Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 14, pagina 1009-1016 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 14, pagina 1009-1016 |
Noot 1 (zie blz. 962)
Lijst van vragen en antwoorden
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de verschillende Brusselse fondsen en is de cofinanciering daarvan veilig gesteld?
De voorbereidingen voor de nieuwe beleidsperiode (2000–2006) zijn in volle gang.
De uitfasering Doelstelling 1 (Flevoland) is al in juni aangewezen. Programma zal eind oktober ter goedkeuring worden ingediend in Brussel. Geselecteerde Doelstelling 2 gebieden zijn inmiddels ook voorgelegd aan Brussel. Gaat om delen van het Noorden (voorgedragen door EZ), delen van de reconstructiegebieden (LNV) en stadswijken van negen grote steden (G4, Maastricht, Eindhoven, Nijmegen, Arnhem en Enschede, voorgedragen door BZK).
Eind oktober zal er duidelijkheid zijn of Brussel D2-voorstel accepteert. Dan kan ook worden bepaald welke van de huidige Doelstelling 2 en 5b gebieden in aanmerking komen voor uitfaseringssteun. Alle D2-regio's (nieuw en uitfasering) kunnen dan hun programma's gaan opstellen. Daar hebben ze vier maanden de tijd voor. Streven van regio's en betrokken departementen is echter om deze termijn niet volledig te benutten. De voorbereidingen voor de concept-programma's zijn in volle gang. Hoe eerder de programma's worden ingediend, hoe eerder begonnen kan worden met de implementatie.
Over de Communautaire Initiatieven (CI's) begint nu ook duidelijkheid te ontstaan. De Europese Commissie heeft recent de richtlijnen vastgesteld en het budget per CI verdeeld over lidstaten. Ook daar kan nu met de programmering worden begonnen.Indienen zal waarschijnlijk zomer 2000 worden.
Nederland ontvangt komende beleidsperiode 3,3 mld. Euro uit Brussel. Hiervan is 1,7 mld. Euro voor doelstelling 3. Dit doet collega De Vries van SZW.
De EZ bemoeienis is primair gericht op uitfasering van Flevoland Doelstelling 1, Doelstelling 2 Noorden en de Interregprogramma's. De Cofinanciering is nog niet definitief vastgesteld, en kan pas worden geregeld bij de vaststelling van de zogenaamde Enig Programmeringsdocumenten.
Het Noorden moet cofinanciering volledig dekken uit middelen die EZ beschikbaar stelt voor uitvoering Kompas voor het Noorden.
Flevoland krijgt ook van EZ cofinanciering voor met name de problematiek van Lelystad op te lossen. Daarnaast zal EZ de Interreg-regio's ondersteunen.
Daarnaast is collega van Boxtel verantwoordelijk voor het deel steden van Doelstelling 2 en collega Brinkhorst voor het deel van de reconstructiegebieden Doelstelling 3.
Veel van de cofinanciering zal, net als in de huidige beleidsperiode, moeten komen van de provincies en gemeenten zelf, en een deel uit private financiering.
Aangezien de regio's nu bezig zijn met de opstelling van hun programma's en de bijbehorende financiering, is nog niet voor elke regio te zeggen of de cofinanciering toereikend zal zijn.
Waarom wordt het TWA-systeem niet uitgebreid met attachés in Rusland en Israël?
Net als vorig jaar, toen uw fractie ook deze vraag stelde, zijn er nog steeds onvoldoende Nederlandse verzoeken aan het TWA-systeem om informatie over technologie en wetenschap uit Rusland en Israël, die een volledige TWA-post in die landen rechtvaardigt. De huidige vragen over Rusland en Israël kunnen tot op heden goed via de bestaande netwerken en contacten beantwoord worden. Daarnaast is de verdere uitbreiding van de TWA-capaciteit naar Rusland gezien het ontbreken van voldoende politieke en economische stabiliteit aldaar (nog) niet opportuun.
Waarom niet beroepsonderwijs als toetsingscriterium voor concurrentiekracht? Gegevens Eurostat: 50% jongeren verlaat school met slechts MAVO als hoogste kwalificatie; alleen Portugal en Spanje doen het nog minder dan NL!
Natuurlijk wil ik ook leren van ervaringen andere landen. Wordt belangrijk onderdeel van de Concurrentietoets die U binnenkort ontvangt! MAVO percentage is zorgpunt. Het VMBO, voorbereidend beroepsonderwijs, met integratie Mavo en LBO, zal daar wat aan doen. Dit VMBO is voorbereidend onderwijs, geen eindonderwijs!
Mijn inzet op het punt van tekorten aan met name technisch personeel- via AXIS, Technisch college, Arbeidsradar, ICT in MBOis derhalve ook juist gelegen in die internationale vergelijking. Immers het aanbod van deze mensen blijft in NL in vergelijking met bijv. Duitsland, de VS en het VK achter omdat een beroepsopleiding in NL veelal lager gewaardeerd wordt dan in andere landen. Algemene opleidingen spreken in Nederland blijkbaar meer aan. Waardering loopt echter veelal ook achter in financiële zin. Bovendien stroomt in Nederland de jeugd al op erg jonge leeftijd (12 jaar, in meeste landen 16 jaar) in in de (technische) beroepenopleidingen. Ook integratie van ICT in niet ICT opleidingen en andere vormen van major/minor zullen naar verwachting de nu te grote kloof qua aansluiting tussen technische beroepsopleidingen en de feitelijke toepassingen in de beroepen verminderen. Imagobevordering via de stichting Aantrekkelijk Technisch Beroepsonderwijs met mijn collega van OCW past hier ook in.
Waarom is de minister terughoudend met het inzetten van marktconforme milieu-instrumenten?
Herken mezelf niet in de beschrijving van een terughoudende minister als het gaat om marktconforme milieu-instrumenten. Mevrouw van Zuijlen noemt een aantal instrumenten:
Het stellen van eisen aan installaties.
– Dit gebeurt in het kader van de vestigingsvergunning op basis van de Wet Milieubeheer. Het energiegebruik van installaties dienen in dat kader «zo laag als redelijk mogelijk is» te zijn («alara» principe: as low as reasonable achievable).
– Ook in MJA's en in het kader van de benchmark kun je spreken over efficiency eisen op marktconforme wijze.
Daarnaast noemt mevrouw van Zuijlen prijsprikkels. Hebben juist met vergroening belastingsstelsel enorme slag gemaakt door milieueffecten beter in de prijs tot uitdrukking te brengen. In het oog springend voorbeeld is natuurlijk de majeure verhoging van de regulerende energiebelasting.
Verhandelbare emissierechten: uitgebreid met u besproken in recent AO hierover. Volg twee sporen. Op korte termijn starten met experiment. Daarnaast gaat onafhankelijke externe commissie toepasbaarheid van dit instrument in Nederlandse context bekijken. Rapportage uiterlijk in 2001. Bij evaluatie klimaatbeleid in 2002 eventuele toepassing aan de orde.
Wil zelf aan mevrouw van Zuijlens lijstje de Kostenverevening in de chemie met betrekking tot NOX toevoegen; Instrument maakt deel uit van het NOX-beleid voor de industrie en is aangekondigd in de Nota Milieu en Economie en in NMP-3. Op dit moment voeren EZ en VROM intensieve gesprekken met het bedrijfsleven over de invoering van dit instrument. Ik verwacht dat het over een jaar operationeel is.
Waarom duurt het zo lang voor het wetsvoorstel tot verzelfstandiging van de Nma naar de Kamer komt?
Om te beginnen is bezien of er aanleiding bestaat eerder te beslissen over de zbo-status van de NMa dan oorspronkelijk de bedoeling was. Bij de parlementaire behandeling van het voorstel van wet voor een Mededingingswet is besloten dat de Nma eerst de status van ambtelijke dienst zou hebben. Na drie jaar zou een evaluatie volgen van de elvaringen daarmee. Vervolgens zou worden besloten of de NMa alsnog een zbo zou moeten worden.
De beslissing over de zbo-status voor de NMa moet dus nog worden genomen en dat moet zorgvuldig gebeuren. Overleg daarover, ook interdepartementaal, is gaande.
Toezichthouders zouden hun kennis en inzichten wat ons betreft actiever mogen gebruiken om consumenten voor te lichten en te beschermen. Nu zijn niet alle bedrijven even duidelijk over de uiteindelijke kosten van bijvoorbeeld zogenaamd gratis aanbiedingen. Voelt de minister iets voor een dergelijke rol voor toezichthouders?
De toezichthouders hebben in het algemeen diverse rollen als het gaat om consumentenbescherming.
Primair is het hun taak toe te zien op de tarieven die de consumenten in rekening worden gebracht. In het verlengde hiervan zien zij toe op de voorwaarden die bedrijven hanteren voor de levering aan consumenten, zoals aansluitplicht en dergelijke.
Voorts is de toezichthouder vaak klachteninstantie voor consumenten die zich door de aanbieders onheus bejegend voelen. Zo kunnen consumenten klachten deponeren bij bijvoorbeeld de NMa en de OPTA.
Ook is het een taak van de toezichthouder om het grote publiek middels algemene voorlichting, persberichten, speeches en dergelijke te wijzen op de mogelijkheden die nieuwe vormen van marktwerking voor hen bieden. Zo draagt de OPTA uit dat consumenten nu met behoud van hun telefoonnummer van operator kunnen wisselen. Ook heeft de OPTA er aandacht voor gevraagd, dat zogenaamd gratis internet niet slaat op de telefoonrekening, maar alleen op de kosten van de provider.
Een laatste vorm van mogelijke voorlichting is het onderling vergelijken van tarieven, voorwaarden en dergelijke van aanbieders. Dit vind ik nadrukkelijk geen taak van de toezichthouder. Dit kan immers tot rolvermenging leiden. Deze voorlichting ligt meer op het terrein van consumentenorganisaties, die deze naar mijn waarneming ook adequaat oppakken.
Kijkt de Minister van Economische Zaken, nu eenmaal coördinerend bewindsvrouw voor Elektronische Snelwegen, even positief tegen dit plan aan als haar collega's van V&W.
Het is van uitermate groot belang dat Nederland een eersteklas netwerkinfrastructuur heeft. Zoals weergegeven in «De Digitale Delta», is het hierbij de taak van de regering om de voorwaarden te scheppen waardoor de markt die infrastructuur kan invullen. En het is ook mijn indruk dat marktpartijen daar in zeer hoog tempo mee bezig zijn. Bij het rechtstreeks aanbieden van infrastructuur heeft de overheid in de visie van het kabinet dan ook geen rol.
De Raad voor Verkeer en Waterstaat ziet echter een terughoudendheid bij de marktpartijen; dat zij, ik citeer, «onvoldoende anticiperen op de groei van de vraag». Ik geloof dat niet zo. Ook mijn collega's van V&W betwijfelen dit, zoals u in hun brief hebt kunnen lezen.
Ideeën om de elektronische snelweg een verdere impuls te geven altijd nodig, maar er bestaan toch wel de nodige aarzelingen heb bij een grootschalig experiment als de Raad voor V&W voorstelt. Maar het advies is nog vers en ik heb nog geen gelegenheid gehad om met mijn collega's overleggen over het definitieve kabinetsstandpunt over dit plan. Dat zullen we zeker binnenkort doen.
PvdA pleit voor Fonds gemeenschapsdiensten (heeft als doel initiatieven van burgers en instellingen initieel te ondersteunen.)
Binnen de bestaande kaders zijn er goede mogelijkheden om initiatieven van burgers initieel te ondersteunen en dat wordt ook gedaan. Een voorbeeld is het plan te komen tot digitale trapveldjes van collega minister voor Grote steden en integratiebeleid dat erop is gericht in aandachtswijken wijkmediacentra in 25 grote steden in te richten waar de bewoners scholing in ict-vaardig- heden kunnen krijgen en zo een betere positie op de arbeidsmarkt kunnen verwerven. Zo is er ook het actieplan Communicatie overheid burger, dat erop gericht is toegang tot overheidsdiensten voor iedere burger te vergroten.
Verder heeft de staatssecretaris van OCenW naar aanleiding van de vragen over deze ideeën in het Algemeen Overleg van april 1998 over de instelling van een cultureel research fonds gereageerd in brief van 25 juni 1998. Kern daarin was dat het kabinet niet kiest voor de weg van het creëren van substantiële subsidiestromen maar voor gerichte actie in specifieke sectoren en een beleid dat voor heel Nederland een gunstig klimaat schept voor vernieuwing door toepassing van ICT.
Zoals al aangegeven, zal staatssecretaris Van der Ploeg in de Cultuurnota die hij volgend jaar uitbrengt, bijzondere aandacht geven aan ICT in de cultuursector. Dat geldt heel speciaal voor versterking van de innovatiefunctie.
Minister Van Boxtel heeft ervoor gekozen geen wet op de kansenzones te maken, maar wat komt ervoor in de plaats? Worden alle instrumenten creatief genoeg ingezet? Wanneer worden versnelde afschrijvingen in bedrijfsverzamelgebouwen mogelijk gemaakt? Wanneer is de tijdelijke OZB vrijstelling een feit? Ik wil dat de minister hier belooft dat wij voor het kerstreces helderheid krijgen in de vorm van een brief.
Vanuit de steden zijn geen duidelijke signalen omtrent de behoefte aan een dergelijk instrument. Dit temeer daar momenteel in het kader van het Grotestedenbeleid in de steden veel extra programma's en projecten worden voorbereid en opgepakt gericht op economische vitalisering. Het lokale bedrijfsleven wordt daarbij overigens in toenemende mate intensief betrokken (vgl. project «De Ondernemende Stad»). In dit verband kan worden gewezen op de samenwerking van EZ met VROM bij het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Die is onder meer gericht op het stimuleren van functiemenging in oude wijken en het voorzien in voldoende, kwalitatief goede en betaalbare bedrijfshuisvesting aldaar. Hierdoor zullen de steden over veel extra middelen kunnen beschikken voor de stimulering van renovatie en nieuwbouw van geschikte bedrijfsruimte.
Aan een fiscaal instrument is geen behoefte, nog los van de bezwaren die daar ook nog aan kleven (zo is ministerie van Financiën tegen een dergelijke aantasting van de WOZ-heffingsgrondslag).
Daarnaast lopen sinds kort een meerjarige pilots over kansenzones in de vier grote steden De resultaten daarvan worden meenemen met de ervaringen van het GSB. Daarover kan in de loop van het volgend jaar een tussenrapportage worden toegezegd die samen met collega Van Boxtel en Vermeend zal worden opgesteld.
Wordt bij het terugdringen van belastende regelgeving voldoende rekening gehouden met de maatschappelijke doelen die met die regels worden beoogd?
Kan de minister aangeven of de afspraak om administratieve lasten per wetsvoorstel te toetsen beter kan worden gehandhaafd Is daar een nieuwe institutie voor nodig, of zou het interdepartementale overleg op dit punt niet verbeterd moeten worden?
In hoeverre is EZ zelf veroorzaker van administratieve lasten? En waaruit bestaat de aangekondigde verlaging van NLG 2 mrd? Kan EZ daar 20% van voor zijn rekening nemen? En zou de voortgang niet in de vorm van prestatiegegevens bij de begroting kunnen worden vermeld?
Het terugdringen van administratieve lasten is in het algemeen beleidsneutraal. Dat wil zeggen dat niet de doelen van de wetgeving ter discussie komen, maar de wijze waarop uitvoering aan die doelen wordt gegeven; kan dat niet met minder lasten voor het bedrijfsleven, is dan de te beantwoorden vraag.
Bij nieuwe wetgeving moet een zogenaamde Bedrijfseffectentoets worden uitgevoerd. EZ ondersteunt andere departementen bij de uitvoering daarvan en in de Ministerraad wordt gecontroleerd of de toets goed is uitgevoerd. Hoewel van dit instrument een belangrijke preventieve werking uitgaat, is het niet genoeg. Daarom is recent bij het kabinetsstandpunt op het tussenrapport van de Commissie Slechte aangekondigd een tijdelijk extern toetsend orgaan in te stellen. Dit orgaan zal worden bemenst door vooraanstaande personen uit het bestuur, bedrijfsleven en wetenschap. Doel hiervan is ook externe druk te verkrijgen op een goede toetsing van de gevolgen van administratieve lasten van nieuwe regelgeving. Het orgaan zal ertoe bijdragen dat de aandacht van departementen voor administratieve lasten versneld wordt verinnerlijkt.
De belangrijkste veroorzakers van administratieve lasten bij EZ zijn de Handelsregisterwet, de Vestigingswet en de statistiekverplichtingen vanuit het CBS. Kwantitatief zijn die lasten echter gering ten opzichte van de sociale, fiscale en milieu-regelgeving.
De genoemde mogelijke besparing van NLG 2 mrd heeft alleen betrekking op het doorvoeren van ICT bij de aanlevering en stroomlijning van de informatieverschaffing door bedrijven aan de overheid. EZ kan hiervan geen 20% voor zijn rekening nemen, omdat het aandeel van EZ in deze lasten relatief gering is. EZ heeft wel een voortrekkersrol door de mogelijkheden van ICT te stimuleren: door projecten zoals het basisbedrijvenregister en elektronische Heerendiensten. Daarnaast kan worden vermeld dat de administratieve lasten van het CBS gemeten in ondernemersuren sinds 1994 met 37% zijn verminderd.
Bij de stukken die de Tweede Kamer op de zogenaamde 3e woensdag in mei 2000 zal ontvangen, zullen prestatiegegevens over verlaging van administratieve lasten worden opgenomen.
Welke regelingen zijn het meest effectief voor het stimuleren van de industrie en in het bijzonder het MKB?
Doordat regelingen eigen doelstelling hebben (bijv. bevorderen R&D bij WBSO en bevorderen samenwerking bij BTS) is het niet mogelijk alle regelingen op één grote hoop te gooien en onderling op effectiviteit te vergelijken. Het gaat om het bieden van een totaalpakket. Van basiscondities R&D en stimuleren samenwerking tot kennisdiffusie. Regelingen worden wel individueel, en waar mogelijk in onderlinge samenhang, op effectiviteit geëvalueerd. Is vaste systematiek en continu proces.
Zal resultaten van deze evaluaties uiteraard meenemen bij stroomlij- ningexercitie EZ-instrumentarium.
Is het invoeren van subsidievouchers voor het MKB geen idee dat de moeite van het onderzoeken waard is?
Bij de beoordeling van subsidie-aanvragen staat centraal in welke mate het voorstel voldoet aan de doelstellingen van de regeling. Vervolgens wordt subsidie toegekend aan de voorstellen met de hoogste kwaliteit.
Voor een dergelijk voucher-systeem is, bekeken vanuit MKB-deelname aan het technologie-instrumen- tarium, ook geen reden toe. Het MKB ontvangt 58% van het budget voor industrie- en technologiebeleid, terwijl het 18% van de R&D-uitgaven voor haar rekening neemt. Het MKB- aandeel is sinds 1991 bovendien verdubbeld, nu bijna 60%.
Stimuleren door EZ van wisselwerking tussen hoger onderwijs en MKB
De nog te geringe aantrekkingskracht van het MKB op afgestudeerden van het hoger onderwijs is voor mij een herkenbaar punt. Daarom is dan ook het initiatief genomen om samen met MKB NL, de ministeries van OCW en SZW en HBO-instellingen te komen tot een aantal actielijnen,bijvoorbeeld in de vorm van regionale pilots. Deze zijn gericht op het totstandkomen van een grotere interactie tussen de HBO-instelling en het MKB in de desbetreffende regio.
Is de minister bereid een nieuwe scenariostudie over ruimtebehoefte te entameren.
Een dergelijke studie is er al, namelijk de Bedrijfslocatiemonitor. Deze studie is uitgevoerd door het CPB in opdracht van EZ, V&W en VROM. Recent is de laatste versie naar u toegestuurd.
De studie geeft aan de hand van de meest recente CPB-scenario's (uit 1997) zowel het aanbod als de behoefte aan bedrijventerreinen weer. Deze studie wordt periodiek herhaald.
De resultaten van deze studie vormen input voor de herijking van de Actualisatie van de Vierde nota Ruimtelijke Ordening Extra en de Vijfde Nota.
Ik zou graag willen horen om hoeveel hectaren dat potentieel gaat (herstructurering bedrijventerreinen). Kan de minister ons mededelen om hoeveel hectaren herstructurering dat in 2000 kan leiden? Is de minister bereid om dit als prestatiegegeven (voor de TIPP) op te nemen?
Een exacte schatting van het aantal te herstructureren hectares valt niet te geven. Een voorzichtige schatting geeft aan dat circa eenderde van de terreinen geherstructureerd zou moeten worden. Het is niet bekend om hoeveel hectares het in 2000 in het stedelijk gebied zou gaan. Wel is dit een belangrijk aandachtspunt bij steden in het kader van het grote steden beleid. Ook zijn er provincies die dit in kaart brengen. Zo inventariseren de vier randstadprovincies met EZ in het kader van de Bestuurlijke Commissie Randstad de herstructureringsopgave van de randstad.
Daarnaast vormt de TIPP een belangrijke prikkel om terreinen te herstructureren. Het aantal hectares als prestatiegegeven gebruiken doet echter onvoldoende recht aan de doelstelling van de TIPP. Deze is gericht op het aanpakken van ruimtetekorten. En in de ene regio kan een beperkt aantal hectares een groot ruimtetekort opheffen, terwijl in de andere regio veel hectares nauwelijks een bijdrage levert aan het ruimteprobleem. Bovendien gaat het lang niet altijd om kwantitatieve tekorten, maar ook om kwalitatieve tekorten. Overigens onderstreep ik het belang van prestatiegegevens. Met betrekking tot de TIPP zijn we daar druk mee bezig. Verder wil ik verwijzen naar de brief hierover die de staatssecretaris gisteren naar de Kamer heeft gestuurd.
Kan de minister de mogelijkheden voor een vereveningsfonds voor herstructurering van bedrijfsterreinen onderzoeken en de kamer binnen 6 maanden rapporteren over de manier waarop zo'n instrument kan worden gerealiseerd.
Interessante gedachte, maar alles overwegend zie ik weinig toegevoegde waarde. Moeten we niet doen dus.
1. Herstructurering van bedrijventerreinen is inderdaad belangrijk onderwerp. Zowel voor efficiënt ruimtegebruik als voor een vitale stedelijke economie. Is echter een illusie om te veronderstellen dat daardoor geen nieuwe locaties buiten de bestaande stad nodig zijn. Naar verwachting komt er door herstructurering jaarlijks maximaal circa 100 ha beschikbaar. Dat is slechts 10% van de jaarlijkse behoefte aan bedrijventerreinen. Er resteert dus een zeer forse plan- ningsopgave voor nieuwe bedrijventerreinen.
2. Wie is er primair verantwoordelijk voor herstructurering? Dat is niet het rijk, maar dat zijn in de eerste plaats de gemeenten. Maar ook het rijk draagt natuurlijk z'n steentje bij (zie punt 5). Het idee van kostenverevening doet zich overigens, in andere vorm, in de praktijk al voor. In sommige gemeenten worden via het gemeentelijk grondbedrijf de grondwinsten die worden geboekt bij de ontwikkeling en uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen benut voor herstructurering van oude terreinen.
3. Voorstel wekt ten onrechte de suggestie dat vanwege goedkope nieuwe locaties buiten de stad grond op bestaande terreinen braak blijft liggen vanwege te hoge kosten. Als gevolg van het restrictief beleid zijn de laatste jaren de grondprijzen voor bedrijventerreinen juist fors aan het stijgen. Dit vergroot de druk op betere benutting van bestaande locaties en het verkleint de financieringsproblematiek voor herstructurering.
4. Sturing en regulering van de markt gebeurt al via de Wet Ruimtelijke Ordening. Daarbij is reeds sprake van integrale afweging. Dit doen we in een stelsel van nationale planologische kernbeslissingen, streekplannen, bestemmingsplannen e.d. Dit hele systeem bepaalt hoeveel ruimte voor welke functie waar beschikbaar is. Ik vind een heffing naast de huidige ruimtelijke ordening wel heel erg veel weg hebben van «dubbele» en dus onnodige regulering.
5. Voor herstructurering van bedrijventerreinen is al veel Rijksbeleid:
– In Grote Steden Beleid wordt een belangrijk deel van de middelen ingezet voor herstructurering van verouderde bedrijventerreinen
– Daarnaast wordt als opvolger van de Stirea momenteel de TIPP ontwikkeld (Tender Investeringsprogramma's Provincies). De TIPP zal voor een belangrijk deel worden gericht op de herstructureringsproblematiek.
– Specifiek voor de knelpunten bij bodemsanering is de BOSOM-aanpak ontwikkeld (Bodemsanering, Ontwikkeling en Marktwerking).
– Ten slotte wordt studie gedaan naar de mogelijkheden van Publiek Private Samenwerking bij herstructurering.
6. Nieuwe bedrijventerreinen moeten uiteraard landschappelijk goed worden ingepast en aan duurzaamheidseisen voldoen. Ook hiervoor heb ik gedachten ontvouwd in NREB. (corridors; programma «duurzame bedrijventerreinen»)
Kan het Ministerie een overzicht verschaffen van Universiteiten en Hogescholen waar nog geen faciliteiten voor starters beschikbaar zijn?
Er is geen volledig overicht beschikbaar met alle nuancering tussen de universiteiten en hogescholen. Wel heeft medio 1998 de B&A-groep in opdracht van EZ een inventarisatie gedaan naar regionale initiatieven voor technostarters onder meer op het terrein van voorlichting, huisvesting, financiering, mentoring en advisering. Uit deze inventarisatie is gebleken dat voor technostarters door verschillende regionale partijen talrijke initiatieven worden ontplooid. Ook initiatieven van hogescholen en universiteiten zijn daarbij in kaart gebracht. Deze initiatieven zijn vooral gericht op het stimuleren van ondernemerschap bij studenten.
Zijn de bewindslieden bereid om in overleg met OC&W en de betreffende instellingen na te gaan hoe EZ op dit terrein een functie kan vervullen als kenniscentrum en makelaar?
De inventarisatie is voor EZ aanleiding geweest om in de Industriebrief en de Ondernemerschapsnota een beleidsimpuls aan te kondigen om meer bundeling aan te brengen in de overwegend versnipperde en kleinschalige regionale initiatieven. Naast andere beleidsinitiatieven voor technostarters zoals o.a. Life Sciences, Twinning en het stimuleren van facility sharing. Ik zeg toe in het kader van deze beleidsimpuls een totaaloverzicht op te nemen. Vanzelfsprekend is de Minister van OC&W nauw betrokken bij deze beleidsimpuls. In de praktijk vervult EZ zo een makelaars/kenniscentrumfunctie.
Waarom wordt er met geen over het plan Waterman gerept in de nota Ruimtelijk economisch beleid?
De NREB bevat een analyse van de ruimtelijke vraag naar en het aanbod van economische activiteiten. Het geeft een beeld van de te verwachten tekorten aan bedrijventerreinen per regio.Het gaat evenwel niet in op de vraag waar en hoe de gesignaleerde tekorten zouden moeten worden geaccomodeerd. Daar dient de Vijfde nota Ruimtelijke Ordening voor, alsmede streekplannen van provincies en bestemmingsplannen van gemeenten. De VIJNO zal de kaders aangeven, die dan in de andere plannen geconcretiseerd moeten worden.
De VIJNO is ook het kader waarin kwesties als het plan Waterman of de inpoldering van het Markermeer aan de orde gesteld zouden kunnen worden.
Wanneer kunnen de resultaten verwacht worden van het brede platform stadsdistributie?
Het Platform Stedelijke Distributie (PSD) heeft als doel het werken aan innovatieve oplossingen op het gebied van stedelijke distributie. Om deze doelstellingen te bereiken is samenwerking in de gehele logistieke keten, van verlader tot detailhandel, essentieel. Tegen deze achtergrond werken 11 partijen uit overheid en bedrijfsleven samen. Vanuit de overheid zijn betrokken EZ, V&W, VROM, IPO en VNG.
Dit jaar heeft het PSD de Preventiegids Stadsinfarct uitgebracht. Op basis van efficiënte logistiek en eisen van een leefbare (binnen)stad geeft de Preventiegids aan welk type voertuigen het best past bij de diverse stedelijke randvoorwaarden. Dit om tot uniform beleid te komen. Het PSD adviseert de gemeenten om de gids toe te passen. Verschillende grote gemeenten hebben al aangegeven de uitgangspunten van de Preventiegids leidraad te zullen maken van hun distributiebeleid.
Daarnaast worden verschillende innovatieve (pilot)projecten door het PSD geïnitieerd en begeleid op het gebied van o.a. voertuiginnovatie, dalurendistributie en achterdeurbelevering.
Eind van dit jaar zal het PSD het overzicht «Van B naar A» publiceren, waarin alle bestaande maatregelen voor goederenvervoer in 290 gemeenten worden geïnventariseerd. Hierin zal tevens een overzicht worden opgenomen van alle lopende projecten op het gebied van stedelijke distributie in de 40 grootste Nederlandse gemeenten.
Het PSD heeft besloten om de werkwijze van het platform te laten evalueren door een extern bureau. De resultaten van deze evaluatie zijn begin volgend jaar beschikbaar.
Per brief informeert het PSD u binnenkort over een congres van oktober 2000, waarin de resultaten van het PSD gepresenteerd zullen worden.
Allochtone ondernemers, die geen bijzondere band met de zondag hebben, zouden, zeker in achterstandswijken, hun winkel moeten kunnen openen. Dat zou dan ook moeten gelden voor autochtone ondernemers. Dat zou een extra impuls zijn voor het grote-steden- beleid. Wat vindt de Minister van een dergelijke aanpassing in de winkel- tijdenwet?
Winkeliers die te goeder trouw verklaren een godsdienstige overtuiging te bezitten waarbij de wekelijkse rustdag niet op zondag maar op een andere dag gehouden wordt, krijgen krachtens art. 6 van de Winkeltijdenwet van de gemeente ontheffing van de verplichte zondagssluiting. Hun winkels moeten dan wel op die andere dag gesloten zijn. Hiervoor hoeft de Winkeltijdenwet dus niet te worden gewijzigd.
De VVD fractie vraagt zich af of EZ in overleg met IPO en VNG na kan gaan hoe ICT ook bij lagere overheden ingezet kan worden t.b.v. administratieve lastenverlichting.
Concreet valt hierbij te denken aan een gezamenlijk expertisecentrum, zodat niet iedere gemeente zelf het digitale wiel hoeft uit te vinden. Wellicht is aansluiting bij experimenten met «Overheidsloket 2000» mogelijk.
Voorkomen moet worden dat elke gemeente telkens zelf het digitale wiel moet uitvinden. Dit is ook een van de belangrijkste redenen voor het oprichten van het programmabureau OL2000 bij het Ministerie van BZK. Dit bureau functioneert als het expertisecentrum voor gemeenten als het gaat om elektronische dienstverlening aan burger en bedrijfsleven.
Doelstelling is onder andere vermindering van administratieve lastendruk. Dit gebeurt door te kiezen voor een aanpak waarbij de klant (burger of bedrijf) centraal wordt gesteld. IPO en VNG zijn reeds nadrukkelijk betrokken bij dit project. Voor de komende jaren is voorzien dat er tenminste drie loketten worden ontwikkeld: het Bedrijvenloket, het Loket voor zorg en welzijn en het Loket voor Bouwen en Wonen.
Daarnaast zijn ook de projecten Stroomlijnen basisgegevens en daarbinnen het voorbeeldproject basisbedrijvenregister gericht op vermindering van de administratieve lastendruk. Via de ingestelde klankbordgroep stroomlijnen basisgegevens kunnen belanghebbende organisaties zoals IPO en VNG hun invloed uitoefenen. Zeker wat de gemeenten betreft is deze betrokkenheid noodzakelijk omdat in het basisbedrijvenregister gebruik wordt gemaakt van persoonsgegevens die afkomstig zullen zijn van de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA).
Tenslotte moet het project Elektronische heerendiensten nog worden vermeld. Dit samenwerkingsproject van Belastingdienst, CBS en LISV heeft als doel de gegevensuitwisseling tussen bedrijven en overheden zwaar te ondersteunen met ICT. Aangezien het hier gaat om directe gegevensuitwisseling tussen bedrijven en specifieke overheidsorganisaties is de betrokkenheid van IPO en VNG hierin beperkt.
Een veel gehoorde klacht van het mkb is dat de NMa erg kritisch kijkt naar samenwerkingsverbanden en dat veel van zodanige verbanden niet van de grond komen omdat onduidelijk is wat de NMa daarvan zal vinden. Daarbij komt dat er nog weinig concrete uitspraken van de NMa op dit terrein zijn waardoor de nodige onduidelijkheid bestaat. Kan de minister aangeven op welke wijze de NMa snel duidelijkheid kan geven aan het MKB?
Dat bij het MKB vragen bestaan over de verenigbaarheid van de samenwerkingsverbanden in het MKB met de Mededingingswet, is mij bekend. Ik heb hierover al een aantal malen met MKB Nederland gesprekken gehad.
Ik deel de opvatting dat de mogelijkheid tot het aangaan van samenwerkingsverbanden voor ondernemingen in het MKB van belang is om met behoud van de eigen identiteit en flexibiliteit hun concurrentiepositie te versterken. Dat de NMa niettemin kritisch naar samenwerkingsverbanden kijkt, doet daar niets aan af. Dat behoort tot haar verantwoordelijkheid en zij staat niet kritischer ten opzichte van samenwerkingsverbanden dan ten opzichte van andere overeenkomsten.
Ik heb de indruk dat er bij het MKB enig misverstand bestaat over de manier waarop de NMa samenwerkingsverbanden in het MKB benadert. Natuurlijk geeft de NMa geen ontheffing voor een samenwerkingsverband, als de voordelen daarvan niet zijn aangetoond of als de beperking van de mededinging verder gaat dan voor die samenwerking noodzakelijk is of als er op de markt in kwestie te weinig concurrentie over zou blijven. Er zijn echter veel voorbeelden waarin de NMa wel een ontheffing heeft verleend. Voorbeelden zijn de VNI-regeling inzake samenwerking tussen installatiebedrijven voor blauwdruk voor toonzalen, samenwerking tussen bloemisten voor de bezorging van bloemen, VAN- regeling inzake samenwerking tussen exploitanten van speelautomaten.
Bovendien blijken veel samenwerkingsverbanden, naar de mening van de NMa, niet onder het kartelverbod van de Mededingingswet te vallen, omdat zij de mededinging niet merkbaar beperken. Die zaken worden vaak niet met een besluit, maar met een «informele zienswijze» door de NMa afgedaan. Het zijn er meer dan men op basis van de besluiten zou denken.
Ook kent de Mededingingswet verschillende vrijstellingen van het kartelverbod, waarvan met name MKB-ondernemingen profiteren. Uit het EG-Verdrag zijn overgenomen de vrijstellingen voor franchising, exclusieve afname en alleenverkoop. Daarnaast zijn er «nationale-» vrijstellingen voor samenwerkingsovereenkomsten detailhandel, voor combinatieovereenkomsten en voor branchebeschermingsovereenkomsten.
Uit het vorenstaande blijkt dat het Nederlandse mededingingsregime wel degelijk de nodige ruimte biedt voor samenwerkingsverbanden in het mkb. Om daarover meer duidelijkheid te verschaffen is het de bedoeling dat MKB Nederland en mijn ministerie gezamenlijk initiatieven zullen nemen om over dit onderwerp aan de ondernemingen in het mkb de nodige duidelijkheid te verschaffen. MKB Nederland is thans bezig de over dit onderwerp bestaande vragen zo scherp mogelijk in beeld te brengen, zodat de te organiseren bijeenkomsten zo veel mogelijk resultaat zullen opleveren.
Wat heeft de minister gedaan met de motie Voûte waarin gevraagd werd om het MKB een eerlijke kans te geven in aanbestedingsbeleid?
– Ik werk aan een actieplan «professioneel inkopen en aanbesteden» voor de hele rijksoverheid waarin drie invalshoeken samenkomen:
1. de overheid moet meer Europees aanbesteden (openbaar, competitie versterken);
2. de overheid moet meer elektronische middelen inzetten (zoals internet als snel en toegankelijk publicatie-medium);
3. de overheid moet innovatie bij het bedrijfsleven daarbij zoveel mogelijk bevorderen (door bijvoorbeeld scherpe eisen te stellen en de technische invulling over te laten aan de creativiteit bedrijven).
– Deze maatregelen hebben ook een positief effect op de deelname van het MKB. Ben wel mening dat de uiteindelijke gunning van opdrachten op basis van prijs/kwaliteit moet gebeuren. Ik ben dus geen voorstander van quota.
– Het IA-beleid vergt een versterkte onderlinge coördinatie bij de overheid rond inkopen en aanbesteden. Deze acties zullen nieuwe kansen scheppen voor het bedrijfsleven: grote bedrijven, kleine bedrijven, nieuwkomers misschien zelfs.
– Als dat nodig is kunnen kleinere bedrijven onderling samenwerken om een gezamenlijke offerte op te stellen (het Koninklijk besluit Vrijstelling combinatieovereen- komsten biedt daarvoor kaders waarvan de belangrijkste is dat de concurrentie om de opdracht daardoor niet wordt beperkt).
Kan EZ ook bij het aanbestedingsbeleid van lagere overheden haar makel/schakelrol vervullen? Kan EZ in overleg treden met VNG en IPO om te zien of lagere overheden ruimte kunnen gaan bieden voor innovatief aanbesteden?
Ik werk aan een convenant met VNG en IPO over bedrijventerreinen, innovatie en marktwerking en efficiëntie, waarin ook inkopen en aanbesteden aandacht krijgen. We zijn voornemens om gezamenlijk onderzoek te doen, voorlichting te geven e.d. Eerder dit jaar heb ik een EZ-brochure «Kans voor innovatie: innovatief aanbesteden binnen de Europese aanbestedingsregels» naar alle mede-overheden verstuurd. Daarin staan ook voorbeelden van innovatief aanbestede projecten van gemeenten zoals een bussysteem, kantoren, woningbouwprojecten.
Een deel van het MKB dreigt de aansluiting met ICT-ontwikkelingen te missen, zo dreigt de ontwikkeling van E-commerce aan een groot deel van de detailhandel voorbij te gaan. Ziet het ministerie hier mogelijkheden om EZ toegevoegde waarde te laten leveren?
Ja. Het MKB in het algemeen wordt al enige tijd in opdracht van EZ door Syntens benaderd over de mogelijkheden van E-commerce. Syntens doet dat door algemene voorlichting (in nauwe samenwerking met het Electronic Commerce Platform Nederland) en door het geven van maatwerkadviezen aan individuele MKB-bedrijven (beide in het kader van het programma Sp.OED-Advies).
Verder zal EZ volgend jaar starten met een grootschalige ICT-campagne, waarbij een van de hoofddoelen is dat het MKB bewust wordt gemaakt van de ICT-ontwikkelingen en de kansen die daardoor ontstaan.
Met betrekking tot detailhandel en ambachten is recent een rapport over het ICT-gebruik in die sectoren verschenen. Deze sectoren hebben gevraagd om te bezien welke mogelijkheden er zijn vanuit EZ om de verdere ICT-stimulering in deze sectoren te ondersteunen. De mogelijkheden voor een dergelijke ondersteuning worden vanuit een positieve grondhouding bezien. In principe zal die ondersteuning wel binnen het reguliere EZ-instrumen- tarium moeten passen. Momenteel wordt in overleg met de betreffende sectoren onderzocht in hoeverre dat mogelijk is.
Het zou zeer zinvol zijn als de uitvoeringsorganisaties van EZ (Senter, Novem, Syntens) regelmatig klanttevredenheidsonderzoeken zouden houden. Het zou tevens zinvol zijn als de TK als RvC van de BV EZ inzage zou krijgen in de hoofdlijnen van deze klanttevredenheidsonderzoeken.
Goede dienstverlening aan de doelgroep moet inderdaad een centrale doelstelling van de uitvoeringsorganisaties zijn. Klanttevredenheidsonderzoek is één van de instrumenten die aan het realiseren van die doelstelling kunnen bijdragen.
Op dit moment is onder de klanten van Senter een imago-onderzoek gaande. Klanttevredenheid maakt hiervan een belangrijk deel uit. De resultaten zullen over enkele maanden beschikbaar zijn. De Kamer zal dan op hoofdlijnen over dit rapport geïnformeerd worden.
Het is overigens de bedoeling zo'n soort onderzoek op gezette tijden te gaan herhalen.
Verder wordt in de evaluatie van afzonderlijke, door Senter uitgevoerde regelingen aandacht besteed aan de tevredenheid van bedrijven. Een indicator hiervoor is ook het aantal bezwaarschriften. Voor de WBSO was bijvoorbeeld het bezwaarpercentage in 1998 2%.
Binnenkort (op 1 november) wordt gestart met een onderzoek naar de effectiviteit van Syntens. De klanttevredenheid is hier een essentieel onderdeel van. De eerste resultaten van dit onderzoek, de nulmeting, worden verwacht in april 2000. In 2002 zal dan worden nagegaan wat Syntens dan t.o.v. van deze nulmeting heeft bereikt.
Het aspect klanttevredenheid wordt ook meegenomen in de evaluaties van Novem-programma's. Ook bij de voorbereiding van het onderne- mingsplan is met (vertegenwoordigers van) klanten gesproken.
Gaat de Minister akkoord met de uitvoering van een «Scanning the future» i.s.m. Financiën en het CPB?
Mijn collega Zalm heeft bij de financiële beschouwingen u gezegd dat hij welwillend tegenover staat wanneer het CPB een nieuwe langetermijnstudie zal verrichten. Hij heeft de aanpak voor een dergelijke studie aan het centraal planbureau zelf overgelaten. Ik kan u meedelen dat ik de interesse van mijn collega op dit gebied deel en ook zijn voorkeur om de precieze aanpak en invulling aan het planbureau zelf over te laten. Ik kan u vertellen dat het CPB inderdaad van plan is om een langetermijnstudie te gaan verrichten, waarbij kennis een centrale rol zal spelen.
Ik zou graag de mening horen van de over de op een symposium bekend gemaakte resultaten van een studie naar groen BNP en wat is de stand van zaken met de toegezegde vervolgstudie?
Op korte termijn zal ik mede namens mijn ambtgenoot van VROM in een brief de Kamer informeren over de voortgang van het plan van aanpak «groen nationaal inkomen».
Een van de onderdelen van het plan van aanpak is de herberekening van het nationale inkomen, rekening houdend met alle «kosten» van de economie voor het milieu. De afrondingsfase van dit onderzoek is thans in voorbereiding en zal vermoedelijk doorlopen tot ongeveer halverwege 2000.
EZ zou initiatief moeten nemen voor voorbeeldprojecten ter beïnvloeding van vormgeving winkelcentra.
Zoals eerder aangegeven naar aanleiding van het voorstel tot het oprichten van een winkelgarantiefonds deel ik de mening niet dat er overal sprake is van saaie winkelcentra met grote uniformiteit. Binnen oude binnensteden wel degelijk gedifferentieerd winkelaanbod zichtbaar (vgl. Noordeinde–Den Haag).
Anderzijds blijkt de veeleisende, kritische consument wel degelijk behoefte te hebben aan een zekere vorm van herkenbaarheid in winkelvoorzieningen.
Aantal startende ondernemingen, ook in de detailhandel, afgelopen jaren aanzienlijk gestegen.
In eerste plaats zaak van gemeentebesturen om met de belangen van «eigen» ondernemers rekening te houden. Ook het grote stedenbeleid gaat daarvan uit. Die verantwoordelijkheid moet niet worden overgenomen door het Rijk.
Binnen EZ-instrumentarium kan voor financieringsbehoefte voortvloeiend uit de huur van bedrijfsruimte beroep worden gedaan op een borgstellingskrediet.
Is de bijdrage van Economische Zaken aan DSM ad. f 130 miljoen ten behoeve van de versterking van de werkgelegenheid in Limburg nog steeds gerechtvaardigd? Is het niet tijd om een einddatum te bepalen voor deze bijdrage?
De bedoelde bijdrage zal aan de orde komen in de nota naar aanleiding van het verslag in het kader van de ontwerp Gaswet. Deze zal begin november de Tweede Kamer worden toegezonden.
Gerichtheid van Vakopleidingen voor de industrie is slecht.Mn problemen chemie. Heeft MEz medeverant- woordelijkheid? Wil zij met MOCW techniekdeel in vakkenpakket basis en VWO onderwijs verbreden?
Tekorten is een probleem, heb daar acties genoemd o.a. arbeidsradar. Ook kwalitatieve aansluiting onderwijs op ontwikkeling beroepen is permanent aandachtspunt beleid, bedrijven en onderwijsinstellingen. Wijs voor beleid o.a. op recent ingevoerde kerndoelen techniek in basisonderwijs Echter dynamiek economie wordt steeds groter. Blauwdrukken werken niet. Te kleine afdelingen op scholen zijn niet rendabel. Wel moeten er worden geïnvesteerd in kenniscirculatie en flexibiliteit. Ik spreek bedrijven hier nadrukkelijk op aan, zie ook goede inspanningen bv ICT in MBO. Mijn collega van OC&W spreekt de onderwijsinstellingen hierop aan AXIS heeft aandacht voor deze problematiek. Ik wil in 2000 graag meer projecten van bedrijven zien ingediend bij AXIS. Onlangs is dat besproken met Beleidsraad van AXIS.
Graag een reactie op versnippering stimuleringsregelingen en vraag of het sturingsbeleid niet meer geconcentreerd moet worden op de sterke sectoren van de Nederlandse economie.
– Ik heb in de nota «Ruimte voor Industriële Vernieuwing» mijn visie op het door de overheid te voeren industrie- en dienstenbeleid uiteengezet. Ik heb daarin aangegeven dat ik niet geloof in blauwdrukdenken en een interventionistisch sectorstructuurbeleid. Internationale ervaringen laten zien dat een dergelijk overheidsbeleid (picking the winners) niet werkt.
– Kerntaak van de overheid is te zorgen voor goede randvoorwaarden, waarbinnen het bedrijfsleven zelf kiest in welke richting ze zich wenst te ontwikkelen. Alleen de bedrijven zelf weten waar nieuwe kansen en uitdagingen liggen.
– EZ-beleid is derhalve voorwaardenscheppend, overwegend generiek, gericht op concurrentiebevordering en het wegnemen van marktverstoringen.
– Het industrie- en dienstenbeleid richt zich hierbij op de creatie van ruimte voor een vrije marktontwikkeling en het bevorderen van het aanpassings- en vernieuwingsvermogen van bedrijven.
– Een belangrijk onderdeel van dit beleid is gericht op de bevordering van nieuwe technologie en op kennisoverdracht. Dit vanwege het maatschappelijke belang en de externe effecten van R&D. Technologie en kennis zijn de sleutelfactoren voor sterke bedrijven in de internationale concurrentiestrijd.
– Dit technologie-instrumentarium moet uiterlijk wel toegankelijk en inzichtelijk zijn. Ik ben het daarom eens dat het tegengaan van versnippering gewenst is. Ik heb daarom in de Industriebrief een stroomlijningsexercitie aangekondigd.
Wat is de stand van zaken inzake windmolens buitengaats?
Uit «Duurzame Energie in Uitvoering» blijkt zonneklaar dat we niet stil hebben gezeten: Demo-park near shore: MER is in stadium van afronding, binnenkort MR beslissing over PKB inzake locatie van dit demo-park. Ontwerp subsidieregeling ligt ter beoordeling bij de Europese Commissie.
Wind Off-shore: Novem heeft in mei plaatsingsplan Buitengaats aan EZ aangeboden. Daaruit blijkt dat er onduidelijkheid bestaat over het bestuurlijk-juridisch kader voor windturbines op continentaal plat. Op dit moment vindt er overleg plaats tussen betrokken departementen om hierover duidelijkheid te verkrijgen – mogelijk is ook internationaal overleg nodig.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19992000-1009-1016.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.