking: ik moet het doen met de toezegging van de minister dat de wijze waarop de Wet openbaarheid van bestuur functioneert, nu serieuzer ter hand wordt genomen. Hij kan niet meer doen dan hij net heeft toegezegd, behalve misschien dit ene: ik verzoek de minister om ervoor te zorgen dat het rapport dat een jaar geleden is gecommissioneerd na misbruik van de WOB en dat, als ik goed ben geïnformeerd, allang af is, vooruitlopend op de kabinetsreactie alvast wordt geopenbaard.

Over de klokkenluiders het volgende. Ik had nog het punt gemaakt dat de minister een wetsvoorstel voor de bestrijding van internetcriminaliteit ter consultatie heeft aangeboden aan de maatschappij, dat inhoudt dat het openbaar maken van sommige vertrouwelijke informatie wordt gecriminaliseerd. Ik vraag de minister dit wetsvoorstel te heroverwegen op het mogelijke effect ervan op klokkenluiders.

Ten slotte sluit ik mij graag aan bij wat een brede conclusie in deze Kamer lijkt, namelijk dat het wenselijk is dat voortaan statistieken worden bijgehouden over procedures waarin de overheid tegenover de burger komt te staan, in combinatie met statistieken over de resultaten die het investeren in alternatieve geschillenbeslechting oplevert.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De minister heeft terecht de waarde van de Ombudsman en het werk van de Ombudsman en diens plaatsvervangers nog eens onderstreept. Ik sluit mij daar graag van harte bij aan. Wat het centrale, algemene thema betreft, denk ik dat de minister terecht heeft gezegd dat er een tijd is om te escaleren en een tijd om te de-escaleren; je hebt een gezonde mix nodig. Ik denk dat er vandaag veel waardevolle dingen zijn gezegd in antwoord op de oproep in het rapport van de Ombudsman om in ieder geval onnodige escalatie te voorkomen en dat dit een spiegel is waarin alle overheidsorganen dienen te kijken.

Tot slot nog de gepeperde uitspraken van collega Brinkman, die zijn collega's voor de vraag stelt van escalerend of de-escalerend reageren op zijn uitlatingen. Laat ik zeggen dat wij het in ieder geval onterecht vinden om de Ombudsman te verwijten dat hij stiekem partijpolitieke bedoelingen zou hebben. De onafhankelijkheid en integriteit van zijn taakvervulling is voor de SGP-fractie niet in discussie, maar als een waakhond blaft, moet je altijd kijken of er toch niet ergens onraad is. Wat betreft de bespiegelingen van de Ombudsman over de structurele achtergronden van wat er tussen overheid en burger mis is: ik vind het zijn goed recht om dat te doen, maar als de behoorlijkheidsnormen niet heel concreet zijn ingevuld, komt hij daarbij wel gemakkelijk in politiek vaarwater terecht, en achter een visie daarop gaat wel degelijk een mens- en maatschappijvisie schuil. Ik denk dat dit ook verder bij deze debatten zal blijken.

De heer Heijnen (PvdA):

Voorzitter. Ik bedank de minister hartelijk voor zijn zoals altijd doorwrochte beantwoording. Ik betreur het met de heer Van Raak dat het niet heeft geleid tot de oprichting van een meldpunt voor klokkenluiders. Ik zie uit naar de brief, want daarna moeten wij snel zaken kunnen doen.

Er is gesproken over de tweet van de heer Brinkman. Ik heb in eerste termijn een andere uitspraak van hem aan de orde gesteld en wel het woord "lobbyist" en de woorden "tegen het beleid van de PVV, voor zover uitgevoerd door de IND". Ik vind het een rare opmerking, maar hij herneemt die niet, want in zijn motie staat dat de onafhankelijkheid van het instituut Nationale ombudsman van groot belang is. In het licht van deze opmerking in een simpele procedurevergadering stel ik voor om de motie aan te houden. Stel je voor dat de Ombudsman weer eens op de hem bekende, onafhankelijke wijze overheidsoptreden jegens burgers aan de kaak stelt, dan heb ik die motie misschien nog wel nodig! Ik weet overigens ook wel dat het gezagdragers soms pijn doet, maar dat zij dan zo. Ik heb die motie nu niet nodig, omdat ik in de redenering van de heer Brinkman geen enkele aanleiding heb gevonden om aan de onafhankelijkheid van de Ombudsman te twijfelen.

Voorzitter. Ik stel dus voor deze motie aan te houden.

De heer Brinkman (PVV):

Het is mijn motie en daar ga ik dus over. U kunt de motie niet aanhouden, maar u kunt haar wel ondersteunen. U mag de motie zelfs meetekenen.

Voorzitter. Ik kan mij deze opmerking in de procedurevergadering en het woord lobbyist heel goed herinneren. Ik heb dat inderdaad gezegd en ik sta daar nog steeds voor. Ik heb daarbij echter wel een voorbeeld genoemd, namelijk de IND. Ik koppelde het aan de visie van de Nationale ombudsman op de manier waarop omgegaan zou moeten worden met integratie en immigratie. De laatste zinsnede van de heer Heijnen over de IND klopt dus niet en ik bevestig dat dan ook zeker niet. Ik heb niets meer of minder gedaan dan een voorbeeld geven van iets wat mogelijkerwijs zou kunnen gebeuren. Dat voorbeeld had trouwens te maken met het feit dat de Nationale ombudsman op eigen initiatief onderzoeken kan instellen.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik ga deze herinnering van de heer Brinkman niet betwisten. Dat is allemaal aan hem.

Ik zou iedereen en in het bijzonder de heer Brinkman en de PVV willen oproepen om zuinig te zijn op de bondgenoot van de burger. De heer Brinkman stelt die bondgenoot van de burger hier namelijk wel ter discussie. Door de overheid kan de burger in een enkel geval wel eens in ongerede raken en dan is het van belang om zo'n Hoog College van Staat te hebben. Ik betreur het dan ook zeer dat de heer Brinkman – je kunt natuurlijk twisten over de manier waarop dat gaat – de autoriteit en het gezag van de Ombudsman ter discussie stelt. De heer Brinkman stelt niet de heer Brenninkmeijer ter discussie, maar een bondgenoot van de burger tegenover de overheid.

De heer Brinkman (PVV):

De PVV is nu juist de bondgenoot van de burger door de manier waarop wij acteren. Wij zijn de bondgenoot van de burger, omdat burgers wel degelijk zien dat het minder veilig wordt in Nederland, ook al stelt deze Ombudsman dat de criminaliteit daalt. Ik heb het nog niet eens over zijn cijfers, maar deze Ombudsman stelt in het algemeen dat de criminaliteit in Nederland daalt. Dat is zeker niet het gevoel dat in Nederland leeft! Deze Ombudsman stelt dat de integratie boven verwachting verloopt. In welke wereld leeft die man! Dat is zeker niet het gevoel in de maatschappij. Ik kom op voor de burger en daarom bestrijd ik hem. Ik zeg dus gewoon dat het niet waar is en dat ik het een politiek spel vind.

De voorzitter:

De discussie is al enigszins gevoerd en ik verzoek u verder te gaan met uw betoog.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik kan afronden met het herhalen van mijn waarschuwing. Ik vind het verkeerd dat de heer Brinkman de Ombudsman oproept om voorzichtiger te zijn met zaken die buitengewoon politiek gevoelig liggen. Ook ik heb af en toe kritiek op uitingen van de Ombudsman. U herinnert zich vast nog wel het conflict over de uitspraken van de Ombudsman over "Hoek van Holland", maar desondanks zal ik nooit, zoals de heer Brinkman wel doet, de Ombudsman oproepen om geen uitspraken te doen over buitengewoon politiekgevoelige zaken. Als je dat open en bloot doet, dan ga je die bondgenoot van de burger beknellen en beknotten. En dat is niet de maatschappij en de politiek waar ik voor sta. Ik hoop dat de PVV dat uiteindelijk ook niet doet, want zo wel, dan zijn wij ver van huis.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik zal in tweede termijn nog op een paar punten ingaan. Dank voor de instemmende reacties van verscheidene leden van uw Kamer. Op het punt van de diskwalificerende bewoordingen die gebruikt zijn door een van de sprekers ten aanzien van de Nationale ombudsman heb ik al in het inleidende deel van mijn antwoord in eerste termijn laten blijken dat ik het onjuist en ongepast vind om aldus over de Nationale ombudsman te spreken. Ik laat daarbij terzijde dat de heer Brenninkmeijer zelf er nooit een geheim van heeft gemaakt dat hij van geen enkele politieke partij lid is. Ik wil daarmee niet suggereren dat er iets mee mis zou zijn als hij wel lid zou zijn van een politieke partij. Ik laat het maar even bij deze reactie op dit onderdeel van het debat.

Er zijn nog vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over het klokkenluidersinstituut. Ik heb al gezegd dat de staatssecretaris van BZK daarin het voortouw neemt. Ik breng dat over aan de betrokken collega's.

