Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 38, pagina 3008-3039 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 38, pagina 3008-3039 |
Aan de orde is de voortzetting van het debat over de Staat van de Europese Unie (31202).
Minister Balkenende:
Voorzitter. Graag zeg ik u dank voor de gelegenheid die wordt geboden om in deze laatste vergaderweek van het jaar dit debat over de hoofdlijnen van het Nederlandse Europabeleid te mogen voeren. Ik plaats er overigens wel een kanttekening bij. Ik respecteer uiteraard ten volle de autonomie van de Kamer bij agendabeslissingen en ik heb uiteraard alle begrip voor de bijzondere omstandigheden. Maar de tijdspanne tussen de publicatie van de Staat van de Unie, medio september, en dit debat is wel vrij fors geworden. Ik hoop dat wij volgend jaar de publicatie en het debat dichter bij elkaar kunnen plannen.
Het kabinet hecht er veel waarde aan om jaarlijks met de Kamer op prominente wijze de stand van de Europese samenwerking te bespreken. Dit past geheel in het streven van het kabinet – dat streven wordt gedeeld door de Kamer – om de beleidskeuzes die wij ten aanzien van Europa maken veel sterker dan voorheen onderwerp te maken van politiek en publiek debat. De term "politiseren" is hier vaak gebruikt. De mogelijkheden die ons stelsel van representatieve democratie ons biedt, moeten wij daarvoor ten volle benutten. In dat verband juich ik ook de uitgebreide rol van de leden van het Europees Parlement toe. Hun perspectief vanuit de Europese volksvertegenwoordiging zie ik als een verrijking van ons debat. Het geeft hun de mogelijkheid om intensief betrokken te zijn bij de discussie in Nederland.
Er is vandaag het nodige gezegd over Europese ontwikkelingen. De heer Ormel sprak van eurorealisme. De heer Blom had het over de bewezen meerwaarde van Europa en over een versterking, een beter presteren. De heer Wiersma zei dat succes alleen ontstaat bij het samen optrekken in Europees verband. De heer Ten Broeke heeft nog eens uitgebreid aangegeven welke grote voordelen verbonden zijn aan het Europese samenwerken. Er is een waslijst aan onderwerpen genoemd. Wat heeft Europa ons niet allemaal gebracht? De heer Pechtold noemde Europa een rijdende trein die zich in een positieve richting beweegt. Het zijn volstrekt juiste typeringen. Ik heb een- en andermaal gezegd dat onze toekomst in Europa ligt.
Dat betekent niet dat wij voorbijgaan aan kritische aspecten, die in dit debat ook naar voren gekomen zijn. Er worden verschillende accenten gelegd. Mevrouw Peters zei dat de geloofwaardigheid van Nederland verloren zou zijn gegaan. De heer De Roon vertaalt het naar de burgers luisteren één op één naar een referendum. De heer Van Bommel sprak zelfs van een winterslaap van twee jaar. Het zijn verschillende accenten, maar één ding staat voorop: onze toekomst ligt in Europa. Het is van belang om op een realistische manier de samenwerking zodanig te versterken, dat wij een perspectief hebben voor het Europa van de eenentwintigste eeuw.
Ik zal zelf een aantal opmerkingen van algemene aard maken, waarna ik een aantal specifieke vragen zal beantwoorden. De minister van Buitenlandse Zaken zal ingaan op ontwikkelingen op het gebied van buitenlands beleid en van ontwikkelingssamenwerking. Ook de uitbreiding zal door hem worden belicht, onder andere het partenariaat. De staatssecretaris zal daarna ingaan op aspecten die deels al in mijn betoog zitten, en nader ingaan op het punt van de communicatie, het wijzigingsverdrag en overige modaliteiten die daarbij aan de orde zijn.
Dit jaar is er gekozen voor een nieuwe opzet van de nota. In de vormgeving van de Staat van de Europese Unie moet steeds een evenwicht worden gevonden tussen enerzijds een zo compleet mogelijk overzicht van het Europese beleidsveld en anderzijds een voldoende in het oog springende hoofdboodschap. Om het geheel zo toegankelijk mogelijk te maken, is gekozen voor een relatief korte hoofdtekst. De overige hoofdstukken zijn ondergebracht in een bijlage. Enkele kernvragen zijn vandaag van belang. Hoe staat de Europese Unie ervoor? Hoe staat Europa ervoor in de relaties met omringende regio's en de rest van de wereld? Hoe staat Nederland ervoor in de Europese Unie? Hoe staat de Europese Unie ervoor in Nederland? Ik loop deze vragen langs, met daarbij de aantekening dat de minister en de staatssecretaris met name de tweede en de vierde vraag verder zullen uitdiepen.
Het kabinet is positief over de vraag hoe de Europese Unie ervoor staat. De situatie is veel beter dan wij een jaar geleden konden hopen. De Unie staat voor grote uitdagingen, maar heeft ook een solide uitgangspositie. Dat is in dit tijdsgewricht niet vanzelfsprekend. In twee decennia is de Unie volstrekt veranderd. Het werkterrein is drastisch verbreed en de samenwerking is veel intensiever geworden. Het is terecht dat er vandaag gesproken is over de gebeurtenissen in Bali. Bali is een toonbeeld van Europese samenwerking geweest. Dat was ook beloofd. Wij hadden de wens uitgesproken dat Europa met één mond spreekt. Ik ben blij dat het op deze manier is gelopen. Dat bewijst dat samenwerking loont. Europa is veel dieper doorgedrongen in het dagelijks leven van de mensen. Er is één munt, één markt en er zijn open grenzen. Het ledental is aanzienlijk uitgebreid en de Unie is heterogener geworden. Deze ontwikkelingen vergen veel van onze organisatie en stellen het publieke draagvlak op de proef.
Tegelijkertijd is met het verstrijken van de jaren en de wisseling van de generaties de historische legitimatie van het Europese project, duurzame vrede en gezamenlijke wederopbouw, minder aansprekend geworden. In dat licht is het niet bevreemdend dat wij een forse en bewogen periode van discussie over de instelling en de procedures hebben gehad, welke feitelijk al begon aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw. Bij ieder nieuw verdrag werd een aantal hoofdvragen doorgeschoven. De ontwerpgrondwet van de Conventie wilde een antwoord op die vragen geven, maar gaf bovendien door zijn vorm en bepaalde inhoudelijke elementen de Unie een meer statelijke uitstraling. Ik zeg met nadruk uitstraling, omdat het in dat opzicht vooral om vorm, symboliek en woordgebruik ging. Feitelijk markeerde de inhoud van de grondwet in enkele opzichten juist al een verdere inkadering van de Unie en sterkere waarborgen voor de rol van de lidstaten. Het bleek dat in de ogen van veel Europeanen de grondwet te ver ging in zijn pretenties. De opdracht van Laken bestond eruit om de kloof tussen Europa en de burger te dichten. Maar het voorstel tot een grondwet, met alles wat daarbij hoort en vooral het debat en de beeldvorming eromheen, leidde er juist toe dat die kloof scherper zichtbaar werd.
De afgelopen twee jaar hebben wij getracht de afstand tussen de verwachtingen van de Europese inwoners en de beleidsbeslissingen die in Brussel worden genomen, te verkleinen door middel van een ander beleid: een eerlijker begroting, minder regels, meer openbaarheid, het nakomen van afspraken en meer focus op beleid waarbij Europa echt een toegevoegde waarde heeft. Er is evenzeer ingezet op een ander verdrag, dat gericht is op een beter werkend Europa, met de juiste dosis ambities, maar zonder overdreven pretenties, met een grotere rol voor de nationale parlementen, met een betere bevoegdheidsafbakening en een verankering van de uitbreidingsregels. Dus is in de afgelopen twee jaar behoorlijk veel gebeurd. Ik hoop en verwacht dat het Verdrag van Lissabon het komende jaar door alle lidstaten wordt geratificeerd, zodat het per 1 januari 2009 in werking kan treden. De Hongaarse flitsratificatie, binnen een week na ondertekening van het Verdrag, is in ieder geval een bemoedigend begin.
Anders dan de drie voorgaande verdragen bevat het Verdrag van Lissabon geen opdrachten voor verdere institutionele discussies. Voor de voorzienbare toekomst is er een stabiel verdragskader, zodat wij ons volledig op het echte werk kunnen richten. Gisteren werd gesproken over de resultaten van de Europese Raad van vorige week. Toen werd nog eens gezegd dat die reflectiegroep voorlopig evenmin discussies over instituties voert. Die discussie is gevoerd, zodat wij ons nu kunnen richten op de inhoud. In een tijdperk dat ontwikkelingen op wereldniveau diep ingrijpen in het dagelijks leven, hebben wij immers de hefboom van de Europese samenwerking hard nodig. Door de vijftig jaar ervaring die is opgedaan met de samenwerking in Europa beschikken wij over een uniek instrument om zelf vorm te geven aan onze toekomst, in plaats van dat wij ontwikkelingen over ons heen laten komen. Veel landen benijden ons daarom, of het nu gaat om de concurrentiepositie van ons bedrijfsleven, het in stand houden van de solidariteit in onze samenleving, de strijd tegen klimaatverandering, de strijd tegen terrorisme en grote criminaliteit of om het bevorderen van internationale stabiliteit. Inderdaad, door goed samen te werken, kunnen wij het verschil maken.
Als wij kijken naar de agenda voor volgend jaar, dan is het goed om te zien welke hoofdonderwerpen daarop een plaats innemen. Het vraagstuk van de stabiliteit op de Balkan zal een zeer belangrijk onderwerp zijn van het Sloveense voorzitterschap van de Europese Unie. Verder zullen de Slovenen een verdere impuls geven aan onze sociaaleconomische agenda: de Lissabonstrategie, ook na 2010. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de externe kant ervan, in lijn met de zojuist aangenomen verklaringen over globalisering. In dat verband zijn de besprekingen in de Ecofin over de financiële markten van groot belang. Bovendien hoop ik dat onder het Sloveense voorzitterschap een goede start gemaakt wordt met de behandeling van de commissievoorstellen voor de energiemarkt. De bespreking van de klimaatvoorstellen zal culmineren tijdens het Franse voorzitterschap. Op dit terrein ligt een grote uitdaging voor de Europese Unie. Zoals door meerdere Kamerleden is opgemerkt, is in Bali de juiste richting gegeven aan het proces op wereldschaal. De Europese Unie heeft hierbij de leiderschapsrol op zich genomen. Nu is het zaak om ook intern de daad bij het woord te voegen en tot afspraken te komen over de invulling van de overeengekomen doelstellingen en de verdeling van de inspanningen over de lidstaten. Hierbij is van belang wat wij doen in Europa. Hoe implementeren wij de gemaakte afspraken? Zowel de Commissie als de lidstaten spelen hierin een rol. Ook op internationaal niveau wordt gehandeld. Ik denk bijvoorbeeld aan de conferentie die in 2009 in Denemarken zal plaatsvinden.
Daarnaast gaan de lopende zaken op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken door, bijvoorbeeld ten aanzien van asiel en migratie waarover tijdens de afgelopen Europese Raad nadere afspraken zijn gemaakt. Wij leven in een unie met open grenzen. Dat maakt het vreemdelingenbeleid een gemeenschappelijke uitdaging. Enerzijds moeten wij samen zorgen voor een humaan vluchtelingenbeleid en samen zeker stellen dat ons bedrijfsleven in staat is om de benodigde kenniswerkers aan te trekken. Anderzijds is het een gemeenschappelijk belang om maatschappelijke spanningen te voorkomen en de mensonterende gevolgen van illegale migratie te bestrijden. Ook over deze onderwerpen hebben wij gisteren met elkaar van gedachten gewisseld.
Hoe staat Nederland ervoor in Europa en hoe staat Europa ervoor in Nederland? Ik behoor niet tot degenen die denken dat Nederland door het "nee" in de marge terecht is gekomen. Veel collega's onderkenden dat in Nederland en Frankrijk een ongenoegen aan de oppervlakte kwam dat veel breder binnen Europa leeft. Ik heb vaak gezegd dat als ook in andere landen referenda waren gehouden, er geen enkele garantie was geweest dat deze zonder meer tot een "ja" hadden geleid. Er was meer aan de hand dan alleen het "nee" van twee landen. Wij hebben waardering geoogst voor de manier waarop wij in de verdragsdiscussie te werk zijn gegaan, namelijk door een assertieve opstelling te combineren met een overtuigend verhaal, door niet in groepen te denken, maar actief met alle anderen in gesprek te gaan en door zelf met oplossingen te komen op basis van een grondige inventarisatie van de redenen achter het "nee" en een actieve dialoog met het parlement.
De heer Pechtold (D66):
Ik denk niet dat men de stelling kan onderbouwen dat wij door een "nee" in de marge terecht zijn gekomen. Als ik spreek met Nederlandse diplomaten in Brussel heb ik wel het gevoel dat wij de afgelopen tien jaar langzaam vanuit de voorhoede zijn teruggegleden naar de middenmoot en misschien zelfs wel naar de achterhoede van de middenmoot. Is het uw ambitie weer wat te stijgen in de rangorde? Ik vind dat Nederland wellicht geen gidsland, maar toch in ieder geval een voorloper moet zijn. Erkent u deze constatering en wat is uw ambitie?
Minister Balkenende:
Wat betreft ambitie denken u en ik exact hetzelfde, mijnheer Pechtold. Ik zie Nederland als een constructieve en actieve internationale speler, een land dat destijds tot een van de grondleggers van de Europese Unie behoorde en dat nu even toonaangevend bezig wil zijn inzake internationale aangelegenheden. Op het terrein van economische dynamiek in Europa, van strijd tegen terrorisme, van het klimaatvraagstuk, en van interne solidariteit hebben wij elkaar nodig en is de Unie onmisbaar. Ik zie Nederland op al deze terreinen graag als een actieve speler met een eigen geluid en een eigen inbreng. Volgens mij delen wij de ambitie op dit punt volledig.
Ik kan mij echter niet helemaal vinden in uw waarneming wat betreft de afgelopen tien jaar. Het is zeker waar dat het "nee" in Nederland vele andere landen de wenkbrauwen heeft doen fronsen. Hieraan doe ik niets af. Eerst haakte Frankrijk af en vervolgens Nederland, terwijl zo veel landen het verdrag al hadden geratificeerd. Laten wij eens kijken naar de inzet van Nederland in de afgelopen jaren, te beginnen in 2002 toen ik net premier was. Ik noem de ombuiging van de stijgende trend van de landbouwuitgaven. Ik doel op onze inzet ten aanzien van het verkrijgen van belangrijke portefeuilles. Vandaag is bijvoorbeeld de portefeuille van mevrouw Kroes genoemd. Dat is de belangrijkste van de Europese Commissie. Verder doel ik op onze inzet om de administratieve lasten terug te dringen, ook in Europees verband. Tevens noem ik de invulling van ons voorzitterschap, het omgaan met lastige vraagstukken op het terrein van uitbreiding, het corrigeren van de excessieve betalingspositie van Nederland en onze inzet om er gezamenlijk uit te komen, dus niet in blokdenken vervallen maar juist zeggen wat nodig is. Ons idee van een wijzigingsverdrag heeft goed gewerkt. Ik loop niet weg voor de commentaren die ik hoor, maar vind dat op grond van de feiten ook een ander beeld kan worden geschetst.
De heer Pechtold (D66):
Ik kan mij grotendeels vinden in de filosofie en de voorbeelden van de premier. De grootte van het getal, opeens tien lidstaten erbij, maakt de kans dat wij een cruciale rol spelen natuurlijk ook kleiner. De afgelopen tijd heb ik mij echter wel eens afgevraagd of wij niet logische partners moeten zoeken. Wij zien de drie groten immers altijd in een bepaalde verhouding ten opzichte van elkaar staan. Heeft de regering de strategie om tot een agenda binnen Europa te komen met bepaalde gelijkgestemde landen? Het is bijvoorbeeld mogelijk om als lidstaat een standpunt over Servië in te nemen, maar dan bestaat de kans dat andere lidstaten dat niet steunen. Op het punt van het klimaat heeft de premier contact gezocht met de Engelsen. Zijn er andere thema's die wij samen met lidstaten kunnen garanderen om op collegiale wijze verder te komen? Misschien is het mogelijk om op dat punt in te gaan tijdens de discussie over het WRR-rapport.
Minister Balkenende:
De heer Pechtold heeft een aantal bijzondere vragen gesteld waarop ik graag antwoord. Het komt inderdaad voor dat wij alleen staan. Dat heb ik meegemaakt toen de landbouwuitgaven aan de orde waren. Recent stonden wij en de Belgen alleen toen de discussie werd gevoerd over de conditionaliteit, dus over de vraag om mee te werken met het Joegoslaviëtribunaal. Die positie is ook erkend. Het is natuurlijk beter om na te gaan of het mogelijk is met anderen zaken te doen. Er zijn bepaalde kaders die altijd werken, bijvoorbeeld overleg in Beneluxverband. Bijvoorbeeld over de financiële aspecten hebben wij in Beneluxverband gesproken. Soms hebben wij in Beneluxverband ook te maken met anderen, bijvoorbeeld met nieuwe lidstaten.
Ik geef in dit verband drie voorbeelden. Ten eerste noem ik de Lissabonstrategie. Het is bekend dat wij er zeer aan hechten dat Europa dynamischer en flexibeler wordt en dat Europa veel beter meedraait in de mondiale verhoudingen. Bekend is ook dat het wat dat betreft de eerste jaren niet veel was. Wij hebben in samenspel met de Europese Commissie gewerkt aan een betere focus en meer groei als het gaat om werk, het creëren van banen. Tegelijkertijd werd meer rekening gehouden met de nationale implementatiestrategie. Dat contact met de Europese Commissie heeft zoden aan de dijk gezet.
Het tweede voorbeeld ligt op het milieugebied. Ik heb inderdaad met Tony Blair besproken dat wij een impuls willen geven aan het nadenken over klimaatverandering en dat wij ervoor willen zorgen dat dit een structureel onderwerp is op de agenda van de Europese Raad. Dat heeft gewerkt. De resultaten zijn bekend.
Het derde voorbeeld betreft het wijzigingsverdrag. Slechts een aantal maanden geleden ging de discussie over de vraag of het een miniverdrag zou worden. Met andere woorden: wordt puur de substantie behouden van wat er feitelijk was? Toen hebben wij ervoor gekozen om dat via een andere lijn te doen, gecombineerd met een versterking van de rol van nationale parlementen, bevoegdheidsafbakening, enzovoort. Met het oog op die strategie hebben wij zeer nauw samengewerkt met Sarkozy. Mijn bezoek aan Versailles was buitengewoon nuttig. Ook hebben wij samengewerkt met Groot-Brittannië en vooral met het Duitse voorzitterschap. Ik wil hiermee aangeven dat er af en toe samenwerkingsverbanden zijn in Beneluxverband, af en toe met de hoofdrolspelers in Europa en soms ook met vorige tegenstanders. Ik geef als voorbeeld mijn bezoek aan Spanje. Dat was interessant, want wij hadden een referendum met een duidelijk "nee" en Spanje had een referendum met een duidelijk "ja". Toen was het heel goed dat premier Zapatero en ik in onze persconferentie aangaven: hier willen wij uitkomen en dat moet snel gebeuren. Het was mooi dat juist deze twee landen samen tot een oplossing wilden komen.
Dit zijn voorbeelden die aansluiten op de vraag van de heer Pechtold hoe je in dit krachtenveld omgaat met krachtenbundeling en effectief opereren.
De heer Ten Broeke (VVD):
De premier noemt drie voorbeelden. Het eerste voorbeeld gaat over Lissabon. Daar werd hij geholpen door het feit dat het vorige kabinet een hervormingskabinet was. Dit kabinet is hervormingsmoe, dus wij moeten nog zien of hij dat gaat volhouden. Het tweede voorbeeld betreft het klimaat. Daar hebben wij juist meer realisme nodig. Het is al heel wat als wij de doelstelling van 20% halen en de minister-president zit met 30%. Wat het derde voorbeeld betreft ben ik het met hem eens dat Nederland met het wijzigingsverdrag eerder voorop dan achterop liep. Vandaag praten wij over de ambitieuze doelstellingen voor volgend jaar. Ik doe de suggestie om de financiële degelijkheid weer bovenaan de agenda te plaatsen, dat de minister-president gaat voor de lidstaatverklaring en dat hij andere landen aanspoort om het Nederlandse belastinggeld, dat buiten de Nederlandse grenzen wordt uitgegeven, degelijk uit te geven, dat wij dat kunnen verantwoorden. Het zou mooi zijn als de minister-president daarvoor een kopgroep formeert en probeert andere landen mee te krijgen.
Minister Balkenende:
Ik vind deze opmerking van de heer Ten Broeke zeer terecht. financiële solidariteit is altijd aan de orde en behoort altijd aan de orde te zijn. Dat geldt zowel nationaal als internationaal. De tweede boodschap van hem is dat het geld op een goede manier behoort te worden uitgegeven. Ik ben onlangs nog in Brussel geweest. Ik heb daar ook mensen van OLAF gesproken. Ik heb het erover gehad hoe gelden worden besteed. Het geld zal goed besteed moeten worden, willen wij Europa geloofwaardig houden. Daarin behoort ook Nederland een behoorlijke rol te spelen. Daar mag geen enkel misverstand over bestaan.
De heer Ormel (CDA):
Ik heb ook een opmerking op het punt van samenwerking. Ik waardeer de actieve rol die deze regering in het Europese samenwerkingsverband speelt zeer, maar wij hebben ook te maken met een Europa van de regio's. Nederland bestaat uit diverse regio's. Ik noem de G4, de grensregio's. Die zijn ook actief. De G4 heeft een bureau in Brussel. Hoe ziet de minister-president de rol van het Rijk in het samenwerkingsverband tussen de regio's. Is dat een coördinerende rol, een toevoegende rol of moeten wij die zelfs als concurrentieel betitelen?
Minister Balkenende:
Dit is een interessante vraag. In de Duitse context valt op dat bepaalde deelstaten vertegenwoordigd zijn, met nogal wat lobbyisten, in Brussel. Dat leidt soms tot de vraag wat nu precies de positie van Duitsland is, of wij te maken hebben met Beieren of met de Duitse Bondsregering. Duidelijk moet zijn wie verantwoordelijk is voor wat. Dat is de kern. Wij hebben het hier over de verantwoordelijkheid van Brussel en Straatsburg en van nationale parlementen. Daarnaast zijn er ook de regio's. De beste oplossing is om heel scherp te zijn in de afbakening van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Dan kunnen de regio's een behoorlijke rol spelen. Ik ben het volstrekt met de heer Ormel eens dat er een regionale dimensie is in Europa. Ik wijs op de grensoverschrijdende vraagstukken aan de oostgrens. Daar moeten wij oog voor hebben, anders lopen zaken niet goed. Gisteren zijn de Westerschelde-verdragen getekend. Hoe lang hebben wij daar niet over gesproken met elkaar? Kortom, regionale representatie in Brussel hoort erbij, maar laat dat gebeuren vanuit de vraag wie waarvoor verantwoordelijk is. Er moet geen vermenging van verantwoordelijkheden plaatsvinden, maar duidelijkheid worden geboden. Dat geldt voor iedereen. Als een competentie niet aan de orde is, moet men daarover duidelijk zijn. Er moeten geen vage toestanden heersen.
De heer Ormel (CDA):
Ik ben het helemaal met de minister-president eens, maar dat betekent ook dat de nationale overheden nadrukkelijk de rol hebben om zich daarvoor in te zetten als er bijvoorbeeld in het kader van de Lissabonagenda mogelijkheden bestaan om gelden uit Europa toe te wijzen aan bijvoorbeeld de G4. Dit moet niet alleen aan de regio worden overgelaten.
Minister Balkenende:
Dat begrijp ik. Dat betreft het ondersteunen waar dat nog even nodig is. Dan bestaat wel de fundamentele vraag wat men nationaal en Europees aan ondersteuning biedt. Waar men elkaar kan helpen, moet men dat niet nalaten, dat begrijp ik heel goed. Dit is een belangrijk signaal.
Ik heb zo-even het kader aangegeven van waaruit wij actief willen zijn in Europees verband. Wij zijn vastbesloten op dat patroon voort te bouwen. De heer Pechtold heeft het al gezegd: Nederland past een actieve rol in Europa. Dat betekent onze nek uitsteken en soms tegen de stroom ingaan als daartoe aanleiding bestaat. Afzijdigheid of een op blokkeren gerichte houding pas ons echter niet. Niet alleen omdat dit niet effectief is, maar ook omdat dit de Nederlanders niet ligt. De grote meerderheid van de Nederlandse bevolking is voor Europese samenwerking. Dat is hier een aantal keren gezegd. Wij hebben een open instelling, wij verdienen ons geld in het buitenland, wij hebben een mening over wat er elders in de wereld gebeurt en wij hechten aan rechtvaardigheid en solidariteit. In Europa de blik afwenden en remmen dienen het Nederlandse belang niet. Ik ben ervan overtuigd dat de burger van ons verwacht dat wij vooruitkijken, dat wij weten waar wij naartoe willen en dat wij de handen aan het stuur houden.
Daarom – hiermee kom ik de vraag over Europa in Nederland – acht dit kabinet het zeer belangrijk dat de bevolking volop bij het Europabeleid wordt betrokken. De Kamer heeft daar bij herhaling op aangedrongen. Ons gaat het om het toegankelijk maken van informatie en om het stimuleren van debat en uiteraard niet om het eenzijdig bedrijven van propaganda voor de partijlijn. Tevens denk ik dat er ook behoefte bestaat aan een uitleg waarom het kabinet bepaalde keuzen maakt. Het is de plicht van het kabinet om die keuzen toe te lichten, maar het is steeds de bedoeling om zo veel mogelijk maatschappelijke actoren met verschillende opvattingen bij dat debat te betrekken. Staatssecretaris Timmermans zal daarop straks nader ingaan.
Dit wilde ik in algemene zin zeggen na de inbreng van de Kamer. Ik zal nog op een aantal vragen specifiek ingaan. Mevrouw Peters heeft een vraagstuk aan de orde gesteld dat ook gisteren naar voren is gekomen. Dit betrof de Reflectiegroep. Zij heeft gevraagd waarom de Reflectiegroep de burger niet bij de discussie betrekt. Nederland heeft ervoor gepleit dat de Reflectiegroep een goede afspiegeling van de Unie zal vormen, zowel qua regionale spreiding als qua achtergrond van de deelnemers. De burger moet zich kunnen herkennen in die groep. Nederland heeft ook voorgesteld dat de Reflectiegroep het maatschappelijk middenveld bij haar werkzaamheden betrekt. Het is verder aan de Reflectiegroep om daaraan vorm te geven. Het is een denkgroep die de Europese Raad adviseert. Eventuele besluiten worden niet door zo'n groep genomen, maar door de instellingen, met de gebruikelijke democratische waarborgen. Wanneer wij daarmee contact hebben, zal ik aangeven hoe in het parlement wordt gedacht over de wijze waarop men de burger betrekt bij het werk van zo'n groep, op welke manier dan ook. Ik heb het signaal van mevrouw Peters goed begrepen.
De heer Ormel heeft een interessant voorstel gedaan over de symboliek, over de afbeeldingen op het eurobiljet. Zoals hij heeft gezegd, is op de euromunten sprake van nationale symbolen, van een nationale invulling. De euromunten worden uitgegeven onder verantwoordelijkheid van de ministers van Financiën van de lidstaten. In Nederland valt de Nederlandse munt onder minister Bos. Eén nationale kant op de munt is mogelijk. De eurobiljetten echter worden uitgegeven onder de verantwoordelijkheid van Europese Centrale Bank. Daartoe is in 2002 besloten. Hier kan de Nederlandse minister van Financiën niet eigenhandig besluiten dat er een nationale kant op de biljetten moet komen. Wanneer de huidige biljetten vervangen worden, kan iedere centrale bank, dus ook De Nederlandsche Bank, een voorstel indienen voor een nationale zijde. Of een dergelijk voorstel het zal halen, valt overigens te betwijfelen. Alle eurolanden dienen akkoord te gaan.
Een nationale zijde zou nu overigens neerkomen op 91 verschillende biljetten en dat zou wel bepaalde gevolgen hebben, bijvoorbeeld voor het kwaliteitsbeheer. De productie van eurobiljetten is complex vanwege het feit dat de biljetten, die door verschillende leveranciers worden geproduceerd, aan dezelfde kwaliteitseisen moeten voldoen. Met een gemeenschappelijk stelsel van kwaliteitsbeheer tracht men zeker te stellen dat de kwaliteit van de geproduceerde eurobiljetten bij alle drukkerijen gelijkwaardig is. Ook zijn er gevolgen voor de schaalvoordelen. Voor een deel van de productie van eurobiljetten zijn er tussen centrale banken afspraken gemaakt over het uitwisselen van opdrachten tussen de deelnemende landen bij de productie van eurobiljetten, teneinde schaalvoordelen te bereiken. Hoe komt dat te liggen? Verder krijg je met 91 verschillende biljetten wellicht problemen met de herkenbaarheid. Bovendien moeten wij ook in het oog houden dat de euro een Europees project is en dat daarom indertijd bewust is gekozen voor biljetten die duidelijkheid herkenbaar zouden zijn als Europees. Het huidige design bevat voor burgers een acceptabele culturele en politieke boodschap over Europa. Ik kan de gedachte van de heer Ormel goed plaatsen, hetgeen niet wegneemt dat ik ook de nodige bezwaren zie. Het laat eveneens onverlet dat het interessant is na te denken over manieren waarop je via afbeeldingen de pluriformiteit van Europa zichtbaar kunt maken. Ik kan mij goed voorstellen dat er behalve het voorstel van de heer Ormel nog andere mogelijkheden zijn om die pluriformiteit te laten zien.
Mevrouw Peters vroeg hoe de regering het principe "de vervuiler betaalt" wil verwerken in het adaptatiebeleid en hoe zij andere Europese landen denkt te overtuigen van de waarde van deze benadering. Om voldoende middelen te generen voor adaptatie moeten wij naar marktgerichte instrumenten zoeken. Een voorbeeld is het adaptatiefonds dat op Bali is opgericht en dat wordt gevoed door een heffing van 2% op het clean development mechanism. Tot eind 2009, het jaar waarin een nieuw akkoord moet worden gesloten, gaan wij nadenken en onderhandelen over soortgelijke instrumenten.
Mevrouw Peters stelt verder voor om een Kyoto-taks in te voeren voor producten uit de Verenigde Staten. Het is beter om niet vooruit te lopen op de onderhandelingen met de VS. Ik wil namelijk niet de hoop opgeven dat de VS uiteindelijk meegaan met het post-Kyoto-beleid. Het is immers de winst van Bali dat het mogelijk bleek om conclusies te trekken. In de komende tijd moeten wij proberen om daarvan te profiteren door nadere afspraken te maken. Pas als die afspraken zijn gemaakt, kunnen wij gaan nadenken over instrumenten om landen aan te pakken die niet willen meewerken. Daarbij zal ook moeten worden gekeken naar de toepasbaarheid van het handelspolitieke instrument.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Het principe "de vervuiler betaalt" is eigenlijk een filosofie, want het dwingt ons om onze economie anders in te richten en de milieukosten door te berekenen in onze producten. U staat achter dit principe, maar dat geldt zeker niet voor alle Europese landen. In de aanloop naar Bali hebben kabinetsleden mij niet voor niets gezegd dat zij geen mogelijkheid zagen om sommige andere Europese landen mee te krijgen. De boodschap van de arme landen op Bali was duidelijk. Deze landen zullen niet veel doen, zolang de westerse landen niet over de brug komen door dit principe te onderschrijven.
De Kyoto-taks lijkt mij een interessant instrument totdat de post-Kyoto-afspraken zijn gemaakt. In die tijd moet er immers ook worden gewerkt aan de reductie van de CO2-uitstoot. Overigens pleiten belangrijke economen en president Sarkozy hier ook voor.
Minister Balkenende:
Het bleek eerder buitengewoon moeilijk voor de Europese landen om gezamenlijke afspraken te maken over de CO2-reductie. Het is dan ook belangrijk dat wij in de afgelopen periode hebben geconcludeerd dat het het beste is om gezamenlijk doelen vast te stellen en vervolgens te werken aan de landenspecifieke implementatie.
Mevrouw Peters wijst er terecht op hoe belangrijk het is om te bepalen wie verantwoordelijk is voor de vervuiling, waar de effecten van de opwarming het hardst gevoeld worden en hoe de kosten verdeeld moeten worden. Daarover is nu juist op Bali gesproken. Daar hebben wij immers gesproken over de verantwoordelijkheid van de rijke landen jegens de arme landen. Afrika stoot relatief weinig schadelijke stoffen uit, maar wordt wel getroffen door de nadelige gevolgen van die uitstoot. Hier ligt dan ook een taak voor de rijke landen. Zij zullen door middel van kennisoverdracht, ontwikkelingssamenwerking en handelspolitiek moeten proberen om arme landen mee te krijgen. Dat is de beste manier om het principe "de vervuiler betaalt" in te vullen. Dat zal soms best lastig zijn. Nederland en een paar Scandinavische landen voldoen weliswaar aan de norm van 0,7% bnp voor ontwikkelingssamenwerking, maar men schiet te kort wat betreft de Millennium Ontwikkelingsdoelen. Nederland appelleert voortdurend om deze zaak aan te pakken. Wij zullen de komende tijd doorgaan met deze inzet. Er is geen alternatief.
Ik heb nog een vraag van de heer Pechtold. Daarna zullen de andere bewindslieden de beantwoording overnemen. De vraag betreft de Europese vlag. Ik heb regelmatig met de heer Pechtold gesproken over dit onderwerp. Voortaan zullen alle ministeries op 9 mei, dat is Europadag, de Europese vlag laten wapperen. Daarmee geeft de regering uitdrukking aan de verbondenheid die de Europese vlag symboliseert. Het staat gemeenten en scholen vrij, dit voorbeeld te volgen. De VVD heeft hierover de nodige opmerkingen gemaakt. Ik heb overigens zelf ook een vlag aangeboden gekregen toen ik in Brussel was. Mevrouw Martens heeft daaraan zojuist gerefereerd. Sowieso wapperen op alle Nederlandse ambassades al Europese vlaggen. Wij hijsen deze ook bij de ontvangst van Europese gasten. Dit is geen officiële vlaginstructie. Deze geldt alleen voor de Nederlandse vlag. Ik heb hiermee aangegeven wat onze inzet is. Dit symbool moet op een goede manier gebruikt worden, als het pas geeft. Iedereen kan het symbool gebruiken. Het nadeel van een officiële instructie is dat zij iets beperkends heeft. Dat is helemaal niet de bedoeling.
Minister Verhagen:
Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer en van het Europees Parlement voor hun bijdrage aan dit debat over de staat van de Europese Unie. Dit is de eerste keer dat dit kabinet daarover debatteert. De bespreking valt in tijd samen met de ondertekening van het wijzigingsverdrag. Daarmee markeert dit debat naar mijn mening in zekere zin het begin van een nieuwe periode. Het is een nieuwe periode voor Europa met veel voortgaand werk in uitvoering, maar ook met nieuwe kansen en nieuwe uitdagingen.
Ik denk dat het verdrag de instrumenten biedt die wij nodig hebben om gezamenlijk een effectief beleid te formuleren en te implementeren ten aanzien van de grote thema's van deze tijd, zoals milieu, terrorisme en werkgelegenheid. De voortschrijdende globalisering leidt bij veel mensen tot onzekerheid. Wij hebben niet de keuze om niet mee te doen aan die globalisering. Zij is er gewoon. Als wij ons achter de dijken verschansen, zullen wij heel snel de aansluiting missen. Als betrekkelijk klein land hebben wij maar een zeer beperkte rechtstreekse invloed op de wereldwijde ontwikkelingen die gevolgen hebben voor onze banen, onze financiële markten, onze veiligheid, ons milieu enzovoorts. Een eensgezinde en daadkrachtige Europese Unie, met het Verdrag van Lissabon als basis, heeft die invloed wel. Door samen op te trekken, kunnen wij ons richten op de kansen die de globalisering biedt en de risico's beperken. Een dynamisch en goed functionerend Europa met een goed functionerende interne markt, voldoende aandacht voor onderzoek en innovatie en met een gemeenschappelijk optreden op buitenlands terrein kan wereldwijd een hoofdrol blijven spelen. Aan zo'n Europa wil het kabinet blijven werken.
Dit heeft ook te maken met wat wij concreet Europa zijn gaan noemen. Wij kunnen het draagvlak voor Europa naar mijn mening veel verder versterken door te laten zien dat Europa werkt en een duidelijke meerwaarde heeft, juist op de terreinen die mensen na aan het hart liggen, zoals werkgelegenheid, veiligheid en milieu. Dit heeft ook te maken met hoe de nationale overheden in Brussel zaken met elkaar doen. Met het Verdrag van Lissabon worden op dat gebied grote stappen voorwaarts gezet. De transparantie en het democratisch gehalte van de Europese besluitvorming worden vergroot. Zowel voor burgers als voor hun vertegenwoordigers in de nationale parlementen en het Europees Parlement worden meer mogelijkheden geschapen om rechtstreeks invloed uit te oefenen op die gang van zaken.
Ik wil herhalen dat het uitoefenen van die invloed meer gaat om de thema's die ons land wil bespreken dan om de vraag of de geannoteerde agenda op maandagochtend of op zaterdagavond verschijnt. Met alle respect, wij proberen de geannoteerde agenda meteen naar de Kamer te sturen, zodra wij er de beschikking over hebben. Wij zijn echter afhankelijk van degenen die de geannoteerde agenda opstellen, in casu het voorzitterschap. Ik denk echter dat de Kamer in samenspraak met het kabinet invloed kan uitoefenen door thema's die zij van belang achten, zeker buitenlandse thema's, nader uit te diepen en zelf te agenderen, ook als deze thema's nog niet op de geannoteerde agenda staan.
Mogelijkheden om invloed uit te oefenen zijn er. De Europese Unie biedt ons goede mogelijkheden om samen met onze partners ons continent stabieler, veiliger, welvarender en duurzamer te maken. Zo kan de Europese Unie meehelpen om onze eigen beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Uit peilingen blijkt dat de burgers van de Europese Unie een actieve en zelfbewuste rol in de wereld verwachten. Ik zie het nog steeds als een van mijn uitdagingen als minister van Buitenlandse Zaken om niet alleen goed te weten wat burgers wel en niet van Europa verwachten, maar er vervolgens ook toe bij te dragen dat Europa in staat is om dit te leveren, of het nu gaat om vrede en veiligheid, om energie en klimaat of om milieu en migratie.
Uitbreiding, zo blijkt uit alle discussies die wij gevoerd hebben en die de Kamer zelf gevoerd heeft in het kader van de hoorzittingen die zij heeft georganiseerd, is een van de onderwerpen waarvoor burgers ons een duidelijke boodschap hebben gegeven. De regering heeft dit signaal heel serieus genomen. Burgers willen dat het proces van uitbreiding gedreven wordt door strikte criteria en niet door politieke opportuniteit; door "een woord een woord, een man een daad". Wij moeten dus niet zeggen dat wij de criteria serieus nemen of dat wij eisen stellen ten aanzien van bijvoorbeeld respect voor mensenrechten of voor minderheden of ten aanzien van vrijheid van godsdienst, terwijl wij daar eigenlijk lak aan hebben. Onze hele benadering van uitbreiding staat nu, mede dankzij de inzet van de Nederlandse regering, in het teken van "fairness". Wij houden ons aan de gemaakte afspraken, maar tegelijkertijd houden wij strikt vast aan de criteria. Wij willen dus proactief nadenken over de verschillende wijzen waarop vormgegeven kan worden aan de relaties met onze buren. Deze thema's wil ik dan ook centraal stellen in het vervolg van mijn betoog, waarin ik zal ingaan op Turkije, de Balkan, in het bijzonder Kosovo, Servië en het zogeheten "partenariaat", waaraan in de Staat van de Unie een aparte paragraaf is gewijd.
Turkije heeft een bewogen jaar achter de rug. In het voorjaar was er een constitutionele crisis als gevolg van de presidentsverkiezingen, die dreigden uit te lopen op een confrontatie tussen de regering en het leger, maar deze crisis werd uiteindelijk op democratische wijze beslecht. Na vervroegde, goed gelopen verkiezingen verkoos het nieuwe parlement de hervormingsgezinde Abdullah Gül tot president. Er is nu dus een nieuwe regering met een stevige electorale basis en met een duidelijk mandaat om verder te gaan op de ingeslagen weg richting EU of hervormingen. Het hervormingsproces kan dus in beginsel weer voortvarend ter hand worden genomen, maar ook daarbij gelden voorwaarden en daar moet aan worden voldaan. Voor Nederland is bijvoorbeeld de aanpassing van artikel 301 van de Turkse strafwet, bij voorkeur nog voor de aangekondigde grondwetsherziening, prioritair.
Er is dit jaar natuurlijk ook de nodige aandacht besteed aan de opstelling van president Sarkozy. Voor de verkiezingen verklaarde hij zich tegenstander van de toetreding van Turkije en noemde hij een geprivilegieerd partnerschap als alternatief. Ook lanceerde hij het idee van de mediterrane unie als forum waarin voor Turkije wel een belangrijke rol zou zijn weggelegd. Ondanks die discussie, die met name in de Franse verkiezingen een rol heeft gespeeld, is het duidelijk dat ook Frankrijk zijn blokkade tegen verdere onderhandelingen heeft opgegeven. Wel wil Parijs nog steeds een aantal hoofdstukken die direct op de toetreding betrekking hebben, niet openen, maar Frankrijk heeft de blokkade tegen de twee nieuwe hoofdstukken opgegeven. Wij hebben steeds gesteld dat wij ons houden aan onze afspraken. Wij hebben in 2004 en 2005 afgesproken dat de EU met Turkije onderhandelt over toetreding. Als Turkije zich aan de afspraken houdt, kunnen wat Nederland betreft het komende jaar de nieuwe onderhandelingshoofdstukken worden geopend. Zo simpel is het. Voor de opening van de acht essentiële hoofdstukken moet Turkije voldoen aan het Ankaraprotocol: de Turken moeten hun luchthavens en havens openstellen voor vliegtuigen en schepen uit andere lidstaten, inclusief Cyprus. Dan wordt de blokkade ten aanzien van de acht essentiële hoofdstukken opgeheven. Het perspectief van toetreding blijft uiteraard bestaan, maar ook daarvoor gelden regels. Het is een open proces, waarvan de uitkomst niet vaststaat. Ook dat is in 2004 en 2005 vastgelegd. Indien Turkije op het gebied van het respect voor minderheden, mensenrechten en vrijheid van godsdienst voldoet aan de criteria, evenals aan alle andere geldende criteria, bestaat er zicht op lidmaatschap. Als Turkije er niet aan kan voldoen, wordt het geen lid.
De heer Wiersma (EP/PvdA):
Ik ben het eens met uw benadering van Turkije wat betreft het Ankaraprotocol. Ik vind ook dat Turkije moet voldoen aan de voorwaarden die wij hebben gesteld. Dat is ook de opstelling van het Europees Parlement. In Turkije wordt vaak het verband gelegd met de situatie in Noord-Cyprus. De Europese Unie heeft toezeggingen gedaan aan de Turks-Cyprioten over financiële steun en het creëren van directe handelsmogelijkheden. Daar is echter geen schot in gekomen. Kunt u zeggen of Nederland nog van plan is om nieuwe initiatieven te nemen om de situatie van de Turks-Cyprioten te verbeteren, op basis van de beloften die in het verleden zijn gedaan door de Europese Unie?
De heer Ten Broeke (VVD):
Misschien ten overvloede, maar voor de duidelijkheid meld ik in dit debat nogmaals dat de twee nieuwe hoofdstukken met Turkije niet geopend hadden moeten worden. Dat is de positie van de VVD.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Wij hebben het vandaag ook gehad over de communicatiestrategie. Als wij mensen enthousiaster willen maken voor Europa, zou ik dit kwijt willen aan de minister van Buitenlandse Zaken: als ik u zo hoor praten over Turkije, is het allemaal zo procedureel en gortdroog. Wij kennen allemaal de procedures, maar waar zijn de visie en de ambitie. Hoe ziet Europa eruit als de procedures goed worden doorlopen? Wordt u er warm van dat straks misschien Turkije bij de Europese Unie hoort? Of moet het anders? Ik zou u graag willen verleiden tot zo'n soort inhoudelijke passie.
Minister Verhagen:
Het is absoluut niet procedureel als je wilt dat er gestopt wordt met martelen. Het is absoluut niet procedureel als je eist dat christenen hun geloof kunnen belijden. Het is absoluut niet procedureel als je als voorwaarde stelt dat mannen en vrouwen gelijk worden behandeld.
Voorzitter. Ik ken de opstelling van de VVD-fractie. Die wordt niet gesteund door een meerderheid van de Tweede Kamer. Derhalve achten wij ons nog steeds gesteund in onze opstelling. Wij willen ons houden aan onze afspraken: afspraak is afspraak. Dat is een van de basisregels in de politiek. Ik neem kennis van de opvatting van de VVD-fractie.
De heer Wiersma vroeg terecht aandacht voor de situatie in Noord-Cyprus. Nederland heeft er meerdere malen aandacht voor gevraagd, en ik ben het met u eens dat de EU de ogen niet kan sluiten voor de niet-ingeloste belofte van de Europese Unie om directe handel tussen Noord- en Zuid-Cyprus mogelijk te maken. Terecht herinnert Ankara ons steeds aan deze belofte als wij de Turken aanspreken op het nakomen van de afspraken die wij met hen hebben gemaakt. Ik ben mij ervan bewust dat ook dit dossier de komende periode absoluut moet worden vlotgetrokken en zal mij daarvoor inzetten. Mogelijk scheppen de Cypriotische presidentsverkiezingen in 2008 wat bewegingsruimte en zal Nicosia zich na de verkiezingen op dit punt wat flexibeler kunnen opstellen. Als dat het geval is, zullen wij dat momentum moeten gebruiken, maar ik zeg de Kamer toe dat wij ons niet slechts één deel van onze beloften zullen herinneren, maar dat wij ons zullen blijven inzetten voor het totaal aan afspraken.
Voorzitter. Dan kom ik toe aan de Balkan en met name Kosovo. Zoals bekend bleken partijen niet bereid om tot een uitonderhandelde oplossing te komen over de toekomstige status van Kosovo. Verder onderhandelen heeft dus geen zin meer. Dat heeft ook ambassadeur Ischinger die namens de EU in de trojka zat, zeer duidelijk gemaakt. Het heeft niet ontbroken aan de tijd om tot overeenstemming te komen, maar aan de wil. Het verlengen van de tijd zal niets veranderen.
Ambassadeur Ischinger en de trojka in het algemeen hebben alles uit de kast gehaald. Alle mogelijke opties zijn aan de partijen voorgelegd, maar dat heeft niet mogen baten. Dat betreuren wij ten zeerste. De regering heeft veel lof voor het intensieve werk van de trojka, maar wij moeten met de trojka constateren dat verder onderhandelen tussen Belgrado en Pristina zinloos is, althans over de vraag van de onafhankelijkheid van Kosovo. Het heeft wel zin om de dialoog voort te zetten, opdat de zaak niet escaleert.
Hoe dan wel verder? Een voortzetting van de status quo is geen optie. Het is duidelijk dat de Kosovaren reeds hebben aangegeven dat zij zich op korte termijn onafhankelijk zullen verklaren. Het is duidelijk dat de toekomst van de gehele westelijke Balkan in Europa ligt en het is duidelijk dat de EU een belangrijke rol heeft te spelen om stabiliteit en vrede in de regio te helpen verzekeren.
Het is overduidelijk dat de spanningen in de regio door een onafhankelijkheidsverklaring zullen oplopen. Servië weet zich gesteund door Rusland en heeft al gedreigd met maatregelen. Gelukkig heeft overigens ook Belgrado aangegeven dat geweld daarbij geen optie zal zijn. Ik hoop dat die tijden inderdaad definitief voorbij zijn op de Balkan. Wij moeten echter wel rekening houden met zeer hoog oplopende spanningen.
De VN-Veiligheidsraad spreekt vandaag over het rapport van de trojka. Ook daar is verdeeldheid over de kwestie-Kosovo en ik verwacht, met name door de opstelling van Rusland en China, niet dat er een nieuwe resolutie zal komen die een onafhankelijkheidsverklaring, geaccordeerd door de Veiligheidsraad, mogelijk zou maken. Daar moeten wij ook gewoon realistisch in zijn.
Gegeven die situatie vind ik het noodzakelijk – en wij hebben ons daar ook bij de afgelopen Europese raad voor ingespannen – dat de EU ten eerste eensgezind de partijen oproept om zich terughoudend op te stellen en de dialoog te vervolgen. Daarnaast heeft de Europese raad vorige week bevestigd dat de EU een speciale verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de regio en ten aanzien van Kosovo.
Er worden voorbereidingen getroffen voor het opzetten van een civiele EVDB-missie. Nederland heeft erop aangedrongen dat deze missie wel goed moet samenwerken met andere internationale organisaties, met name de VN, de NAVO en de OVSE. Een definitief besluit over de modaliteiten en daarmee de ontplooiing van de EVDB-missie zal nog moeten worden genomen door de raad van ministers van Buitenlandse Zaken.
Tegen de heer Pechtold zeg ik: als u een thema wilt waarover wij kunnen debatteren los van de vraag of het in de geannoteerde agenda staat die u te zijner tijd zult krijgen, is dat een thema waarover wij ook met u uitvoering van gedachten willen wisselen in een algemeen overleg ter voorbereiding op de volgende RAZEB. Dan kun je dus bij een discussie over een thema ook wat meer in de diepte gaan. Wat verwachten wij nu van Nederland? En wat verwachten wij van de Europese Unie? Dat lijkt mij niet alleen noodzakelijk, maar ook buitengewoon nuttig.
De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. Ik pak deze handschoen graag op. Ik merk dat de minister samen met ons wil zoeken naar een manier waarop wij zijn werk daar geslaagder kunnen maken, doordat het onze steun op een eerder moment kan krijgen. Ik snap vaak zijn onvermogen om, als hij de stukken ook pas op het laatste moment krijgt, ons op tijd in te lichten. Toch zou ik graag aan hem willen vragen – en daarbij kijk ik schuin naar onze voorzitter, misschien moet dat in het presidium besproken worden – of wij dan in het nieuwe jaar bepaalde overleggen met de minister wat eerder kunnen plannen. Dan weten wij misschien minder goed wat er op de agenda komt te staan, maar geven wij over en weer de verwachtingen aan en pakken er een paar thema's uit waar wij dan ook echt op kunnen doorpraten. De heer Waalkens is hier nu niet, maar dat zou ik graag uit dit debat overhouden.
Minister Verhagen:
Dat lijkt mij een buitengewoon nuttige suggestie omdat je dan ook inderdaad een paar thema's kunt uitdiepen en niet op duizend vragen een half of een kwart antwoord hoeft te geven.
Over de erkenning van een onafhankelijk Kosovo kan ik nu al zeggen dat die pas aan de orde komt als het zover is. Het is duidelijk dat er enerzijds moet worden gezocht naar een situatie waarin de Europese Unie zo veel mogelijk gezamenlijk optrekt, omdat het impact en invloed heeft op tijdstippen en dergelijke, en anderzijds dat het een zaak is van lidstaten.
De heer Lagendijk verwees naar het paper of het voorstel van Bildt. Hij vroeg zich af waarom wij niet gezamenlijk met hem optrokken. Als er een zaak is, waarin Nederland gezamenlijk met iemand opgetrokken heeft, dan is het wel deze. Dan heb ik het niet over Servië, maar over Kosovo. Veel van de opvattingen die Bildt in de paper verwoordt, heb ik eerder geventileerd, niet alleen in mijn contacten met hem, maar vooral ook in die met de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, al vanaf het moment dat er sprake was van een resolutie van de Veiligheidsraad, dus voor de zomer. In de paper van Bildt staat dat het absoluut wenselijk is dat de secretaris-generaal van de VN een verklaring aflegt over de internationale aanwezigheid in Kosovo, indien dat land zich onafhankelijk verklaart en er geen resolutie van de Veiligheidsraad komt. Daar zetten wij op in.
De heer Bildt zegt voorts dat er internationale steun moet worden gegeven, niet zozeer aan een eventuele onafhankelijkheidsverklaring, als wel aan het bewaren van de stabiliteit, het beschermen van de Servische minderheden en het respecteren en beschermen van het Servisch cultureel erfgoed. Die elementen stonden natuurlijk al zeer goed verwoord in het voorstel van Ahtisaari. Wij moeten zeker dat die gewaarborgd worden. De Europese Unie draagt daar ook verantwoordelijkheid voor, los van de vraag of er een aparte resolutie van de Veiligheidsraad komt. Ik ga met Bildt en andere leden van de Europese Unie praten over het basisvoorstel van Ahtisaari houdende een "supervised independence", dus een toezicht op de soevereiniteit. Hij stelt geen totale soevereiniteit, maar een beperkte soevereiniteit voor. Voorlopig zullen de Europese Unie en de NAVO een cruciale rol spelen in het politiewerk, externe bewaking dus. Ook is duidelijk dat de vraag in hoeverre het verminderen van dat internationale toezicht in de loop der tijd mogelijk is, gelet op de wijze waarop de Kosovaarse autoriteiten zichzelf opstellen in relatie tot democratie, respect voor minderheden et cetera en gelet op de vraag of Kosovo in staat is om op eigen benen te staan. Met het oog op het rapport van de Europese Commissie waarin haar bevindingen staan over de staat van het bestuur van de lokale autoriteiten in Kosovo, is daar nog het nodige op aan te merken. Er is dus alle reden om aan het internationale toezicht fors handen en voeten te geven. Deze elementen staan in het paper van Bildt, maar hebben wij eerder herhaaldelijk naar voren gebracht. Ik ben het inhoudelijk dus eens met Lagendijk, maar ik was het niet eens met zijn suggestie dat wij daar niet bij betrokken waren dan wel ons daar niet in voldoende mate mee geassocieerd hadden.
Zowel de heer Lagendijk als de heer Wiersma stellen dat het goed zou zijn om Servië de hand te reiken door dat land perspectief op toetreding tot de Europese Unie te bieden. Daar ben ik het mee eens. Ik ben het niet met hen eens dat het ondertekenen van de stabilisatie- en associatieovereenkomst een gevolg zou moeten zijn. Dat geldt ook voor het kandidaat-lidmaatschap of het lidmaatschap als zodanig – los van de vraag of voldaan wordt aan de criteria – want daarmee zou er een gematigder reactie mogelijk zijn van Servië richting Kosovo. De heer Wiersma noemde daarbij de vergelijking met Macedonië, dat volgens hem om politieke redenen in 2005 de status van kandidaat-lidmaatschap heeft gekregen.
De opstelling van de Nederlandse regering ten aanzien van Servië is heel helder: afspraken moeten worden nagekomen, dat heeft te maken met geloofwaardigheid. Die afspraak was: geen ondertekening van de stabilisatie- en associatieovereenkomst zolang Servië niet volledig samenwerkt met het ICTY c.q. ervoor zorgt dat Mladic naar Den Haag komt. De uitbreidingsstrategie van december 2006 stelt dat de verlening van de status van kandidaat-lid mogelijk is als een land voldoende "track record" heeft opgebouwd ten aanzien van de implementatie van het stabilisatie- en associatieakkoord. Gegeven het feit dat de stabilisatie- en associatieovereenkomst nog niet is getekend – toegegeven, door de opstelling van Nederland en België – is verlening van het kandidaat-lidmaatschap op basis van onze eigen afspraken niet mogelijk. De vergelijking met Macedonië is niet juist. Macedonië heeft inderdaad het kandidaat-lidmaatschap gekregen zonder dat er onderhandelingen zijn gestart. Maar wij zijn er toen mee akkoord gegaan – afgezien van het feit dat het voor de uitbreidingsstrategie was – omdat Macedonië volledig samenwerkte met het ICTY, wat een van onze eisen was. Macedonië implementeerde al vier jaar lang naar tevredenheid de stabilisatie- en associatieovereenkomst en was gecommitteerd aan de uitvoering van het Ohrid-akkoord. Analoog hieraan is er veel mogelijk als een ander land dezelfde "track record" heeft opgebouwd als Macedonië. Wat er bij Macedonië ook voor politieke opportuniteit speelde, het land voldeed aan de criteria.
De heer Blom (PvdA):
Naar aanleiding van dit onderwerp is er een aantal persberichten verschenen over de opstelling van mijn partijgenoot als Europarlementariër. Ik benadruk dat de Tweede Kamerfractie van de Partij van de Arbeid volledig achter het standpunt van de regering staat.
Minister Verhagen:
Daar ben ik buitengewoon blij mee. Los van het gegeven dat tegenwoordig de Europarlementariërs tijdens deze debatten zelfs het recht van interruptie hebben, moeten wij verantwoording afleggen aan de Tweede Kamer.
De voorzitter:
Niemand heeft hier recht op een interruptie. Het is mijn recht om ze toe te staan.
Minister Verhagen:
Aha! U kunt tijdelijk het recht verlenen. Dat is heel plezierig.
Ik denk dat de standpunten hierover helder zijn. Ook in de gesprekken die ik met mijn Servische collega heb gevoerd, was daar volstrekte helderheid en begrip voor.
De heer Meijer (EP/SP):
Wijst de minister in de contacten met Servië erop dat zij getroost kunnen zijn, omdat Macedonië de status van kandidaat-lid al twee jaar heeft terwijl dat tot niets heeft geleid? De betekenis van het kandidaat-lidmaatschap is in sterke mate uitgehold.
Minister Verhagen:
Ik begrijp deze redenering niet. Ik kan er geen touw aan vastknopen.
De heer Meijer (EP/SP):
Gezien de praktijkervaring die inmiddels met Macedonië is opgedaan, moge duidelijk zijn dat het voorstel dat in andere lidstaten leeft, om Servië te troosten met een kandidaat-lidmaatschap, geen spoedig uitzicht op onderhandelingen over het lidmaatschap van de Europese Unie oplevert. Immers, Macedonië is sinds december 2005 kandidaat-lidstaat, maar zit nog steeds niet in een onderhandelingstraject. Kortom, het was een beetje een non-discussie om te gaan pronken met het kandidaat-lidmaatschap, omdat de betekenis ervan in sterke mate wordt uitgehold.
Minister Verhagen:
Ik ben het daar absoluut niet mee eens, om de doodeenvoudige reden dat het in het belang is van Macedonië, in het belang van Servië, in het belang van Turkije, om intern maatregelen te treffen, die het mogelijk maken om onderhandelingen te starten om lid te worden. Dat is uiteindelijk ook in hun eigen belang. Die landen zijn er niet bij gebaat om iets te krijgen waar zij nog niet aan toe zijn. Dat slaat uiteindelijk op henzelf terug. Over Macedonië heb ik regelmatig met de Kamer van gedachten gewisseld, mede naar aanleiding van het bezoek van de vaste Kamercommissie aan Macedonië. Het punt is, dat er, nadat het kandidaat-lidmaatschap was toegestaan, stagnatie is opgetreden, juist rond de implementatie van het Ohrid-akkoord, dat juist de etnische spanningen in Macedonië wilde verminderen en een conflict wilde vermijden. Op dat punt is het nodige aan te merken, zoals ook op het punt van corruptie et cetera. Dat blijkt ook uit het rapport van de Europese Commissie.
De heer Ormel (CDA):
Ik constateer dat de Europese Unie niet eensluidend is over de eventuele status van Kosovo. Dat vind ik jammer. Ik vraag de minister ten eerste om, op het moment waarop de Nederlandse regering daarover een standpunt moet innemen, eerst de Kamer te berichten. Ten tweede verzoek ik de minister om er in de Europese Unie voor te pleiten dat er geen eenzijdige stappen door Kosovo worden gezet voordat de presidentsverkiezingen in Servië hebben plaatsgevonden.
Minister Verhagen:
Dat laatste is evident. Dat gaat veel verder dan de Europese Unie. Dan gaat het ook om de contacten met de Verenigde Staten, juist op dit punt, om geen overhaaste eenzijdige stappen te zetten die geen bijdrage kunnen leveren aan de stabiliteit. Ik verwees de Kamer eerder naar mijn opmerking dat de Europese Unie gemeenschappelijk de oproep doet om geen overhaaste stappen te zetten. Dat ging hierom, en ik kan dat zelfs verbreden tot de Verenigde Staten.
Het al dan niet overgaan tot erkenning blijf ik een zaak vinden van de nationale soevereiniteit van lidstaten. Ik vind het zo mooi dat ondanks een mogelijk verschillende appreciatie van de onafhankelijkheid – en uiteraard zoek je daar naar een gemeenschappelijk optreden met meer gelijkgezinden, zeg ik tegen de heer Pechtold – er eensluidendheid is over wat de EU kan doen en wat de EU moet doen; waar wij gisteren op basis van de conclusies van de Europese Raad nog over gesproken hebben. Dat vind ik winst. Dat zou in de situatie van tien jaar geleden, tijdens de vorige crisis op de Balkan, ondenkbaar zijn geweest. Toen bestond er over de Europese consequenties en over de Europese verantwoordelijkheden geen eensgezindheid. Toen had het effect van erkenning van het ene land door het andere, juist omdat het ontbrak aan eensgezindheid over wat de Europese Unie zou moeten doen, een nefast effect. Door de afspraken in de Europese Raad hebben wij nu het mogelijke rampzalige effect van een verscheidenheid aan erkenningen voorkomen, bijvoorbeeld met de verwijzing naar de criteria die in 2006 voor de erkenning van Servië zijn vastgesteld. Dat is het positieve in vergelijking met het begin van de afgelopen Balkanoorlog.
De heer Ormel (CDA):
Dat ben ik met u eens, maar zo slecht als toen is het gelukkig niet meer en zal het hopelijk ook niet meer worden. Dit neemt niet weg dat wij nu tien jaar verder zijn met de Europese Unie en dat Europa inderdaad een samenwerkingsverband van soevereine staten is, maar dat wij wel zo veel mogelijk gezamenlijk naar buiten willen treden. Als een land in onze achtertuin zichzelf onafhankelijk wil verklaren, stel ik het toch wel op hoge prijs dat de lidstaten van de Unie weliswaar een soevereine, maar ook min of meer gelijkwaardige afweging maken.
Minister Verhagen:
Ook toen wij begonnen met de discussies, werd er de nadruk op gelegd hoezeer het van belang is om een eensluidend, eensgezind standpunt van de Unie te verkrijgen. Dat is van belang, maar het mag niet bepalend zijn voor de inhoud van dat standpunt. Wij hadden ook tegenover Servië zó een eensgezind standpunt kunnen bepalen door met onafhankelijkheid van dat land in te stemmen, met veronachtzaming van onze criteria en standpunten, die nota bene ook door de fractie van de PvdA in deze Kamer ten volle worden ondersteund. Dat is het punt, het gaat mij te ver om ten behoeve van een eensgezind standpunt mijn eigen uitgangspunten te verkwanselen. Dit vraagt de Kamer niet van mij, dus wil ik het ook niet van Cyprus vragen. De winst van de huidige Europese samenwerking is dat wij proberen om gemeenschappelijke elementen te vinden die een bijdrage leveren aan stabiliteit, ondanks mogelijke verschillen, maar deze verschillen mogen de bijdrage die de Unie aan stabiliteit kan leveren, niet in de waagschaal stellen. En ik zeg de Kamer toe dat wij absoluut nog met haar van gedachten zullen wisselen over het erkennen van de onafhankelijkheid van Servië, als de tijd daarvoor rijp is.
De heer Ormel hield een klemmend pleidooi voor het partenariaat. Zoals wij in de Staat van de Unie hebben aangegeven, wil de regering proactief nadenken over de relaties met onze buurlanden. Sommige buurlanden hebben perspectief op het lidmaatschap van de Unie en met een aantal van deze landen wordt er al onderhandeld. Daarnaast hebben wij Europese buren die in beginsel onder artikel 49 van het Verdrag vallen en die dus in theorie het lidmaatschap kunnen aanvragen, maar daar is op dit moment wat Nederland betreft geen sprake van. Maar bijvoorbeeld voor onze zuidelijke buurlanden geldt het Europese nabuurschapsbeleid. De regering heeft al in het regeerakkoord aangekondigd, te willen nadenken over een speciale samenwerkingsvorm met een aantal buurlanden, het "partenariaat". Het zal duidelijk zijn dat een groeiende Unie met steeds meer verschillende lidstaten op sommige terreinen verschillen zal moeten vertonen om werkbaar te kunnen blijven. Wij zien een tendens in de richting van verschillende snelheden, versterkte samenwerking en opt in, opt out. Het spiegelbeeld is dan natuurlijk dat er ook meer verschil in de relaties met onze buurlanden mogelijk zou moeten zijn, het hoeft geen eenheidsworst te zijn. Toetreding is niet voor elk land haalbaar, dat is duidelijk. Het Europese nabuurschap heeft zich mede door de opstelling van het Duitse voorzitterschap verder verbreed en verdiept en de mogelijkheden op dit vlak zijn nog lang niet uitgeput. Wat de heer Ormel over het partenariaat zei, spreekt mij op zichzelf aan. Gelet op de nieuwe ontwikkelingen binnen het Europees nabuurschap, moet het naar mijn mening daarin vervlochten worden. Binnen het nabuurschap wordt het zelfs mogelijk dat 80% van het acquis overgenomen wordt. Er worden verdergaande vormen van samenwerking mogelijk. Het Duitse voorzitterschap is hiermee begonnen en onder het Sloveense voorzitterschap zal een vervolgdiscussie plaatsvinden. De eerste generatie nieuwe ENP-verdragen richt zich op het overnemen van grote delen van het acquis, zonder dat sprake is van een lidmaatschap. Er zijn vele mogelijkheden. Het is een elastisch concept met een ruim potentieel. Juist omdat je gaat differentiëren, kan het element van het partenariaat worden meegenomen.
De heer Pechtold (D66):
Ik zou de discussie graag wat concreter krijgen. Ik merk dat de minister daar zelf ook behoefte aan heeft. Als ik hem zou vragen zijn betoog te herhalen, weet ik niet of hem dat zou lukken.
Minister Verhagen:
Ik kan de Handelingen opvragen.
De heer Pechtold (D66):
Ik vroeg dit zojuist ook al aan de minister-president. Er is een grote groei en er wordt gezocht naar partners. Een goed voorbeeld is Engeland en duurzaamheid. Het blijft echter een beetje ad hoc. Kan de minister met de staatssecretaris, vooruitlopend op het debat dat in de Kamer gevoerd gaat worden over het WRR-rapport "Europa in Nederland", een brief schrijven waarin niet alleen staat hoe de minister dat wil doen maar waarin ook concreet een paar voorbeelden worden gegeven van bijvoorbeeld landen waarmee dat de komende tijd gezocht wordt?
Staatssecretaris Timmermans:
Wij blijven brieven schrijven!
De heer Pechtold (D66):
Ik merk dat de staatssecretaris niet blij is, maar hij hoeft niet zelf te schrijven.
De voorzitter:
Wij moeten de staatssecretaris niet aanmoedigen om te spreken zonder dat hij het woord heeft! Dat vindt hij veel te leuk. Stel uw vragen aan de minister.
De heer Pechtold (D66):
Ik stel mijn vraag aan de minister en ik denk dat hij positief gaat antwoorden. Kan hij een vorm vinden, in een brief of op een andere manier, waarmee de Kamer concreet een discussie kan beginnen? Kan hij de landen bijvoorbeeld groeperen en uitleggen wat waar gezocht wordt? Kan hij onderwerpen benoemen die Nederland de komende jaren zou moeten agenderen? Kan hij aangeven waar de prioriteiten liggen en met welke clusters van landen Nederland zou moeten samenwerken?
Minister Verhagen:
Je loopt dan tegen het volgende punt aan. De heer Ormel zei al dat partenariaat in principe zelfs aan de orde kan zijn voor kandidaat-lidstaten waarmee de onderhandelingen vastlopen maar waarmee de Unie wel een zeer hechte en intensieve relatie zou willen hebben. Met andere woorden, je kunt niet van tevoren zeggen dat je met bepaalde landen uitgaat van een partenariaat, en dat je met andere landen uitgaat van nabuurschapsvorm x of y. Bij de mediterrane landen zien wij nieuwe ontwikkelingen, ook op basis van de voorstellen van Sarkozy. Wij voeren daar een discussie over, omdat wij erbij betrokken willen worden. Er kan geen mediterrane unie ontstaan waarbij alleen de zuidelijke en niet de noordelijke lidstaten betrokken zijn, terwijl wij wel moeten betalen omdat het om gemeenschapsmiddelen gaat. Ik kan wel een nadere notitie toezeggen over de manier waarop wij aankijken tegen mogelijkheden en onmogelijkheden in relatie tot een Europees nabuurschapsplan (ENP). Ik wil niet nu al moeten zeggen of daar land x of land y bij hoort. Want iemand – ik weet niet meer wie – vroeg of bij dat partenariaat niet het achterliggende idee meespeelde om het aan Turkije aan te bieden. Nee, in die notitie staat bij Turkije de toevoeging "lid", want daar zijn de inspanningen nu op gericht. Het kan echter wel betekenen dat als dat land niet meer wil voldoen aan de gestelde criteria of dat er na jaar en dag geconstateerd wordt dat er geen sprake is van het kunnen voldoen aan die criteria, er naar andere samenwerkingsvormen wordt gekeken. Maar daar kan niet op vooruitgelopen worden, want, zoals gezegd, de toetredingsonderhandelingen zijn gericht op toetreding.
De heer Pechtold (D66):
U geeft een constructief antwoord. Dit is precies wat ik bedoelde. Ik zou het prettig vinden om voorbeelden te krijgen; u noemde er al één. Wel moeten wij kunnen controleren hoe u dat gaat inrichten en welke systematiek u daarvoor wilt volgen. Ik zou het liefst natuurlijk wat concrete onderwerpen zien, zodat wij daarin kunnen meedenken volgens de wijze die wij zojuist met zijn allen hebben afgesproken. Te denken valt dan aan het voorbeeld van Kosovo.
De heer Ormel (CDA):
Ik dank de minister voor de beantwoording van dit door mij aangebrachte punt. Ik zal er in tweede termijn nog wat nader op ingaan. De mediterrane unie en de zuidelijke buurlanden zijn voor de CDA-fractie juist een duidelijk voorbeeld van landen die nadrukkelijk in het Europees nabuurschapprogramma thuishoren en daar deel van uitmaken, maar die nadrukkelijk, om geografische redenen, nooit en te nimmer een partenariaat zouden behoren te verkrijgen. Die geografische inbreng via het partenariaat maakt dat een vervlechting van die gedachte met het ENP wat de CDA-fractie betreft niet de bedoeling is. Laat de gedachte van president Sarkozy over de mediterrane unie niet zien dat het perspectief van de Europese Unie vanuit de verschillende lidstaten natuurlijk een andere is? Voor Frankrijk is de mediterrane unie de achtertuin, maar voor ons is dat anders. Om nu juist daarvoor te waken, is het goed dat er een ENP is. Dat moet niet worden opgetuigd met allerlei unies daaromheen, maar wij moeten met het partenariaat wel iets doen. Dat was de strekking van mijn inbreng.
Minister Verhagen:
Dat is helder. Maar tenzij de CDA-fractie in de loop der tijd geëvolueerd is in haar denken, klopt het toch niet helemaal. Ik herinner mij met name de notitie van het wetenschappelijk instituut van uw partij met betrekking tot het partenariaat, die zich richtte op verschillende categorieën. Daarbij ging het niet alleen om de geografische ligging van landen, maar expliciet ook om landen waarvan u nu al stelt dat zij nooit en te nimmer lid van de Europese Unie kunnen worden. Als u nu stelt dat het partenariaat niet kan gelden voor landen die wij om geografische redenen niet tot de Europese Unie kunnen rekenen, laten wij het dan gewoon houden bij het nabuurschap, zonder dan nog te differentiëren.
Toentertijd was in de notitie van het wetenschappelijk instituut van het CDA naar voren gebracht dat het bijvoorbeeld ging om een land als de Oekraïne, of noem al die landen maar waarbij in de Kamer de ene keer geroepen wordt dat zij lid moeten worden en de volgende keer wordt geroepen dat zij geen lid mogen worden. Omdat gezocht werd naar een instrumentarium voor een hechtere samenwerking, is toen juist het idee van het partenariaat opgekomen. Ik stelde dat je, gelet op de ontwikkelingen van het Europese nabuurschap, de "neighbourhood policy", het in dat partenariaat zou moeten vervlechten, omdat juist door de voorstellen ten tijde van het Duitse voorzitterschap over het ENP het reeds mogelijk is dat je zelfs 80% van het acquis van de Interne Markt in die samenwerking in het kader van het ENP vervlecht.
De voorzitter:
Kunnen wij proberen een beetje in de richting van een volgend punt te gaan?
De heer Ormel (CDA):
Staat u mij een korte reactie toe? Ten eerste wil ik de minister geruststellen dat het denken in de CDA-fractie op een bepaald moment niet gestopt is; dat gaat natuurlijk door.
De voorzitter:
Ik mag mij er niet mee bemoeien, maar ik weet niet of dat helemaal de strekking was van hetgeen de minister zei.
De heer Ormel (CDA):
Nou, daar was de minister bevreesd over, dus op dat punt wil ik hem geruststellen. De minister noemt de Oekraïne en stelt hier de zuidelijke landen van de Europese Unie tegenover, zoals Algerije, Marokko en Libië. Daarin zie ik wel een verschil. Dit is onder andere geografisch van aard, let wel, onder andere, niet uitsluitend. Het is een moeilijk onderwerp. Wij vragen de minister niet de oplossing hiervoor aan te dragen, maar om het probleem nader uit te werken. Ik zie dat niet als een vervlechting met het Europees nabuurschapsbeleid.
Minister Verhagen:
Namens de regering kan ik de Kamer meedelen dat wij bereid zijn op basis van het regeerakkoord te bezien hoe mogelijke ideeën over partenariaat als vorm van samenwerking tussen de Europese Unie en andere landen binnen het Europees nabuurschapsbeleid, het ENP, gestalte kan krijgen en daarover nader van gedachten te wisselen met de Kamer.
De voorzitter:
Is het niet mogelijk om dit gewoon "partnerschap" te noemen?
Minister Verhagen:
Wat mij betreft wel, maar ik refereer aan hetgeen de Kamer mij gevraagd heeft.
De voorzitter:
Uit de reactie van de staatssecretaris maak ik op dat dit niet kan.
De heer Ten Broeke (VVD):
Ik heb een ontzettende brij van woorden gehoord waarvan ik heb onthouden dat de minister begon met een formulering die "een elastisch geval met grote potentie" leek te omschrijven. Ik wist niet wat ik mij daarbij moest voorstellen. Wij eindigen in ieder geval met een zekere mate van overeenstemming. De minister gaat namelijk een brief sturen over al die vormen die niet direct leiden tot lidmaatschap, zoals Europees nabuurschap en partenariaat. Daar zijn wij blij om. Ik wil de minister vragen om ook in te gaan op het absorptiecriterium dat in mijn ogen mede de basis vormt voor het nadenken over andere vormen dan puur deze eenzijdige weg die eventueel kan leiden tot lidmaatschap. Kan de minister hierop ingaan?
Minister Verhagen:
Ik kan hierop ingaan. Het antwoord is: nee. Het is van tweeën één. Of u vraagt mij in het kader van onze relatie met landen die niet toetreden tot de Europese Unie, bepaalde vormen van nadere samenwerking. Of u vraagt mij een notitie over de uitbreiding. U kunt niet aan mij vragen om vormen van samenwerking te benoemen met landen die nooit lid mogen worden en om tegelijkertijd het absorptiecriterium aan te kaarten. In een dergelijk kader is het absorptiecriterium van nul en generlei waarde, want deze landen worden geen lid.
De heer Ten Broeke (VVD):
Het is inderdaad zeer wel denkbaar dat de toevoeging van het absorptiecriterium ertoe leidt dat sommige landen inderdaad geen lid kunnen worden. Het absorptiecriterium is niet geoperationaliseerd, is geen objectief criterium en moet nog nader worden ingevuld, zoals wij gisteren hebben vastgesteld. Ook de heer Ormel denkt daarover na en komt dan met zijn partenariaat. Als de minister dat in zijn brief meeneemt, weten wij tenminste waar wij aan toe zijn.
Minister Verhagen:
Gelet op het feit dat de brief zich zal richten op andere vormen van samenwerking dan lidmaatschap, heb ik er geen behoefte aan om daarin in te gaan op het absorptiecriterium.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik heb een vraag los van alle geografische aspecten van een partnerschap en ook los van een eventueel lidmaatschap. Ik zie het partenariaat als een bijzondere vorm binnen het nabuurschapsbeleid. Moet ik mij hierbij iets voorstellen in de trant van: wij zijn goede buren, wij gaan iets samen doen, maar wij houden ons niet echt bezig met elkaars huishouden? Of zegt de minister dat het partenariaat meer moet zijn dan alleen economisch samenwerken zonder bepaalde voorwaarden te stellen voor wat betreft democratische vrijheden voor mensen die wonen in het land waarmee wordt samengewerkt? Ik heb zelf in mijn bijdrage het voorbeeld van Wit-Rusland genoemd. Wellicht kan de minister aan de hand van dit land een casus beschrijven over de betekenis van nabuurschapsbeleid en partenariaat.
Minister Verhagen:
Ik zal specifiek ingaan op Wit-Rusland. Los van de vorm van de relatie met een land is het algehele buitenlandse beleid erop gericht landen aan te spreken op bijvoorbeeld het naleven van mensenrechten. Het sluiten van akkoorden wordt aangegrepen om tegelijkertijd de dialoog aan te gaan over mensenrechten. Laten wij Tunesië als voorbeeld nemen. Stelt u zich voor dat ik zeg dat Tunesië geen lid van de EU mag worden. Dat is te vergelijken met de opmerking dat iemand niet in ons huis mag wonen en dat hij dus een tuinhuisje krijgt toegewezen. Hij moet echter wel hetzelfde bedrag aan huur betalen als ik voor mijn mooie huis. Dat kan natuurlijk niet. Als wij de eis stellen dat het land aan alle voorwaarden moet voldoen waaraan de andere lidstaten van de EU voldoen, zal het terecht de vraag stellen waarom het geen lid mag worden. Er zal dus altijd sprake zijn van een bepaalde vorm van differentiatie: de huur voor het tuinhuisje zal minder hoog zijn dan die voor dat mooie huis.
Vanwege de politieke situatie in Wit-Rusland vindt er momenteel geen samenwerking met dat land plaats in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid. De positie van de EU is dat het intensiveren van de betrekkingen met Wit-Rusland pas mogelijk is als de autoriteiten aldaar een significante vooruitgang boeken op het terrein van de mensenrechten, de rechtsstaat en het doorvoeren van democratische hervormingen. Als signaal aan de bevolking heeft de EU een soort actieplan opgesteld waarin staat op welke wijze een Europese nabuurschapsamenwerking zou kunnen worden ingevuld zodra de regering van Wit-Rusland op de eerder genoemde terreinen vooruitgang heeft geboekt. Via het instrument ENB worden nu wel activiteiten gefinancierd op de terreinen mensenrechten en goed bestuur. Vrijheid van godsdienst is absoluut een mensenrecht dat in Wit-Rusland onvoldoende wordt gerespecteerd. Ondanks dat de grondwet van Wit-Rusland voorziet in de vrijheid en de gelijkwaardigheid van godsdienst, worden andere geloofsovertuigingen dan die van de orthodoxe kerk in de praktijk door de autoriteiten gehinderd. De Nederlandse regering deelt de zorg daarover, evenals die over andere mensenrechtenschendingen. Ik doel onder andere op schending van de persvrijheid en die van de vrijheid van vereniging. Wij volgen de ontwikkelingen in Wit-Rusland nauwlettend en hebben daaraan in EU-verband meerdere malen aandacht besteed. Tijdens de laatste vergadering van de ministers van Buitenlandse Zaken heeft de staatssecretaris dat nogmaals nadrukkelijk gedaan. Ook onze mensenrechtenambassadeur heeft Wit-Rusland in mei jongstleden nog bezocht. De opstelling van Nederland heeft er juist toe bijgedragen dat de EU ook met sancties komt tegen mensenrechtenschendingen.
Mevrouw Wiegman heeft gevraagd naar de afgesproken groei van de middelen voor ontwikkelingssamenwerking binnen de EU. Zij heeft ook gevraagd of alle lidstaten zich nu houden aan de internationaal overeengekomen norm van 0,7% van het BNI. Het is de bedoeling om in 2015 ten minste 0,7% van het BNP uit te geven aan ontwikkelingssamenwerking. Tot nu toe ligt het EU-collectief op schema. In 2006 is door de EU als geheel 0,42% van het BNI aan de ODA uitgegeven. Dat is bijna 48 mld. Daarmee is ruim voldaan aan het streefcijfer dat eerder in 2002 is overeengekomen. Eerder was namelijk 0,39% overeengekomen en voor het jaar 2006 is dat 0,42% van het BNI geworden. Duidelijk is wel dat individuele lidstaten op dat schema achterlopen. In 2006 liepen vooral Spanje, Griekenland, Portugal en Italië achter. Spanje zal die achterstand naar verwachting snel inlopen en Griekenland en Portugal hebben toegezegd dat zij die in 2007 zullen inlopen. Italië heeft te kennen gegeven dat het dat in 2008 zal doen. Als de trend die wij sinds 2002 hebben gezien zich de komende jaren voortzet, komt er op EU-niveau elk jaar collectief 8 à 10 mln. bij voor officiële ontwikkelingshulp. De Europese Unie neemt meer en meer haar verantwoordelijkheid in de wereld. Zij is in totaliteit veruit de grootste donor voor ontwikkelingslanden.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik dank de minister voor dit antwoord. Ik ben natuurlijk ontzettend blij met de voortgang die wordt geboekt en de substantiële bedragen die ermee gemoeid zijn. In mijn bijdrage ben ik ook ingegaan op een sterkere coherentie. Wij voeren de discussie over klimaatbeleid, daarnaast over migratiebeleid, met alle gevolgen van dien voor de ontwikkelingslanden – ik heb in dit verband de braindrain genoemd – en daarnaast over het beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Die drie beleidsterreinen zouden meer met elkaar verbonden moeten worden. Je kunt die niet los van elkaar zien.
Minister Verhagen:
Daar heeft mevrouw Wiegman volkomen gelijk in. In het Verdrag van Maastricht staat dat coherentie en coördinatie van het totale beleid voor ontwikkelingslanden essentieel is. De Unie is daar dan ook verdragsmatig toe verplicht. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal daar meer aandacht aan moeten besteden. Ik zeg toe dat ik dit in de bijeenkomsten van de ministers van Buitenlandse Zaken aan de orde zal stellen. Dit is overigens één van de nieuwe punten in het hervormingsverdrag. Dus laten wij ervoor zorgen dat het snel geratificeerd wordt. Het aardige van het nieuwe verdrag is nu juist dat de verantwoordelijkheid voor het totale externe beleid, inclusief ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp, gelegd wordt bij de hoge vertegenwoordiger, de vicevoorzitter van de Europese Commissie. Daarmee zal de coördinatie en de coherentie van het beleid veel meer gewaarborgd zijn. Dit lijkt mij eens te meer reden om in te stemmen met het hervormingsverdrag.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
De minister is mij nu aan het verleiden. Ik heb juist betoogd dat het beleid voor ontwikkelingssamenwerking nog te sterk valt onder het buitenlandse beleid. Ik zou liever zien dat het onderdeel was van de interne markt van Europa en van het klimaatbeleid en het energiebeleid.
Minister Verhagen:
De effecten van het interne beleid in de Europese Unie op ontwikkelingslanden moeten op basis van het verdrag meegenomen worden. Daar moet meer rekening mee gehouden worden. Ik wijs erop dat bij de klimaatconferentie op Bali niet alleen de ministers van milieu, maar ook de ministers van ontwikkelingssamenwerking aanwezig waren. Bij de EU-Afrikatop hebben juist die elementen een nieuwe impuls gekregen, omdat wij gezamenlijk op het punt van milieu, van migratie en op het gebied van handel veel meer dwarsverbanden leggen dan sec het slaan van de waterputboor.
Mevrouw In 't Veld (EP/D66):
Ik hoorde de minister net zeggen dat hij aan het einde is gekomen van zijn lijstje met onderwerpen. Het kan zijn dat het mij is ontgaan, maar er zijn twee onderwerpen die ook genoemd zouden moeten worden. Het ene betreft de situatie in Rusland. Ik vraag mij af of wij Rusland nog wel een plaats moeten geven aan de tafel van democratische landen. Het tweede heb ik expliciet aan de orde gesteld in mijn interventie, namelijk de kwestie van de illegale activiteiten van de CIA. Ik vraag mij af – ik stel die vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken, maar ook in bredere zin aan de Raad – wanneer er een antwoord komt van de Raad en van de Europese regeringen op alle informatie die hierover inmiddels boven tafel is gekomen. De Amerikanen doen diepgravend onderzoek waaruit steeds meer belastend materiaal naar voren komt. Er moet een antwoord komen.
Minister Verhagen:
Aangezien niemand in deze zaal over Rusland heeft gesproken, ben ik daar niet op ingegaan. Dan zou ik het ook over Zambia of over Zimbabwe kunnen hebben. Met betrekking tot de CIA-kampen is in deze Kamer uitvoerig besproken wat wij doen met de rapportage van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. Hier is ook uitvoerig besproken dat wij de aanbevelingen van de Assemblee in de RAZEB aan de orde zouden stellen. Dat hebben wij gedaan. Daarvoor was geen enkel draagvlak, omdat nadrukkelijk werd gesteld dat de nationale lidstaten de aanbevelingen in het rapport van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa moeten opvolgen. Het ging daarbij om de landen waarnaar met een beschuldigende vinger werd gewezen. Met die leden van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa heb ik besproken dat zij ook daar hun stappen moeten zetten. Ik heb de verzekering gegeven dat Nederland op geen enkele wijze betrokken is, dan wel medewerking heeft gegeven aan CIA-gevangenissen. Daarmee is de discussie hier gevoerd. Ik meen dat de Nederlandse regering ook ten opzichte van dit parlement verantwoording heeft afgelegd.
Mevrouw In 't Veld (EP/D66):
Het gaat niet specifiek om die gevangenissen. Of die nu in Polen of ergens anders stonden, alle regeringen blijken hierover collectief met de Amerikanen te hebben overlegd. In die zin zijn wij allemaal verantwoordelijk.
Minister Verhagen:
Nee, ik werp dat verre van mij. Wij hebben niet met de Amerikanen over geheime CIA-vluchten gesproken.
De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.
Staatssecretaris Timmermans:
Voorzitter. We komen nu toe aan wat de minister-president in zijn bijdrage de "modaliteiten" heeft genoemd. Met andere woorden en in normaal Nederlands: de kruimels die van de tafel des Heeren zijn gevallen en die deze stofzuiger nu gaat opzuigen.
Ik begin met de communicatie, omdat ik gisteren mevrouw Wiegman en anderen beloofde dat ik daar vandaag op in zou gaan. Mevrouw Wiegman stelde dit gisteren al aan de orde. Zoals iedereen weet die wel eens een sportwedstrijd heeft gespeeld, of het nu voetbal is, hockey of iets anders, moet je eigenlijk nooit over strategie praten. Dat is het verstandigst. Als je communicatie over Europa wilt opzetten, zou je eigenlijk niet moeten discussiëren over de strategie die je wilt voeren, want dat leidt af. Mensen vinden het verdacht, zeker als het over Europa gaat. Dit heb ik in de afgelopen week gemerkt.
De Kamer en ik hadden natuurlijk wel een afspraak. De afspraak met de Kamer was dat ik een voorzet zou doen en deze met de Kamer verder zou invullen. Die voorzet heeft het kabinet vorige week gedaan. In de Volkskrant heb ik mogen lezen dat uw Kamer daarover niet positief was. Vandaag heb ik dat niet op die manier teruggehoord. Ik neem dus aan dat er in de communicatie met de Volkskrant ook nog iets valt te verbeteren. Ik begrijp op onderdelen de kritiek wel. Als de heer Ormel zegt dat het niet het ei van Columbus is, herhaalt hij letterlijk wat in de brief staat. Anders gaan praten en denken over Europa bereik je namelijk niet alleen met een communicatiestrategie. Ook de woorden van kritiek van de heer Ten Broeke die ik las, heb ik hier niet van hem gehoord. Ik ga er maar van uit dat wat hier gezegd wordt, voor mij datgene is wat in de contacten met uw Kamer geldt.
De heer Ten Broeke (VVD):
Het lijkt mij goed dat ik dit van mijn kant nog even benadruk. Inderdaad, deze afspraak is gemaakt. De staatssecretaris heeft hier van mij gehoord wat ik ook in publieke uitlatingen in kranten en tegenover andere vertegenwoordigers van de media heb gezegd. Het is heel simpel. Wij zitten niet met het feit dat de staatssecretaris met een communicatiestrategie komt. Mijn kritiek richt zich erop dat de staatssecretaris hierin niet kiest. Door de hele brief heen zie ik weliswaar zijn hand, maar tegelijk zie ik nog allerlei andere handen, die de tekst weer afzwakken. De staatssecretaris lijkt mij iemand die ervoor durft te gaan. Doe dat dan ook, luidt mijn aanmoediging; of doe het omgekeerde. Dat laatste zou eerder de strategie van de VVD-fractie zijn geweest: "just do it", niet te veel over praten, maar vooral de resultaten laten zien.
Staatssecretaris Timmermans:
Ik dacht dat ik het al een tijdje "just aan het doen" was. Daarmee ga ik ook gewoon door. Als ik met de Kamer afspreek dat ik een voorzet geef die wij vervolgens samen gaan invullen, dan ga ik die toch niet aan het begin van alle kanten dichtmetselen? Dan is het immers geen voorzet meer, maar dan leg ik hier in de Kamer een panklare oplossing neer. De afspraak was nu juist dat wij dit op basis van die voorzet samen zouden gaan invullen. Ik hoop van ganser harte dat de Kamer nu niet achterover gaat leunen en zegt: "Staatssecretaris, komt u maar", maar dat zij de handschoen wil oppakken en met mij samen hieraan verder invulling wil geven. Als het kabinet gaat communiceren over dit onderwerp, gaan wij daarover uiteraard communiceren op basis van wat wij er inhoudelijk van vinden. In deze Kamer zijn er fracties die iets heel anders vinden en die het inhoudelijk met ons oneens zijn. Ik wil dat die fracties en hun denkbeelden eveneens in de communicatiestrategie aan bod komen. Daarom formuleren wij het open in de brief. Zo hebben wij een handvat om zaken samen uit te dokteren. Het staat voor mij als een paal boven water dat dit kabinet pal gaat staan voor wat wij bereikt hebben in de onderhandelingen over het hervormingsverdrag, dat wij dit gaan uitdragen als een positieve oplossing voor Nederland en dat wij zullen uitleggen waarom wij het positief vinden. Dit laat onverlet dat er, breder gezien, ook nog andere manieren en methoden zijn. Die hebben te maken met het inbedden van de gedachte dat er ook zoiets is als een Europese overheid die integraal deel uitmaakt van het maatschappelijke en politiek leven in dit land. Met andere woorden: Europa is van ons en wij zijn deel van dat Europa. Dat is meer dan alleen vertellen wat het verdrag inhoudt.
De heer Ten Broeke (VVD):
Gisteren heeft de VVD-fractie letterlijk gezegd dat ook wij erkennen dat wij Europa zijn en medeverantwoordelijkheid dragen voor het uitdragen van het verdrag, waarvan wij voorstander zijn. Dat neemt niet weg dat ik op onderdelen kritiek heb op de brief van de staatssecretaris. Deze kritiek heb ik hier vandaag gegeven. Ik zie dus uit naar het antwoord van de heer Timmermans. Ik neem aan dat hij zich de elementen nog kan herinneren; anders zal ik hem daarbij helpen.
Staatssecretaris Timmermans:
Ik kan mij die elementen heel goed herinneren. Ik zal daarop puntsgewijs ingaan.
De heer Ormel (CDA):
Ik waardeer de gedrevenheid voor Europa van de staatssecretaris. Klasse. Hij moet dan echter niet doorslaan door lichtgeraakt te zijn als ik zijn woorden in de krant herhaal. Dan is hij eigenlijk lichtgeraakt over zijn eigen woorden. Het is vandaag al meerdere malen gezegd: wij hebben een bladzijde omgeslagen. Nu is echt een nieuw stadium aangebroken. Wij staan aan het begin van een nieuwe periode. De heer Ten Broeke spreekt over "just do it", ik zeg het ronduit in gewoon Nederlands: wij moeten de mouwen opstropen en aan de slag. Daarbij hebben wij ieder onze eigen verantwoordelijkheid. Ik vind dat "samen" mooi klinkt, het is ook onderdeel van het motto van het kabinet. Een van onze taken is echter om het kabinet te controleren, ook op de manier waarop het over Europa praat.
Staatssecretaris Timmermans:
Wij moeten elkaar eens even recht in de ogen kijken. De collega van de heer Ormel, de heer Kortenhorst, zei de vorige keer toen wij het hierover hadden dat ik de CDA-fractie aan mijn zijde zou vinden als ik een voorzet zou doen. Wij zouden dan gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor een communicatiestrategie. Wat wil de heer Ormel nou? Wil hij dat ik het alleen doe of gaan wij het samen doen? Nu zegt de heer Ormel weer dat ik gewoon mijn gang moet gaan. Dat wil ik best met hem afspreken. Wij beginnen wel, dat is het punt niet. Zijn collega, de heer Kortenhorst, vroeg juist om een gezamenlijke aanpak. De heer Ormel moet maar zeggen wat hij wil, dan volg ik het wel op. Ik laat mij er zeker niet door tegenhouden om zelf aan de slag te gaan. Ik vond het juist zo'n aardige gedachte om de Kamer hierbij volledig te betrekken. Wij zijn namelijk als gehele Nederlandse politiek gezamenlijk eigenaar van dit probleem, van de vertrouwensbreuk tussen de Nederlandse burger en Europa. Ik ga ermee aan de slag. Ik zal precies zeggen op welke punten.
De heer Ormel (CDA):
Natuurlijk ben ik het eens met de woorden van mijn collega Kortenhorst. Het is "en-en". Wij moeten gezamenlijk, als regering en parlement, zo snel mogelijk de vertrouwensbreuk met de burger herstellen, maar wij moeten ook gewoon met elkaar aan de slag, waarbij wij het kabinet moeten controleren bij wat het doet.
Staatssecretaris Timmermans:
De heer Ormel citeerde mij, maar ik was helemaal niet geraakt door wat hij vandaag heeft gezegd over het ei van Columbus. In de Volkskrant werd het echter zo gedraaid alsof het in tegenspraak was met de brief. Dat is niet voor rekening van de heer Ormel, het was gewoon de strekking van het verhaal. De opmerking paste natuurlijk mooi in de bedoeling van het verhaal. Overigens stond er ook in dat wij een roadshow zouden beginnen. Dat staat nergens in de brief. Ik daag iedereen uit om uit de brief het woord "roadshow" te halen. Dat staat er niet in. Wij gaan wel het land in. Dat is zeker waar. Wij gaan naar scholen en onderwijsinstellingen. Wij gaan de discussie aan over Europa. De SP doet dit ook. Dat is heel goed, want daardoor krijgen mensen verschillende invalshoeken te horen. Ik juich dit alleen maar toe. Hoe meer debat, hoe beter het is.
De heer Van Bommel (SP):
De roadshow is niet verzonnen door de Kamer. Volgens mij staat dit woord wel degelijk in de brief.
Staatssecretaris Timmermans:
Staat het er wel in?
De heer Van Bommel (SP):
Dat is even schrikken, hè? Ik citeer maar even: "Daarnaast zal als onderdeel van de hierboven beschreven activiteiten een roadshow ontwikkeld worden door het Publicis-consortium, die langs scholen zal trekken om leerlingen en docenten op een actieve en aantrekkelijke wijze kennis te laten maken met Europa." De roadshow zit er dus toch wel in.
Staatssecretaris Timmermans:
Ik buig nederig voor de Kamer. Ik had namelijk mijn best gedaan om dat woord te schrappen toen ik de eindredactie over de brief had. Ik dacht dat ik het woord er overal uitgehaald had. Maar oké, de Kamer heeft gelijk, ik heb ongelijk. Daarvoor bied ik mijn excuses aan. Het was namelijk niet de bedoeling dat het woord in de brief zou komen, omdat ik precies wilde vermijden wat gebeurd is. Het beeld is ontstaan dat dit een grote propagandatour voor Europa zou worden. Dat is juist niet de bedoeling. Ook hierover blijf ik graag met de Kamer in discussie.
Er zijn vragen gesteld over de ratificatie van het verdrag. Wij gaan daarmee zo snel mogelijk aan de slag. Dit betekent dat de eerste gelegenheid die wij hebben, de ministerraad van aanstaande vrijdag, gebruikt zal worden om het verdrag aan de orde te stellen. Daarna kan het meteen naar de Raad van State voor advies. Vervolgens kan het naar de Kamer. Ik wil proberen om met dit verdrag een nieuw Nederlands record ratificatie te vestigen, aangezien wij er al zo uitgebreid over hebben gesproken, ook in deze Kamer. Ik wil beweren dat deze Kamer meer dan welk ander parlement in de Europese Unie betrokken is bij dit onderwerp. Ik denk dat wij samen met de Kamer de verantwoordelijkheid hebben om stappen te zetten, zodat wij niet als laatste in de rij in Europa dit verdrag ratificeren.
De heer Ten Broeke (VVD):
Laat dat nu gewoon aan ons over. De staatssecretaris geeft hier precies het verkeerde signaal af. De premier deed dit zojuist ook al. Ik ben toen nog even blijven zitten. De premier vond het fantastisch dat de Hongaren het binnen 24 uur konden. Wij zijn geen stempelmachine en willen dit ook niet zijn. Wij hebben de staatssecretaris vaak in de Kamer over de vloer gehad. Dat is goed geweest. Wij willen hiermee doorgaan. Laat nou aan ons over of wij dit bij de ratificatie wederom willen doen.
Staatssecretaris Timmermans:
Ik bied net aan om heel intensief te overleggen, zoals wij tevoren hebben gedaan. De heer Ten Broeke moet mijn woorden niet verdraaien. Ik zou het alleen heel leuk vinden als wij de ratificering een beetje in tempo kunnen verrichten. Als de Kamer het vervelend vindt als ik zeg dat wij graag tempo willen maken, dan moet zij dat natuurlijk zelf weten, maar waar het onze verantwoordelijk is, zullen wij er alles aan doen om het zo snel mogelijk te doen. Ik hoop dat ik daarbij de Kamer als partner kan hebben, net zoals ik de Kamer als partner had bij de voorbereiding van het verdrag, maar ik zou mij er niet mee durven bemoeien hoe de Kamer dat organiseert.
De heer Blom (PvdA):
Laat ik dat dan maar doen. Ik vraag de heer Ten Broeke wat ertegen is om het snel doen. Wat voor debatten moeten wij hier in vredesnaam nog voeren na die ongelooflijke stroom van debatten die wij over het Europese verdrag hebben gevoerd? Wat valt daaraan nog toe te voegen?
De heer Ten Broeke (VVD):
Mijnheer Blom, u begreep al niet dat wij een debat moesten voeren toen er nog van alles moest worden geregeld. U hebt gezegd dat het mandaat, zo noemden wij dat toen, dat het onderhandelingsmandaat al helemaal vast lag. De VVD-fractie was toen zo'n beetje de enige fractie die het debat wilde blijven voeren en ook op de inhoud wilde blijven voeren. Wij bleken achteraf gelijk te hebben. Wij bleken gelijk te hebben over de Poolse wensen, over de Ierse inzet, over wat de Tsjechen nog in het protocol hebben weten te schrijven. Ik kan nu niet voorzien welke aanvullende vragen wij nog hebben, maar het gaat hier om het signaal. Ik weet bijvoorbeeld wel dat een aantal fracties nog een voorstel voor een referendumwet zal indienen. Laat nu aan de Kamer wat aan de Kamer is. De Kamer doet op dit moment haar uiterste best om over Europa op een heel andere manier met de regering om te gaan. Dat vind ik winst. Dat vindt de regering intussen ook winst. Die winst hebben wij vertaald gezien in een verdrag en die zullen wij straks ook bij de ratificatie terugzien.
De heer Blom (PvdA):
Dat Europese verdrag is volgens mij de vorige week ondertekend of ik heb iets gemist in die televisie-uitzending met al die vlaggen en tierelantijnen? Dat betekent dat de verdragstekst klaar is. Wij hebben daarover debatten gevoerd. Moeten wij dat nog een keer overdoen?
De heer Ten Broeke (VVD):
U hebt in ieder geval van de VVD-fractie altijd een inhoudelijke bijdrage gezien en dat zal zo blijven. Ik vraag de regering om niet het verkeerde signaal te geven. Ga niet eerst, zoals de premier heeft gedaan, enorm de loftrompet steken over Hongarije, dat binnen 24 uur weet te ratificeren, waarna de heer Timmermans het nog eens dunnetjes heeft overgedaan met de woorden: ik hoop dat de Kamer het ook snel zal doen. Dat maken wij zelf uit. Dat is het hervonden zelfvertrouwen dat de Kamer moet uitstralen als het over Europa gaat. Dat heeft ons de afgelopen tien maanden veel opgeleverd en dat wil ik graag blijven doen.
De heer Blom (PvdA):
Met andere woorden: ik krijg zelfvertrouwen als ik ergens lang over doe.
De heer Van Bommel (SP):
Ik val de heer Ten Broeke graag bij. Dat doe ik niet als indiener van het wetsvoorstel over het referendum, maar om politieke redenen. Ik vraag de staatssecretaris wat materieel gesproken de betekenis is van een snelle ondertekening. Wat is die materieel gesproken voor de inwerkingtreding van het hervormingsverdrag als andere landen ons nog moeten volgen.
Staatssecretaris Timmermans:
Het verdrag treedt in werking als de laatste heeft geratificeerd en gedeponeerd. Doordat de Kamer en het kabinet al een lange geschiedenis hebben van het bewerken en voorbereiden van het verdrag en het discussiëren over het verdrag, bevinden wij ons volgens mij in een goede uitgangspositie om dat proces op een deugdelijke manier en, wat het aandeel van het kabinet betreft, snel af te ronden. Dat doe ik ook omdat dit volgens mij een politiek signaal is aan de Nederlandse samenleving. Zo zou ik het namens het kabinet willen zeggen: de discussie over de spelregels is voor Nederland op een gunstige manier afgesloten. Wij willen graag inhoudelijk met Europa aan de slag. Daarvoor hebben wij dat nieuwe verdrag nodig en daarom willen dat het snel door Nederland wordt goedgekeurd. Dat is mijn politieke uitgangspunt. Daarmee doe ik niets af aan de eigen verantwoordelijkheid van de Staten-Generaal, want er gaat ook nog een andere Kamer over. Ik doe ook niets af aan de eigen verantwoordelijkheid van de Raad van State, die ook zelf bepaalt binnen hoeveel tijd hij binnen de gestelde termijn advies geeft. Daarin wil ik helemaal niet treden. Ik wil alleen maar zeggen dat het mij een mooi politiek signaal lijkt als wij zeggen: oké, wij gaan hiermee nu snel aan de slag, zodat wij daarna gewoon aan het werk kunnen met regels die democratisch en transparant zijn en het Europa mogelijk maken slagvaardiger te opereren. De brief over de communicatie is op het net gezet en was bijna onmiddellijk aanleiding voor reacties. In totaal hebben wij er nu meer dan driehonderd via de mail ontvangen. Uit deze reacties blijkt dat er nog steeds veel wantrouwen is tegen het Europese project, het nieuwe verdrag en de vermeende bedoelingen van de politiek. Daarmee zullen wij dus terdege rekening moeten houden. Tegelijkertijd blijkt ook dat mensen beter geïnformeerd en meer betrokken willen worden. De heer Van Bommel heeft dus kennelijk ongelijk als hij zich afvraagt of er wel behoefte is aan meer informatie.
Een ander punt dat naar voren komt, is dat mensen geen richtingloze discussie willen, maar een discussie over een duidelijk standpunt van de regering. De regering moet aangeven hoe zij zaken ziet en mensen vragen of zij door de argumenten van de regering overtuigd zijn. Ten slotte waarschuwen mensen ons tegen het bedrijven van propaganda. Zij willen met andere woorden dat wij het gewoon toegeven als zaken niet goed gaan en dat wij eerlijk zeggen waarom sommige zaken wel en andere niet zijn binnengehaald. Ten slotte onderstreept men het belang van onderwijs en media.
Meerdere woordvoerders hebben over de media gesproken. De media verdienen het inderdaad om bij deze discussie betrokken te worden, want uit een recent proefschrift blijkt dat de Nederlandse media tussen 1990 en 2004 stelselmatig minder zijn gaan berichten over Europa. Als de media over Europa berichten, betreft het bovendien steeds vaker zaken waarover Europa relatief weinig te vertellen heeft. Zaken waar Europa wel wat over te vertellen heeft, krijgen dus steeds minder aandacht.
Dat staat in schril contrast met de situatie in Engeland en Frankrijk. Dat is een interessant gegeven dat heel goed kan dienen als het startpunt voor een discussie met de media. Ik benadruk maar gelijk dat ik ook hier iedereen in zijn waarde wil laten en erken dat iedereen een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Wat ik nu zeg, is dus nadrukkelijk niet bedoeld als media-bashing. De oorzaak van deze verandering in media-aandacht heeft waarschijnlijk te maken met een algemene maatschappelijke ontwikkeling, maar dat laat onverlet dat wij hierover een interessant debat moeten kunnen voeren.
De heer Ten Broeke (VVD):
Een discussie is mooi, maar wat is het einddoel? Wij hebben een Mediawet en publieke omroepen. Wat kunt u nog meer doen?
Staatssecretaris Timmermans:
Binnen het spanningsveld tussen de Mediawet en de redactionele onafhankelijkheid moeten wij opereren. In discussie met de media gaan wij de grenzen van het spanningsveld opzoeken. De resultaten van die discussie ontvangt de Kamer, zodra de gesprekken van minister Plasterk en mij zijn afgerond.
Ik heb inmiddels laten inventariseren wat de andere lidstaten doen of gaan doen met de informatievoorziening over het verdrag. Uit deze inventarisatie blijkt dat slechts drie lidstaten iets concreets hebben gedaan, bijvoorbeeld het uitbrengen van een folder of een brochure. Het zal niemand verbazen dat Ierland de eerste was, want dit land ziet zich door het referendum dat het gaat organiseren, voor een speciale uitdaging gesteld. Oostenrijk en Portugal zijn de andere twee landen die inmiddels iets hebben gepresenteerd.
Als men daarin is geïnteresseerd, kan ik de Kamer een overzicht doen toekomen van de stand van zaken in de andere lidstaten. Als de Kamer niet geïnteresseerd is, doet ik het gewoon niet hoor. Voelt u zich dus nergens toe verplicht.
De heer Blom (PvdA):
Doe maar!
Staatssecretaris Timmermans:
Oké, dan krijgt u dat overzicht.
Uit het interruptiedebatje tussen de heer Ormel en de heer Blom blijkt dat er verwarring bestaat over het lokale kiesrecht. EU-onderdanen die zich in een andere lidstaat vestigen, hebben onmiddellijk lokaal kiesrecht. Er is dus geen sprake van een wachttijd van drie of vijf jaar. Voor niet-EU-onderdanen geldt inderdaad een periode die per lidstaat varieert binnen een bandbreedte van drie tot vijf jaar. Het is dus niet mogelijk om het kiesrecht te gebruiken als een instrument voor de integratie van EU-onderdanen. Wat je natuurlijk wel kunt doen, is mensen iets aanbieden. De heer Van Bommel sprak in dit verband over een volksverhuizing. Ik vind dat een groot woord, als je naar de aantallen kijkt, maar goed. Hij heeft het over een volksverhuizing, de Polentop et cetera. Ik wil daar wel een paar dingen over zeggen. Ik denk dat wij de verantwoordelijkheid daar moeten leggen waar die ligt. De verantwoordelijkheid voor mensen die hier meestal tijdelijk komen werken, ligt volgens mij vooral daar waar men er het meeste profijt van heeft: het bedrijfsleven. Het is dan ook interessant dat vandaag de ministers Donner en Vogelaar met dat bedrijfsleven tot afspraken zijn gekomen over een betere opvang. Afgesproken is ook dat de Arbeidsinspectie gaat toezien op het misbruik van mensen door ze te laag te betalen of door ze onder onaanvaardbare arbeidsomstandigheden te laten werken. Volgens mij is dat de juiste gang van zaken. Ik vind ook dat je best VNO-NCW, MKB Nederland en LTO medeverantwoordelijk kunt maken voor fatsoenlijke huisvesting en fatsoenlijke sociale omstandigheden. Dat is nu precies wat de ministers vandaag hebben afgesproken met die organisaties.
Ik vind die discussie veel vruchtbaarder dan al te gauw weer schrikbeelden ophangen van een nieuwe immigratiegolf met per definitie als gevolg alle ellende voor de tweede of derde generatie van dien. Ik kom toevallig uit een regio waar wij al meer dan 100 jaar ervaring hebben met mensen die in het verleden uit Centraal- en Oost-Europa kwamen om in de mijnen te werken. Daar hebben zich niet de problemen voorgedaan die zich later in de Nederlandse binnensteden hebben voorgedaan met de tweede en derde generatie migranten uit de jaren zeventig.
Het is dus niet zo dat migratie per definitie tot die problemen moet leiden. Ik vind dat wij de problemen die zich aandienen, recht door zee moeten aanpakken. Wij moeten er niet voor weglopen en ook niet ontkennen dat ze er zijn. Wij moeten met de mensen samen en met de eerstverantwoordelijken de oplossingen bieden die nodig zijn. Ik vind die aanpak veel verstandiger dan doemscenario's oproepen of van de Polen een soort nieuw gevaar maken. Dat doet de zaak geen recht. Bovendien vraag ik mij ook weleens af hoeveel van de mensen die daar zo over kreten wel niet iemand uit Polen of een ander Centraal-Europees land hebben ingehuurd om hun huis te schilderen of op te knappen. Je kunt je afvragen hoe eerlijk dat dan is.
De heer Ormel (CDA):
Voorzitter. Ik werp verre van mij dat ik doemscenario's heb gepredikt of schrikbeelden heb opgeroepen, noch heb ik het woord "Polen" in de mond genomen. Ik heb als voorbeeld Slovenië genoemd, ook omdat het belangrijk, goed en juist een uitdaging is dat wij vrij verkeer van personen hebben binnen de EU, maar dat wij wel een EU hebben die divers is, waarin vele talen worden gesproken en waarin er veel verschillende culturen zijn. Ik vind het niet meer dan normaal dat je, als je je ergens gedurende langere tijd gaat vestigen, probeert om je brood in de taal van dat land te kopen, dat je iets weet van de geschiedenis van dat land en van het politieke systeem van dat land. Kennelijk gebeurt dat echter te weinig, en daarom heb ik opgeroepen, een inburgeringstoets voor eenieder...
Staatssecretaris Timmermans:
U zegt dat dit kennelijk te weinig gebeurt. Wat bedoelt u er precies mee als u dat zegt?
De heer Ormel (CDA):
Het komt steeds vaker voor dat ook Nederlanders zich in een andere lidstaat vestigen en de taal niet spreken, niets weten van hun directe omgeving terwijl zij daar wel lekker wonen, in een soort enclave. Ik wil niet dat de EU een unie van enclaves gaat worden. Wij moeten betrokken zijn bij de verschillende lidstaten, zeker als wij ons daar vestigen. Daartoe roep ik op.
Staatssecretaris Timmermans:
Dat is een prachtige oproep die ik graag steun, alleen wil ik u wel zeggen dat u mensen niet verplicht kunt laten inburgeren die zich vrij mogen vestigen in dit land. Wij kunnen die mensen wel faciliteiten bieden. Voor mensen van buiten de EU die eerst in een andere lidstaat komen en dan pas naar Nederland, kunnen wij samen met andere lidstaten proberen minimumnormen af te spreken over inburgering, zodat die mensen van buiten de EU althans in een andere lidstaat ingeburgerd zijn, voordat zij naar Nederland komen. Daar zijn allemaal afspraken over te maken en daar wil dit kabinet zich ook voor inzetten, dus als dat uw oproep is, dan hebt u ons aan uw zijde. Daar zullen wij aan werken. Ik dacht echter dat u een verplichte inburgeringscursus suggereerde voor mensen die uit andere EU-landen komen en dat is gewoon niet mogelijk. Die mensen hebben het recht van vrije vestiging.
De heer Ormel (CDA):
Dat weet ik toch ook? U legt mij woorden in de mond die ik in eerste termijn niet heb gebezigd. Bovendien heb ik al helemaal geen doemscenario's en schrikbeelden opgeroepen. Ik ben blij met de beweging die u hier maakt.
De heer Ten Broeke (VVD):
Voorzitter. De heer Timmermans maakt een interessante vergelijking met de streek waar hij vandaan komt, Limburg, waar inderdaad al mijnwerkers uit andere delen van Europa werden gerekruteerd. Ik kom zelf uit Twente. In de textielsector in die streek is de situatie vergelijkbaar. Er is echter een pregnant verschil met de situatie van vandaag: noch de mijnwerkers, noch de textielarbeiders konden terugvallen op sociale zekerheid en dat bleek inderdaad een buitengewoon probaat integratiemiddel. Zij móésten wel werken. Hoor ik u nu bepleiten dat op het gebied van sociale zekerheid een stap terug wordt gezet of heb ik dat verkeerd begrepen? De situatie die u schetst, was kennelijk ideaal.
Staatssecretaris Timmermans:
Als kleinzoon van twee mijnwerkers zou ik u niet volgen in het typeren van de situatie als ideaal. Mijn grootvader is gestorven aan silicose, dus ik zou dat geen ideale situatie willen noemen. Ook de sociale omstandigheden waren niet ideaal. Ik zou daar bepaald niet naar terug willen. Dat bedoelde ik dus niet. Bovendien: pak een probleem aan als er een probleem is. Wij hebben het nu over migranten, meestal tijdelijke migranten, uit Centraal- en Oost-Europa, die allemaal buitengewoon hard werken. Dat verzekeren werkgevers mij tenminste. Zij betalen gewoon hun sociale lasten en hun belastingen in dit land. Zij bouwen ook gewoon mee aan dit land. Laten wij niet net doen of die mensen een probleem vormen voor dit land. Ja, er zijn problemen als zij te veel geconcentreerd in bepaalde wijken terechtkomen. Ja, er zijn problemen als zij worden uitgebuit door malafide werkgevers. Laten wij de problemen dus niet verkeerd benoemen.
De voorzitter:
Dat was de vraag van de heer Ten Broeke niet.
De heer Ten Broeke (VVD):
De heer Timmermans doet nu net alsof ik hier heb staan pleiten voor een terugkeer naar die situatie. Hij noemde de situatie ideaal, omdat daarin de integratie geen enkel probleem was en de inburgering evenmin, terwijl dat wel het geval was in de stedelijke gebieden waarover hij het had. Ik vroeg hem daarom of hij terug wilde naar die situatie. Ik daagde hem uit. Ik wens dat net zo min als hij. Ik kom ook uit een streek waardoor ik weet wat de effecten daarvan zijn. Wel kunnen wij het hebben over de vraag of de arbeidsmarkt iets moet worden geflexibiliseerd en of de komst van arbeidsmigranten van binnen Europa naar Nederland ons voor die uitdaging stelt. Ik stel vast dat dit kabinet op dat vlak niets doet. Dan zijn het dus mooie woorden.
Staatssecretaris Timmermans:
Het spijt mij heel erg, maar er ligt in uw Kamer inmiddels een zogenaamd BNC-fiche, een appreciatie van het voorstel van commissaris Frattini voor de blue card. Binnenkort gaan wij daar met uw Kamer over in discussie. Het zal dan over kennismigranten gaan.
De heer Ten Broeke (VVD):
Daar is mijn fractie voor!
Staatssecretaris Timmermans:
De heer Ten Broeke loopt erop vooruit, maar het lijkt mij verstandiger, de discussie daarover te parkeren totdat wij de voorstellen van de Europese Commissie bespreken. Die gaan precies in de richting als waar de heer Ten Broeke het nu over heeft.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Voorzitter. Mag ik deze discussie over het vrije verkeer van personen uitbreiden met een discussie over het vrije verkeer van diensten? Ik herken mij zeer in de positieve, realistische kijk van de staatssecretaris op werkmigranten. Er komt een enorme economische kracht van uit. Eventuele problemen die hun komst oplevert, moeten evenwel niet uit de weg worden gegaan. Mag ik de staatssecretaris uitnodigen tot een interpretatie van de mogelijke gevolgen voor Nederland en de Nederlandse arbeidsmarkt van de zaak in Zweden?
Staatssecretaris Timmermans:
Die lag op mijn stapel. Ik haal de kwestie naar voren, dan is die meteen beantwoord. Mevrouw Peters heeft het over de zaak-Laval, waarin het Hof heeft bepaald dat collectieve acties van vakbonden geen gerechtvaardigd middel kunnen zijn om betere sociale voorwaarden te eisen als die voorwaarden niet zijn vastgelegd in nationale wetgeving of cao's. Dit is een interessante uitspraak, maar voor Nederland heeft die niet meteen gevolgen, want in Nederland zijn cao's algemeen bindend verklaard. Alle werknemers in Nederlandse dienst, dus ook buitenlandse werknemers, zijn ingesloten in de rechten op bijvoorbeeld minimumloon en vakantiedagen die voortvloeien uit de arbeidsvoorwaarden voor grensoverschrijdende arbeid. De situatie die zich in Zweden kon voordoen, kan zich in Nederland dus niet voordoen. Daarmee heeft de uitspraak in de zaak-Laval geen betrekking op de situatie in Nederland.
De heer Wiersma heeft een vraag gesteld over de herziening van de anti-dumpingregels in WTO-verband. Nederland hecht groot belang aan een evenwichtige uitkomst van die onderhandelingen. Wij willen ook dat die regels worden verduidelijkt en aangescherpt om protectionistisch misbruik te voorkomen en om handelsverstorend gebruik van overheidssubsidies tegen te gaan. Door een aanscherping van de regels moet voorkomen worden dat handelsliberalisatie tenietgedaan kan worden door het gebruik van handelsdefensieve instrumenten. Daar blijven wij ons voor inzetten, dus wij doen wat de heer Wiersma van ons vraagt.
De heer Wiersma vroeg ook of Nederland bereid is zich in te zetten voor het bevorderen van EU-richtlijnen op het gebied van uitzendarbeid, arbeidstijden en pensioenen. Wij zijn ervoor dat er op Europees niveau afspraken worden vastgelegd in richtlijnen. Tijdens de Raad voor werkgelegenheid en sociale zaken zijn wij heel dicht bij een akkoord gekomen, maar op het laatste moment bleek het niet mogelijk te zijn. De pensioenrichtlijn was voor Nederland eerst onaanvaardbaar omdat deze zo was geschreven dat hij materieel alleen op Nederland betrekking had, omdat alle andere landen de ruimte hadden bedongen om er niet door geraakt te worden. Inmiddels is dat hersteld, en nu voldoet de richtlijn wel aan de Nederlandse eisen. Het globaliseringsfonds is er ook nog, voor de gevallen waarin zich knelpunten voordoen door bedrijfsverplaatsingen, om mensen via cursussen en andere vormen van ondersteuning weer aan ander werk te helpen.
De heer Van Bommel heeft een helder verhaal laten horen over de wijze waarop hij tegen de Europese Unie aankijkt. Wij kennen dat heldere verhaal van hem. Na hem hield de heer Meijer uit het Europees Parlement een even helder verhaal. Ik wil u graag de contrasten tussen die twee verhalen voorhouden. De heer Van Bommel noemde het Europees Parlement de vorige keer een kletsparlement dat er niet toe doet. De heer Meijer wijst er terecht op dat het Europees Parlement bijvoorbeeld een stokje heeft gestoken voor de verplichte privatisering in stads- en streekvervoer. Je kunt dan toch absoluut niet zeggen dat het Europees Parlement een kletsparlement is? Je kunt toch ook niet volhouden dat het Europees Parlement een kletsparlement is als er op het gebied van de havenrichtlijn zaken worden gedaan met het Europees Parlement die ertoe leiden dat de rechten van werknemers worden beschermd? Je kunt het toch ook geen kletsparlement noemen als men ervoor zorgt dat de Bolkestein-richtlijn zo wordt geamendeerd dat deze geen negatieve effecten heeft? Ik denk dat een goed gesprek binnen de SP op dit punt geen kwaad zou kunnen.
De heer Van Bommel (SP):
De staatssecretaris heeft het altijd over fair play, maar dan moet hij mij ook juist citeren. Ik daag hem uit om aan te geven wanneer en waar ik heb gezegd dat het Europees Parlement er niet toe doet. Ik heb het geen kletsparlement, maar een kletscollege genoemd. Als u citeert, doet u het dan goed. Ik heb niet gezegd dat het Europees Parlement er niet toe doet; er wordt gestemd en er wordt gesproken. Het werkelijke debat is echter afwezig, want men voert het debat met elkaar en dat is een wezenlijk verschil. In het nationale parlement kunnen wij rechtstreeks met de regering in debat gaan. Wij kunnen de regering rechtstreeks vragen stellen en zelfs leden van de regering naar huis sturen. Dat is een groot verschil en daarnaar heb ik verwezen. Als u mij citeert, dan graag volledig, maar vooral: graag juist.
Staatssecretaris Timmermans:
Laten wij niet naïef doen: als u het hebt over een kletscollege, dan bedoelt u toch niet dat het parlement ertoe doet? Als u het hebt over een kletscollege, zet u het parlement toch weg als irrelevant?
De heer Van Bommel (SP):
De interpretatie van de heer Timmermans komt voor rekening van de heer Timmermans. Ik waardeer het dat hij niet herhaalt dat ik dit gezegd zou hebben. Het is niet gezegd, en dat moet hij ook niet beweren.
Mevrouw In 't Veld (EP/D66):
Ik wil graag tegen de staatssecretaris zeggen dat een kletscollege relevant is ongeacht de uitkomsten van politieke stemmingen. Maar ik begrijp inmiddels dat ik toch lid ben van een relevant parlement.
Staatssecretaris Timmermans:
Ik ken uw vrees voor mijn provocatieve acties. Ik vind het nu juist zo leuk om te provoceren, maar u niet.
De heer Pechtold (D66):
Totdat het uzelf betreft!
Staatssecretaris Timmermans:
Er klinkt gemurmel uit de banken.
De voorzitter:
Dat negeren wij altijd, dus ook nu. De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Timmermans:
Dat zal ik doen, voorzitter.
Voorzitter. Ik mag hopen dat de heer Van Bommel, als hij kritiek heeft op de communicatiestrategie van het kabinet, kritiek heeft op de vorm en de inhoud daarvan, maar toch niet op de inzet om meer te communiceren over Europa. Ik neem aan dat wij de SP aan onze zijde vinden als wij propageren dat mensen meer over Europa moeten spreken, zodat er meer kennis ontstaat over de Europese samenwerking. De heer De Roon roept net als de heer Cuperus wel heel gemakkelijk dat de enige manier om het debat te hebben het organiseren van een referendum is. Het vorige referendum – waar ik voor was, hoewel ik het wel een paardenmiddel noemde – heeft tot veel debat geleid. Dat is mooi, maar het heeft niet geleid tot verbreding of verdieping van de kennis over Europa. Dat was wel de bedoeling en dat is niet gelukt. Daar zullen wij op andere manieren aan moeten werken. Het kan toch niet zo zijn dat zelfs de mensen die erg teleurgesteld zijn omdat er geen referendum komt, en ik respecteer dat ten volle, zeggen: als er geen referendum komt, hoeven wij er ook niet meer over te praten. Dat begrijp ik niet in de redenering van mensen als René Cuperus en anderen. Het lijkt mij geen verstandige houding.
De heer Van Bommel (SP):
Ik neem het hier toch even op voor de partijgenoot voor de staatssecretaris, de heer Cuperus van de Wiardi Beckman Stichting, want die kan zich niet verdedigen. Blijkens zijn uitlatingen gaat het hem erom dat er zo'n schrijnende tegenstelling is: eerst was er weinig debat door de regering geëntameerd, weinig inspraakmogelijkheden en wel een referendum, en nu in een keer zoekt de regering het debat, maar heeft zij het referendum om zeep geholpen over een volgend Europees verdrag. Daar wijst de heer Cuperus op. Hij is zelfs tegen referenda over een Europees verdrag.
Staatssecretaris Timmermans:
Ik vind het leuk dat de heer Van Bommel zo geniet van de heer Cuperus van de Wiardi Beckman Stichting van de Partij van de Arbeid. Tja, in de Partij van de Arbeid heb je discussie, daar word je niet meteen uitgeknikkerd als je het niet met de grote baas eens bent. Dat is het verschil!
De heer Van Bommel (SP):
Dat mag allemaal gezegd worden, maar het gaat om de inhoud. De heer Cuperus heeft wel degelijk een argument wanneer hij zegt dat het debat nu wel gezocht wordt, maar dat het de burgers van dit land onmogelijk wordt gemaakt om zich uit te spreken over de kwestie.
Staatssecretaris Timmermans:
Als je de mogelijkheid tot debat versmalt tot de enkele vraag: het debat is alleen maar mogelijk als je burgers het recht geeft om in een referendum te beslissen, kun je überhaupt wel ophouden met een parlement. Dat lijkt mij onverstandig. De heren Van Bommel en De Roon geven er een bepaalde lading aan door te zeggen: de burgers beslissen. Dan is de heer Van Bommel langs een omweg bezig de Grondwet terzijde te schuiven. Dan moeten wij de koninklijke weg bewandelen en twee derde van deze Kamer en van de overkant zover krijgen dat wij een beslissend referendum in onze Grondwet krijgen. Dat lijkt mij niet verstandig, daarvoor hebben wij juist dit parlement om dat te beslissen.
De heer Van Bommel heeft een vraag gesteld over het bodembeleid. Ik ben het met zijn stelling eens. Dit kabinet heeft geen behoefte aan deze richtlijn als die leidt tot extra regelgeving en tot verzwaring van de lasten, terwijl de huidige regelgeving al goed is.
Terecht heeft de heer De Roon gewezen op een motie van het Kamerlid Timmermans over de zetel van het Europees Parlement. Daar waar zich een mogelijkheid voordoet, zal het Nederlandse kabinet pleiten voor het recht van het Europees Parlement om zelf te kiezen waar men wil vergaderen, ook als dat op één plek is en niet op twee plekken. Wij zullen elke kans benutten om dat te bepleiten en voor elkaar te krijgen. Ik moet wel bekennen dat het ons door het Europees Parlement niet erg gemakkelijk wordt gemaakt. Op het moment dat het dank zij de inzet van minister-president Balkenende in de Europese Raad, op verzoek van de Kamer en als uitvloeisel van de motie, aan de orde komt, wie zwijgt er dan in alle toonaarden? De voorzitter van het Europees Parlement, de heer Borrell. Die waagt het op dat moment niet dit punt aan de orde te stellen. Welk beeld creëer je dan? De Nederlandse regering strijdt ergens voor, maar het Europees Parlement heeft zelf niet de moed of de wil om dat, waar dat mogelijk is, duidelijk aan de orde te stellen. Men kan wel veel vragen van de Nederlandse regering, maar wij kunnen het niet alleen voor elkaar krijgen, als de direct betrokkene niet de wil heeft om het punt aan de orde te stellen.
De heer Ten Broeke (VVD):
Ik begrijp de hartenkreet van de staatssecretaris. Het is natuurlijk een schandaal dat de voorzitter van het Europees Parlement het op dat moment grotelijks laat afweten. Het zegt veel over de kwaliteiten van deze voorzitter. Dit ontslaat de Nederlandse regering, die weet hoe zwaar dit leeft bij de Nederlandse bevolking, het Nederlandse parlement en ook bij de collega's uit het Europees Parlement, niet van de verplichting om het toch te blijven proberen. Ik hoor graag van de staatssecretaris, en misschien ook van de premier zelf, dat dit bij de eerstvolgende keer of een van de volgende keren op het niveau van de regeringsleiders wederom wordt geagendeerd. De agenda is nu vrij, institutioneel gesproken. Dit kan prima op de agenda worden gezet. Als de staatssecretaris dit toezegt, hebben wij op het einde van de dag een mooi resultaat.
Staatssecretaris Timmermans:
Niks zou gemakkelijker zijn dan zoiets toezeggen, maar wij moeten elkaar wel eerlijk benaderen. Wij hebben nu net de discussie over het verdrag afgesloten. Die willen wij nu ook achter ons laten. Ik vind het prima om over het onderwerp te blijven spreken, maar dat vergt weer een verdragswijziging. Wat wij niet willen, is de wijziging van het verdrag weer op de agenda zetten. Wij willen daar juist van af.
Als er op een gegeven moment ruimte zou zijn om het gesprek daarover te voeren, bijvoorbeeld met Frankrijk of het Europees Parlement, dan zullen wij die benutten. Wij zullen alle mogelijkheden benutten, in alle contacten die wij hebben. Ik vind dan echter de benadering die de heer Ten Broeke samen met de heer Blom heeft gekozen, zoeken naar een vorm van verzachting of compensatie, een interessante gedachte, zonder dat ik mij er helemaal op vastleg. Zo wil ik de discussie wel ingaan. Je kunt de Fransen niet ergens toe dwingen als dat formeel alleen kan via een verdragswijziging.
De heer Ten Broeke (VVD):
De staatssecretaris zegt zelf dat wij de discussie niet kunnen voeren als er niet op een gegeven moment een verdragswijziging plaatsvindt. Wat mij betreft is hij ontslagen van de verplichting, maar gaat hij de discussie wel aan. Het voorstel dat de heer Blom en ik hebben geformuleerd heeft inderdaad de fraaie keerzijde van de medaille dat wij door het verplaatsen van de toppen het Europees Parlement het maandelijkse reisje naar Straatsburg kunnen besparen. Dat kunnen wij echter alleen gedaan krijgen als de staatssecretaris en de regeringsleiders zich daarvoor inspannen. Hij zou goed zijn als wij deze dag toekomstgericht konden afsluiten, met de toezegging dat Straatsburg weer hoog op het lijstje staat.
Staatssecretaris Timmermans:
Straatsburg blijft hoog op ons lijstje staan. Mijn Zweedse collega, Cecilia Malmström, voormalig lid van het Europees Parlement, had het als speerpunt toen zij in het Europees Parlement zat. Zij ijvert er nu voor in de Zweedse regering. Samen met haar zullen wij proberen dit zo goed mogelijk in de discussie in de Raad voor het voetlicht te brengen. Dat beloof ik.
De heer Blokland (EP/ChristenUnie-SGP):
Het probleem is nog wat dieper. Alle Nederlandse Europarlementariërs, op een na, willen van Straatsburg af. Het is echter maar zeer de vraag of er een duidelijke meerderheid in het Europees Parlement is die er van af wil. Dat voorzitter Borrell er zijn vingers niet aan heeft willen branden, kan ik wel begrijpen. Als hij een heel duidelijke uitspraak van het parlement achter zich heeft, ligt het anders. Wij zijn wat dat betreft een verdeeld huis.
De heer Meijer (EP/SP):
Ik heb een troost voor de staatssecretaris. De Kamer heeft bij de behandeling van de Staat van de Unie in 1999 unaniem uitgesproken dat de vergaderplaats Straatsburg dient te vervallen. Ik heb een jaar later aan de toenmalige premier Kok de vraag voorgelegd hoe het met de uitvoering van die opdracht stond. Zijn antwoord was dat ik niet moest denken dat hij daar zijn tijd en energie aan ging verspillen. De Kamer heeft dat destijds geaccepteerd, inclusief de VVD. Er is dus geen nieuwe situatie. Het is uitzichtloos. Bij de komende Europese verkiezingen zullen alle partijen weer oproepen om op hen te stemmen, omdat zij het gaan veranderen. Helaas is niemand daartoe vanuit Nederland in staat.
Staatssecretaris Timmermans:
Wat denkt u wat mijn Europese collega's zeggen als ik hiermee kom? Het Europees Parlement weet het zelf niet en dan moeten wij het gaan doen? Ik begrijp die reactie wel van sommige collega's, maar voor ons is het een prioriteit, waarvoor het kabinet zich blijft inzetten. Dat is onveranderd, maar ik hoef u niet te vertellen hoe lastig het ligt.
De voorzitter:
Ik deel de Kamer mee dat ik vanaf nu geen interrupties meer toesta in het betoog van de heer Timmermans. Aan het einde geef ik gelegenheid daartoe. Ik wil nu echt voortgang maken.
Staatssecretaris Timmermans:
Ik ben bijna klaar, mevrouw de voorzitter.
Mevrouw Wiegman vroeg naar de EPA-onderhandelingen. De Nederlandse regering heeft daarop heel hard ingezet. Zij wilde namelijk niet dat in de overgang van de oude naar de nieuwe situatie bepaalde ontwikkelingslanden tussen de wal en het schip zouden vallen. Voor de minst ontwikkelde landen was het goed geregeld: anything but arms. Zij hadden toegang tot de Europese markt voor alle producten, behalve voor wapens. De ontwikkelingslanden die níét tot de minst ontwikkelde landen behoren, dreigden echter tussen de wal en het schip te vallen of rechten te verliezen. Die kans is nu sterk verkleind, mede dankzij de harde inzet van de Nederlandse regering, met steun van de Ieren en de Britten. Een veertigtal ACS-landen heeft een akkoord gesloten met de EU. Enkele eilandstaatjes in de Stille Oceaan en Nigeria, Gabon en Congo-Brazaville zijn nog niet uitonderhandeld. Wij hopen dat de Commissie die onderhandelingen binnenkort zal afronden. Wij hebben wel bedongen bij commissaris Mandelson dat deze landen niet gestraft worden omdat de onderhandelingen wat langer duren. Zij kunnen echter ook niet eindeloos blijven onderhandelen.
Er rest mij nog een korte opmerking aan het adres van de heer Pechtold. Ik zou het vervelend vinden als hij mijn wat aarzelende reactie op zijn verzoek om een brief, verkeerd begrijpt. Hij sprak met de minister van Buitenlandse Zaken over de relatie van de EU met de landen in de omgeving van de EU. Hij sprak ook over coalities binnen de EU op nieuwe onderwerpen. Het spel is de afgelopen jaren fundamenteel veranderd. Er zijn nu 27 lidstaten. De belangen verschuiven of veranderen en er ontstaan steeds andere coalities op wisselende onderwerpen. Dat valt niet in een mal te vatten. Een bepaald land is niet per definitie een coalitieland bij een bepaald onderwerp. Het verschilt heel erg. Ik geef een voorbeeld. De minister-president zal zich herinneren dat in 2002 Spanje een grote tegenstander was van de structuurfondsen en de financiële perspectieven van het landbouwbeleid. Inmiddels neemt Spanje een heel andere positie bij de structuurfondsen in, omdat Spanje na 2013 nettobetaler wordt vanwege de enorme welvaartsgroei aldaar. Dat biedt voor Nederland een interessante kans om bij de hervorming van de structuurfondsen en bij de begroting van EU samen met Spanje op te trekken en te proberen dat het geld niet meer naar rijke landen gaat maar naar de arme landen van de Europese Unie. Die coalitie was een paar jaar geleden nog niet duidelijk. Het is mogelijk dat over een paar jaar weer andere coalities ontstaan. Nederland moet goed opletten en indien mogelijk proberen nieuwe coalities te vormen. Nederland is daarin goed geplaceerd, omdat het in alle EU-lidstaten vertegenwoordigingen heeft die heel actief zijn en die veel van de EU weten. Meer dan andere kleine landen is Nederland in staat om ter plekke coalities te vormen. Dat is actieve EU-diplomatie, maar ik kan die niet in een brief in mallen vatten.
De heer Pechtold (D66):
Dit is de attitude die ik zoek. Natuurlijk laat het zich niet vangen. Maar als ik nu zelf een karakterschets van de andere 26 zou moeten maken, zou ik er moeite mee hebben om te bepalen wie mijn eerste aanspreekpunten zijn op het gebied van duurzaamheid, migratie of mensenrechten. Daar zoek ik naar. Wij willen de komende jaren een paar dingen met u realiseren. Welke landen zijn natuurlijke bondgenoten bij sommige onderwerpen? Wij hebben net besproken dat wij meer van te voren willen agenderen. Ik zou wel eens willen bekijken welke partners er zijn op dit moment, wat over drie jaar anders kan liggen.
Staatssecretaris Timmermans:
Ook hier zijn er allerlei voetangels en klemmen en je moet daar voorzichtig mee zijn. Misschien mag ik een sportanalogie maken. Je gaat natuurlijk ook niet altijd verklappen op wie je de voorzet geeft die tot een doelpunt moet leiden. Je moet dat af en toe niet al te expliciet doen. Ik zou het vervelend vinden om een potentiële coalitiepartner te noemen, als een andere coalitiepartner zich daardoor tegen de haren in gestreken zou voelen. Het hoort ook een beetje bij dit vak om je er niet al te expliciet over uit te laten, maar in de praktijk te laten zien wat je voor elkaar hebt gekregen. Als wij kunnen afspreken dat wij in de verslaglegging laten zien met welke landen wij sommige dingen voor elkaar hebben gekregen op bepaalde onderwerpen, dan kan zeker iemand zoals u daaruit al impliciet opmaken welke potentiële coalities er zijn en in welke hoek wij het moeten zoeken. Maar als wij dat van te voren gaan benoemen, dan ben je toch net als een voetballer die van te voren aangeeft in welke hoek van het doel hij wil scoren.
De heer De Roon (PVV):
Ik heb nog geen antwoord van de staatssecretaris gehoord op mijn vraag wat hij vindt van de suggestie van collega Blom om naast het Europees Parlement zelf ook nog allerlei nationale parlementariërs regelmatig in Straatsburg te laten vergaderen tegen een heleboel kosten. Wat is zijn standpunt daarover?
Staatssecretaris Timmermans:
Als ik mij daarover uitlaat, wordt de heer Ten Broeke weer boos, want dan bemoei ik mij met de wijze waarop de Kamer het organiseert.
De voorzitter:
En de voorzitter ook!
Staatssecretaris Timmermans:
Dat ga ik dus niet doen. Het is helemaal aan de Kamer zelf om te bepalen met welke parlementariërs uit welke landen men de Nederlandse belangen probeert veilig te stellen. Ik wil er wel een opmerking over maken in het licht van hetgeen ik zonet met de heer Pechtold heb besproken. Als de Nederlandse Tweede Kamer successen wil boeken op terreinen die voor ons belangrijk zijn, zal ook zij coalities moeten sluiten met andere parlementen. Maar dat laat ik graag aan de Kamer.
De voorzitter:
Daar zijn wij ook druk mee bezig.
De heer De Roon (PVV):
Ik concludeer in ieder geval dat de staatssecretaris zegt: ik betaal het niet en ik zal ook niet bepleiten dat Europa dat moet betalen.
Staatssecretaris Timmermans:
Ik ga al helemaal niet over de begroting van de Kamer!
De voorzitter:
Daar gaat de Kamer zelf over.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Wil de staatssecretaris nog ingaan op mijn opmerkingen over de sluipende machtsgroei van Brussel en het groeiende aantal agentschappen? Ik wijs erop dat ook de vragen van de heer Blokland over Frontex niet zijn beantwoord.
Staatssecretaris Timmermans:
De complexiteit van het Europese werk, gelet op alle onderwerpen, leidt ertoe dat er agentschappen zijn. De Nederlandse regering vindt ook dat er te veel agentschappen zijn. Wij zijn uiterst terughoudend met agentschappen, maar zeggen niet meteen "alle agentschappen weg". Soms kan het werk veel efficiënter en goedkoper in een agentschap worden gedaan dan wanneer je het allemaal binnen de Europese Commissie laat. Het zou ook erg jammer zijn, als een agentschap zoals Europol of Eurojust zou verdwijnen. Dat zou Nederland toch niet willen, want zij zitten namelijk in Den Haag. Wel deel ik de zorg van mevrouw Wiegman dat wij zeer terughoudend moeten zijn met het oplossen van problemen door er maar weer een agentschap tegenaan te gooien. De Nederlandse attitude daarbij is steevast: alleen als het niet anders kan en alleen als duidelijk is aangetoond dat het agentschap het efficiënter, goedkoper, sneller en minder bureaucratisch doet dan bijvoorbeeld de Europese Commissie.
De heer Blom (PvdA):
Ik wil nog iets zeggen in de richting van de heer De Roon. Dat plannetje van de VVD en van de PvdA kost geen geld. Sterker nog, het levert geld op. Op dit moment zijn er namelijk ook al interparlementaire raden. Een gedeelte daarvan gaat weg en wij gaan het anders organiseren. Het wordt dus niet duurder, maar goedkoper.
Staatssecretaris Timmermans:
De heer Blokland stelde een vraag over Frontex. Ik wil daar in tweede termijn op terugkomen, ik heb mijn antwoord nu nog niet paraat.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
De voorzitter:
De heer Pechtold wil om privéredenen als eerste zijn moties indienen. Ik begrijp dat de andere leden daartegen geen bezwaar hebben.
De spreektijd in tweede termijn is een derde van die in eerste termijn.
De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de flexibiliteit. Ik zal mijn tweede termijn beperken tot het indienen van twee moties. De eerste is een poging om met het kabinet tot een strategie te komen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland een belangrijke rol in Europa kan spelen en dat strategische allianties per onderwerp hierbij van eminent belang zijn;
overwegende dat hiertoe een uitgewerkte strategie met geselecteerde onderwerpen cruciaal is;
verzoekt de regering, vóór de behandeling van het WRR-rapport "Nederland in Europa" de Kamer een dergelijke strategie toe te zenden,Pechtold
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10(31202).
De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. Ik hoop met de minister-president dat de hangende motie over de vlaginstructies morgen wordt aangenomen. Om een vlag te kunnen tonen, moet je als parlement niet in de problemen komen. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het gebouw van de Tweede Kamer slechts één vlaggenmast heeft;
overwegende dat de nationale driekleur een vaste plek verdient;
verzoekt het Presidium, een tweede mast te plaatsen om ook de mogelijkheid te scheppen om de Europese vlag te hijsen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold en Ormel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11(31202).
Zo kan tenminste ook nog eens de vlag worden uitgehangen die de heer Maaten mij zojuist overhandigde. Hij heeft deze persoonlijk als cadeau uitgereikt.
De heer Blom (PvdA):
Ik neem de vrijheid de voorzitter te interrumperen. Zullen wij de stemming afwachten?
De voorzitter:
Natuurlijk. Ik zocht een aanleiding om de Kamer te melden dat zij een cadeau heeft ontvangen.
De heer Ormel (CDA):
Voorzitter. Ik dank de regering voor de beantwoording in eerste termijn. Allereerst wil ik in reactie op de motie-Pechtold/Ormel zeggen: wees niet bevreesd. De CDA-fractie heeft deze motie medeondertekend omdat wij nadrukkelijk niet willen dat de nationale driekleur gestreken moet worden op de dag dat volgens het protocol van de regering de EU-vlag gehesen moet worden. Het gaat dus om een extra vlaggenmast, waarvan de aanschaf ongedekt is, maar waarvan ik denk dat de financieel woordvoerder van de CDA-fractie het wel met die aanschaf eens is.
De heer Ten Broeke (VVD):
Ik ben bereid mijn fractie een positief stemadvies over deze motie te geven, op voorwaarde dat de vlag die de VVD-fractie in het Europees Parlement aan de voorzitter heeft aangeboden, zal worden gehesen; dat is, zeker bij dit kabinet, voor de dekking misschien ook nog wel interessant.
De voorzitter:
Wij wachten de stemmingen af. Maar waarom een nieuwe vlag als je er één hebt?
De heer Ormel (CDA):
De CDA-fractie staat voor een Eurorealistische koers. Dit debat ging gelukkig over concrete aspecten en niet alleen maar over het verdrag dat er inmiddels is. Net als de staatssecretaris hopen wij op een spoedig doch zorgvuldig ratificatieproces. Er is vandaag ook nog gesproken over de reflectiegroep en over de toekomst van de EU voor de periode 2020-2030; het lijkt bijna op de muziekhit "In the year 2525" uit de jeugd van de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken, maar, naar ik vermoed, niet uit die van de staatssecretaris. Het is bijzonder dat de voorzitter van die reflectiegroep een Spanjaard is. Spanje was 25 jaar geleden nog een dictatuur en in die tijd demonstreerden wij tegen de wurgpalen in dat land. Het feit dat een Spanjaard nu voorzitter is van zo'n reflectiegroep, toont toch de enorme kracht van de Europese Unie aan.
Ik dank de minister-president voor zijn grote enthousiasme bij het interessante voorstel over de bankbiljetten. Ik wil hem erop wijzen dat het natuurlijk aan de Europese Centrale Bank is, maar dat bij die bank een voorstel ingebracht kan worden. De minister-president vroeg zich af of daarvoor voldoende steun zou zijn, maar dat weet je maar nooit. Wat dat betreft ben ik blij met de ondersteuning van de minister-president.
Ik dank de regering voor haar beantwoording over de inburgeringstoets. Ik wijs er wel op dat het voor de CDA-fractie van groot belang is dat er voor doelgroepen in de EU, zoals ouders met kinderen, naast rechten ook plichten zijn. Als ouders zich in een andere lidstaat hebben gevestigd, moet het voor hen mogelijk zijn om toch wel enigszins iets te weten te komen over de leefwereld van de school waarin hun kinderen opgroeien. Op dat punt ben ik van mening dat de beantwoording van de regering te exclusief uitging van de derdelanders. Het gaat niet alleen om hen. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het wenselijk is dat EU-burgers die zich vestigen in een EU-lidstaat ook kennis hebben van de cultuur en geschiedenis van deze lidstaat;
van mening dat het wenselijk is dat EU-burgers die zich vestigen in een andere EU-lidstaat zich kunnen uitdrukken in de taal van deze lidstaat;
verzoekt de regering om op Europees niveau inburgeringstoetsen te bevorderen voor eenieder die zich voor langere tijd vestigt in een lidstaat van de EU,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ormel, Ten Broeke, Wiegman-van Meppelen Scheppink en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12(31202).
De heer Van Bommel (SP):
De hamvraag is of inburgeringstoetsen op grond van deze motie als een verplichting moeten worden gezien.
De heer Ormel (CDA):
De motie moet absoluut niet worden uitgelegd als een beperking van het vrije verkeer van personen binnen de Unie. Voor doelgroepen geldt echter dat er ook plichten zijn verbonden aan het burgerschap van de Unie. Ouders van kinderen die zich bijvoorbeeld in Slovenië vestigen, moeten zich in de taal van de leraren en van de leefwereld van de kinderen kunnen uitdrukken.
De heer Van Bommel (SP):
Deze ouders moeten zich dus in de taal van het land van vestiging, in dit geval Slovenië, kunnen uitdrukken. In uw voorbeeld is de inburgeringstoets verplicht. Moet ik de motie zo opvatten?
De heer Ormel (CDA):
Het gaat om het bevorderen van het afleggen van een inburgeringstoets. Wij vinden dat die in iedere lidstaat van de EU aangeboden moet worden.
Wij hebben gedebatteerd over het partenariaat. Ik wil daar de volgende motie over indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het debat over de grenzen van de Unie noopt tot het nadenken over eventuele nieuwe samenwerkingsvormen met specifieke buurlanden;
van mening dat het partenariaat geen voorportaal voor een lidmaatschap, maar een op maat gesneden samenwerkingsvorm tussen de EU en een zich in het werelddeel Europa bevindende staat dient te zijn;
constaterende dat de regering in zowel het regeerakkoord als in de Staat van de Europese Unie in dit kader het partenariaat als mogelijkheid noemt;
verzoekt de regering, het partenariaat als samenwerkingsvorm van de Europese Unie met landen die gelegen zijn in het werelddeel Europa nader uit te werken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ormel, Wiegman-van Meppelen Scheppink, Blom, Ten Broeke, Van der Staaij en Pechtold.
Zij krijgt nr. 13(31202).
Minister Verhagen:
Voorzitter. Mag ik een verhelderende vraag stellen?
De voorzitter:
U probeert altijd ruimte te maken voor nieuwe vormen. Daar begin ik niet aan. Het spijt me. Ik snap uw probleem, maar dan moet u maar even een briefje schrijven.
Minister Verhagen:
Voor mijn beantwoording heb ik echt een toelichting op deze motie nodig.
De voorzitter:
Mijnheer de minister, wij doen het al een jaar of 160 op deze manier en dat bevalt mij uitstekend.
Mevrouw Martens (EP/CDA):
Voorzitter. Ik maak graag van deze gelegenheid gebruik om de complimenten aan het kabinet over te brengen voor de ambitie die het met Europa heeft, voor het constructieve meedenken met Europa en voor het realisme dat het aan de dag legt. In de Kamer wordt in dat verband vaak over eurorealisme gesproken.
Ik heb al gezegd dat er veel vormen van communicatie nodig zijn om alle burgers te bereiken. Daarvoor zijn meerdere instanties nodig. De Kamer heeft hierin een rol en ook individuele politici op de onderscheiden niveaus, evenals maatschappelijke organisaties.
Er is gesproken over "Europa deze week". Ik moet zeggen dat ik steeds meer begin te twijfelen of dat wel de goede weg is. Daarmee wordt Europa weer als een apart onderwerp neergezet. Een instantie die buiten ons staat, vergelijkbaar met de NAVO en de VN. Europa is juist van ons. Wij zijn deel van de EU. Europa is geen buitenland, maar binnenland. Met "Europa deze week" als aparte kolom wordt het aparte karakter benadrukt, terwijl Europa juist geïntegreerd moet zijn in de onderwerpen die aan de orde komen.
Ik ben blij dat het kabinet een voortrekkersrol wil houden op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Wij zien steeds duidelijker dat problemen gelinkt zijn. Armoede in Afrika hangt samen met migratie. Dat alles is gelinkt en wij zullen steeds meer moeten samenwerken. Daarvan is de gemeenschappelijke strategie van Europa en Afrika voor de ontwikkeling van Afrika een heel goed voorbeeld.
Hoe dan ook, coherentie en betere coördinatie om effectiever te kunnen opereren, zijn keihard nodig. Ik ben blij dat het kabinet op dit gebied een voortrekkersrol wil blijven spelen.
De heer Blom (PvdA):
Voorzitter. Gezien het tijdstip zal ik mij beperken tot het indienen van twee moties. De eerste gaat over het Huis van Europa. Hierover heb ik in mijn eerste termijn al het een en ander gezegd.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de EU er niet alleen is voor de politiek maar juist voor de burgers en dat de EU ook een historisch, maatschappelijk en cultureel verbond tussen de burgers van de EU-landen is;Blom
overwegende dat wanneer burgers zich niet bij de Europese samenwerking betrokken weten, het maatschappelijke en politieke draagvlak zou kunnen wegvallen en er daarom aandacht moet worden besteed aan maatschappelijke en economische ontmoetingen tussen de burgers van de EU-landen;
constaterende dat er een initiatief genaamd het "Huis van Europa" bestaat dat de Europese samenwerking op deze wijze bereikbaar wil maken voor alle niveaus in de samenleving;
constaterende dat het Huis van Europa brede steun en waardering krijgt, niet alleen van politici maar ook van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en instellingen;
verzoekt de regering, zich in Europees verband in te zetten voor het onder de aandacht brengen van dit initiatief en andere EU-landen aan te moedigen, dit initiatief een aantal jaren uit te proberen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Blom, Wiegman-van Meppelen Scheppink en Ormel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 14(31202).
De heer Blom (PvdA):
De tweede motie heeft betrekking op de bijdrage van mijn collega Wiersma van het Europees Parlement. Aangezien mijn collega niet gerechtigd is om moties in te dienen, doen wij dit natuurlijk graag namens de Tweede Kamerfractie van de Partij van de Arbeid.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Europese Raad de Unie en haar lidstaten op 14 december jongstleden heeft opgeroepen, alles te doen om de positie van Romagemeenschappen in Europa te verbeteren;
overwegende dat de Europese Commissie door de Europese Raad gevraagd is, voor juni 2008 te rapporteren over de resultaten van reeds gevoerd beleid om de sociale, economische en politieke uitsluiting van Roma in Europa tegen te gaan;
constaterende dat de Roma, die verspreid wonen over een groot aantal Europese lidstaten, nog altijd de meest gediscrimineerde Europese bevolkingsgroep zijn;
constaterende dat Roma hun vaak uitzichtloze situatie in toenemende mate ontvluchten door hun land te verlaten, daarbij gebruikmakend van het principe van vrije vestiging;
constaterende dat een oplossing voor de precaire situatie van Romagemeenschappen ligt in het bestrijden van discriminatie, het bevorderen van de sociale integratie en het verbeteren van de economische situatie;
verzoekt de regering, een actieve bijdrage te leveren aan het formuleren en invullen van een Europees beleid om de sociale en economische positie van Roma in de Europese Unie te verbeteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Blom, Wiegman-van Meppelen Scheppink en Ormel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 15(31202).
De heer Wiersma (EP/PvdA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn opmerkingen over Noord-Cyprus en de toezegging dat hij in het komende jaar de noodzakelijke aandacht zal besteden aan de positie van de Turken in het noordelijke deel van Cyprus.
Ik zal niet veel meer zeggen over Servië. Wij verschillen van mening over de precieze aanpak om Servië bij de les te houden en bij Europa te houden, wanneer Kosovo onvermijdelijk onafhankelijk wordt. Ik steun de lijn van de Nederlandse regering als het gaat om alle andere aspecten die betrekking hebben op Kosovo. Dit geldt naar ik meen voor de grote meerderheid van het Europees Parlement. Ik ben blij met de steun die ik van een aantal collega's hier ondervind, als het gaat om de Roma, een groep in Europa waaraan ik zelf al jaren aandacht heb besteed, met name toen ik rapporteur was voor de toetreding van Slowakije tot de Europese Unie.
Ten slotte heb ik nog een vraag, vooral bedoeld voor de minister. Er is een hele discussie gevoerd over partnerschappen en partenariaat. Ik vind "partnerschap" eerlijk gezegd een mooier woord. Er bestaat al een partnerschapsakkoord met Oekraïne. Dit moet verlengd worden. Betreft de huidige discussie over de vorm het alternatief of de vervolgstap voor een land als Oekraïne, of wordt dit iets waar Oekraïne zelf om vraagt, een soort associatieverdrag? Het gebruik van de term kan misverstanden oproepen. In Turkije meent men dat hiermee alvast een alternatief voor lidmaatschap wordt gecreëerd. In Oekraïne meent men dat een mogelijk lidmaatschap op de heel lange baan wordt geschoven en dat hiermee eigenlijk het artikel uit het Europese verdrag wordt weggedrukt, waarin theoretisch elk Europees land lid kan worden van de Europese Unie. Wat denkt de Nederlandse regering het komende jaar te doen wanneer de onderhandelingen met Oekraïne over een vervolg op het huidige partnerschapsakkoord beginnen?
De heer Van Bommel (SP):
Voorzitter. Ik moet de minister-president helemaal gelijk geven wanneer hij stelt dat het beter zou zijn als wij de Staat van de Europese Unie eerder bespreken. Een Staat van de Europese Unie die verschijnt in september zou eigenlijk zo snel mogelijk besproken moeten worden. De ontwikkelingen in de Unie gaan immers gewoon voort. De actualiteit van het debat neemt af als je dit langer op zich laat wachten. Ik neem mij voor om dit volgend jaar in de commissie voor Europese Zaken met elkaar te bepleiten. De discussie over de ratificatie zie ik anders. De ratificatie van het hervormingsverdrag hoeft door deze Kamer zeker niet overhaast te geschieden. Wij moeten vooral geen voorbeeld nemen aan landen die het er snel doorjassen. Ik denk dat de bevolking dit volkomen verkeerd zou begrijpen. Een normale gang van zaken in de Kamer en in het verkeer tussen de regering en de Kamer is meer gewenst dan ooit.
Communicatie is een hoofdbestanddeel van dit debat. Dat is terecht. In de afgelopen periode is er het meeste fout gegaan in de communicatie. Ik denk dat het een logische zaak is dat er nagedacht wordt over een communicatiestrategie en dat deze aan de Kamer wordt voorgelegd, al dan niet inclusief het begrip "roadshow". Spreken over een strategie wil niet zeggen dat je het achterste van je tong laat zien en dat alle verrassingen eraf zijn. Je hebt het dan over instrumenten, over middelen, over timing, over betrokkenheid van de Kamer en over de verschillende geledingen en organisaties in de samenleving. Dat komt in de brief overigens ook uitgebreid aan de orde. Ik ben blij met de brief, omdat hij een basis biedt voor het debat dat wij met de regering willen voeren.
In mijn eerste termijn heb ik benadrukt dat wij hierin ook voor onszelf een verantwoordelijkheid zien. Wij hebben de verantwoordelijkheid om daadwerkelijk de boer op te gaan met onze eigen geschriften, onze eigen notitie, ons eigen verhaal en onze eigen boodschap. Iedereen die spreekt over Europa doet dit vanuit een visie. Je mag aannemen dat dit de eigen visie is. Dit geldt voor de regering, voor de Kamer en voor politieke partijen. Wij zullen elkaar dus tegenkomen en elkaars verhaal aanvullen.
De regering heeft in de brief over dit thema een fors aantal instrumenten genoemd. Wij vinden dat onvoldoende is uitgewerkt welke financiële middelen de regering waarvoor gaat inzetten. Er bestaat al heel veel. Wij hebben het Europafonds. Wij hebben ook andere initiatieven, zoals een website. Er komen tal van andere zaken bij. Er loopt bijvoorbeeld een tv-serie. Al met al praten wij over een heel kluwen aan activiteiten. Wij zouden het op prijs stellen als wij zicht zouden krijgen op wat de regering aan activiteiten ontplooit en welk prijskaartje daaraan hangt. Ik vind dat dit hoort bij het budgetrecht van de Kamer. Op dit moment zijn de financiële middelen te veel verspreid over allerlei initiatieven. Wij hebben hier graag meer en preciezer zicht op. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering via diverse activiteiten probeert, de burger te informeren over de Europese Unie en Europees beleid;
van mening dat de Tweede Kamer volledig zicht dient te hebben op alle kosten die hiermee zijn gemoeid;
verzoekt de regering, een overzicht te laten opstellen van alle activiteiten en de daarmee gemoeide kosten ten behoeve van publieksinformatie over de Europese Unie en Europees beleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bommel en Ten Broeke. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 16(31202).
De heer Meijer (EP/SP):
Voorzitter. Ik herinner mij de toespraak die de Nederlandse premier op 23 mei hield in de vergadering van het Europees Parlement in Straatsburg. Voorstanders van de afgewezen eerste grondwetstekst waren geneigd om de premier persoonlijk hun nederlaag in Nederland te verwijten. In dat debat heb ik de heer Balkenende in bescherming genomen. Het regeerakkoord, waarin staat dat een wijziging van de Europese verdragen zich in inhoud, omvang en benaming overtuigend moet onderscheiden van het eerder verworpen grondwettelijk verdrag, was op dat punt in overeenstemming met de wens van de kiezers.
De Nederlandse kiezers hebben zich in 2005 niet onderscheiden van de kiezers in andere EU-lidstaten. Als Zweden, Denen of Britten de kans daartoe hadden gekregen, hadden zij waarschijnlijk nog massaler dan Nederlanders en Fransen tegen gestemd. Ook in veel andere lidstaten was een meerderheid voor "ja" bij een hoge opkomst, anders dan in Spanje, allerminst zeker. Voor de Zweedse regering was de zekerheid dat de kiezers in meerderheid tegen zouden stemmen zelfs reden om bij voorbaat geen referendum te organiseren. Referenda werden alleen gehouden in landen waar wel een duidelijke meerderheid voor "ja" werd verwacht.
Voor velen in de rest van Europa werd Nederland een voorbeeldland; een land dat de democratie hoog houdt en kiezers de gelegenheid biedt om zich desgewenst tegen iets uit te spreken. Andere lidstaten namen dat risico welbewust niet. Nederland is nu echter bezig om die rol van voorbeeldland te verlaten. Een aantal kenmerken van de vorige en huidige versie van het nieuwe verdrag heeft wel de steun van de meeste bestuurders en gekozen politici, maar niet van de meerderheid van de burgers. Een negatief verschil is dat het handvest van grondrechten – in 2005 nog een belangrijk argument van voorstanders om voor de grondwet te stemmen – nu geen deel meer uitmaakt van het pakket.
Door niet opnieuw te toetsen of met alleen het wegsnijden van de opvallende franje van de grondwet voldoende tegemoet wordt gekomen aan de breed levende kritiek, verspelen Kamer en regering een unieke kans om de kritiek van de SP eventueel te weerleggen en zich in de toekomst te beroepen op de instemming van de kiezers met dit project. Zij laten het allemaal achterwege en dat zal in de komende jaren een belangrijke handicap blijken in de Europese integratie.
De heer Ten Broeke (VVD):
Voorzitter. Ik dank de regering voor de uitgebreide beantwoording. De heer Pechtold wil weer voorop lopen en misschien zelfs gidsland zijn. De heer Lagendijk, die ondertussen vertrokken is, mist visie en zet verdere uitbreiding neer als alternatief voor het ontbreken van visie. Het ontbreken van grenzen aan de uitbreiding van de Unie weerspiegelt volgens de VVD juist het gebrek aan visie. "Grenzeloos" is in dit geval al snel "mateloos", waarna een en ander al snel "krachteloos" wordt. De VVD wil een Europa dat werkt, geen Europa dat, zoals de heer Bolkestein ooit opmerkte, iedereen probeert te omarmen maar vervolgens niemand meer kan omhelzen of aan de borst kan drukken.
In het debat over de visie op de uitbreiding kan Europa tonen wat het voorstelt. De VVD meent dat het om een Unie van burgers en lidstaten moet gaan. Anders dan minister Verhagen opmerkte, betekent dit dat niet langer de automatische piloot van de Kopenhagen-criteria mag gelden, hoewel daar wel onverkort aan moet worden vastgehouden. Afspraak is inderdaad afspraak. Dat gedeelte is objectiveerbaar en niet procedureel, zoals de minister zegt. Daar is echter wel iets bij gekomen, namelijk het absorptiecriterium; dat is niet geoperationaliseerd. Het is ook niet objectief, maar zelfs bewust subjectief. Het raakt aan de vraag of wij het zelf nog wel aan kunnen. "Können wir es verkraften?", vroeg Helmut Schmidt ooit. Het is daarom goed dat de reflectiegroep zich ook buigt over deze niet-institutionele vraag. Ik verwacht daarin een leidende positie van Nederland. De VVD zal daar een handje bij helpen als dat nodig is. Nederland heeft immers zelf om dat absorptiecriterium gevraagd en daarop aangedrongen. Het staat nu in het verdrag. De VVD was daar groot voorstander was, zoals bekend.
Ik maak nog een opmerking aan het adres van de heer De Roon van de PVV. Hij maakte zoals gewoonlijk weer eens een karikatuur van alles en iedereen en ontmaskerde daarmee vooral zichzelf en zijn partij. Zaken die in het verdrag zijn gekomen, noemt hij onbeduidend; de oranje kaart, noodremmen bij veto's, aanscherping van de uitbreidingscriteria, het terugnemen van bevoegdheden. Zaken die niet in het verdrag staan, maar als een uiting van verlies en frustratie kunnen worden aangemerkt van die achttien vrienden van de grondwet – die inmiddels tot vijftien verliezers van de grondwet zijn verworden – zoals de vlag en het volkslied, worden door hem buitenproportioneel opgeblazen. De PVV wil geen veto's opgeven maar zij wil wel de welvaart van de interne markt die met veto's nooit had kunnen ontstaan. De PVV wil af van Straatsburg maar legt zich neer bij het veto dat daar nu over bestaat. Ik ben overigens blij met de expliciete toezegging van de regering op dat vlak. Wij zullen haar daaraan houden en haar daar na afloop van raden om vragen. Ik zal hierover geen motie indienen. De PVV is net zo tegen al die algemeen pardonnen als de VVD, of die nu in Nederland of in Spanje plaatsvinden, maar een EU-asielbeleid, ho maar. De PVV wil het Europees Parlement afschaffen, maar er tegelijkertijd in zitten. De PVV wil terroristen bestrijden, maar niet buiten Nederland en al helemaal niet in Afghanistan. De PVV wil geen politiesamenwerking in het Verdrag van Lissabon, maar daar wel een referendum over houden. Zij stemt echter wel in met het Verdrag van Prüm, dat veel verder gaat, en rept daarbij niet over een referendum.
Tot slot wil ik de volgende motie indienen, die gaat over de centjes in Europa als wij het daar volgend jaar weer over hebben.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat dit kabinet zelf vaststelt dat, om "Europa geloofwaardig te houden", het noodzakelijk is om de besteding van Nederlandse en andere Europese belastinggelden te kunnen verantwoorden;
spreekt als haar mening uit dat bij de budgettaire review in 2008 de Nederlandse regering een nationale lidstaatverklaring door alle lidstaten tot topprioriteit van haar onderhandelingsinzet kiest,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Broeke en Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 17(31202).
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. De verleiding is groot om in te gaan op de provocaties van de heer Ten Broeke. Dat doe ik toch maar niet, want u wilt verder met deze vergadering. Ik zal mij dan maar beperken tot de uitspraak dat het, hoe spijtig ook, allemaal kletskoek is. Het is geen goede zaak dat dergelijke volledig onjuiste weergaven van alle PVV-standpunten hier als feiten worden gepresenteerd. Dat slaat helemaal nergens op.
In eerste termijn heb ik in vijf minuten betoogd dat het kabinet op het belangrijkste wat er dit jaar is gebeurd met betrekking tot de Europese Unie, te weten het hervormingsverdrag, volstrekt heeft gefaald om de burger erbij te betrekken en het gevoel te geven dat zijn mening er iets toe doet. Ik las vandaag dat de burgers, in een opiniepeiling, het kabinet voor zijn prestaties van het afgelopen jaar gemiddeld het cijfer 3 hebben gegeven. Dat schijnt ongekend laag te zijn, maar goed, toch nog een 3. Als ik nu kijk naar het optreden van het kabinet met betrekking tot het hervormingsverdrag en het weghouden van de mening van de burgers daarover, moet ik toch constateren dat ik het kabinet op dit punt zelfs geen cijfer 3 kan geven. Een 1 geef ik het kabinet daarvoor, een 1 voor de moeite. Nadat ik de staatssecretaris mijn betoog in eerste termijn hoorde reduceren tot de valse weergave dat De Roon vindt dat een referendum de enige manier is om een debat te hebben, twijfelde ik ook nog over die 1. Maar goed, ik heb het cijfer al toegekend, dus ik laat het toch maar staan.
Dan kom ik bij de kwestie van de dubbele zetels van het Europees Parlement. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij het recht van het Europees Parlement erkent om zelf te beslissen waar het zal vergaderen. Daarin kan ik op zich nog wel meegaan, maar ik wil eigenlijk voorstellen om niet te erkennen dat het Europees Parlement het recht heeft om te beslissen dat het op verschillende plaatsen vergadert. Als dat recht bestaat, moet dat het Europees Parlement zo snel mogelijk worden ontnomen. Want wie betaalt dat hele circus uiteindelijk? Dat zijn de lidstaten en de burgers en die willen dat allemaal niet. Als deze geldverkwisting door het Europees Parlement moet worden gestopt door de wijziging van een verdrag, moet dan ook zo snel mogelijk gebeuren. Wie betaalt, bepaalt. Straatsburg staat hoog op mijn lijstje, hoor ik de staatssecretaris zeggen. Dan doelt hij dus op de zetel van het Europees Parlement. Ik moet zeggen dat het optreden van de regering rondom het hervormingsverdrag op dit punt mij niet inspireert om vertrouwen in te stellen in deze uitspraak van de staatssecretaris. Hij heeft een wazig antwoord gegeven, dat erg lijkt op de wazige antwoorden van de minister-president toen de staatssecretaris, toen nog als parlementslid, in 2006 zijn motie indiende. Dat was een goede motie, waar ik nog steeds achter sta. Ik heb echter de indruk dat het heilige vuur op dit punt weg is bij de staatssecretaris en bij de gehele regering.
Ik vind dus dat het tijd is om die motie te verversen. Het gaat om de tekst van de motie van de staatssecretaris van een jaar geleden, die ik nu opneem in een eigen motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het beurtelings door Europarlementariërs vergaderen in Brussel en Straatsburg een verspilling van geld en moeite is, die ook een negatieve invloed uitoefent op het beeld dat de burger heeft van de Europese Unie;
van mening dat naast historische ook economische overwegingen Frankrijk ervan weerhouden om Straatsburg als medezetel voor het Europees Parlement op te geven;
verzoekt de regering om bovengenoemde kwestie op de Europese agenda te zetten en samen met de overige EU-lidstaten te zoeken naar zodanige (verantwoorde) compensatiemaatregelen dat Frankrijk akkoord zou kunnen gaan met het opheffen van Straatsburg als medezetel voor het Europees Parlement,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 18(31202).
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de regering voor de uitgebreide reactie en de beantwoording van de vragen. Ik heb goed geluisterd naar wat de minister-president zei. Hij zei namelijk dat de Nederlandse regering de Unie nu, met het nieuwe verdrag, beter in staat en goed toegerust acht om de nieuwe uitdagingen van deze tijd tegemoet te treden. De regering staat dan ook te trappelen om daarover te communiceren. Ik sta ook te trappelen, omdat Europa eindelijk weer uit die institutionaliadiscussie getrokken kan worden en kan doen wat het moet doen.
Als allergrootste uitdaging noem ik de uitdaging die de klimaatcrisis voor ons plaatst. In het rapport van de Wereldvoedselorganisatie wordt er een alarmbel geluid over de gigantische mondiale voedseltekorten die er weer aan staan te komen. Er is sprake van een stijging van de voedselprijzen met 40% en gigantische acute reducties in de toegang van arme landen tot voedsel. Dit allemaal vanwege het klimaat. Het onderstreept eens te meer de urgentie. Helaas.
De EU heeft na Bali grote ambities als het om klimaat gaat. Hierin moet de Unie dan geloofwaardig zijn met alles waarmee het is toegerust. De visie van GroenLinks op de Unie is dan ook dat deze in zo'n staat moet zijn om geloofwaardig op te treden waar het het klimaat betreft. De minister-president zei al dat je daar interne en externe Europese afspraken voor nodig hebt. Daarover dien ik twee moties in.
Terwijl wij hier staan te praten, doet de Europese Commissie eindelijk na lang controversieel beraad een voorstel om de reductie van CO2-uitstoot van auto's niet zodanig te beperken dat daarmee de ambitie van 30% van de regering wordt gehaald. Dan kun je niet anders dan stellen dat de EU bijna ogenblikkelijk weer aan geloofwaardigheid dreigt te verliezen. Als je dan met de minister-president moet vaststellen dat het na Bali moeilijk blijkt om de lidstaten waarmee wij samen in de Unie zitten, bij de les te houden en ze goed aan het principe dat de vervuiler betaalt te houden, moet je er voor vrezen dat deze wankele Unie met al dat nieuwe gereedschap wel in staat zal zijn en de wil heeft om de klimaatcrisis aan te pakken.
De voorzitter:
U hebt nu eigenlijk geen tijd meer voor de moties, want u neemt te veel tijd voor de toelichting. U had twee minuten. Leest u uw moties nu maar snel op.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Dank u, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat personenauto's verantwoordelijk zijn voor 1/5 van de uitstoot van CO2 binnen de Europese Unie;
overwegende dat het kabinet streeft naar een reductie van 30% in de uitstoot van CO2 in 2020, in zowel Nederland als Europa;
overwegende dat een normering om de uitstoot van CO2 te beperken tot 120 gram CO2 per gereden kilometer door personenauto's in lijn is met deze ambitie;
constaterende dat de Europese Commissie een voorstel heeft gedaan om de uitstoot van CO2 van personenauto's in 2012 te beperken tot 130 gram CO2 per gereden kilometer;
overwegende dat een effectief bronbeleid essentieel is voor een geloofwaardig Europees klimaatbeleid;
verzoekt de regering om te bevorderen dat de Unie de normering voor de uitstoot van CO2 voor personenauto's terugbrengt op 120 gram CO2 per gereden kilometer in 2012,Peters
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 20(31202).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende de uitkomst van de VN-klimaatconferentie op Bali;
constaterende dat de rijke industrielanden verantwoordelijk zijn voor de toegenomen uitstoot van broeikasgassen die tot klimaatverandering leidt;
constaterende dat ontwikkelingslanden het hardst getroffen worden door klimaatverandering en ruime financiële middelen nodig hebben om de bevolking hiertegen te beschermen;
constaterende dat er op dit moment volstrekt onvoldoende financiële middelen worden vrijgemaakt door de rijke industrielanden ten bate van adaptatie in ontwikkelingslanden;
verzoekt de regering om te bevorderen dat de Europese Unie in de internationale discussie over de financiering van aanpassing aan klimaatverandering maximaal erkenning en toepassing betracht van het beginsel dat de vervuiler betaalt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 19(31202).
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de leden van het kabinet voor de beantwoording en voor de verschillende toezeggingen, bijvoorbeeld op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en klimaatbeleid.
Wij hebben uitvoerig gesproken over het nabuurschapsbeleid en het partenariaat. Het is nog niet helemaal helder geworden, maar in de Staat van de Unie staat dat een en ander verder uitgewerkt en op haalbaarheid getoetst moet worden. De minister gebruikt de vergelijking van een huis en een tuinhuisje. Ik wil liever een andere vergelijking gebruiken, namelijk die van twee huizen in een rijtje. Wil je als buren prettig naast elkaar wonen en samen iets doen, zoals het gezamenlijk aanleggen van een tuin, dan is het belangrijk dat bepaalde principes gedeeld worden over onderhoud en onkruidbestrijding. Laten wij deze vergelijking doortrekken. Om een bepaalde samenwerkingsrelatie aan te gaan in een partenariaat, zou volgens de fractie van de ChristenUnie moeten worden voldaan aan bepaalde principiële randvoorwaarden. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Europese Unie belang heeft bij stabiele buurlanden met een goed bestuur;
overwegende dat het partenariaat verder zal worden uitgewerkt en op haalbaarheid getoetst;
verzoekt de regering, de vrijheid van godsdienst, meningsuiting en vergadering voorwaarden te laten zijn voor een partenariaat,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink, Ormel, Blom, Van der Staaij en Ten Broeke.
Zij krijgt nr. 21(31202).
De vergadering wordt van 17.34 uur tot 17.45 uur geschorst.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Sommigen grepen terug op wat eerder is besproken. Ik denk dat het niet nodig is om daar nog nader bij stil te staan, dus resteren de ingediende moties.
De eerste motie die ik voor mijn rekening neem, is die over de vlag van de heer Pechtold. Dat is een zaak die de Kamer regardeert. Ik ken mijn plaats, dus ik doe er op dit punt het zwijgen toe.
De heer De Roon heeft een motie ingediend over de status van Straatsburg. Wij weten exact wat dit alles omvat. Zodra zich een mogelijkheid voordoet, zullen wij daar gebruik van maken. Dat moeten wij echter wel op een verstandige manier doen, zoals wij in het verleden ook steeds hebben gedaan. Ik heb geen behoefte aan deze motie. De Kamer kan ervan overtuigd zijn dat de regering de zaak zal oppakken, zodra zich een mogelijkheid aandient.
Mevrouw Peters diende een motie in die te maken heeft met het principe dat de vervuiler moet betalen. Het kabinet beschouwt deze motie als ondersteuning van zijn eigen inzet. Datzelfde geldt voor de motie van mevrouw Peters over de normering voor CO2 voor personenauto's. Ook die inzet spoort met het kabinetsbeleid.
Minister Verhagen:
Voorzitter. Ik heb niet de gelegenheid gekregen om een nadere toelichting te vragen over de motie van de heer Ormel over het partenariaat. Ik kan er daarom nog geen oordeel over uitspreken.
De voorzitter:
Ik wil u daar wel bij helpen. Het is hier, zoals ik net al zei, al ongeveer 160 jaar gebruikelijk dat het kabinet gewoon een oordeel geeft over een tekst. Stel dat de heer Ormel niet gelukkig is met dat oordeel. In dat geval loopt hij naar voren en zegt: volgens mij snapt u mij niet helemaal. Vervolgens ontspint zich de discussie die u net al had willen voeren, maar die ik niet toestond. Ik wil namelijk toch de orde van deze Kamer vasthouden dat dit soort debatten plaatsvindt bij de beantwoording van de regering en dat tijdens de inbreng van Kamerleden de leden elkaar bevragen. Als u nu een oordeel geeft, gaat de heer Ormel daarop reageren.
Minister Verhagen:
Voorzitter. Aangezien ik niet begrijp wat deze motie meer vraagt dan wat ik heb toegezegd, namelijk een notitie over het Europees nabuurschap waarin nader zal worden ingegaan op het partenariaat, kan ik geen oordeel hierover uitspreken.
Voorts begrijp ik een aantal overwegingen in deze motie niet. Wat verstaat de Kamer onder het werelddeel Europa? Is dat tot aan de Oeral? Betekent dit dat tot Georgië, Oezbekistan, Azerbeidzjan of andere landen in die regio in aanmerking moeten komen voor het partenariaat? Wat houdt een op maat gesneden samenwerkingsvorm in? Betekent dit dat er verschillende vormen van partenariaat moeten komen? Het is mij onduidelijk wat de Kamer hier vraagt, gezien de ondertekening in meerderheid. Ik heb gezegd dat de regering de Kamer een notitie met een nadere uitwerking van het nabuurschap zal doen toekomen.
De heer Ormel (CDA):
Ik dank de minister voor zijn vragen, want die geven mij de gelegenheid om tot een uitleg te komen. Ik heb de motie ingediend omdat wij het partenariaat uitdrukkelijk zien als iets anders dan een vervlechting in het nabuurschapsbeleid. Wij verschillen wat dat betreft van mening met de uitleg van de minister in eerste termijn.
Zoals ik het werelddeel Europa zie, hoort de Kaukasus daar nadrukkelijk niet bij. De minister zou dat echter in de notitie die ik hem vraag kunnen uitwerken.
In eerste termijn heb ik aangegeven dat ik het partenariaat zie als een bijzondere samenwerkingsvorm, op maat gesneden. Een samenwerkingsvorm tussen de Europese Unie en Noorwegen zou kunnen uitmonden in een ander partenariaat dan een samenwerkingsvorm tussen de Europese Unie en Montenegro.
Minister Verhagen:
Er zijn hele bibliotheken vol geschreven over wat onder het werelddeel Europa verstaan moet worden. Ik heb de indruk dat de meningen verdeeld zijn en dat de interpretatie die door de heer Ormel nu naar voren wordt gebracht niet geheel wordt gedeeld. Dat is een inperking van hetgeen in de motie staat. Voor mij is duidelijk dat het bedoelde gebied kleiner is dan in de motie staat.
De heer Ormel geeft aan dat er verschillende vormen van samenwerking moeten komen. Dat past binnen de strategie van het Nederlandse kabinet. Derhalve kan dit element wel worden uitgevoerd.
Als de heer Ormel van het kabinet vraagt om naast het nabuurschap en daar los van binnen de Europese Unie te streven naar de introductie van het partenariaat ontraad ik de motie. Dat is naar mijn mening namelijk in Europees verband volstrekt onhaalbaar. De enige manier om andere vormen van samenwerking met andere landen te kunnen realiseren, binnen de regeerperiode die ons gegeven is, zou er nog zijn in het kader van het Europees nabuurschap. Als ik de motie zo moet lezen als de heer Ormel aangeeft, ontraad ik haar. Dat laat onverlet dat het kabinet met een nadere notitie over het Europese nabuurschap komt, waarbij elementen van het partenariaat betrokken worden.
De motie van de heer Blom over de positie van de Roma acht ik een volstrekte ondersteuning van het Nederlandse beleid. Zeer recent heb ik namens de Nederlandse regering de Max van der Stoelprijs uitgereikt aan het European Roma Rights Centre in Boedapest. Hiermee geef ik aan dat wij de positie van de Roma net als de indieners van de motie van groot belang vinden. Binnen de door het kabinet gepresenteerde mensenrechtenstrategie wordt specifiek aandacht geschonken aan de noodzaak om actief een bijdrage te leveren aan het formuleren van het Europees beleid om de sociaaleconomische positie van de Roma in de Europese Unie te verbeteren. Derhalve zie ik de motie als een ondersteuning van het beleid.
Ook de motie van het lid Wiegman en anderen om de vrijheid van godsdienst, meningsuiting en vergadering voorwaarden te laten zijn voor een partenariaat zie ik zonder meer als een ondersteuning van ons beleid.
Staatssecretaris Timmermans:
Mevrouw de voorzitter. In de motie op stuk nr. 10 van de heer Pechtold wordt de regering verzocht om haar strategie te laten zien. Dat is hetzelfde als wanneer je aan Huntelaar vraagt om vóór de penalty tegen de keeper te zeggen in welke hoek hij de bal gaat schieten. Dat lijkt mij geen verstandig verzoek.
De strategie die wij gebruiken om in Europa die resultaten binnen te halen die de Kamer van ons vraagt, kunnen wij beter voor ons houden en niet in een stuk vastleggen. Derhalve ontraad ik aanvaarding van deze motie.
In de motie van de heer Ormel c.s. op stuk nr. 12 wordt de regering verzocht om op Europees niveau inburgeringstoetsen te bevorderen.
De Kamer kan niet van het kabinet vragen, iets te bevorderen dat tegen de verdragen is. Het is tegen de verdragen om mensen verplicht een toets te laten afleggen. Het is iets anders als de heer Ormel zegt dat hij het fijn zou vinden als mensen de mogelijkheid hebben om inburgeringscursussen te volgen of om gefaciliteerd te worden bij het leren van een taal. Dat ondersteunen wij uiteraard wel. In de motie wordt echter nadrukkelijk gesproken van een toets. Daarmee wordt de indruk gewekt dat iemand een examen aflegt waaraan rechten of plichten verbonden zijn. Ik kan niet anders dan aanvaarding van de motie ontraden, omdat dit echt in strijd is met onze verdragsverplichtingen in de Europese Unie.
Wij kunnen natuurlijk wel proberen om met onze EU-partners zo goed mogelijke afspraken te maken over de eisen die je wilt stellen aan mensen uit derde landen die zich in de Europese Unie vestigen. Als aan die mensen inburgeringseisen gesteld worden en zij burgeren inderdaad goed in in een land van de EU, is de taaldrempel veel lager dan wanneer iemand nog niet goed is ingeburgerd in een lidstaat.
Ik onderstreep dat het een nationale bevoegdheid is om die eisen te stellen. In Nederland willen wij dat ook graag zo houden totdat er goede Europese afspraken zijn. Die lijn onderschrijft het kabinet. Dat past binnen de verdragen en daarvoor willen wij ons graag inzetten.
Nogmaals, omdat in de motie gesproken wordt over een toets en de indruk wordt gewekt dat het gaat om een examen waaraan rechten en plichten verbonden zijn, kan de motie niet worden uitgevoerd omdat dit in strijd is met de Europese verdragen.
De motie op stuk nr. 14 van de heer Blom c.s. heeft betrekking op het "Huis van Europa". Ik zeg graag toe dat ik dit bij mijn volgende bezoek aan Brussel zal aankaarten bij commissaris Wallström. Ik weet dat zij dit een sympathiek initiatief vindt en dat ook ondersteunt. Er worden ook regelmatig ontmoetingen georganiseerd van wat in het jargon "ministers van Europese Zaken" heet. Ik zal dit initiatief daar wederom onder de aandacht brengen. Ik zal deze motie graag uitvoeren.
De heer Blom (PvdA):
Die toezegging is voor mij voldoende om de motie in te trekken.
Voorzitter: Ten Hoopen
De voorzitter:
Aangezien de motie-Blom c.s. (31202, nr. 14) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Staatssecretaris Timmermans:
In de motie op stuk nr. 16 van de leden Van Bommel en Ten Broeke wordt gevraagd om een overzicht van alle activiteiten en de daarmee gemoeide kosten ten behoeve van publieksinformatie over de Europese Unie en Europees beleid.
Ik wil dat graag toezeggen. Ik neem aan dat de indieners met publieksinformatie alle activiteiten bedoelen die gericht zijn op het informeren van het publiek en op het stimuleren van het debat, dus ook het Europafonds? Wij hebben 2 mln. per jaar voor de activiteiten voor publieksinformatie en 2,5 mln. per jaar uit het Europafonds voor initiatieven vanuit de bevolking. Als u dat specifiek wilt hebben, zeg ik dat graag toe.
De heer Van Bommel (SP):
Ik wil dat graag specifiek hebben. Ik wil mij ook niet vastleggen op de bedragen die u nu noemt. Ik wil dat u er goed naar kijkt, want er zijn ongetwijfeld nog activiteiten die wij nu over het hoofd zien, maar die wel binnen dit kader vallen. Ik denk ook aan datgene wat u gaat doen in het kader van het verdrag. Komt er een samenvatting en dergelijke? Ik weet niet of die bedragen al hieronder te vatten zijn, maar er is een heel scala van activiteiten. Ik kan het nu niet overzien; vandaar deze motie.
Staatssecretaris Timmermans:
Dat begrijp ik. Maar voor alle activiteiten die wij misschien nog gaan plannen en uitvoeren, moet ik het wel doen met dat budget van 2 mln. Daarnaast heb ik nog 2,5 mln. uit het Europafonds. Dat zijn echter geen activiteiten die wij entameren, maar projecten die men bij ons kan indienen. Maar goed, ik kom er graag op terug.
Tot slot kom ik bij de motie van de heer Ten Broeke en de heer Van Bommel over de review in 2008 en de inzet van de nationale lidstaatverklaring. U weet dat die nationale lidstaatverklaring ieder jaar een prioriteit is voor de Nederlandse regering bij de discussie over de Europese begroting. Wij maken daarmee ook school; wij begonnen er alleen mee en inmiddels doen twee andere lidstaten het ook. Wij zullen dat ieder jaar als topprioriteit blijven inzetten, maar het heeft eerlijk gezegd heel weinig te maken met de budget review. Nederland heeft daarvoor zulke belangrijke punten en ook in uw Kamer leven die punten heel erg: hervorming van het landbouwbeleid, hervorming van de structuurfondsen en überhaupt de hele begroting. Kijk maar eens naar het waardevolle advies dat de AIV gisteren op tafel heeft gelegd. Daarop concentreren wij ons. Ik zou het jammer vinden als wij die prioriteiten van uw Kamer nu ondergeschikt zouden moeten maken aan de nationale verklaring, die ieder jaar gewoon topprioriteit is bij de begrotingsdiscussie. Daar zou ik het ook graag willen laten. Ik ontraad dan ook aanneming van de motie, als die ons zou dwingen om van de nationale lidstaatverklaring specifiek in het kader van de budget review een topprioriteit te maken. Daar hebben wij echt andere harde noten te kraken.
De heer Ten Broeke (VVD):
De budget review is een momentum om ook deze thematiek wederom aan de orde te stellen. Hij wordt geplaatst in het kader van de bezorgdheid over de besteding van Nederlandse belastingcenten buiten de Nederlandse grenzen en van Europese belastingcenten binnen de Nederlandse grenzen. Dat laatste gebeurt; daarmee hebben wij school gemaakt. Het wordt hoog tijd dat andere landen dat nu ook doen. Ik wijs er ook op dat in het Verdrag van Lissabon de budgetverantwoordelijkheid en daarmee dus ook de verantwoordelijkheid om er verantwoording over af te leggen nu voor het eerst een gedeelde verantwoordelijkheid is geworden. Door dit te ondersteunen kunt u andere landen wijzen op hun verplichting. Dat is nieuw en daarom is het goed dat u dit in een motie opgedragen krijgt.
Staatssecretaris Timmermans:
Het spijt mij heel erg, maar u vraagt ons om van die nationale lidstaatverklaring een topprioriteit van onze onderhandelingsinzet te maken. Ik denk toch dat u dan de verhoudingen een beetje uit het oog verliest. Ja, het is belangrijk, maar het is bepaald geen topprioriteit van onze onderhandelingsinzet. Het is een topprioriteit voor ons, ieder jaar dat wij over de begroting praten en dat blijft het ook. Maar ik vind dat het bij de budget review, bij de herziening van de meerjarenbegroting over heel andere dingen gaat. Wij moeten natuurlijk ook de inkomsten van de Unie stroomlijnen en verbeteren zoals de AIV adviseert, zodanig dat er veel minder misbruik kan ontstaan. Maar om dat allemaal op het conto van die nationale lidstaatverklaring te leggen, vind ik eerlijk gezegd zwaar overdone.
De heer Ten Broeke (VVD):
Juist omdat u dat zwaar overdone vindt, is het misschien toch goed dat wij u een steuntje in de rug geven. U had bij het hervormingsverdrag maar liefst acht topprioriteiten. Daarvan heeft u er behoorlijk wat weten binnen te halen, niet in de laatste plaats doordat de Kamer u een handje hielp. Dat willen wij bij dezen ook graag doen. Het is een essentiële zaak voor Nederland en ik weet dat u het zelf ook zo ziet. Het is nu de hoogste tijd dat andere landen dat ook gaan doen.
Staatssecretaris Timmermans:
Er zijn meer essentiële zaken voor Nederland, maar er is een plek voor die essentiële zaken. Die plek is niet de budget review, maar de jaarlijkse begrotingsbehandeling, want het gaat over de jaarlijkse begroting. Ik handhaaf mijn oordeel over deze motie en ontraad aanneming ervan.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van dit debat. Wij zullen morgen stemmen over de moties. Er zijn nog twee brieven toegezegd. Ik ga ervan uit dat de leden die op tijd ontvangen.
Sluiting 18.05 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-3008-3039.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.