Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik deel de Kamer mee dat ik ervan uitga – ik kan het op dit moment niet anders formuleren – dat het afleggen van de regeringsverklaring en het debat daarover zullen plaatsvinden op woensdag 11 en donderdag 12 juni a.s. Wij beginnen die woensdag om 12.00 uur. Dat is de huidige stand van zaken, maar u kunt ervan uitgaan dat het zo zal gaan. Formeel kan dat echter nu nog niet worden voorgesteld.

Tegen die achtergrond stel ik voor, tot dat moment geen plenaire debatten en ook geen algemene overleggen te houden met de regering, tenzij de internationale agenda – denk bijvoorbeeld aan de Europese Conventie, maar er zijn ook andere kwesties – het niet mogelijk maakt om zo lang met die debatten te wachten en tenzij zich een zo spoedeisende zaak voordoet dat de Kamer bij meerderheid beslist om het anders te doen. Het uitgangspunt is dus om geen debatten, plenair noch AO's, met de regering te houden, totdat de regeringsverklaring is afgelegd en het debat daarover heeft plaatsgevonden.

Ik stel voorts voor, toe te voegen aan de agenda van volgende week:

  • - de Brief van het Presidium over controle op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (28833), met spreektijden van twee, wellicht drie minuten per fractie. Dat is een intern debat, uiteraard zonder de regering. Zoals u weet, was al geagendeerd voor volgende week het debat met de enquêtecommissie over de enquête Srebrenica. Ook dat is een intern debat;

Ik stel ten slotte voor, de voor hedenmiddag geagendeerde stemmingen te verplaatsen naar volgende week. Ik doe dat om twee redenen. In de eerste plaats kunnen er nu geen bewindslieden in vak K zijn, omdat het kabinet, naar ik uit de pers heb vernomen, op dit moment wordt beëdigd. In de tweede plaats is de Kamer, ook om die reden, onvolledig qua samenstelling. Dat is het geval tot het moment van beëdiging. Van de nieuwe leden verwacht ik dat de beëdiging zal plaatsvinden volgende week dinsdag, 3 juni.

Ik zie dat mevrouw Dijksma hierop wil reageren.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Mijn fractie heeft een probleem met het uitstellen van de stemmingen over agendapunt 7. Als de stemming over de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de start van de bacheloropleiding klinische technologie niet op tijd bij de Eerste Kamer is, loopt dat allemaal vast. Wij willen graag over dat punt stemmen en wij accepteren het feit dat er dan voor één keer niemand in vak K zit.

De voorzitter:

De belangrijkste reden voor mij om voor te stellen om niet te stemmen was dat de Kamer onvolledig is. Dat moeten wij ons ook realiseren. Als ik het goed heb begrepen, heeft de heer De Grave een vergelijkbaar verzoek over een andere stemming.

De heer De Grave (VVD):

Namens de vaste commissie voor Economische Zaken wil ik met vergelijkbare argumentatie, ook in verband met de procedure bij de Eerste Kamer, graag stemmen over de wijziging van de Telecommunicatiewet op stuk nr. 28203.

De voorzitter:

Ik stel voor om, nu deze verzoeken gedaan zijn, deze middag, onder de omstandigheden die ik heb genoemd, wel over deze twee punten te stemmen en de overige stemmingen uit te stellen.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kunt u ons enige tijd, een kwartiertje, geven om de stemmingen volledig te maken?

De voorzitter:

Volledig te maken? Dat begrijp ik niet helemaal. Maar u wilt een kwartiertje? Dat is goed.

De heer Rouvoet wil ingaan op een ander voorstel dat ik heb gedaan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Hoewel ik begrijp hoe het zo gekomen is, heb ik enige problemen met het voorstel inzake de behandeling van het rapport van de commissie-Bakker over Srebrenica. Ik hoef niet te herhalen dat wij indertijd geen voorstander waren van het vooruitschuiven. De fracties die toen hebben gepleit voor uitstel van de behandeling van het rapport-Srebrenica, hadden als belangrijkste argument dat de behandeling door de commissie en de regering niet moest worden geknipt, maar aaneengesloten moest zijn. Ik begrijp uit de voorstellen dat daar geen mogelijkheid toe is. Ik heb er moeite mee dat het debat indertijd tegen onze wens werd uitgesteld, met als harde voorwaarde dat het aaneengesloten behandeld zou worden. Ik vraag mij af of er geen wijze van behandeling mogelijk is die aan die voorwaarde tegemoetkomt. Van de fracties die indertijd onder die voorwaarde hebben gepleit voor uitstel, zou ik graag willen horen of zij met deze behandeling instemmen.

De voorzitter:

Laat ik mijn voorstel naar aanleiding van uw woorden even toespitsen. Datgene wat u zegt, in lijn met de besluitvorming van toen, kan alleen worden bereikt, indien wij het debat met de commissie hebben in de een-na-laatste week voor het zomerreces en het debat met de regering in de laatste week voor het zomerreces, uitgaande van de regeringsverklaring in de week waar 11 en 12 juni in vallen. Dat zou betekenen dat wij volgende week nauwelijks agendapunten hebben. Tegen die achtergrond doe ik het voorstel om volgende week het debat met de commissie te houden, in de week ertussen het debat over de regeringsverklaring, en de week daarna het debat met de regering, omdat wij anders veel tijd zouden verliezen.

De heer Van de Camp (CDA):

Een ander punt, voorzitter. De fracties van Partij van de Arbeid en CDA hebben een spoeddebat aangevraagd over de pensioenfondsen met staatssecretaris Rutte. De vraag is of dat algemeen overleg van morgen ook onder uw algemene stelregel moet vallen. Wij willen daar niet voor pleiten.

De voorzitter:

Vindt u het goed dat ik eerst het punt van de heer Rouvoet tot besluitvorming probeer te brengen? Anders kan ik het niet zo lang onthouden. Zijn er fracties die niet akkoord gaan met mijn voorstel inzake de behandeling van het rapport-Srebrenica of die willen reageren op wat de heer Rouvoet heeft gezegd?

De heer Dittrich (D66):

De fractie van D66 geeft er de voorkeur aan om daarover volgende week met de commissie te vergaderen. Ik besef dat er dan geen aaneengesloten behandeling kan zijn met de behandeling met de regering, de week daarna, maar ik denk dat dit bezwaar minder zwaar weegt dan het feit dat wij anders volgende week nauwelijks kunnen vergaderen. Ik volg uw voorstel.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Mijn fractie was een van de fracties die pleitten voor een aaneengesloten behandeling. Wij worden nu met deze situatie geconfronteerd. Uitgangspunt voor mijn fractie is dat het onderwerp in ieder geval in zijn geheel voor het zomerreces behandeld wordt. Als in de tussenliggende periode geen debatten gevoerd worden, omdat dit niet nodig is of omdat zij niet gevoerd kunnen worden, wordt het eigenlijk automatisch een aaneengesloten periode, met dien verstande dat er straks wel een missionair kabinet is. Wat mij betreft, kan het debat volgende week doorgang vinden.

De heer Rijpstra (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie steunt uw voorstel, volgende week het debat met de commissie te laten plaatsvinden.

Over het punt dat collega Van de Camp aansneed, merk ik op dat het onze voorkeur heeft daarmee te wachten, totdat het kabinet echt kan beginnen en dus morgen dat debat niet te voeren, te meer omdat de zaak ook nog onder de rechter is. Wij hebben geen behoefte aan dat debat.

De voorzitter:

Mevrouw Dijksma wil nog ingaan op de behandeling van het rapport-Srebrenica?

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Met dank voor de buitengewoon vernuftige redenering van onze collega Van Bommel steunen wij graag uw voorstel.

De heer Eurlings (CDA):

Ook de CDA-fractie steunt uw voorstel.

De voorzitter:

Ik stel voor, overeenkomstig het eerder door mij gedane voorstel, om volgende week het debat met de commissie te voeren. In de tussenliggende week wordt het debat over de regeringsverklaring gehouden en de week daarna volgt het debat met de regering over het rapport-Srebrenica. Hoewel ik dat formeel niet mag zeggen, heeft dat als voordeel dat de beoogde minister van Defensie op het onderwerp reeds was voorbereid.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik kan daarmee instemmen. Om te voorkomen dat het beeld ontstaat dat de fractie van de ChristenUnie het debat verder vooruit wil schuiven, merk ik op dit punt aan de orde te hebben gesteld, omdat ik hecht aan zorgvuldige besluitvorming. Ik stel vast dat het argument dat indertijd aanleiding was tot vooruitschuiven, nu kennelijk niet meer voldoende valide is. Ik ben geen voorstander van verder vooruitschuiven en steun dan ook uw voorstel.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

De heer Van de Camp heeft verzocht het algemeen overleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid morgen te houden. Misschien is het verstandig nader toe te lichten waarom ik heb voorgesteld geen debatten te houden, tenzij de internationale agenda dat vergt. Het debat over de regeringsverklaring behoeft niet te eindigen met een motie van instemming met de regering. De heer Van de Camp kent zijn parlementaire geschiedenis en weet dat er ook voorbeelden zijn geweest van debatten die eindigden met een motie waarin die instemming expliciet niet werd gegeven door de Kamer. Procedureel is dat mogelijk. Om die reden lijkt het mij goed om, zoals ik heb voorgesteld, pas echt met de regering "aan de slag te gaan" na het debat over de regeringsverklaring. Daarom blijf ik bij mijn voorstel om geen AO's te houden en dus ook niet dit AO.

De heer Van de Camp (CDA):

De uitzonderingen bevestigen de regel. Staatsrechtelijk klopt wat u zegt volledig. Ik heb mij door collega Mosterd laten overtuigen dat het hierbij gaat om een herverzekeringsplicht voor pensioenen. Indirect gaat het u en mij dus ook aan. Ik persisteer daarom bij mijn verzoek, want anders krijgen wij een onomkeerbare situatie bij dit onderwerp. Ik vermoed dat de heer Rutte het na de borrel van vanmiddag prettig vindt, morgen gewoon weer aan de slag te gaan.

De voorzitter:

U noemt twee argumenten die mij er eigenlijk toe brengen bij mijn voorstel te blijven. Ik zou dat willen doen om iedere schijn van eigenbelang te vermijden en ook omdat huiselijke argumenten niet van belang zijn. Als de Kamer het anders wenst, zal het AO morgen plaatsvinden.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Hoewel dat eigenbelang voor mij nog veel verder in de toekomst ligt, ondersteun ik het voorstel van de heer Van de Camp met klem.

Mevrouw Giskes (D66):

Het is jammer dat de heer Van de Camp dit soort argumenten gebruikt, want dat vertroebelt het onderwerp. Het gaat helemaal niet over zijn pensioen. Er is wel sprake van urgentie vanwege allerlei herverzekeringskwesties. Naar mijn mening moet het AO morgen doorgaan.

De voorzitter:

Ik constateer dat niet op grond van internationale termijnen, maar vanwege termijnen die met het onderwerp te maken hebben, de meerderheid van de Kamer er voorstander van is dit AO morgen te laten doorgaan. Ik stel daarom voor, dit AO morgen doorgang te laten vinden maar alle overige AO's uit te stellen totdat de regeringsverklaring heeft plaatsgevonden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Duyvendak.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik had eigenlijk begrepen dat wij het wel of niet doorgaan van AO's ook in procedurevergaderingen konden bespreken. Nu dat hier gebeurt, heb ik ook zo'n kwestie. De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat zou een algemeen overleg houden over de salariëring en de bonussen van de NS-directie. De minister of zijn vertegenwoordiger moet een standpunt daarover innemen ten behoeve van de aandeelhoudersvergadering op 6 juni a.s. Het AO zou voorafgaand aan deze aandeelhoudersvergadering plaatsvinden. Ik neem derhalve aan dat dit eveneens een spoedeisende zaak is.

De voorzitter:

De heer Duyvendak merkt terecht op dat de besluitvorming over AO's normaal gesproken in procedurevergaderingen plaatsvindt. Ik hecht er zeer aan om in deze situatie als Kamer één lijn te trekken voor alle AO's en de plenaire vergadering, omdat de besluitvorming anders wel erg verbrokkeld zou plaatsvinden. Omdat er bij dit door de heer Duyvendak aangehaalde algemeen overleg sprake is van een termijn, zij het niet van een internationale termijn, stel ik voor om ook dit algemeen overleg te laten doorgaan.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is wederom aan de heer Duyvendak.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. Ik verzoek u, een derde termijn te laten plaatsvinden over de resultaten van de bouwenquête. Vorige week is de tweede termijn van dat debat afgerond. Nadien hebben de Volkskrant en de NRC nieuwe feiten gemeld over mogelijke corruptie bij ambtenaren. Voorts is de houding van de bouwsector opnieuw in de publiciteit gekomen. Daaruit blijkt onder meer hoe serieus de zaak genomen wordt, bijvoorbeeld door het AVBB. Daarnaast is de tweede termijn voor mijn fractie hoogst onbevredigend verlopen. Wij hebben namelijk de overtuiging gekregen dat het kabinet te weinig doet om het kartel in de bouw te breken en de corruptie bij ambtenaren aan te pakken. Dat is reden voor voortzetting van het debat. Er zal zeer waarschijnlijk ook aanleiding zijn om een nieuwe motie in te dienen.

De voorzitter:

Ik stel voor, te voldoen aan het verzoek om een heropening van het debat over de resultaten van de bouwenquête. Ik stel voorts voor, dat korte debat te laten plaatsvinden in de week van 17 juni.

De heer Atsma (CDA):

Kan de heer Duyvendak aangeven waarom hij heeft gekozen voor een heropening van het debat? Dat zal immers leiden tot een uitstel van de stemmingen. Het onderwerp staat mijns inziens los van alle moties die zijn ingediend.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Er bestaat inmiddels veel onduidelijkheid over de wijze waarop de rijksrecherche de fraude en corruptie bij ambtenaren aanpakt. Wordt die rol wel goed vervuld? Ik krijg daarover graag nadere informatie van minister Donner. De minister heeft in tweede termijn duidelijk gezegd dat hij een heel beperkt aantal zaken uit de Bosboekhouding via het OM zal aanpakken en dat hij de rest zal laten lopen. Nadien is gebleken dat "de rest" bijvoorbeeld de Betuwelijn betreft. Ik vind dat hoogst onbevredigend.

De heer Atsma (CDA):

Met alle respect, dit staat los van het debat dat wij hier hebben gevoerd. Ik ben van mening dat de procedure ordentelijk kan worden afgehandeld. Als de heer Duyvendak meent dat er een nieuw debat moet komen naar aanleiding van krantenberichten, dan kan hij een verzoek daartoe indienen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Het lijkt mij adequaat en zorgvuldig om dat aan de orde te stellen in een korte derde termijn. Volgens mij geeft dat geen enkel probleem.

Mevrouw Giskes (D66):

Het niet stemmen heeft mijns inziens niet dusdanige repercussies dat wij die stemmingen niet zouden kunnen uitstellen. Veel moties hebben een hoog overbodigheidsgehalte, maar worden helaas niet door de indieners ingetrokken. Het kabinet gaat volgens mij wel degelijk aan de slag met de in deze moties uitgesproken wensen. Dat komt dus wel goed. Wij kunnen de heer Duyvendak derhalve best zo'n derde termijn gunnen.

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Ik wil het voorstel van de heer Duyvendak steunen. Het gaat mij met name om de problematiek van de rijksrecherche. De Betuwelijn lijkt mij in dit geval echt een beetje een zijspoor.

De heer Rijpstra (VVD):

Voorzitter. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de woorden van collega Atsma. Wij delen zijn argumentatie.

De heer Hermans (LPF):

Voorzitter. De LPF-fractie steunt het voorstel van de heer Duyvendak om een derde termijn te houden.

De voorzitter:

Ik stel, op basis van deze inventarisatie, nogmaals voor om te voldoen aan het verzoek van de heer Duyvendak, te meer daar wij nu toch niet zouden stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw De Pater-van der Meer (PvdA):

Voorzitter. Ik wil terugkomen op het voorgaande punt, de beloning van de NS. Dat onderwerp staat voor morgen geagendeerd op de reeds geplande procedurevergadering van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat. Ik ga ervan uit dat in die procedurevergadering wordt bezien of de commissie het bedoelde AO voor 6 juni wil houden of niet.

De voorzitter:

Ik herzie de formulering van mijn conclusie, gezien de woorden van de voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat, in die zin dat wij de nadere besluitvorming, die nog niet definitief heeft plaatsgevonden, overlaten aan de commissie. Indien de commissie besluit om het AO voor 6 juni te houden, heeft de Kamer daartegen geen bezwaar. Ik stel de Kamer voor, met deze procedure in te stemmen.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Kant.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Wij kunnen niet debatteren tot 11 juni. Wij kunnen echter wel om opheldering blijven vragen. Gisteren kwam het onderwerp van hoge topsalarissen in de publieke sector in het nieuws. Wij hebben in de afgelopen weken heel veel gediscussieerd over topsalarissen en de openbaarheid van topsalarissen in de publieke sector. Wij hebben nog niet gediscussieerd over de vraag wat te doen als die salarissen hoog blijken te zijn.

Ik vraag daarom aan de minister van Binnenlandse Zaken, in de verwachting dat die overleg voert met de andere specifieke beleidsministers over alles wat de publieke sector raakt, een brief met de reactie van het kabinet op de hoge salarissen in de publieke sector en wat het kabinet daaraan denkt te doen. In diezelfde brief wil ik een reactie van de minister van Volksgezondheid op hoge interim-salarissen in de zorg. De voormalige minister van Volksgezondheid heeft de harde uitlating in de media gedaan dat die hoge salarissen van interim-managers geen probleem zijn. Ik wil daarop graag een schriftelijke reactie. Is dat inderdaad geen probleem? Wat gaat het kabinet doen als het wel een probleem blijkt?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb dit weekend begrepen dat de heer Wellink het goede voorbeeld heeft gegeven. Misschien kan in de brief opgesomd worden hoe en waar in de publieke sector het goede voorbeeld van de heer Wellink opgevolgd wordt en zo nee, waarom niet.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Financiën.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Dijksma.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Mede namens mijn collega Albayrak vraag ik u om het verslag van het algemeen overleg over de aangenomen moties bij de begroting van Justitie op de agenda te plaatsen. Ik moest erbij zeggen dat het geen haast had.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het verzoek te voldoen en dit verslag op een nader te bepalen moment op de agenda te plaatsen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Mij rest nog om u mede te delen dat de fracties van CDA en VVD tot hun voorzitter hebben gekozen respectievelijk de leden Verhagen en Van Aartsen.

Dan gaan wij stemmen, want ik heb begrepen dat het verzoek van mevrouw Halsema voor een schorsing is ingetrokken.

Naar boven