Ik ben blij met wat mevrouw Smilde zei over de betekenis van het instituut van de Nationale ombudsman als onderdeel van onze rechtsstaat. Betekent dat, dat ik de motie die de heer Brinkman heeft ingediend zie als een soort steunbetuiging en instemming met wat mevrouw Smilde zeer terecht naar voren bracht over de waarde van de Ombudsman? Nee. In de motie staat namelijk iets – het zou boeiend zijn om ooit de stemverklaring van de heer Brinkman te horen bij zijn eigen motie – dat vaststaat met de Grondwet. Artikel 78a van de Grondwet gaat nadrukkelijk over de Nationale ombudsman, zijn staatsrechtelijke positie, de benoeming voor een bij de wet te bepalen termijn door de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de bevoegdheden van de Ombudsman en de regeling van de werkwijze bij wet. De onafhankelijkheid van de Nationale ombudsman is dus constitutioneel verankerd; het staat in de Grondwet. Naar mijn opvatting moet wat in de Grondwet staat zo vanzelfsprekend zijn voor iedereen die in ons staatsbestel een verantwoordelijkheid heeft dat een bevestiging van wat in de Grondwet staat in een motie of in welk ander document dan ook overbodig is.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Er staan inderdaad heel veel dingen in de Grondwet. De wetgever heeft echter fluctuaties aangegeven in de belangrijkheid van de zaken die in de Grondwet staan. In mijn motie staat dat ik het "van groot belang" vind. Ik vind het niet "belangrijk" omdat het in de Grondwet staat, maar "van groot belang". Kan de minister daarop ingaan? Dat staat namelijk niet in artikel 78a van de Grondwet.

Minister Hirsch Ballin:

De Grondwet gaat over de zaken die wij in ons staatsbestel "van groot belang" vinden. Daarom blijft volledig overeind wat ik net zei. Als er behoefte ontstaat om in een motie of ander document vast te leggen dat wij ons aan de Grondwet houden en dat wij de Grondwet van groot belang vinden, dan doen wij al af aan de Grondwet. Daarom moeten wij het op de Grondwet houden.

Mevrouw de voorzitter. Ik kom op de andere punten die door mevrouw Smilde aan de orde zijn gesteld. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer een bericht krijgt over het leerlingenvervoer. Dat wordt opgenomen met de VNG. Wat de financiering van de stichting betreft, het volgende. Mijn ministerie levert geen financiële bijdrage aan deze stichting. Het monitoren van de basisvaardigheden zal geschieden. Dat hoort ook bij de trainingen en programma's die wij op dit punt uitvoeren. Ik heb iets gezegd over de tussenstand daarvan. Bij volgende gelegenheden zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.

De heer Brinkman heeft een paar opmerkingen gemaakt over de integratie en de criminaliteit. Wat betreft de criminaliteit verwijs ik nogmaals naar de regelmatige systematische rapportages. Ik sprak niet alleen over vermogenscriminaliteit, maar ook over geweldscriminaliteit. Verder verwijs ik naar de redenen waarom ik onlangs in de Eerste Kamer het wetsvoorstel over overlast en straatcriminaliteit heb verdedigd. Als ik het wetsvoorstel niet nodig had gevonden, had ik het niet verdedigd! Ik spreek dus aan de ene kant over wat er in deze bekorte kabinetsperiode gerealiseerd is en aan de andere kant over de inzet waarmee een en ander naar mijn overtuiging dient te worden voortgezet. Preventie speelt een buitengewoon belangrijke rol bij het echt aanpakken van criminaliteit. Wij hebben er immers niets aan als wij straf geven zonder dat onderliggende gedragspatronen zijn veranderd of beïnvloed. Juist bij geweldscriminaliteit zoals huiselijk geweld komt naast bestraffing een grote betekenis toe aan het voorkomen van herhaling; aan het wegnemen van de oorzaken die eraan ten grondslag liggen.

Op het punt van integratie zijn indrukwekkende prestaties geleverd in en door de Nederlandse samenleving. De heer Brinkman liet doorklinken, al zei hij het vanochtend niet zo expliciet als hij het bij andere gelegenheden heeft gezegd, dat hij een probleem ziet in de aanwezigheid van bepaalde segmenten in onze samenleving. Ik heb mij de afgelopen vier jaren – dat wordt in de toekomst niet anders, waar ik ook voor kom te staan – verre gehouden van de voorstelling van zaken dat problemen die zich voordoen in onze samenleving op het gebied van criminaliteit en overlast kunnen worden toegerekend aan immigranten of mensen met een bepaalde achtergrond of overtuiging. Wij moeten echt niet overgaan tot of meedoen aan het verbinden van problemen met de integratie of met bepaalde bevolkingsgroepen. In het licht van de discussies van de afgelopen jaren zal het geen verrassing zijn dat ik de heer Brinkman op dit punt absoluut niet wil volgen.

Dan kom ik op de onderwerpen die aan de orde zijn gesteld door mevrouw Peters. Het wetsvoorstel over internetcriminaliteit is alleen nog maar in consultatie gegeven. In de publieke discussie zijn ook al allerlei punten naar voren gebracht waarvan ik, zonder vooruit te lopen op vragen waarvoor een opvolger kan komen te staan, zeker weet dat die zullen moeten leiden tot nadere overwegingen ten aanzien van het wetsvoorstel. Het is mij ook opgevallen dat er op bepaalde punten al een zekere hevigheid is ingetreden in de consultatiefase, alsof het een aanhangig wetsvoorstel zou zijn. Dat is niet het geval. Misschien is een van de gevolgen hiervan dat wij daar op prettige wijze vrijmoedig over van gedachten kunnen wisselen, ook op het internet. Wij doen tenslotte ook internetconsultatie over wetsvoorstellen. De vrijheid op het internet, ook die van klokkenluiders, moet worden beschermd.

Dan kom ik op het bijhouden van de statistieken. Binnen de grenzen van een overheid die met krimpende budgetten te maken heeft, ben ik natuurlijk zeer geïnteresseerd in alle statistieken, maar ik moet het bijhouden van nog meer statistieken dan Nederland al rijk is in proportie zien tot het doel. Anders gezegd: wij moeten niet zo veel statistieken gaan bijhouden dat wij op den duur niet meer weten waar wij iets aan hebben voor het beleid. Als de vraag in een meer specifieke vorm gesteld was, zou ik zeggen: graag! Het gaat mij echter iets te ver om te proberen alles wat te maken heeft met de communicatie tussen overheid en burger te vatten. Ik zal de vraag van mevrouw Peters dus opvatten als een oproep tot het selectief bijhouden van informatieve statistieken. Dat zal in de komende jaren, hetzij in het werk van de Ombudsman zelf, hetzij in het begrotingshoofdstuk over de Hoge Colleges van Staat tot uitdrukking komen.

De heer Schouw (D66):

Ik vraag de minister dit antwoord te heroverwegen, omdat het een heel belangrijk beleidsmatig verhaal betreft. Hij weet als geen ander van de druk op het Openbaar Ministerie en de parketten. De alternatieven kunnen daarvoor wel eens een verlichting realiseren. Daarom is het ontzettend belangrijk dat wij inzicht krijgen in de statistieken. De volgende stap is sterke beleidsmatige sturing. Ik vraag de minister daarom beleefd – wellicht zal mevrouw Peters dat ook doen – om het antwoord enigszins te heroverwegen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

In aanvulling op het punt van de heer Schouw merk ik het volgende op. Ik wil natuurlijk niet vragen om zomaar bij te houden wat er bij te houden valt. Mijn vraag was concreet gericht op het bijhouden van cijfermateriaal over procedures waarin de overheid tegenover de burger komt te staan, civiel- dan wel administratiefrechtelijk. Dat lijken mij cijfers die al ter beschikking van de overheid zouden moeten staan. Het is dan alleen een kwestie van het bijeenbrengen daarvan. Daaraan hechten wij in de Kamer – dit lijkt mij een breed gedragen wens – omdat wij dan beter kunnen beoordelen wat het investeren in alternatieve geschilbeslechting oplevert.

Ik had ook nog geen antwoord gekregen op de volgende vraag. Kan in afwachting van een nieuw kabinet, of misschien nog dit kabinet, dat ingaat op de vraag hoe het verder moet met de openbaarheid van bestuur, het rapport over misbruik daarvan alvast aan de Kamer kan worden gezonden? Dat rapport is al maanden af.

Minister Hirsch Ballin:

Als ik het wel heb, heeft het rapport zijn definitieve vorm nog niet bereikt. Ik zal het rapport, zodra het af is, hetzij in één zending, hetzij in twee zendingen aan de Kamer doen toekomen. Ik heb al een beleidsmatige reactie voor het einde van het jaar toegezegd.

Dan kom ik op de statistieken. Er zijn inderdaad statistieken over bestuursrechtelijke geschillen tussen overheid en burger. Ze zijn misschien wat gespreid, maar het is geen probleem om ze bijeen te brengen. Civielrechtelijke geschillen staan alleen als zodanig aangemerkt in de gerechtelijke statistieken, maar ik zal proberen om de statistieken eruit te lichten die op de overheid betrekking hebben.

Ik heb de Kamer in de afgelopen jaren in mijn andere hoedanigheid als minister van Justitie geïnformeerd over de toegevoegde waarde van mediation, namelijk: de vermindering van de druk die daarvan uitgaat op de relatie tussen overheid en burger. Dat wordt uiteraard voortgezet.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen volgende week dinsdag stemmen over de motie die tijdens dit debat is ingediend.

De vergadering wordt van 13.45 uur tot 14.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven