Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2003 (28600 VI).

(Zie vergadering van 5 november 2002.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Het kabinet-Balkenende heeft in zijn korte bestaan niet veel laten zien. Interne twisten en karakterverschillen legden een bom onder het kabinet en die bom is gebarsten. Wat overbleef was een ambitieus veiligheidsplan, maar wat ons betreft ook een dubieus veiligheidsplan, al is het maar omdat onduidelijk is hoe een en ander gefinancierd moet worden. Dubieus is het ook omdat het uitgaat van de utopie dat als wij de veelplegers, de drugsverslaafden en de illegalen maar keihard aanpakken, het allemaal wel goed komt. Daarvoor moet er meer politie komen en de politiek zal wel uitmaken wat er wel en wat er niet moet worden opgespoord.

Schokkend was de recente Zembla-uitzending, waarin overduidelijk bleek dat de politie met een lijstje werkt waarin aan delicten een aantal punten wordt toegekend. Een aantal van 150 punten is genoeg voor opsporing. Op de fractie zijn wij eens gaan tellen of bijvoorbeeld een verkrachting dan tot opsporing zou moeten leiden. Dat is helaas niet het geval, tenzij de verkrachting groot in een bekend ochtendblad heeft gestaan. Wat vindt de minister van dat systeem, van dat puntenstelsel dat door de politie wordt gehanteerd? Wie bepaalt wat er op het terrein van de opsporing gebeurt? Is dat de politie die zelf haar prioriteiten stelt? Is dat de politiek die aangeeft welke strafbare feiten wel en niet vervolgd moeten worden, met alle risico's van dien? Immers, de waan van de dag bepaalt dan wat er wel en niet moet gebeuren op het terrein van opsporing en vervolging van strafbare feiten. Zie het bekende verhaal rond de bolletjesslikkers. Of is de vraag wie er voor de opsporing moet zorgen en wie bepaalt welke feiten worden opgespoord en vervolgd een kwestie van samenwerking tussen de korpsen in de regio, die weten wat er gebeurt op het terrein van de criminaliteit, en de veiligheidsdriehoek en wellicht de gemeenteraad of een ander democratisch orgaan in de regio, die de integrale benadering van de criminaliteit in de regio pleegt? Graag zou ik hier opheldering over krijgen. Hoe beoordeelt de minister de opmerkingen van de voorzitter van het college van procureurs-generaal, de heer De Wijkerslooth, dat prioriteiten moeten worden gesteld in de opsporing? Ik kan mij daar wel wat bij voorstellen, maar de vraag is of het op deze manier moet gebeuren, omdat daar een negatief signaal van kan uitgaan, doordat de criminelen te weten komen wat wel en wat geen prioriteit heeft, waar wel en waar geen "markt" voor is.

De politie is niet alleen verantwoordelijk voor de veiligheid. Mensen moeten respect krijgen voor regels. Als je een samenleving hebt gecreëerd waarin door ouders steeds minder tijd aan de opvoeding van de kinderen wordt besteed, dan vallen de correctietaken veel te veel terug op de politie, en dat kan wat ons betreft niet. Als je maatschappelijk niets doet om het tij te keren, is de politie aan het dweilen met de kraan open.

Voor alle duidelijkheid, de SP-fractie is voor bestraffing van daders en waar nodig voor forse straffen. Wij willen echter waarschuwen voor het behoud van onze rechtsstaat. Het kan niet zo zijn dat met een hard, repressief optreden van de overheid, de waarden van onze rechtsstaat overboord worden gekieperd.

In een interview in het Nederlands Juristenblad van 18 oktober jl. heeft de minister te kennen gegeven dat hij een afkeer heeft van juristen die niet bereid zijn de waarden opnieuw te overdenken. De minister heeft dat wél gedaan en heeft samen met minister Remkes een veiligheidsplan gemaakt. In dat veiligheidsplan komt een aantal maatregelen voor. Als de ministers na de verkiezingen terug zouden komen, mogen wij hen in 2006 afrekenen op dat veiligheidsplan en de resultaten daarvan. Eén daarvan is een vermindering van de criminaliteit met 25%. Wat moeten wij daaronder verstaan? Is dat de kleine criminaliteit, is dat de witteboordencriminaliteit, is dat wellicht de georganiseerde misdaad? Wat bedoelt de minister met die 25%? Of bedoelt hij misschien wel de criminaliteit waar de burger de meeste last van heeft? Dat zou voor onze fractie in ieder geval een belangrijk aanknopingspunt zijn. Wat is nu belangrijker: de winkeldief, de huis-aan-huisdief of de grote drugshandelaar?

Nu de minister zelf in dat interview heeft aangegeven om de waarden van onze rechtsstaat te willen overdenken, vraag ik hem toch hoe zich dat verhoudt en hoe hij dan kan verklaren dat duidelijk sprake is van een aantasting van de rechtsstaat. In de eerste plaats noem ik daarbij "meer mensen op één cel". Nu twee voormalige bewindslieden al niet door een deur konden wegens karakterverschillen, hoe moet dat dan gaan met criminelen? Bovendien blijkt uit de praktijk in België overduidelijk dat er tussen mensen die op één cel worden opgesloten grote problemen ontstaan. Maar niet alleen tussen de mensen onderling, maar ook voor de bewakers ontstaan problemen. Zij worden geconfronteerd met veiligheidsproblemen. Zelfs de topambtenaren van de minister hebben grote bezwaren voorzien als het gaat om deze maatregel van meer mensen op één cel. Zij waarschuwen voor de mensenrechten en voor Europese aanbevelingen op dit punt. Desalniettemin komt de minister met het voorstel, de tijdelijke wet bolletjesslikkers op zijn minst tot 2005 te verlengen. Ik wil de minister graag nog even citeren in datzelfde interview in het Juristenblad, waarin hij zegt dat het recht voorspelbaar moet zijn. De vraag is wat hij daarmee precies bedoelt, bijvoorbeeld als het gaat om de bolletjesslikkers. Hoe kan hij dat uitleggen aan deze groep veroordeelden?

De heer Dittrich (D66):

Ik hoor de heer De Wit praten over twee op één cel en de agressie en ellende die dat veroorzaakt. Ik zou niet graag bekend willen staan als een groot voorvechter van twee op één cel, maar het moet hem toch ook bekend zijn dat een heleboel gedetineerden geen enkel bezwaar hebben tegen samen op een cel zitten, als die cel daarvoor geschikt is. Waarom stelt u ook die kant van het verhaal niet aan de orde? Het ligt, kortom, genuanceerder dan u het doet voorkomen.

De heer De Wit (SP):

Die discussie hebben we vorig jaar ook gevoerd met minister Korthals. Hij was ooit in de VS geweest, waar hij allerlei razend enthousiaste gedetineerden was tegenkomen, omdat zij met meer op één cel zaten. Ik vind dat je het een veroordeelde niet kunt aandoen dat die gedwongen geconfronteerd wordt met iemand om wie hij helemaal niet heeft gevraagd, die hem ook helemaal niet ligt en met wie hij grote problemen kan krijgen. Dat is precies de praktijk in België. Daarover zijn twee documentaires verschenen. De raad die de bewakers in die uitzending aan minister Donner gaven, was: minister Donner moet hier eens komen kijken hoe het probleem ligt bij meer mensen op één cel.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb geen documentaires uit België nodig. Als je zelf werkbezoeken aan gevangenissen in Nederland aflegt, hoor je van gedetineerden zelf ook dat zij er, zeker als ze niet heel erg lang hoeven te zitten, maar bijvoorbeeld maar een paar maanden, op zichzelf geen bezwaren tegen hebben om met zijn tweeën of zelfs met zijn drieën op een cel te zitten, mits die cel daarvoor bouwtechnisch geschikt is. Waarom neemt u dat niet mee in uw afwegingen?

De heer De Wit (SP):

Ik heb dat daarin wel degelijk betrokken. Waar het mij om gaat, is dat wij dat gewoon niet moeten doen. Wij moeten geen systeem krijgen, waarin we grote investeringen moeten gaan doen om nog meer cellen om te bouwen tot geschikte plaatsen om meer mensen op te sluiten, en wij moeten uitgaan van het gegeven dat er veel te gemakkelijk grote problemen ontstaan in de onderlinge relatie tussen mensen op één cel. Tenslotte waarschuwen de bewakers, ook in die uitzending, voor grote problemen. Er zullen er waarschijnlijk ook meer moeten komen om het veiligheidsprobleem te kunnen tackelen. Vanuit dat oogpunt is het dus ook geen slimme maatregel, maar ook vanuit veiligheidsoogpunt is het voor de bewakers niet verstandig.

De heer Schonewille (LPF):

Ik hoor de heer De Wit pleiten voor de aanpak van de criminaliteit waarvan de burgers last hebben, een lijn die de LPF ook voorstaat. Ik vraag mij af hoe zich dit verhoudt tot zijn reactie op de heer Dittrich. Moet je niet gewoon bereid zijn de waarden van de rechtsstaat de bediscussiëren, wat de heer Donner ook voorstaat? U moet niet gelijk zeggen wat de nadelen zijn van twee op één cel en op grond daarvan zeggen dat het niet kan, want die arme gedetineerden willen niet worden geconfron teerd met andere arme gedetineerden.

De heer De Wit (SP):

De minister heeft ook opgeroepen tot een debat over de rechtsstaat. Ik heb naderhand begrepen dat het terrorisme daarvoor de invalshoek was, maar er is niets op tegen het strafrecht en de waarden die daaraan ten grondslag liggen tegen het licht te houden. Ik waarschuw alleen tegen de sfeer van tweederangsburgers die momenteel in Nederland ontstaat, vanuit de problematiek van de onveiligheid. De verhalen over bolletjesslikkers zijn schrijnend op dat punt. Wij moeten toestaan dat mensen bij elkaar op een kamer worden opgesloten, maar dat is voor ons niet bespreekbaar. Wij vinden dat ervan moet worden uitgegaan dat zelfs een gedetineerde recht heeft op privacy en dat hij niet geconfronteerd mag worden met iemand om wie hij niet heeft gevraagd, want dat leidt tot problemen. Dat is een belangrijk uitgangspunt en een belangrijke waarde voor ons.

De heer Schonewille (LPF):

Dan laat u die mensen liever de straat op gaan, zodat ze nog meer overlast kunnen creëren, waarvan de burgers heel veel last hebben.

De heer De Wit (SP):

U heeft het over bolletjesslikkers.

De heer Schonewille (LPF):

Ik heb het absoluut niet alleen over bolletjesslikkers.

De heer De Wit (SP):

Ik heb er geen probleem mee als u het ruimer ziet. Ik vind dat mensen die andere strafbare feiten hebben gepleegd niet met meer mensen in een cel moeten worden gezet. Dat wil niet zeggen dat mensen die strafbare feiten hebben gepleegd, op straat moeten blijven rondlopen. Wij moeten ervoor zorgen dat mensen op tijd hun straf krijgen en dat de burger ziet dat er wordt gestraft. Als wij daar onvoldoende cellen voor hebben, dan zullen die moeten worden gebouwd.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Ik ga nog even in op het punt van de bolletjesslikkers en die schrijnende gevallen. Wij hebben beide toch bij een hoorzitting gezeten waar heel positieve berichten kwamen over die bolletjesslikkers en over meer dan twee in een cel? Het was toch die hoorzitting waar werd gezegd dat er helemaal niet zoveel problemen waren onder de gedetineerden, maar dat die, voorzover ze er waren, in de wereld werden geholpen door advocaten die er een rondje theater van maakten? Zo was het toch?

De heer De Wit (SP):

Dat is de discussie, zoals die in Nederland wordt gevoerd. De heer Teeven hoort een opmerking in een hoorzitting en dus is dat zijn waarheid. Ik heb iets anders gehoord en ik hoor dat al heel lang. Ik heb het ook gelezen. De advocaten die hun cliënten bezoeken, vertellen een heel ander verhaal. Dat is mijn waarneming van het geheel, maar ik heb wel die andere opmerking gehoord. Daar heeft minister Korthals ook over gesproken vorig jaar. Hij zei ook dat, als je met mensen spreekt, er geen probleem is. Als je aan mensen vraagt of het gaat, dan gaat het. Wij moeten echter de waarde overeind houden dat wij mensen die gedetineerd zijn niet als tweederangsvuilnis behandelen. Wij moeten hen op een menswaardige manier opsluiten. Daar gaat het om.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Die mijnheer was overigens van de commerciële beveiliging. Hij had er dus belang bij om dit systeem in stand te houden. Je kunt niet alles willen. U zet zich af tegen de prioriteitenlijstjes van de politie. Dat begrijp ik, maar u zult zelf ook keuzen moeten maken als het gaat om de prioriteiten die de SP stelt aan opsporing en vervolging. Welke prioriteiten stelt u dan? U heeft mij duidelijk horen zeggen: geen bolletjesslikkers en geen zware drugshandel.

De heer De Wit (SP):

Ik heb zojuist al gezegd dat de onveiligheidsgevoelens in de samenleving zijn gebaseerd op de ervaring van burgers dat er aan de criminaliteit waarmee zij worden geconfronteerd niets wordt gedaan. Wij zullen dus prioriteit moeten leggen bij de waarneming van burgers dat er niets gebeurt aan de inbraak in hun woning, aan de diefstal van hun auto, aan de dagelijkse criminaliteit waarmee zij te maken hebben. Over de behandeling van bolletjesslikkers hebben wij voor en bij de behandeling van de wet destijds al gezegd dat die verkeerd is. Dat is de waan van de dag. De politiek heeft dit verschrikkelijk opgeklopt. Er mocht geen enkele bolletjesslikker meer vrij, maar de consequenties zien wij nu: een verstopte strafrechtsketen en een verstopt gevangenissysteem. Dus moeten er noodmaatregelen worden genomen, maar die tasten naar mijn idee de waarden van de gedetineerde aan.

Een tweede opmerking over die waarden betreft het publieke domein. In het veiligheidsplan wordt ook gepleit voor meer particuliere beveiligers in het publieke domein. Ik herinner de minister aan de discussie in deze Kamer en aan de duidelijke uitspraak van de Kamer dat het publieke domein is voorbehouden aan de overheid, aan de politie. Daarmee laat zich niet de steeds grotere inschakeling van particuliere beveiliging verstaan, bijvoorbeeld in het geval van de bolletjesslikkers: onervaren uitzendkrachten die een stoomcursus bewaking van een paar dagen krijgen en die vervolgens – zie het onthullende artikel in de Nieuwe Revu van nog niet zo lang geleden – geconfronteerd worden met toestanden waar zij niet tegen opgewassen zijn. Toen zou het afgelopen zijn. Onlangs is weer naar buiten gekomen dat het nog steeds gebeurt. Ik vraag de minister hoe dat kan. Waarom moet bijvoorbeeld op de stadswachten worden bezuinigd? Dat zijn belangrijke functionarissen, zowel op straat als in het openbaar vervoer. Een maatregel die haaks staat op het plan van de minister om de veiligheid te bevorderen.

Voorzitter. Wij komen nog te spreken over het veiligheidsplan, maar ik wil er twee punten uitlichten. In de eerste plaats de financiële onderbouwing. Dat punt is vorige week al aan de orde geweest en daar komen wij nog nader over te spreken. In de tweede plaats het feit dat mijn fractie de en-en-benadering erg mist. Het gaat natuurlijk om repressie en het gaat om de aanpak van de criminaliteit in ons land en ook om het straffen van mensen die in de fout gegaan zijn, maar daarmee zijn wij er niet. Neem nu de oude stadswijken, waar mensen een buitengewoon groot gevoel van onveiligheid hebben, waar mensen 's avonds niet op straat durven te komen. Dan is de vraag relevant: wat doen wij nu als wij de straat weer "heroverd" hebben, als het publieke domein weer in handen is van de mensen, als de overheid daar weer een functie kan vervullen? Gaan wij dan camera's plaatsen? Komt de wijkagent terug die zorgt voor het toezicht in de straat? Hoe ziet de minister dat? Aan de andere kant moeten wij ons blijven afvragen waarom zo'n buurt niet leefbaar is. Hoe kan dat? Welke mensen wonen daar? Waarom zijn er geen buurtagenten meer? Dat zijn de vragen waar het om gaat. Niet alleen repressie, er zal ook iets moeten worden gedaan aan preventie, bijvoorbeeld op het vlak van de wijk, op het vlak van de stad zelf.

Een aantal partijen heeft het al heel lang over de hufterigheid in onze samenleving. Dat is een belangrijk aspect. Het is lovenswaardig dat het wordt aangepakt, maar die hufterigheid is niet van de ene op de andere dag ontstaan. Dat is een proces van jaren geweest. De mentaliteit van "ikke, ikke, ikke" heeft ervoor gezorgd dat de sociale cohesie in de samenleving is afgebrokkeld. Vindt de minister het dan vreemd dat er mensen zijn die vooral naar een ander kijken wanneer er ingegrepen zou moeten worden, bijvoorbeeld bij geweld? Het hangt naar onze mening allemaal met elkaar samen. Veiligheid vereist ook actieve werkzame burgers. Politie, overheid en burgers moeten gezamenlijk initiatieven ontplooien om te komen tot een veiliger samenleving. Te veel nadruk op repressie leidt volgens de fractie van de SP ertoe dat de maatschappij verhardt. Wij krijgen de tegenstelling "wij/zij", segregatie tussen bevolkingsgroepen. Wij gaan in de richting van een soort normloze samenleving, zo zou je haast kunnen concluderen. Toch gaat de overheid, als klap op de vuurpijl, het debat over normen en waarden aan. Dat is terecht, maar wij zien dan wel ondertussen dat iemand in Venlo, die juist opkomt voor normen en waarden in onze samenleving, dat met de dood moet bekopen. In dit verband kan ik er niet omheen en moet ik het oordeel van de minister vragen over de opmerkingen van de hoofdcommissaris van politie in Utrecht, die zo ver gaat dat hij vindt dat criminele jongeren op de knieën de straat moeten reinigen van kauwgom. Is dit soort opmerkingen in feite nog toelaatbaar in onze samenleving? Is dit nu het voorbeeld dat de politie moet geven als het gaat om de aanpak van criminaliteit?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U zei zojuist dat u vreest dat wij in de richting gaan van een normloze samenleving. Dat is een ongebruikelijk cultuurpessimisme voor de SP. Ik vraag mij af waarop u deze opmerking baseert. Je zou ook kunnen zeggen dat al het verweer tegen geweld, de marsen, de grote gevoeligheid voor hufterigheid juist duiden op een groot normbesef bij grote groepen mensen in de samenleving.

De heer De Wit (SP):

Maar als je kijkt naar wat er in de afgelopen weken is gebeurd in de publiciteit op het terrein van geweld, krijgt het idee de overhand dat het eigenlijk vanzelfsprekend is dat mensen die over de schreef gaan niet aan de rechter onderworpen zouden kunnen en moeten worden. Ik wijs op het voorbeeld van de twee medewerkers van Albert Heijn. In de samenleving wordt buitengewoon fel gediscussieerd over de vraag of zij wel of niet over de schreef zijn gegaan. Het lijkt erop alsof wij in de richting gaan van een normloze maatschappij, terwijl wij moeten terugkeren naar de grenzen en de vraag wat van de burger verwacht mag worden. Daarop moet de nadruk worden gelegd in het debat over normen en waarden. Wat staat centraal? Wat is de rol van de overheid? Wat is de voorbeeldfunctie van de overheid? Wat wordt van de burger verwacht?

Voorzitter. Aanpak van de criminaliteit heeft te maken met het herstel van de sociale cohesie in de samenleving. Er zal zeer veel moeten gebeuren om die te herstellen. Eén ding is echter zeker: er zal politie moeten zijn die de burger de indruk en het vertrouwen geeft dat wordt opgetreden wanneer dat noodzakelijk is. Dat is op dit moment aan de orde. De vraag die in het kader van het veiligheidsplan dan rijst, is of er voldoende politie en voldoende middelen beschikbaar komen. Wij komen daar nog over te spreken. Het gaat echter niet alleen om de politie maar om de gehele keten van rechters. Er is kritiek van de rechterlijke macht op het veiligheidsplan. Nu al wordt geconcludeerd dat als geen extra middelen beschikbaar komen, de pretentie van het veiligheidsplan niet waargemaakt kan worden. Het gaat echter niet om de rechterlijke macht alleen, maar ook om de reclassering. Zij zal anders moeten functioneren en mag geen onderscheid meer maken tussen mensen die wel en niet "hopeloos" zijn. De reclassering zal een duidelijke rol moeten spelen in het resocialiseren van mensen.

Ten slotte gaat het ook om de jeugdhulpverlening. De afgelopen tijd zijn er de nodige voorbeelden geweest van zaken die daarin fout zijn gelopen, bijvoorbeeld door verkokering of omdat instellingen niet van elkaar weten waar zij mee bezig zijn. Er kunnen daardoor grote rampen gebeuren zoals recent in Roermond bij de brandstichting. Een complete aanpak is dan ook van belang. Bij de behandeling van het veiligheidsplan komen wij daarop terug.

Ik kom op mijn laatste drie punten. Ik hoop daar nog voldoende spreektijd voor te hebben.

De voorzitter:

De spreektijd van de fracties is vastgesteld voor de totale begrotingsbehandeling. U zit aan het begin van de rij.

De heer De Wit (SP):

De minister is van plan om het uurtarief van de advocaten in de gefinancierde rechtshulp te verhogen met 7 euro. Dat gebeurt niet ineens, maar gefaseerd. De vraag wie dit moet financieren, is door de minister met de bekende truc beantwoord. De rechtzoekende zelf moet dit namelijk betalen door verhoging van de eigen bijdrage en van het griffierecht. Ik ben daar absoluut op tegen. De ervaringen met het verhogen en zelfs met het invoeren van de eigen bijdrage wijzen uit dat dit een onzalige weg is. Wij kennen het rapport uit 1979 van het WODC en van de commissie-Francken over de prijselasticiteit bij de eigen bijdrage. Uit de rapportages bleek dat het een oneigenlijk middel is om een drempel op te werpen waardoor de vraag naar gefinancierde rechtshulp afneemt. Aan de volstrekt gerechtvaardigde eis van de sociale advocatuur inzake een hoger uurtarief mag niet worden voldaan via een verhoging van de eigen bijdrage en het griffierecht. Dat is onbespreekbaar voor ons. Ik heb op dit punt twee amendementen ingediend, waarmee wordt beoogd, dit voorstel ongedaan te maken.

De commissie-Ouwerkerk heeft een plan gelanceerd over de bureaus voor rechtshulp. Hoe staat het daarmee? Wordt hierover nog in de Kamer gedebatteerd? Ik weet overigens dat de minister daar niet alleen over gaat, maar ook de Kamer. Onderschrijft de minister dit plan? De functie van het bureau voor rechtshulp dreigt aanzienlijk beperkt te worden tot slechtséén uur hulp. Wij vonden deze eerstelijnshulp al in de jaren zestig belangrijk. In genoemd voorstel wordt deze hulp tot bijna niets teruggebracht. De nadruk zal liggen op de advocatuur, waarbij de rechtzoekende wordt geconfronteerd met een hogere bijdrage en hogere griffierechten. Dat is de verkeerde weg.

De heer Dittrich (D66):

Ik ben het heel erg eens met de opmerking van de heer De Wit over de sociale rechtshulp. Hij kan op onze steun rekenen.

Ik heb wel een vraag. Het probleem is ook dat een heleboel juristen niet meer de sociale advocatuur in willen, en dat komt niet alleen omdat die te weinig betaalt. Ik vraag daarom aan de heer De Wit, maar ook aan de minister, hoe wij ervoor kunnen zorgen dat meer juristen doorstromen naar de sociale advocatuur.

