10 Onderzoek geloofsbrieven

Onderzoek geloofsbrieven

Aan de orde is het onderzoek van de geloofsbrieven (Uitbrengen van rapporten van de Geloofsbrieven van benoemde leden der Staten-Generaal).

De voorzitter:

Aan de orde is het onderzoek van de geloofsbrieven van de nieuw benoemde leden van de Kamer.

Ik deel aan de Kamer mee dat door mij op grond van artikel 4, tweede lid, Reglement van Orde van de Eerste Kamer, zijn benoemd tot leden van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrieven van de benoemde leden der Kamer in groep I: mevrouw De Bruijn-Wezeman (voorzitter), mevrouw Baay-Timmerman en de heer Van Dijk.

In groep I zijn in alfabetische volgorde opgenomen: de heer E.B. van Apeldoorn, de heer R. Baumgarten, de heer C.F. van den Berg, mevrouw I.A. Bezaan, mevrouw K. van Bijsterveld, de heer T.J.F.M. Bovens, de heer J.A. Bruijn, de heer J. Dessing, de heer B.O. Dittrich, mevrouw P.W. Geerdink, de heer A.S. van der Goot, de heer A. Griffioen, de heer A.W.J.A. van Hattem, de heer E.H.J. Heijnen, de heer R.A. Janssen, mevrouw M.J. Kaljouw, de heer J. Klopman, mevrouw S.M. Kluit-Sledsens, de heer F. van Knapen, de heer M.J.M. Kox, mevrouw I.M. Lagas, de heer H.A. Marquart Scholtz, de heer R.O. Martens, de heer P.H. van Meenen, mevrouw T.E. Monzón, mevrouw A. Nanninga, de heer J.C.M. van den Oetelaar, de heer G.J. Oplaat, de heer K. Petersen, de heer T.W. Rietkerk, de heer M.J. van Rooijen, mevrouw E.I. Schippers, de heer G.A. van Strien, de heer H.J.J. Talsma, mevrouw M.M. van Toorenburg, mevrouw I.J. Visseren-Hamakers en mevrouw H.W. Vogels.

Ik deel aan de Kamer mede …

Er is een opmerking van mevrouw Jorritsma. Kunt u dat bij de interruptiemicrofoon aan de andere kant, aan de kant van de bewindspersonen, doen? Dan kunnen we elkaar namelijk in de ogen kijken.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Volgens mij bent u één naam vergeten. U heeft mevrouw Klip namelijk niet genoemd.

De voorzitter:

Dit was groep I.

(Hilariteit)

De voorzitter:

Maar het is goed dat u mij aanspoort om dadelijk ook bij groep II aan te komen.

Ik deel aan de Kamer mede dat de reeds ingekomen missiven van de voorzitter van het centraal stembureau en de geloofsbrieven van eerdergenoemde leden in groep I inmiddels in handen zijn gesteld van de commissie tot onderzoek van deze geloofsbrieven. Het is mij gebleken dat de commissie haar taak reeds heeft verricht.

Ik geef derhalve het woord aan mevrouw De Bruijn-Wezeman, voorzitter van de commissie, tot het uitbrengen van rapport.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (voorzitter van de commissie):

Dank u wel, voorzitter. De commissie die de geloofsbrieven van de benoemde leden van de Kamer in alfabetische volgorde opgenomen in groep I heeft onderzocht, heeft de eer te rapporteren dat de geloofsbrieven en de daarbij ingevolge de Kieswet overgelegde bescheiden van de volgende personen in orde zijn bevonden. U heeft net de namen genoemd, maar ik heb de opdracht gekregen om ze nog een keer op te noemen. Het betreft: de heer E.B. van Apeldoorn te Haarlem, de heer R. Baumgarten te Amersfoort, de heer C.F. van den Berg te 's-Gravenhage, mevrouw I.A. Bezaan te Blaricum, mevrouw K. van Bijsterveld te Soest, de heer T.J.F.M. Bovens te Maastricht, de heer J.A. Bruijn te Wassenaar, de heer J. Dessing te Zaandam, de heer B.O. Dittrich te Amsterdam, mevrouw P.W. Geerdink te Groningen, de heer A.S. van der Goot te Groningen, de heer A. Griffioen te Zandvoort, de heer A.W.J.A. van Hattem te Vinkel, de heer E.H.J. Heijnen te Margraten, de heer R.A. Janssen te Wassenaar, mevrouw M.J. Kaljouw te Buurmalsen, de heer J. Klopman te Biddinghuizen, mevrouw S.M. Kluit-Sledsens te Utrecht, de heer F. van Knapen te Harderwijk, de heer M.J.M. Kox te Tilburg, mevrouw I.M. Lagas te Vinkenbuurt, de heer H.A. Marquart Scholtz te Haren, de heer R.O. Martens te Groningen, de heer P.H. van Meenen te Leiden, mevrouw A. Nanninga te Amsterdam, de heer J.C.M. van den Oetelaar te Schijndel, de heer G.J. Oplaat te Markelo, de heer K. Petersen te Amsterdam, de heer T.W. Rietkerk te Kampen, de heer M.J. van Rooijen te Oegstgeest, mevrouw E.I. Schippers te Baarn, de heer G.A. van Strien te Arcen, de heer H.J.J. Talsma te 's-Gravenhage, mevrouw M.M. van Toorenburg te Rosmalen, mevrouw I.J. Visseren-Hamakers te Rotterdam, en mevrouw H.W. Vogels te Heemstede.

Het rapport van de commissie is neergelegd ter Griffie, ter inzage voor de leden. De commissie heeft geconstateerd dat de volgende benoemde persoon de benoeming niet heeft aangenomen: mevrouw T.E. Monzón te Haarlem. De Kamer hoeft over de toelating van voornoemde persoon dan ook geen beslissing te nemen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw De Bruijn-Wezeman, voor het uitbrengen van het rapport en dank aan de commissie voor het verrichten van haar taak.

Ik stel aan de Kamer voor het advies van de commissie te volgen en het rapport in de Handelingen te doen opnemen. Kan de Kamer zich daarin vinden? Dat is het geval.

Daartoe wordt besloten.

(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Dan deel ik aan de Kamer mede dat door mij op grond van artikel 4, tweede lid, Reglement van Orde van de Eerste Kamer zijn benoemd tot leden van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrieven van de benoemde leden der Kamer in groep II: de heer Van der Linden (voorzitter), mevrouw Kluit en de heer Talsma.

In groep II zijn in alfabetische volgorde opgenomen: mevrouw W.J.M. Aerdts, mevrouw J. Bakker-Klein, de heer W.T. van Ballekom, mevrouw F. Belhirch, de heer R.S. Croll, de heer F.J.M. Crone, de heer D.J.H. van Dijk, de heer H. Doornhof, mevrouw M.H.M. Faber, mevrouw M.C.T. Fiers, de heer R.J. van Gurp, de heer E.W. Hartog, de heer F.W.J. Holterhues, mevrouw J.C. Huizinga-Heringa, mevrouw H.A.M. Janssen-van Helvoort, de heer W.C.P.H. Jaspers, mevrouw F. Karimi, de heer E. Kemperman, mevrouw T. Klip-Martin, de heer B. Kroon, mevrouw A. van Langen-Visbeek, de heer H.J. Meijer, mevrouw C.P.M. Moonen, de heer P. Nicolaï, de heer T. Panman, mevrouw G.K. Perin-Gopie, mevrouw G. Prins-Modderaar, mevrouw N.U. Ramsodit, de heer J. Recourt, mevrouw D.M.G. Roovers, de heer P. Rosenmöller, de heer P. Schalk, mevrouw N.C. Thijssen, mevrouw G.V.M. Veldhoen, mevrouw M.L. Vos, de heer P.V.A. Walenkamp, mevrouw A.P.M. van Wijk.

Ik deel aan de Kamer mede dat de reeds ingekomen missiven van de voorzitter van het centraal stembureau en de geloofsbrieven van eerdergenoemde leden inmiddels in handen zijn gesteld van deze commissie tot onderzoek van deze geloofsbrieven. Het is mij gebleken dat de commissie haar taak reeds heeft verricht.

Ik geef derhalve het woord aan de heer Van der Linden, voorzitter van de commissie, tot het uitbrengen van rapport.

De heer Van der Linden (voorzitter van de commissie):

Dank, voorzitter. Wij hebben ons werk zeer serieus genomen en zelfs nog een evaluatiepuntje in de Kieswet gevonden. Het is aan de heer Talsma om daar in de volgende periode op door te pakken.

Voorzitter. De commissie die de geloofsbrieven van de benoemde leden van de Kamer in alfabetische volgorde opgenomen in groep II heeft onderzocht, heeft de eer te rapporteren dat de geloofsbrieven en de daarbij ingevolge de Kieswet overgelegde bescheiden van de volgende personen in orde zijn bevonden: mevrouw W.J.M. Aerdts te 's-Gravenhage, mevrouw J. Bakker-Klein te Huizen, de heer W.T. van Ballekom te Lasne in België, mevrouw F. Belhirch te Rotterdam, de heer R.S. Croll te Laren (Gelderland), de heer F.J.M. Crone te Haarlem, de heer D.J.H. van Dijk te Benthuizen, de heer H. Doornhof te Bussum, mevrouw M.H.M. Faber te Hoevelaken, mevrouw M.C.T. Fiers te Esbeek, de heer R.J. van Gurp te Tilburg, de heer E.W. Hartog te Sint-Lambrechts-Woluwe in België, de heer F.W.J. Holterhues te Utrecht, mevrouw J.C. Huizinga-Heringa te Heerenveen, mevrouw H.A.M. Janssen-van Helvoort te Leeuwarden, de heer W.C.P.H. Jaspers te Someren, mevrouw F. Karimi te 's-Gravenhage, de heer E. Kemperman te Scherpenzeel, mevrouw T. Klip-Martin te Hilvarenbeek, de heer B. Kroon te Amerongen, mevrouw A. van Langen-Visbeek te Andijk, de heer H.J. Meijer te Zwolle, mevrouw C.P.M. Moonen te Breda, de heer P. Nicolaï te Amsterdam, de heer T. Panman te 's-Gravenhage, mevrouw G.K. Perin-Gopie te 's-Gravenhage, mevrouw G. Prins-Modderaar te Nieuwkoop, mevrouw N.U. Ramsodit te Haarlem, de heer J. Recourt te Haarlem, mevrouw D.M.G. Roovers te Amsterdam, de heer P. Rosenmöller te Driebergen-Rijsenburg, de heer P. Schalk te Veenendaal, mevrouw N.C. Thijssen te Amsterdam, mevrouw G.V.M. Veldhoen te Amsterdam, mevrouw M.L. Vos te Amsterdam, de heer P.V.A. Walenkamp te Utrecht, mevrouw A.P.M. van Wijk te Snelrewaard.

Het rapport van de commissie is neergelegd ter Griffie, ter inzage voor de leden. De commissie adviseert de Kamer voornoemde personen als leden van de Kamer toe te laten.

De commissie: de heer L.P. van der Linden, mevrouw S.M. Kluit en de heer H.J.J. Talsma.

De voorzitter:

Ik dank de heer Van der Linden voor het uitbrengen van het rapport en de commissie voor het verrichten van haar taak. Ik stel aan de Kamer voor het advies van de commissie te volgen en het rapport in de Handelingen te doen opnemen.

Kan de Kamer zich daarin vinden? Dat is het geval.

Daartoe wordt besloten.

(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Ik constateer dat één persoon, te weten de heer N.K. Koffeman, benoemd is verklaard door het centraal stembureau en zijn benoeming heeft aangenomen, maar nog niet alle bij de wet voorgeschreven documenten heeft overgelegd.

Verder constateer ik dat één persoon, te weten mevrouw T.E. Monzón, benoemd is verklaard door het centraal stembureau, maar haar benoeming niet heeft aangenomen. Het centraal stembureau zal in haar plaats een andere persoon benoemd verklaren.

Ik verwacht dat de nieuwe Kamer volgende week over de toelating van de laatst genoemde twee leden zal kunnen besluiten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven