5 Doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs ( 35671 ).

De voorzitter:

Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 35671, Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Fiers van de Partij van de Arbeid, die mede namens de fractie van GroenLinks zal spreken.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Voorzitter, ik wou inderdaad zeggen dat deze inbreng mede namens de fractie van GroenLinks is. Dit is de eerste keer voor mij. Dat vind ik best wel bijzonder. Dank voor het vertrouwen van de collega's. Uiteraard ook gefeliciteerd, minister. Welkom in deze bijzondere zaal; wij hadden het er net al over. Wij zien uit naar de samenwerking.

Voorzitter. "Als geest en hand niet samengaan, ontstaat er geen kunst." Met deze uitspraak van Leonardo da Vinci begint het advies van de Onderwijsraad van vorig jaar juni over het tegengaan van kansenongelijkheid in het onderwijs getiteld: Later selecteren, beter differentiëren. Deze uitspraak van Leonardo da Vinci weerspiegelt de kern van het advies van de Onderwijsraad. Da Vinci was een kunstenaar, wetenschapper, filosoof en uitvinder. Hij doorzag volgens de Onderwijsraad het belang van samenspel. Ik citeer: "Want de ware kunst is om verschillende capaciteiten niet als op zichzelf staande talenten te zien en ze niet in afzondering van elkaar tot uitdrukking te brengen, maar om ze in verbinding met elkaar optimaal tot ontwikkeling te laten komen."

Het advies van de Onderwijsraad "Later selecteren, beter differentiëren" is op verzoek van het vorige kabinet tot stand gekomen en gebaseerd op een eerder onderzoek van de Onderwijsraad eind 2018 met de titel: Doorgeschoten differentiatie in het onderwijsstelsel. De Onderwijsraad constateert dat door de wijze waarop het onderwijsstelsel in Nederland georganiseerd is talenten worden gemist. Dit doet volgens de Onderwijsraad jongeren tekort, maar is ook een gemiste kans voor de samenleving en onze economie. Ook de SER kwam vorig jaar met een gelijkluidend advies: Gelijke kansen in het onderwijs. De raad adviseert om structureel te investeren in kansengelijkheid voor iedereen en stelt een uitgebreid pakket aan maatregelen voor. Ook de SER pleit voor later selecteren als norm en vroeg selecteren als uitzondering.

Later selecteren dus — daar lijkt iedereen het over eens — zodat elke leerling meer tijd heeft en de mogelijkheid om zichzelf te ontwikkelen. Anders gezegd: hoe later er geselecteerd wordt, hoe meer de genen, de capaciteiten van het kind zelf, een rol spelen en hoe minder omgevingsfactoren, zoals je thuissituatie, bepalend zijn. Dat is volgens wetenschappers niet gek. Als je 12 bent, moet er immers nog heel veel gebeuren in de ontwikkeling van de hersencapaciteit. Door pas later te selecteren, hebben kinderen langer de tijd om zich te ontwikkelen. Dit geldt zowel voor de meer begaafde, vroegrijpe en snel lerende kinderen als voor de minder snel en goed lerende jongeren en de laatbloeiers.

Het loont volgens de Onderwijsraad om kinderen langer van en met elkaar te laten leren, zodat elke leerling vanuit zichzelf zijn of haar capaciteiten kan ontwikkelen. De raad adviseert daarom ook om beter te differentiëren door het onderwijs al vanaf de basisschool flexibeler en meer op maat aan te bieden. Zo wordt dus beter ingespeeld op de verschillende leerbehoeften van de leerlingen.

De heer Ton van Kesteren (PVV):

De Onderwijsraad vindt iets. De SER vindt iets. Weet u ook wat het werkveld vindt, de leraar voor de klas? Weet u ook waar die behoefte aan hebben? De werkdruk is groot. Ze moeten veel differentiëren in de klas. Ze hebben heel duidelijk aangegeven dat kleinere klassen effectiever zouden zijn. Wat vindt u van hoe het veld erover denkt?

Mevrouw Fiers (PvdA):

Heel belangrijk natuurlijk. Ik kom uit een onderwijsfamilie. Dat zal u misschien verbazen. Dus in die zin gaat het gesprek aan de keukentafel ook vaak over het onderwijs. Ik ben het helemaal met u eens. Natuurlijk is het zo dat niet alleen de Onderwijsraad heilig moet worden verklaard. Uiteindelijk heeft het werkveld ook een heel belangrijke stem. We hebben hier met elkaar — ik weet niet meer precies wanneer dat was — een debat gehad over het afschaffen van het lerarenregister. Toen ging het ook over de vraag of we zo'n bureaucratisch instrument nodig hebben waar helemaal niemand op zit te wachten. Dus ik deel die mening dat we moeten kijken naar wat leraren nodig hebben om een goede leraar voor de klas te kunnen zijn. Aan de andere kant lijkt ook iedereen het wel eens te zijn over het latere selecteren, het erover eens te zijn dat het verstandig is om kinderen niet al te vroeg in een hokje te duwen. Dat is eigenlijk wat ik probeer aan te geven met het eerste deel van het betoog, maar er komt nog meer hoor.

De heer Ton van Kesteren (PVV):

Dat is de theorie, maar in de praktijk blijkt dat het niet werkt. Ook de onderwijsvakbond, de AOb, heeft zijn scepsis uitgesproken. Het zou mooi zijn als met name de Partij van de Arbeid en ook GroenLinks daar meer oog voor hebben. Dat is het pleidooi. Kunt u zich voorstellen dat ik daar als oud-leraar aandacht voor vraag?

Mevrouw Fiers (PvdA):

Zeker. Nu vind ik het wel bijzonder dat u de onderwijsvakbond aanhaalt, want bij de laatste interruptie die wij met elkaar hadden, zei u nog tegen mij: u moet niet blind de onderwijsvakbond volgen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Kesteren. Wilt u allebei via de voorzitter spreken?

De heer Ton van Kesteren (PVV):

Ik ben al bijna 45 jaar …

Mevrouw Fiers (PvdA):

Sorry, oké.

De voorzitter:

Ga het nog eens proberen. U bent allebei onderwijsmensen, dus dat moet lukken.

De heer Ton van Kesteren (PVV):

Ik ben al bijna 45 jaar lid van de vakbond AOb en ik vind dat er bestuurlijk te veel is gepolitiseerd, maar de functionarissen op de werkvloer doen natuurlijk heel goed werk. Dat staat daar echt los van.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Oké, nou daar zijn we het over eens.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Voorzitter, ik vraag via u of er niet een onderzoek is geweest van de Radboud Universiteit dat een latere afname van Cito-toetsen er niet toe leidt dat er een ander schooladvies komt. Daar is onderzoek naar gedaan.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Er is heel veel onderzoek gedaan naar wat wel en wat niet effectief is. Ik hoop ook in mijn debat met de minister te komen tot wat de grondslag is van wat effectief is in het bestrijden van kansenongelijkheid. Volgens mij is iedereen het erover eens dat we dat met elkaar nastreven. De vraag is natuurlijk welke maatregelen effectief zijn. Ik ga hier in mijn betoog nog verder op in. Dit was misschien een beetje een lange inleiding op wat allerlei wijze clubs hebben gezegd over dit vraagstuk.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Dan wacht ik dat even af.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, mevrouw Fiers?

Mevrouw Fiers (PvdA):

Ik durf het bijna niet te zeggen, maar ik ga toch verder. De Onderwijsraad adviseert heel concreet om het schooladvies in groep 8 te laten vervallen en de selectie voor de specifieke onderwijsvorm uit te stellen tot na de eerste drie leerjaren van het voortgezet onderwijs. Leerlingen gaan dus door na groep 8 zonder selectie en met een, zoals dat dan genoemd wordt, warme overdracht naar het voortgezet onderwijs. Het voortgezet onderwijs start vervolgens met een driejarige brugperiode met leerlingen met uiteenlopende capaciteiten die samen het onderwijs volgen. En dan zijn we weer terug bij Leonardo da Vinci.

Het demissionaire kabinet heeft het standpunt over het advies van de Onderwijsraad "Later selecteren, beter differentiëren" overgelaten aan het nieuwe kabinet. Wij zijn daarom natuurlijk zeer benieuwd naar wat deze nieuwe minister vindt van dit concrete maar toch redelijk fundamentele advies. We verzoeken de minister om bij zijn beantwoording uiteraard ook in te gaan op de passage in het nieuwe regeerakkoord. Ik citeer: "We verbeteren de overgang van het basis- naar het voortgezet onderwijs. We stimuleren brede en verlengde brugklassen met het oog voor de talenten van elke leerling."

Graag horen we van de minister wat precies bedoeld wordt met deze stimulerende tekst in het regeerakkoord. Het is een hele mooie ambitie, maar de grote vraag is natuurlijk: hoe dan? Kan de minister aangeven hoe hij die brede en verlengde brugklassen gaat stimuleren? Want de afgelopen jaren is er al best wel wat geprobeerd en gestimuleerd in het kader van het bestrijden van kansenongelijkheid. Denk aan het Actieplan gelijke kansen, 2016, en de gelijke kansen coalitie, 2020. Het maatschappelijk probleem van kansenongelijkheid is helaas nog onverminderd groot. Het oplossen hiervan is zeer urgent. Graag horen we van de minister of hij die grote urgentie met ons deelt. De fracties van GroenLinks en de PvdA zijn in dit kader ook benieuwd naar de persoonlijke ambitie van deze minister. Wat gaat hij al stimulerend concreet doen om het verschil te maken? Zoals Da Vinci ooit stelde — daar heb je hem weer —: "Succesvolle mensen leunen zelden achterover en laten zich dingen overkomen; zij treden naar voren."

Een succesvolle minister komt dus in actie. We zijn benieuwd naar wat volgens hem het resultaat moet zijn van zijn beleid. Wanneer is hij tevreden? Kan hij dat concreet aangeven?

Het voorstel dat we hier vandaag bespreken, beoogt ook kansengelijkheid voor het onderwijs te vergroten door één landelijk aanmeldpunt voor kinderen voor het vervolgonderwijs mogelijk te maken. Dit landelijk aanmeldmoment ontstaat door het aanpassen van het toetsmoment op de basisschool in samenhang met het schooladvies. De fracties van GroenLinks en de PvdA beoordelen de effectiviteit van het voorliggend voorstel met de analyse en het ingrijpende advies van de Onderwijsraad in het achterhoofd. Een centraal aanmeldmoment heeft zeker voordelen, maar we gaan met dit voorstel juist éérder selecteren dan nu het geval is.

Dit roept vragen op over de effectiviteit van het voorstel. Daarom hebben wij de volgende vragen aan de minister. Welk concreet effect gaat deze aanpassing van het aanmeldmoment volgens hem geven bij het tegengaan van kansenongelijkheid? Ziet hij dit voorstel als een druppel op een gloeiende plaat of als een serieuze eerste stap? Kan hij aangeven op basis waarvan hij tot die conclusie komt?

Voorzitter. Naast de aanpassing van het aanmeldmoment wilden de fracties van GroenLinks en de PvdA nog twee andere punten aan de orde stellen. Allereerst het oorspronkelijke voorstel van het kabinet om de door de overheid aangeboden centrale toets — voortaan noemen we dat de doorstroomtoets — af te schaffen en alleen nog maar te werken met de toetsen van private aanbieders. Een van de aangenomen amendementen in de Tweede Kamer voorkomt die afschaffing van de publieke doorstroomtoets; ik noem hem voortaan maar even "de overheidstoets". De fracties van PvdA en GroenLinks vinden dit amendement een verbetering van het oorspronkelijke voorstel. Wij zijn geen voorstander van het volledig privatiseren van de doorstroomtoetsen. Waarom zou je immers een gewaardeerde en veelgebruikte toets afschaffen — iets met kind en badwater?

Ook de Raad van State adviseerde het kabinet om niet over te gaan tot afschaffing van een overheidstoets, aangezien nog niet duidelijk is of die private toetsen onderling vergelijkbaar zijn en eenzelfde kwaliteit hebben. Ziedaar de brief van de minister die we gisteren — of vanochtend, wanneer was het? — op de mail kregen. Daaruit blijkt dat die verschillende doorstroomtoetsen inderdaad niet onderling vergelijkbaar zijn. Misschien kan de minister met de wetenschap van nu nog eens reflecteren op het advies van de Raad van State en het oorspronkelijke kabinetsvoorstel.

Overigens zijn wij van mening dat de rollen en de verantwoordelijkheden ten aanzien van die kwaliteitsbewaking in dit wetsvoorstel beter geregeld zijn dan nu het geval is. Het is natuurlijk niet uit te sluiten dat het kabinet op enig moment opniéuw met een voorstel komt om die overheidstoets af te schaffen. Daarom ben ik op zoek naar concrete argumenten en de onderliggende analyse op basis waarvan het kabinet die overheidstoets helemaal wilde afschaffen. Welk probleem wordt daar nou precies mee opgelost? Uit cijfers blijkt dat op dit moment ongeveer de helft van de basisscholen die overheidstoets gebruikt. Uit antwoorden aan de PvdA op schriftelijke vragen die we daarover gesteld hebben, wordt niet helemaal duidelijk waarom scholen kiezen voor een private toets, dan wel voor de overheidstoets. Is de minister het met ons eens dat het noodzakelijk is om inzicht te hebben in die motivatie om tot een gewogen oordeel te kunnen komen over het al dan niet afschaffen van die overheidstoets? En zo nee, waarom niet?

Tot slot, voorzitter. Ik wil graag ingaan op een potentieel en misschien minder zichtbaar risico van private toetsen. Hiervoor trek ik de parallel met een door een NRC-journalist blootgelegde praktijk bij uitgevers van lesmethoden. Veel grote uitgevers blijken open te staan voor de gevoeligheid van orthodox-religieuze scholen voor een al te wereldse en/of niet-traditionele voorstelling van zaken in hun schoolboeken. Omdat deze uitgeverijen zo veel mogelijk klanten willen hebben voor hun boeken, loont het blijkbaar de moeite om de voor sommigen aanstootgevende voorbeelden of illustraties niet op te nemen in de schoolboeken. De evolutietheorie ligt gevoelig, net als korte rokjes en ga zo maar door.

Deze vorm van zelfcensuur is natuurlijk lastig te ontdekken. "Je weet het vaak niet tot je het doorhebt" — naast Da Vinci, dacht ik, moeten we Cruijff ook maar eens citeren. Dit soort zelfcensuur kan ook aan de orde komen bij de verschillende private doorstroomtoetsen. Op het moment dat je maar één norm laat zien in de toetsen — denk bijvoorbeeld aan vrouwen en mannen in traditionele rollen of aan uitsluitend heteroseksuele perspectieven — dan geeft dat een vertekend beeld van hoe de samenleving daadwerkelijk in elkaar zit en kunnen kinderen het gevoel krijgen dat zij er niet bij horen. Belangrijk is dat kinderen op school ook dingen meekrijgen die zij thuis misschien niet meekrijgen. School is de maatschappelijke plek waar iedereen met elkaar in aanraking komt. Zo creëer je begrip, respect en acceptatie voor mensen die anders zijn en denken dan jijzelf, iets wat de rest van je leven en in je carrière van pas komt.

De voorzitter:

Rondt u uw verhaal af? U bent bijna klaar, denk ik?

Mevrouw Fiers (PvdA):

Ja, het is een heel klein stukje nog. Kan ik dat nog even doen?

De PvdA stelde in het schriftelijk vooroverleg hierover vragen. Deze werden niet beantwoord. Daarom stellen we ze hier nog een keer. In hoeverre wordt getoetst of er een voldoende volledig beeld wordt geschetst? En hoe wordt voorkomen dat bepaalde onderwerpen vanuit levensbeschouwing of anderszins stelselmatig niet aan bod komen dan wel kleiner worden gemaakt?

Wij kijken uit naar de reactie van de minister. Er staat nu wel iemand voor de minister, maar ik kijk er toch naar uit.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef inderdaad het woord aan de heer Van Kesteren namens de PVV.

De heer Ton van Kesteren (PVV):

Ik hoop dat mevrouw Fiers ook uitziet naar mijn reactie. Ik ben het helemaal met mevrouw Fiers eens: in toetsen en in lesmateriaal moet je waken voor politieke invloeden. Wat vindt mevrouw Fiers ervan dat uit testen en uit leerinhouden Zwarte Piet wordt weggelaten en dat de klimaatobsessie daarin wordt verheerlijkt? Vindt zij dat dat dan wel zou moeten kunnen?

Mevrouw Fiers (PvdA):

Ik pleit juist voor een breed perspectief. Op scholen kunnen allerlei perspectieven aan bod komen, en mensen en kinderen kunnen daar kennis van nemen. Mijn zorg zit erin — en daar zijn wij hier vandaag voor — dat als je de toetsen laat uitvoeren door heel veel verschillende partijen en je vervolgens een instituut hebt dat kijkt of het allemaal feitelijk klopt, het dan natuurlijk zo kan zijn dat bepaalde dingen bewust worden weggelaten. En volgens mij zouden we dat niet met elkaar moeten willen. De vraag is: hebben we daar zicht op? Kunnen we daar zicht op krijgen? Hoe krijg je daar zicht op? Dit vind ik een serieus punt van zorg. U refereert aan een hele brede maatschappelijke discussie en daar kunnen wij, denk ik, ook nog heel lang met elkaar over spreken. Maar hier probeer ik aan te geven dat goed ingeregeld moet zijn dat bij het toetsen en in al die testen niet stelselmatig dingen worden weggelaten.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Fiers. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Dank. Allereerst wil ik de nieuwe minister van harte welkom heten in ons huis.

Wat de VVD-fractie betreft dient ieder kind gelijke kansen te krijgen om naar de middelbare school van zijn of haar keuze te gaan. De VVD vindt die kansengelijkheid zo belangrijk om twee redenen. Eén. Individuele zelfontplooiing is belangrijk en wordt vooral via passend en uitdagend onderwijs vormgegeven. Twee. De middelbare school waarnaar leerlingen doorstromen, is veelal bepalend voor de verdere schoolcarrière en kansen in het werkende leven. Daarom moeten we extra waakzaam zijn voor eerlijke kansen voor iedereen.

Voorzitter. In de huidige wet blijken processen te bestaan die verbetering behoeven, om die gelijkheid te borgen. Onder de huidige wet worden leerlingen benadeeld in hun schoolkeuze als deze schoolkeuze wordt aangepast na het maken van de eindtoets. Deze leerlingen kunnen zich immers pas later bij de middelbare school van hun aangepaste keuze melden dan de andere kinderen uit hun klas.

Dit wetsvoorstel regelt dat alle leerlingen uit groep 8, nadat zij een schooladvies hebben gekregen en een doorstroomtoets hebben gemaakt, een definitief schooladvies krijgen, waarmee zij zich op hetzelfde moment kunnen aanmelden op het voortgezet onderwijs. Het huidige wetsvoorstel tracht bovendien wat spanning rond de eindtoets in het primair onderwijs weg te nemen door niet meer van een eindtoets, maar van een doorstroomtoets te spreken. Wat de VVD belangrijker vindt, is dat er onder het wetsvoorstel één aanmeldmoment voor het voortgezet onderwijs komt voor alle leerlingen. Dat zorgt voor kansengelijkheid om op de school van je keuze te komen. Het knelpunt in de huidige wet voor kinderen met een bijgesteld advies is daarmee weggenomen.

Onder het wetsvoorstel wordt de periode tussen het schooladvies en het maken van de eindtoets verkort. Ook daar is de VVD-fractie niet tegen. Op die manier kan ervoor gezorgd worden dat er zo min mogelijk sprake is van hiaten tussen het schooladvies en de doorstroomtoets.

Voorzitter. In de schooljaren 2019/2020 en 2020/2021 stond ons land in het teken van de coronacrisis. Met name scholen moesten alle zeilen bijzetten en dat hebben ze ook gedaan. De VVD-fractie vraagt de minister om daarop te reflecteren en dan toegespitst op de vraag of kinderen in het primair onderwijs zijn doorgestroomd naar het voor hen juiste niveau voortgezet onderwijs. En hoe wordt op dit moment omgegaan met de toetsen en een mogelijke leerachterstand vanwege de pandemie?

Het College voor Toetsen en Examens heeft nu een toezichthoudende kwaliteit. In dat opzicht vraagt de VVD of er een evaluatiemoment kan worden ingebouwd over hoe die twee, dus de CvTE en de stichting CITO, functioneren. Dat zou de VVD graag te horen krijgen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw De Blécourt. Dan is het woord aan de heer Pijlman namens de fractie van D66.

De heer Pijlman (D66):

Dank, voorzitter. Vandaag bespreken we een wetsvoorstel dat de kansengelijkheid in het onderwijs kan bevorderen. Kansengelijkheid staat in het regeerakkoord centraal. Het moet voor minister Wiersma een eer zijn om hier de komende jaren gestalte aan te geven. Dat geldt zeker voor een minister die een echte stapelaar is en aan den lijve heeft ondervonden hoe belangrijk het is dat de school er alles aan doet om kinderen, die vanuit huis niet optimaal gesteund worden, de kans te geven om hun talent, op welk gebied dan ook, optimaal te benutten. D66 wenst de minister daarbij heel veel succes.

Voorzitter. De doorstroomtoetsen van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs vormen een belangrijk moment in de schoolloopbaan van kinderen. De school heeft vóór de toets een oordeel gegeven welk schooltype het best bij de leerling past. Na de toets, die in de volksmond nog steeds "de Cito" wordt genoemd, wordt dit oordeel bevestigd of bijgesteld. Maar in de resultaten van de afgelopen jaren is het opvallend dat de basisscholen hun oordeel over leerlingen uit gezinnen die tot de lagere sociale milieus behoren veel vaker naar boven moeten bijstellen dan het oordeel over kinderen die tot de hogere sociale milieus behoren. Dat geldt overigens ook voor kinderen van het platteland ten opzichte van kinderen uit de steden. In beide gevallen krijgen deze kinderen een te laag schooladvies.

Dit wetsvoorstel poogt nu, door de aanmelddatum voor het voortgezet onderwijs te bepalen op 1 april, te voorkomen dat de leerlingen van wie de keuze naar boven kan worden bijgesteld, niet meer op de bij hen passende school terechtkunnen doordat de scholen al vol zijn. Zij vissen dan achter het net, hetgeen totaal oneerlijk is. Maar om deze onevenwichtigheid weg te nemen, moet de eindtoets wel worden vervroegd.

Wij menen dat dat ook wel een bezwaar heeft. Hoe groot is de kans dat de periode na de toets niet meer optimaal wordt benut? De spanning is er dan immers af, zowel voor de school als voor het kind. Volgens het gehouden onderzoek menen leraren dat dit zich niet zal voordoen. Zij zeggen: nee, wij gaan die tijd echt optimaal benutten. Het is echter onbekend hoe leerlingen zullen reageren. Je kunt natuurlijk redeneren dat wanneer de spanning geweken is de leerlingen zich optimaal kunnen voorbereiden op de schoolovergang. Maar je kunt ook redeneren, wat onze Tweede Kamerfractie bijvoorbeeld deed, dat leerlingen zelf makkelijker gaan worden. Het schooladvies is immers toch al bekend.

Onze leerlingen hebben alle tijd op de basisschool nodig. Voor veel vakken is het eindniveau de laatste jaren onder druk komen te staan. Door twee coronacrisisjaren zijn de leerachterstanden alleen maar groter geworden. De tijd die er is, moet optimaal benut worden om de overgang van primair naar voortgezet onderwijs zo goed mogelijk te laten verlopen. Die overgang is voor veel kinderen bepaald niet gemakkelijk. Op dit punt zit er voor ons een zorg wat betreft de uitvoering van dit voorstel. We herkennen de achterliggende gedachte om tot het voorstel te komen, maar twijfelen of het de beoogde effecten zal hebben. Kan de minister ons op dit punt geruststellen? Kan de minister toezeggen dat deze wet zal worden geëvalueerd en dat de inspectie ook toezicht zal houden op de leereffecten bij kinderen na de toets?

Voorzitter. Dan een volgend aspect van de wet. Eerst betrof het de volledige privatisering van de eindtoets en nu de gedeeltelijke privatisering van de eindtoets. Nu mogen de scholen al een toets kiezen die het best bij hun onderwijskundige achtergrond past. Iets meer dan de helft van de scholen maakt daar gebruik van. Wij hadden met die maatregel veel moeite, omdat wij redeneren dat de toetsen dan niet meer vergelijkbaar zijn. Die opvatting is gestaafd in de brief die u gisteren aan ons hebt gestuurd. Gelukkig corrigeert u dat in dit wetsvoorstel. Overigens had het feit dat men tot die gedeeltelijke privatisering kwam natuurlijk ook te maken met de fouten die het CvTE in het verleden heeft gemaakt. Daardoor is die nieuwe praktijk ontstaan.

U biedt het CvTE nu een nieuwe taak als toezichthouder. Alle toetsen, de Cito en de andere toetsen, van alle aanbieders, moeten door het CvTE worden gevalideerd. Wij vinden dat een hele goede zaak. Bovendien gaan die toetsen alleen over Nederlands, rekenen en wiskunde. Die vakken geven de meeste kans op een goed vervolg op de middelbare school. Ook dat vinden wij een plus. Wordt aan het CvTE ook de evaluatie van de verschillende toetsen opgedragen, vraag ik de minister. Het is belangrijk dat de verschillende aanbieders in de verscheidenheid die we nu hebben, wel van elkaar kunnen blijven leren.

Voorzitter. Ouders die de middelen hebben, bereiden hun kinderen vaak heel goed voor op de Cito-toets door allerlei vormen van bijles. Andere kinderen zullen het helemaal zelf moeten doen. Het is een vorm van ongelijkheid die je niet kunt wegnemen. Maar hoe groot is nu de kans dat commerciële partijen die de nieuwe toetsen aanbieden, tevens een op de ouders van de leerlingen gericht steunpakket aanbieden, tegen betaling uiteraard, om hun kinderen op de toetsen voor te bereiden? D66 acht die kans niet denkbeeldig, maar vindt het tegelijkertijd niet wenselijk. De school heeft de taak om de leerlingen goed op de doorstroomtoets voor te bereiden. Je kunt niet voorkomen dat ouders die dat kunnen, hun kinderen helpen. Dat wil je uiteraard ook niet; ik heb het zelf ook altijd gedaan. Maar je hoopt niet dat er verschillende commerciële pakketten op de markt komen, die tegen betaling leerlingen beter voorbereiden op de toets die hun school aanbiedt. Zijn daar afspraken over gemaakt met de verschillende commerciële partijen?

Voorzitter. Dit voorstel kan een heel klein stapje zijn om kansengelijkheid bij de overgang van p.o. naar vo te verbeteren. Veel meer zien wij in wat in het regeerakkoord staat over het weer stimuleren van de verlengde brugklassen, met daarbinnen differentiatie, om daarnaast het onderwijs in het p.o. weer veel meer te versterken voor achterstandsleerlingen. We hebben de laatste jaren ook heel veel kinderen met een biculturele achtergrond, die extra hindernissen moeten nemen. Daar moet het onderwijs zich op voorbereiden. Het onderwijs doet daar al heel veel aan, maar we vinden ook dat de scholen die die kinderen moeten begeleiden een steun in de rug mogen hebben. Naast die brede brugklas gaat het om de rijke schooldag, met huiswerkbegeleiding, sport en cultuur.

Wie mij kent, weet dat ik daar een verleden in heb. Onderwijsvernieuwing gaat langzaam. Veertig jaar geleden begon ik als leraar samen met een collega op een net gevormde brede scholengemeenschap in Groningen voor mavo, havo en vwo. De oude rijks-hbs was gefuseerd met de mavo, de Cort van der Lindenschool. Toch weer een liberaal geluid. Zo ontstond een nieuwe scholengemeenschap. Wij als leraren — althans een deel daarvan, want een ander deel voelde daar niets voor — pionierden in een experiment, namelijk het experiment om binnen een brede brugklas gedifferentieerd onderwijs aan te bieden voor mavo, havo en vwo, om keuzes uit te stellen. Het was een flinke klus, ook een heel leuke klus, en het experiment slaagde. Het werd extern begeleid.

En nu? We zien nauwelijks meer brede brugklassen. Gedifferentieerd onderwijs binnen die brugklassen is verdwenen. Het heeft ook met de bekostiging te maken. Naarmate de overheid aandrong op snellere doorstroming, gingen de scholen terughoudender zijn met deze brede brugklassen. Zij schakelen daarmee kansengelijkheid voor een deel ook uit. Het coalitieakkoord blaast het nu nieuw leven in. Het stimuleert brede brugklassen en het bevordert differentiatie. Het coalitieakkoord legt er ook veel middelen naast, eindelijk. Wij verwachten dat de minister haast gaat maken om met nieuwe voorstellen te komen om dit in te vullen, want dat zal de kansengelijkheid echt bevorderen.

Voorzitter. Ik wacht met belangstelling — ik kijk even langs de brede rug van de heer Van Kesteren — de antwoorden van de minister af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Pijlman. De heer Van Kesteren namens de PVV.

De heer Ton van Kesteren (PVV):

Ik zou de heer Pijlman het volgende willen vragen. Kijk, de experimenteerfase was vroeger een mooi project, maar hoe groot waren die klassen? Kunt u zich voorstellen dat het onderwijsveld, de leraar voor de klas, helemaal niet zit te wachten op dit soort experimenten? Kunt u zich voorstellen dat ze liever in een kleinere klas werken? Kunt u zich voorstellen dat dat veel effectiever is in de ogen van heel veel leraren?

De heer Pijlman (D66):

Ik praat heel veel met leraren en u ook. Er zijn leraren die tegen heel veel veranderingen opzien. Ik kan me heel goed voorstellen dat zij zeggen — zo redeneert u ook — dat de omstandigheden wel zodanig moeten zijn dat je het waar kunt maken. Daarom is het zo goed — je lost niet van vandaag op morgen alle problemen op — dat het regeerakkoord nu ook middelen in wil zetten om dit weer mogelijk te maken. En ja, kleine klassen, dat is een van die omstandigheden. Het is heel erg lastig om in hele grote klassen op inhoud te differentiëren. Daar hebt u gelijk in.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van Apeldoorn namens de SP.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Voorzitter. Ook ik verwelkom de minister voor zijn eerste debat in de Eerste Kamer, niet om zijn eerste eigen wetsvoorstel al te verdedigen — dat zou wel heel snel zijn geweest — maar om er een te verdedigen dat hij heeft geërfd van zijn voorganger. Het is op het oog een klein wetsvoorstel, maar wel een dat raakt aan een heel belangrijk thema: dat van kansenongelijkheid in het onderwijs en hoe die zo veel mogelijk terug te dringen. Er is al veel over gesproken door mijn voorgangers. Het is wel de vraag in hoeverre dit wetsvoorstel nu echt een wezenlijke bijdrage levert aan dat terugdringen. Mijn fractie vindt de keuze van de regering om voortaan slechts één aanmeldmoment voor alle leerlingen die doorstromen van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs in te voeren op zich logisch en goed. Zo nemen we de ongelijkheid weg tussen leerlingen die zich later aanmelden met een bijgesteld advies op basis van wat nu nog de eindtoets heet enerzijds, en de overige leerlingen anderzijds.

Verder is het de vraag, als je kiest voor een centraal aanmeldmoment, welk moment je dan daarvoor kiest. De vorige regering heeft ervoor gekozen het probleem op te lossen door de eindtoets, die als dit wetsvoorstel wordt aangenomen voortaan "doorstroomtoets" gaat heten, naar voren te halen, van april/mei naar de eerste helft van februari, dit om een centraal aanmeldmoment in maart mogelijk te maken. Wat ons betreft — we hebben dit ook al van andere fracties gehoord — zou het juist beter zijn geweest om het schooladvies later te geven, dus de doorstroomtoets ook later te houden en daarmee een later centraal aanmeldmoment mogelijk te maken. Een later aanmeldmoment beperkt het verlies aan effectieve onderwijstijd in groep 8 en vooral stelt het de in Nederland zo extreem vroege selectie nog even uit en vergroot het daarmee de kansengelijkheid. Hoe kijkt de minister daartegen aan? Hoe gaat hij wat dat betreft uitvoering geven aan de in de Tweede Kamer aangenomen motie van Van Meenen, Bisschop en De Hoop die vraagt om een zo laat mogelijk centraal aanmeldmoment? Die motie, die breed is aangenomen, staat eigenlijk in een heel gekke verhouding tot het wetsvoorstel; ze gaat er eigenlijk tegen in. Hoe gaat de minister daarmee om? Daar zijn wij erg benieuwd naar, dus graag een reactie.

Voorzitter. Behalve het herdopen en verplaatsen van de eindtoets om zo een centraal aanmeldmoment mogelijk te maken, beoogde het oorspronkelijke wetsvoorstel nog iets anders, namelijk het toetsen in het primair onderwijs geheel aan de markt over te laten. Mijn fractie heeft deze keuze nooit begrepen, maar is verheugd dat deze voorgestelde gehele privatisering weer uit het wetsvoorstel is gehaald met het met bijna algemene stemmen aangenomen amendement van GroenLinks en de SP in de Tweede Kamer.

Voorzitter. Al met al maakt dit wetsvoorstel bij mijn fractie niet heel veel enthousiasme los. Dat is ook omdat de vorige regering met dit wetsvoorstel de kans heeft laten liggen de kansenongelijkheid in ons onderwijsstelsel veel grondiger aan te pakken. Dan heb ik het ook over de kansenongelijkheid die samenhangt met hoe we nu in Nederland de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet hebben geregeld. Het is al vaak gezegd, door de voorgaande sprekers maar ook door verschillende partijen bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer: als je echt iets aan de kansenongelijkheid wilt doen, dan moet je kijken naar hoe we in Nederland leerlingen al op hun elfde of twaalfde, veel vroeger dan in veel buitenlanden, selecteren en vervolgens in hokjes stoppen waar ze moeilijk meer uitkomen, maar die erg bepalend zijn voor hun verdere kansen in de samenleving.

Veel kinderen selecteren we veel te vroeg en te definitief. De Onderwijsraad heeft dat vorig jaar ook nog eens overtuigend betoogd. Daar is net al uitgebreid aan gerefereerd door collega Fiers. Zij had wat dat betreft ook namens de fractie van de SP kunnen spreken, maar misschien is het in dit geval goed dat de boodschap nog eens herhaald wordt. Want ja, er zijn ook leerlingen van wie al in groep zes of zeven duidelijk is dat ze het best tot hun recht komen met vooral academisch vormend onderwijs, terwijl het voor anderen juist duidelijk is dat hun talenten vooral tot ontwikkeling kunnen komen met praktisch onderwijs. Daarom is maatwerk geboden. Maar er is ook een hele groep daartussen die wel degelijk baat zou hebben bij bredere brugklassen waarbij het moment van de keuze voor mavo, havo of vwo nog een paar jaar uitgesteld zou worden. En als het om maatwerk gaat, waarom zouden kinderen niet ook sommige vakken op mavoniveau en andere op vwo-niveau kunnen volgen? De Onderwijsraad stelt dat we later moeten selecteren en ook meer intern in plaats van extern, zoals nu, moeten differentiëren.

Voorzitter. Er is echt een nieuwe visie nodig op ons hele onderwijsstelsel wat mijn fractie betreft, met name als wij alle kinderen maximale kansen willen geven bij het doorstromen van p.o. naar vo. Gaat deze regering, gaat deze nieuwe minister, ook met zo'n visie komen? De vorige regering heeft hier te weinig aan gedaan. In het coalitieakkoord lezen we nu wel enkele bemoedigende woorden over het stimuleren van brede en verlengde brugklassen met ruimte voor een maatwerkdiploma. Het zijn echter vooralsnog niet meer dan twee zinnen in het coalitieakkoord. Er is nog geen uitgewerkte visie, laat staan wetgeving. Wij begrijpen dat deze minister er nog maar net zit, maar kan hij misschien al iets zeggen over de uitvoering van dit deel van het coalitieakkoord? Daar werd net ook naar gevraagd. Hoe gaat dit concreet vorm krijgen in de nog maar drie jaar die dit kabinet heeft? Welke wetgeving kunnen we verwachten voor het terugdringen van de kansenongelijkheid, met name in de doorstroom van p.o. naar vo? Gaat het dan om meer dan weer wat kleine wijzigingen, kleine reparaties? Of wordt opnieuw elke denkbare en meer fundamentele verandering doorgeschoven naar weer een volgend kabinet? Graag een reactie van de minister.

Ten slotte, voorzitter. Als het gaat om de groter wordende kansenongelijkheid in het onderwijs, is misschien wel het grootste probleem dat van de commercialisering en privatisering van het onderwijs en de manier waarop die het onderwijs als publiek goed ondermijnen. Ook hier heeft de Onderwijsraad onlangs nog scherp voor gewaarschuwd met opnieuw een heel gedegen advies. Mijn fractie is ook benieuwd naar de reactie van de minister op dit rapport. Deelt hij onze zorgen over de oprukkende commercialisering van het onderwijs? Ook al blijft het zo, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, dat het schooladvies vóór de eindtoets — dan doorstroomtoets geheten — wordt gegeven en niet daarna; er zullen nog altijd meer vermogende ouders zijn die commerciële trainingen voor hun kinderen betalen in de hoop dat ze dan hoger scoren op die nieuwe doorstroomtoets. Dat geldt ook voor eerdere toetsen in het leerlingvolgsysteem. De commercialisering draagt zo bij aan een tweedeling tussen leerlingen met ouders die extra privéonderwijs voor hun kinderen willen en kunnen betalen, en ouders van wie de portemonnee daarvoor niet dik genoeg is. Dat is pas kansenongelijkheid. Is ook niet hier wetgeving nodig om deze ontwikkeling tegen te gaan, zo vraag ik de minister.

Voorzitter. Ik kom aan het eind van mijn betoog, maar niet dan nadat ik gezegd heb dat ik zeer uitkijk naar de beantwoording van de minister in zijn eerste debat.

Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Dan is nu het woord aan de heer Doornhof namens de fractie van het CDA.

De heer Doornhof (CDA):

Voorzitter. Bij voorstellen voor onderwijswetgeving heb je toch al snel de neiging om terug te denken aan je eigen schooltijd. Als we het nu hebben over de vraag hoe je dat traject van doorstroming van de basisschool naar de middelbare school kunt verbeteren, mag ik toch de naam van meester Foppe Witzel niet ongenoemd laten. Ik heb het over de niet zo lang geleden overleden oud-directeur van mijn vroegere Basisschool C.J. van Rootselaar. Misschien moet je zeggen dat hij naast die functie ook burgemeester was van het dorp Nijkerkerveen. Zijn leven stond niet alleen in het teken van school, maar van die hele Veense gemeenschap. Hij kende praktisch iedereen en er waren toch vaak kinderen bij hem op school waarvan de ouders ook bij hem in de klas hadden gezeten. Al met al kon hij met alles wat hij van leerlingen wist, in combinatie met zijn onderwijsvaardigheden, als geen ander beoordelen naar welke plek in het voortgezet onderwijs een leerling het beste kon doorstromen.

Uitgaande van de betrokkenheid en de professionaliteit van zo iemand als meester Witzel kun je misschien alleen maar toejuichen dat in 2014 is gezegd: laten we nou eerst het schooladvies leidend maken en die eindtoets alleen nog als correctiemiddel gebruiken. Dat betekent natuurlijk niet dat al die objectieve meetgegevens zomaar overboord werden gezet. Die spelen nog steeds een rol bij het schooladvies, los van de eindtoets. Maar als je dat doet, vindt het CDA het ook slim om bij het voorstel dat we nu aan de orde hebben niet de hele volgorde om te draaien. Je laat het bij: eerst het schooladvies en dan die eindtoets als correctiemiddel. Natuurlijk is er wel een amendement ingediend in de Tweede Kamer waarin staat dat als blijkt dat je bij de eindtoets een hogere score hebt, dat automatisch moet betekenen dat het schooladvies naar boven wordt bijgesteld.

Dan is er door verschillende collega's het knelpunt naar voren gebracht dat je als leerling met een bijgesteld schooladvies een achterstand hebt bij het aanmelden voor je middelbare school ten opzichte van leerlingen waarvoor dat niet geldt. Het voorstel is dan om te kiezen voor één aanmeldmoment voor leerlingen van wie het schooladvies ongewijzigd is gebleven en voor leerlingen met een bijgesteld advies. Dat is natuurlijk alleen maar eerlijk.

Als je uitgaat van onderwijswetgeving gebaseerd op de betrokkenheid en professionaliteit van leerkrachten, moet je daarop natuurlijk wel kunnen blijven vertrouwen. Mijn vraag is of dat zomaar kan. Moet je niet kanttekeningen plaatsen? Je kunt denken aan de populariteit van het vak van leraar. Je kunt vraagtekens plaatsen bij het lerarentekort en het niveau van studenten aan de pabo. Je kunt vraagtekens plaatsen bij de schaalvergroting in het onderwijs. En we hebben natuurlijk te maken met een nieuwe minister. Vanaf deze plek wil ik deze minister van harte succes wensen in zijn nieuwe baan. Misschien zou de minister iets kunnen zeggen over deze problemen. Ik wil hem niet boos maken. Ik vraag hem dat natuurlijk wel in het licht van het voorstel dat we hier voor ons hebben. Zijn er nog wel genoeg meesters als meester Witzel in het land die een hoge betrouwbaarheid van de schooladviezen kunnen borgen?

Voorzitter. Even een ander punt. Het College voor Toetsen en Examens zal niet meer de eindtoets aanbieden, maar zal slechts de doorstroomtoetsen erkennen. Het was natuurlijk de bedoeling om überhaupt niet meer te voorzien in een "oude Cito-toets". De Tweede Kamer wil die overheidstoets behouden en die moet dan worden aangeboden door de Stichting Cito. Het uitgangspunt is dat de positie van die stichting als het gaat om de inhoudelijke vereisten in het normeringsproces gelijk blijft. Dan is natuurlijk de vraag en het knelpunt dat ervaren werd: hoe zit het nu met die financieel ongelijke situatie, het financieel ongelijke speelveld waar het in het begin toch ook bij het wetsvoorstel om te doen was?

Misschien is het volgende dan wel belangrijk. Het is toch wel de bedoeling dat de Stichting Cito het College voor Toetsen en Examens gaat adviseren over de erkenning van die toetsen? Het wetsvoorstel lijkt er nog steeds van uit te gaan dat ook de marktpartijen door die stichting worden geadviseerd. Maar die gaan toch in zekere zin concurreren met die stichting. Nu heeft de regering wel erkend dat je een goede scheiding moet hebben tussen enerzijds de rol van aanbieder en anderzijds de rol van adviseur. Ik citeer de regering maar even: "Dat betekent dat de medewerkers die de overheidstoets ontwikkelen niet betrokken kunnen zijn bij advisering aan het CvTE over de kwaliteit van alle doorstroomtoetsen." Maar de vraag is natuurlijk wel hoe dat dan gewaarborgd wordt, anders dan alleen praten over een verschil — mag ik het zo zeggen? — in functieomschrijvingen. Moet je het ook niet hebben over echte Chinese walls? En moet je ook niet de vraag beantwoorden hoe je die dan ook waarborgt?

Dan nog een laatste punt. De regering heeft het bij die erkenning over dat scheiden van rollen en verantwoordelijkheden dan nog niet over de vraag hoe het zit met de advisering aan die marktpartijen, waarvan ik al zei: die gaan in zekere zin concurreren met de stichting. Hoe verhoudt zich dat nu allemaal tot elkaar, zo zou ik de minister willen vragen. Misschien weet de minister ook hoe de marktpartijen daar zelf over denken.

Tot zover in eerste termijn.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Doornhof. Dan is ten slotte nu het woord aan de heer Van Kesteren namens de PVV.

De heer Ton van Kesteren (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Welkom, minister Wiersma, een minister met affiniteit voor het mbo. Dat heb ik mogen ervaren tijdens een interview bij uw aantreden, waarin u dat met passie ventileerde. Dat deed mij deugd.

Voorzitter. Het kabinet streeft naar gelijke kansen in het onderwijs. De zogenaamde doorstroomtoets, die in de voorliggende wetswijzigingen wordt geïntroduceerd, zou daarbij kunnen helpen. Maar de doorstroomtoets is echter niets anders dan het vervroegen van de afnameperiode van de eindtoets. Het kabinet wil de tijd tussen schooladvies en doorstroomtoets in het basisonderwijs verkorten. Schooladvies en toetsuitslag komen dus eerder beschikbaar, waardoor er voor alle basisschoolleerlingen nog royaal de tijd is om gelijktijdig een keuze te maken voor de middelbare school die daarop aansluit. Gelijke kansen, op papier wellicht.

Voorzitter. De voorliggende wetswijzigingen waarin de doorstroomtoets wordt geïntroduceerd zou de kansenongelijkheid van leerlingen tenietdoen, maar de Cito-eindtoets geeft juist een duidelijk eindniveau van de basisschoolleerling weer. De Cito-eindtoets geeft inzicht in het niveau van voortgezet onderwijs aan het einde van groep 8 waarop de leerling zijn of haar talenten en interesses op zijn of haar niveau verder kan ontwikkelen.

Bovendien is de Cito-eindtoets allang niet meer leidend in het schooladvies. Deze verandering is al een verbetering op zich, met name voor de positie van de leraar; een verbetering die recht doet aan zijn professionaliteit, zijn autoriteit en zijn deskundigheid. Wél kan door de uitslag van deze toets het schooladvies achteraf nog worden verhoogd.

Voorzitter. Dan nog iets over het kunnen kiezen uit verschillende doorstroomtoetsen, van bedrijven en een van de overheid. Overheid en marktpartijen leveren dus de doorstroomtoetsen. De PVV-fractie heeft daartegen toch zijn bedenkingen. Ik zal u uitleggen waarom. Dat kan namelijk leiden tot een wildgroei aan erkende doorstroomtoetsen, waarmee het risico wordt vergroot dat de overheid te afhankelijk wordt van commerciële partijen. Die afhankelijkheid moeten we zien te voorkomen, te meer daar wij uit het recente verleden hebben kunnen zien dat marktwerking niet altijd even goed uitpakt, zoals je dat ziet in de zorg. Dat is toch een schrijnend voorbeeld.

Zorg en onderwijs kunnen wat onze fractie betreft dan ook worden beschouwd als sectoren van openbaar nut die diensten leveren met een algemeen maatschappelijk belang. Om die reden lijkt het ons beter dat de doorstroomtoets in handen blijft van de overheid.

Niet alles in het onderwijs hoeft voor de PVV-fractie dus op de schop. Niet elke verandering, niet elke onderwijsvernieuwing is een verbetering. Iets wat goed is, kun je beter zo laten; zo ook de centrale eindtoets. De PVV-fractie vreest namelijk dat het afschaffen van de centrale eindtoets een voorbode is van het op termijn instellen van een brede brugklas, of de herintroductie van de mislukte middenschool. Dat moeten we toch echt zien te voorkomen, omdat door deze ontwikkeling van het later selecteren en differentiëren in de praktijk sprake is van een nivellerend effect op het niveau, en dat daarmee de kansenongelijkheid juist wordt vergróót. Potentiële gymnasiasten worden ondervoed en de meer praktisch ingestelde leerlingen worden nauwelijks in de gelegenheid gesteld om een ambachtelijk vak te leren. Dat is zeer nadelig voor de verdere ontwikkeling van de talenten en interesses van de verschillende leerlingen. In de praktijk betekent het dat het voor de leraar in een breed samengestelde klas zwaar is om recht te doen aan al die verschillende niveaus. Het is mooi in theorie, maar onuitvoerbaar in de praktijk.

De centrale eindtoets is dus van meerwaarde en die moeten we niet afschaffen en inruilen voor een zogenaamde prestatiemetende doorstroomtoets. Met het streven naar kansengelijkheid wordt in de regel bedoeld dat we leerlingen de kans geven om de hoogste vorm van algemeen vormend onderwijs te krijgen, want algemeen vormend onderwijs heeft kennelijk nog steeds een hogere status dan bijvoorbeeld het beroepsonderwijs. De minister heeft onlangs in dat interview gezegd dat hij met name het mbo koestert. Dat is een bemoedigend standpunt, vindt mijn fractie.

De PVV-fractie is dan ook vóór het behoud van de centrale eindtoets in het basisonderwijs. Toetsen geven inzicht in de onderwijskwaliteit en in het niveau van kennis en kunde van de leerlingen. De Cito-entreetoets, die deel uitmaakt van het leerlingvolgsysteem, en de Cito-eindtoets, die inzicht geeft in het eindniveau van de basisschoolperiode, zijn daarvoor uitstekende hulpmiddelen.

Ik wil ook nog even terugkomen op het betoog van de heer Pijlman, waarin hij heel duidelijk stelde dat als je die periode van toetsen en advies voor het schooladvies vervroegt, de motivatie van kinderen wegebt. Dat is inderdaad waar. Die ervaring heb ik zelf ook gehad in het verleden. Ik sta daar volledig achter. Je moet ervoor waken dat de periode die na die vervroegde toetsing ontstaat, een verloren leerperiode wordt. Dat onderschrijf ik en daar ben ik het mee eens. Dat heb ik zelf ervaren in mijn praktijksituatie.

De PVV-fractie pleit voor afname van een centrale eindtoets voorafgaand aan het definitieve schooladvies. Daarmee wordt voorkomen dat leerlingen bewust dan wel onbewust, bijvoorbeeld vanwege vooroordelen, een te laag schooladvies krijgen. Dat is ook al gememoreerd door een aantal sprekers. De centrale eindtoets is wat de PVV betreft een onlosmakelijk onderdeel van het schooladvies. Het afschaffen van de centrale eindtoets is dus onverstandig.

Voorzitter. Dan is er ook kritiek op het oefenen of het trainen van Cito-toetsen, het zogenaamde teaching to the test. Er is kritiek op die toetstraining dan wel examentraining vanwege vermeende kansenongelijkheid. Het zou leerlingen met een hoge sociaaleconomische status bevoordelen. Maar in de praktijk geeft afzien van toetstraining het tegenovergestelde resultaat. Het trainen en het oefenen voor de eindtoets zou mijns inziens zelfs onderdeel moeten uitmaken van het reguliere lesprogramma. Dan zouden al die huiswerk- en bijscholingsinstituten overbodig zijn.

Als ouders bijscholing moeten regelen voor hun kroost om op niveau te komen, dan betekent dat dat de kwaliteit van het onderwijs moet worden verbeterd en dat met name de leraar beter moet worden gefaciliteerd, waardoor die zich zonder onnodige ballast weer primair op het lesgeven kan richten. Onderwijs is lesgeven — ik heb het al in meerdere betogen gezegd. Het toetsen stimuleert namelijk tot goed inhoudelijk onderwijs. Toetsen geeft richting aan bepaalde cognitieve vaardigheden en aan kennis en kunde die belangrijk zijn en jongvolwassenen helpen om hun weg in de maatschappij te vinden. Het gaat om kennis en vaardigheden waarmee kinderen en jongvolwassenen zich staande kunnen houden.

Het belang van de leerling zou door de eindtoets kunnen worden onderschreven: leerlingen weten heel duidelijk waar hun talenten liggen en welk schooltype daarbij past. Een brede brugklas houdt alleen maar op. De praktisch ingestelde leerlingen moeten een vak leren en de wat theoretisch ingestelde leerlingen kunnen dan hun eigen richting verder bepalen in algemeen vormend onderwijs. Wij zijn dus tegen de afschaffing van de centrale eindtoets, omdat daarmee ons inziens de kwaliteit van het onderwijs wordt uitgehold. De Cito-eindtoets geeft namelijk een goed beeld van de ontwikkeling van een kind: van het niveau, van sterke en minder sterke punten, van waarin het zich kan ontwikkelen, van waarin het eventueel nog extra ondersteuning nodig heeft en van welke school en welke vorm van onderwijs daar het best bij passen.

Ik wil afsluiten met een aantal vragen. Kan de minister aangeven welk belang en welke kansen van het basisschoolkind in de huidige situatie, dus met de centrale eindtoets, kunnen worden geschaad en op welke wijze dat dan gebeurt? Wat is daar schadelijk aan? Het gaat ons dus om de kansen, het belang en op welke wijze dat belang wordt geschaad als je de eindtoets handhaaft.

Tot slot. De PVV-fractie wil dat de centrale eindtoets vóór het schooladvies wordt afgenomen. Daarmee wordt namelijk voorkomen dat bewust, dan wel onbewust, door vooroordelen een te laag schooladvies wordt gegeven. Voor de PVV-fractie is de centrale eindtoets aan het einde van de basisschoolperiode onlosmakelijk onderdeel van het uiteindelijke schooladvies. Laatste vraag: kan de minister aangeven of het invoeren van de zogenaamde doorstroomtoets kan worden gezien als opmaat naar de invoering van een verlengde brugklas, of erger, voor eventuele herintroductie van de middenschool? Dat laatste moeten we natuurlijk nooit meer beleven.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Kesteren. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

Dan schors ik de vergadering voor een pauze, mede in verband met een aantal commissievergaderingen die gaan plaatsvinden.

De vergadering wordt van 14.43 uur tot 15.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 35671, Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. We zijn nu toe aan het antwoord van de regering in eerste termijn. Ik geef het woord aan de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.

Minister Wiersma:

Voorzitter, veel dank. Allereerst ook dank aan de leden van uw Kamer voor de felicitaties. Die worden zeer gewaardeerd. Ik sta hier vandaag voor het eerst als minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Dat is voor mij een heel bijzonder en vooral eervol moment. Het is leuk om dit al zo snel in mijn carrière als minister te mogen meemaken. Sinds mijn aantreden, ruim drie weken geleden, zeg ik het volgende, wat een beetje mijn lijfspreuk is. Ik wil heel veel zien en horen vanuit het onderwijs, zodat er daar niet alleen het gevoel is maar straks ook heel nadrukkelijk gezien wordt dat we met hen, vanuit de ideeën daar, het beleid hier vormgeven, en niet andersom.

Voorzitter. Ik kijk uit naar al die contacten in het veld, maar ook naar de samenwerking met u, met deze Kamer, en naar een vooral productieve tijd met elkaar. Alle sprekers vandaag gehoord hebbende, hebben we een heleboel te doen. Er zijn een heleboel wensen, overigens ook in het regeerakkoord. Als het goed is, gaan we elkaar daarvoor heel vaak zien. Daar kijk ik naar uit.

Voorzitter. Tegen de heer Van Kesteren zeg ik: ook vanuit een brede brugklas kan het goed komen. Hier staat namelijk ook een kind uit een brede brugklas, en dat staat hier toch ook maar mooi.

Dan de eindtoets. Dat is voor heel velen alweer een tijdje geleden, ook voor mij. Dat is wel het onderwerp waarover we het vandaag hebben: die jaarlijkse eindtoets in het primair onderwijs. In de toekomst gaan we die "doorstroomtoets" noemen. U weet ongetwijfeld nog van vroeger dat dat zo'n heel spannend moment is. Want ja, je moet er wat voor leren en er hangt voor je gevoel veel van af. Sowieso lonkt er een nieuwe toekomst: naar de brugklas en dan de basisweg voor je verdere toekomst. Dat is spannend en heel belangrijk. Het is heel belangrijk dat alles rond die toets heel goed geregeld is, dat je erop kunt vertrouwen dat dat goed geregeld is en dat elk kind, elke leerling, die gelijke kans krijgt om daarna in te stromen op een mooie school die het meest passend is.

Voorzitter. De realiteit is dat dat nog beter kan. Daarom staan we hier vandaag ook. Ik zou willen zeggen: het moet nog beter. Dat doen we ook met dit wetsvoorstel. Eigenlijk legt dat de basis voor een duidelijkere, betere, misschien bijna eerlijkere eindtoets. Ik zeg meteen maar even dat je van daaruit nog een heleboel kanten op kunt. Dit wetsvoorstel legt dus een basis en zet een goede stap. Ik denk dat dat een noodzakelijke stap is. Daarover zal ik zo wat zeggen. Ik zeg ter geruststelling van Kamerleden met een aantal verschillende invalshoeken dat er van daaruit echt nog veel keuzes te maken zijn, en moeten worden gemaakt, hoe je vervolgens nog beter vormgeeft aan kansengelijkheid. Dus nee, na dit wetsvoorstel is het helaas niet voorbij. Sterker nog, misschien begint het dan pas. Met dit wetsvoorstel zorgen we wel voor een toekomstbestendig toetsstelsel en daarmee leggen we de basis voor die gelijke kansen voor iedere leerling. Dat is belangrijk.

Voordat ik in detail inga op de gestelde vragen, schets ik eerst kort waarvoor dit wetsvoorstel een oplossing wil bieden. Dat betreft de context. Ten eerste hebben we gezien dat het huidige systeem van de eindtoets eigenlijk onnodig complex is. Dat is ook uit evaluaties gebleken. Daardoor is het kwetsbaar. Dat hebben we helaas ook gezien. Het leidt soms zelfs tot incidenten. In 2019 ontvingen 20.000 leerlingen bijvoorbeeld onjuiste toetsadviezen. Met dit wetsvoorstel lossen we die kwetsbaarheden op en zorgen we voor een betrouwbare, vergelijkbare en kwalitatief goede toetsing voor iedereen. Dat is belangrijk. Dat is één heipaal onder dit wetsvoorstel, zou je kunnen zeggen.

Het tweede punt. In het huidige systeem zie je dat voor sommige leerlingen de kansen wel degelijk minder zijn. Om het concreet te maken: ieder jaar krijgen zo'n 16.000 leerlingen een bijgesteld advies na hun eindtoets. Van die groep komen ongeveer 2.000 leerlingen niet terecht op de school of het niveau van hun keuze, omdat er na het bijgestelde advies bijvoorbeeld geen plekken meer zijn. Dat is natuurlijk iets wat we niet moeten willen. Daarom zorgen we ook met de doorstroomtoets in dit wetsvoorstel ervoor dat iedere leerling een gelijke kans heeft om naar de middelbare school te gaan die het beste bij hem of haar past. Uiteraard ben ik me ervan bewust dat we daarmee niet in één klap de kansenongelijkheid in het onderwijs gaan oplossen, maar kansenongelijkheid is een veelkoppig monster en deze stap helpt zeer. We moeten iedere kans aangrijpen om die tegen te gaan.

Voorzitter. Ik ga nu in detail in op een aantal vragen van uw Kamer. Die waardeer ik overigens zeer, want het belooft een hele mooie inhoudelijke discussie te worden. Dat lijkt me een mooie aftrap van de samenwerking daarop in de komende jaren. Ik heb daarvoor twee blokjes, allereerst de maatregelen om het stelsel minder complex en kwetsbaar te maken, en vervolgens de maatregelen rond kansengelijkheid, waarover ook veel vragen door uw Kamer zijn gesteld. Daar kom ik dus daarna op. Tot slot heb ik nog een aantal overige vragen die ik dan langsga.

Ik kom eerst op het stelsel en begin meteen met de vragen die daarover zijn gesteld. Mevrouw Fiers vraagt: kan de minister reflecteren op het advies van de Raad van State over het afschaffen van de centrale eindtoets? Dat is een terechte vraag; die vind ik ook mooi. De basis waarop we dit wetsvoorstel bekijken, is dat we de onderlinge vergelijkbaarheid van doorstroomtoetsen zo stevig mogelijk willen maken, omdat je daarmee de gelijke kansen voor iedere leerling zo goed mogelijk kan borgen. De Raad van State zegt eigenlijk dat je de centrale eindtoets pas kan afschaffen, als ook de verschillende private toetsen onderling vergelijkbaar zijn. Dat uitgangspunt deel ik. De kwaliteit moet buiten kijf staan en de vergelijkbaarheid moet goed zijn, voordat je dat kan doen. De introductie van het gezamenlijke anker — dat is eigenlijk eenzelfde soort van vragen — in alle eindtoetsen heeft ertoe geleid dat ze voldoende vergelijkbaar zijn. Zoals ik uw Kamer afgelopen vrijdag heb laten weten, zijn er nog wel verbeteringen mogelijk op het gebied van de normering. Daarom hanteren alle toetsaanbieders vanaf dit jaar hetzelfde normeringsproces. Maar het laat wel zien dat het soms best een uitdaging is. Daarom is dit wetsvoorstel des te meer nodig, zou je kunnen zeggen.

Voorzitter. De PvdA en ook de heer Van Apeldoorn van de SP vroegen naar de overheidstoets. Die wordt dan ook nog aangeboden. Daarmee ondervangen we dat scholen altijd de optie houden om de toets te kiezen die vanuit de overheid wordt aangeboden en aan dezelfde kwaliteitseisen voldoet als de toetsen van de markt.

Voorzitter. Er waren nog een aantal vragen gesteld over de concrete argumenten voor het afschaffen van de centrale toets en de onderliggende analyse. Het antwoord is dat we met dit wetsvoorstel het toezicht op de kwaliteit van de toetsen, waaronder ook de overheidstoets, onder één verantwoordelijkheid organiseren, namelijk onder het CvTE. Dat is nu anders. Het CvTE is onafhankelijk in zijn taakuitoefening, maar wordt zo meteen ook verantwoordelijk voor de bewaking van de inhoudelijke kwaliteit en betrouwbaarheid van doorstroomtoetsen, en bovendien ook voor het garanderen van een eenduidige, dus vergelijkbare normering. Dat is een forse wijziging ten opzichte van nu, want nu heb je eigenlijk twee juridisch losstaande procedures. Je hebt een expertgroep en je hebt nog het CvTE, en dat leidt tot verschillende incidenten. Dat is niet wenselijk; dat willen we tegengaan. Daarom kunnen we de centrale eindtoets naar het idee van het kabinet beter vervangen door deze doorstroomtoets. Daarmee is het ook een verbetering ten aanzien van de huidige situatie. Overigens heeft het amendement van de leden Kwint en Westerveld ertoe geleid dat Stichting Cito nu ook een overheidstoets gaat aanbieden. Er werd mij gevraagd om een reflectie daarop. Laat ik daarvan zeggen dat ik dat slot op de deur heel goed begrijp. We kunnen hopen op goede toetsen van de markt. We moeten daar ook alles aan doen in het erkennen en het toezien daarop. Tegelijkertijd is het aan de overheid om altijd een basis te garanderen, en dat is deze toets. Dus ik ben blij — voortschrijdend inzicht — met dit amendement.

Dan vroeg de PvdA: is de minister het met ons eens dat het belangrijk is om inzicht te hebben in de motivatie waarom scholen een andere doorstroomtoets gebruiken dan de overheidstoets? Het is goed om te beseffen dat de mogelijkheid om dit te doen, komt uit een amendement uit 2013 op het wetsvoorstel dat we nu behandelen en gaan wijzigen. Dat is een amendement van de leden Rog en Schouten om meerdere aanbieders van de toets mogelijk te maken, waar alle partijen in de Kamer voor hebben gestemd behalve de PVV. Het is dus geen hobby van iemand in het kabinet die denkt: we gaan hier eens even lekker de marktpartijen inbrengen. Het was toen de nadrukkelijke wens van CDA en ChristenUnie, gesteund door de hele Kamer, om die mogelijkheid te creëren. Daar voorziet dit voorstel in. Overigens staan de argumenten voor zo'n toets, maar ook voor meerdere aanbieders, in de eindevaluatie die uitgevoerd is door Oberon. Die is in juni 2019 met de Kamer besproken.

Dat is eigenlijk de basis voor dit wetsvoorstel. Daaruit is ook gebleken dat aspecten van de toets die de keuze van scholen motiveren, zoals de afnamewijze, de afnameduur en het adaptief karakter, ook bij private toetsen heel goed geregeld kunnen zijn. Dat blijkt niet alleen uit onderzoek maar ook uit de praktijk. 60% van de scholen biedt een van deze toetsen aan. Daarmee laten scholen zelf ook hun keuze en waardering blijken voor die toetsen. De evaluatie van de scholen richting die aanbieders is, zo hebben wij gezien, ook heel positief. Die hebben we destijds heel nadrukkelijk meegenomen in de evaluatie en de weging van dit wetsvoorstel. Tegelijkertijd bewaken we daarmee de vrijheid van een school om een toets te kiezen, maar ook de basis die er moet liggen, in wat voor geval dan ook, vanuit de overheid. Die combinatie maakt dit wetsvoorstel, mede door behandeling in de Kamer, sterker. Dat is een mooi voorbeeld van hoe dat kan gaan tussen kabinet en Kamer.

Wordt aan het CvTE ook de evaluatie van de verschillende toetsen opgedragen, is een vraag van D66. Het is belangrijk dat verschillende aanbieders in de verscheidenheid die we nu hebben, van elkaar kunnen blijven leren. Dat is eigenlijk ook een vraag om een reflectie op de taken van het CvTE. Toetsaanbieders kunnen van elkaar leren. Dat is ook belangrijk, juist in het huidige stelsel. Er kan zo meteen ook advies gevraagd worden, dus er wordt ook nog beter aan kwaliteitsbewaking en kwaliteitsdienstverlening gedaan. Vanwege de werkzaamheden aan de gezamenlijke normering van de toetsen is er sowieso nauwe samenwerking tussen de verschillende toetsaanbieders, het CvTE en het ministerie van OCW. In die driehoek is juist veel samenwerking. Dat houdt elkaar scherp, ondanks de eigenheid in vorm en inhoud. Dat leidt tot een proces waarin beide kanten iets van elkaar leren en elkaar scherp houden om de beste toetskwaliteit voor leerlingen te garanderen. Overigens kan het CvTE een bepaald kenmerk van een toets opnemen in zijn beoordelingskader voor de toelating van de doorstroomtoetsen als dat ook waardevol is voor andere aanbieders. Daarmee houdt het CvTE ook grip op het lerende aspect, dat we met elkaar willen inbouwen.

Voorzitter. Ik heb vragen van het CDA over wat er gebeurt met het financieel ongelijke speelveld tussen de aanbieder van de overheidstoets enerzijds en private aanbieders anderzijds. Scholen betalen niets voor de toets die zij afnemen. Dat is belangrijk om ons te realiseren. Dat is nu zo, maar dat is straks nog steeds zo. Er is dus geen concurrentie op prijs. Scholen schrijven zich in voor een toets naar keuze en kunnen die keuze ook baseren op inhoudelijke en didactische overwegingen. Dat gebeurt ook veel. Dat is precies het domein van artikel 23 van de Grondwet. Dus de vrijheid van onderwijs komt hier heel nadrukkelijk tot haar recht.

Dat geldt ook voor de overheidstoets, die qua inhoudelijke eisen en proces exact gelijkloopt met de andere toetsen. Dus de kwaliteit is niet minder maar gelijk. Vandaar ook de borging in dit wetsvoorstel door het CvTE op alle toetsen. Dat wordt in dit geval een wettelijke overheidstaak voor het Cito met een kostendekkende financiering via de Wet SLOA. Daarmee is de overheidstoets ook een garantstelling van de overheid voor een kwalitatief goed aanbod van toetsen voor het geval de markt daar niet meer in kan voorzien. De overheidstoets zal overigens wel een aantal elementen hebben waardoor je kunt zeggen dat die iets soberder is. Dat is wel goed om erbij te zeggen. Hij zal dus alleen de wettelijk verplichte onderdelen bevatten en digitaal worden afgenomen. Er wordt geen extra marketing omheen gezet. We gaan niet die overheidstoets ook nog via reclames onder de aandacht brengen. Dat biedt marktpartijen natuurlijk de kans om wel een goed profiel te kiezen voor zo'n toets en zich te onderscheiden, waarbij inhoud en vorm uiteraard gecontroleerd worden, door deze structuur met het CvTE.

Daar werd ook over gevraagd — dat snap ik goed — hoe we een goede scheiding van die rollen en verantwoordelijkheden binnen Stichting Cito waarborgen. Het CDA stelde die vraag en meerdere vragen raakten hieraan. Dat begrijp ik. In algemene zin is het goed om te benoemen dat de verantwoordelijkheid voor beoordeling en erkenning van alle toetsen bij het CvTE ligt. Stichting Cito heeft alleen een adviserende taak. Het CvTE heeft bovendien de ruimte om hierbij aanvullende expertise, naast die van Stichting Cito, in te roepen. Het is dus niet alleen afhankelijk van Stichting Cito. Binnen Stichting Cito zijn de verschillende taken zo ingericht dat er juist een duidelijke scheiding is van mensen, middelen en processen. Stichting Cito heeft overigens niet zelf die kaders ontwikkeld. Dat is ook belangrijk om te zeggen. Het zijn kaders die gebruikt worden bij de beoordeling en de normering. Ook die verantwoordelijkheid ligt bij het CvTE. Het CvTE heeft in dit stadium eerder ook andere externe partijen gevraagd om daar ondersteuning voor te bieden. Er was op dat moment een Chinese wall in de advisering, zou je kunnen zeggen. Daarnaast zijn alle marktpartijen betrokken bij de consultatie, ook over het beoordelingskader.

Het is wel goed om ons te realiseren dat er tussen Stichting Cito en Cito B.V. ook nadrukkelijk een Chinese wall is. Ze hebben allebei verschillende toezichtsorganen, die daar ook op toezien.

De vraag van het CDA was ook hoe de advisering van Stichting Cito aan marktpartijen zich verhoudt tot het zelf aanbieden van de overheidstoets. Weet de minister hoe de marktpartijen over dat risico denken? Stichting Cito kan op verzoek van toetsaanbieders ook psychometrisch advies geven. Toetsaanbieders hoeven hier geen gebruik van te maken. Deze adviestaak wordt door andere werknemers uitgevoerd dan het personeel dat zich bezighoudt met die overheidstoets. Daar zie je dus ook de scheiding. Wij hebben ook intensief contact met de marktpartijen. Wij houden dit dus ook op die manier in de gaten, maar zij steunen de lijn van het voorstel en zijn blij om gebruik te kunnen maken van de ondersteuning door Stichting Cito. Daar zit immers wel heel veel kennis en ervaring die zij ook graag gebruiken.

Het CDA vroeg ook of er nou een gevaar is dat Stichting Cito in enigerlei vorm een voorkeursbehandeling krijgt ten opzichte van marktpartijen. Er werd ook gevraagd naar de mening van de marktpartijen op dit punt. Ik noemde al Stichting Cito en de dochteronderneming, Cito B.V. Die zijn strikt gescheiden, dus daar zit die Chinese muur tussen. Alle toetsen doorlopen bij het beoordelen, toelaten en normeren van de doorstroomtoetsen hetzelfde proces. Dus ook Cito B.V., die ook heeft aangegeven een toets te willen maken, is onderdeel van datzelfde proces van kwaliteitsborging. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de beoordeling duidelijk bij het CvTE ligt — dat ligt heel duidelijk daar, niet bij Cito — zien wij geen gevaar van voorkeursbehandeling. Maar het is wel een punt waar we alert op zijn. Mocht dit gaan spelen, dan willen we daar natuurlijk op tijd bij zijn. Er zijn meerdere vragen over evaluaties gesteld. Daar zal ik straks iets meer over zeggen, maar ik kan me zomaar voorstellen dat dit punt daar ook heel nadrukkelijk in wordt meegenomen.

De heer Doornhof (CDA):

Ik wil de minister bedanken voor de duidelijke antwoorden, zeker waar het gaat om de verhouding tussen Stichting Cito enerzijds en Cito B.V. anderzijds. Het is ook goed om te horen dat de minister het wat breder trekt als je puur praat over Stichting Cito. Dat is misschien de kern van mijn vraagstelling. Je hebt één stichting en je hebt los daarvan nog de bv. Maar er is één stichting waarin die aanbiedfunctie dan in een keer wordt toegevoegd aan het takenpakket dat die stichting sowieso al heeft. Mijn vraag voor de minister was erop gericht om duidelijk te krijgen of we het nou alleen hebben over de verschillende soorten mensen die zich met die verschillende taken bezighouden. Of hebben we het over de breedte van die Chinese wall, zoals ik al zei? En moet ik het — dat is de concrete vraag die ik wil stellen aan de minister — nou zo zien dat de minister dat inderdaad breder wil trekken dan alleen die personele scheiding? En twee: wat is zijn mening dan over de manier waarop hij dat kan waarborgen?

Minister Wiersma:

Twee aspecten. Er is een scheiding tussen de Stichting Cito en de Cito B.V. Als een commerciële toets wordt aangeboden, dan gaat dat vanuit de bv. Dat zijn andere mensen en andere verantwoordelijkheden dan zij die adviseren aan het CvTE. De verantwoordelijkheid voor de erkenning ligt bij het CvTE. Dat is belangrijk om je te realiseren, want dat doet de erkenning voor álle toetsen en dat maakt daarbij gebruik van advies van Cito. Dat advies is overigens niet noodzakelijk alleen van Cito, zoals ik zei; ze kunnen ook ander advies inroepen. Maar daarmee is aanvankelijk die borging gerealiseerd, en ook met dat er een Chinese wall zit tussen Cito B.V. en Stichting Cito.

Maar goed, dat laat onverlet dat je vanuit marktpartijen misschien een keer het verwijt kan krijgen waar dat op gebaseerd is en of er dan niet te veel geleund is op de kennis van Stichting Cito. Daarom zeg ik dat ik het wel belangrijk vind om dat in de gaten te houden. Tegelijkertijd zou het wel heel zonde zijn als we die kennis van Cito niet benutten. We moeten die kennis benutten en die ook beschikbaar stellen aan andere partijen. Je zou kunnen zeggen dat dit nu niet netjes geregeld is, en het wordt heel netjes geregeld in dit wetsvoorstel. Daarnaast wordt nu voor een deel van de toetsing gebruik gemaakt van de Expertgroep, waarin eigenlijk een veel kleiner kwaliteitskader is, omdat het een veel smaller gremium is. De Expertgroep heeft hiervan zelf ook gezegd dat ze niet weten of zij dit in de toekomst nog goed kunnen doen en de kwaliteit kunnen borgen. Zij hebben juist nadrukkelijk geroepen om extra hulp en een betere borging van de kwaliteit. Die vinden wij in deze combinatie van advies van Stichting Cito en erkenning door het CvTE.

De heer Doornhof (CDA):

U zegt: het is netjes geregeld. Ik zou zeggen dat dat klopt als je uitgaat van het oorspronkelijke voorstel. Maar dat is natuurlijk net ... Ik wil het geen weeffout noemen, want we hoeven verder ook geen oordeel te hebben over het amendement en de kwaliteit daarvan. Maar de Tweede Kamer heeft gezegd: Stichting Cito gaat ook die aanbiedfunctie erbij krijgen. In de kern heeft de minister dus gelijk, alleen zorgen de verschillende functies die zich nu in de stichting hebben gebundeld voor een extra complicatie. Ik snap wat de minister zegt over dat enerzijds de commissie verantwoordelijk blijft en voor die erkenning zorgt. Maar dan blijft staan — en daar was mijn vraag op gericht — dat je Chinese walls, wat de CDA-fractie betreft, nodig hebt in de stichting. De vraag is dan hoe je die waarborgt, en daar schiet de minister in mijn ogen nu een beetje langs.

Minister Wiersma:

De heer Doornhof noemt complicaties. Als ik het even vrij mag vertalen, zou je ook kunnen zeggen dat het een risico kan zijn. Hoe ondervangen we dan dat risico? Zo begrijp ik de vraag. Daarvan zeg ik: ik denk dat we in dit wetsvoorstel dat risico goed ondervangen, ook omdat uiteindelijk de echte bevoegdheid bij het CvTE ligt. Die lenen kennis en gebruiken kennis, maar maken natuurlijk zelf de afweging. Dat is ook belangrijk. Daarnaast is er het Cito, dat inderdaad meerdere gezichten en meerdere rollen heeft. Die moet je duidelijk onderscheiden. De commerciële rol en de stichting zijn duidelijk met een Chinese wall gescheiden. Maar precies om het risico dat de heer Doornhof hier ziet, zeg ik wel: we willen dit meenemen in de evaluatie. Je moet heel nadrukkelijk kijken of dit in de praktijk zo uitwerkt als wij nu denken dat het gaat uitwerken. Hebben de private partijen baat bij het advies, en zijn de onafhankelijkheid en de erkenning vanuit het CvTE stevig genoeg? Zit daar geen wisselwerking tussen die je niet zou willen en die de kwaliteit ondergraaft? Dat risico zou er kunnen zijn. Wij denken dat we het op deze manier ondervangen, maar we moeten kijken of het in de praktijk werkt. Daarom gaat dit wetsvoorstel pas in 2024 impact hebben op de toetsing. In de aanloop daarnaartoe moeten wij met deze partijen dit gesprek blijven voeren. Dat doen we overigens ook al, want we hebben de marktpartijen heel nadrukkelijk betrokken en zij steunen dit model. Maar we moeten het gesprek blijven voeren om de risico's die u schetst, te voorkomen.

De heer Doornhof (CDA):

Dan vraag ik het nog een keer, als het mag. Als je gaat evalueren, moet je weten wat de criteria zijn waaraan je toetst hoe het feitelijk is gegaan. Daarom stel ik de vraag aan de minister. Als enerzijds wordt gezegd: we gaan er een beetje op letten — want dat risico zit erin — welke mensen zich met die advisering bezighouden aan de commissie en welke mensen bezig zijn met het aanbieden maar ook het adviseren aan de marktpartijen, dat gaan we in de gaten houden, wat wordt er dan in aanvulling daarop gedaan? Het kwam in een passage van uw primaire beantwoording voor. En twee, hoe ziet u erop toe dat die bredere organisatorische scheiding als die staat — dat is even de vraag — gewaarborgd wordt? Want dan weten we ook waar we het over hebben als we gaan evalueren.

Minister Wiersma:

Dat zit in de combinatie van de vragen die de heer Doornhof stelt. Dus het is terecht dat hij dit accentueert, want daarmee krijgen we ook scherper hoe we dat punt dan in de evaluatie moeten meenemen. Dat zit deels op de scheiding van die rollen en verantwoordelijkheden: hoe werkt dat zo meteen in de praktijk? Dus we hebben wel die verantwoordelijkheid, ook voor erkenning en beoordeling: die ligt bij het CvTE, niet bij Cito. Cito heeft de adviesfunctie. Zo meteen — evaluatiepunt — werkt dat dus ook en wordt dat ook als advies ervaren. Daarnaast heeft Cito de functie advies te geven aan de marktpartijen. Hoe wordt dat ervaren? Dat is een feitelijke evaluatie, maar ook een evaluatie bij die marktpartijen. Overigens zijn die marktpartijen ook betrokken geweest bij de consultatie over het beoordelingskader, dus in die zin is ook bekeken of zij dit werkbaar achten, ook het model dat we hiervoor kiezen. Daarop is het dubbele antwoord ja. Maar dan gaan we natuurlijk daarna opnieuw vragen hoe de ervaring is met deze manier van werken.

Datzelfde geldt voor Stichting Cito. Is die scheiding er heel nadrukkelijk tussen Stichting Cito en Cito B.V.? De vraag die u stelt, is of die verschillende taken zo zijn ingericht dat er ook in die Stichting Cito een duidelijke scheiding is van mensen, middelen en processen. Dus dat is een evaluatievraag: is er een duidelijke scheiding van mensen, middelen en processen? Ik hoop dat ik daarmee het antwoord heb gegeven. Anders voorzie ik zomaar dat wij nog ruimte hebben om dat na dit debat nog even scherp te stellen.

Voorzitter. Dat was het blokje over het stelsel. Ik kijk even of er nog andere vragen specifiek over het stelsel zijn; anders kom ik op kansengelijkheid.

Dan gaan we naar kansengelijkheid. Er zijn verschillende vragen gesteld, ook — en dat is misschien wel de leukste — wat de persoonlijke ambities van de minister zijn. Natuurlijk waren de vragen niet alleen gericht op mijn ambitie om ooit in de Eerste Kamer terecht te komen, maar waren ze volgens mij vooral gericht op mijn onderwijsambities, dus ik zal me daartoe beperken. Wat ga ik doen om het verschil te maken?

Allereerst vind ik mooi aan dit debat dat dit laat zien hoe belangrijk kansen in het onderwijs zijn, en ook hoe belangrijk bijvoorbeeld een toets en al die momenten in het onderwijs zijn waarop je daar iemand verder mee wil brengen. Ik noemde zelf aan het begin de brede brugklas. Dat is er eentje die bij mij heeft geholpen, zeg ik maar even. Ik had in mijn tijd geen Cito-toets maar een GCO-toets, die is later CEDIN gaan heten; dat was een ander soort toets. Ik weet niet of die beter of minder was. Ik wou iedereen vertellen dat ik die-en-die Cito-score had, maar dat kon ik dus niet vertellen. Dat laat zien dat je duidelijk moet zijn wat voor toets je krijgt, wat het voordeel van die toets is, waarom de school daarvoor kiest en wat die ook betekent voor de manier waarop ouders meedenken over advisering. Een aantal van die checks in de box heb ik minder ervaren, ook de rol van mijn ouders, maar dat komt ook wel terug in de vragen die u stelde over die rol.

Volgens mij zei de heer Pijlman over de onderadvisering dat er bij kinderen van ouders die bijvoorbeeld niet gestudeerd hebben vaak onderadvisering komt. Je ziet dat ook regionaal verspreid. Ik kwam uit het noorden, daar zie je dat dat nog meer het geval is, Dan maakt het echt uit waar je wieg staat, dus dat motiveert mij enorm. Specifiek dit thema, toetsing, is nogal bepalend, maar ook de tijd waarin je toetst, de manier waarop je toetst en de leeftijd waarop je toetst. Kansengelijkheid is, naast het versterken van de basiskwaliteit — dus gewoon goed kunnen leren lezen, rekenen en schrijven — een heel belangrijk speerpunt van het kabinet in het coalitieakkoord. We willen natuurlijk allemaal die kansengelijkheid vergroten, maar we moeten ons realiseren dat daar soms ook investeringen tegenover moeten staan. Het gaat niet vanzelf. Voor mij valt het uiteen in twee elementen. Aan de ene kant is dat de thuisomgeving. Daar heb ik zelf ook affiniteit mee. De heer Pijlman noemde bijvoorbeeld de rijke schooldag. Het maakt dus uit waar je woont. Dat hebben we in coronatijd ook gezien: als je met heel veel kinderen in een klein huis woont, heb je geen plekje om jezelf terug te trekken. De leermiddelen zijn ook afhankelijk van de portemonnee. Het maakt dus uit. Het maakt uit voor welke vertraging je oploopt en met welke achterstand je te maken krijgt. Het is aan ons om ervoor te zorgen dat het níet uitmaakt. Voor die kansengelijkheid hebben we een miljard extra in het regeerakkoord staan. Dat is één aspect.

Het tweede is het stelsel verbeteren. Dat is soms iets saaier, maar minstens zo belangrijk, zou ik willen zeggen. Dat is het versoepelen en de doorstroom mogelijk maken tussen p.o. en vo. Soms moeten we andere vormen kiezen, zodat het onderwijs beter past bij een leerling. Soms moeten we de differentiatie verbeteren. Als je op latere leeftijd de geest krijgt of meer klaar bent voor bepaalde stof, moet je de mogelijkheid krijgen om op latere leeftijd te gaan leren. Je moet dan niet op jonge leeftijd al automatisch erop afgerekend worden, waardoor je lot er al aan wordt gehangen en je minder kansen hebt om door te stromen. Een paar van u noemden het stapelen, zoals ik dat heb gedaan. We zien het nog wel veel, maar ik hoor toch vooral van heel veel mensen die mij mailen — dat zijn mensen die in het onderwijs werken, zelf ooit gestapeld hebben en heel erg gemotiveerd zijn geraakt om in het onderwijs jongeren te helpen — dat zij de ervaring van het stapelen zelf hebben en steeds minder via die jongeren. Dat is een motivatie voor mij. Ongeacht de achtergrond moet je de kansen krijgen om jezelf te ontplooien en te ontwikkelen. Dat is mijn persoonlijke ambitie, zou ik zo zeggen.

Voorzitter. Dan het advies van de Onderwijsraad om later te selecteren en beter te differentiëren. Daar zijn vragen over gesteld door een aantal van u. De verbetering van de overgang van primair naar voortgezet onderwijs is een speerpunt voor het kabinet. Dat zei ik al. Er is ook al een start gemaakt, bijvoorbeeld met "kansrijk adviseren". Dat is een campagne die wij doen om op scholen aandacht te besteden aan de vraag hoe je dat op een zo goed mogelijke manier doet. Dat doen we via handreikingen en hulp aan de ouders. Daarnaast zijn er ook subsidieregelingen voor bijvoorbeeld de heterogene brugklas. Vanuit het Nationaal Programma Onderwijs maken we daar nu ook geld voor vrij. Er zijn inmiddels al 500 aanvragen voor gedaan. Binnenkort kunnen er weer nieuwe aanvragen ingediend worden. Er wordt in het kader van dat programma heel massaal gebruik van gemaakt.

De Onderwijsraad stelt daarnaast een verdergaande stelselwijziging voor. In de overgang van p.o. naar vo wil de Onderwijsraad wijzigingen aanbrengen die wel heel forse consequenties hebben als je ze volledig volgens die gedachte zou doorvoeren. Dat vereist nog wel wat debatten in deze Kamer, zou ik willen zeggen, want die consequenties raken heel nadrukkelijk de inrichting van het voortgezet onderwijs en ook de aansluiting naar het vervolgonderwijs daarna. Dit wetsvoorstel neemt al wel enkele van de knelpunten weg — dat is het goede nieuws — met name in de procedures en het tijdpad rondom het schooladvies. Dat draagt ook bij aan een stelsel, waarin de eindtoets die belangrijke waarborgfunctie, wat het objectief tweede geven wordt genoemd, kan blijven vervullen. Die waarborg is juist weer belangrijk voor heel veel leerlingen en draagt ook bij aan de gelijke kansen in de overgang van p.o. naar vo. Hoe moet je dit wetsvoorstel wegen, werd een aantal keren gevraagd. Het is een stap in de goede richting, zou ik willen zeggen. Het wetsvoorstel staat toekomstige veranderingen ook niet in de weg. Dat is ook belangrijk. We slaan hiermee geen pad in waardoor iets anders niet meer kan. Het laat juist ruimte voor andere, soms meer ingrijpende, wijzigingen in de toekomst. Ik kom nog met een inhoudelijke reactie op dit rapport. Dat is goed voor de Kamer. Ik zal het rapport de Kamer doen toekomen. Ik betrek het overigens ook in een wat bredere schets over de ambities in het regeerakkoord. Op een gegeven moment heeft u er ook wel zin in en behoefte aan om te weten hoe het kabinet vorm gaat geven aan het regeerakkoord. Dat neem ik gelijk mee in die reactie.

Voorzitter. Door mevrouw Fiers werd ook de vraag gesteld over de heterogene en verlengde brugklas. Hoe stimuleren we dat? Ik noemde al de subsidieregeling die we hebben geïntroduceerd voor het introduceren of het verlengen of uitbreiden van de brede brugklas. Die regeling hebben we daar heel nadrukkelijk voor en die wordt ook gebruikt. Het Nationaal Programma Onderwijs heeft ons daarvoor ook de extra mogelijkheden gegeven. We zien ook dat er daardoor meer vragen vanuit scholen hierover zijn gekomen. Overigens hebben we in het regeerakkoord die ambitie ook nog extra benadrukt. Die staat daar natuurlijk in, en wij zullen kijken hoe we dat nog verder kunnen stimuleren, in lijn met het coalitieakkoord, zodat we zo veel mogelijk leerlingen kunnen laten instromen in zo'n type brugklas. Daar gaan we de Tweede Kamer ook over informeren. Daar kom ik dus op terug, ook in de net door mij genoemde uitwerking van een aantal elementen in het regeerakkoord over kansengelijkheid.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Mooi om te horen over de persoonlijke ambitie van de minister. Bij de uitvoering van die persoonlijke ambitie krijgt hij alle steun, in ieder geval van mijn fractie, maar ook van meerdere fracties in deze Kamer. Wij zien ook uit naar de reactie op het advies van de Onderwijsraad over later selecteren en intern en beter differentiëren. Concreet: wanneer kunnen we dat ongeveer verwachten? Zoals ik in mijn eerste termijn al heb aangegeven, heeft het kabinet maar drie jaar om te bereiken dat er van die ambities toch iets concreet wordt. Ik wil de minister niet onder druk zetten, maar ik was gewoon even benieuwd wanneer dat ongeveer onze kant op gaat komen.

Minister Wiersma:

Dat is toch een nette manier van de heer Van Apeldoorn om mij niet onder druk te zetten, maar toch wel onder druk te zetten; waarvoor op zich veel begrip. Dit is terecht, zoals ik ook al tegen mevrouw Fiers zei: het is duidelijk, er staat een regeerakkoord vol ambities, maar het gaat erom die te realiseren. Dan doen we ook echt wat aan de belangrijke uitdagingen. We zijn bezig met de reactie op dat advies, maar ik wil daar tegelijkertijd heel graag de door u gestelde vraag bij betrekken; dat zou ik ook willen toezeggen. U vraagt om daar ook de visie en de uitwerking van plannen van het kabinet bij te betrekken, en in ieder geval een proces of een lijn aan te geven: wat past waarin en wanneer kunt u wat verwachten? Dan is dat ook het moment waarop we daarover misschien, later, nog met elkaar kunnen wisselen. Dat kunnen we ook doen in een kennismaking met uw Kamer; die hebben we nog niet gehad. Dat zou in ieder geval wat mij betreft ook op een informele manier kunnen. Maar de reactie op het advies zijn we in ieder geval aan het opstellen. Daar zal ik de ambities in het regeerakkoord bij betrekken. Dan komt dat naar de Kamer toe, en kunnen we daar vervolgens verder naar kijken.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Mijn tweede vraag was inderdaad: kan de minister toezeggen daarin ook het geven van de bredere visie rondom het vraagstuk van het terugdringen van de kansenongelijkheid als het gaat om de doorstroming van p.o. naar vo. te betrekken, alsmede de vraag wat dat dan impliceert in termen van concrete wetgeving? Het is mooi dat de minister dat toezegt. Maar mijn eerste vraag staat nog steeds: wat is ongeveer de tijdlijn? Hebben we het over in de loop van dit jaar, voor de zomer, na de zomer? Hebben we het over volgend jaar? Wanneer kunnen we die bredere visie plus de reactie op het advies van de Onderwijsraad, dat er toch ook alweer een tijdje ligt — volgens mij is het van het voorjaar van vorig jaar —verwachten van deze minister en van deze regering?

Minister Wiersma:

Dat rapport ligt er al een tijd. Volgens mij is dat bewust even verdaagd om te wachten op een nieuw kabinet. Dat zit er nu. Het nieuwe kabinet is hard aan het werk om daar een visie over op te stellen. Dus ja, dat gaan we sturen. Ik snap ook de vraag wanneer we dat gaan doen. Dat is altijd een beetje een lastige vraag, want de Tweede Kamer heeft het ons ook gevraagd. Daar komen we binnen drie weken — dat is nu nog maar twee weken of misschien wel een week — ook met een overzicht van hoe we vorm gaan geven aan al die plannen. Maar hoe sneller je het wilt krijgen, hoe minder erin staat; dat is ook een risico. We zijn een gedegen inhoudelijke reactie aan het maken en daarmee ook de verbinding met het regeerakkoord aan het leggen. In ieder geval krijgt de Tweede Kamer op heel korte termijn een brief over hoe we dat proces globaal zien. Ik stel mij voor dat we zeker in het voorjaar, in ieder geval voor de zomer, natuurlijk op zicht, die reactie ook hiernaartoe kunnen sturen. Laat mijn ambitie zijn dat dat snel is, dus in het voorjaar.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Mooi. Dan is dat bij dezen genoteerd. Wij zien zeer uit naar de gedegen reactie van de minister op het rapport, met ook de bredere visie, rond het voorjaar. Daar kijken we naar uit.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Ik weet niet of het punt nog aan de orde komt, maar anders stel ik mijn vraag alvast vooruit. Het regeerakkoord zegt dat we gaan stimuleren. In mijn bijdrage heb ik gezegd dat er de afgelopen jaren al best wel veel gedaan is om te stimuleren en uit te proberen. Dus ik ben eigenlijk op zoek naar een reactie van de minister op de balans tussen stimuleren en regelen. Hoe kijkt hij daarnaar, ook reflectief op wat er allemaal gebeurd is? Het is ons samen nog niet gelukt om die kansengelijkheid in het onderwijs echt op niveau te krijgen. Dus ik vraag de minister om iets meer in te zoomen op die passage in het regeerakkoord.

Minister Wiersma:

Dat zou ik dan graag meenemen bij wat ik net heb toegezegd. Ik snap dat mevrouw Fiers meer wil, maar ik heb ook even ruimte nodig om onder elkaar te zetten wat de ervaringen zijn. Wat zij zegt is waar, maar voor je het weet kom je op een heel containerdebat over kansengelijkheid. Bijvoorbeeld die rijke schooldag is weer iets heel anders dan meer mogelijkheden bieden om met een bredere advisering in een bredere brugklas op verschillende momenten te kunnen instromen op een manier die bij je past. We zien daar echt wel voorbeelden van. Tegelijkertijd zie je de voorbeelden die ik heb ervaren in mijn tijd nu weer minder. Het is ook op een rij zetten van wat we doen: wanneer gaan we selecteren en wat betekent dat voor het meer differentiëren? Ik denk dat hoe vroeger je selecteert, hoe meer je moet differentiëren. Dat is precies de kern van het advies, maar daar zitten ook heel nadrukkelijk een aantal ambities van het regeerakkoord in. Dus ik wil dat graag op een rijtje zetten. Ik zou hier graag een heel groot visionair betoog houden over hoe zich dat in de afgelopen tien jaar heeft verhouden tot wat we nu gaan doen en of het nu wel gaat werken, waarbij we dan de garantie moeten geven dat het nu wel gaat werken, maar ik denk dat we daar nog wat debatten in deze Kamer voor nodig hebben.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Nog één vervolgvraag. Oké, de reflectie op tien jaar is misschien iets te veel gevraagd voor dit debat, maar er is vast voorafgaand aan het regeerakkoord veel over gesproken hoe dat moet worden opgeschreven. Het had er op heel veel verschillende manieren kunnen staan. Er staat: wij gaan stimuleren dat die overgang beter is. Ik neem aan dat er toch iets van een beeld tussen de partijen is ontstaan over "hoe dan?". Dus ik zoek toch naar iets meer toelichting op die ene zin in het regeerakkoord.

Minister Wiersma:

Die vraag begrijp ik goed, want daar zit natuurlijk een grotere gedachte achter en een invulling. De grotere gedachte die erachter zit is waar we het net eigenlijk ook over hadden, namelijk dat het dus uitmaakt waar je vandaan komt, wat je achtergrond is voor de kansen die je vervolgens krijgt. Er wordt in het onderwijs ongelofelijk hard aan gewerkt om dat niet uit te laten maken. Laat dat even buiten kijf staan, want ik kan hier ook alleen maar staan door de kansen die ik kreeg en door de steun in de rug van goede docenten. Dat gebeurt nog elke dag. Dus elke dag doen docenten dit.

De vraag is alleen: hoe kunnen we hen nog beter helpen om dat nog makkelijker te maken? Naarmate je dat concreter maakt, kom je in een politiek debat terecht, maar dan staat voorop dat we willen dat het beter wordt. Dat is het grote verhaal. Dat is de bijna Nederlandse belofte dat je met hard werken en met goed onderwijs verder komt en dat je erop kunt vertrouwen dat je een mooie toekomst opbouwt. Zowel als het gaat over de basis — lezen, rekenen en schrijven — als over de kansen — waar kom je vandaan — zien we dat dat niet goed genoeg is. Dus daar zit heel nadrukkelijk de grote ambitie.

Vervolgens heb je de invulling. Aan welke knoppen kun je draaien? Je hebt de omgeving. Ik noemde de thuisomgeving en als voorbeeld de rijke schooldag. Maar het gaat ook over de momenten waarop je selecteert. Dus dan gaat het over de brede brugklas, over het mogelijk maken van meerdere momenten om te differentiëren in het onderwijs. Die voorbeelden staan er. Ik noemde ook niet voor niets de brede brugklas heel nadrukkelijk als voorbeeld waar we nu in het Nationaal Programma Onderwijs al extra geld voor uittrekken. Er zijn al 500 aanvragen voor die regeling gedaan, omdat die ook in een behoefte van scholen voorziet. De scholen zien al heel vaak wat nodig is of doen het al. Het mooiste zou zijn als wij dan kunnen helpen om dat sneller groter te maken. Er zijn heel veel goede voorbeelden, maar we moeten ze soms nog meer de ruimte geven en soms ook sneller groter maken. Dus dat zou ik willen proberen met die voorbeelden. Een aantal daarvan staan in het regeerakkoord, maar ik zal er uitgebreider op ingaan in wat ik net heb toegezegd.

Voorzitter. De heer Van Kesteren van de PVV vraagt: kan de minister aangeven of het invoeren van de doorstroomtoets kan worden gezien als opmaat voor een verbrede brugklas of, nog erger, het introduceren van de middenschool? Er zit een spanning op dit thema in de Kamer, merk ik hier. Laat ik vooropstellen dat het invoeren van de doorstroomtoets nu knelpunten wegneemt in de procedure en in het tijdpad bij schooladvisering, bij de toetsafname en ook bij de overgang van primair naar voortgezet onderwijs. Daar zitten een aantal knelpunten en daar doet dit wetsvoorstel iets aan. Dat maakt het gewoon beter. Hiermee leg je de basis. Dat laat onverlet dat je vervolgens de verdere invulling nog moet bekijken en dat je van mening kan verschillen over wat daarin verstandig is of niet. Het regeerakkoord kiest een aantal van die opties wel, zei ik net tegen mevrouw Fiers. Ik heb net iets gezegd over de plannen voor bijvoorbeeld de brede brugklas. Daar laat dit wetsvoorstel alle ruimte voor. Het is niet automatisch een gevolg van dit wetsvoorstel, totaal niet, dus je kunt dat geïsoleerd bekijken. Het laat onverlet dat wij als kabinet een visie gaan ontwikkelen en grote stappen willen zetten op kansengelijkheid, en dat dit thema in sommige gevallen kan leiden tot meer kansen. Daarom begon ik ermee. Als het daartoe leidt, dan is het goed. Dan moeten we het bekijken en niet langszij schuiven. Als het daar niet toe leidt, dan moet het niet een soort ideologie zijn in het onderwijs: het móét op deze manier. Het is geen automatisme; het is geen mal die altijd voor iedereen werkt. Het is wel een manier waarbij we moeten bekijken voor wie die wel werkt. Ik zou die ruimte graag invullen en dan met uw Kamer van gedachten wisselen over de concrete invulling.

Mevrouw Fiers vraagt: welk concreet effect heeft een centraal aanmeldmoment op het tegengaan van kansenongelijkheid; is dit een druppel op een gloeiende plaat of is dit de eerst stap? Ik zei net al dat het een belangrijke eerste stap is. Ten eerste draagt de eindtoets, in het nieuwe stelsel de doorstroomtoets, bij aan kansengelijkheid, überhaupt door het feit dat zo'n toets er is. Het geeft namelijk een objectief tweede gegeven naast het schooladvies. We zien vaak dat dat juist daar helpt waar de kansen misschien niet altijd voor het oprapen liggen. Op dit moment hebben leerlingen met een bijgesteld advies, omdat ze zich later kunnen aanmelden op het vo, een zevenmaal kleinere kans om onderwijs te volgen op de school maar ook op het niveau van hun voorkeur. Dit wetsvoorstel stelt nu een centraal aanmeldmoment voor in de week voor 1 april. Daarmee wordt de kans op instroom in de klas van voorkeur van de leerling voor iedereen gelijkgetrokken. Daarmee neemt de kansenongelijkheid af. Het is een veelkoppig monster, zei ik eerder. Of het daarmee voldoende afneemt? Nee, uiteraard niet. Nooit, zou ik eigenlijk willen zeggen. We zullen in de toekomst voortdurend, misschien nog wel veel meer dan nu, er ons bewust van moeten zijn dat de wereld verandert, hoe de wereld op jou inwerkt, wat dat doet voor je ouders, voor hun werk, voor de kansen die zij krijgen en dat dat daarna ook meteen iets doet voor de kansen die jij als leerling, als kind van die ouders, krijgt. Die omstandigheden ... Ik was hiervoor staatssecretaris Sociale Zaken. We zagen bijvoorbeeld werkende armen, veel armoede, grote armoede onder kinderen. Dat maakt dat ik denk dat het in de toekomst nog relevanter is om hier hard aan te werken. Laat ik het zo zeggen.

Voorzitter. Kansengelijkheid is een complex probleem. Het kabinet gaat daar verdere plannen voor presenteren. Het is in ieder geval een no regret, zou je kunnen zeggen, om deze stap met elkaar te zetten. Daarmee is het een stap in de goede richting, maar het maakt toekomstige andere stappen niet al voorbestemd, zeg ik ook tegen de heer Van Kesteren. Daar kunnen we met elkaar verder invulling aan geven.

Waarom kan het centrale aanmeldmoment dan niet later in het jaar, vraagt de heer Van Apeldoorn. Het centrale aanmeldmoment vindt plaats in de laatste week voor 1 april. Het onderzoeksbureau dat ik al noemde, Oberon, heeft een analyse uitgevoerd naar de wenselijkheid van een centraal aanmeldmoment en wat dan de geschikte tijd is. Een later aanmeldmoment zorgt voor een aantal problemen zoals wij zagen. Eén: de brugklasindeling en het opstellen van het formatieplan komt niet altijd rond. Twee: er is geen ruimte meer voor een eventueel lotingsproces. Drie: er is ook geen ruimte meer voor het ophalen van een onderwijskundig rapport. En vier: de warme overdracht in de besluitvorming rond de plaatsing van leerlingen kan niet meer goed plaatsvinden. Een later aanmeldmoment zorgt ervoor dat ouders en leerlingen pas in de zomervakantie uitsluitsel krijgen over de vo-school waar het kind naartoe gaat. De vraag is überhaupt of dat ook voor die vo-school de beste manier is om zich voor te bereiden op nieuwe leerlingen.

De vraag die daarbij hoort, is die van de heer Pijlman van D66: hoe groot is de kans dat de periode na de toets niet optimaal wordt benut? En gaat de inspectie daar toezicht op houden? De naam "doorstroomtoets" geeft aan dat het moment waarop de toets wordt afgenomen, niet het eindpunt is van de ontwikkeling. Zowel in de maanden na de eindtoets in groep acht alsook in het voortgezet onderwijs zijn er nog heel veel kansen om je te ontwikkelen. Onderzoek dat wij eerder hebben laten doen, bijvoorbeeld door het Kohnstamm Instituut, wijst uit dat het eerder afnemen van de eindtoets geen effect heeft op de effectieve onderwijstijd van leerlingen. Onderwijsprofessionals hebben dat zelf ook aangegeven. Ze zien het ook als hun kerntaak om de beste voorbereiding te bieden op het voortgezet onderwijs. Dit geeft soms juist wat meer ruimte om het goed te doen. Dan kun je een en ander nog beter afstemmen op wat nodig is daarna, in het voortgezet onderwijs. Ik vind het wel belangrijk dat de inspectie ook toezicht gaat houden op de kwaliteit van het onderwijs dat leerlingen daarna ontvangen, dat we het moment na afname van de eindtoets expliciet gaan bekijken, monitoren en in de evaluatie meenemen.

Het is goed om te beseffen dat 80% van de scholen nog ruim voor dat 1 aprilmoment zit. Ik kom zo nog terug op de motie die is ingediend over dat latere moment, maar 1 april is voor 80% van de scholen al later dan het nu feitelijk is. Het kan nu ook al vanaf januari, februari, maar je ziet scholen al veel eerder zitten. Dat raakt nadrukkelijk mensen die op een of andere manier onderadvisering krijgen en dan onvoldoende borging krijgen voor een goede plek op de school van hun keuze. Nu is het niet geregeld, maar met dat 1 aprilmoment gaan we het juist regelen in de wet. Dan kan je daarna nog van mening verschillen over de vraag of het nog verder naar achteren moet of niet, maar in ieder geval is het dan geregeld, waar het nu, in de huidige praktijk, niet geregeld is.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Mijn vraag was waarom het centrale aanmeldmoment niet later kan. Die vraag leefde overigens ook bij de fracties van GroenLinks, PvdA en D66. Daarop zegt de minister dat het is onderzocht en dat het tot allerlei problemen zou hebben geleid. De problemen die de minister schetst, ken ik. Althans ik heb er eerder kennis van genomen dat dat zo gezien wordt, maar dat wordt vooral zo gezien door de vo-scholen. Het primair onderwijs ziet dat anders. Het zijn problemen die te maken hebben met de warme overdracht, die geregeld moet worden, met formatie et cetera. Op zich kan ik daarin komen, maar ik ben ook van de school dat problemen er zijn om opgelost te worden. Als er goede argumenten zijn om dat aanmeldmoment en daarmee ook de toets wat later te plannen, dan zou je toch kunnen kijken of we die problemen kunnen oplossen? Er is volgens mij in de Tweede Kamer ook gewisseld dat dat voor heel veel vo-scholen niet zo'n probleem is, dat ze niet al in maart, eind maart of voor 1 april moet weten hoe dat zit met die plaatsing. Dus daar gaat het goed. In het verleden is het aanmeldmoment ook weleens later geweest. Heeft de regering ook overwogen om te kijken of zij de problemen die misschien gekoppeld zijn aan een later aanmeldmoment, toch kan oplossen om het toch te realiseren?

Minister Wiersma:

Ja, dat hebben we overwogen. Dat is bekeken in dat onderzoek van Oberon. Ik noemde al de problemen die daaruit naar voren kwamen. Dat zijn geen problemen die het ministerie heeft bedacht, maar die heel nadrukkelijk vanuit de scholen komen. Maar er is ook eerder een onderzoek geweest van het Kohnstamm Instituut naar het effect als je dat eerder doet, ook daarna op de motivatie van leerlingen. Ik vind dit wel een punt om mee te nemen, omdat de Kamer daar zelf om verzocht heeft, maar ik hecht eraan om te zeggen dat we die discussie uit elkaar moeten trekken. Aan de ene kant zet dit wetsvoorstel een datum neer waar er op dit moment, in de huidige praktijk, geen datum is. Voor 80% van de scholen is 1 april al een later aanmeldmoment. Heel veel scholen zitten ruim daarvoor, soms al januari, februari. Door nu een punt in de wet te markeren, verbeteren we voor heel veel leerlingen dat moment al. Het is dus niet zo dat we dat aanmeldpunt niet naar achteren willen schuiven. We schuiven dat naar achteren als je het vergelijkt met de huidige praktijk. Dat is belangrijk om ons te realiseren.

Daarnaast vraagt de Kamer: is dat maximaal of kan je daar nog iets aan toevoegen? Dat verzoek volg ik op. Dat verzoek volg ik overigens op om twee redenen, ook omdat dit wetsvoorstel qua toetsing pas in 2024 effect gaat hebben op de leerlingen. De komende twee jaar moeten we het met de huidige wetgeving doen en zullen we ons moeten inspannen om dat aanmeldmoment zo laat mogelijk te maken. We hebben daarvoor vanuit het ministerie materiaal ontwikkeld. Er is informatiemateriaal en advies voor scholen. We staan er echt voor, ook in de richting van scholen, om dat zo laat mogelijk te doen. Maar we zijn een beetje gemankeerd doordat we in de wetgeving geen heel duidelijk moment hebben gemarkeerd. Dat doen we met dit wetsvoorstel wel. Je kunt natuurlijk nog van mening zijn dat het nog verder in de tijd zou moeten zijn. Dan kwamen we op gespannen voet met de praktische implicaties, wat we ook in het onderzoek vonden. Je kunt dan nog een tijdje wachten met de inwerkingtreding, of het op deze manier doen en dit punt heel nadrukkelijk meenemen, ook in de evaluatie. Dat laatste is het voorstel van het kabinet.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik hoor het antwoord van de minister, maar het gaat om twee verschillende punten. Het gaat om het aanmeldmoment. Als we dit wetsvoorstel hier aannemen, dan komt dat in de wet vast te liggen. Het gaat natuurlijk ook om de doorstroomtoets. Die onderwerpen hangen natuurlijk met elkaar samen. Die toets wordt nu ook gepland in een bepaalde week, in de tweede helft van februari. Dat ligt ook vast. Nou is er al vaker gesproken over dat onderzoek. Wat heeft het voor effect als je die toets vroeger of later afneemt? Maar is er ook gekeken wat het effect op leerlingen is? Volgens mij is het namelijk heel erg logisch dat er toch een zekere spanning van iedereen af valt wanneer je die toets gehad hebt en dat er dan een bepaalde prikkel wegvalt. Wat heeft dat voor effecten wat betreft de effectieve onderzoekstijd?

De minister noemde het volgende net al even. Er ligt een uitspraak van de Tweede Kamer om het centrale aanmeldmoment zo laat mogelijk te zetten. De minister zegt: dat gaan we onderzoeken. Is de uitspraak dat dat onderzocht wordt de manier waarop de minister uitvoering wil geven aan die motie? Wat kunnen we op dat punt concreet verwachten? Achter die motie is de boodschap dat de Tweede Kamer dat centrale aanmeldmoment nu niet ideaal vindt toch eigenlijk duidelijk. Ik sluit me daar vanuit de Eerste Kamer namens mijn fractie bij aan. Wat ons betreft had het beter later gekund.

Minister Wiersma:

De heer Van Apeldoorn noemde zelf in zijn bijdrage ook al dat je zou kunnen zeggen dat er een soort dubbele boodschap zit in die motie en het wetsvoorstel. Tegelijkertijd is die dubbele boodschap er deels wel en deels ook niet. Ik zeg eerlijk dat de motie voor mij niet duidelijk was. Ik was niet bij de indiening. Daarna heb ik de motie natuurlijk wel gelezen. Ging de motie over de periode tot het nieuwe wetsvoorstel, of juist over de periode vanaf het nieuwe voorstel, of over beide periodes? Wij hebben de motie geïnterpreteerd als de uitdaging om ons in beide periodes hiervoor in te spannen. Dat betekent nu, in de huidige manier van toetsen ... Daar hebben we bijvoorbeeld ook een infographic voor gemaakt. We hebben daar heel nadrukkelijk met vo-scholen over gesproken. We hebben er in communicatie aandacht voor gevraagd. We kijken ernaar. We bespreken met de schoolleiders en met nog een aantal organisaties de mogelijkheid om de komende twee jaar conform die motie te handelen.

Daarnaast staat in dit wetsvoorstel een datum die later is dan de datum die er in 80% van de staande praktijk is. Daarmee komt het wetsvoorstel in die zin tegemoet aan de wens van die motie. Maar ik hoor ook de zorgen over de vraag wat dit zo meteen betekent voor de motivatie. De organisatie zou eigenlijk een ondergeschikte reden moeten zijn in het kiezen van het moment. Het gaat eigenlijk om de kwaliteit en de motivatie. Die zorgen begrijp ik. Wij hebben die hier ondervangen, omdat het eigenlijk al een verbetering is ten opzichte van de huidige situatie. Wij baseren die motivatieaspecten op dat Kohnstammonderzoek. Wij zeggen ook dat dat niet een gegeven is. Je moet dat wel bekijken.

Ik zou hier nadrukkelijk willen toezeggen dat wij opnieuw, via een onderzoek, inzicht zullen krijgen in het antwoord op de vraag wat zo'n aanmeldmoment doet voor de motivatie. Dat zou een basis kunnen zijn om met elkaar te zeggen: dat betekent dat we daarin iets moeten aanpassen. Maar daarvoor zullen we weer meer onderzoek in die richting moeten doen. Dat gaan wij wel nadrukkelijk in de gaten houden. Ik vind dat een relevant punt, omdat het conform een motie van de Tweede Kamer is, maar ook omdat ik niet hoop dat het in de praktijk zo uitpakt. Als onderzoek zegt dat het allemaal wel zal meevallen, vind ik het wel iets om de vinger bij aan de pols te houden. Dat laat onverlet dat dit in 80% van de gevallen echt een grove verbetering is ten opzichte van de huidige situatie. In die zin is dit wetsvoorstel dus een goede stap om die verdere discussie te voeren.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dank voor de toezegging. Ik denk dat het goed is dat de minister dat blijft monitoren. Daarmee kunnen we misschien straks opnieuw kijken naar de discussie over wat nu eigenlijk het beste is en over dat centrale aanmeldmoment. Die discussie is dus niet beëindigd als we dit wetsvoorstel hier straks aannemen. Overigens ben ik nog steeds heel benieuwd naar de reactie van de minister op het advies van de Onderwijsraad. Als we immers toe gaan naar een meer fundamentele herziening van het stelsel, dan komt dat aanmeldmoment misschien überhaupt te vervallen of komt het op een andere manier, met een andere advisering. Daar komen we dus in de komende drie jaar hopelijk nog een keer op terug met deze minister.

Minister Wiersma:

Dat is altijd de worsteling. Je gaat iets in gang zetten. In die zin is dat een goede stap. Voordat het ingevoerd is, zijn we straks alweer twee jaar verder. Dan hebben we weer een andere discussie. Dan zijn we weer verder. Maar voordat dát dan weer in beleid is geëffectueerd ... U weet er nog meer van dan ik, maar dat gaat allemaal best incrementeel. Het is in Nederland een groot goed dat we het stapje voor stapje doen. Geen revolutie, maar evolutie. Maar dat leidt in het onderwijs, denk ik, ertoe dat we het heel goed bedacht met elkaar vormgeven, maar dat de stappen soms iets minder groot zijn. Dat zie je ook aan dit wetsvoorstel, maar het is daarmee niet minder nodig. Dat wil ik hier wel benadrukken, want ik denk dat deze stap wel helpt voor een betere borging van zowel gelijke kansen als de kwaliteit voor leerlingen, om ook de motivatie van leerlingen hoog te houden. Het is dus een goede stap, maar dat laat onverlet dat er hier meer wensen zijn en dat er waarschijnlijk ook meer nodig is. Maar op welk vlak dat ligt, zullen we de komende jaren hier met elkaar bespreken.

De heer Pijlman (D66):

Ik heb gevraagd wat dit wetsvoorstel betekent voor de aandacht die kinderen na dat toetsmoment nog zullen hebben. Ik vind dat u daar bevredigend antwoord op hebt gegeven. U bent ook bereid om het na verloop van tijd nog eens te evalueren. Vervolgens zegt u: het gaat pas in 2024 in. Dat zei u al een paar keer. Waarom eigenlijk? Dat is mijn vraag. Ik ging er zonder meer van uit dat we hiervan bij het eerstvolgende toetsmoment gebruik zouden kunnen maken. Waarom moet dit nog zolang duren?

Minister Wiersma:

Ik zei het een paar keer expliciet, omdat ikzelf ook die gedachte had toen ik dit aan het lezen was. Ik dacht: het gaat vast om volgend jaar; ik snap dat het dit jaar niet lukt, maar volgend jaar ... Het heeft te maken met het volgende. Het materiaal dat je hiervoor voorbereidt en ook de structuur die je hiervoor inricht, met het advies en alles wat bij het CvTE wordt ondergebracht, hebben een doorlooptijd, waardoor je uiteindelijk in september volgend jaar hiermee helemaal goed kunt starten. Dat betekent wel dat het wetsvoorstel in die zin deels gaat lopen vanaf volgend jaar januari, maar voor de daadwerkelijke voorbereiding daarna kom je automatisch al uit op februari 2024. De wet gaat immers in op 1 januari; we zijn nu het wetsvoorstel nog aan het behandelen. Dat had wat mij betreft sneller gekund, maar er is volgens mij heel goed over nagedacht en er is daarbij ook wel gezien dat dit niet altijd gaat.

De heer Pijlman (D66):

Als je uitgaat van 2024, dan moet je dit een paar jaar doen, en dan is het 2027 of zo.

Minister Wiersma:

Dan zit u hier allemaal nog; dat spreken we af.

De heer Pijlman (D66):

Niet hier, hoop ik, maar waar we horen te zitten. Maar wat is dan nog de zin hiervan? Daar gaat het mij om. Kunnen we dit hele traject toch niet versnellen? Dat is eigenlijk de vraag.

Minister Wiersma:

De zin is dat we een aantal zaken die zo gegroeid zijn, gelijktrekken. We maken dus één toezicht door het CvTE. Dat maakt het duidelijker. Dat maakt de vergelijkbaarheid groter. We gaan het aanmeldmoment regelen. De zin hiervan zou dus wat mij betreft niet ter discussie moeten staan. Ik vind het wel goed dat D66 aanmoedigt om hier snelheid mee te maken. In de Tweede Kamer was dat nog wat minder, dus ik steek die in mijn zak. Ik snap het wel; als we met elkaar verbeteringen gaan aanbrengen die met de status quo iets doen wat het beter maakt, maar die niet automatisch alles oplossen wat we nog beter willen maken, dan wil je het ook zo snel mogelijk in laten gaan. Dat snap ik. Ik kan niet toveren, zeg ik tegen de heer Pijlman. Ik zou het wel willen. Als ik kon toveren, had ik het sneller gedaan. Ik ga zeker kijken wat er kan, maar ik denk dat we realistisch moeten zijn. Ik heb de planning gezien. Die staat ook in het wetsvoorstel. Die is vrij gedegen. Wij willen uiteindelijk geen fouten maken in eindtoetsen en in wat zo meteen de "doorstroomtoets" heet. Dat moeten we dus zorgvuldig doen. Daar moeten we die partijen wel de ruimte voor geven. Dat antwoord kent u, maar het hoort bij de taak van de wetgever om dat zorgvuldig te doen.

De heer Pijlman (D66):

Absoluut. Ik heb eraan gerefereerd dat ik wellicht van plan was een ander standpunt in te nemen dan de Tweede Kamerfractie. U hebt mij ook wel overtuigd door die 80%. Eerlijk gezegd wist ik dat niet. Dat zeg ik er eerlijk bij. Dan hebt u een extra argument. Ik zou wel graag willen dat u toch nog een keer kijkt of u dit niet kunt laten ingaan in 2023. In 2025 hebben we waarschijnlijk die vervolgstappen inmiddels in gang gezet. Het zou erg kunnen helpen als we een beetje meer snelheid maken. Volgens mij zou dat wel moeten kunnen. Ik zou willen aanbevelen om ook de private partijen en de partijen die toezicht houden op het hele stelsel uit te dagen.

Minister Wiersma:

Die aanmoediging ga ik altijd aan. In tweede termijn zal ik er specifiek op terugkomen wat realistisch is en wat niet.

De voorzitter:

Mevrouw Fiers namens de Partij van de Arbeid en GroenLinks.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Ja, goed zo, voorzitter. Nog even naar aanleiding van de zorgpunten die geuit zijn over het toetsmoment dat naar 1 april gaat. Dat is het moment dat de leerlingen achterover kunnen gaan hangen. We komen nu bij een tijdskwestie: wanneer wordt het ingevoerd? Vervolgens gaan we het evalueren. Tien jaar later komen we er misschien achter dat het inderdaad zo was. Ik ben er op zoek naar of de minister daar al over heeft nagedacht. Er werd net gezegd dat geprobeerd wordt om alle scholen zo dicht mogelijk naar 1 april te trekken, want dan hebben we dat de wereld alvast uit. Daar worden infographics voor gemaakt en allerlei reclamecampagnes. Is er ook actie richting de scholen om te kijken of dit een risico is? Door meerdere mensen wordt aangegeven dat zij zich zorgen maken over dat moment. Is de minister met de scholen aan het kijken of we iets van elkaar kunnen leren? Wat kunnen we doen om ervoor te zorgen dat dit risico niet optreedt? We kunnen gaan evalueren, maar het is een beetje zonde om er pas naderhand achter te komen. Misschien kun je ook preventief iets doen.

Minister Wiersma:

Zo hebben we de aanmoediging van de Kamer ook wel opgevat. We hebben al een aantal stappen gezet. Ik noemde eerder al het kansrijk adviseren. Dat is zo'n voorbeeld dat wij proberen met handreikingen aan scholen en docenten die hiermee te maken hebben, maar ook aan ouders die ook moeten weten op welke manier dat advies loopt. We proberen dat heel nadrukkelijk onder de aandacht te brengen. Dat is ook de boodschap van de motie: doe dat aanmeldmoment zo laat mogelijk. Dat is een nadrukkelijke oproep. Die doe ik ook hier. We reiken allerlei materialen aan om dat te doen. Deze boodschap hebben wij op allerlei manieren gedeeld. Met de PO-Raad, VO-raad, het Lerarencollectief, de schoolleiders: met deze partijen hebben we die boodschap opgepakt. We gaan nu kijken of het goed landt. Die vraag begrijp ik goed, want het is een terecht punt. We gaan tegen de zomer bezien of het voor het schooljaar hierna mogelijk is om in aanloop naar de inwerkingtreding van het centrale aanmeldmoment scholen al hiermee te laten werken. Dan anticipeer je alvast, zoals de heer Pijlman bijna suggereert, op het aanmeldmoment van 1 april. Dan komt die 80% weer terug, waar dit een verbetering voor is. Ik probeer er dus nadrukkelijk op te anticiperen, om maar even een voorschot te nemen op de formele vraag die ik in tweede termijn nog ga beantwoorden. Dit helpt al, denk ik.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Misschien ben ik niet helemaal duidelijk geweest met mijn eerste vraag. Ik snap het stimuleren en het delen van kennis op weg naar 1 april. Maar de zorg is ook dat als het advies er ligt, in die laatste periode alleen nog maar de schoolmusical centraal staat en er verder weinig gebeurt. Die docenten zijn uiteraard gemotiveerd om er nog van alles van te maken, maar de leerlingen misschien wat minder. De vraag is of er wordt nagedacht wat we kunnen doen, het onderwijsveld met al die creatieve docenten voorop, om ervoor te zorgen dat die periode niet wegvalt. Ik ben met name op zoek naar die periode na 1 april.

Minister Wiersma:

Helder. Dank voor deze verduidelijking. Ik moet mijzelf nu ook gaan verduidelijken, vrees ik, want ik heb eerder bedoeld te zeggen dat wij heel nadrukkelijk op dit punt opnieuw dat type onderzoek willen doen. Er is eerder onderzoek gedaan door bijvoorbeeld Kohnstamm. Daarbij gaat het erom, te kijken wat de huidige praktijk doet voor de motivatie van leerlingen en wat een later moment doet voor de motivatie van leerlingen. Ook willen we weten wat we anders moeten doen, of wat we meer moeten meegeven aan het onderwijs om dat te garanderen. Ik wil dat heel nadrukkelijk meegeven. Dat is dus een toezegging — ik meende dat ik die net deed, maar misschien heb ik dat niet duidelijk genoeg gemaakt — om daar opnieuw onderzoek naar te doen, dit mee te nemen en het te monitoren, zodat we kunnen bijhouden wat de effecten zijn. Naast de inzichten waarop we dit wetsvoorstel hebben gebaseerd, verwerven we ook weer nieuwe inzichten.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Communiceren blijft heel lastig, hè? Mijn pleidooi was eigenlijk: dat kunnen we onderzoeken. Misschien duurt het ook wel tot 2027 voordat we een antwoord hebben. Met een beetje gezond boerenverstand weten we misschien ook wel dat dit aan de orde is. Het pleidooi is dan om te kijken of daar sneller, tegelijk met de invoering, al slimme dingen over gezegd kunnen worden.

Minister Wiersma:

Die wens snap ik, maar dan doe ik één stap terug, zeg ik tegen mevrouw Fiers. Dat is natuurlijk waarom we ons in dit wetsvoorstel baseren op onderzoek, precies op dit punt, bijvoorbeeld van het Kohnstamm Instituut. Een aantal Kamerleden zeggen: ja, maar is dat nou wel helemaal waar? Eén onderzoek maakt ook geen zomer. Hoe pakt het zo meteen in de praktijk uit? Ik ben ervan overtuigd, als we de onderzoeken die we hebben gedaan, zoals dat van het Kohnstamm Instituut, ertegenaan houden, dat een en ander geen afbreuk doet aan de motivatie van leerlingen. Het is de onderwijsprofessionals hun eer te na om er niet alles aan te doen om de leerlingen ook na die toets zo goed mogelijk voor te bereiden op het voortgezet onderwijs. Ik merk dat dit wel een beetje vertrouwen in hen vergt. Zij gaan echt niet twee of drie maanden schoolmusicals doen. Als we ze dat de hele dag gaan vertellen, gaan ze het misschien nog doen ook. Laten wij hier dan met elkaar vertellen dat we het zo belangrijk vinden dat je daarna nog een goede voorbereiding doet met je leerlingen voor het vervolg.

Onderzoek laat zien dat het niet ten koste gaat van motivatie. Ik snap de vraag: is dat wel zo? Dat is deels een politieke wens, maar deels ook een zorg. Daarom zeg ik toe om er nog verder onderzoek naar te doen en dat expliciet mee te nemen in hoe we zo meteen deze wet gaan bekijken.

Hopelijk kan dat de goedkeuring van mevrouw Fiers wegdragen, voorzitter.

Dan heb ik in dit blokje nog één vraag, namelijk: hoe groot acht de minister de kans dat commerciële toetsaanbieders ook steunpakketten tegen betaling aanbieden om kinderen op de toets voor te bereiden? Worden er afspraken gemaakt over deze vorm van kansongelijkheid door voorbereiding op private toetsen? Het gaat ook om het wel of niet beschikbaar stellen van lespakketten om daarmee te oefenen. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen — dat is belangrijk om te weten — dat toetsaanbieders scholen tegen betaling pakketten aanbieden om leerlingen op de toets voor te bereiden.

Ik zeg dat wel met daarbij de boodschap dat we er alert op zijn, want dit willen we niet. Toetsaanbieders vragen scholen om proeftoetsen te maken, maar dat is iets anders. Daaruit volgt geen toetsadvies, maar alleen een percentage van vragen die goed gemaakt zijn. Het enige doel daarvan is de kwaliteit van de toets verbeteren. Voor deze proeftoetsen wordt geen betaling gevraagd. Doordat scholen deze proeftoetsen maken, weten toetsaanbieders of de vragen die ze in de eindtoets willen opnemen, goed zijn, of dat ze juist te makkelijk of te moeilijk zijn. Dit wetsvoorstel stelt geen aanpassingen voor, dus ook geen aanpassing die direct verband houdt met toetstraining, ook omdat de inhoud van de toets niet wijzigt met dit voortel, zoals we zo meteen gaan zien. Daarmee is de verwachting dat het effect op toetstrainingen ook niet zal wijzigen, tenzij voortschrijdend inzicht leert dat het in de praktijk meer voorkomt. Maar dat zien we op dit moment niet. Als we wel aanwijzingen krijgen dat dit zo zou zijn of dat toetsaanbieders de pakketten tegen betaling aanbieden aan scholen, gaan wij daarover uiteraard in gesprek, ook met de aanbieders.

Voorzitter. Ik heb nog een paar overige vragen. Dit was het blokje over kansenongelijkheid. Ik kijk even of er nog dingen zijn blijven liggen. Als dat niet het geval is, ga ik door met het blokje "overige", en dan zijn we er bijna.

De VVD vraagt: kan de minister reflecteren op de overgang van p.o. naar vo tijdens de pandemie? Zijn leerlingen naar het juiste advies doorgestroomd, ondanks de pandemie? De overgang van p.o. naar vo is in coronatijd niet voor alle leerlingen even goed en gunstig verlopen. Dat is zorgwekkend. Daarom is het extra mooi dat we, gelukkig, het afgelopen schooljaar wél een schooltoets doorgang hebben kunnen laten vinden. We gaan het ook dit jaar doorgang laten vinden, want dat helpt wel mee. We zien ook dat de eindtoetsadviezen en de instroom in het voortgezet onderwijs in het vorige schooljaar, 2019-2020, gemiddeld genomen iets lager waren dan daarvoor. Er is dus een effect. Dat is overigens ook de reden dat we vanuit het Nationaal Programma Onderwijs extra hulp bieden. We hebben de subsidieregeling capaciteitentesten, juist om extra hulp te bieden waar je leerlingen beter wilt kunnen volgen en helpen. Ik noemde eerder al de subsidieregeling heterogene brugklassen, de brede brugklassen. Dat geeft een extra impuls aan uitstel van selectie, zou je kunnen zeggen. Er is het afgelopen jaar met de veldpartijen — dat is ook al genoemd — een campagne Kansrijk adviseren opgezet, juist om de doorstroom van het p.o. naar het vo te verbeteren. Afgelopen jaar was advisering best complex, ook door eventuele leerachterstanden. We hopen dat het dit jaar iets beter gaat. Maar goed, het is niet voor niks dat we het Programma Onderwijs hebben en dat het nu nog loopt voor komend jaar. We moeten ons realiseren dat die achterstanden en met name vertragingen er zijn. Het vergt actie en die ondernemen we ook. We zien dat de ondernomen acties tot nu toe effect hebben gehad, want de plaatsing en de instroom in het voortgezet onderwijs hebben zich in het schooljaar 2020-2021 hersteld naar het niveau van voor de coronapandemie. We blijven leerlingen die tijdens de coronaperiode zijn overgestapt van het p.o. naar het vo monitoren, zodat we passende acties kunnen ondernemen als blijkt dat ze op de een of andere manier iets niet weten bij te benen. Dat zit nadrukkelijk in de monitor. Ik ga de Kamer in april weer over het Nationaal Programma informeren.

Dan de vraag van de PvdA over neutraliteit van de items van de doorstroomtoets: kan de minister antwoorden op de aanvullende schriftelijke vragen die daarover gesteld zijn? Wij waren in de veronderstelling dat wij daar antwoord op hebben gegeven, maar mogelijk was dat niet afdoende. Dat zou zomaar kunnen, dus ik ga mijn best doen om dat nu wel te doen. Dan kijk ik naar mevrouw Fiers of ik daarin slaag. In de memorie van antwoord hebben wij gezegd dat het CvTE in de toepassing van het beoordelingskader beziet of de presentatie van de items niet aanstootgevend is voor een leerling. Die zorg is nadrukkelijk geadresseerd bij het CvTE. Met deze passage bedoelen wij dat de presentatie van een vraag niet mag afdoen aan het vermogen van die vraag om de vaardigheid van een leerling in kaart te brengen. Sowieso is een aanstootgevende vraag — dat geldt ook voor de wijze waarop zo'n vraag gesteld wordt of als een controversieel onderwerp aan de orde wordt gesteld — geen doel van een toets en dat zou het ook nooit mogen worden. Een aanstootgevende vraag is een vraag die door de wijze waarop die gepresenteerd wordt niet langer voor alle leerlingen valide en betrouwbaar is. Ook dat is nadrukkelijk een zekering die we in het CvTE hebben geborgd. Natuurlijk geldt niet alleen nu voor de eindtoets maar ook straks voor de doorstroomtoets dat die uitsluitend beoogt een eerlijk beeld te geven van de kennis en de vaardigheden van een leerling. De referentieniveaus Nederlandse taal, rekenen en wiskunde zijn daarbij het ijkpunt. Alle andere onderwerpen, waaronder ook meer controversiële thema's, komen ruimschoots aan bod in het curriculum, dus in het leerplan. Een aanvulling van mijn kant: ik vind het heel belangrijk dat kinderen in het onderwijs juist een breed, rijk en eerlijk beeld krijgen van de maatschappij. Dat staat in het coalitieakkoord als het gaat over de leermiddelen en ook heel nadrukkelijk over sociale veiligheid, en ook dat we leermiddelen checken op discriminatoire elementen. Daarover zijn we in gesprek met de sector. Maar ik ervaar de vraag van mevrouw Fiers als een steun in de rug om dat nog beter te doen. Dank.

Mevrouw Fiers (PvdA):

We hebben een communicatiedingetje. Het gaat niet zozeer om "aanstootgevend", want het is natuurlijk niet de bedoeling om een toets te maken met zo veel mogelijk aanstootgevende thema's. Dat is helemaal geen doel op zich. Het ging juist om de dingen die weggelaten worden. Het gaat niet om de dingen die erin staan, maar om de dingen die vanwege bepaalde opvattingen weg worden gelaten, waardoor je een deel van de werkelijkheid niet ziet, waardoor dat structureel niet wordt ingebracht. Dat was de constatering bij dat lesmateriaal. Dat is vaak wat moeilijker te zien, want als je een heel controversieel ding hebt, kun je zeggen: dat vinden we niet passend, want dat draagt helemaal niet bij aan waar de toets voor bedoeld is. Het gaat juist om wat wordt weggelaten. Dat was ook weggelaten in uw antwoorden. Vandaar.

Minister Wiersma:

Kijk, dat is scherp. Dank, ook voor de feedback. Het geldt wat mij betreft twee kanten op: zowel controversiële dingen als dingen die eigenlijk controversieel zijn maar niet meer benoemd worden. Ik ken het voorbeeld. Daarover heeft ook een artikel in de krant gestaan. Die zorg deel ik. Dat is ook bij het CvTE belegd. Ik denk wel dat dit in het onderwijs een levendige discussie is. Dat zie je overigens op meer vlakken dan alleen in het p.o. Het helpt als die discussie gezien wordt en mensen oplettend zijn en het CvTE hulp bieden door dat aanhangig te maken. Dat zou helpen. Het is dus ook een oproep aan ons allemaal om dat in de gaten te houden. We zijn daar bij. Dat kan het CvTE niet helemaal alleen, maar het is wel nadrukkelijk twee kanten op bedoeld. Hopelijk heeft dat hier geholpen. Het ene is misschien makkelijker te observeren dan het andere — dat erken ik ook — maar het sluit wel heel nadrukkelijk aan bij de doelen voor sociale veiligheid die in het regeerakkoord staan. Wij gaan ook bekijken welke rol de inspectie daarin zou kunnen hebben.

Tot slot had de heer Van Apeldoorn een vraag over de reactie van de minister op het rapport van de Onderwijsraad over publiek/privaat: deelt de minister de zorgen over de oprukkende commercialisering van het onderwijs? We hebben dat net een beetje aangeraakt. Ik vind dat ook een interessant rapport, juist omdat we het publieke karakter van het onderwijs willen garanderen. Dat is ook essentieel in het kader van kansengelijkheid. Dat wordt onderstreept in dat rapport, maar ook in het andere rapport dat eerder genoemd is. Zeker in het licht van het Nationaal Programma Onderwijs ben ik extra goed aan het bekijken waar dat geld zo meteen voor gebruikt wordt, of we iets zien oprukken wat we juist niet willen, en of het ten goede komt aan het publieke onderwijs, waar we het ook voor bedoeld hebben. Dat komt terug in de monitor.

De concrete vraag is wanneer de inhoudelijke reactie komt. Ook die zal ik in het voorjaar delen, want ook daar zou het nieuwe kabinet opnieuw naar willen kijken. Dan kom ik daarop terug met een inhoudelijke reactie, maar iets breder is het mijn ambitie om naar de hele rol van het aanvullend onderwijs in ons stelsel te kijken. Dat is een punt dat terecht vaak terugkomt in de politieke arena en dat ook gevolgen kan hebben voor kansengelijkheid. In dat kader neem ik die mee. Dus u krijgt van twee rapporten van de Onderwijsraad een appreciatie met daarbij een aanvulling over het stuk in het coalitieakkoord over kansengelijkheid. Die komen beide in het voorjaar.

Voorzitter, daarmee ben ik aan het eind gekomen van mijn beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel, minister. Thans komen wij bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Fiers. Zij zal spreken namens de fractie van de Partij van de Arbeid en de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Dank u wel. Wij vroegen in de eerste termijn naar de persoonlijke ambitie van de minister. Dat was inderdaad bedoeld ten aanzien van de kansengelijkheid in het onderwijs. Daar heeft hij zich ook toe beperkt. Maar wij zijn wel blij met zijn reactie, want dat geeft vertrouwen in die zin dat deze minister daar ook echt het verschil in wil maken. Dat is een goede uitgangspositie.

Uiteraard zijn wij heel benieuwd naar de reactie van het kabinet op het advies van de Onderwijsraad, omdat daarin natuurlijk het vervolg en het "hoe dan" beginnen. Gezien de persoonlijke ambitie van de minister hebben wij er hoge verwachtingen van. Daar kan de minister dan alvast rekening mee houden. Aan de andere kant was het goed om te horen dat hij zei dat kansenongelijkheid een veelkoppig monster is. We zullen dus met elkaar moeten kijken wat er allemaal voor nodig is om dit voor elkaar te krijgen.

Ik ben blij om te horen dat de minister ook vindt dat de wet er beter op is geworden — ik geloof niet dat dat helemaal zijn woorden waren, maar zo interpreteer ik ze maar — met het amendement van de Tweede Kamer om de overheidstoets niet af te schaffen. Daar zijn we het dus ook over eens.

Dan de beoordeling van dit wetsvoorstel. De minister zei: ik vind het een stap in de goede richting. De Tweede Kamerfractie van de PvdA dacht daar anders over. Die zei: het is een druppel op de gloeiende plaat. Maar ik zal de fractie adviseren om het te zien als een stapje in de goede richting en ik zal een positief advies uitbrengen voor de stemming van volgende week. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor de fractie van de PvdA, maar ook voor die van GroenLinks, maar die had in de Tweede Kamer ook al voorgestemd.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Fiers. Dan is het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de toelichting op zijn persoonlijke ambitie.

Het toezicht komt onder de verantwoordelijkheid van één organisatie, het CvTE. Dat gaat zorgen voor een eenduidige normering en dat stelt de VVD-fractie gerust.

In de evaluatie zal de organisatorische scheiding bij de verschillende rollen van de Stichting Cito worden meegenomen. Ook dat vindt de VVD-fractie een goede zaak. Daarbij vielen wel veelvuldig de woorden "Chinese wall". In mijn andere leven werk ik in een internationale omgeving en daarin is ons uitdrukkelijk verzocht niet meer te praten over een "Chinese wall", maar over een "ethical wall". De VVD-fractie is verheugd te horen dat in de evaluatie de uitvoering en de naleving van de ethical wall worden meegenomen.

Deze wet is een verbetering en daar is de VVD-fractie voor.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw De Blécourt. Dan is het woord aan de heer Pijlman namens de fractie van D66.

De heer Pijlman (D66):

Dank, voorzitter. Dank aan de minister voor de heldere en adequate beantwoording. Hij heeft eigenlijk gezegd dat hij de komende periode twee dingen gaat doen: het versterken van de basiskwaliteit en het versterken en het verbeteren van het stelsel. In het voorjaar krijgen we de reacties op de Onderwijsraad en de contouren van hoe hij het regeerakkoord uit wil werken. Ik verheug met op dat voorjaar, overigens niet alleen om die reden.

Ik heb in eerste instantie gezegd: mijn zorg zit in wat er met de leerlingen gebeurt. U bent daar heel helder in geweest. Dank voor de toezegging dat u wilt evalueren wat het effect is op de onderwijstijd en of de aandacht voor de leerlingen constant blijft, en dat dit ook de aandacht van de inspectie zal krijgen.

Vervolgens hebben we het gehad over de datum van 1 april. De motie over dat het schooladvies zo laat mogelijk moet komen, ligt er natuurlijk ook nog. Daar hebt u ook op gereflecteerd. Ik was verbaasd dat dit pas in '24 van start gaat. U hebt gezegd: ik wil kijken of ik het kan versnellen; we kunnen er misschien op anticiperen. De inwerkingtreding van het wetsvoorstel hoeft niet op hetzelfde moment in het geheel. Zou u nog eens kunnen onderzoeken of de aanmelddatum per 1 april, volgend jaar al van start kan gaan, terwijl de doorwerking van het wetsvoorstel later kan zijn? Ik hoop dat u daar nog eens naar wilt kijken.

Verder dank ik u voor het debat. Het smaakt naar meer.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Pijlman. Dan is het woord aan de heer Van Apeldoorn namens de fractie van de SP.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Voorzitter. Ook van mijn kant dank voor de beantwoording door de minister. Het waren kwalitatief goede antwoorden. Dat kon ik van het vorige kabinet niet altijd zeggen in dit huis. Laten we dit vasthouden. Dank voor de toezeggingen die belangrijk zijn voor mijn fractie. We zien dat allemaal graag tegemoet.

Dit relatief kleine wetsvoorstel wordt pas in 2024 geïmplementeerd. Ik zou bijna zeggen dat we het ook kunnen laten, want wij zien meer in een fundamentele stelselwijziging. Dit zouden we misschien kunnen overslaan. Maar goed, die fundamentele stelselwijziging is er natuurlijk nog niet in 2024, zelfs niet als de minister daar werk van gaat maken, wat wij hopen. Alles afwegende, is dit voor de tussentijd een stapje in de goede richting en een lichte verbetering. Ik zal mijn fractie dan ook adviseren om voor het wetsvoorstel te stemmen.

Wij zijn wel heel erg benieuwd naar de visie van de minister, vanuit zijn persoonlijke ambitie, en de reactie op beide belangrijke rapporten van de Onderwijsraad. Ook onze verwachtingen zijn redelijk hooggespannen. We hopen dat de minister ons niet teleurstelt. The proof of the pudding is in the eating, om het even in het Engels te zeggen. De minister zegt dat bij kansengelijkheid twee dingen belangrijk zijn. Wij zijn het helemaal met hem eens. Het gaat enerzijds om het thuisfront, dat het niet moet uitmaken waar je wieg staat en wie je ouders zijn. Daarin moet geïnvesteerd worden. Anderzijds moeten we ook kijken naar een stelselverandering. Dat is minstens zo belangrijk en misschien zelfs belangrijker. Hoe die verandering eruit moet zien en wat de concrete ideeën van de minister daarover zijn, weten we nog niet. Of we daarover wetgeving kunnen verwachten tijdens deze kabinetsperiode, weten we ook niet. Wij hopen van wel en we zien dat met spanning tegemoet.

De heer Van Kesteren had het over bredere brugklassen of die vermaledijde middenschool, dat rare idee van de PvdA uit de jaren zeventig. Hij zei: dat willen die docenten toch helemaal niet; dat leidt tot veel meer werkdruk en veel meer problemen op de vo-scholen. Dat hangt er echter helemaal vanaf hoe je dat uitvoert. De werkdruk is sowieso te hoog in het p.o. en het vo. Daar moet veel meer aan gedaan worden, wat mijn fractie betreft en wat andere fracties betreft. Ik wil in deze context wijzen op een citaat uit het rapport van de Onderwijsraad waarover zo veel gesproken is, namelijk dat scholen hun deel moeten leveren aan de stelselwijziging, de latere selectie en intern in plaats van extern differentiëren, maar dat ook de wet- en regelgeving aangepast moeten worden. Ik citeer de Onderwijsraad: "scholen moeten worden toegerust in termen van menskracht, financiële middelen, tijd, kennis en vaardigheden". Dat vraagt nogal wat, dus ik denk dat dat een opdracht is aan de minister.

Tot slot — ik zit al in blessuretijd — ben ik blij met de toezegging van de minister dat hij met een reactie komt op het rapport van de Onderwijsraad over de commercialisering en de privatisering die het publieke karakter van het onderwijs aantast. Dat is voor ons een heel belangrijk punt. Ik hoop dat we daar de komende periode ook concrete wetgeving voor kunnen verwachten van het kabinet.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Dan is het woord aan de heer Doornhof namens de fractie van het CDA.

De heer Doornhof (CDA):

Voorzitter. Het is natuurlijk erg plezierig kennismaken met deze minister, die deze wet op een hele duidelijke, heldere manier behandelde. Het is natuurlijk jammer dat hij niet meteen al z'n ambities naar voren kon brengen en dat we zaken in het vooruitzicht gesteld hebben gekregen. Maar het volgende was ook goed om te zien. Het vak van bewindspersoon is natuurlijk niet om steeds in dit soort Kamers wetsvoorstellen te verdedigen. Het is de boer op gaan en daar het onderwijs verder brengen. Je ziet dat van deze minister afstralen en dat stemt tot een hoop positivisme.

Voorzitter. Er is één punt waarbij ik nog graag wil stilstaan. Dat zal u niet verbazen, omdat het interruptiedebat daarover wat langer was. Dat betreft de positie van de Stichting Cito. Ik heb dat probleem naar voren gebracht, maar ik heb gehoord dat collega's hetzelfde probleem ervaren. De Stichting Cito heeft nu zo veel verschillende taken. Hoe kun je al die petten verenigen? De minister noemde in het bijzonder twee punten. Eén. Weet wel dat het CvTE verantwoordelijk is; de Stichting Cito adviseert slechts. Twee. Laten we de evaluatie afwachten.

Maar misschien heeft u een beetje gezien dat ik me toch zorgen maak. Ik vind het belangrijk om nu voor die waarborg te zorgen. De minister heeft nog gezegd dat het nu goed in de wet geregeld is. Volgens mij verschillen de minister en ik op dat punt wat van mening. Ik denk namelijk dat de consequenties nog veel meer hadden moeten worden overzien. Misschien had dat in de Tweede Kamer gemoeten — dat weet ik niet zo goed — of door de regering wat betreft handhaving. Dat is eigenlijk niet het grootste probleem. Je zou kunnen zeggen: "de overheidstoets". Maar meer gaat het om het punt dat de taak van aanbieding aan de Stichting Cito is toebedeeld.

Voorzitter. Om die reden zou ik deze Kamer toch om een uitspraak willen vragen, via een motie die ik als volgt zou willen laten luiden.

De voorzitter:

Door de leden Doornhof en Pijlman wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat via een amendement van de Tweede Kamer nog steeds van overheidswege zal worden voorzien in een doorstroomtoets naast toetsen van marktpartijen;

overwegende dat Stichting Cito de taak heeft gekregen die overheidstoets aan te bieden;

overwegende dat zij daarnaast andere wettelijke taken heeft waardoor het risico van een ongelijk speelveld bestaat;

overwegende dat het daarom belangrijk is te zorgen voor een goede scheiding van rollen en verantwoordelijkheden binnen deze stichting;

verzoekt de regering te waarborgen dat binnen Stichting Cito de uitvoering van de taak om de overheidstoets aan te bieden organisatorisch is gescheiden van de uitvoering van haar overige taken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter G (35671).

Dank u wel.

De heer Doornhof (CDA):

Dat was alles van mijn tweede termijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik tot slot in deze termijn het woord aan de heer Van Kesteren namens de fractie van de PVV.

De heer Ton van Kesteren (PVV):

Dank u wel, voorzitter. In deze Kamer ging het debat over de uitvoerbaarheid van de voorliggende wetswijzigingen. Er was scepsis over de commerciële toetsen en scepsis over de uitvoerbaarheid, onder andere wat betreft het vervroegen van het schooladvies, al dan niet met een bevestigende toets.

Ik heb in dit debat de mening, of het standpunt, van het onderwijsveld hierover gemist. De Onderwijsraad werd genoemd, die mijns inziens aan wishful thinking doet. Die raad stelt dat er binnen de klas meer zal worden gedifferentieerd zodat leerlingen verschillende vakken kunnen volgen, terwijl dat in de praktijk toch moeilijk blijkt te zijn. Het later selecteren gaat ten koste van slimme leerlingen. Er is dan dus allesbehalve sprake van gelijke kansen. Ik zou aan deze minister dus willen meegeven: investeer in meer personeel, kleinere klassen, meer expertise op scholen, remedial teaching, dat soort zaken. En dat vinden die leraren voor de klas ook. Dat is belangrijk. De 8,5 miljard die geïnvesteerd wordt in het onderwijs, zou daar ook deels aan besteed kunnen worden. Daarmee doet u recht aan de leraar voor de klas.

Voorzitter. De minister deelt met ons dat hij zelf in een brede brugklas heeft gezeten. Deze minister heeft zich dus optimaal kunnen ontwikkelen door het stapelen in algemeen vormend onderwijs. Daar heeft hij wel een punt. Aan de andere kant hebben we ook gedebatteerd over kansen en gelijkheid in het onderwijs. Wij hebben het erover gehad dat kinderen in zogenaamde lagere sociaaleconomische situaties met name in die vorm van onderwijs op een hoger onderwijsniveau gebracht kunnen worden. Het stapelen is daarbij een mooi voorbeeld. Dat heeft de minister zelf ook genoemd.

Kan de minister zich voorstellen dat het zogenaamde stapelen voor kinderen ook een lijdensweg kan betekenen, bijvoorbeeld als een kind in een zogenaamde hogere sociaaleconomische situatie door prestatiedruk vanuit zijn omgeving continu op zijn tenen moet lopen om aan een zo hoog mogelijk niveau van algemeen vormend onderwijs te komen, terwijl de talenten van dat kind in het beroepsonderwijs liggen? Dat is een onderwijsvorm met helaas nog steeds een lagere status. Wordt met dat aspect ook rekening gehouden bij het uitrollen van deze wetswijzigingen? Ik heb voorts in eerste termijn gerefereerd aan de ondervoeding van bijvoorbeeld gymnasiasten in een brugklas.

Voorzitter. Tot slot zou ik deze minister ook nog willen meegeven om het goede en het bestaande te koesteren en vooral zijn oor te luisteren te leggen bij het onderwijsveld. En dan doel ik niet op de Onderwijsraad, maar bijvoorbeeld op Leraren In Actie, Beter Onderwijs Nederland en PO in actie. Dat zijn toch spontane acties en reacties vanuit het veld op onderwijsbeleid. Heel belangrijk!

Wat gaan we in deze ambtstermijn van de minister merken als het gaat om het upgraden van met name het beroepsonderwijs, als het gaat om het verhogen van de status van het beroepsonderwijs? Het beroepsonderwijs leidt op voor beroepen die tijdens de coronacrisis van cruciaal belang bleken te zijn. In het beroepsonderwijs worden technici opgeleid, een beroepsgroep waaraan in onze samenleving een enorm tekort is.

Voorzitter. Tot slot dank ik deze minister voor het constructieve debat, ondanks het feit dat we het niet op alle vlakken met elkaar eens zijn en ook niet eens zullen worden. Maar goed, toch heel veel dank!

Tot zover.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Kesteren. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Dat is het geval. Dan geef ik het woord aan de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.

Minister Wiersma:

Voorzitter, veel dank. Veel dank aan u allen, de leden in deze Kamer. Ik vond het een heel mooie kennismaking met de Eerste Kamer. Ik wil ook informeel nog een keer met al uw leden kennismaken, maar eigenlijk was dit meteen ook al een hele goede gelegenheid. Misschien wel de beste. Dat is dus mooi. Het was een mooi gesprek over het onderwijs. Ik hoop dat ik een aantal dingen heb kunnen toezeggen die helpen om het gesprek verder met elkaar te voeren, maar dat ik ook wat borgen kan inbouwen op punten waar u zorgen over heeft. Want die zorgen snap ik ook goed. Zoals beloofd, kom ik op een aantal van die zorgen nog even terug. En dan kom ik aan het eind nog terug op een enkele losse vraag.

Ik noem allereerst de zorg van de heer Pijlman. Hij vroeg: kan de wetgeving ten aanzien van het centrale aanmeldmoment niet eerder ingaan? Dat zijn wij nagegaan. Ik heb daar overigens een planning voor. Die staat op papier. Die kunnen we zo meteen nog even doornemen, maar ik zal die even voorzien van tekst. Om een centraal aanmeldmoment op 1 april te kunnen invoeren, moeten voor dat moment de schooladviezen zijn afgegeven, de doorstroomtoetsen zijn afgenomen en mogelijk schooladviezen ook worden bijgesteld. De toetsafname is nu, op dit moment, in de periode van 15 april tot 15 mei. In het nieuwe stelsel worden de doorstroomtoetsen afgenomen in de eerste twee weken van februari. Dat moment kan pas verschuiven in het schooljaar 2023-2024. Aan het aanbod van kwalitatief goede toetsen gaat namelijk een best lang tijdpad vooraf voor de beoordeling, de toelating en de proeftoetsing.

Het CvTE doet dit rond mei ten opzichte van een afname in februari. Het CvTE kan aanvragen in mei alleen in behandeling nemen als het vanaf 1 januari de wettelijke taak krijgt om de toetsen toe te laten. We zitten nu inmiddels in februari en het is niet meer haalbaar om al in mei van dit jaar de toetsaanbieders de aanvraag in te laten dienen bij het CvTE onder de regels van het nieuwe stelsel. Daarvoor had de wettelijke taak van het CvTE een maand geleden in moeten gaan. CvTE en Stichting Cito zijn zich overigens ook aan het voorbereiden op deze taak. Dat betekent ook het aannemen van personeel. Dat gaat in deze dagen niet heel snel, maar men werkt er wel heel hard aan. Dat hierover.

Dan kom ik op de vraag en daarmee de motie van het CDA. Ik hoor de zorgen over de concentratie van taken bij de Stichting Cito en over hoe zich dat verhoudt tot de marktactiviteiten van de Cito B.V. Ik zeg daar twee dingen over en dan kom ik met mijn oordeel over de motie.

Ik zie dat er sprake is van duidelijke ethical walls tussen beide organisaties. We vertrouwen er juist daarom ook op dat de adviserende rol van Stichting Cito geen bijzonder voordeel geeft aan de bv.

De heer Doornhof van het CDA wijst erop dat het een risico zou kunnen zijn. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger, de heer Slob, aan de Tweede Kamer toegezegd in de evaluatie van dit wetsvoorstel in het bijzonder aandacht te besteden aan de positie en taken van het CvTE in het nieuwe stelsel, niet nadrukkelijk daarmee het Cito benoemd hebbende. Ik zou dus willen toezeggen om dit punt specifiek op Cito toe te voegen aan die toezegging en dit dus expliciet mee te nemen in de evaluatie.

Maar goed, toen kwam de heer Doornhof met een motie en die haalt die toezegging eigenlijk een beetje in, of die formaliseert die toezegging. Hij zette de zorg op schrift en verwoordde die in de motie. Ik zie dit als een ondersteuning van wat ik hiervoor gezegd heb en dit neem ik dan graag aan. Daarmee krijgt de motie dus oordeel Kamer.

Voorzitter. Dan zijn er tot slot een aantal vragen gesteld, of eigenlijk waren het meer suggesties en wensen, voor de komende tijd. Die zou ik uiteraard allemaal mee willen nemen. Dit komt ook naar de Kamer toe in de toezegging die ik nog gedaan heb.

De heer Van Kesteren van de PVV vroeg nog naar de prestatiedruk de andere kant op. Ik zou dat niet meteen stapelen noemen, meer duwen, zodat mensen op hun tenen lopen. Dat herken ik overigens ook. Ik zal het voorbeeld niet té specifiek maken, maar toen ik op de mavo kwam, was er ook iemand die naar het vwo ging. Van die persoon werd toen gezegd: nou, die doet het beter, want die gaat al naar het vwo. Het vervelende was dat de persoon in kwestie daarna "afzakte" naar de havo, naar de mavo en daarna naar het vbo. Ik denk persoonlijk dat die persoon in die periode doodongelukkig is geweest. Ik heb daarna de andere weg gelopen. Ik ben me hier zeer van bewust. Ik zie ook mensen die een gymnasiumadvies krijgen en daarna op de universiteit totaal afgestompt zitten te gamen en niet meer gemotiveerd zijn om een studie op te pakken. Maar andersom zijn de gevallen er ook.

Zoveel mensen, zoveel situaties. Dat maakt ook dat je in instrumenten daaraan tegemoet moet komen, misschien nog wel meer dan vroeger, en dat hét recept en dé mal niet bestaan. En dat moeten we hier ook niet denken. We moeten ook niet met ideologie zeggen: het moet dit zijn of het moet dat zijn. Ik denk dat we moeten zoeken naar wat werkt voor iemand, om diegene de beste basis voor de toekomst te geven.

Tegen de heer Van Kesteren zeg ik ook: daarvoor praat ik met iedereen, het liefst met mensen die goede oplossingen hebben. Als je die níet hebt, kom ik ook, maar het liefst praat ik met mensen met heel veel goede oplossingen. En die zitten overal. Die heb ik ook al veel gehoord. Voor wie dit hoort en daarvoor ideeën heeft, zeg ik dat u hier terechtkunt: dennis@minocw.nl.

Dank.

De voorzitter:

Dank u wel, minister.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel 35671, Wijziging van een aantal onderwijswetten. Wenst een van de leden stemming over dit wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat er volgende week wordt gestemd over het wetsvoorstel. Ik stel voor dat we volgende week tevens stemmen over de ingediende motie.

Hiermee zijn we aan het einde van de vergadering gekomen. Ik dank alle leden, de minister en de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt.

Naar boven