Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de minister van Justitie over de Penitentiaire maatregel (26200 VI, nr. 4).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ongeveer twee weken geleden hebben wij een algemeen overleg gehad met de minister van Justitie over de zogenaamde Penitentiaire maatregel. In die maatregel worden allerlei onderwerpen geregeld die voor mensen die gevangen zitten van belang zijn. Ik wil mij in dit heel korte debatje richten op één onderdeel daarvan en dat is de gezondheidszorg voor de gevangenen.

Zoals de minister van Justitie weet, heeft de voormalig secretaris-generaal de heer Van Dinter een rapport uitgebracht over de wijze waarop die gezondheidszorg geregeld zou moeten worden. Daarin gaat het ook over de rol van de inrichtingsarts. Uit ervaringen die Kamerleden in de afgelopen jaren hebben opgedaan, is wel gebleken dat er bij gedetineerden heel veel onrust is over de wijze waarop door de inrichtingsarts wordt gehandeld. Wij weten uit de rapporten die verschenen zijn dat het vaak lastig is om inrichtingsartsen te vinden. Zij doen zwaar werk en zijn vaak overbelast. Dat heeft dan ook tot gevolg dat de zorg voor gedetineerden er wel eens bij inschiet.

In het algemeen overleg heb ik de minister voorgehouden dat ik de tekst van de penitentiaire maatregel op dit punt onvoldoende vind om tegemoet te komen aan die zorgen. De minister heeft mijn verzoek destijds afgewezen. Daarom wil ik nu een motie indienen en ik hoop dat de minister in zijn reactie daarop nog iets positiefs kan zeggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat veel gedetineerden lichamelijke en psychische klachten hebben en daardoor regelmatig een beroep doen op de inrichtingsarts;

overwegende, dat inrichtingsartsen regelmatig kritiek krijgen, omdat zij gedetineerden te kort bezoeken;

constaterende, dat in artikel 22, lid 3, van de Penitentiaire maatregel is vastgelegd dat de inrichtingsarts de gedetineerde 'zo vaak als nodig' bezoekt;

overwegende, dat om aan de kritiek tegemoet te komen de Centrale raad voor de strafrechtstoepassing heeft geadviseerd dat in dat artikel opgenomen zou moeten worden dat de inrichtingsarts de gedetineerde niet alleen zo vaak als nodig, maar ook 'zo lang als nodig is', bezoekt;

verzoekt de regering artikel 22, lid 3, van de Penitentiaire maatregel aldus aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (26200 VI).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik hoop dat de minister van Justitie nader in wil gaan op de kwestie die ik aan de orde heb gesteld. Ik hoop op een positief antwoord. Gisteren hebben wij in het overleg over de Lockerbiezaak gehoord dat de minister zich het gedachtegoed al eigen heeft gemaakt. Dat gebeurde dus in een openbare vergadering en ik hoop dat hij zich nu op dezelfde manier uitlaat.

De voorzitter:

Mijnheer Dittrich, ik wijs u erop dat u bij dit soort debatten inclusief voor het formuleren van de motie twee minuten spreektijd hebt. Wilt u daarmee in het vervolg rekening houden?

De heer Zijlstra (PvdA):

Voorzitter! De PvdA-fractie heeft zich bij de behandeling van de Penitentiaire beginselenwet positief opgesteld tegenover de Penitentiaire maatregel. In het algemeen overleg enkele weken geleden heeft mijn collega Desiree Duijkers dat nogmaals gedaan. Wij denken dat het penitentiair programma een belangrijk middel kan zijn om gedetineerden te laten terugkeren in de samenleving. Wij willen die ontwikkeling graag blijven volgen. Daarom heb ik het genoegen om mede namens de collega's Niederer en Dittrich de volgende motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat bij de toepassing van de Penitentiaire maatregel specifieke aandacht moet worden besteed aan de uitwerking van een aantal onderdelen;

verzoekt de regering bij de evaluatie met name in te gaan op de volgende punten:

  • - de toereikendheid van financiële middelen;

  • - de afbakening van de verantwoordelijkheden van de opdrachtgevers, beslissers en uitvoerders;

  • - de mate waarin vrouwen en mannen evenredig van de maatregel gebruik maken;

  • - de uitval van gedetineerden die aan de programma's meedoen;

  • - de wijze waarop medische verzorging door de inrichtingsarts en de geestelijke verzorging daadwerkelijk zijn gewaarborgd;

  • - de positie van de reclassering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Zijlstra, Niederer en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (26200 VI).

De heer Zijlstra (PvdA):

Voorzitter! Ik wil graag het oordeel van de minister horen over de motie van de heer Dittrich alvorens daarover een oordeel te geven.

Minister Korthals:

Voorzitter! Je moet oppassen in de politiek grappen te maken, want die worden soms verkeerd uitgelegd. De heer Dittrich heeft inderdaad een grap mijnerzijds direct naar zich toegetrokken en die zo uitgelegd alsof ik sympathie voor zijn motie zou hebben. Ik heb in het overleg reeds aangegeven dat ik dat niet heb.

De heer Dittrich stelt voor om in artikel 22, derde lid, van de Penitentiaire maatregel de woorden 'en zo lang' toe te voegen. De tekst zou dan als volgt komen te luiden: 'De gedetineerde wordt gedurende de periode die volgt op de gedwongen geneeskundige handeling zo vaak en zo lang als nodig is bezocht door een arts dan wel in diens opdracht door een verpleegkundige. Het verslag van diens bevindingen wordt opgenomen in het medische dossier.' Ik heb er toen al op gewezen dat dit een uitvloeisel is van het advies van de Centrale raad voor de strafrechtstoepassing, maar dat advies is niet nader gemotiveerd. In de toelichting bij de Penitentiaire maatregel heb ik aangegeven dat er geen toegevoegde waarde is naast de woorden 'zo vaak'.

Aan deze argumentatie wil ik nog het een en ander toevoegen. De bepaling beoogt zeker te stellen dat de arts voldoende nazorg biedt aan de gedetineerde ten aanzien van wie een gedwongen geneeskundige behandeling heeft plaatsgevonden. Daartoe strekken de woorden 'zo vaak'. De woorden 'zo lang' voegen aan deze opdracht niets toe, mede in het licht van de regelgeving op het terrein van de gezondheidszorg, die de arts in de toepassing van zijn beroep in acht moet nemen. Deze regelgeving, zoals de Wet beroepen in de gezondheidszorg en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst, is immers ook in de detentiesituatie van toepassing en is verregaand meer verplichtend dan enkel de woorden 'zo lang'. De woorden 'zo lang' richten zich meer op de inhoud van de behandeling die de arts moet geven. Toevoeging van deze woorden zou in de eerste plaats betekenen dat de penitentiaire regelgeving medisch-inhoudelijk normen stelt, hetgeen mijns inziens ongewenst is. In de tweede plaats kan de vraag worden gesteld waarom alleen 'zo vaak' wordt geregeld en niet bijvoorbeeld 'zo goed'. Ook in dat licht bezien voegen de voorgestelde woorden niets toe. Indien de Tweede Kamer geen vertrouwen heeft in de goede zorg van de inrichtingsarts, verandert dit niet door slechts de toevoeging van de voorgestelde woorden.

In dezelfde Penitentiaire maatregel is een klachtenprocedure neergelegd tegen medisch handelen door de arts en verpleegkundige. De gegeven medische behandeling na een gedwongen geneeskundige handeling kan dus ten volle in deze procedure worden getoetst. De procedure omvat een beroep bij een speciale beroepscommissie van de Centrale raad voor de strafrechtstoepassing, voorafgegaan door een verplichte bemiddelingsprocedure bij de medisch adviseur van het ministerie van Justitie.

De heer Dittrich (D66):

Hetgeen de minister nu zegt, klinkt nogal procedureel. Is hij bereid om in het overleg met de inrichtingsartsen het gevoelen door te geven dat gedetineerden ook een goede, lange zorg – zo lang als de inrichtingsarts dat nodig acht – moeten kunnen krijgen? Als hij dat gevoelen doorgeeft, zijn wij al een heel eind.

Minister Korthals:

Ik ben bereid om bij de evaluatie van de Penitentiaire beginselenwet het aspect van voldoende nazorg, na toepassing van een gedwongen geneeskundige handeling, speciale aandacht te geven. Die toezegging wil ik wel degelijk doen.

In het Reglement verpleging ter beschikking gestelden is een gelijkluidende bepaling opgenomen. Ook daar werd door de Centrale raad voor de strafrechtstoepassing deze suggestie gedaan en om dezelfde redenen niet overgenomen. Ook deze algemene maatregel van bestuur is voorgehangen aan de Tweede Kamer. Ik hoef er niet verder op door te gaan. Toen is daar door de heer Dittrich geen opmerking over gemaakt. Het is belangrijk dat in de wet en regelgeving dezelfde formuleringen worden opgenomen.

De heer Dittrich (D66):

Dit is uitlokking.

Minister Korthals:

Dit zou uitlokking kunnen zijn, maar u gaat er verder niet op in.

Voorzitter! De tweede motie is ingediend door de heer Zijlstra. Mijn voorgangster heeft inderdaad toegezegd dat er in het jaar 2001 een evaluatie zal komen. De aspecten die in de motie staan, zijn nog beter geformuleerd dan ik ze zelf zou kunnen formuleren. Aan deze aspecten zal aandacht worden besteed. Ik zie deze motie dan ook als een ondersteuning van het kabinetsbeleid.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven