Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het Voorstel van wet van de leden Van Heemst en O.P.G. Vos tot wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met maatregelen na sluiting van woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen, alsmede de bij die ruimten behorende erven ten gevolg van verstoring van de openbare orde of overtreding van artikel 2 of 3 van de Opiumwet (Wet Victor) (24549).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Van Heemst (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Tenzij er nog iets geks gebeurt, lijkt het mij gerechtvaardigd te concluderen dat er volgende week dinsdag brede steun voor dit voorstel zal blijken te zijn. Dat stemt tot tevredenheid. Dan hebben de schriftelijke voorbereiding van dit debat en het debat zelf – waaraan minister De Vries een goede adviserende bijdrage heeft geleverd – tot een goed resultaat geleid. Wij doen dit omdat wij vinden dat het lokaal bestuur problemen in wijken en buurten die de leefbaarheid echt verzieken, krachtig moeten kunnen aanpakken. Dit wetsvoorstel verstrekt hen daartoe weer een aantal aanvullende middelen.

De heer Apostolou ging ervan uit dat van het onteigeningsinstrument een preventieve werking zal uitgaan. Wij denken dat ook. Overigens denken wij dat dit geldt voor alle instrumenten uit de wetten Victoria en Victor. Op zich ontslaat ons dat niet van de noodzaak om te bezien hoe wij dit instrument zorgvuldig en scherp in de wet verankeren. Als puntje bij paaltje komt, moet het immers effectief en met succes kunnen worden ingezet. Met name op dat onderdeel hebben wij in dit debat goede zaken met elkaar kunnen doen.

Verder zei de heer Apostolou dat het amendement op stuk nr. 18, dat gaat over die onteigeningstitel, volgens de PvdA-fractie vooral bedoeld is als een verduidelijking en niet om de intenties van de indieners die in de schriftelijke en de mondeling toelichting zijn weergegeven, af te zwakken. Dat is mooi. Wij zullen dit in onze oren knopen en tijdens de rest van het debat in gedachten houden.

Ik ben bijzonder blij dat de heer Schutte, die de meest kritische toon van u allen heeft aangeslagen, heeft laten weten dat de kans dat zijn fractie dit voorstel zal steunen, vrij groot is. Wij erkennen dat in een vorige fase meer aandacht aan verschillende punten had moeten worden besteed, maar wij hebben nu ons best gedaan en proberen aan te tonen op welke manier de toets aan de Grondwet en het internationaal verdrag is uitgevoerd. Toen het ingrijpend gewijzigde voorstel naar de Kamer werd gestuurd, hebben wij als initiatiefnemers zelf de Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken geadviseerd om over de nota van wijziging advies aan de Raad van State te vragen. Gelukkig is die raad opgevolgd. Op deze manier wilden wij tot uitdrukking brengen, dat wij er bijzonder aan hechten om in alle fasen ons er zo goed mogelijk van te vergewissen dat de aanpak, de instrumenten, de procedures en de waarborgen de toets der kritiek kunnen doorstaan.

De heer Schutte legt zich neer bij de keus om in dit wetsvoorstel met name bevoegdheden toe te kennen aan het college van B en W. Ik wil daarop nu niet verder ingaan. Ik meen dat hij gelijk heeft als hij zegt, dat als wij gekozen hadden voor plaatsing in de Gemeentewet, er sprake zou zijn geweest van een meer problematische situatie. Op grond van verschillende plaatsen in de Woningwet heeft het college van B en W al de bevoegdheid om een aanschrijving te doen uitgaan.

Ik zet nog even een streep bij zijn opmerking over de onteigeningstitel. Hij zegt daarover: ik kan mij voorstellen dat de onteigeningstitel als laatste sanctiemiddel beschikbaar is. Ik heb al uitvoerig betoogd dat het middel ook op die manier is bedoeld.

De heer Van de Camp heeft onderstreept, dat wat de onteigening betreft geen uitstel valt te dulden. Dat hebben wij vanochtend ook proberen te betogen, alleen, niet zo kernachtig als hij dat in zijn tweede termijn deed.

De discussie over het verspringen van de betiteling is volgens mij vooral een gevolg van de redactievoering op de griffie. Ik wil nog wel navragen hoe die daar is verlopen. Voor het belangrijkste deel is de betiteling ook een gevolg van de opstelling van het nader gewijzigd wetsvoorstel, gedrukt op stuk nr. 12. Daarin is aangegeven, dat de betiteling, het opschrift van het wetsvoorstel, wordt uitgebreid met een verwijzing naar artikel 2 of 3 van de Opiumwet, zodra die wet, dus de Wet Damocles, in werking is getreden. Dat kan ook verklaren waarom na het verspringen van de betiteling van het wetsvoorstel verwarring is ontstaan.

Over de typen à la Fennis, de malafide eigenaar/verhuurders, zal collega Vos nog iets zeggen. Ik wil hierover opmerken dat bij de malafide verhuurders de zwaarte van het instrumentarium wordt opgevoerd. Juist bij die groep van verhuurders is het de vraag of je heel lang moet wachten met het hanteren van beheersconstructies en het via die constructies plaatsen van nieuwe bewoners. Met de benadering van een oplopende zwaarte van het instrumentarium bij meer tegenwerking en bij malafide verhuurders zou je de verhuurders waarnaar de heer Van de Camp verwees kunnen confronteren met de onteigeningstitel.

Over de krakers wil ik, zeker na de opmerking van de minister van Binnenlandse Zaken hierover, kort zijn. Het feit op zichzelf dat een huis gekraakt is heeft geen enkele relatie met de wet Victoria of de Wet Victor. Ik krijg de indruk dat de heer Rabbae dat toch iedere keer weer vreest. Voor de wet Victoria en voor de Wet Victor geldt dat verstoring van de openbare orde de maatstaf is. Bij de wet Victoria wordt de discussie gevoerd over de vraag hoe breed of smal in de praktijk de invulling van het begrip openbare orde is. Ik kan mij moeilijk voorstellen dat de vervolgmaatregelen vanuit de Wet Victor van toepassing worden verklaard op situaties waarin panden zijn gekraakt. Ik denk dat de heer Rabbae met zijn redenering een extra argument heeft gezocht om de aanvankelijke afwijzing van de wet Victoria te kunnen doortrekken naar de Wet Victor.

De heer Van de Camp heeft gezegd dat het amendement vooral bedoeld is als verduidelijking. Dat is een geruststellende toelichting op zijn ondertekening.

De heer Nicolaï heeft nog weer aangegeven wat zijn overwegingen zijn geweest om met amendering te komen. Ik zal daar iets over zeggen in relatie tot de suggestie van de heer Dittrich om bij nota van wijziging het amendement in het wetsvoorstel in te bouwen. Ik heb met collega Vos afgesproken dat wij dit zullen doen. Ik denk dat de wijziging aan het eind van de middag kan rondgaan. Dan kunnen de leden voor de stemming bezien of het amendement daarmee kan komen te vervallen. Waarom die nota van wijziging? Omdat wij dan heel zorgvuldig een aantal dingen nog kunnen nalopen. In dit geval is de toevoeging "zorgvuldig" niet overbodig.

Het gaat om een aantal componenten. Ik ben de mening toegedaan dat de toevoeging "zorgvuldig" het amendement meer schaadt dan baat. Verder hechten wij eraan dat de terminologie "blijvend herstel" wordt gebruikt. Daarmee komt de zwaarte van het instrument van onteigening beter tot zijn recht. Overigens ben ik het eens met de suggestie om "blijvend" te vervangen door "duurzaam". Daarmee wordt aangesloten bij het duurzaam achterwege blijven van een overtreding van artikel 2 of artikel 3 van de Opiumwet. Verder moet een relatie met de Wet Damocles worden gelegd. Er moet een relatie worden gelegd met het gebruik van het desbetreffende pand. Het gebruik van een pand is echter weer een nieuw begrip in het wetsvoorstel. Wij geven er de voorkeur aan op terug te vallen op de terminologie van het door ons voorgestelde artikel 16a: het moet gaan om gedragingen in een woning.

Op deze manier kunnen wij goed uit de voeten met het amendement van de heer Nicolaï en trawanten en wordt goed aangesloten bij datgene wat wij als indieners voor ogen hadden. Wij zullen dinsdag zien of de heer Nicolaï deze conclusie kan delen.

De heer Nicolaï (VVD):

Ons belangrijkste punt is een duidelijke relatie tussen de openbareordeproblemen en het gebruik van het gebouw. Dit punt wordt met een betere terminologie overgenomen. Het vervangen van het woord "blijvend" door "duurzaam" doet wat mij betreft – ik zeg dat in een eerste reactie – ook recht aan de moeite die wij met het eerste woord hadden. Ik hoop dat de heer Van Heemst dat ook zo bedoelt, en niet ziet als synoniem. "Blijvend" neemt als het ware een voorschot op een toekomst die niemand kent. Het lijkt mij ook in de jurisprudentie een diffuser begrip dan "duurzaam", wat je kunt zien als een kwaliteit van de situatie op dat moment. Maar de beslissing hierover nemen wij uiteraard als we de nota van wijzigingen hebben gezien.

De heer Van Heemst (PvdA):

Eerlijk gezegd heb ik vooral gezocht naar een terminologie die als het ware past binnen de systematiek van het wetsvoorstel, omdat ook bij de uiteindelijke praktische toepassing en misschien ook bij de juridische verwikkelingen bestuur en bewoners daarbij het meest gebaat zijn. Wij willen voorkomen dat over allerlei elementen en onderdelen interpretatiestrijd ontstaat. Wij hebben vooral bekeken, hoe je je zoveel mogelijk richt op een gelijkluidende terminologie. Het woord "duurzaam" zit al een keer in de formulering, en dat zou hier mooi kunnen terugkomen. Maar ik zie op zichzelf het punt dat u en de mede-indieners van het amendement voor ogen hadden: met "blijvend" wordt eigenlijk een soort verplichting gecreëerd die nauwelijks is in te vullen.

De heer Dittrich kwam met de suggestie om met een nota van wijzigingen te komen. Op deze manier komen wij tegemoet aan een aantal bezwaren die hij formuleerde. Over de technische bijstand nog het volgende. De initiatiefnemers hebben geen opvattingen over de manier waarop dat moet worden ingevuld. Wij hebben technische bijstand gevraagd en gekregen, waarmee wij tevreden zijn. Maar het is niet meer of minder dan dat. Ik kan de Kamer verzekeren dat het goed loopt.

Er is gevraagd, hoe de openbare orde rond een pand dat op basis van de wet Victoria is gesloten, kan worden gerelateerd aan de maatregelen in de Wet Victor. Hoe wordt de rechter overtuigd? Het overtuigen van de rechter zal op zichzelf iedere keer moeten gebeuren doordat de gemeenten op basis van deugdelijke argumentatie, waarin wordt toegelicht en uitgelegd op welke manier de openbare orde in het geding is, de genomen maatregelen rechtvaardigen. Ik heb de Kamer laten zien dat alleen maar het sluiten en ontruimen in een aantal gevallen niet het duurzame effect oplevert dat moet worden bereikt. Er zal nog een tijd toe- en aanloop blijven. Er zal nog een tijd een onaangename sfeer in zo'n buurt kunnen blijven bestaan. Er zal dus nog een tijd om goede redenen gezegd kunnen worden dat het pand gesloten moet blijven. In een volgende fase kan het dus heel raadzaam zijn om om die redenen te zeggen: we laten het niet bij de sluiting, we willen om de leefbaarheid te bevorderen en de openbareordeverstoringen definitief onmogelijk te maken, in dat pand een nieuwe bewoner laten gaan wonen.

De heer Van den Berg heeft alleen een opmerking gemaakt over het amendement. Ik deel zijn kritiek op de toevoeging "zorgvuldig". Via de nota van wijziging wordt daarin voorzien. De heer Rabbae, die er ook niet is, zal wat_.

De voorzitter:

Voor de goede orde: de heren Rabbae, Van den Berg en Schutte hebben aangekondigd dat zij niet het hele debat aanwezig zouden zijn.

De heer Van Heemst (PvdA):

De heer Rabbae overweegt, het wetsvoorstel op twee hoofdbezwaren af te wijzen. In mijn ogen is dat een extreem grote zorg voor het eigendomsrecht van malafide eigenaren/verhuurders. Zo heb ik zijn bijdrage toch een beetje begrepen. Ook maakt de heer Rabbae zich extreem grote zorgen dat ernstig overlastgevende krakers wellicht nog door dit wetsvoorstel zouden kunnen worden getroffen. Dat zijn twee groepen die ik niet zo snel en gemakkelijk bij elkaar zet. In die zin was het een curieuze coalitie.

De heer Vos (VVD):

Voorzitter! Ook mij resteert nog een aantal vragen. Ik kom eerst op de vraag van de heer Apostolou over de beheerskosten. Als het gaat om maatwerk, hoe is dan de volgorde? De volgorde is zoals hij schetst. Het risico is zeer nadrukkelijk voor de beheerder. Slechts in tweede instantie zal er een oplossing met de gemeente moeten worden gezocht, maar ik hoop dat dit niet vaak hoeft te gebeuren.

De heer Schutte vroeg of de bestuursdwang, zoals die in dit geval wordt toegepast, een precedent schept. Onzes inziens is dat niet het geval. De Wet agrarisch grondverkeer en de Pachtwet bevatten ook varianten waarin iemand wordt gedwongen grond in pacht te geven, grond in gebruik te geven. Daarnaast bevat het civiele recht inmiddels ook een vergelijkbare variant. Stel dat een overeenkomst met betrekking tot een registergoed niet is nagekomen. Dan kan de grosse, als er vonnis is gewezen, in de plaats komen van de handtekening van de onwillige partij. In die zin is het een bijzondere situatie, maar het is geen precedent.

Er zijn diverse vragen gesteld over de beheersovereenkomst als zodanig. Er zijn twee verschillen. Bij het ene werkt de eigenaar/verhuurder mee aan de aanschrijving. Daarover heb ik voldoende informatie gegeven. In het tweede geval weigert de eigenaar/verhuurder mee te werken. Wat doet zich dan in feite voor? Dan mag de gemeente zelf de aanschrijving uitvoeren. Dat heeft als gevolg dat het eigendomsrecht in feite wordt gesplitst in een economisch deel en een juridisch deel. Verreweg het grootste deel van het economisch eigendom kan langs die weg in handen van de beheerder komen. Er blijft echter nog een deel over. De eigenaar blijft wat dat betreft gerechtigd op de huurpenningen, na aftrek van de beheersvergoeding en de investeringsvergoeding.

Terecht is de vraag gesteld wat er gebeurt in het geval van een chicanerende eigenaar/verhuurder. Is de constructie die wij presenteren wel chicaneproof? Volgens ons is dat zeker het geval. Als er een aanschrijving is gegeven, dan biedt artikel 21 van de Woningwet op dit moment reeds de voorziening dat in de staat van uitvoering, ook na eigendomsoverdracht, de aanschrijving als zodanig intact blijft. Het probleem kan zich ook voordoen als de aanschrijving reeds is uitgevoerd en er een beheerder is aangesteld. Onzes inziens is het in dat geval verstandig dat de beheersovereenkomst in het Hypotheekregister wordt geregistreerd en de status krijgt van een kwalitatieve verplichting. Ik geef een ander voorbeeld. Neem twee percelen grond, waarvan met betrekking tot het ene perceel, zonder dat er een erfdienstbaarheid is gevestigd, het recht van uitweg wordt gegeven over het andere. Dat kan ook een kwalitatieve verplichting zijn die, hoewel die tussen twee partijen is gesloten, aan de grond blijft kleven. Dit is een kwalitatieve verplichting, in die zin dat er ten opzichte van het registergoed de verplichting bestaat een beheerder te accepteren. Als een en ander wordt aangetekend in het Hypotheekregister, dan biedt dat de mogelijkheid dit als kwalitatieve verplichting aan te merken en in die zin te laten bestaan na de overdracht.

Ik heb nu twee voorbeelden genoemd met behulp waarvan chicanes kunnen worden voorkomen, maar het lijkt mij verstandig dat ook de VNG zich met deze zaak gaat bezighouden en de onderscheiden gemeenten vervolgens adviseert over welke andere chicanes zich nog kunnen voordoen en hoe daarop kan worden geanticipeerd. Wij denken dat wij hiervoor een toereikende suggestie hebben gedaan.

De heer Dittrich (D66):

Kan de beheerder ook beslag laten leggen op een deel van de koopsom als de eigenaar het pand verkoopt aan een derde?

De heer Vos (VVD):

Dat lijkt mij wel. De beheerder kan ook beslag leggen op het pand als zodanig. Als investeringen gedaan zijn door de beheerder en de huuropbrengst ontoereikend is en als de beheerder slachtoffer dreigt te worden van chicanes, dan is een eenvoudig beslag op het pand een extra zekerheid. Ik kan op de vraag van de heer Van de Camp over de onroerendezaakbelasting antwoorden dat dat geen probleem is. De onroerendezaakbelasting splitst zich namelijk in een gebruikersdeel en een eigenaarsdeel. Het eigenaarsdeel blijft altijd ten laste van de eigenaar/verhuurder komen. Dat wordt nooit een verplichting van de beheerder. Het gebruikersdeel komt ten laste van de nieuwe, bonafide huurder.

De heer Van de Camp (CDA):

Dat laatste is helder. Ik begrijp echter nog niet wat de consequenties van de kwalitatieve verplichting zijn bij verkoop. Gaat die automatisch over?

De heer Vos (VVD):

De kwalitatieve verplichting is, om het technisch te zeggen, een relatief recht, een recht dat tussen twee partijen overeengekomen wordt en dat in die zin afwijkt dat het ook aan derden kan worden tegengeworpen. Het moet dan wel geregistreerd zijn in het hypotheekregister, maar het is geen zakelijk recht. Het is een vorm die zit tussen het relatieve recht en het absolute recht. Artikel 6:252 BW regelt dat.

Minister De Vries:

Mijnheer de voorzitter! De heer Van de Camp heeft mij nog een vraag gesteld over een situatie die hij in Venlo aan heeft getroffen. Zijn vraag was of als eenmaal een winkelbestemming was toegekend, dat altijd zo blijft en of het niet mogelijk is om een uitzondering te maken ten nadele van coffeeshops. Het enige antwoord dat ik daar op dit moment op kan geven, is dat de bestemming van een pand door de gemeente wordt vastgelegd in het bestemmingsplan. De gemeenteraad kan de bestemming van panden wijzigen. Overigens is de vestiging van een coffeeshop over het algemeen louter mogelijk in een pand, waarop een horecabestemming rust. Tegen de vestiging van een coffeeshop in strijd met de bestemming kan door B en W worden opgetreden door middel van toepassing van bestuursdwang of door het opleggen van een last onder dwangsom. Overigens is het bestemmingsplan niet het enige instrument dat bepalend is voor de vestigingsmogelijkheden van coffeeshops. Een coffeeshop moet beschikken over een exploitatievergunning op basis van de plaatselijke algemene verordening. In dit kader kan de gemeente "vestigingsbeleid" voeren. Zo kan de gemeente bijvoorbeeld een maximumbeleid voeren dat inhoudt dat er niet meer dan een vooraf vastgesteld aantal coffeeshops in de gemeente wordt toegelaten. Meer kan ik daar op dit moment niet over zeggen. Ik wil de heer Van de Camp uitnodigen om mij rechtstreeks op de hoogte te stellen van de problematiek in Venlo, want dan kunnen wij daar wellicht nog nader naar kijken.

Ik moet tot mijn spijt constateren dat een enkele toehoorder heeft gezegd dat ik mij in het vuur van mijn betoog niet altijd even scherp heb uitgedrukt. Ik heb op een gegeven moment gesproken over de vrees van een eigenaar van een pand, die te maken krijgt met de mogelijkheden die in deze wet worden geopend, dat hij schade kan leiden, zonder dat die vergoed wordt. Ik heb begrepen dat sommigen dachten dat ik de indruk wilde wekken dat hier de Grondwet zonder de daarvoor voorgeschreven procedure, gewijzigd werd. Ik heb geprobeerd te zeggen dat onteigening alleen mogelijk is tegen een schadeloosstelling, maar dat een aanschrijving – die natuurlijk ook een beperking van het eigendomsrecht inhoudt en dus geacht moet worden te vallen onder artikel 14, lid 3, van de Grondwet – alleen maar recht op schadeloosstelling of tegemoetkoming in de schade geeft, indien dat bij of krachtens de wet is bepaald. Dat is in dit geval niet het geval. Als er dus een aanschrijving komt of als men moet vrezen dat er een aanschrijving komt, dan zal de schade die daardoor wordt veroorzaakt voor de eigenaar krachtens deze wet niet voor vergoeding in aanmerking komen, wat gezien het karakter van de eigenaar naar mijn smaak ook wel erg overdreven geweest zou zijn. Ik teken dat correctheidshalve even aan om te voorkomen dat straks, bij de bestudering van de Handelingen, gedacht zal worden dat ik een andere opvatting had dan de grondwetgever in dit boek heeft neergelegd.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, in de wetenschap dat er vandaag nog een nota van wijziging zal komen, aanstaande dinsdag te stemmen over het wetsvoorstel en de amendementen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 14.46 uur tot 15.00 uur geschorst.

Naar boven