De heer De Wit (SP):

Misschien mag ik wat over mijzelf vertellen. Toen ik studeerde, ging het erom dat je een vak studeerde waarmee je later mensen in de samenleving van dienst kon zijn.

Het aantrekkelijk maken van de sociale advocatuur is niet alleen een kwestie van een fatsoenlijk uurtarief. Dat is wel een belangrijke voorwaarde, maar ook hierbij geldt de vraag in wat voor een samenleving wij leven. Vind je het belangrijk dat je meteen als jong afgestudeerd jurist op een advocatenkantoor in New York begint, wat veel wordt gehoord, of wil je je talenten in dienst stellen van de samenleving die behoefte heeft aan rechtshulp? Er zullen dus mensen moeten zijn die dit tijdens de opleiding aan de studenten duidelijk maken en aan hen de vraag voorleggen voor wie zij straks gaan werken.

De heer Dittrich (D66):

Denkt de heer De Wit dat die omslag te bereiken is door in de opleiding mensen te stimuleren, voor hun idealen te gaan tegen een karig uurtarief? Of komt er nog meer bij kijken om mensen te stimuleren om dat ontzettend belangrijke werk te doen?

De heer De Wit (SP):

Je kunt mensen niet dwingen om in de sociale advocatuur te gaan werken, maar het is wel belangrijk dat aan de hand van stages of voorbeelden duidelijk wordt gemaakt waar het in de sociale advocatuur om gaat, zodat mensen kunnen kiezen. De rechtswinkels die wij vroeger veel hadden, zijn bijna allemaal verdwenen. Daar deden de studenten belangrijke praktijkervaring op met de vraag naar rechtshulp van de gewone man. Dat dit bijna is verdwenen, hangt ook samen met de verschijnselen in onze samenleving. Het zal dus niet alleen het uurtarief zijn. Nogmaals, dat is een belangrijke voorwaarde, maar er moet veel meer geïnvesteerd worden in het belang van rechtshulp voor iedereen.

Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Halsema over uitlevering aan de Verenigde Staten. Ook ik ben van mening dat veel te gemakkelijk wordt uitgeleverd aan de Verenigde Staten. Ik vind dat de rechter dat diepgaander moet toetsen dan tot nu toe. De vragen van mevrouw Halsema onderschrijf ik van harte.

Ten slotte heb ik een vraag aan minister Nawijn. Wij hebben zijn brief gekregen over het arrest van het hof in Amsterdam. Heeft de minister dit arrest wel goed gelezen? Uit dat arrest blijkt immers dat de minister binnen 30 dagen na de betekening van het arrest moet overgaan tot herstel van de 24-uursprocedure. Hierover hoor ik graag het oordeel van de minister.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik heb twee vragen.

In het kader van het wetsvoorstel preventief fouilleren ben ik regelmatig in wijken geweest waar de SP veel aanhang heeft. Mij is hier opgevallen dat als je de gemiddelde SP-kiezer voor de keuze stelt tussen twee mensen in een cel zetten en ze laten lopen, dan maar gekozen wordt voor twee mensen in een cel. Hoe rijmt u dat met uw vlammend betoog in dit huis?

De heer De Wit (SP):

Ik heb onlangs een uitspraak van minister Modderman uit, ik meen, 1889 geciteerd.

De heer Van de Camp (CDA):

Dat was toch een vooraanstaand SP-lid?

De heer De Wit (SP):

Het ging toen over de doodstraf en hoe lang het ook geleden is, de woorden van minister Modderman vind ik nog steeds behartigenswaardig. De wetgever dient niet naar de waan van de dag te kijken, maar wijzer te zijn en afstand te nemen. Als ik op dit moment afstand neem van ideeën die, zoals u geconstateerd hebt, mogelijk bij SP-aanhangers leven, doe ik dat omdat ik het mijn taak als politicus acht om erop te wijzen dat je hier raakt aan waarden die essentieel zijn voor onze rechtsstaat.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik hoop dat dit ook in de communicatie met de kiezer duidelijk wordt gemaakt. Hoe dekt u uw plannen financieel? Ik heb een optelling gemaakt en u wilt ongeveer 500 mln euro extra uitgeven: u wilt meer cellen, meer politie, meer jeugdhulpverlening, meer rechtshulp en betere betaling van de sociale advocatuur. Ook verwijt u de coalitie de verkeerde bezuinigingen. Vlammende betogen als deze maken veel indruk, maar leveren geen euro's op.

De heer De Wit (SP):

Ik heb twee amendementen ingediend en voor beide heb ik precies de dekking aangegeven. Ik kan mij herinneren dat toen de heer Van de Camp ongeveer twee jaar geleden ook de vraag werd gesteld waar het geld vandaan moest komen, hij antwoordde dat dit hem een zorg was en dat, als de Kamer dit besliste, het kabinet het geld er maar bij moest zoeken. Deze redenering kan ik hem nu ook voorhouden en dat doe ik bij dezen dan ook. Als wij echter prioriteiten stellen en vinden dat er op dit terrein geld dient te worden uitgegeven aan maatregelen, moet het geld gehaald worden waar het ligt. Ik stel mij dan voor dat er binnen het totale kabinetsbeleid andere prioriteiten worden gelegd.

De heer Lazrak (SP):

Voorzitter. In Nederland is het mogelijk om in bijvoorbeeld de Indische buurt te leven en te sterven zonder ooit met iemand in contact te zijn geweest die Nederlands sprak. De Nederlandse samenleving heeft de ruimte gecreëerd om geen moeite te hoeven doen om Nederlands te leren. Het is mogelijk in een wijk te wonen, waar je de indruk krijgt in Marokko of Turkije te leven. Turks brood is bij de Turkse bakker te koop, Turkse speelfilms zijn te huur bij de Turkse videotheek, autorijden leer je bij een Turkse rijschool, je gaat naar de Turkse kapper, makelaar, bank en belastingadviseur en bij overlijden word je door de Turkse begrafenisondernemer begraven. Dit zijn niet mijn woorden, maar die van een Marokkaanse migrant die ruim 35 jaar in Nederland woont, in een interview in Het Parool van vorige zaterdag. Deze Marokkaanse migrant is gelukkig niet de enige allochtoon met bedenkingen bij de multiculturele samenleving, zoals wij die met ons allen hebben vormgegeven. Wij dachten met ons allen dat het niet nodig was om de taal van het land te leren. Ik bedoel met "ons allen" de migranten die naar Nederland zijn gekomen en de ontvangende samenleving.

De migranten mochten integreren met behoud van eigen identiteit, wat dat ook moge betekenen. Mooi zo, dachten wij toen, en dat hebben wij dan ook gedaan. Zo zijn er wijken ontstaan waar je de indruk kunt krijgen dat je niet in Nederland bent.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wie bedoelt u nu met "wij"?

De heer Lazrak (SP):

Ik heb het over de samenleving: de allochtonen die hier naartoe zijn gekomen, en de ontvangende samenleving.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De samenleving kent toch veel conflict en meningsverschil over vragen als: hebben wij al dan niet een multiculturele samenleving en op welke wijze willen wij integreren? Wat mij opvalt in uw betoog tot dusver is, dat het zo a-politiek is. Ik herinner mij hoe CDA en VVD in de jaren tachtig tegenhielden dat gastarbeiders hier integreerden, waarbij ze bleven benadrukken dat mensen terug moesten.

De heer Lazrak (SP):

Dat klopt. Ik houd nu inderdaad een a-politiek verhaal – ik ben blij dat u dat zegt – maar zo liggen wel de feiten. De mensen zijn hier naartoe gekomen en men dacht dat ze weer terug zouden gaan, dus er werd gezegd dat ze maar ergens moesten gaan wonen totdat ze terug zouden gaan naar hun eigen land. Zo ging dat vroeger. Nu, 40 jaar later, komen wij tot de conclusie dat dit geen ideale situatie is. Dat er een eind moet komen aan deze ongewenste situatie, wordt nu eindelijk – en gelukkig – ook door veel allochtonen onderstreept en hardop gezegd. Wat wil de regering nu doen om de integratie te bevorderen? De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft veel beloofd aan de Kamer. Hij heeft veel proefballonnen opgelaten en vervolgens weer neergehaald. Inmiddels hebben wij het regeerakkoord, het Strategisch akkoord, de algemene beschouwingen en het kennismakingsgesprek met de nieuwe bewindslieden achter de rug. Toch resten ons nog steeds meer vragen dan antwoorden. Bij ieder overleg werd voor het verkrijgen van antwoorden doorverwezen naar een volgend overleg.

De uitleg over het te voeren beleid is tot op heden uitgebleven, maar wat schetst mijn verbazing? Het kabinet-Balkenende is nog geen dag gevallen of minister Nawijn haalt de kranten en media met uitspraken, uitleg en plannetjes.

Inmiddels is een ding duidelijk geworden: budgetten en ambtenaren verhuizen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar het ministerie van Justitie. Voor de rest is op enkele restrictieve maatregelen na helemaal niets veranderd in het toelatingsbeleid. Alles wordt ingezet op het snijden in gezinsvorming. Hiermee wordt een kleine groep mensen het recht ontnomen een gezin te stichten tussen hun 18de en 22ste jaar.

Nog steeds gaat er een groot bedrag naar het integratiebeleid, maar tegelijkertijd is er nog steeds geen inzicht verkregen in de te behalen resultaten. Tijdens het debat over het vreemdelingen- en integratiebeleid op 5 september heeft de minister toegezegd dat de landelijke subsidies tegen het licht zullen worden gehouden. Mijn vraag is kort en simpel: hoe staat het daarmee? Welke aanpassingen mogen wij op de begroting van deze minister verwachten? Weet de minister hoe groot dit bedrag is en waar het binnen zijn begroting is te vinden?

De heer Dittrich (D66):

De heer Lazrak begon zijn betoog met de opmerking dat je in sommige wijken van de wieg tot aan het graf kunt leven zonder dat je autochtone Nederlanders tegenkomt. Ik heb hem laten uitpraten, maar ik wil hem nu vragen of dit zal uitmonden in een voorstel van de SP voor de introductie van een verplicht spreidingsbeleid. Zo ja, hoe zou dit er dan moeten uitzien? Hij wijst erop dat de regering nog heel veel vragen niet heeft beantwoord, maar hoe beantwoordt hij zelf dit probleem?

De heer Lazrak (SP):

Misschien wil de heer Dittrich even wachten, want ik kom straks op het spreidingsbeleid. Het woord verplicht zal ik echter niet gebruiken en ik zal ook geen motie in die richting indienen. Ik zal ook uitleggen waarom.

De heer Dittrich (D66):

Hoe keer je dan die ontwikkeling die u terecht signaleert, namelijk dat in sommige wijken heel veel allochtonen wonen en dat er steeds meer autochtonen uit die wijken wegtrekken? Als u die spreiding niet op de een of andere manier wilt verplichten, hoe denkt u dan die tendens te kunnen keren?

De heer Lazrak (SP):

Deze vraag stel ik samen met u aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Hij is een vakminister.

De heer Dittrich (D66):

Hiertegen maak ik toch echt bezwaar. U verwijt de regering dat er zoveel vragen onbeantwoord zijn. Dit is een kernpunt uit uw betoog. Dan vraag ik u hoe de SP dit wil organiseren en dan verwijst u voor het antwoord naar de vakminister. Dit vind ik toch wel erg mager.

De heer Lazrak (SP):

Ik wil dit eerst aan de minister vragen, want misschien heeft hij wel een oplossing voor deze problematiek. Wij zijn in ieder geval voor spreiding, maar niet verplicht. De mensen zijn immers niet vrijwillig in die wijken gaan wonen. De woningbouwvereniging, de politiek en de bestuurders dachten dat zij na een aantal jaren terug zouden gaan naar ons land. Dus, was de conclusie, laat ze maar in die wijk zitten. Dit was geen vrijwillige keuze.

De heer Dittrich (D66):

Mag ik concluderen dat u geen oplossing hebt voor dit probleem en dat u het voorlegt aan de minister?

De heer Lazrak (SP):

Nee, dat mag u niet, want ik zal wel een oplossing aandragen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Lazrak gaf een opsomming: een Turk kan naar de Turkse bakker, de Turkse verzekeringsagent, de Turkse begrafenisonderneming. Heeft de SP daartegen bezwaar? Staat de SP hier assimilatie voor? Ik zie eerlijk gezegd niet zo de problemen van de Turkse bakker. Volgens mij liggen daar ook niet de maatschappelijke problemen.

De heer Lazrak (SP):

Wij wonen in Nederland. De SP wil de integratie van allochtonen in Nederland bevorderen. Wij vinden dergelijke situaties onwenselijk. Wij vallen elkaar aan over de vraag waarom de integratie van geen kant loopt. Dat is mede daardoor.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dus de integratie verloopt minder goed doordat Turken naar een Turkse bakker gaan? Dat vindt u ontoelaatbaar, daar wilt u iets aan doen? U moet mij uitleggen wat dan het verschil is met assimilatiepolitiek.

De heer Lazrak (SP):

Het zijn niet mijn woorden dat Turken naar een Turkse bakker gaan en Marokkanen naar een Marokkaanse en dat de integratie daardoor slecht verloopt; dat komt uit een interview met een Marokkaanse migrant. Ik ken andere redenen voor het mislukken van de integratie.

Mevrouw Sterk (CDA):

U bent blijkbaar niet voor een verplichte spreiding. U vindt dat de regering met oplossingen moet komen, maar zegt dat de SP ook ideeën heeft. Graag zou ik die ideeën horen.

De heer Lazrak (SP):

Het stimuleren van vrijwillige verhuizing en het openstellen van de bestaande zwarte wijken die op een bepaald moment op slot zitten voor allochtonen, ongeacht hun afkomst. Het is geen toeval dat de allochtoon als hij zich meldt bij een woningbouwvereniging en een woning krijgt toegewezen, ergens in een concentratiewijk terechtkomt. Als een Turk om een woning vraagt, krijgt hij een woning in een Turkse wijk. Daar moet hij dan hoogstens een jaar op wachten. Als hij echter uit overtuiging naar een blanke wijk wil, tussen de autochtonen, dan moet hij minstens zes jaar wachten. Die mogelijkheid is er dus niet en moet gecreëerd worden.

De SP-fractie is nog steeds bezorgd over de toenemende scheiding in de samenleving langs etnische lijnen. Na kennisneming van de maatregelen die de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wil nemen om de integratie een impuls te geven, blijf ik bezorgd. De plannen van het kabinet zijn op dit onderdeel oude wijn in nieuwe zakken. Het aantal oudkomers dat behoefte heeft aan taallessen wordt door het SCP geschat op een half miljoen mensen. De minister zei zelf dat hiervoor geen geld is. Is dat juist en hoe wil hij dit oplossen?

Het probleem van gescheiden onderwijs, de zwarte en witte scholen, bestaat voor de minister niet, terwijl daarmee de basis wordt gelegd voor het ontstaan van een gescheiden samenleving. Kan de minister zijn visie geven op de toename van zwarte en witte scholen in Nederland? Is de minister het met me eens dat zwarte scholen de integratie belemmeren?

Naast taallessen voor oudkomers en gemengd onderwijs is gemengd wonen de derde weg waarlangs de integratie kan worden bevorderd. Ook hieraan doet de minister niets. Ik realiseer me dat dit primair de taak en verantwoordelijkheid voor de minister van VROM is, maar ik ben toch benieuwd naar de mening van deze minister.

De plannen van de minister om de taal- en inburgeringscursussen voor nieuwkomers in Nederland te verbeteren, zijn ondoordacht en onuitvoerbaar. Het overhevelen van taal- en inburgeringscursussen naar de landen waar de meeste migranten naar Nederland vandaan komen in het kader van gezinsvorming of gezinshereniging, is volgens de SP-fractie het middel om hun latere integratie soepel te laten verlopen. Volgens de minister stuit dat op diverse lastige uitvoeringsaspecten. Heeft hij deze mogelijkheid serieus onderzocht? Ligt aan zijn uitspraak een onderzoek ten grondslag?

Ik wil twee punten aan de orde stellen waaraan de minister geheel is voorbijgegaan, maar die onontbeerlijk zijn voor het bevorderen van de integratie.

Het eerste punt is dat hij niets heeft ondernomen om de negatieve invloeden van radicale religieuze stromingen tegen te gaan. Die zijn er bijvoorbeeld in islamitische scholen, sommige religieuze organisaties en bepaalde moskeeën. Volgens het onlangs gepubliceerde rapport van de onderwijsinspectie valt het allemaal wel mee en hoeven wij ons geen zorgen te maken. Ik maak mij wel degelijk zorgen, zeker over een bepaalde islamitische school in Amsterdam, waar jongens en meisjes gescheiden van elkaar les volgen en waar de mannen en de vrouwen elkaar geen hand Lazrakmogen geven. Dit lijkt een beetje op de Taliban in Amsterdam!

Het tweede punt gaat over de imams die reeds in Nederland verblijven. De SP-fractie heeft op dat punt een motie ingediend, die door de Kamer is aangenomen. In die motie staat dat de imams die in Nederland verblijven op korte termijn moeten worden verplicht, een inburgeringscursus te volgen. Alles wat wij tot nu toe op dit punt hebben kunnen terugvinden, is deelname op basis van vrijwilligheid. De motie is dus niet of nog niet in staand beleid omgezet. Hoe zit dat?

De heer Blok (VVD):

Ik kom even terug op het inburgeren in eigen land. Ik heb over de praktische bezwaren van dit idee gelezen, maar daarnaast vraag ik mij af hoe de heer Lazrak denkt om te gaan met de ongelijkheid die wordt gecreëerd tussen mensen uit verschillende landen. In Marokko of Turkije is wellicht voldoende volume te bereiken voor het organiseren van inburgeringscursussen. Stel evenwel dat een Nederlander een echtgenote vindt in Argentinië, om maar eens wat te noemen. Creëren wij dan niet een volkomen ongelijke situatie?

De heer Lazrak (SP):

Het uitgangspunt en het criterium moet wat mijn fractie betreft het aantal zijn. Gaat het om één persoon in Argentinië, om tien gevallen per jaar die hier naartoe komen? Of gaat het om mensen van wie wij met zijn allen vaststellen dat zij nadien, in Nederland, moeite hebben met hun integratie? Wij maken dus wel degelijk onderscheid naar aantallen. Wij kunnen in ieder geval in een van deze twee landen met een experiment beginnen.

De heer Blok (VVD):

Ik neem aan dat de SP-fractie in dit soort gevallen het gelijkheidsbeginsel onderschrijft.

De heer Lazrak (SP):

In het licht van hetgeen wij willen bereiken, is dit voor mij acceptabel. Ook de VVD schendt het gelijkheidsbeginsel door te zeggen dat iemand die 20 jaar oud is zijn partner niet naar Nederland kan halen en iemand van 23 wel.

De heer Dittrich (D66):

De heer Lazrak beschreef de situatie op een Amsterdamse school, waar de mannen en de vrouwen elkaar geen hand mogen geven. De heer Lazrak maakt zich daar zorgen over. Welnu, hetzelfde geldt voor de D66-fractie. Wat wil de SP-fractie doen om dit soort situaties te veranderen? Wat zijn haar voorstellen hiertoe?

De heer Lazrak (SP):

Allereerst hebben wij een directe oplossing. Er moet een onderzoek worden ingesteld naar de gang van zaken op die ene school waarvan de onderwijsinspectie zegt dat het er niet goed gaat. Dat is een directe oplossing. De vraag is of de heer Dittrich zo'n onderzoek wil ondersteunen.

De heer Dittrich (D66):

Wat is nu de oplossing, als je een onderzoek instelt naar een school waarvan wij weten dat mannen vrouwen geen hand mogen geven? Als reden geeft men dan dat het geloof dat ingeeft; tot die conclusie zullen wij komen na een onderzoek. De heer Lazrak maakt zich zorgen, net als wij. Wat wil de SP-fractie echter doen om dit soort zaken te voorkomen?

De heer Lazrak (SP):

Allereerst moeten wij het erover eens worden dat dit soort scholen de integratie belemmert door twee gescheiden werelden te creëren: mannen en vrouwen apart. De vraag is: welke invloed heeft dit systeem van onderwijs op de integratie?

De heer Dittrich (D66):

De heer Lazrak stelt mij nu een vraag. Wil hij echter eerst antwoord geven op mijn vraag: wat doet de SP-fractie om te voorkomen dat in zo'n school mannen vrouwen geen hand mogen geven?

De heer Lazrak (SP):

Wat ons betreft, moet dat direct worden onderzocht en worden vastgesteld wat zich daar afspeelt. Waar komen de invloeden vandaan? Verder zijn wij – ik hoop dat de heer Dittrich dat wil ondersteunen – tegen bijzonder onderwijs op islamitische grondslag.

De voorzitter:

De heer Dittrich krijgt niet meer het woord. Hij heeft zijn vraag gesteld en daarop een reactie gekregen. Mevrouw Halsema mag nog een vraag stellen over dit onderwerp.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De oplossingen van de SP blijven voor mij erg onduidelijk. De SP afficheert zich al maanden als de enige partij die al vanaf midden jaren tachtig de integratie echt wil aanpakken. Volgens mij onderscheidt de SP zich alleen van andere partijen op het punt van de gedwongen spreiding; dát wil de SP al vanaf midden jaren tachtig. Nu zegt de heer Lazrak echter: nee, dat willen wij helemaal niet. Ik heb hem echter ook geen enkel ander voorstel horen doen dat al kabinetsbeleid is, behalve een onuitvoerbaar voorstel over inburgering in landen van herkomst. De heer Blok gaf terecht aan dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Wat wil de SP nu eigenlijk?

De heer Lazrak (SP):

Ik heb het niet gehad over gedwongen spreiding. Als mevrouw Halsema het leuk vindt om dat onderwerp naar voren te brengen, mag zij haar gang gaan. Ik heb het nu echter niet daarover, maar over het openstellen van zwarte en witte wijken, ook voor allochtonen. Dat is wat de SP voor ogen heeft en niet het gedwongen spreiden van mensen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Lazrak zal alleen maar medestanders vinden als hij pleit voor het openstellen van wijken.

De heer Lazrak (SP):

Prima.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Overigens zijn de wijken niet "gesloten". Ik heb zo nu en dan wel wat moeite met de demagogie van de heer Lazrak, ook als hij spreekt over "de Taliban in Amsterdam"; in dat verband wil ik graag voorbeelden van hem horen. Laat de SP haar pretenties echter eens waarmaken. De SP zegt steeds de enige partij te zijn die werkelijk integratie bevordert. Laat de heer Lazrak mij dan eens oplossingen geven die de SP voorstaat.

De heer Lazrak (SP):

Heel concreet: net heb ik de heer Dittrich gezegd dat wij geen onderwijs op islamitische grondslag willen. Dat is niet omdat ik iets zou hebben tegen de religie of wat dan ook. Wij pleiten daarvoor in het licht van de invloed die allerlei organisaties zo verwerven, waardoor deze de integratie tegengaan.

Voorzitter. Tot slot kom ik terug op een door de minister gedane toezegging inzake de invoering van een niet-afhankelijke verblijfsvergunning voor vrouwen. Hij heeft gezegd sympathie te voelen voor de gedachte, mishandelde en onderdrukte vrouwen niet het land uit te laten gaan. In september heeft hij toegezegd op dit punt met nadere voostellen te komen. Wat wil de minister nog meer doen om de positie van moslimvrouwen in Nederland te verbeteren? Gaarne krijg ik meer duidelijkheid op dit punt.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb nog één laatste vraag. Hoe verhoudt de stellingname van de SP dat bijzonder onderwijs op islamitische grondslag moet worden verboden, zich tot de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs in Nederland?

De heer Lazrak (SP):

De heer Dittrich heeft zelf een motie ingediend waarin hij de regering vraagt, met wetgeving te komen om die terreinen van elkaar af te bakenen. De minister heeft toegezegd met een notitie te komen. Tot nu toe is dat echter niet gebeurd.

De heer Dittrich (D66):

Maar geeft u nu eens antwoord op mijn vraag!

De heer Lazrak (SP):

Op dit moment is er een grijs gebied tussen allerlei vrijheden; die moeten afgebakend worden. Met de huidige wetgeving, zoals deze er nu is, komen wij daar niet mee.

De voorzitter:

Ik stel mevrouw Adelmund in de gelegenheid een laatste vraag in dezen aan de heer Lazrak te stellen.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Het betreft de eerste vraag die ik aan de heer Lazrak stel en wel omdat het opzienbarend is wat hij zegt. Hij zegt dat hij niet meer voor gedwongen spreiding is. Dat is nieuws...

De heer Lazrak (SP):

Wij zijn het nooit geweest.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Ik heb debatten gevoerd, ook in een andere hoedanigheid dan als Kamerlid, waarin dit voortdurend aan de orde was. Laat het echter duidelijk zijn dat ik gelukkig ben met uw standpunt. Ik onderschrijf het laten ontstaan van differentiaties in de wijk. Ik onderschrijf alle punten die u daarin noemt, maar ik kom nooit met u mee op dat ene punt van gedwongen spreiding, want dat verhoudt zich niet tot de manier waarop wij Nederland inrichten. Dat heeft u echter heel duidelijk gezegd.

De heer Lazrak (SP):

Het is niet aan de orde; ik heb het er niet over.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Het staat nu in de Handelingen dat u niet voor gedwongen spreiding bent.

Het tweede punt wil ik daar meteen aan koppelen. U zegt dat u voor vrijheid van onderwijs bent, want u bent voor de Grondwet, waar of niet? U heeft daar ooit een eed of belofte over afgelegd.

De heer Lazrak (SP):

Zeker.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Maar daar staat geen sterretje bij in de Grondwet. Er staat niet bij dat daar waar het niet-westerse godsdiensten betreft, de vrijheid niet geldt. Bent u zich dat bewust?

De heer Lazrak (SP):

Ik ben mij ervan bewust en daar kom ik niet aan. Wij wonen hier in Nederland en ik heb inderdaad de eed afgelegd om de Grondwet te respecteren; iedereen moet dit doen die hier ook woont. De demagogie dat ik tegen de Grondwet zou zijn, is hier niet aan de orde.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Nee, ik wil heel graag weten wat u vindt. Ik stel mijn vragen niet om gelijk te krijgen, maar om te horen wat u vindt. U zegt dat u het eens bent met de Grondwet – u heeft daar de eed of belofte op afgelegd – en dat u derhalve voor vrijheid van godsdienst bent, voor vrijheid van onderwijs, voor vrijheid van organisatie, voor de scheiding van kerk en Staat, voor gelijkheid van man en vrouw en zo kan ik nog wel even doorgaan. Maar dan zegt u toch, ten aanzien van het onderwijs, dat het bij het islamitisch onderwijs eigenlijk maar niet zou moeten. En dat komt omdat er één school in Amsterdam is waarvan de inspectie heeft gezegd dat er dingen gebeuren die niet door de beugel kunnen. Dat moet direct worden aangepakt, dat ben ik met u eens. Maar hoe kan het zijn dat u door dat ene voorbeeld dat de inspectie u geeft, zegt dat al die scholen moeten sluiten? Dit, terwijl er ook rapporten liggen die aangeven dat juist door die vorm van onderwijs het soms zo is dat ouders meer betrokken zijn bij de school en de kinderen betere Cito-toetsresultaten halen?

De heer Lazrak (SP):

Mij gaat het om het volgende. Geloof is het recht van iedereen. Daaraan leg ik niets in de weg. Dat is één.

Ik heb er voorts niets op tegen als iemand het geloof wil gebruiken als een politiek instrument om iets te bereiken; hij mag een politieke partij oprichten. Maar als er een beroep wordt gedaan op subsidiegelden van de gemeenschap, van de overheid, om een school te stichten, dan kan ik er niet in meegaan dat, onder het mom van vrijheid van religie, politiek getinte boodschappen worden overgebracht die nauw verbonden zijn met het geloof en waarbij iemand ook nog eens pretendeert het monopolie te hebben.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Dat ben ik helemaal met u eens. Maar waarom bakent u dat af naar islamitisch onderwijs? Wat u zegt, geldt toch voor al het onderwijs?

De heer Lazrak (SP):

Dat ben ik met u eens. Alleen, ik weet inmiddels hoe de politieke verhoudingen zijn in Nederland. Als u dat wilt verbeteren, zou ik graag samen met u eraan werken om al het bijzondere onderwijs in Nederland open te stellen voor iedereen. Zo makkelijk is het echter niet. Mij gaat het om die mensen daar, die voor u, voor de media en anderen, aanleiding zijn om op dat moment te zeggen: die allochtonen integreren van geen kant. Als u daar iets aan wilt doen, dan kan dat door duidelijke voorwaarden te stellen aan het onderwijs, ook aan het islamitisch onderwijs. Dat kan door de religieuze lessen open te stellen, door inzicht te verwerven in wat daar wordt gezegd. Het gaat niet aan om te zeggen: je verbiedt mensen de vrijheid om hun religie te beleven. Dat is niet zo.

De heer Luchtenveld (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Minister Donner was als informateur nauw betrokken bij de totstandkoming van het Strategisch akkoord. Hij is erin geslaagd veel VVD-wensen tot centraal uitgangspunt van de toekomstige criminaliteitsbestrijding aan te merken. De aanpak van veelplegers komt nauw overeen met de aanpak uit de VVD-nota "De herhaling doorbroken". Voor dit inzicht moet de minister worden geprezen. Helaas is de minister na zijn honderd dagen nu al gezakt op het traditionele CDA-punt van gedogen. Geen minister of functionaris onder zijn verantwoordelijkheid wist in zo korte tijd zoveel criminele gedragingen aan te merken als feiten die in ieder geval de facto voortaan door de vingers worden gezien: voor inbraken en fietsendiefstallen wordt men niet meer vervolgd, zeker niet als er geen sporen zijn. Bolletjesslikkers worden gestraft met een gratis retourtje Antillen.

Waar minister Donner kiest voor gedogen, kiest de VVD voor aanpakken, dus: meer gevangenen op één cel, investeren in capaciteit, vaker een alleensprekende rechter et cetera. Wij hebben een amendement ingediend om juist aan de wensen op dit punt tegemoet te komen. De kosten van het amendement worden gedekt door minder geld uit te trekken voor asielzoekers. Op die manier kunnen wij een aantal dingen doen. Voor 2003 hebben wij daarmee 11 mln vrijgemaakt voor versterking van de strafkamers, zowel voor de zittende als de staande magistratuur. Het bedrag loopt op tot 13 mln structureel vanaf 2004. Wij vinden dat de strafrechtelijke opvang verslaafden, die wij tijdens het werkbezoek aan Rotterdam hebben zien functioneren, in alle grote steden moet komen, dus ook in Den Haag. Wij menen dat voor deze opvang 13 mln structureel moet worden vrijgemaakt. Ten slotte menen wij dat 13 mln extra moet worden vrijgemaakt voor bestraffing van de jeugdige veelplegers.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Hoe serieus acht u deze aanpak? U komt namelijk met een zeer dunne financiële onderbouwing. U zult het toch met mij eens zijn dat het asielbudget al zodanig is uitgekleed dat daar geen grammetje meer af kan. Stel dat uw amendement wordt aangenomen en dat volgend jaar het aantal asielzoekers weer stijgt. Dan is er weer meer geld nodig. Zou dat betekenen dat dan de strafrechtelijke opvang verslaafden en de andere prioriteiten die u stelt opeens niet meer belangrijk zijn?

De heer Luchtenveld (VVD):

U weet dat de inzet van het kabinet en de VVD-fractie erop is gericht de instroom van asielzoekers verder te beperken. U weet ook dat een- en andermaal is gebleken dat de cijfers van de instroom van asielzoekers, ook al vanwege de maatregelen die door het vorige kabinet zijn genomen met de nieuwe Vreemdelingenwet, dalen. Dat is ook bij het begrotingsonderzoek gebleken. Daarom kunnen wij deze verlaging verantwoord toepassen. Tijdens het begrotingsonderzoek is gebleken dat het aantal asielzoekers met 3000 is gedaald. Dat betekent dat er minder opvang hoeft te zijn. Daardoor hebben wij die 39 mln structureel kunnen vrijmaken.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Maar u moet mensen niet blij maken met een dooie mus. U pleegt nu dubbelspel. U probeert hier politiek te maken met asielbeleid door te zeggen dat van het budget daarvoor nog meer af kan. Ik zeg u: dat kan niet. Er is altijd de mogelijkheid dat vanwege een conflict elders in de wereld het aantal asielzoekers dat naar Nederland komt plotseling stijgt. Er is dus altijd sprake van een gissing. Als u de onderwerpen die u zelf als prioriteiten voor de aanpak opsomt, werkelijk serieus neemt, zorgt u voor een deugdelijke dekking. U weet ook dat u met dit dubbelspel twee keer verliest.

De heer Luchtenveld (VVD):

Onze dekking is deugdelijk. Dat bleek uit de tweede nota van wijziging. Daarin wordt deze dekking eveneens aangegeven. Wij hadden ons amendement overigens maandag al ingediend, dus die dekking al eerder aangegeven. De nota van wijziging kwam later. In ieder geval menen wij dat deze dekking deugdelijk is. Wij vinden ons daarin gesterkt door het feit dat de minister kennelijk ook naar dezelfde post heeft gekeken. Wat dat betreft menen wij dat ons amendement volledig kan blijven gelden en geloofwaardig is.

De heer Dittrich (D66):

Uit de toelichting op het amendement begrijp ik dat u met het geld dat wordt vrijgespeeld, de strafrechtsketen wilt versterken. Zou het dan niet veel beter zijn om het voorstel in te trekken om illegaliteit strafbaar te stellen? Daarvoor hebt u honderden, zo niet duizenden cellen nodig. Als u dat voorstel intrekt, kunt u met het overblijvende geld een heleboel dingen voor de strafrechtsketen doen die echt helpen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Wij spreken nu over de begroting voor 2003. Wij spreken niet over een wetsvoorstel om illegaliteit strafbaar te stellen. Hoe daarmee precies moet worden omgegaan en tot welke extra capaciteit dat zou moeten leiden, hoort thuis in de behandeling van het wetsvoorstel.

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer Luchtenveld, regeren is toch vooruitzien? Als je met zo'n majeure beleidswijziging komt, moet je de kosten toch alvast inboeken?

De heer Luchtenveld (VVD):

Dat hangt er helemaal vanaf hoe je met die illegaliteit omgaat en waar je je op richt. Het strafbaar stellen van illegaliteit is ook bedoeld om mensen die illegale arbeid of illegale woningen aanbieden, harder te kunnen aanpakken.

De heer Dittrich (D66):

Dat is al strafbaar.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik zei: harder aanpakken. Gedacht moet worden aan extra strafverzwaringsgronden etc. Dat hele vraagstuk hoort thuis bij het nog in te dienen wetsvoorstel.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Stel dat illegaal verblijf strafbaar wordt gesteld. Waaraan moet de politie in haar activiteiten voorrang geven: het bevorderen van de veiligheid of het oppakken van illegalen?

De heer Luchtenveld (VVD):

Veiligheid is topprioriteit en gaat boven het oppakken van mensen wier enige overtreding is dat zij hier illegaal zijn. Helaas zien wij echter vaak dat mensen die in de illegaliteit verblijven, zich ook in het criminele veld begeven. Dan ontstaat een combinatie van factoren. Door het strafbaar stellen van illegaal verblijf, kunnen hogere straffen worden opgelegd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Op het punt van criminele illegalen hebben wij in de Kamer natuurlijk al een traject afgelegd. Er zijn duidelijke uitspraken over gedaan. Daar ligt het probleem ook niet. Ik begrijp de heer Luchtenveld zo, dat hij het met mij eens is dat voorrang moet worden gegeven aan het veiligheidsbeleid. Hij heeft begrip voor de afweging die de politie zal maken om niet hoog in te zetten op het oppakken van illegalen die als enige strafbaar feit hebben dat zij in Nederland zijn. Is strafbaarstelling van illegaal verblijf dan niet een symbolisch gebaar?

De heer Luchtenveld (VVD):

Wij denken dat het wel degelijk kan helpen, met name om illegale verhuur aan te pakken, met name om het aanbieden van illegale arbeid aan te pakken. Er kan eventueel tot strafverhoging worden overgegaan. Daarnaast moet dit in het kader van een wetsvoorstel worden bediscussieerd. In ons amendement hebben wij juist extra geld voor veiligheid en versterking van de keten willen inzetten.

Laatst vroeg iemand mij hoe je moet omgaan met iemand die onderweg naar huis wordt aangehouden voor een snelheidsovertreding. De afwikkeling van zoiets duurt even. Als hij thuiskomt blijkt er ingebroken te zijn. De overheid moet dan een ander antwoord hebben dan: dan had u maar sneller moeten rijden. Nee, ook woninginbraak moet serieus worden genomen. Er moet wel degelijk de volle aandacht van de politie voor kunnen zijn, zelfs als er geen direct aanwijsbare sporen zijn.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Suggereert de heer Luchtenveld nu dat de politie hardrijders vooral niet moet hinderen, opdat zij snel thuis kunnen zijn en een mogelijke inbraak kunnen voorkomen?

De heer Luchtenveld (VVD):

Nee, ik zei juist dat dat niet het goede antwoord zou zijn. Wij moeten ervoor zorgen dat snelheidsovertredingen worden vervolgd en dat wij aandacht kunnen besteden aan inbraken. Het signaal dat door de heer De Wijkerslooth is afgegeven dat er maar niet tot vervolging van inbraak moet worden overgegaan als er geen sporen zijn, spreekt ons volstrekt niet aan.

De fundamentele waarden in het strafrecht vinden wij belangrijk. Liberalen hechten van oudsher aan deze waarden. Zij realiseren zich dat dwangmiddelen uit het strafrecht ook kunnen worden ingezet tegen een onschuldige verdachte. Waar de overheid gelegitimeerd gewelds- en dwangmiddelen mag gebruiken tegen de burgers, is een stevige rechtsbescherming op haar plaats. Maar wat niet geaccepteerd kan worden, is dat die rechtsbescherming zodanig doorschiet dat de bestrijding van criminaliteit onevenredig wordt bemoeilijkt. Het Strategisch akkoord erkent dat dat voor de privacybescherming het geval is. De invoering van een identificatieplicht is aanstaande, doch belangrijker is de onderlinge communicatie binnen en tussen veiligheidspartners. Op dit moment weet de jeugdreclassering niet dat de crimineel die zij onder controle heeft, allang weer is opgepakt door de politie. Privacybelemmeringen moeten worden weggenomen om een echte ketenaanpak te realiseren.

Wat eveneens niet geaccepteerd kan worden, is dat de rol van het slachtoffer achtergesteld blijft, een slachtoffer dat zichzelf teweer stelt tegen de dader. Ondanks de bepalingen rond noodweer en noodweerexces loopt de winkelier die optreedt tegen een dief de kans, zelf te worden vervolgd. Ook hier is nieuw evenwicht op zijn plaats. Bij de algemene politieke beschouwingen heeft de heer Zalm dit punt al aangekaart. Ook bij deze begroting wil ik er nog iets over zeggen. Het duurt ongeveer 15 à 20 minuten voordat de politie na een melding via 112 bij een incident ter plekke kan zijn. Dat is helaas een lange tijd. Die tijd nog verder terugdringen, is zeer kostbaar, waarvoor de middelen niet beschikbaar zijn. Op het platteland zal dat vaak nog langer duren. Het moet duidelijker worden, wat in die 15 à 20 minuten van burgers wordt verwacht, en welke rechten zij hebben. Dat geldt niet alleen als die burgers omstander zijn als iemand anders wordt afgetuigd, maar het geldt ook als die burgers zelf in hun vrijheid worden bedreigd, of fysiek worden bedreigd door degenen, die hun huis of winkel zijn binnengedrongen. Wat mag wel en wat mag niet. Proportionaliteit is heel begrijpelijk, maar het gaat erom dat er voor de burger meer zicht komt op wat wel en niet mag. Wij vragen op dat punt om een voorlichtingscampagne. Zoals er een folder is, wat te doen als je toeschouwer bent bij zinloos geweld, zo zou het ook duidelijk moeten zijn, wat je in de eerste 15 à 20 minuten als richtsnoer moet hanteren, uiteraard met een toetsing achteraf, op het gebied van het van het lijf houden en het verdedigen van eigen have en goed.

De heer Dittrich (D66):

Zo'n voorlichtingscampagne is toch niet hetzelfde als een soort kookboek, waarmee duidelijk is wat, als je er zoveel gram van dit en zoveel gram van dat erin doet, er exact uitkomt? Er is toch nooit van tevoren heel helder aan te geven wat je mag doen, omdat de omstandigheden per geval zo kunnen verschillen?

De heer Luchtenveld (VVD):

Wat niet goed is, is dat we alleen maar het adagium "de burger wordt geacht de wet te kennen" hanteren. Er is over begrippen als noodweer en noodweerexces erg veel jurisprudentie, en je mag van de burger die omstander is of van de winkelier niet verwachten dat hij de juridische nuances daar precies uit kan halen. Wat wij vragen, is om in begrijpelijk Nederlands duidelijk te maken, wat er op hoofdlijnen nu wel en niet mogelijk is. Natuurlijk kun je daarmee niet alle gevallen dekken, maar net zo goed er een poging is gedaan om een richtsnoer te geven voor wat te doen bij zinloos geweld – wellicht behoeft die folder nuancering – en bij rampen, net zo goed denken wij dat er ook mogelijkheden zijn voor een bredere voorlichting over wat te doen als iemand wordt geconfronteerd met een inbreker of iemand die zich anderszins schuldig maakt aan strafbare feiten. Wij denken dat het mogelijk is, daarin toch lijnen aan te geven.

De positie van het slachtoffer verdient verdere versterking. Dat kan overigens niet alleen door die folder, maar ook door de kans op een reële schadevergoeding te vergroten. Hoewel daders steeds vaker worden beoordeeld tot het betalen van een schadevergoeding – wij vinden dat een goede ontwikkeling – blijkt in de praktijk dat het toch zeer moeilijk is het geld ook daadwerkelijk te incasseren. Van een kale kip valt immers niets te plukken! Versterking van het Waarborgfonds geeft meer zekerheid voor slachtoffers. In de begroting zijn de opbrengsten uit boetes en transacties niet geïndexeerd. Daarom hebben wij ruimte gevonden om uiteindelijk oplopend tot 15 mln euro structureel extra baten te doen ten behoeve van het fonds. Wat ons betreft, kan het fonds geweldsmisdrijven daarmee extra worden gevoed, maar wij vragen ook aandacht voor de bureaucratie. Het is bijna een heel boekje dat moet worden ingevuld om in aanmerking te komen voor een uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven. Wij denken dat daar nog veel bureaucratie kan worden weggesneden.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Waar heeft u die ruimte in de begroting gevonden?

De heer Luchtenveld (VVD):

Wat de raming betreft hebben wij geconstateerd dat de indexering met 3% vanaf 2004 niet is opgenomen. Dat is dus een ramingbijstelling. Wij moeten begrotingstechnisch echter amenderen voor het jaar 2003. Voor dat jaar hebben wij de post opvang asiel gevonden. In latere jaren gaat het om een ramingsbijstelling zonder beleidswijziging.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Daarmee geeft u het geld uit het asielbudget vandaag voor de vierde keer weg. Is dat geen lege portemonnee trekken? Sterker nog, maakt u zich hiermee niet een beetje belachelijk?

De heer Luchtenveld (VVD):

Wij geven dat geld niet voor de vierde keer weg. Oorspronkelijk hadden wij 39 mln euro structureel gevonden. Via de amendementen op de stukken nrs. 23 en 24 hebben wij het omgezet in 37 mln euro en 2 mln euro. Daarom hebben wij in het eerste jaar voor de rechterlijke macht maar 11 mln euro opgenomen. Financieel klopt het precies. Dat mag u van een partij als de VVD met een degelijke financiële achtergrond ook verwachten.

Ik kom op het bestuurlijk optreden. Het zal altijd aan capaciteit ontbreken om alles strafrechtelijk te kunnen afdoen. Daarom zien wij de bestuurlijke handhaving van kleine overtredingen als een uitstekende aanvulling op het bestaande instrumentarium. Wij zijn voor meer bestuurlijke boetes en meer bevoegdheden voor burgemeesters in overlastgebieden. Is het niet zinvol burgemeesters meer te informeren als ex-delinquenten uit de gevangenis komen? Zeker bij vervroegde invrijheidstelling is opvang vaak amper geregeld en is de reclassering onvoldoende voorbereid. Is het niet goed ook de burgmeester daar een rol in te geven? Als het gaat om de beperking van overlast in bepaalde gebieden geeft burgemeester Opstelten vaak het goede voorbeeld. Dat verdient navolging in andere gemeenten. Hij maakt maximaal gebruik van zijn uitgebreidere bevoegdheden om bijvoorbeeld bepaalde gebieden onveilig te verklaren. Dat vinden wij een goede zaak.

Wij willen snellere procedures, zowel in het bestuursrecht als in het civiele recht, bijvoorbeeld door een versnelde afschaffing in deze periode van het procuraat in de advocatuur.

Dan iets over het omgangsrecht en het echtscheidingsrecht. Wij hebben ons laten voorlichten over mediation. De VVD is zeer positief over dit instrument. Het legt de primaire verantwoordelijkheid bij beide ouders. Daar hoort die ook. Wij vinden dat moet worden overwogen om het niet bij dit experiment te laten, maar het in te voeren, eventueel zelfs verplicht, voorafgaand aan het ontvankelijk verklaren van een echtscheidingsverzoek of een verzoek tot een omgangsregeling. Op de omgangsregeling komen wij volgende week uitvoerig terug, maar ook hier moet worden gehandhaafd. Als een rechter een omgangsregeling oplegt, dan gaat het niet aan dat de niet-verzorgende ouder uiteindelijk het nakijken heeft als het gaat om de omgang met zijn kind. Heel vaak zijn dat de vaders. De moeder weet door het kind de facto niet ter beschikking te stellen in het weekend, door het kind niet mee te geven aan de vader en door allerlei verhalen eromheen, te bereiken dat zij voortdurend omgang met het kind heeft en het kind dus voortdurend verzorgt. Dat is niet goed. Kinderen moeten in principe in contact zijn met beide ouders, zeker als de rechter dat zo heeft uitgesproken. Wij sporen de minister aan de handhaving van omgangsregelingen aan te scherpen. Het gebruik van een dwangsom mag daarbij zeker niet worden uitgesloten. Rechterlijke uitspraken dienen immers door een ieder gerespecteerd en uitgevoerd te worden.

De heer Dittrich (D66):

Een vraag over de handhaving van omgangsregelingen die niet uitvoerbaar zijn. Is de VVD-fractie van mening dat, als het allemaal niet te handhaven is, de verzorgende ouder die niet meewerkt strafbaar moet worden gesteld en in de gevangenis kan worden opgesloten?

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik heb primair gesproken over het vaker toepassen van het instrument van de dwangsom. Je doet nogal wat als je de verzorgende ouder in de gevangenis zet. Dat betekent de facto ook dat dan een ander moet worden gevonden. Het is moeilijk daar algemene regels over op te stellen. Uitgangspunt moet zijn: handhaving van de wet en de gerechtelijke uitspraken. Dat moet veel meer vooropstaan dan nu het geval is. De facto zeggen de politie en de Raad voor de kinderbescherming nu vaak dat de situatie nu eenmaal zo is, dat een en ander niet in het belang van het kind is en dat de omgangsregeling maar niet moet worden uitgevoerd. Dat vinden wij onterecht. Wij kunnen er in het AO nader over discussiëren.

De heer Dittrich (D66):

Zeker, maar u komt dus terug op het door de heer Vos van uw fractie ingenomen standpunt uit de vorige kabinetsperiode dat een strafbaarstelling tot de mogelijkheden moet behoren.

De heer Luchtenveld (VVD):

Nee, daar kom ik niet op terug. Ik heb alleen gezegd dat het een ultimum remedium is en dat wij meer zien in het vaker toepassen van de dwangsom. Wij willen echter niet de strafbaarheid uitsluiten.

Voorzitter. Tot slot nog het volgende. De begrotingsbehandelingen hebben door de snelle val van het kabinet natuurlijk een wat ander karakter gekregen, maar dat neemt niet weg dat de VVD-fractie zich ten volle realiseert dat juist op het terrein van de veiligheid, deregulering en handhaving, de samenleving dringend behoefte heeft aan extra daadkracht. Daarom beschouwen wij de gedachtewisseling met de bewindslieden van Justitie en met de andere fracties in de Kamer in deze tijd van aanloop naar nieuwe verkiezingen als nuttig en nodig.

De heer Blok (VVD):

Voorzitter. Bij een verwacht aantal van 2,6 miljoen niet-westerse immigranten over 20 jaar, zullen wij tegen die tijd te maken krijgen met tegen de 2 miljoen slecht geïntegreerde immigranten die in hoge concentraties samengepakt onze stadswijken zullen bevolken. Zwarte scholen zullen alleen maar talrijker worden en blijven kampen met kinderen van nieuwkomers met weinig onderwijs en achtergrond. De effecten hiervan zullen als eerste terugslaan op de immigranten zelf. Hun perspectieven en ontplooiingsmogelijkheden zullen aanzienlijk verslechteren. Aldus schreef Arie van der Zwan in het blad Socialisme en Democratie. De heer Van der Zwan schetste daarmee een dreigend beeld. Ik hoop van harte dat het niet waar zal worden. Wat dat betreft rust er een zware verantwoordelijkheid op de politiek. Hoewel het met de meeste immigranten gelukkig goed gaat, is er helaas ook sprake van een oververtegenwoordiging in de verkeerde ranglijstjes: de werkloosheid, positie van vrouwen, de criminaliteit. Hoewel het met de tweede generatie gelukkig vaak beter gaat, zien wij helaas ook daar nog steeds achterstanden en oververtegenwoordiging in de verkeerde ranglijsten.

Het Strategisch akkoord bevat gelukkig een aantal concrete maatregelen op het gebied van immigratie en integratie. In deze begroting vindt voor een deel een eerste uitwerking plaats. Ik zal straks ingaan op de concrete punten uit deze begroting. Voordat ik daarop inga, wil ik graag nog een aantal uitspraken van de minister in herinnering roepen.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Voorzitter. Ik heb nog een vraag over het lijstje dat de heer Blok opsomde in verband met verwachtingen voor de toekomst. Hij schetst terecht een aantal sombere verwachtingen, maar daar wil ik een andere naast leggen. Is de heer Blok op de hoogte van de laatste Integratiemonitor 2002, waarin staat dat allochtone kinderen in het onderwijs spectaculaire vooruitgang maken. Afgezet tegen de opleiding die de ouders hebben genoten, halen zij de onderwijsachterstanden in een heel snel tempo in.

De heer Blok (VVD):

Ik heb het grootste deel van de gegevens waar ik naar verwees uit de Integratiemonitor 2002. Die ken ik heel goed. Ik heb overigens ook uitgesproken dat het met de tweede generatie gelukkig vaak beter gaat, maar niet op alle gebieden. Een bekend feit is bijvoorbeeld dat zo'n driekwart van de tweede generatie mensen van Turkse of Marokkaanse afkomst de partner uit eigen land haalt. Het werk is dus niet af, helaas.

Voorzitter. De eerste uitspraken die ik wil aanhalen, zijn de beroemde proefballonnen van minister Nawijn. Uitspraken van een minister kunnen niet vrijblijvend zijn en die kunnen al helemaal niet vrijblijvend zijn als het een minister is van de LPF, de partij van "ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg". Ik wil dan ook drie uitspraken van deze minister in herinnering roepen. De eerste is: 80% van de asielaanvragen moet binnen 48 uur worden afgedaan in het aanmeldcentrum. Zo'n heldere uitspraak hoort wat mij betreft thuis in de begroting. Wij hebben in het kader van de nieuwe begrotingssystematiek met elkaar afgesproken dat wij heldere doelstellingen hanteren. Als de minister zo'n uitspraak in de pers doet, wil ik die ook graag terugzien in de begroting. Dan de tweede uitspraak. Wij hebben toen de minister net was aangetreden, een debat gehad over de uitspraak dat criminele jongeren met een dubbele nationaliteit – een Marokkaans-Nederlandse nationaliteit – zouden moeten worden uitgezet. Ik heb toen aangegeven dat ik twijfels had over de haalbaarheid van dit plan, maar de minister heeft aangegeven dat hij wel degelijk mogelijkheden zag en dat hij met een notitie zou komen. Dat debat heeft twee maanden geleden plaatsgevonden; ik heb de notitie nog steeds niet gezien. De derde uitspraak is: gemeentes mogen geen opvang verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U hield de heer Lazrak zojuist terecht het gelijkheidsbeginsel voor. Dit speelt volgens mij ook bij een dubbele nationaliteit en de vraag of Marokkaanse Nederlanders wel of niet worden uitgezet.

De voorzitter:

De heer Blok vraagt om de timing van een notitie. U gaat nu op het onderwerp zelf in, maar hij heeft het daar niet over gehad.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Hij geeft aan, alleen problemen met de haalbaarheid te hebben.

De voorzitter:

De discussie over dit onderwerp is op een ander moment gevoerd. Hij vraagt nu alleen naar de timing van een notitie. Ik wil dan geen discussie over de inhoud van dat onderwerp.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik teken hiertegen bezwaar aan, want bij begrotingsdiscussies geldt dat op vrijwel alle onderdelen op andere momenten discussies worden gevoerd. Dit is een moment om over de algemene ambities te spreken.

De voorzitter:

Oké, stelt u uw vraag.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mijnheer Blok, vindt u dat de straf van verbanning voor Marokkaanse Nederlanders geïntroduceerd kan worden? Zo ja, is dat dan niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel?

De heer Blok (VVD):

Ik heb minder dan een minuut geleden uitgesproken dat ik grote twijfels heb bij de haalbaarheid van het voorstel, maar dat de minister mogelijkheden zag en ons daarover zou informeren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vraag u niet naar de haalbaarheid van het voorstel, maar naar uw principiële afweging. U hield de heer Lazrak terecht principiële overwegingen over het gelijkheidsbeginsel voor. U moet begrijpen dat ik de bal nu terugkaats. U introduceert een aparte straf voor Marokkaanse Nederlanders. Turkse, Iraakse of Nederlandse Nederlanders zullen die niet ondergaan. Dat is volgens mij lijnrecht in strijd met artikel 1 van de Grondwet. Ik wil graag uw oordeel hierover.

De heer Blok (VVD):

Internationale verdragen zijn woest ingewikkeld. In het verleden was onder meer een grond voor het ontnemen van het Nederlanderschap als mensen in vreemde krijgsdienst gingen. Het is dus niet onmogelijk. De minister ziet nog steeds mogelijkheden, zo heb ik begrepen, dus ik vind het logisch dat ik hem vraag naar zijn onderbouwing.

De derde uitspraak van de minister betreft het feit dat gemeenten geen opvang mogen verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers. Die uitspraak is ook met zoveel woorden bij de algemene beschouwingen gedaan door de heer Balkenende. Sindsdien hebben wij een stroom aan initiatieven gezien van gemeentes die opvang willen verlenen aan uitgeprocedeerden. Ik wijs op de vijf Brabantse gemeentes, gevolgd door een brief van nog eens 64 gemeentes. Er is verwarring bij de gemeentes en bij de Tweede Kamer. Ik heb hierover Kamervragen gesteld, waarop ik het onduidelijke antwoord heb gekregen: de minister is nog in overleg. Vervolgens werd ik weer verrast door uitspraken van de minister in Binnenlands Bestuur, waarin hij stelde dat het niet onredelijk is dat je in dit soort gevallen tegen gemeenten zegt: laat ze toch wat langer in de opvang blijven. Dat is toch heel wat anders dan de eerdere uitspraak van de heer Balkenende. Ik vind deze onduidelijkheid in een tijd waarin gesproken wordt over normen en waarden, ongewenst. Gemeentes moeten zich aan wetten houden. Er spelen twee vragen. In de eerste plaats gaat het om de uitvoering van de Vreemdelingenwet, waarbij naar mijn mening de minister daarin lijnrecht moet blijven zoals premier Balkenende. In de tweede plaats gaat het om de vraag of mensen naar bepaalde landen teruggestuurd kunnen worden. Als de minister op dat punt van mening verandert, kan daarover met de Kamer gesproken worden, maar dat kan nooit een reden zijn om de opvang door gemeentes ter discussie te stellen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U spreekt niet over de achterliggende vraag of het falende terugkeerbeleid van het vorige kabinet een belangrijke factor is bij het probleem waar de gemeenten tegenaan lopen. Kortom, moeten wij niet eerder naar de rijksoverheid kijken in plaats van kritisch de gemeenten te volgen?

De heer Blok (VVD):

Ik ben het met u eens dat het en-en is. De VVD heeft in het verleden gepleit voor het opzetten van een professionele terugkeerorganisatie, zoals er nu een professionele opvangorganisatie is. Daarmee neemt het Rijk zijn verantwoordelijkheid voor de terugkeer. Ik vraag de minister op welke wijze hij uitvoering zal geven aan de professionele terugkeerorganisatie.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik vind dat plezierig, maar uw inzet was kritiek op de gemeenten in de zin van: het kan toch niet dat de gemeenten die mensen opvangen. Ik hoop dat u uw toon enigszins bijstelt en zegt dat het eigenlijk niet zo zou moeten gaan, maar dat u begrijpt dat gemeenten voor dit dilemma komen te staan en dat wij dat hier moeten oplossen.

De heer Blok (VVD):

Ik vind dat de minister die helderheid moet bieden. Daarom maak ik een knip. Gemeentes mogen geen opvang verlenen. Als de minister van mening is dat mensen in bepaalde landen niet meer terechtkunnen, kunnen wij dat als zelfstandig feit bediscussiëren. Tot zover de luchtballonnen van de minister.

In de begroting lees ik dat het kabinet streeft naar een instroom van 18.000 asielzoekers vanaf 2003. De opvangcapaciteit in het COA wordt echter afgebouwd van de huidige 80.000 naar 40.000. Er zit nogal een verschil tussen 40.000 en 18.000. Waarom wordt niet verder afgebouwd?

Ik wil graag nog drie specifieke punten aansnijden die naar mijn mening in de begroting onderbelicht zijn gebleven: de positie van allochtone vrouwen, de consequenties van misdrijven voor verblijfsvergunningen en de illegalenproblematiek.

De kwetsbare positie van allochtone vrouwen in Nederland, die onder meer blijkt uit een oververtegenwoordiging in blijf-van-mijn-lijfhuizen, noopt tot het nemen van maatregelen. Een aantal daarvan moet betrekking hebben op het gewone inburgeringstraject. Ik vraag de minister dan ook of ervoor gezorgd kan worden dat de positie van vrouwen een expliciet onderdeel is van de inburgeringscursussen. Dat kom ik daarin nu niet tegen. Ik wil echter nog verder gaan. Ik zie graag dat mensen die een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning of een MVV bij een Nederlands consulaat in het buitenland, expliciet een verklaring ondertekenen waarmee zij zeggen dat zij zich zullen houden aan de Nederlandse Grondwet. In die Grondwet staan immers heel ware dingen, over de gelijkheid van mannen en vrouwen, maar ook over de positie van homo's en hetero's, of de scheiding van kerk en Staat. Op die manier dwingen wij mensen om, nog voordat zij de stap naar Nederland zetten, zich expliciet de vraag te stellen of zij zich willen houden aan deze fundamentele Nederlandse normen en waarden. Daarmee, mijnheer Lazrak, breng je in feite al een stukje inburgering naar het land van herkomst op het moment van het aanvragen van de verblijfsvergunning.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wat is de meerwaarde van de verklaring waarom de VVD-fractie vraagt, boven de gebondenheid aan de wet- en regelgeving die er al is?

De heer Blok (VVD):

Je dwingt mensen zich expliciet de vraag te stellen of zij daarmee willen leven. Het zal misschien het scherpst aan de orde komen bij een imam die een verblijfsvergunning vraagt om in Nederland als imam te werken. Hij zal zich op dat moment moeten realiseren dat dit de spelregels binnen de Nederlandse samenleving zijn. Wil hij zich daaraan houden, dan is dat prima en zal hij onder de verklaring een handtekening moeten zetten. Dat is heel iets anders dan pas in Nederland de wet handhaven. Natuurlijk moeten wij die handhaven, maar dat is al een eind verderop in het traject.

De heer Van der Staaij (SGP):

Gaat het dan puur om de stelling in zo'n verklaring dat men gebonden is aan, dat men zich loyaal moet verklaren aan de Nederlandse rechtsorde? Overigens zie ik de meerwaarde daar niet van in. Ik denk dat de inzet veel meer gericht moet zijn op de inburgering en op hetgeen men daar aangeeft over de hier geldende regels.

Gaat het in uw gedachtegang puur om de verklaring dat men zich moet houden aan de wet- en regelgeving, of wilt u daar een zekere explicitering aan toevoegen?

De heer Blok (VVD):

Ik wil daar een explicitering aan toevoegen en verwijzen naar de Grondwet. Dit soort belangrijke punten zou ik eruit halen. Het gaat mij niet om het mechanisch zetten van een handtekening. Het gaat mij erom dat men die afweging op dat moment moet maken. Daarom heb ik ook het voorbeeld van de imam gegeven.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben een beetje huiverig voor een soort politieke geloofsbelijdenis die wij in een Jip-en-Janneke-taal gaan opstellen.

De heer Blok (VVD):

Dit zijn Nederlandse grondrechten. Dat is geen politiek. Daar zijn wij het allemaal over eens.

De heer Van der Staaij (SGP):

U noemde de scheiding van kerk en Staat. Wilt u in de verklaring de vraag stellen "onderschrijft u de scheiding van kerk en Staat"?

De heer Blok (VVD):

Ja.

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar wat is dat dan? Waar staat dat in de Grondwet? Kunt u mij dat aangeven?

De heer Blok (VVD):

Natuurlijk kunnen wij dat aangeven, maar dat hoef ik u niet uit te leggen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Graag wel, want dat is juist iets wat niet letterlijk in de Grondwet terug te vinden is.

De heer Blok (VVD):

Er staat een artikel in de Grondwet over de scheiding van kerk en Staat. Dat weet u ook.

De heer Van der Staaij (SGP):

Nee, dat is...

De voorzitter:

Dit is uw laatste vraag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter, dit is wel heel essentieel!

De voorzitter:

Voor de voorzitter is alles essentieel.

De heer Van der Staaij (SGP):

Hier wordt gezegd dat iets in de Grondwet staat, terwijl het helemaal niet zo in de Grondwet blijkt te staan. Sterker nog, over de vraag wat de scheiding van kerk en Staat inhoudt, zijn dikke boeken volgeschreven. Een recente definitie die in een overheidsstuk staat, is dat de overheid zich moet onthouden van een inmenging in de interne aangelegenheden van een kerk. Dat is een kernbeginsel van de scheiding van kerk en Staat.

De heer Blok (VVD):

U kunt niet ontkennen dat dit een van de grondrechten van de Nederlandse samenleving is en dat het volstrekt redelijk is om dat voor te leggen aan iemand die overweegt om naar Nederland te komen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik maak bezwaar tegen het simplisme dat hieruit spreekt. U noemt een paar waarden die in een onderling spraakgebruik veelal worden gedeeld. Overigens ben ik het soms wel eens met de invulling daarvan, maar soms ook helemaal niet. Scheiding van kerk en Staat betekent bijvoorbeeld in de visie van de VVD dat er geen verbinding mag zijn tussen godsdienst en staatkundige visie. Dat is een heel ander punt. Dan kan ik het als SGP'er ook wel vergeten als ik het land nog moet binnenkomen. De vraag is dus wat er nu precies van mensen moet worden gevraagd. Ik stel in ieder geval vast dat, als dat méér is dan een gebondenheid aan wet- en regelgeving, het niet alleen een overbodige, maar ook zeer dubieuze route is.

De heer Blok (VVD):

Ik begrijp niet hoe de heer Van der Staaij over simplisme kan praten. Op dit moment moet dat verderop in het inburgeringstraject aan de orde komen tijdens de inburgeringscursus. Het gaat ook niet om een college staatsrecht door prof. Koekkoek, maar om de hoofdlijnen van het Nederlandse staatsrecht. Ik haal dat alleen naar voren. Ik doe dat niet omdat ik dat zo leuk vind, maar omdat ik constateer dat er grote problemen zijn rond de positie van vrouwen en homo's en rond de scheiding van kerk en Staat. Er is een goede reden voor en wij doen het in Nederland nu ook al, maar te laat.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp op welke problematiek u doelt; daarover hebben wij het allemaal. Op het moment dat u verder gaat dan de gebondenheid aan onze rechtsorde en met algemene begrippen komt, waarvan ieder het zijne kan denken, ben ik bang dat als je niet oppast, je naar een situatie toegaat waarin je het liberale verkiezingsprogramma moet onderschrijven om Nederland binnen te komen.

De heer Blok (VVD):

Dat zou ik nog mooier vinden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik luister met groot enthousiasme naar uw betoog over de emancipatie van allochtone vrouwen, aangezien ik dit betoog de afgelopen jaren bij de VVD niet vaak heb gehoord. Ik heb opmerkingen gemaakt over de afhankelijke verblijfsvergunning. De belangrijkste belemmering voor allochtone vrouwen om zich vrij te vechten als zij bijvoorbeeld worden geslagen of onderdrukt, is dat zij getrouwd moeten blijven om hun legale status te behouden. Op het moment dat zij scheiden, worden zij illegaal.

De heer Blok (VVD):

Ik ben bereid om iets aan de positie van allochtone vrouwen te doen. Daarom spreek ik er ook over. Dank overigens voor uw waardering. Ik zou daar echter eerder in het traject mee willen beginnen. Ik steun dan ook het regeerakkoord dat spreekt over een leeftijdseis. Die ligt niet op 18, maar op 21 jaar, omdat er dan geen meisjes – bijna kinderen nog – onwetend naar Nederland worden gehaald voor een gedwongen huwelijk, maar een periode wordt gecreëerd waarin mensen al volwassen zijn en na kunnen denken over hun keuze. Dit is een concrete maatregel die de positie van meisjes en vrouwen zal versterken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Volgens mij is de grens voor volwassenheid 18 jaar en op 21-jarige leeftijd is ook nog niet elk mens volledig volgroeid. Maar goed, dat even daargelaten. Ook na hun 21ste zullen mensen trouwen en onze wet forceert dat de partner die binnenkomt, voor zijn status afhankelijk is van degene met wie hij in Nederland trouwt. Als een vrouw met een allochtone of een Nederlandse man trouwt en zij door haar man wordt geslagen, onderdrukt of misbruikt, heeft zij niet de mogelijkheid om zich los te worstelen, want dan wordt zij illegaal. U zult dat toch niet in stand willen laten? U zult die vrouwen toch hun vrijheid willen gunnen? Dat betekent afschaffing van de afhankelijke verblijfsvergunning. De rest is retoriek.

De heer Blok (VVD):

De positie van vrouwen zoals u die beschrijft, vind ik afschuwelijk. Daarover heb ik geen verschil van mening met u. Ik zou echter niet van de afhankelijke verblijfsvergunning af willen, omdat dit de deur openzet naar opzetjes en schijnhuwelijken. Ik zie wel in goede inburgering een grote meerwaarde voor de onafhankelijkheid van vrouwen; daarom ben ik ook over een verklaring begonnen. Als vrouwen voordat ze hierheen komen, weten dat ze dezelfde rechten hebben als mannen, dat ze naar de politie kunnen stappen wanneer ze mishandeld worden en dat de politie in Nederland een instelling is waar je terechtkunt, doen wij veel meer nuttigs voor de positie van deze vrouwen dan alleen uw voorstel over de verblijfsvergunning.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Een vrouw stapt niet naar de politie als ze tegelijkertijd illegaal wordt. Dát is het grote probleem en dat zou u moeten willen onderkennen. Ik hoor u alleen maar zeggen dat u de bestrijding van schijnhuwelijken belangrijker vindt dan de bescherming van vrouwen.

De heer Blok (VVD):

Nee, dat is een verdraaiing van mijn woorden. Ik heb ook andere voorstellen genoemd, waaronder de leeftijdseis. Ook een allochtone man die hier woont, weet dat vrouwen hier mondig zijn.

De voorzitter:

Ik sta naar aanleiding van het voorgaande nog één interruptie toe aan mevrouw Zeroual en één aan mevrouw Adelmund.

De heer Blok (VVD):

Ik heb mijn antwoord aan mevrouw Halsema nog niet afgemaakt.

De voorzitter:

Ik geef toch eerst mevrouw Zeroual en mevrouw Adelmund de gelegenheid om een interruptie te plaatsen.

Mevrouw Zeroual (LPF):

Ik ben het uiteraard eens met de punten die de heer Blok opnoemde, maar verwacht hij echt dat een verklaring iets zal veranderen aan het patroon dat mensen al een leven lang hebben gevolgd? Verwacht hij dat een verklaring een functie heeft, behalve dan dat er veel tijd en geld mee zullen zijn gemoeid?

De heer Blok (VVD):

Een verklaring kost niet veel geld en tijd. Voor een visumaanvraag moet een hele stapel papier worden ingevuld, dus dit kan niet het probleem zijn. Als wij niet de overtuiging zouden hebben dat het mogelijk is dat mensen die een tijd in een andere cultuur hebben geleefd, inburgeren tot Nederlanders, zou de conclusie moeten zijn dat het hele inburgeringtraject zinloos is. Zo wanhopig ben ik niet. Ik geloof dat het wel degelijk mogelijk is dat mensen zich aanpassen aan en integreren in de Nederlandse cultuur.

Mevrouw Zeroual (LPF):

Ik ben bang dat de heer Blok zich vergist in het inburgeringstraject, als hij denkt dat het ondertekenen van een verklaring daarbij enigszins zou helpen.

De heer Blok (VVD):

Ik heb ook niet voorgesteld om het hele inburgeringstraject af te schaffen. Ik haal een onderdeel daarvan naar voren.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Het spreekt mij aan om mensen te confronteren met de Nederlandse waarden die zijn vastgelegd in de Grondwet. Dit is geen liberaal verkiezingsprogramma, maar een programma dat iedereen onderschrijft. Ik wil wel aan de heer Blok vragen of hij wil ingaan op het onderscheid tussen gedragingen en gedachten. Ik kan mij voorstellen dat het vormend kan zijn voor de gedragingen, maar hij kan zich als liberaal toch niet voorstellen dat dit ook vormend zal zijn voor de gedachten van mensen? Of vindt hij de gedachten niet meer vrij?

De heer Blok (VVD):

In gedachten is iedereen vrij. Het gaat natuurlijk om de feitelijke gedragingen, dat wil zeggen dat je je houdt aan de wet in uitspraken en gedragingen.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Ik vind het heel belangrijk dat die waarden worden onderschreven. Dit is geen afdeling "gratis". Het is heel belangrijk dat mensen zich daarvan bewust zijn als zij in deze samenleving een plaats zoeken. Bij die feitelijke gedragingen en het zoeken naar een plaats in deze samenleving hoort ook een infrastructuur, een inburgering breder dan de inburgeringcursus. Is de heer Blok het hiermee eens?

De heer Blok (VVD):

Mensen komen vaak naar Nederland vanwege de fantastische infrastructuur die hier wordt geboden. Ik geloof niet dat het daaraan schort.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Dit betekent dat wij op heel veel terreinen kunnen samenwerken in de komende jaren, want werk betekent bijvoorbeeld dat wij op heel veel terreinen materialen moeten aandragen die er nu nog niet zijn. Ik noem bijvoorbeeld de Melkertbanen die van mij ook Zalmbanen mogen heten. Een half miljoen mensen wacht nu nog op inburgering.

De heer Blok (VVD):

Ik zie altijd uit naar samenwerking. Ik gun mensen van harte dat zij hier een echte baan krijgen, maar ik constateer dat tot op heden te weinig allochtonen hierin slagen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Als ik de heer Blok goed heb begrepen, moeten de mensen een briefje ondertekenen om een aanvraag te kunnen indienen voor een verblijfsvergunning. Vreest hij niet dat mensen dit briefje gemakkelijk zullen tekenen, omdat zij anders geen verblijfsvergunning kunnen krijgen? Zou het niet beter zijn dat de kennis over dit soort zaken in de harten van de mensen komt? Die ontwikkeling komt pas op gang als zij beginnen met de inburgeringcursus. Het is belangrijk dat dit wordt getoetst. Een briefje ondertekenen, wil nog niet zeggen dat mensen wel snappen waar zij ja tegen zeggen. Mijns inziens moet dit aan het einde van de inburgeringcursus worden getoetst waarna de mensen een verblijfsvergunning kunnen krijgen.

De heer Blok (VVD):

Ik wil uw vraag beantwoorden met een retorische vraag. Zou een Nederlander om een verblijfsvergunning te krijgen voor een islamitisch land, een verklaring willen ondertekenen dat de man boven de vrouw staat en dat homoseksuelen minder zijn dan heteroseksuelen?

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik vind dit geen antwoord op mijn vraag. De heer Blok draait de vraag om.

De heer Blok (VVD):

Dit vind ik logisch. Als mevrouw Sterk zegt dat mensen dit lichtvaardig zullen doen dan zou dit ook voor Nederlanders gelden die de omgekeerde verklaring moeten afleggen. Dit zijn gewetensvragen. Er zullen vast wel eens mensen zijn die zo'n verklaring lichtvaardig zullen tekenen, maar net zo min als het overgrote deel van de Nederlanders een verklaring zal tekenen die ik net als voorbeeld noemde, zullen mensen die naar Nederland komen dit doen. Dit zou wel een raar mensbeeld opleveren.

Mijn volgende punt betreft de consequenties van criminaliteit voor de verblijfsvergunning. Van mensen die aangeven dat zij graag in Nederland willen wonen, mag worden verwacht dat zij zich aan de Nederlandse wet houden. De huidige Vreemdelingenwet biedt de mogelijkheid om bij misdrijven de verblijfsvergunning in te trekken. De criteria daarvoor zijn deze zomer nog eens vastgelegd in een zogenaamde "glijdende schaal", maar deze criteria zijn naar onze mening zeer strikt: veroordelingen van minder dan een maand onvoorwaardelijk worden niet meegeteld. Voor een maand onvoorwaardelijk moet je in Nederland nogal wat doen, een gewone inbraak is daarvoor echt niet voldoende. Ik vraag de minister daarom nadrukkelijk om een aanscherping van de glijdende schaal, zodanig dat veroordelingen voor een misdrijf, ook diefstal en inbraak, sneller consequenties hebben voor de verblijfsvergunning.

Mijn laatste punt zou de organisatie van de terugkeer zijn geweest, maar in mijn reactie op de heer Rouvoet heb ik daarover al voldoende gezegd.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Dit is de eerste begroting die minister Donner aan de Tweede Kamer heeft gepresenteerd. De afgelopen maanden is Justitie constant in het brandpunt van de belangstelling geweest: terrorisme, bedreiging van personen, problemen rond de bolletjesslikkers, de hongerstaking van Volkert van der G., capaciteitstekorten in de strafrechtsketen, heenzendingen, discussies over eigenrichting – ik kan zo doorgaan. Het vertrouwen in een behoorlijke afhandeling van zaken is bij de burger tot een minimum gedaald. Discussies over rechters en rechterlijke uitspraken, waarbij politici, politiefunctionarissen en burgemeesters zich uitspraken veroorloven die enkele jaren geleden ondenkbaar waren, zijn nu haast aan de orde van de dag.

Het geeft het beeld dat de samenleving op drift is geraakt en dat de rechter door zijn uitspraak niet meer, als eindpunt, de onrust kan kanaliseren.

In deze heksenketel wil ik de minister van Justitie een compliment maken. Hij probeert de oververhitte samenleving te kalmeren. Hij heeft het lef om zijn collega-minister Remkes met diens uitspraak dat hij de verdachten van de doodslag op René Steegmans in Venlo een "gigantische rotschop" zou hebben gegeven, te corrigeren. Terecht. Met betrekking tot de bolletjesslikkers heeft de minister een nuchtere uitweg geboden.

Minister Nawijn heeft talrijke proefballonnen in de nazomer opgelaten. Na het Kamerdebat, waarin de minister tot de orde werd geroepen, is het relatief stil geworden. Eén punt wil ik eruit lichten. De minister baarde veel opzien met zijn betoog dat sommige Nederlanders uitgezet zouden kunnen worden. Daarover is een notitie toegezegd, maar die laat heel lang op zich wachten. Waarom heeft de Kamer die nog niet? Het probleem is juridisch namelijk helemaal niet ingewikkeld. Mijn medewerkster heeft gekeken in het Europese nationaliteitsverdrag en daarin staat wanneer aan iemand zijn nationaliteit kan worden ontnomen. Ik wil wel één suggestie doen. Dit kan nu alleen bij vreemde krijgsdienst. Van mijn fractie zou een Nederlandse terrorist met een dubbele nationaliteit wel het risico mogen lopen dat zijn Nederlandse nationaliteit wordt afgenomen – voor dit soort heel serieuze zaken dus. Ik vraag de minister wanneer wij die notitie krijgen en ook om op dit voorbeeld in te gaan.

In de laatste jaren – dus niet alleen onder dit kabinet – zijn er veel wets- en beleidsvoorstellen gedaan met betrekking tot privacy en veiligheid. Op zichzelf is dit een erg belangrijk thema en de D66-fractie ondersteunt dit. Tegelijk bezuinigt de justitiebegroting op het budget voor het College bescherming persoonsgegevens, terwijl dit college juist advies moet geven aan de Kamer en de regering, maar ook aan bedrijven en werkgevers, over de manier waarop moet worden opgetreden als privacy in het gedrang komt. Mijn fractie vindt het een slechte zaak, nu de Wet bescherming persoonsgegevens door het parlement is aanvaard en er daardoor extra taken voor het college zijn, op dat budget te bezuinigen; daarom heb ik met mevrouw Halsema een amendement ingediend over dit onderwerp.

Een groot probleem in de samenleving is de flessenhals bij de rechtbanken. De situatie van de zittende magistratuur is ronduit alarmerend. De D66-fractie verwijt deze regering, onvoldoende oog te hebben voor de problemen. Niet alleen in het strafrecht, maar ook op andere rechtsterreinen zijn de achterstanden enorm. Hoe langer burgers en bedrijven wachten op een uitspraak, hoe slechter dat is voor het welzijn en de moraal, maar ook voor de economie.

Mijn fractie heeft bezwaar tegen het verhogen van de griffierechten. De heer De Wit sprak daar reeds over. Het wordt op deze manier voor justitiabelen onmogelijk om nog procedures te kunnen betalen. Deze verhoging is in onze ogen in strijd met de rechtsstaatgedachte.

Volgens het Nationaal veiligheidsplan komen er 4000 agenten extra bij. Over de vraag of daarvoor middelen beschikbaar zijn, praten wij op een ander tijdstip verder. Afgezien daarvan is dit volgens de D66-fractie niet "de" oplossing van de crisis in de opsporing, de vervolging en de berechting waarmee wij in Nederland te maken hebben. Die extra agenten, hoe hard zij ook nodig zijn, zullen extra strafbare feiten opsporen. Ook dat is nodig, maar dat levert verderop in de keten verstoppingen op. De Raad voor de rechtspraak en de NVvR hebben ervoor gewaarschuwd dat deze extra zaken niet meer op een adequate manier door de rechter kunnen worden afgewikkeld. Er zijn al wachtlijsten; die zullen alleen maar langer worden.

De heer Luchtenveld (VVD):

De heer Dittrich noemt enkele zaken die hem niet sympathiek zijn. Hij schiet de gekozen financiële dekkingen, zoals de verhoging van de griffierechten, weg. Hij wil veel meer extra geld investeren. Kan hij de dekking daarbij aangeven?

De heer Dittrich (D66):

Het is interessant dat de heer Luchtenveld zegt dat ik veel meer geld wil investeren. Mijn fractie wil namelijk komen met een voorstel om het procesrecht op een andere manier te organiseren, zodat er meer ruimte ontstaat bij de rechtbank. Er zijn veel zaken waarin de verdachte een bekentenis heeft afgelegd, waarin sprake is van steunbewijs en waarvan de uitspraak zo'n beetje van tevoren kan worden uitgetekend, omdat de officieren van justitie met straftoemetingsrichtlijnen werken. Wellicht kan een systeem worden opgezet en wettelijk worden verankerd waarbij de officier van justitie zo'n zaak aanwijst en aan de verdachte en de advocaat vraagt om daarover met hem te praten. In zo'n gesprek schetst de officier van justitie de kern van de verwijten en legt de verdachte de straf voor die hij op de openbare zitting zal eisen. Als zo'n verdachte, die al bij de politie een bekentenis heeft afgelegd, daarmee akkoord kan gaan, wordt een voorlopige afspraak gemaakt die later op de rechtszitting aan de rechter ter toetsing wordt voorgelegd. De rechter zal toetsen of de afspraak inderdaad vrijwillig tot stand is gekomen en of de verdachte wist waar hij aan toe was toen hij zijn handtekening zette. Als de rechter ermee akkoord gaat, zegelt hij een en ander af met een uitspraak op de openbare rechtszitting. Dat spaart talloze uren en vele zittingen uit, die veel beter kunnen worden besteed aan andere zaken. Dit is dus een voorstel dat niet zozeer meer geld vereist, maar een andere werkwijze. Wil de minister van Justitie onderzoek doen naar mijn voorstel? Hoe staat hij er tegenover?

De heer De Wit (SP):

Ik deel de zorgen van de heer Dittrich over de rechtshulp. Dit leidt mij tot de volgende vraag. Als er al een advocaat is te vinden om iemand te helpen, ontstaat dan niet het risico dat de advocatuur onder de druk om snel en krachtdadig op te treden eerder met een voorstel van de officier zal instemmen? In de tweede plaats vraag ik mij af of wij zo niet in de richting gaan van "plea bargaining", waarvoor de heer Dittrich twee jaar geleden al eens een pleidooi heeft gehouden. Althans, in ieder geval heeft hij het aan de orde gesteld. Die stap ligt erg voor de hand, dat er wordt onderhandeld en op Amerikaanse wijze wordt getracht tot een oplossing te komen.

De heer Dittrich (D66):

Nee, ik denk dat de heer De Wit advocaten tekortdoet door te suggereren dat zij te snel akkoord gaan, bijvoorbeeld omdat zij onder financiële druk staan. Ik denk dat dit absoluut niet zo is. De officier van justitie wijst zo'n zaak aan en doet de uitnodiging de deur uit. Dan moet natuurlijk allereerst worden gekeken of de verdachte in de voorfase bij de politie al heeft bekend. Het gaat echt alleen om bekennende verdachten en niet alleen dat. Er moet daarnaast aanvullend bewijs zijn, bijvoorbeeld in de vorm van getuigenverklaringen. Juridisch gezien gaat het dus om simpele zaken. Zodra een advocaat de indruk heeft dat zijn cliënt het niet heeft gedaan, dat hij ontkent, dat er verkeerde opsporingsmethoden zijn gebruikt of wat dan ook, moet hij er natuurlijk niet mee akkoord gaan.

De heer De Wit (SP):

Erkent de heer Dittrich dat onder druk van de grote last aan zaken bij het OM – ik denk dat de heer Dittrich wel wil dat er een advocaat bij zit – men zal inpraten op de verdachte en zeggen: ik zou maar akkoord gaan, want als je straks echt moet voorkomen, krijg je een nog veel grotere douw?

De heer Dittrich (D66):

De heer De Wit vergist zich. Mijn voorstel heeft betrekking op zaken die in juridische zin heel makkelijk zijn. Het gaat bijvoorbeeld om bolletjesslikkers of drugskoeriers die met drugs in de hand zijn aangehouden. Zij weten van tevoren: als ik over een aantal maanden bij de rechter kom, rolt dit er zo'n beetje uit. In dat soort zaken kan de officier zo'n voorstel doen. Er ontstaat dan geen ontoelaatbare druk of iets dergelijks. Er wordt juist druk weggenomen bij de rechtbanken. Laten wij wel wezen: deze minister van Justitie heeft op Kamervragen van de D66-fractie geantwoord dat in Rotterdam meervoudigekamerzaken voor bijna 50% niet meer worden behandeld. Het gaat dan onder meer om verkrachtingen en ernstige mishandelingen. Dát is de situatie in Nederland. In dat licht kwam ik met een creatief voorstel om de druk bij de rechters weg te nemen en die flessenhals als het ware te verbreden. De rechter kan dan de echt criminele, serieuze zaken – waarover verschil van mening is en waarbij slachtoffers zijn betrokken – goed behandelen. Dit voorstel is dus gericht op makkelijk aanwijsbare zaken die van tevoren helder in criteria zijn vast te leggen. Er moet wel een advocaat bij zijn – dat ben ik met de heer De Wit eens – want anders zou de verdachte te veel onder druk kunnen worden gezet.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik ben een beetje verbaasd over dit voorstel. De heer Dittrich zegt dat hiermee de druk op de rechter, op de zittingen, kan worden verminderd. Is hij echter niet bang dat de officier van justitie wordt opgescheept met een enorm onderhandelingsproces over de strafhoogte?

De heer Dittrich (D66):

Nee, dat ben ik niet. Bij het soort zaken waarvoor ik dit systeem voorstel, heeft de officier van justitie straftoemetingsrichtlijnen. Men kijkt gewoon in een tabelletje en ziet daarin wat men geacht wordt te eisen in een bepaalde zaak. De jurisprudentie wijst verder uit wat er dan uit de bus komt. Er hoeft dus niet zoveel meer voor te worden gedaan. Ik ben het ermee eens dat er meer druk komt op de officieren van justitie, want zij moeten die gesprekken aangaan. Dat weegt echter niet op tegen al die zittingen die verderop in de keten worden uitgespaard.

De heer Van de Camp (CDA):

Wat is dan het verschil met een zogenaamde bulkzitting? Je kunt ook tegen de rechter zeggen: dit is een bekennende verdachte, dit is de requireerrichtlijn, wij doen het af in een bulkzitting. Ik heb er namelijk bezwaar tegen dat in Nederland zou gaan worden onderhandeld over strafhoogtes. Bovendien begrijp ik dat het onderhandelingsproces niet in het openbaar plaatsvindt.

De heer Dittrich (D66):

Het is interessant dat de heer Van de Camp mij dit vraagt; kennelijk kent hij de praktijk van alledag niet. Het gebeurt nu al heel vaak; de heer De Wit zal dat ongetwijfeld kunnen bevestigen. Toen ik advocaat was, heb ik het zelf ook gedaan. Je stapt dan naar de officier van justitie en zegt: dit is de situatie van mijn cliënt en dit is de uitgangspositie. Kunnen wij daar afspraken over maken? Officieren van justitie zitten op dit moment al heel vaak om de tafel met verdachten en advocaten om een zaak voor te bespreken. Ik wil dit slechts formaliseren in de wet. De onderhandelingen die plaatsvinden in de huidige praktijk, vinden echt niet in het openbaar plaats. Wat wel openbaar moet plaatsvinden, is de zitting. Dat zou wat ons betreft door een enkelvoudige kamer kunnen: niet meer drie rechters maar een enkelvoudige kamer; er ligt al een contract voor. Wat dat betreft spaar je ook alweer rechters uit die zich met andere zaken kunnen bezighouden.

De heer Luchtenveld (VVD):

U begon zo-even uw betoog met te zeggen dat u geen voorstander meer was van de verhoging van de griffierechten, omdat dit de rechtsstaat zo langzamerhand zou gaan aantasten. Nu komt er een voorstel dat op zichzelf interessant genoeg is om dat breder te bediscussiëren, maar dat wel een aantal fundamentele rechtsbeginselen anders doet zijn, bijvoorbeeld de individuele straftoemeting en het onderzoek ter terechtzitting. Immers, het onderzoek is dan in wezen al gevolgd door een soort transactie die alleen nog maar getoetst gaat worden.

De heer Dittrich (D66):

Dat laatste is juist en vandaar dat het ook een wettelijke verankering vergt. Wat dat betreft moet ik eerst van de minister van Justitie horen wat hij ervan vindt. Ik wil wel opmerken dat ik in een discussie met de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, de heer Van Delden, van de zijde van de rechters gelukkig een positief onthaal heb gekregen op dit voorstel.

Wat betreft de griffierechten is mijn bezwaar dat griffierechten verhoogd worden. Dit laatste geldt echter niet voor griffierechten in strafzaken maar voor griffierechten in andere zaken en dat kan echt prohibitief werken.

Voorzitter. Als een verdachte veroordeeld is en in de gevangenis zit, dan komt hij op een gegeven moment ook weer de samenleving in. Ik heb samen met de heer Van de Camp een amendement ingediend over de subsidieverstrekking aan de stichting Exodus. Mijn fractie vindt het van groot belang dat resocialisatie plaatsvindt en dat na afloop mensen begeleid worden terug de samenleving in, want anders krijg je dat er draaideurcriminelen ontstaan – de kans daarop wordt althans veel groter.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het is dit jaar voor de tweede keer dat de Kamer moet ingrijpen om ervoor te zorgen dat deze stichting van geld wordt voorzien, althans dat het budget niet wordt teruggedraaid door de minister van Justitie. Ik ben voornemens om een motie in te dienen waarin ik de minister vraag om voor structurele financiering van zowel de stichting Exodus als de stichting Ontmoeting zorg te dragen. Kunt u zich in die lijn vinden?

De heer Dittrich (D66):

Ik vind, eerlijk gezegd, moties wat minder sterk dan amendementen, want wij, met de heer Van de Camp voorop, hebben een dekking gevonden om Exodus tegemoet te komen; dat heeft de steun van de fractie van D66. Ik ben het met u eens dat wij eigenlijk ervan af zouden moeten om elk jaar maar weer als Kamer bij de begrotingsbehandeling te moeten inspringen om dan weer uit de justitiebegroting geld vrij te spelen voor Exodus. De minister van Justitie heeft geantwoord dat ook het ministerie van VWS hierbij is betrokken. Dat is ook zo, maar ik vind niet dat de stichting Exodus daar het slachtoffer van mag zijn. Als wij kunnen afspreken – ik hoop dat de minister daar een positief antwoord op kan geven – dat dit structureel ingebed gaat worden in de financiering van de overheid, dan hebben wij uw motie niet nodig en hebben wij bereikt wat wij willen hebben, namelijk dat Exodus weet waar zij aan toe is, ook voor de toekomst. Deze stichting doet erg belangrijk werk.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

U loopt nu wel met heel grote stappen vooruit op het antwoord van de minister. Dat moeten wij nog even afwachten!

Het amendement van de heer Van de Camp heb ik medeondertekend: ik wil ook de financiering voor in ieder geval volgend jaar zekerstellen. Het is een oud punt van de PvdA zoals u weet; mevrouw Kalsbeek heeft zich hier jarenlang mee beziggehouden. Ik vind het tegenwoordig niet meer kunnen dat de Kamer elk jaar moet inspringen om tegen de minister te zeggen: dit kan niet, u mag het geld niet afpakken en de financiering moet zekergesteld worden. Ik wil niet elk jaar dat gevecht hoeven te leveren.

De heer Dittrich (D66):

Ik vind het heel interessant dat u zegt dat mevrouw Kalsbeek hier al jaren mee bezig is, want ik herinner mij juist dat toen zij staatssecretaris van Justitie was en wij haar justitiebegroting bespraken, wij als Kamer nota bene Exodus moesten veiligstellen. Dat klopt dus niet helemaal.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De staatssecretaris is nooit minister van Justitie geweest.

De heer Dittrich (D66):

Dat weet ik, maar het viel in haar takenpakket. Als mijn uitspraak in dezen echter feitelijk onjuist is, trek ik mijn woorden terug.

Voorzitter. Wat heel opmerkelijk is, is dat hoewel wij een cellentekort hebben, steeds maar de Blokhuispoort in Leeuwarden op het lijstje staat van Justitie om te zijner tijd gesloten te worden. Ik ben daar op werkbezoek geweest. De mensen willen daar heel graag blijven werken. De gedetineerden die ik gesproken heb, vinden het prima toeven in de Blokhuispoort. De stad heeft baat bij handhaving ervan en het gebouw is niet zodanig verouderd dat je het niet zou kunnen blijven gebruiken. Wat D66 dan ook graag wil, is dat deze minister toezegt dat het dreigende sluitingsbesluit dat op termijn, misschien over een paar jaar, zou worden uitgevoerd, van tafel gaat en dat men daar kan blijven werken. Ik hoop hierop een reactie te krijgen.

Mijnheer de voorzitter. Om de criminaliteit te verminderen is er veel aandacht voor de veelplegers, de zogenaamde draaideurcriminelen. Ook D66 wil voor hen een harde aanpak. Echter, de eenzijdige nadruk op repressie, boeven vangen en extra cellenbouw scoort wel goed voor het verminderen van het gevoel van onveiligheid, maar is duur, eenzijdig en getuigt van kortzichtigheid. Wij willen naast repressie ruim baan voor slimme preventie.

Uit slachtofferenquêtes uit 1999 blijkt dat de pakkans voor vermogensdelicten nog geen 5% is en voor geweldsmisdrijven nog geen 4%: ronduit schrikbarend. Daarom wil D66 dat in het veiligheidsbeleid van de regering de preventie van misdrijven en het ondersteunen en informeren van slachtoffers een veel prominentere plaats gaan innemen. De Britse hoogleraar Ken Pease heeft onderzoek gedaan naar herhaald slachtofferschap. Zijn stelling is dat slachtofferschap zich het beste met eerder slachtofferschap laat voorspellen. Uit Engels onderzoek blijkt ook dat 2% van degenen die aan het onderzoek hebben meegedaan, slachtoffer is geworden van 41% van de vermogensdelicten. Bij geweldsmisdrijven is dat percentage nog hoger. Eén procent van de respondenten draaide op voor 59% van de geweldsdelicten. Kortom, leer het slachtoffer kennen en stem daar het beleid op af. Een gerichte aanpak van slachtofferschap kan toekomstig slachtofferschap voorkomen en vermindert de criminaliteit aanzienlijk.

In Engeland zijn experimenten uitgevoerd om herhalingscriminaliteit te voorkomen en het niveau van herhaald slachtofferschap van inbraken daalde. Het aantal inbraken liep met maar liefst 30% terug zonder dat verplaatsing van vermogenscriminaliteit naar bijvoorbeeld andere woningen werd geconstateerd. Naar aanleiding van die Britse successen heeft ook het Amerikaanse ministerie van justitie in 2002 een nieuwe aanpak door de politie geïntroduceerd. Daarmee is preventie door de politie een primaire taak geworden. Het belang van een goede, eerste reactie op de aangifte van het slachtoffer wordt daar van groot gewicht geacht voor de verdere veiligheid van het slachtoffer. Vertaald naar Nederlandse termen betekent dit dat de politie adequaat moet optreden bij bijvoorbeeld woninginbraak, ook wanneer sporen niet kunnen worden veiliggesteld. Immers, een tweede inbraak kan erdoor worden voorkomen.

Zo'n aanpak staat natuurlijk in schril contrast met het kabinetsbeleid en de beleidsopvattingen van het openbaar ministerie en de politie. Daarmee heeft dit type woninginbraken een lage opsporingsprioriteit gekregen. Soms heeft die zelfs helemaal geen prioriteit. In de praktijk betekent dit voor het Nederland van nu dat geen opsporingshandelingen worden verricht en dat de aangifte van de burger bij dit soort woninginbraken gewoon in de prullenbak verdwijnt. Met de nieuwe Amerikaanse aanpak betekent de eerste reactie van de politie op de aangifte van het misdrijf een startschot voor een serie interventies, niet alleen door de politie, maar ook door andere organisaties, bijvoorbeeld door Slachtofferhulp. Voor Nederland betekent dit onder meer dat de registratie van persoonsgegevens van het slachtoffer en diens geschiedenis noodzakelijk is. Door een goede registratie bij de politie kan herhaald slachtofferschap geïdentificeerd worden. Slachtofferprofielen zouden naast de bestaande daderprofielen in de computer van de politie moeten kunnen worden opgenomen.

Voor D66 is een dergelijke nieuwe aanpak een veel slimmere manier van de bestrijding van de criminaliteit dan echt alle aandacht en middelen aan de repressieve kant inzetten. Ik vraag de minister of hij bereid is het WODC op korte termijn onderzoek te laten doen naar de problematiek van de veelslachtoffers, de multislachtoffers, en naar de beste aanpak om het herhaald slachtofferschap te voorkomen.

Om Slachtofferhulp Nederland niet het slachtoffer te laten worden van de extra bezuinigingen, heb ik samen met collega Van de Camp van het CDA een amendement ingediend om 500.000 euro aan het budget van Slachtofferhulp Nederland toe te voegen.

Mijnheer de voorzitter. De minister van Justitie is enthousiast over de introductie op ruime schaal van mediation. Des te meer conflicten door de mensen zelf met behulp van een mediator worden opgelost, des te beter dat is. D66 gelooft echter niet dat dit heel veel procedures zal schelen. De mediator heeft geen geheimhoudingsplicht. Hij kan als getuige worden opgeroepen en zal dan moeten antwoorden op vragen naar wat hem in de vertrouwelijke mediationgesprekken is gemeld. Is de minister bereid op dit punt wetgeving voor te stellen? Dat hoort echt bij een grootschalige introductie van mediation.

Er is één rechtsgebied waar verplichte mediation dringend noodzakelijk is: het omgangsrecht. Wij hebben indertijd met andere fracties, de VVD voorop, een motie ingediend om experimenten met omgangshuizen mogelijk te maken. Uit de ervaringen daarmee en uit andere ervaringen zijn wij tot de overtuiging gekomen dat een verplichte mediation vóór de echtscheiding in situaties waarbij de ouders conflicten hebben over de kinderen noodzakelijk is. Datzelfde geldt bij een vastgelopen omgangsregeling, nadat de echtscheiding heeft plaatsgehad. Tijdens de verplichte mediation moet al omgang plaatsvinden. Het kan niet zo zijn dat als men naar een mediator gaat, de partij die de kinderen verzorgt de omgang tegenhoudt. Dat zou betekenen dat de wetgever in de wet opneemt dat er al omgang behoort plaats te vinden. Zo'n uitspraak moeten wij als wetgever echt doen.

Mocht de minister verplichte mediation bij omgangsregelingen niet willen overwegen, dan heeft D66 hiervoor een initiatiefvoorstel in voorbereiding. Wij hebben dat aan allerlei mensen en instanties toegestuurd en hebben de reacties erop verzameld. Volgende week zullen wij over omgangsregelingen spreken, maar ik zou graag nu al een reactie op hoofdlijnen ontvangen.

Het valt ons overigens op dat de experimenten met de omgangshuizen niet gefinancierd worden. In de vorige periode heeft de Kamer de motie-Vos aangenomen. De resultaten zijn positief. In de antwoorden schrijft de minister dat Jeugdzorg ermee bezig is en dat het verder particulier initiatief betreft, waarvoor hij geen verantwoordelijkheid zou dragen. Dat is echt te mager. Samen met collega Halsema heb ik een amendement voorgesteld.

De heer De Wit (SP):

Of je nu voor mediation kiest of het aan de rechter overlaat, het grote probleem is dat de afspraken soms niet worden nagekomen. Wat is de oplossing van de heer Dittrich daarvoor?

De heer Dittrich (D66):

Ik had dit willen bewaren voor het algemeen overleg van volgende week, maar u hebt gelijk dat u het mij nu vraagt. Allereerst is er de verplichte gang naar de mediator. Lukt dat niet, dan moet men naar de rechter. Als de rechter tot de conclusie komt dat een van beide ouders de omgang frustreert, moet een nieuw instrument worden gebruikt, namelijk een omgangsondertoezichtstelling. Er zou een kindervoogd moeten worden benoemd, die de belangen van de kinderen gaat behartigen. In de huidige situatie zijn er twee advocaten, een voor de vader en een voor de moeder. De rechter doet een uitspraak, maar er is eigenlijk niemand die de belangen van de kinderen behartigt. Met de introductie van een omgangs-OTS kun je de kindervoogd bevoegdheden geven om in de relatie op te treden om de omgang op te starten. Dat zou met financiële prikkels gepaard kunnen gaan. Ik heb daar een concreet uitgewerkt voorstel voor dat ik volgende week zal presenteren.

De heer De Wit (SP):

In de huidige situatie kennen wij het gezamenlijk gezag na scheiding. Heeft de heer Dittrich kennisgenomen van de ideeën die daarover bijvoorbeeld bij prof. Hoefnagels leven om juist in het gezag de oplossing te zoeken voor de ouder die niet bereid is om een omgangsregeling toe te staan?

De heer Dittrich (D66):

Ik heb zeker kennisgenomen van de opvattingen van de prof. Hoefnagels, oud-senator van D66. De heer Schonewille en ik hebben met hem gesproken. Hij heeft ons suggesties aan de hand gedaan om de patstelling te doorbreken. Je zal maar vader zijn en je ex-vrouw houdt de kinderen bij je weg, terwijl de rechter gezegd heeft dat er omgang moet zijn. Dan kom je er niet met de uitspraak van de wetgever in de huidige wet dat er gezamenlijk gezag is. Dan moet je er echt een schepje bovenop doen om te proberen het contact te herstellen. Het is mijn overtuiging dat dit soort problemen vaak wordt veroorzaakt door communicatieproblemen tussen de ex-partners. Daarvoor heb je een mediator nodig, die veel meer tijd kan besteden aan herstel van de communicatie dan een rechter op de zitting. Wij weten immers hoe dat gaat in dat soort zittingen.

Kortheidshalve sluit ik mij helemaal aan bij de woorden van de heer De Wit over de teloorgang van de sociale rechtshulp. Wij staan sympathiek tegenover de amendementen die hij heeft ingediend.

Ik wil minister Nawijn dringend vragen, af te zien van de strafbaarstelling van illegaliteit, om juist te voorkomen dat de strafrechtsketen nog meer vast komt te zitten en het huidige beleid – criminele illegalen voorrang geven in het uitzettingenbeleid – goed door te zetten. Ik denk dat we anders over een paar jaar van een koude kermis thuis zullen komen, zodat er extra cellen moeten worden gebouwd, waarin mensen extra lang moeten worden opgesloten, terwijl zij niet kunnen worden uitgezet.

De voorzitter:

U heeft mij zelf gevraagd, aan te geven wanneer u over uw tijd heen was. Bij dezen: u zit er behoorlijk overheen.

De heer Dittrich (D66):

Goed dat u mij daarop attent maakt, voorzitter. Hoeveel illegale vreemdelingen zijn er sinds minister Nawijn minister is daadwerkelijk, begeleid door de marechaussee, uitgezet? Geeft dat een forse stijging te zien in vergelijking met de vorige regeerperiode?

Mij is gebleken dat er veel geëmancipeerde allochtone vrouwen in Nederland zijn die zich willen onttrekken aan de strenge normen uit hun milieu. Dan blijkt echter dat zij door hun familie op de huid worden gezeten, dat zij worden achtervolgd, gestalkt en bedreigd. Veel van die vrouwen vinden nu hun toevlucht in blijf-van-mijn-lijfhuizen. In de zomer heb ik met een aantal vrouwen contact gehad, die onder een andere naam door het leven willen gaan, omdat de familie en de groep waaruit zij voortkomen, niet accepteren dat zij bijvoorbeeld een eigen partner willen kiezen, die niet dezelfde nationaliteit heeft of niet uit de groep komt. Wil de minister specifiek beleid mogelijk maken om dit soort geëmancipeerde allochtone vrouwen te gaan ondersteunen? Dit is namelijk een groeiend probleem in de tweede generatie, waaraan wij niet voorbij kunnen gaan. Ik merk dat die vrouwen nergens terechtkunnen. Er zijn overal deelloketten, maar er is niemand die kan helpen. Graag een visie van de minister daarop.

Vervolgens kom ik toe aan de machtiging voorlopig verblijf (MVV). Het is mij een doorn in het oog dat Nederlanders die in het buitenland de liefde van hun leven ontmoeten, een MVV moeten aanvragen – daarbij kan ik mij overigens wel wat voorstellen – maar dat de overheidsbureaucratie zodanig is dat mensen soms een half jaar of langer moeten wachten op het stempel van de Nederlandse overheid. D66 stelt voor dat, als de aanvraag volledig is ingediend, met alle documenten, de overheid binnen drie maanden de MVV moet hebben afgegeven. Zo niet, dan wordt de MVV automatisch verstrekt. Het kan toch niet zo zijn dat mensen het slachtoffer worden van die tergend trage bureaucratie, zoals die is opgetuigd? Ik heb daarvoor al eerder voorstellen gedaan. Toen beloofde staatssecretaris Kalsbeek dat het aan het eind van dit jaar allemaal zou zijn opgelost, maar uit de antwoorden op de vragen die ik daarover heb gesteld, blijkt dat dat helemaal niet het geval is.

Vrouwenbesnijdenis is een onderwerp dat ik ieder jaar aan de orde stel. Is minister Nawijn bereid, de dubbele strafbaarstelling uit artikel 5 op te heffen en is hij met mijn fractie van mening dat het heel belangrijk is om juist een specifieke strafbaarstelling in het wetboek op te nemen, zodat we niet aan cultuurrelativisme doen, maar heel duidelijk maken aan met name de Somalische gemeenschap dat vrouwenbesnijdenis in Nederland absoluut verboden is?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Dittrich wil een aparte omschrijving in het Wetboek van Strafrecht, omdat hij tegen cultuurrelativisme is. Waarom neem je een cultureel delict op in het Wetboek van Strafrecht, als het al onder de vigerende wetten strafbaar is, en wel fors? Het is namelijk kindermishandeling met blijvend letsel.

De heer Dittrich (D66):

Het is nu al strafbaar, want het valt onder de mishandelingsartikelen. Er kan een hoge gevangenisstraf op staan. Het grote verschil is echter dat het hier gaat om ouders die zelf willen dat hun dochtertje wordt besneden. Zij doen dat vrijwillig. Dat is iets heel anders dan het gestelde in de mishandelingsartikelen, waarin juist wordt ingegaan op het feit dat er een misdrijf tegen iemand wordt gepleegd, onvrijwillig. Dat is het grote probleem. Ik neem de Somaliërs als voorbeeld, omdat dit de grootste gemeenschap in Nederland is waar het plaatsvindt. De Somalische gemeenschap zelf brengt naar voren dat er veel betere voorlichting moet komen, maar die kan niet goed worden gegeven als er geen sprake is van een specifieke strafbaarstelling. In reactie op het voorstel dat ik al eerder heb gedaan, wordt gezegd dat het al strafbaar is en dat wij er wel komen met die voorlichting; ook door mevrouw Halsema. Elk jaar weer worden er in Nederland meisjes besneden. Wij vinden dat de overheid wat dat betreft een heel duidelijke norm moet stellen. Die kan, net als in andere Europese landen is gebeurd, specifiek in het Wetboek van Strafrecht worden opgenomen. De discussie wordt ook gevoerd in België, Frankrijk en Zweden, maar daar is het wel in het Wetboek van Strafrecht opgenomen. Waarom zouden wij dat niet doen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wij hoeven dat niet te doen, omdat het al strafbaar is. Waarom erkent u niet met mij dat er geen wetgevingsprobleem, maar een handhavingsprobleem ligt? Er is nog nooit een veroordeling geweest als het gaat om meisjesbesnijdenis. Dat ligt niet aan de wet, maar aan de verlegenheid van de autoriteiten om in eigen kring, bijvoorbeeld de Somalische, onderzoek te doen. Waarom steunt u mijn voorstel niet, want het is inderdaad urgent, om een landelijk officier in te stellen die werkelijk een aanjaagfunctie heeft? Daar gaat het om. U bedrijft symboliek.

De heer Dittrich (D66):

Helemaal niet. Ik herinner mij de woorden van mevrouw Hirsi Ali. Zij heeft uitdrukkelijk naar voren gebracht, de Somalische gemeenschap kennend, hoe belangrijk het is een specifieke strafbaarstelling te hebben. Maandag was er een congres in Leiden over vrouwenbesnijdenis, waarbij dat voorstel opnieuw vanuit de Somalische gemeenschap is gedaan. Wij in Nederland houden onze oren dicht en komen met verhalen, zoals u doet, over het feit dat het al strafbaar is. Ondertussen gebeurt het elke keer weer in Nederland. Daar moeten wij echt vanaf. De Somalische gemeenschap stelt zelf dat een specifieke strafbaarstelling nodig is, omdat het taboe op dit punt dan veel gemakkelijker kan worden doorbroken. U heeft gelijk als zegt dat het nog een taboe is en dat mensen er nog niet over spreken. Men heeft het nodig om in de wetstekst te kunnen aanwijzen dat Nederland dat afkeurt.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Begrotingsdebatten zijn bij uitstek beleidsdebatten, waarin wij het hebben over visies, uitgangspunten en keuzes. Daarom kijk ik daar ieder jaar weer naar uit. Omdat het kabinet demissionair is, zal ik mij in dit debat richten op een aantal concrete punten. Dat lijkt mij gewenst, want anders hadden wij een volwaardig begrotingsdebat moeten houden, maar dat kan alleen met een volwaardig missionair kabinet. Dat doen wij op een later moment. Hopelijk voelen alle fracties zich nu vrij om voorstellen waar zij het inhoudelijk mee eens zijn daadwerkelijk te steunen, ongeacht van welke fractie ze komen. Ik zou zeggen, juist in deze omstandigheden: leve het dualisme.

Vooral als het gaat om de begroting van Justitie hadden wij van dit kabinet meer initiatieven verwacht tot herstel van de schade die in de voorgaande acht paarse jaren is aangebracht. Daar zijn wij teleurgesteld over. Ik loop een aantal thema's langs waar een en ander zich op toespitst.

Het eerste thema is veiligheid. Dat is in deze tijd thema numero 1. Terecht gaan wij daar later uitvoerig over debatteren. Dan komt alles aan de orde wat ik vandaag niet kwijt kan. Het thema veiligheid heb ik dus geparkeerd tot 2 december, maar de nieuwe flinkheid op het punt van veiligheid spreekt ons wel aan. Er moet duidelijkheid zijn bij normstelling en bij normhandhaving. Daarbij past geen gedogen, ook niet in het drugsbeleid. Gedogen is mogen. Om met de toenmalig CDA-lijsttrekker Balkenende te spreken – het komt uit zijn boek, bijna letterlijk –: werken aan veiligheid en criminaliteitsbestrijding is dweilen met de kraan open zolang het gedoogbeleid van drugs overeind blijft. Daar was en ben ik het eigenlijk heel erg mee eens. Maar waarom zet minister Donner dan het paarse coffeeshopbeleid gewoon voort? Wij weten toch dat veel van de problemen in de achterstandswijken drugsgerelateerd zijn?

Ik doe een tweetal voorstellen voor verscherping van het beleid waarop ik graag een reactie van de minister krijg. Wat vindt de minister van een legitimatie- en registratieplicht voor coffeeshophouders? Videotheekhouders registreren hun klanten. Laten coffeeshophouders dat ook maar doen. Zouden energiebedrijven pieken in de energieafname door particulieren niet moeten kunnen melden aan justitie, politie en/of woningverhuurders om zo de illegale wietteelt tegen te gaan? Wat verzet zich hier eigenlijk tegen? Is hier een parallel denkbaar met de Wet melding ongebruikelijke transacties?

Voorzitter. In de tweede plaats noem ik het prostitutiebeleid. Ook deze sector is bijzonder criminaliteitsgevoelig. Denk maar aan vrouwenhandel, handel in drugs, in wapens, fraude, enz. Blijkens de eerste evaluatierapporten heeft de opheffing van het bordeelverbod hierin geen verandering gebracht, ondanks de beleden doeleinden van het tegengaan van vrouwenhandel, onvrijwillige prostitutie en prostitutie door minderjarigen en bescherming tegen misbruik. Net als ten aanzien van andere mensen die in moeilijke omstandigheden verkeren, mogen wij ook hier niet lichtvaardig berusten in de veronderstelde eigen keuzes en mensen aan hun lot overlaten.

Dat brengt mij tot de volgende concrete vragen en enkele voorstellen. Op het gebied van preventie zou ik graag meer initiatieven zien om op scholen, jeugdcentra, jeugdinrichtingen en asielzoekerscentra stelselmatig prostitutiepreventieprojecten te starten, analoog aan projecten als "De gezonde school en genotmiddelen". Het gaat mij om informatie en voorlichting over de risico's die er bestaan. Denk ook aan het verschijnsel van de "loverboys". Er moet meer geld en energie gestoken worden in uitstapprojecten. Wil de minister actief het overleg zoeken, samen met de collega van VWS, met de maatschappelijke organisaties?

Voorzitter. De internationale vrouwenhandel tiert welig, ondanks "taskforces" en wat niet meer. Ook het hiermee vaak samenhangende kindersekstoerisme baart grote zorgen. In bijvoorbeeld Thailand zien wij een duidelijke samenhang tussen vrouwenhandel, prostitutie en kindersekstoerisme. Vanuit de Midden- en Oost-Europese landen is de vrouwenhandel en prostitutie de laatste jaren eveneens toegenomen. Ook hier is sprake van samenhang. In het laatste nummer van Samenleving en Criminaliteit worden deze gebieden als risicogebied voor prostitutie met minderjarigen aangeduid. Graag een reactie van de minister hierop. Welke gevolgen heeft de toetreding van deze landen tot de Europese Unie voor de prostitutie in Nederland in relatie met de opheffing van het bordeelverbod. Wordt er in de JBZ-raad eigenlijk wel gesproken over het afwijkende Nederlandse beleid in relatie tot de uitbreiding met deze Midden- en Oost-Europese landen?

Voorzitter. Ik stap over naar het kansspelbeleid.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik moest de woorden van de heer Rouvoet even laten bezinken. Ik wil terugkomen op het voorstel van de heer Rouvoet om de coffeeshops meer aan banden te leggen. Hij doet daarbij tot mijn verbazing een voorstel voor een soort lidmaatschap van coffeeshops. Hoe verhoudt dit zich tot het standpunt van zijn partij om juist tot het aan banden leggen van de coffeeshops te komen? Als je van mensen verwacht dat zij zich registreren bij een coffeeshop, dus met naam en toenaam bekend zijn, suggereert dat naar mijn idee een legitimering ervan in plaats van het afschaffen van het gedoogbeleid. Wat stelt hij zich daar concreet bij voor? Na tien keer blowen de elfde blow gratis?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Nee, ik had geen promotieactiviteiten in gedachten. Wij hebben het gedoogbeleid niet uitgevonden. Voor mij zou de wet strak gehandhaafd moeten worden, maar wij hebben nu eenmaal een gedoogbeleid. Daarom zeg ik tegen minister Donner: als u het met de toenmalige CDA-lijsttrekker Balkenende eens bent dat wij over veiligheid en criminaliteitsbestrijding eigenlijk niet kunnen praten als wij het gedoogbeleid niet aanpakken, moeten wij wat dat betreft stappen in de goede richting zetten, moeten wij terug van dat gedogen. Maar gegeven het feit dat wij zover nog niet zijn, heb ik voorstellen gedaan om toch tot een aanscherping van het beleid te komen. Toen dacht ik aan het systeem van registratie bij een videotheek. Dan krijg je een pasje, bijvoorbeeld ook om na te gaan wie er video's meeneemt voor boven de 18. Dat is een zinnig systeem. Daar kan ik mij iets bij voorstellen.

Ik heb eens een keer een ochtend doorgebracht in een coffeeshop hier vlakbij. Dat kan ik hier wel vertellen, want wij zijn toch onder ons. Ik wilde wel eens weten hoe het er daar aan toe gaat. Mij viel op dat er allerlei mensen binnenkwamen die daar gewoon hun spul konden krijgen. Er werd opvallend vaak naar de leeftijd gevraagd, maar misschien kwam dat wel doordat ik daar toevallig zat. Ik hoop eigenlijk dat het altijd zo gaat. Dan werd er gevraagd: hoe oud bent u? Iemand van 17 kreeg niets. Dat ging soms ook op het randje. Als wij de AHOJG-criteria ten minste serieus willen nemen, waarom wordt dan geen registratiesysteem ingevoerd? Ik ben niet voor criteria voor gedogen, want ik vind dat een zot systeem, maar als het gebeurt, waarbij ook de leeftijd een rol speelt, dan moet de handhaving zo strak mogelijk zijn. Aan coffeeshophouders kan gevraagd worden om tot een soort registratie over te gaan. Dat is geen clublidmaatschap. Daar heb ik niet voor gepleit. Mevrouw Albayrak, u kent mij beter.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik vind het voorstel sympathiek. Ik zal de ontwikkelingen zeker blijven volgen. Ik vind het verrassend dat het uit uw mond komt, want het lijkt toch een beetje op een lidmaatschap.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Als je je bij een videotheek laat registreren en je haalt daar regelmatig een band, dan ben je nog geen lid. Je bent dan wel geregistreerd.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dan ben je lid van een videoclub.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik zie dat anders. Het is een winkel waar je banden kunt huren. Ik wil liever af van de AHOJG-criteria, omdat ik wil dat de Opiumwet gehandhaafd wordt. Laten wij proberen om het daarover eens te worden, zo vraag ik u. Ik denk dat dat zou helpen. Ik heb begrepen dat de minister-president dat ook van mening is. Uitgaande van het systeem van criteria vraag ik echter om die in ieder geval zo scherp mogelijk te hanteren en na te leven. Binnen dit systeem mag geen ruimte worden gecreëerd om overtreding van de gedoogcriteria ook weer te gedogen. Daar zijn wij nu mee bezig en dat is helemaal funest. U zou het daarmee eens moeten zijn.

Voorzitter. Ik kom op het kansspelbeleid, vanouds een belangrijk zorgpunt voor de ChristenUnie. Wij zijn "bijgepraat" over het kansspelbeleid via een brief. Het beleid lijkt afgewogen, maar wat zegt dat als wij de facto om ons heen een grootschalige promotie ervan kunnen constateren? Wordt het geen tijd de gokreclame aan te pakken? Ik zie niets in een Holland-Casino-eredivisie. Laat de winsten van het staatsbedrijf dan liefst maar in de staatskas vloeien. Wil de coördinerend minister voor het kansspelbeleid hierop reageren?

Ik sluit mij van harte aan bij de pleidooien voor behoud van subsidie voor de stichtingen Exodus en Ontmoeting. Na handhaving en straf moet een nieuw begin mogelijk zijn. Daarom hebben wij het amendement-Van de Camp medeondertekend. Kan de minister in dit debat beloven dat bij aanvaarding van het amendement de subsidie gegarandeerd is zolang het behoefteonderzoek naar reïntegratieprojecten bij Justitie loopt? Ik vraag dus naar een echte overbruggingsfinanciering, ook als deze over het begrotingsjaar 2003 heen zou lopen. Ik heb begrepen dat mevrouw Albayrak daarover een motie in gedachte heeft.

Ik corrigeer de heer Dittrich nog op het volgende punt. Er was even sprake van de bemoeienis van mevrouw Kalsbeek met een amendement. De discussie richt zich echter niet op de voormalige staatssecretaris. In november 2000 heeft de Kamer een amendement aangenomen op basis waarvan de subsidie tot stand is gekomen. Het is merkwaardig dat in april tegen de stichting Exodus is gezegd dat haar werk niet tot de kerntaken van het ministerie van Justitie behoort en wordt afgestoten. Om die reden is opnieuw een amendement nodig, zoals indertijd is ingediend door mevrouw Kalsbeek. Dat is het amendement-Van de Camp geworden. Dat lijkt mij buitengewoon verstandig.

Actueel is de vraag wat wij moeten doen met veroordeelde misdadigers. De cellen zitten vol. Er valt niet tegen op te bouwen. Er wordt gepleit voor twee of meer op één cel. Als alles tegen zit, komt straks ook nog de strafbaarstelling van illegaal verblijf erbij. Dan hebben wij helemaal een cellenprobleem. Ik beveel liever een andere, ook onorthodoxe route aan voor de oplossing van het cellenprobleem. Een belangrijk probleem is namelijk de hoge recidive. De internationale organisatie Prison Fellowship heeft onder andere in Brazilië, maar ook in verschillende staten van de VS laten zien dat zij betere resultaten kan leveren met eigen gevangenissen. Waarom geven wij de Nederlandse tak van die organisatie, Gevangenenzorg Nederland, niet de kans om in een pilot iets dergelijks in Nederland te proberen? Is de minister bereid om zich via een gesprek met die organisatie daarop te oriënteren? Ik breng graag dat contact tot stand, want ik zie mogelijkheden.

Als onbedoeld effect van de invoering van samenlevingsregistratie kennen wij intussen de zogenaamde flitsscheidingen. De effecten daarvan zijn onder Paars gebagatelliseerd. Minister Donner heb ik er nog niet over gehoord. Toch kan dit gevolg niet de bedoeling zijn van de wetgever. Ik vraag nogmaals, want wij hebben dat in het verleden al eerder gedaan, om deze lacune te repareren.

Over de notariswetgeving komen wij later te spreken. Ik wil vooral de uitstroom als probleempunt noteren. Mediation is hét tovermiddel om de gang naar de rechter overbodig te maken. De minister is daarop stevig ingegaan, zelfs in de sfeer van verplichting. De burger is intussen nog betrekkelijk ontwetend over de mogelijkheden. Als wij die kant op willen, moet nog veel geregeld worden. Wie is een mediator? Moeten er kwaliteitstoetsen zijn? Komt er meer voorlichting? Wat willen wij erin investeren, ook gericht op kwaliteit? Komt er wetgeving?

Ik kom op het belangrijke punt van asiel en integratie. Velen hebben in dit debat al geconstateerd dat met name integratie er in de begrotingsstukken bekaaid af komt. Ligt dat soms aan gebrek aan interesse bij minister Nawijn? Misschien moet integratie na de verkiezingen toch maar weer terug naar Binnenlandse Zaken. Ik had toch al het gevoel, en dat zeg ik uit de grond van mijn hart, dat het een vreemde eend in de justitiebijt is. Ik merk dat ook in dit begrotingsdebat. Als deze minister na de verkiezingen op zijn post wil terugkeren, zal hij in ieder geval een echte visie op dit cruciale beleidsterrein moeten ontwikkelen. Kan hij in dit debat iets meer van zijn opvattingen weergeven? In het algemeen is de minister sterker in het oplaten van proefballonnen dan in het neerzetten van beleid. De heer Blok maakte daar volgens mij ook waardevolle opmerkingen over.

Het oplaten van proefballonnen was niet alleen iets van het begin van zijn regeringsperiode. Vorige week nog stelde de minister dat asielzoekers niet konden terugkeren naar Somalië. Afgelopen weekend verscheen echter een persbericht van het ministerie waarin staat dat vrijwillige terugkeer naar Somalië toch mogelijk is. Hoe zit dat nou? En hoe zit het met de door de minister voorgestelde aanpassing van de termijn voor naturalisatie? Of komt daar binnenkort ook een persbericht over, waarin staat dat het toch niet doorgaat? Het staat niet in de stukken. Ik hoor graag van de minister hoe ik dat moet zien.

Bij de beleidsdoelstelling 6.1 in de begroting staan twee interessante stellingen die het beleid van de minister zullen beïnvloeden: "...de immigratie wordt afgestemd op de spankracht van onze maatschappij. Een adequaat integratieproces vergt een restrictief toelatingsbeleid én een indringend integratiebeleid". Op dat laatste wachten wij met smart. Wat wordt eigenlijk precies bedoeld met "de spankracht van onze maatschappij"? Is de minister het met mij eens dat dit in ieder geval geen betrekking kan hebben op echte vluchtelingen? Voor hen is asiel, immigratie, geen gunst, maar een recht. Is de minister dat met mij eens? Overigens zijn wij wel benieuwd hoe voortvarend en concreet de minister voortgaat in de richting van de indertijd door ons voorgestelde toetsing in de regio. Kan hij daar meer licht over laten schijnen?

Het huidige terugkeerbeleid kenmerkt zich vooral door het op straat zetten van personen na de AC-afdoening of na het verstrijken van de vertrektermijn. De wet legt zo de schuld voor het niet terugkeren eenzijdig bij de asielzoeker. Dit is in tegenspraak met de mededelingen omtrent het verkrijgen van reisdocumenten. Sommige landen werken helemaal niet mee of verstrekken pas later papieren. Welke mogelijkheden ziet de minister om dit dilemma op te lossen? Moet gedacht worden aan het in bijzondere gevallen verlengen van de vertrektermijn, of kan worden gedacht aan herintroductie van het meewerkcriterium inzake het behoud van opvang?

De fractie van de ChristenUnie heeft al diverse malen concrete voorstellen gedaan voor een effectiever terugkeerbeleid, zoals onder andere blijkt uit een artikel in de Volkskrant dat ik samen met mevrouw Huizinga heb geschreven. Ziet de minister iets in de door ons voorgestelde terugkeerregeling, die een impuls kan betekenen voor de vrijwillige terugkeer via de IOM? Is hij bereid daarvoor een pilot op te zetten, bijvoorbeeld voor een land zoals Armenië? Via een amendement hebben wij in ieder geval voor de bijbehorende financiële impuls gezorgd van 10 mln euro.

Twee jaar terug, in 2000, heeft de Kamer de motie-Rouvoet/Van der Staaij aangenomen die betrekking had op de problematiek van de zogenaamde bekeerlingen. De bedoeling was om een extra toets aan te leggen omtrent de terugkeermogelijkheden van ex-moslims naar landen zoals Iran. Dat wil maar slecht doorwerken in de praktijk van alledag. Sterker nog, in rechtszaken wordt door de landsadvocaat regelmatig namens de minister gesteld dat die motie geen wijziging van beleid inhoudt. Wil de minister in dit debat toezeggingen doen over een correcte uitvoering van deze Kameruitspraak, die voor de betrokkenen, die in hun eigen land immers als afvalligen worden beschouwd en derhalve zelfs de doodstraf te vrezen hebben, letterlijk van levensbelang is?

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Wie de inleidende beschouwingen op de begroting leest, merkt op dat de toon anders is dan in de paarse justitiebegrotingen. De beschouwingen roepen bij de SGP-fractie op veel punten instemming op.

"De eerbiedige erkenning van een Allbestuurend Opperwezen versterkt de banden der maatschappij, en blijft iedere Burger ten duursten aanbevolen", zo valt te lezen. Inderdaad, een belangwekkend citaat uit de Staatsregeling van het Bataafse volk van 1798. Ik wil de concrete invulling die daar destijds aan werd gegeven, niet zomaar voor mijn rekening nemen, maar het belangwekkende ervan is wel dat in die Staatsregeling uitdrukkelijk werd gesproken over de plichten van de mensen in de maatschappij en dat de betekenis van de religie voor de publieke moraal wordt erkend. Opvallend is ook dat dit citaat uit die Staatsregeling, hoe lang geleden ook, dateert uit de tijd dat de band tussen de tot dan toe bevoorrechte kerk en Staat al was doorgesneden. Scheiding van kerk en Staat kon in Nederland kennelijk decennialang gepaard gaan met de overtuiging dat Staat en godsdienst niet gescheiden behoren te zijn, maar er een band tussen godsdienst, moraal en recht is. Die band is volgens de SGP-fractie nog steeds volop actueel, ook in deze tijd, waarin het afzien van de verbinding tussen godsdienst en het staatkundig leven het nieuwe staatsgeloof lijkt te worden. Het Woord van God, de Bijbel, biedt een betrouwbaar kompas voor een goed justitieel beleid en voor een gezaghebbende invulling van normen en normen.

In de begroting staat terecht met hoofdletters geschreven dat Nederland veiliger moet worden. De jarenlange verwaarlozing van politie en justitie maakt een inhaalslag dringend geboden. Het komt er wel op aan dat het wordt waargemaakt, dat Nederland merkbaar veiliger wordt. De ambities zijn immers groot en de middelen beperkt. Bij de bespreking van het veiligheidsplan hopen wij hier uitvoeriger op terug te komen. Geweld op straat is helaas nog steeds aan de orde van de dag. Het recente, vreselijke voorval in Venlo toont dat weer aan. De angst om zelf slachtoffer te worden of onverschilligheid over het lot van anderen draagt bij aan een cultuur van afzijdigheid waarin geweld kan gedijen.

Hoe is zo'n cultuur te voorkomen en te doorbreken? Dat is een belangrijke vraag die wij ons moeten stellen. De overheid kan niet alles, maar moet in ieder geval de goede signalen geven. Partij kiezen voor degene die binnen aanvaardbare grenzen opkomt voor recht en orde. Dat betekent heel concreet ook dat de SGP-fractie voorstander is van initiatieven voor strafverzwaring voor hen die zich met geweld keren tegen degenen die anderen proberen te beschermen of overlast proberen tegen te gaan. Repressie alleen schiet echter tekort. De bestrijding van een cultuur waarin geweld gedijt, moet veel verder gaan. Niet voor niets bloeit het debat over normen en waarden op in een tijd van toenemende geweldscriminaliteit. Een vrijblijvend debat schiet tekort. Waar mogelijk moet de overheid met daden kleur bekennen. Ik vraag de minister waarom de aanpak van geweld als amusement in de media zo in vrijblijvendheid blijft steken. Er wordt veel over gesproken, maar welke concrete maatregelen zijn er? Ik begrijp uit deze begroting ook dat bij de aanpak van criminaliteit een grote inzet wordt gericht op veelplegers. Daarvoor valt zeker veel te zeggen, maar tegelijkertijd geldt dat de aanpak van daders die voor het eerst over de schreef gaan, van groot belang is. Krachtdadig optreden in de beginfase biedt soms meer perspectief dan flink optreden in de eindfase. Ik pleit ervoor het ene te doen en het andere niet te laten. Ter voorkoming van recidive zijn reïntegratieprojecten, zoals die door de stichtingen Ontmoeting en Exodus worden aangeboden, van groot belang. Hier wordt inderdaad een nieuwe koers ingeslagen. Dat blijkt ook uit een eerdere brief die wij hebben gekregen als een uitwerking van een motie die wij vorig jaar hebben ingediend. De nieuwe koers is namelijk geen steun voor zogenaamd vrijwillige trajecten van Justitie. Hier is verandering geen verbetering: het risico op verkokering in de recidivebestrijding wordt met deze benadering toch juist vergroot? In ieder geval vinden wij dat de continuering van de bestaande projecten die – zoals uit alle stukken blijkt – toch ook door Justitie worden gewaardeerd, niet in gevaar mag komen. Om deze reden zijn wij ook mede-indiener van het amendement waarin de bestaande subsidies worden gehandhaafd.

Nieuwe technologie schept kansen voor het bestrijden van criminaliteit, maar helaas ook voor het plegen ervan. De rechtshandhaving op internet vraagt veel inspanning. Wat is hier de inzet van het kabinet? Ik wijs op eerder door ons gestelde vragen over de bestrijding van het aanbod aan illegale kansspelen op internet en reclame voor coffeeshops. Wordt hiertegen nu daadwerkelijk opgetreden? Terecht is er ook steeds publieke verontwaardiging geweest over kinderporno op internet. Er zijn recente berichten in de media over een schrikbarende toename ervan. Wat kan worden ondernomen tegen misbruik van chatboxen en e-mail voor dit doel? Wanneer komt de toegezegde rapportage over het nationaal actieplan ter bestrijding van seksueel misbruik? Dat had al voorhanden moeten zijn.

In de achterliggende periode hebben wij ons op diverse thema's principieel verzet tegen het paarse justitiebeleid. Ik denk aan de liberalisering van de euthanasie, invoering van het zogenaamde homohuwelijk en opheffing van het bordeelverbod. Wij zijn zeer benieuwd wat op al die gebieden de nieuwe koers zal zijn. Ik hoop dat daarover meer helderheid kan komen. Wordt teruggekomen van de schadelijke paarse beleidslijn die vooral de vermeende publieke opinie als koers volgde? Wat ons betreft, zijn de genoemde onderwerpen stuk voor stuk rijp voor een fundamentele koerswijziging.

Met name de opheffing van het bordeelverbod zou ik nu wat uitvoeriger willen belichten, omdat een eerste evaluatie van dit door Paars ingevoerde beleid voorhanden is. Wanneer komt er een uitgebreid kabinetsstandpunt hierover? Blijft vooralsnog het toelatingsverbod van prostituees van buiten de EU onverkort van kracht?

Het feitelijk beeld dat oprijst uit de evaluatie, en de berichten in de media hierover laten zien dat de situatie ronduit alarmerend is. De positieve verwachtingen van het schrappen van het bordeelverbod zijn geenszins bewaarheid geworden. Terecht is hier over een mislukking van het beleid gesproken al werd in het persbericht van Justitie een voorzichtig positieve toon aangeslagen. Als wij de feiten op ons laten inwerken, zien wij dat toezicht en handhaving op de prostitutie in de illegale sfeer tekortschieten. De onderzoekers stuitten ook op diverse criminele randverschijnselen zoals bedreiging, chantage en geweld. Ook in de reguliere sector is dwang tot prostitutie aan de orde. Legale prostituees blijken veelal onder een onmenselijk lichamelijke en psychische belasting te verkeren. Het geeft toch te denken dat uit de onderzoeken blijkt dat bijna de helft spontaan aangeeft liever met het werk te stoppen. Dit staat niet op zichzelf. Nee, die vrije keuze waar Paars van uitging, blijkt een mythe. Dit hoorden wij ook recent van vrijwilligsters die jarenlang begeleiding bieden aan prostituees. Mogelijkheden om echt te breken met de prostitutie als je daarin eenmaal bent beland, ontbreken veelal.

Dit alles brengt ons ertoe om in de eerste plaats te pleiten voor een radicale koersverandering. Het is schrijnend dat het huidige prostitutiebeleid de hartverscheurende situaties in de zogenaamde gereguleerde sector legitimiteit verschaft. Zolang er geen landelijk bordeelverbod geldt, zou in ieder geval een lokaal bordeelverbod weer expliciet mogelijk moeten worden gemaakt.

Wij pleiten in de tweede plaats voor een versterkte handhavinginzet voor alle vormen van illegale prostitutie. Laat 2003 hiervoor geen verloren jaar zijn. Dit lijkt mij een punt waarin alle partijen in de Kamer zich kunnen vinden.

Dit geldt ook voor het derde punt dat ik met nadruk naar voren wil brengen, namelijk dat met alle mogelijke middelen moet worden bevorderd dat prostituees ook werkelijk de mogelijkheid hebben om te breken met de prostitutie en een nieuwe toekomst op te bouwen. Is de minister bereid de mogelijkheden hiervoor te onderzoeken en te bezien hoe dergelijke uitstapprogramma's kunnen worden gefaciliteerd?

Ook op het terrein van het drugsbeleid en het kansspelbeleid krijgen wij graag meer duidelijkheid over de beleidslijn van dit kabinet. Bij het drugsbeleid lijkt doormodderen het devies. Vooralsnog wordt immers geen ingrijpende wijziging van het gedoogbeleid voorgesteld. Waarom niet? Opvallend is dat wel wordt aangekondigd dat de bekende gedoogcriteria intensiever worden gehandhaafd. Wordt daarmee erkend dat de praktijk in feite nu zo is dat de gedoogcriteria niet strikt nageleefd worden en dat de overtreding hiervan gedoogd wordt? De huidige praktijk is dan dus gedogen in het kwadraat. Gedogen werkt kennelijk verslavend!

Wij missen ambities voor de bijstelling van de koers ook bij het kansspelbeleid. Wordt nu onverkort aangesloten bij de voornemens van het vorige kabinet om te komen tot verruiming van het kansspelaanbod? In de beantwoording van de schriftelijke vragen wordt aangegeven dat de minister zich nog beraadt op de vraag of er een proef met legaal kansspelaanbod op internet moet plaatsvinden. Kan hij daarover al uitsluitsel geven? Het ligt naar onze mening voor de hand ook andere voorgenomen verruimingen kritisch te heroverwegen in het licht van de geformuleerde doelstellingen, zoals het tegengaan van gokverslaving en criminaliteit.

Graag wil ik tot slot nog een enkele korte opmerking maken over het vreemdelingen- en integratiebeleid. De nieuwe koers bevat een aantal aanscherpingen waarin wij ons op zich kunnen vinden, zoals de afschaffing van het zogenoemde driejarenbeleid, het vragen van een eigen bijdrage bij het inburgeringprogramma en het opheffen van het verschil tussen de geldigheidsduur verblijfsvergunning asiel en regulier. Het zal geen nieuws zijn dat een terughoudend asielbeleid, ook in het licht van de integratieproblemen, op onze steun kan rekenen. Voorwaarde daarbij is wel dat degenen die werkelijk vervolgd worden, kunnen rekenen op bescherming waarbij de eerste inzet gericht dient te zijn op toetsing en opvang in de regio. Zolang dit niet aan de orde is, blijft inhoudelijke beoordeling van asielaanvragen in Nederland het uitgangspunt.

Het debat over het gewenste asielbeleid moet open gevoerd kunnen worden in publieke debatten. Daarbij moeten wij wel blijven letten op een waardig taalgebruik. Door het al te gemakkelijk spreken in termen van instroombeperking en dergelijke, verliezen wij al snel uit het oog dat wij niet spreken over ongediertebestrijding, maar over de toelating van mensen.

Wij hebben nogal wat vragen over onderdelen van het aangekondigde nieuwe beleid. Ik noem bijvoorbeeld het strenger maken van voorwaarden voor gezinsvorming en de strafbaarstelling van illegaliteit. Dit zijn substantiële voornemens die in de begroting worden geuit, maar over de uitwerking ervan verkeren wij nog in het ongewisse. Wij treffen verder open einden aan bij de terug- en overname van vreemdelingen. Het is onduidelijk is wat moet worden verstaan onder de "passende maatregelen" waarop niet meewerkende herkomstlanden worden getrakteerd. Hierover krijg ik graag meer duidelijkheid.

Een effectief terugkeerbeleid eist ook dat problemen rond terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers niet worden afgewenteld op gemeenten. De minister zou de VNG hebben toegezegd om met de grootst mogelijke spoed tot een oplossing te komen voor problemen die gemeenten hierbij ervaren. Ik wil de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie vragen wat hier concreet uit is gekomen.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Voorzitter. In deze eerste justitiebegroting waaraan de fractie van Leefbaar Nederland deelneemt, is het goed om een compliment te maken aan de minister vanwege de wijze waarop hij zijn taakinvulling serieus neemt. In voorgaande jaren hadden wij soms te maken met voor het justitiebeleid verantwoordelijke ministers die pas bij het lezen van het ochtendblad een positie innamen, maar deze minister doet dat niet. De Wet op de rechterlijke organisatie en het interview in het Nederlands Juristenblad doen ons realiseren dat deze minister van Justitie nadenkt over wat juristen in deze maatschappij zou moeten bezighouden. Het is nog niet zo lang geleden dat in het Nederlands Juristenblad een artikel stond waarin 35 vooraanstaande strafrechtjuristen wederom aandacht vroegen voor de positie van de verdachte en de rechten van de mens. Binnen een tijdsbestek van 30 à 35 jaar hebben de rechten van de verdachte altijd de meeste aandacht gekregen. Misschien moeten wij in de komende tien jaar deze rechten van de verdachte – overigens al mijn respect daarvoor – wat laten verschuiven naar de aandacht voor de maatschappij en de rechten van het slachtoffer. Dat zou ook recht doen aan de verscherping van wat wij nodig hebben in de samenleving.

De fractie van Leefbaar Nederland wil allereerst aandacht vragen voor de preventie. Dat klinkt misschien vreemd vanaf deze plaats, omdat men aandacht voor repressie had verwacht. Collega Dittrich en anderen spraken al over de opvoeding van kinderen, met name het omgangsrecht van ouders. Maar daarbij zijn in Nederland meer partijen betrokken. Als je wilt dat kinderen goed worden opgevoed – wat een belangrijke voorwaarde is om te voorkomen dat zij later vervallen tot ongewenst gedrag of, nog erger, criminaliteit – dan moeten wij beseffen dat overheidsinstanties in dit veld ook een belangrijke rol vervullen. Ik doel op de Raad voor de kinderbescherming, de instellingen die zich bezighouden met jeugdzorg en de instellingen van gezinsvoogdij. De fractie van Leefbaar Nederland kan zich op basis van een aantal individuele casusposities, die ik niet in dit huis zal noemen, niet aan de indruk onttrekken dat deze overheidsinstellingen soms zijn blijven hangen in de geest van de jaren zeventig: "het benoemen van deskundigen geeft altijd voordeel","het snel weghalen van de discussie bij de ouders heeft voordelen". Onze fractie pleit ervoor om de verplichte bemiddeling niet te snel te stoppen. Met name als ouders gaan scheiden, is een proces nodig waarin zij goed afscheid nemen van elkaar; pas daarna kunnen goede afspraken over de kinderen worden gemaakt. Een te snelle inschakeling van de Raad voor de kinderbescherming, de gezinsvoogdij en andere betrokken instellingen veroorzaakt soms meer leed dan zij voorkomt. Deskundigen spreken elkaar soms tegen, blijken niet zo deskundig als gedacht; de Raad voor de kinderbescherming moet dan in zijn advies aan de kinderrechter melden dat hij wordt geconfronteerd met een deskundig advies dat hij liever niet overneemt. Wij pleiten er dan ook zeker voor om de weg van de verplichte bemiddeling in te slaan, maar daar ook langdurig mee voort te gaan. Het is dus mogelijk dat een kinderrechter een voorziening treft met betrekking tot de omgang, dat de ouders dan goed afscheid van elkaar nemen en dat pas dan over een definitieve regeling wordt gepraat. Wij moeten er wel voor waken dat de stichting Jeugdzorg of de Raad voor de kinderbescherming te snel inschakelen. Er zijn in Nederland voorbeelden van dat het daar niet altijd beter van wordt.

Bij het voorkomen van criminaliteit, maar ook het weer opvoeden van de burger in normen en waarden, speelt ook de overheid zelf een rol. Geeft de overheid zelf het voorbeeld? Nog belangrijker, legt de overheid wel goed uit waarmee zij bezig is?

De heer Dittrich (D66):

De heer Teeven spreekt over het "omgangsonrecht". Stel dat er toch verzorgende ouders zijn die hun kinderen afhouden van de ouder die recht heeft op omgang. Kan het strafrecht daarbij een rol spelen?

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

In mijn opinie heeft het strafrecht niet de eerste voorkeur. Eerst moet worden geprobeerd, door bemiddeling en met de kinderrechter tot een oplossing te komen. Pas in allerlaatste instantie moet worden gekomen tot maatregelen als het onder toezicht stellen.

De heer Dittrich (D66):

De ondertoezichtstelling valt niet onder het strafrecht.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Precies. Dat heeft dan ook niet mijn voorkeur.

De heer De Wit (SP):

Mag ik uit het betoog van de heer Teeven concluderen dat hij vindt dat de omgangsregeling pas aan het einde moet worden getroffen? Hoe langer je wacht met het treffen van een regeling, hoe groter de afstand is tussen degene die geen contact heeft met de kinderen en de kinderen zelf. Hoe langer dit duurt, hoe kleiner de kans is dat er een goede omgangsregeling tot stand komt.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Er zijn in mijn ogen twee mogelijkheden. In het geval van een volstrekt onwerkbare situatie moet in eerste instantie een voorlopige voorziening komen van de kinderrechter over de omgangsregeling. Daarna is het tijd voor een exitgesprek en voor doorlopende bemiddeling. In een situatie waarin slechts sprake is van enige wrijving moet men de weg van de verplichte bemiddeling inslaan. Daarbij moet in eerste instantie het afscheid nemen tussen de ouders centraal staan. Vervolgens moeten afspraken worden gemaakt over de omgang met en het onderhoud van het kind.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog met mijn opmerkingen over de voorbeeldfunctie van de overheid. Andere sprekers hebben het gehad over de spotjes van Postbus 51, bijvoorbeeld in het kader van het onderwerp zelfverdediging. Ik heb vorige week antwoord van de minister gekregen op vragen mijnerzijds over dit onderwerp. Ik heb onder meer de vraag gesteld of Justitie in het algemeen en het openbaar ministerie in het bijzonder niet gewoon zelf goed moeten uitleggen wat zij doen. Ik vind het antwoord van de minister enigszins teleurstellend. Hij besluit zijn antwoord met de volgende zinsnede: "Het is van belang, op te merken dat het strafrechtelijk beoordelen van de strafbare feiten is voorbehouden aan een onafhankelijke rechter en niet dient te verlopen via de media en in het publiek debat."

Ik ben het daar natuurlijk mee eens, maar kan de minister zich voorstellen dat het wegnemen van maatschappelijke onrust soms belangrijker is dan de afloop van een individuele strafzaak? Er zijn op dit moment strafzaken aan de orde die veel maatschappelijke onrust hebben gegeven, maar waar de strafmaat van zes maanden wellicht niet te boven wordt gegaan. Kan het openbaar ministerie kort nadat iets in de maatschappij heeft plaatsgevonden, niet beter overgaan tot een actief persvoorlichtingsbeleid? Daarbij dient zij te vertellen wat zij wil doen en wat er is gebeurd, zelfs als dit invloed heeft op de individuele afloop van een strafzaak bij een onafhankelijke rechter.

De heer Dittrich (D66):

Lokt de heer Teeven daarmee niet uit dat ook advocaten namens verdachten van alles in de media zullen beweren? Wordt de heksenketel dan niet nog groter dan nu het geval is bij een pikante strafzaak?

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Natuurlijk bestaat het gevaar dat ook advocaten dingen in de media gaan roepen. Ook nu al zijn advocaten in ieder geval geen achtergestelde partij als het gaat om het voorlichten van de media. Sterker nog, het komt voor dat advocaten informatie laten lekken naar de media en vervolgens op de zitting zeggen dat het OM en de politie over de individuele strafzaak hebben gelekt. Om te voorkomen dat het openbaar ministerie en de politie iedere keer achter de feiten aanhollen, zou het goed zijn dat het OM bij een moeilijke beslissing aan de maatschappij uitlegt wat zij van plan is. Bij individuele casussen zoals die in Amsterdam, had dat een hoop maatschappelijke onrust kunnen voorkomen. In dat licht vind ik dat je maar voor lief moet nemen dat de rechtbank tegen het openbaar ministerie zegt: sorry, jullie hebben die verdachte bij naam genoemd, dus dat laat ik meewegen bij de straftoemeting. Dat is de consequentie van een actief voorlichtingsbeleid.

De heer Dittrich (D66):

Ik vind dat erg vergaand. Het openbaar ministerie geeft in een vroegtijdig stadium actief informatie aan het publiek, waarna de rechter op de zitting zegt: de verdachte is al gebrandmerkt voordat hij schuldig is bevonden, dus daarmee houd ik rekening bij het opleggen van de straf. Het publiek zal dan zien dat iemand zijn gerechtvaardigde straf ontloopt en dat is dan de schuld van het openbaar ministerie. De wal keert dan toch het schip?

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Ik begrijp het punt van de heer Dittrich. Ik zal mijn standpunt verduidelijken aan de hand van de concrete zaak die nu speelt in Amsterdam. Daarbij is de zaak aangebracht bij de politierechter, die een maximale straf kan opleggen van zes maanden. Gezien het strafblad van de beide verdachten komt hij daar waarschijnlijk bij lange na niet aan. In dit soort gevallen zou je als openbaar ministerie en als overheid in haar totaliteit moeten afwegen of het wegnemen van maatschappelijke onrust, het uitleggen waarmee je bezig bent geweest, op een bepaald moment niet belangrijker is dan de afloop van een individuele strafzaak. In dat licht vraag ik aan de minister van Justitie: is het soms niet belangrijker dat het openbaar ministerie inhoud geeft aan haar maatschappelijke positie in plaats van dat er alleen wordt gekeken naar de rol van magistraat bij de onafhankelijk rechter? Dit is een principiële discussie, waarover de minister moet beslissen en niet het openbaar ministerie zelf.

Ik kom bij het onderwerp zelfverdediging, dat op dit moment de maatschappij zeer bezighoudt. Wat is noodweer? Wat is noodweerexces? Wanneer mogen wij onszelf verdedigen? Ik sluit mij geheel aan bij wat collega Luchtenveld over dit onderwerp heeft gezegd. Er moeten richtlijnen en handvatten komen op basis waarvan de burger weet: dit mag wel en dat mag niet. Daarvoor zit echter een ander, juridisch probleem, dat is ontstaan in de vijftiger jaren en waaraan de minister iets zal moeten doen. Noodweer en noodweerexces zijn namelijk bij uitstek zaken die vaak de appèlrechtspraak niet voorbij komen. Met andere woorden: die zaken komen veelal niet bij de Hoge Raad omdat niemand na het ontslag van algemene rechtsvervolging nog behoefte heeft om de zaak voor te leggen aan de Hoge Raad. Dit heeft met zich gebracht dat de jurisprudentie met betrekking tot noodweer en noodweerexces zich in Nederland in een bepaalde richting heeft ontwikkeld. Je mag jezelf wel verdedigen, maar als je de mogelijkheid hebt om weg te lopen, moet je die eerst benutten voordat je mag kiezen voor slaan, het jezelf fysiek verdedigen. In de rechtszaal zorgt dit voor veel onduidelijkheid. Daarnaast heb ik begrip voor de werkdruk van de advocaten-generaal bij de hoven. In dat licht vraag ik de minister van Justitie of hij wil bevorderen dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad in voorkomende situaties meer gebruik maakt van de mogelijkheid van cassatie "in het belang der wet". Moeten de begrippen noodweer en noodweerexces in Nederland niet nog eens nader onder de loep worden genomen? Dit houdt ons allemaal bezig.

De heer Dittrich (D66):

Hoe staat de heer Teeven tegenover extra voorlichting – de heer Luchtenveld heeft dat al gesuggereerd – aan het publiek door het openbaar ministerie over de grenzen die er zijn aan noodweer en noodweerexces, over wat je wel of niet mag doen? Waar moet volgens de heer Teeven het zwaartepunt liggen, bij deze voorlichting of bij een grotere rol van de procureur-generaal bij de Hoge Raad om zo heldere uitspraken te krijgen?

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Ik ben het helemaal eens met hetgeen is voorgesteld door collega Luchtenveld. Op dit moment is volgens mij echter het probleem dat het openbaar ministerie dingen moet gaan uitleggen die de maatschappij niet begrijpt. Je zou eerst moeten bekijken of hetgeen je wilt uitleggen over zelfverdediging, aansluit bij de ontwikkelingen in de maatschappij. Dat betekent dat eerst de juridische hobbel genomen moet worden, voordat je de concrete richtlijnen aan de burger gaat geven die de VVD-fractie noemt. Dat is het probleem, want anders zou je moeten uitleggen dat je eerst moet weglopen en dat je niet meteen jezelf mag verdedigen. Daar komt het in feite op neer.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik heb verwezen naar de algemene politieke beschouwingen waar de heer Zalm er het een en ander over heeft gezegd. Wij hebben daar gezegd: zo nodig de wetgeving aanpassen. Daarnaast heb ik vandaag gevraagd om die goede voorlichting. Het kan derhalve een combinatie van beide zijn.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Ik zeg niet dat de wetgeving moet worden aangepast. Ik zeg alleen dat de wet wellicht wat anders moet worden uitgelegd dan aan het einde van de jaren vijftig. Daarvoor zal de minister van Justitie een stap moeten nemen in de richting van de procureur-generaal van de Hoge Raad. Als hij dat niet doet, komt hij volgens mij met zijn voorlichting aan de burgers in de problemen, maar dat is het oordeel van de fractie van Leefbaar Nederland.

Voorzitter. Ik kom dan op een stukje repressie, want je ontkomt er ook als fractie van Leefbaar Nederland niet aan om te kijken naar de repressieve maatregelen die moeten worden genomen in het strafrecht. Met dank aan collega Van de Camp van het CDA constateer ik dat hij, als lid van de grootste regeringsfractie, een motie van mijn fractie heeft overgenomen in zijn tienpuntenplan. Het betreft de motie-Teeven waarin de minister van Justitie is gevraagd te onderzoeken of het mogelijk is dat politierechters in Nederland in enkelvoudige rechtspraak gevangenisstraffen kunnen opleggen tot maximaal twee jaar. Nu ligt die grens bij zes maanden en in het geval van bolletjesslikkers ligt die grens in Haarlem bij een jaar.

De minister van Justitie heeft bij de algemene politieke beschouwingen gezegd dat hij aanvaarding van die motie ontraadt omdat er – ik vat zijn woorden samen, maar ik hoor het wel als het anders is – veel weerstand tegen is bij de rechterlijke macht. Nu vond ik dat persoonlijk het allerslechtste argument dat je kon noemen om de motie niet aan te nemen, maar ik begrijp wel een beetje wat hij bedoelt. Ik denk namelijk dat wij in Nederland wel te maken hebben met een onafhankelijke rechter bij wie je als politiek niet moet ingrijpen in zijn optreden in de rechtszaal en in zijn uitspraken. Wel vind ik dat de politiek mag sturen als het gaat om de wijze waarop de rechter in Nederland zijn werk indeelt. Ik denk dat het beroep op onafhankelijkheid geen zich verschuilen kan zijn voor het misschien een stapje harder moeten lopen van de rechter in de maatschappij. Dat was de strekking van die motie.

De heer Dittrich (D66):

Introduceert u hiermee niet een groot risico dat daar waar heel zware misdrijven berecht worden, je niet meer drie rechters hebt die er onderling in de raadkamer over kunnen praten welke straf de beste zou zijn? Immers, als u uw zin krijgt, betekent het dat over dit soort heel zware delicten nog maar één rechter op de zitting, zoals de politierechter, een vonnis moet vellen. Dat vergt nogal wat. Rechters zelf geven aan dat zij dit niet willen, omdat zij willen brainstormen met elkaar. U ontneemt hun die mogelijkheid en dat is toch voor de rechtsstaat en de zuiverheid van beslissingen een groot gevaar?

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

De vragensteller zegt dat de rechters dit niet willen. Welnu, dat is ten dele waar, want een groot aantal rechters wil het wel. Het tweede argument is dat binnen het Koninkrijk, op de Nederlandse Antillen – op Sint Maarten; dat weet de heer Dittrich even goed als ik – door de enkelvoudige rechter gevangenisstraffen worden opgelegd tot tien jaar. Dat is niet wat wij hier voorstellen. Wat wij hier in Nederland willen, is dat in zaken als winkeldiefstal, woninginbraak met een beetje geweld of straatroof met een beetje of wat meer geweld, er enkelvoudige rechtspraak plaatsvindt en niet in zaken als moord en doodslag. Overigens gebeurt dat op de Nederlandse Antillen wel en wie zou durven beweren dat de kwaliteit van de rechtspraak door de rechters daar – het betreft Nederlandse rechters nota bene, die van hier naar dáár gaan – minder zou zijn dan de kwaliteit in de Nederlandse rechtszaal?

Ik denk – het is tegelijkertijd een vraag aan de minister – dat je misschien wat minder rechters nodig hebt maar dat je in ieder geval wat meer ondersteuning nodig hebt. Die ondersteuning is echter goedkoper en het duurt ook minder lang voordat betrokkenen zijn opgeleid. Wat dat betreft zou ik de minister willen vragen of hij kan zeggen dat de uitvoering van de motie inmiddels met spoed ter hand is genomen en wat de voorlopige conclusies van het departement en van de minister zijn op dat punt.

Het voorgaande enigszins uitbreidend tot de appèlrechtspraak wijs ik erop dat deze motie alleen zag op zaken van de politierechter. Je zou je echter kunnen voorstellen, om de werkdruk bij de gerechtshoven in Nederland weg te nemen, dat je bij zaken waar het alleen gaat over de straftoemeting en niet meer over het oordeel over de feiten, in appèlrechtspraak ook meer mogelijkheden creëert binnen de gerechtshoven om door één raadsheer een zaak te laten afdoen. Ook dat kan daar de werkdruk aanzienlijk verminderen. In navolging van de motie die eerder is aangenomen en door de grootste regeringspartij is overgenomen, zou ik de minister willen vragen om nadrukkelijk dat punt nog eens te onderzoeken.

Voorzitter. Ik kom dan toe aan mijn opmerkingen over de slachtofferzorg. Door een groot aantal sprekers is hierover gerept, maar één punt is daarbij onderbelicht gebleven. Onze fractie steunt nadrukkelijk het ter beschikking stellen van extra middelen voor slachtofferzorg via een amendement. Laat daarover geen discussie bestaan. Maar de stichting Slachtofferhulp is natuurlijk niet de enige instelling die zich bezighoudt met de hulp aan slachtoffers. Heeft de minister goed zicht op de manier waarop binnen de 19 parketten door de officieren van justitie en door de ondersteuning op die parketten invulling wordt gegeven aan de slachtofferzorg? Is het in Nederland al zo dat op de rechtbanken sprake is van opvang? Is het nu zo dat als een slachtoffer bij de rechtbank komt, er dan een ruimte is waar hij, apart van de verdachten die mogelijk op de gang lopen, kan verblijven? Is het zo dat hij de familie van de dader niet meer ontmoet? Kortom, zijn er op dit moment allerlei fysieke voorzieningen in de rechtszalen in Nederland getroffen, waardoor het slachtoffer niet telkenmale wordt geconfronteerd met de verdachte en de familie van de verdachte?

Ik kom vervolgens te spreken over de kwestie van de bolletjesslikkers en de geloofwaardigheid van de Nederlandse rechtspleging. Het moet mij van het hart dat ik de woordvoerders van de verschillende fracties hier heb horen zeggen: waar praten wij nu over? Maar 3% van de cocaïne komt Nederland via bolletjesslikkers binnen. Waar gaat het eigenlijk om? Hier zouden wij toch niet onze inspanningen op moeten richten?

Voorzitter. Onze fractie is van mening dat het gaat om de geloofwaardigheid van Nederland. Blijkbaar zijn wij nog wel in staat om onze inspanningen te richten op het te hard rijden met 3 km/uur op de autosnelwegen, maar niet om de bolletjesslikkers te vervolgen. Ik meen dat de Nederlandse burger er meer behoefte aan heeft dat de invoer van cocaïne in Nederland wordt bestraft dan dat het te hard rijden met 3 km/uur wordt aangepakt. Nu chargeer ik wel een beetje, maar het gaat er natuurlijk niet om hoeveel cocaïne op deze wijze Nederland binnenkomt, maar om de vraag hoe geloofwaardig je nog bent als je de invoer van cocaïne in de Opiumwet strafbaar stelt en je je tegelijk probeert te onttrekken aan de plicht om mensen voor die invoer te vervolgen. Het moet mij overigens ook van het hart dat de minister van Justitie voor dit probleem wel zeer praktische oplossingen zoekt.

Bij de bespreking van de rechtshandhaving is gesproken over de mogelijkheid van meer dan een gevangene op een cel. De discussie daarover is eenzijdig. Uit onderzoek in het buitenland, maar uit ander onderzoek dan waarover de heer De Wit in zijn bijdrage sprak, is gebleken dat drie of vier mensen op een cel heel goed kan, zeker als het gaat om kort gestraften, kort gestraften die niet worden verdacht van geweldsdelicten. Daarvan hebben wij er in Nederland heel veel. Sterker, het zou wel eens zo kunnen zijn dat de reïntegratie van dat soort daders in de maatschappij, nadat ze eenmaal onherroepelijk zijn veroordeeld geweest en met meerderen in een cel hebben gezeten, gemakkelijker is dan wanneer zij alleen op een cel hebben gezeten. Ook dat wijst Amerikaans onderzoek uit.

Vervolgens komt aan de orde de hulp aan veroordeelden en hun terugkeer in de maatschappij. Het gaat hierbij namelijk niet alleen om afstraffen, maar ook om preventie. De contacten met de reclasseringsinstellingen leren ons het volgende. Er zijn mensen die tot een korte straf worden veroordeeld. Er zijn bijvoorbeeld winkeldieven die in Nederland 32 keer een fles Cola stelen en daarvoor nog steeds 32 keer 14 dagen gevangenisstraf krijgen. De mensen van de reclassering zeggen: probeer die mensen nu eens wat langer op te sluiten, dan hebben wij meer mogelijkheden om in de gesloten detentiesituatie een dader hulp te verlenen. Het is dus niet zo dat de hulpverlening in Nederland niet zou zijn gebaat bij het wat langer opsluiten van daders. Onze fractie vraagt voor dat punt nadrukkelijk aandacht. De instellingen van de reclassering doen dat ook.

Tot slot, er is gesproken over de vraag: waar hebben burgers in Nederland nu daadwerkelijk last van? Moeten wij ons niet richten op winkeldiefstallen, inbraken en overvallen? Onze fractie is het er volledig mee eens dat wij ons daarop moeten richten, maar dat betekent niet dat de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in Nederland zou moeten worden vergeten. Burgers hebben er namelijk wel degelijk last van als via een omweg hun huizen duurder worden, de huurprijzen van huizen stijgen, bepaalde goederen niet meer goedkoop kunnen worden gekocht en de toegang tot bepaalde centra, zoals winkelcentra die in eigendom komen van de georganiseerde criminaliteit, wordt bemoeilijkt. Zoiets zou wel degelijk invloed hebben op het wel en wee van de burger, al merken zij dat niet à la minute. Het is om die reden dat onze fractie nadrukkelijk instemde met de plannen om in Nederland te komen tot een landelijke FBI, waarmee de zware, georganiseerde criminaliteit centraal wordt bestreden. Het is onze fractie echter ook ter ore gekomen dat tegen de plannen van het kabinet op dat punt veel ambtelijke weerstand bestaat. Misschien kan de minister de Kamer nog eens informeren en zeggen of de weerstand die op dit punt bij burgemeesters en korpschefs bestaat, inmiddels is geslecht of dat wij toch dreigen af te glijden naar een model dat leidt tot een regionale inbedding van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Dat er politiek commitment is, gelooft onze fractie wel, maar dat er ook ambtelijk commitment is, wagen wij te betwijfelen. Wellicht kan de minister de Kamer informeren over de stand van zaken op dit punt.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik heb begrepen dat de heer Teeven veel dingen wil veranderen, maar ik heb niets gehoord over het onderwerp integratie. Is de heer Teeven het met ons eens dat er met de integratie in Nederland iets fundamenteel mis is of ondersteunt hij het geheel van de plannen van minister Nawijn?

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Die laatste conclusie mag mevrouw Sterk absoluut niet trekken. Ik heb niet over de integratie gesproken, omdat de rode lamp op het spreekgestoelte aangaf dat ik moest afronden. Ik weet hoe streng de voorzitter kan zijn.

Over integratie kan ik een aantal opmerkingen maken.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u dit met mevrouw Sterk in de lunchpauze doorneemt.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Mevrouw Sterk wil een antwoord...

De voorzitter:

Het is een beetje flauw van mij, maar het is niet de bedoeling dat u nu het betoog gaat houden waarvoor u in uw eerste termijn eigenlijk geen tijd meer heeft. U krijgt een halve minuut voor het antwoord aan mevrouw Sterk.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Wij onderschrijven het beleid van de proefballonnetjes niet. Wij vinden integratie mooi, maar wij denken dat integratie door dit beleid niet plaatsvindt. Het is ook niet strikt noodzakelijk. Het is belangrijker dat mensen die hier in Nederland verblijven, zich aan de wetten en regels houden. Als integratie daar bijkomt, is het mooi, maar het is niet strikt noodzakelijk.

Mevrouw Sterk (CDA):

U zegt dat u de proefballonnetjes niet onderschrijft. Een van de proefballonnetjes was dat allochtone zelforganisaties die zich niet bezighouden met integratie, daarvoor geen subsidie meer verdienen te krijgen.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Ik ben überhaupt voorstander van integratie, maar dat moet dan wel lukken. Als organisaties zich niet houden aan de doelstelling van de subsidie, moeten zij geen subsidie meer krijgen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Dat proefballonnetje mag wat u betreft ook landen.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Ja. Ik heb er te veel zien opstijgen en te weinig zien landen. Ik heb er niet zoveel vertrouwen in.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Gezien het programma voor vanmiddag vermoed ik dat de eerste termijn van de regering inzake de justitiebegroting na de dinerpauze zal aanvangen.

De vergadering wordt van 13.35 uur tot 14.20 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven