Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 25 januari 2001 over verarmd uranium in NAVO-munitie.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Vorige week hebben wij met de staatssecretaris gesproken over het gebruik van verarmd uranium in NAVO-munitie, naar aanleiding van de ontstane onrust kort voor oud en nieuw en alles wat daarop volgde. Het politieke belang van het gebruik van deze munitie is nogal duidelijk, namelijk het zonder al te veel gevaar voor eigen mensen en materieel kunnen schieten en het doeltreffend raken van bijvoorbeeld tanks. Sinds het eerste gebruik tijdens de Golfoorlog zijn er – letterlijk – oorlogen mee gewonnen. Maar op de vraag wat er precies tegenover staat, dus wat de risico's zijn, kan op dit moment nog niemand antwoord geven. Men kan in ieder geval niet uitsluiten dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid in den brede, ook voor mens en milieu in de landen waar het om gaat, en voor de gezondheid van bijvoorbeeld onze militairen die rondlopen in de gebieden waar projectielen zijn ingeslagen. Wij hebben dus geen definitief antwoord op de vraag of er wel of geen risico's zijn.

Bovenop de onderzoeken en rapporten die er al waren, zijn er nog enkele andere brede onderzoeken geïnitieerd. Wij denken dat die een belangrijke bijdrage zullen leveren in antwoord op de vraag of er wel of geen risico's aan kleven. Wij blijven van mening dat je tot die tijd, totdat die onderzoeken verschenen zijn, ook iets moet doen, namelijk het afkondigen van een moratorium in NAVO-verband waarmee je tot het moment waarop er een duidelijk antwoord komt, zekerstelt dat er geen onnodige risico's worden gelopen. Wij vinden dat Nederland zich moet scharen bij de landen die zich daarover al in NAVO-verband hebben uitgesproken. Wij vinden eigenlijk dat het in den brede in VN-verband en in het verband van de Europese Unie moet gebeuren. Dat zijn echter andere trajecten. Het meest effectieve is om maatregelen te nemen in de organisatie waar sprake is van het gebruik van deze munitie, dus in de NAVO. Als alle nationale parlementen zich uitspreken in deze zin, dan zal dat geluid ook in de NAVO-assemblee doorklinken. Dat is niet onbelangrijk voor het organiseren van een moratorium, dat wij wenselijk achten. De staatssecretaris van Defensie heeft een dergelijk moratorium afgewezen. Hij heeft althans gezegd dat hij het niet nodig acht. Dat was een voor ons onbevredigend antwoord en daarom dien ik mede namens de fractie van D66 een motie in.

De voorzitter:

U krijgt daartoe de gelegenheid, maar eigenlijk hoort u dat binnen uw spreektijd van twee minuten te doen. Uw twee minuten zijn al ruimschoots voorbij.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dan zal ik de motie meteen voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat er in Albayrakverscheidene landen een groeiende bezorgdheid heerst over de gevolgen van blootstelling aan straling en inademing van giftig stof door het gebruik van wapens met verarmd uranium;

overwegende, dat er tot op heden geen duidelijke medische of statistische bewijzen zijn dat er geen verband bestaat tussen het gebruik van verarmd uranium in munitie en gevallen van leukemie en andere vormen van kanker of andere ziekten;

overwegende, dat er in nationaal en internationaal verband op dit moment onderzoeken gaande zijn, die een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan het inzicht in de gevolgen van verarmd uranium in munitie;

verzoekt de regering in afwachting van de uitkomsten van genoemde onderzoeken, in NAVO-verband en in VN-verband een moratorium voor te stellen op het gebruik van wapens met verarmd uranium, in overeenstemming met de resolutie van het Europees Parlement over dit onderwerp,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak en Van 't Riet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (27580).

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Ik zal niet het algemeen overleg over doen, want daarvoor is dit debat niet bestemd. Mevrouw Albayrak zegt in haar overwegingen dat dit ook een signaal zou moeten zijn voor bijvoorbeeld de NAVO-assemblee. Zij weet dat de NAVO-assemblee niet besluit over het wel of niet instellen van een moratorium, want dat doet de Noord-Atlantische Raad zelf. Die raad is al bijeen geweest en heeft al besloten om geen moratorium in te stellen. Dat verhaal is dus afgesloten. Mevrouw Albayrak probeert eigenlijk de besluitvorming opnieuw te starten, terwijl de zaak al rond is. Wat wil zij in feite bereiken met deze motie?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik meen dat nationale parlementen een zelfstandige rol in dezen hebben. Dat de NAVO-raad bijeen is geweest, is voor mij geen reden om een passieve rol te kiezen. De NAVO-raad is bijeen geweest voordat wij als parlement hierover met de regering spraken. Ik heb het in het algemeen overleg al gezegd, maar omdat u het nog een keer vraagt, wil ik nogmaals zeggen dat die lijdende rol Nederland niet past. Wij kennen een goede traditie van voorloper zijn in het bannen van gevaarlijke munitie, antipersoneelsmijnen of andere wapens. Deze traditie moeten wij hoog houden. Het feit dat de NAVO reeds hierover heeft gesproken, is voor mij als parlementariër geen reden om te denken dat mijn beurt voorbij is. Sterker nog, ik heb die beurt nog helemaal niet gehad voor dit debat.

De voorzitter:

Mijnheer Van den Doel, ik vraag u, het debat niet over te doen. Deze discussie is alleen naar aanleiding van het verslag en de motie van mevrouw Albayrak.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik heb nog een korte vraag aan mevrouw Albayrak.

U ziet toch ook de realiteit? U kijkt toch naar de wereld om u heen? Denkt u dat Nederland, als het als enige deze zaak weer aan de orde stelt, een besluit dat een maand geleden genomen is en dat negatief was, 180 graden kan draaien zodat het positief uitvalt?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik heb eerder in mijn betoog gezegd dat wij hierin niet alleen staan. Het Europees Parlement heeft een brede, twee pagina's tellende resolutie hierover aangenomen en een oproep aan de NAVO-lidstaten gedaan. Een soortgelijke oproep doe ik nu van hier. Ik zie inderdaad de werkelijkheid en zie dat wij als Nederland hierin niet alleen staan. Sterker nog, wij scharen ons bij de NAVO-landen die zich hierover al hebben uitgesproken.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Tijdens het algemeen overleg over leukemie hebben alle fracties bezorgdheid uitgesproken over het gebruik van munitie met verarmd uranium. De fractie van de VVD deelt deze zorg. Desondanks heeft de NAVO vorige maand al ertoe besloten, geen moratorium op het gebruik van deze munitie te zullen instellen. Het voorstel van de Partij van de Arbeid en de zojuist ingediende motie om de regering te verzoeken, in NAVO-verband een moratorium te bepleiten, vindt mijn fractie dan ook niet erg zinvol. Het verzoek is achterhaald, het is politiek niet effectief, het leidt tot niets, hooguit tot irritatie bij de NAVO. De fractie van de VVD stelt voor, een weg te bewandelen die wel tot concrete resultaten kan leiden. Daar gaat het ons allemaal toch om? Dit jaar vindt de toetsingsconferentie van het conventionelewapensverdrag plaats. Een van de onderwerpen die op de agenda staan, betreft de remnants of war, ofwel vrij vertaald: de overblijfselen na oorlogvoering. In dit discussiekader past uitstekend het gebruik van munitie met verarmd uranium. Mochten er op korte termijn geen concrete resultaten worden geboekt, dan kan altijd en marge van deze conferentie zo nodig voor het Ottawa-model worden gekozen, zoals bij het verbod op het gebruik van antipersoneelsmijnen. Ik leg de Kamer dan ook de volgende uitspraak voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - bij inzet van militaire middelen tijdens gewapende conflicten het proportionaliteitsbeginsel als uitgangspunt dient;

  • - daarbij ook rekening dient te worden gehouden met het optreden van zogenaamde "restschade" en de gevolgen daarvan voor de burgerbevolking en de eigen militairen;

verzoekt de regering de problematiek van het gebruik van munitie met verarmd uranium te betrekken bij de regelgeving ter inperking van de zogenoemde "remnants of war", die wordt voorbereid voor de CWV-Toetsingsconferentie 2001,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Doel, Van Ardenne-van der Hoeven, Albayrak, Harrewijn en Van 't Riet.

Zij krijgt nr. 5 (27580).

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! Ik wil graag Albayrakopmerken dat ik deze motie van harte ondersteun, juist omdat ik ook in mijn betoog heb gezegd dat bij uitstek in VN-verband en in Europees verband men dit ter hand moet nemen. Echter, ik snap het betoog van de heer Van den Doel niet, als hij zegt dat het een het ander uitsluit. Hij kent de besluitvorming in VN-verband: het kan twintig jaar duren voordat men het over een tekst van een protocol eens wordt, laat staan dat men zo'n protocol wil ratificeren. Immers, de verwachting is dat een aantal landen die nu die munitie gebruiken, dit bij uitstek niet zullen doen. Ik vraag derhalve de heer Van den Doel: is het niet zo dat waar ik om vraag, het moratorium, en waarvan hij zegt dat het langs een andere weg moet, iets van een totaal andere orde is? Is dat niet iets wat bij uitstek door de NAVO gedaan moet worden en niet door de VN? Het is niet de VN die deze dingen afschiet in VN-verband. De NAVO gaat over het gebruik van munitie en de NAVO heeft er gebruik van gemaakt. Zijn dit derhalve niet twee verschillende dingen die hij nu over één kam scheert?

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Het gaat inderdaad om twee verschillende zaken. Alleen, wat de VVD-fractie voorstaat, als het gaat om deze problematiek, is niet om een gebaar te maken naar buiten toe dat misschien alleen interessant is voor binnenlands politiek gebruik, maar om daadwerkelijk tot iets te komen wat effectief is. Als mevrouw Albayrak kritische kanttekeningen plaatst bij het besluitvormingsproces binnen de VN, dan heeft zij op een aantal punten gelijk. Ik heb overigens die kritische houding van haar niet gemerkt, toen het ging om een bijstelling van het verdrag van de rechten van het kind. Zij weet ook, bijvoorbeeld als het gaat om de antipersoneelsmijnen, dat het heel snel kan gaan met dergelijke problematiek. Ik heb dan ook in mijn toelichting bij de motie het volgende gesteld. Indien het in de komende maanden niet tot iets concreets zou leiden, dan hebben we gezien bij het antipersoneelsmijnenverdrag dat volgens het Ottawa-model een groep van gelijkgezinden landen uit de 185 VN-lidstaten alsnog kan besluiten tot een eigen regeling te komen. Ik denk dat we dan meer hebben bereikt voor de langere termijn en daar gaat het toch om. Dat is beter dan om op de korte termijn iets voor te stellen wat naar mijn mening politiek niet effectief is en alleen maar bij de NAVO vraagtekens oproept over de Nederlandse positie. Het terugdraaien van besluiten die in het hoogste orgaan reeds genomen zijn, is immers iets heel uitzonderlijks. Ik doe, met andere woorden, een beroep op mevrouw Albayrak om haar motie te heroverwegen en één krachtig signaal naar buiten af te geven.

De voorzitter:

Mevrouw Albayrak, ik verzoek u in uw reactie niet te herhalen wat u tijdens het debat al heeft gezegd, want dit zijn precies dezelfde argumenten die ook al tijdens het debat zijn gewisseld. Weest u dus heel kort en stelt u een korte vraag.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ter verduidelijking wil ik erop wijzen dat de heer Van den Doel de VN niet vraagt om een moratorium. Hij vraagt de VN om te spreken over het mogelijkerwijs uitbannen van deze munitie die verzwaard is met verarmd uranium. Ik herhaal nog eens dat het twee totaal verschillende dingen zijn. Daar is hij het toch mee eens? Hij kan ook gewoon zeggen dat hij het niet met die motie eens is, en dan zijn we klaar. Ik zeg dat ik het met zijn motie eens ben en dat ik deze van harte zal ondersteunen, omdat ik beide belangrijk vind.

De heer Van den Doel (VVD):

Ja, het gaat om twee verschillende zaken. Maar ik heb tot twee keer toe aangegeven dat wat mevrouw Albayrak vraagt aan de regering, namelijk om bij de NAVO voor een moratorium te pleiten, een zaak betreft waar al over gesproken is en waarvan gezegd is: we doen het niet. Welnu, in dat opzicht zal haar motie tot niets leiden. Daarom zeg ik dat je een motie die tot niets leidt, beter niet kunt indienen.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil beginnen te zeggen dat ik beide moties zal ondersteunen. De ene motie heb ik medeondertekend; de andere ook, zo dacht ik, maar dat is niet goed doorgekomen. Wel wil ik daarbij een verklaring geven. Om te beginnen wil ik dan wijzen op een toch vrij breed gedeeld gevoelen dat we voorzichtig moeten zijn met verarmd uranium. Volgens mij delen we dat ook met de regering, die dit ook uitgesproken heeft door allerlei onderzoeken te gaan doen. Ook al lijkt op dit moment in het kader van medisch onderzoek het verband nog niet direct aantoonbaar, er wordt toch op gewezen dat de omgang ermee door onze militairen en ook het ermee in aanraking komen door de lokale bevolking, verplicht tot toepassing van de grootste zorgvuldigheid. Wij hebben het verarmd uranium niet in onze wapens. Wij werken er op dit moment, als het goed is, ook niet mee. Hoe het wat dat betreft staat rond de oefeningen, is een zaak die nog uitgezocht zou worden. Waarschijnlijk kunnen wij er een punt van maken bij een concrete inzet. Omdat het parlement moet instemmen met uitzending van militairen, kunnen wij het als een ontbindende voorwaarde hanteren.

Het is goed dat wij niet alleen naar Nederland kijken, want voor Nederland kunnen wij het weren. Ik vind het ook goed dat de heer Van den Doel voorstelt om het in te brengen bij het conventionelewapensverdrag uit zorgvuldigheid tegenover de lokale bevolking, uit humanitaire overwegingen, vanwege de resten van landmijnen, clusterwapens en dergelijke. Het gaat niet alleen om de NAVO, maar ook om Rusland en andere landen die dergelijke wapens kunnen hebben.

Ik ben het niet met hem eens dat de motie van mevrouw Albayrak geheel overbodig is. Er is inderdaad besluitvorming over geweest. Het wordt op dit moment niet gebruikt en het is niet aan de orde, zo zegt hij. De motie heeft wat dit betreft inderdaad een symbolische waarde. Alleen moet je soms, vooruitlopend op discussies die nog kunnen komen, ook belang hechten aan die symbolische waarde in die zin dat de Nederlandse regering, mocht het punt een volgende keer ter discussie komen in de NAVO, weet dat zij door het parlement wordt gesteund in haar standpunt.

De heer Van den Doel (VVD):

Waarom denkt u dat de Nederlandse regering daarvoor een motie nodig heeft? Zij heeft toch ook goed geluisterd naar het algemeen overleg en weet hoe wij erover denken. Daarvoor hebben wij die motie toch niet nodig? Wij brengen de regering door de motie in een onmogelijke positie.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Dat vind ik niet. Ik heb geconstateerd dat die wapens in Bosnië zijn ingezet. GroenLinks heeft er in 1997 vragen over gesteld, maar die zijn niet volledig beantwoord. Het is blijkbaar niet goed besproken in de NAVO in verband met de inzet in Kosovo, want ze zijn toen weer gebruikt. Wij zijn toen achteraf geïnformeerd. Ik meen dat het parlement hier een streep moet trekken. Het kan in dit geval absoluut geen kwaad. Ook al heeft het op dit moment wellicht een symbolisch gehalte, het kan op een later moment een keiharde invulling krijgen. Daarom vind ik het belangrijk om de motie toch te steunen. Mijn fractie zal er dan ook voor stemmen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter! De discussie rond verarmd uranium en de eventuele risico's daarvan is in het algemeen ruim gevoerd. In een van de overwegingen van de motie van mevrouw Albayrak staat dat er in verscheidene landen sprake zou zijn van een groeiende bezorgdheid. Ik heb in het algemeen overleg gezegd dat er in andere landen bezorgdheid is geweest, maar dat wij in Nederland tot op de dag van vandaag die bezorgdheid niet in die vorm en omvang hebben gehad. Ik begrijp uit de berichten uit internationale constituties wel dat ook elders de bezorgdheid langzamerhand verdwijnt.

Dat heeft er alles mee te maken dat duidelijk is, zoals onlangs in EU-verband door deskundigen is bevestigd, dat de relatie tussen leukemie en verarmd uranium niet is vastgesteld. Nog nergens en nog nooit kon die relatie worden bewezen. Dat is ook het probleem met de tweede overweging in de motie van mevrouw Albayrak, die overigens de stelling omkeert. Niet alleen in NAVO-verband, maar inmiddels ook in EU-verband – ik zag van de week een artikel in The Lancet – geven deskundigen en wetenschappers aan dat er nog nooit een verband is gevonden tussen het gebruik of de confrontatie met verarmd uranium en leukemie.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft gelijk dat de bezorgdheid wegzakt, maar de aanleiding daarvan was een aantal concrete geluiden kort voor de kerst. Dat neemt niet weg dat de bezorgdheid is ontstaan op het moment dat munitie met verarmd uranium werd gebruikt en de rapporten van de internationale gemeenschap, de VN en de Verenigde Staten elkaar voortdurend tegenspraken over de aanwezigheid van risico's. De staatssecretaris wil wel een aantal rapporten aanhalen, als wij dat op prijs stellen. Dat kost echter nog meer tijd. De staatssecretaris heeft op zichzelf gelijk dat wat betreft de kortstondige bezorgdheid naar aanleiding van leukemie het verband niet aangetoond kan worden, maar ik heb uitdrukkelijk gesproken over andere vormen van kanker en andere ziekteverschijnselen waarop wij de antwoorden nog niet hebben. Kan de staatssecretaris bevestigen dat de kortstondige bezorgdheid rond de kerst en de algehele internationale bezorgdheid twee elkaar wellicht rakende maar ook verschillende zaken zijn?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik kan u niet bevestigen dat er hier rond de kerst bezorgdheid is geweest. Mede naar aanleiding van het openstellen van telefoonnummers zijn er mensen geweest die geïnformeerd hebben. De getallen daarover heb ik de Kamer genoemd. Er is in Italië inderdaad grote bezorgdheid ontstaan onder ex-uitgezonden militairen, omdat men binnen die groep een grote hoeveelheid mensen aantrof die aan leukemie zou lijden. Inmiddels is duidelijk geworden dat ook in die gevallen dat verband er niet is. Niemand kan ontkennen dat er onrust is geweest. Dat is ook uitgebreid aan de orde geweest. Verder wijs ik erop dat op dit moment in alle wetenschappelijke documenten deskundigen uitspreken dat de relatie tussen verarmd uranium en leukemie niet is aangetoond. Dat neemt niet weg dat je zorgvuldig moet zijn met vragen, ongerustheid en onduidelijkheid, voorzover die bestaan. Ter staving, coördinatie en analysering van datgene wat er aan gegevens voorhanden is, is het goed om het aanvullend epidemiologisch onderzoek en het aanvullend literatuuronderzoek te doen. Wij ontkennen dus niet dat het een belangrijk punt is waarmee wij zorgvuldig moeten omgaan, maar daarmee heb ik niet beweerd dat er een verband is. Integendeel, ik blijf staande houden dat alle deskundigen zeggen dat het verband niet is aangetoond.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

U heeft gelijk waar het gaat om leukemie, maar ik wijs erop dat in de tweede overweging van de motie van mevrouw Albayrak nog andere vormen van kanker en andere ziekten worden genoemd. Het effect daarvan is wel door Defensie onderkend door de instructie aan het personeel vanwege de toxiciteit van restanten verarmd uranium. Dat is mijns inziens mede reden voor een discussie over een moratorium.

Staatssecretaris Van Hoof:

Over de motie kom ik straks te spreken, maar ik hechtte eraan om tegen de achtergrond van de ontwikkeling en de situatie zoals die zich ook in Nederland voordoet, nog eens nadrukkelijk aan te geven dat wij hier niet met een omvang van onrust te maken hebben, zoals die in de mediterrane landen is geconstateerd en dat die niet geheel in overeenstemming is met de overwegingen die in de motie zijn opgenomen.

Het onderwerp waarop de motie ingaat, is door een paar landen in discussie gebracht binnen de NAVO. Ik constateer tegelijkertijd dat er in NAVO-verband niet is ingegaan op de suggesties van die landen om tot een moratorium te komen en dat daarmee de discussie wat betreft de NAVO voor een deel, zo niet helemaal heeft plaatsgevonden. Overigens kan een moratorium wat betreft Nederland niet aan de orde zijn, omdat wij geen gebruikmaken van de bedoelde wapens. Daarnaast wijs ik erop dat er op dit moment in de wereld geen situaties zijn waarin mogelijkerwijs door NAVO-landen gebruik wordt gemaakt van dit soort wapens. Bovendien geldt dat zoiets pas aan de orde is, niet eerder dan nadat er in de Kamer gesproken is over uitzendingen. Ik ben ervan overtuigd dat de Kamer alsdan, tegen de achtergrond van de gevoelens die er zijn, ongetwijfeld dit onderwerp aan de orde zou stellen. Nog los van mijn bezwaren rond de overwegingen in de motie, is het voor mij gelet op het vorengaande de vraag of een dergelijke motie binnen NAVO-verband op de juiste plaats en op het juiste moment aan de orde is. Ik heb heel goed geluisterd naar mevrouw Albayrak, waar zij zegt dat dit parlement nog niet eerder dan nu aan deze discussie heeft kunnen deelnemen. Ik weet dat de Italiaanse regering dit punt meerdere malen bij het parlement aldaar ingebracht heeft en dat desalniettemin de NAVO-raad er niet door overtuigd geraakt is om te besluiten tot een moratorium, overigens op grond van de argumenten die ik zo-even al genoemd heb.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! De staatssecretaris versterkt, sprekend over het Italiaanse parlement, in principe mijn argumenten. Nederland levert altijd een substantiële bijdrage aan vredesmissies. Het is dan ook belangrijk dat wij ons bij genoemde landen scharen. Blijkbaar was het signaal nog niet sterk genoeg. Dat is extra reden, ons ook uit te spreken.

Ik vind het enigszins kortzichtig dat de staatssecretaris zegt dat een moratorium op ons niet van toepassing is, omdat wij er niet mee schieten. Wat maakt het uit of wij of onze bondgenoten dat doen? Nederland voert niet alleen oorlog, maar altijd in internationaal verband met bondgenoten. Het doet wel degelijk ook voor onze militairen terzake dat er geschoten wordt met munitie dat verarmd uranium bevat. Na het inslaan ervan, lopen ook onze mensen en de plaatselijke bevolking rond in mogelijk besmette gebieden, met risico's voor de volksgezondheid.

De voorzitter:

Mevrouw Albayrak, een VAO wordt op de agenda van de plenaire vergadering geplaatst om moties in te dienen en hooguit een afsluitende opmerking te maken. U herhaalt nu wat u in het algemeen overleg al te berde hebt gebracht. U lokt daarbij de staatssecretaris in feite uit tot het overdoen van een debat, terwijl dat niet de bedoeling is. Ik vraag de staatssecretaris om nog een enkel woord hieraan te wijden, vervolgens zijn betoog te vervolgen en zijn oordeel te geven over de ingediende moties. Daarna is dit debat afgelopen. Als dat onvoldoende is voor mevrouw Albayrak, zal zij een nieuw algemeen overleg moeten aanvragen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter! Ik zal proberen, dit puntig te doen. Wellicht maakt het betoog van mevrouw Albayrak op deze regering meer indruk dan op regeringen die hier niet aanwezig zijn, dus in die zin is mijn positie iets anders. Dat neemt niet weg dat de discussie in het kader van de NAVO voor een belangrijk deel is gevoerd. Ik kan de heer Harrewijn melden dat ik, als zij terugkomt, zijn standpunt goed heb begrepen. De Nederlandse regering is op de hoogte van de stand van zaken.

Het effect van de motie van mevrouw Albayrak op de NAVO zal zeer beperkt zijn. De route die is aangegeven in de motie van de heer Van den Doel, te weten gebruikmaking van het CWV, het conventionele wapenverdrag, is wellicht een alternatief, zij het dat er nog een derde alternatief is, het model van Ottawa. Tegen die achtergrond en gegeven de wens van de Kamer, neergelegd in de moties, is het mogelijk dat de regering, na overleg met de collega van Buitenlandse Zaken, nagaat in hoeverre de alternatieven CWV en model van Ottawa uitvoerbaar zijn. De motie van de heer Van den Doel is mij dan ook sympathieker dan die van mevrouw Albayrak.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de regering voor haar beantwoording. Over de ingediende moties zal op een nader te bepalen tijdstip worden gestemd.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Naar boven