6 Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2017 ( 34550-XVII ).

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. 

De beraadslaging wordt hervat. 

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik ga graag in op de vragen die door senator Lintmeijer en senator Stienen zijn gesteld over de begroting. Zij vroegen met name verduidelijking van de wijze waarop de eerstejaarsopvang van asielzoekers wordt verwerkt in de begroting, hoe de systematiek tot stand komt, wat dat betekent voor de begroting en of dat eventueel beter en anders kan. 

Het is goed om hier met elkaar vast te stellen dat de kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers onderdeel zijn van de door het DAC van de OESO vastgestelde ODA-definitie. Dat betekent dat Nederland al sinds het begin van de jaren negentig de kosten voor de eerstejaarsopvang toerekent aan ODA. In die zin is het niet anders dan in eerdere jaren. Andere landen doen dat ook. We nemen de kosten van de opvang op in de HGIS-nota en ook in de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement V en J. We hebben dat nader toegelicht in de brief van 8 februari waar mevrouw Stienen naar verwees. Het is dus geen nieuwe ontwikkeling. Natuurlijk is het beslag op de begroting door de komst van grotere aantallen mensen als gevolg van de verschrikkelijke oorlog in Syrië, wel groter dan in eerdere jaren. We hebben dat binnen het kabinet op verschillende manieren opgevangen. We hebben dat ook steeds aan de Kamer gemeld. 

Naast de bijdrage uit de begroting zijn er aanvullende maatregelen genomen. In totaal is er in 2014 en 2015 725 miljoen uit de algemene middelen aan het ODA-budget toegevoegd. Dat was ook nodig, omdat het beslag niet alleen onvoorzien was, maar ook heel groot. Er lag ook een motie die was aangenomen in de Tweede Kamer, die uitsprak dat de kosten voor asielzoekers niet moesten leiden tot bezuinigingen op bestaande programma's. Dat hebben we kunnen voorkomen door die extra storting — als ik dat even zo mag noemen — van 725 miljoen euro, maar ook door de doorzetting van de gerealiseerde bni-groei in latere jaren. Dat is inderdaad een kasschuif. Op die manier hebben we kortingen op programmalijnen kunnen voorkomen. 

De Kamer zal nu vragen: is zo'n kasschuif eigenlijk wel een ordentelijk instrument? Het is een regulier instrument dat overigens alleen maar kan worden ingezet met toestemming van de minister van Financiën. Het wordt ook in andere begrotingen gedaan. In de begroting van BuHa-OS doen we het ook weleens, bijvoorbeeld bij meerjarige bijdragen aan multilaterale programma's. Al naar gelang de plannen van Nederland en de plannen van de multilaterale partners wordt er ook weleens verschoven van het ene jaar naar het andere. Dus: het ene jaar wat minder, het andere jaar wat meer. Het is eigenlijk een ander betaalritme. 

Zoals gezegd, hebben we, om de kosten voor asiel op te vangen, de bni-groei naar voren gehaald. Ik geloof dat ze dat in het Engels "frontloading" noemen. Doordat de verwachte asielinstroom voor 2016 lager was dan begroot, hebben we ook weer wat terug kunnen schuiven. Ik begrijp dat de Kamer vraagt hoe die systematiek werkt, maar ik geef mee dat we ook op verzoek van de Tweede Kamer extra aandacht hebben besteed aan het inzichtelijk maken ervan in de HGIS-nota, in de begroting van V en J. Als er wijzigingen komen in de ramingen of in de gerealiseerde kosten, melden wij dat ook. 

Senator Stienen wees erop dat Nederland het hoogste bedrag blijkt toe te rekenen per asielzoeker. Dat is geen beleid of output als resultante van beleid. Landen maken binnen de definities die daarvoor gelden, afwegingen over de manier van opvang. In sommige landen zal het ongetwijfeld anders van aard zijn of korter van duur dan in Nederland. Wij houden ons aan de OESO-afspraken en komen dan op dit bedrag uit. 

Het klopt, zeg ik tegen mevrouw Stienen, dat V en J beleidsverantwoordelijk is, maar men verantwoordt zich op de manier die gebruikelijk is binnen de overheid. Er worden accountantsrapporten opgesteld en audits gedaan. De begroting van V en J wordt natuurlijk in de Staten-Generaal besproken. Er is ook veelvuldig overleg. 

De vraag van mevrouw Stienen hoe de kosten worden verantwoord, stellen wij natuurlijk ook vanuit onze verantwoordelijkheid. Er is dus overleg. Recentelijk heeft als onderdeel van het overleg en het monitoren van de kosten een administratieve narekening plaatsgevonden. Het bleek dat in voorgaande jaren te veel aan ODA was toegerekend. Wij hebben de Auditdienst Rijk gevraagd om ons te helpen met de monitoring. Het bedrag is ook weer teruggevorderd. Die controle en dat overleg zijn er dus steeds om ervoor te zorgen dat wij de kosten kunnen verantwoorden. 

Mevrouw Stienen vroeg naar de instroomraming. Het klopt dat die is bijgesteld. Voor 2016 was de raming 58.000 mensen. Op basis van werkelijke aantallen is zij bijgesteld naar 32.000 mensen. Dat betekent een aanpassing van 290 miljoen in 2016 en 170 miljoen in 2017. Dit heeft natuurlijk impact op de asieltoerekening. Wij hebben deze bedragen gebruikt om tekorten die ontstaan zijn in de jaren na 2017, mede op te lossen. 

Mevrouw Stienen vroeg ook of dit wel een verstandige manier van begroten is, omdat het zo volatiel is. Die volatiliteit, die voortkomt uit doorgaans een verdrietige werkelijkheid, kun je niet sturen, maar kun je daar in je begroting rekening mee houden? De begrotingssystematiek werkt eigenlijk niet zo. Een begroting is geen reserve, een begroting moet echt op reële ramingen worden gebaseerd. Wij maken overigens die ramingen niet; die worden gemaakt door het beleidsverantwoordelijke departement. In de financiële processen die wij doorlopen, kunnen wij op verschillende momenten in het jaar bijstellen. Het is dus niet zo dat er niets meer gewijzigd kan worden als de begroting eenmaal op Prinsjesdag gepresenteerd is. Wij hebben de voorjaarsnota, de ontwerpbegroting en de najaarsnota. Ik begrijp heel goed dat het van de Kamer extra inzet vraagt om te monitoren. Wij rapporteren steeds, maar er vinden inderdaad wijzigingen plaats. Wij zijn daarover echter steeds transparant, omdat wij ook aan de Kamer willen laten zien wat de impact van ramingen is op de begroting. Tot nu toe zijn wij er steeds in geslaagd om te voldoen aan de motie-Slob/Samsom, van twee gewaardeerde Kamerleden. Zij maken overigens beiden geen deel meer uit van het Nederlandse parlement, maar hun motie blijft geldig. Ik ben er ook tevreden mee dat het gelukt is en dat wij niet hoefden in te breken op lopende programma's, want daarmee ondermijn je de effectiviteit van de programma's. Ik zeg het maar in grote stappen snel thuis, maar in het algemeen geldt dit. 

Mevrouw Stienen (D66):

Ik dank de minister voor deze uiteenzetting, maar zit toch nog met een vraag over het verband tussen de hoge kosten die Nederland maakt, bijna 32.000 dollar, €30.000 per jaar, per asielzoeker in de opvang. Dat is meer dan een modaal inkomen, dat is heel veel geld. Als het gaat over draagvlak mogen wij daar best een vraagteken bij zetten. Wij denken dat dit direct te maken heeft met kortetermijn- en langetermijnplanning. Ik begrijp heel goed dat je geen reserves kunt aanhouden in de begroting, maar vraag mij toch af of een ander soort planning ook in begrotingen die kosten iets lager zou kunnen maken. Ik hoor het graag van de minister. 

Minister Ploumen:

Ik kan mij hier gemakkelijk vanaf maken door te antwoorden dat dit een verantwoordelijkheid is van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Hij kan de Kamer ongetwijfeld meer en detail informeren dan ik dat kan, want het is zijn verantwoordelijkheid. Ik zou er echter toch iets over willen zeggen. Ik begrijp senator Stienen zo dat zij suggereert dat het niet voldoende voorbereid zijn op grotere aantallen mensen dan verwacht, tot extra kosten heeft geleid en dat die kosten weer tot die €30.000 per persoon leiden. Feit is dat wij in Nederland graag willen dat mensen een fatsoenlijk dak boven hun hoofd hebben, dat zij van de voorzieningen weliswaar sober, maar noodzakelijk gebruik kunnen maken. Wij willen ook dat zij zo snel mogelijk uit de asielopvang gaan nadat zij een status hebben gekregen, en gewoon hun eigen leven kunnen leiden met een baan en een eigen huis. Wij hebben wel gezien dat door de toename van het aantal mensen de doorstroming, dus uit de COA-voorzieningen naar zelfstandige woonruimte, veel moeizamer is geworden. Waar eerder mensen gemiddeld zes maanden in een COA-instelling verbleven, is dit opgelopen tot tien maanden. Dat verklaart voor een deel de hogere kosten. Maar ja, nood breekt ook wet. De opvang in Nederland in de centra is sober, maar ik vind ook dat wij recht moeten doen aan de mensen die gevlucht zijn voor geweld. Ik weet dat mevrouw Stienen dat ook vindt. Ik vind dat wij hen hier op een fatsoenlijke manier moeten opvangen. Uiteraard is het wel van belang om te blijven werken aan een snellere doorstroming van mensen die een status hebben en die hier mogen blijven, naar huizen. Dat heeft echter ook zijn eigen dynamiek. 

De heer Lintmeijer vroeg of de kosten die wij aan de eerstejaarsopvang asiel hebben besteed, niet ten koste van noodhulp zijn gegaan. Laat ik het iets politieker maken. Je kunt natuurlijk zeggen dat Nederland zelf een deel ODA heeft geïncasseerd. Je kunt dat als een feit presenteren, maar feit is ook dat die kosten gemaakt zijn om mensen hier op een fatsoenlijke manier op te vangen. Feit is ook dat ik blij ben dat Nederland die mensen hier een veilige haven heeft kunnen geven. Ik wil graag het hele verhaal vertellen. Dat doet ook recht aan de situatie. 

Terug naar de vraag: is dat niet ten koste gegaan van het lenigen van humanitaire noden op andere plekken in de wereld? We hebben de afgelopen jaren extra middelen voor humanitaire hulp vrijgemaakt in aanvulling op het reguliere jaarlijkse budget. Dat reguliere jaarlijkse budget is 200 miljoen. In 2017 is het 230 miljoen, iets meer, maar in die orde van grootte. In 2014 hebben we 570 miljoen euro vrijgemaakt uit de algemene middelen voor de periode 2014-2017 voor noodhulp. In 2015 is 110 miljoen extra vrijgemaakt voor de Syriëregio. De gemiddelde bestedingen aan noodhulp in 2014, 2015 en 2016 bedragen 434 miljoen euro per jaar. Dat is substantieel hoger dan in de jaren daarvoor. Daar was ook alle reden toe, want de nood is heel groot. Daarnaast hebben we dit jaar 260 miljoen aan de begroting toegevoegd voor betere opvang in de regio. Betere opvang betekent niet alleen maar dat mensen worden gehuisvest en dat zij te eten hebben, maar ook dat er onderwijs is voor hun kinderen en dat er wordt gewerkt aan banen. Wij hebben een forse extra inspanning gepleegd op noodhulp. Nogmaals, daar was alle reden toe. Nederland is top tien-donor. Het is geen lijstje wie de beste is, maar ik vind het heel belangrijk dat Nederland fors heeft kunnen bijdragen aan het lenigen van de nood van 65 miljoen mensen. 

De heer Linthorst vroeg ... 

De voorzitter:

Lintmeijer. 

Minister Ploumen:

De heer Lintmeijer. O pardon, het was mevrouw Linthorst. 

De voorzitter:

Ja, maar die zit al sinds 2015 niet meer in deze Kamer. 

Minister Ploumen:

U roept mij zo weinig hier dat mij dat bijna ontgaan is. 

Terug naar de heer Lintmeijer, ook een mooie naam. Hij zegt dat het budget voor noodhulp daalt, terwijl de middelen voor de export stijgen. Het klopt allebei niet. Ik heb net toegelicht dat de middelen voor noodhulp zijn gestegen. Misschien is het goed om even te vermelden dat Nederland een open economie heeft. 2,2 miljoen banen in Nederland zijn afhankelijk van die open economie, van het feit dat wij een handelsnatie zijn. Wij hebben niet meer exportfinanciering verstrekt in het afgelopen jaar dan in de jaren daarvoor. Er is een non-ODA-faciliteit van 110 miljoen euro voor zeven jaar, die is opgebouwd uit reeds bestaande non-ODA-financieringsfaciliteiten. Binnen het Dutch Good Growth Fund, dat ontwikkelingsrelevant is, ook volgens het OESO-DAC, dat dit natuurlijk precies heeft bekeken, is er 125 miljoen euro voor zeven jaar vrijgemaakt voor ontwikkelingsrelevante exportfinanciering. Het gaat bijvoorbeeld om medische apparatuur en investeringen in een textielfabriek in Ghana. Dat is zeer goed besteed geld met een grote leverage. Elke euro in het Dutch Good Growth Fund genereert €35 meer. Maar het is niet meer dan het budget voor noodhulp en het is ook niet gestegen. Andersom is het budget voor noodhulp gestegen, zoals ik net al zei. 

De laatste vraag die ik nog moet beantwoorden, gaat over de afspraken met Mali over migratie. Ik citeer de heer Lintmeijer: gaat het vooral om het belemmeren van vluchtroutes of gaat het om het creëren van betere omstandigheden? De afspraken zien op een brede en gezamenlijke aanpak die gericht is op het bieden van een betere toekomst aan jongeren in Mali. U moet zich voorstellen — de heer Lintmeijer weet dat misschien ook wel — dat onze collega's uit Afrikaanse landen het verschrikkelijk vinden om hun talentvolle jonge mensen de vlucht naar Europa te zien maken en dat zij het nodig vinden om samen met ons ervoor te zorgen dat er meer perspectief is op de plek waar die jongeren geboren worden. In Mali gaat het specifiek over het creëren van werkgelegenheid voor jongeren, het aanpakken van mensensmokkel en het verbeteren van de veiligheidsomstandigheden. Het gaat ook over terugkeer. Terugkeer is overigens niet nieuw, maar dat weten de senatoren hier ongetwijfeld. Het is altijd al onderdeel van het verdrag van Cotonou geweest. 

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Ik snap de verwarring met namen van voorgangers. Ter verheldering: mijn fractie zat de vorige keer aan de ene kant en tegenwoordig aan de andere kant. Ik had nog een aanvullende vraag over Mali, met dank voor het antwoord tot nog toe. Ziet het akkoord vooral op Malinese burgers en hun eventuele routes en terugkeer of gaat het ook om mensen uit derde landen daaromheen die van routes in Mali dan wel aan Mali rakend gebruikmaken? 

Minister Ploumen:

Dat is een buitengewoon relevante vraag, want migratie houdt zich natuurlijk niet aan nationale grenzen. Je ziet dat er ook in Mali routes zijn waarlangs de mensensmokkelaars ook mensen uit andere landen brengen. Voor de Malinezen zelf is het moeilijk om daarop een goed antwoord te vinden; vandaar ook die investeringen. De EU maakt afspraken met landen in Afrika, maar het gaat doorgaans om een wat bredere regionale aanpak. Ik zie dat de heer Lintmeijer nu ter linkerzijde zit. Het is een bredere aanpak waarbij ook de overheden in die Afrikaanse landen zich er zeer van bewust zijn dat zij moeten samenwerken. Dat doen zij dan ook in ECOWAS. 

De voorzitter:

Wij zijn toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Lintmeijer. 

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Voorzitter. Ik overwoog net om nog even met de minister in debat te gaan over het laatste punt, maar het kan ook in tweede termijn met een aanvullende vraag over de Malinese burgers en de burgers uit derde landen daaromheen die eventueel gebruikmaken van routes in Mali. Is de Malinese overheid degene die in de "Europadeal" de verantwoordelijkheid krijgt toegewezen om daarvoor een oplossing te vinden? Of gaat de deal verder dan alleen de overheid van Mali en zijn ook de omliggende landen aanspreekbaar op die vluchtroutes en, wat ons betreft nog belangrijker, op opvang van mensen in hun eigen regio? Het zou fijn zijn als de minister in haar tweede termijn nog enige woorden daaraan kan wijden. 

Ik dank de minister ook voor de beantwoording van de overige vragen. De antwoorden over de noodhulp en de exportbevordering zijn verhelderend. Ik ben daar blij mee. 

Wat de ODA-definitie betreft, is het ons bekend dat dat onder de OESO-spelregels op die manier mag. Het is ons ook bekend dat dat meerdere decennia op die manier is gegaan. Het gaat echter wringen op het moment dat het beslag van de eerste opvang van asielzoekers buitenproportioneel wordt in vergelijking tot de omvang van de begroting voor ODA-gelden en voor OS. Onze politieke afweging is: als dat op die manier gaat, is dat dan nog wel verstandig? Wij zijn natuurlijk blij dat er voor een deel uit de algemene middelen is bijgeplust, zeg ik maar even in gewoon Nederlands, op de begroting. Tegelijkertijd zien wij toch het effect op de begroting, namelijk dat datgene wat feitelijk beschikbaar blijft voor structurele hulp op die plekken waar die volgens ons het meest nodig is, daardoor onder druk komt te staan. Misschien kan de minister ook nog even ingaan op de vraag hoe wij dat op de langere termijn kunnen compenseren, met name richting 2020. Ik besef dat wij dan twee kabinetten verder kunnen zijn, maar wij kijken ook graag naar de toekomst. 

Daaraan gerelateerd is de kasschuif, de doorzetting van de effectiviteit van de bni-groei, de frontloading of hoe je het ook allemaal wilt noemen. Het gaat er uiteindelijk om dat we geld lenen uit de toekomst dat dan in de toekomst niet meer beschikbaar is. Dat geld hebben we nu nodig om een aantal noden hier te lenigen. Wij zijn er bezorgd over dat de feitelijke begroting van Ontwikkelingssamenwerking structureel uit het lood slaat en dat dat voor meerdere jaren een doorwerking heeft. Het geld kan dan niet besteed worden op de plek waar wij het het liefst zouden besteden. We hebben er alle begrip voor dat een begroting geen budgetreserve is. Maar misschien kunnen we naar een andere systematiek kijken en bekijken of we de communicerende vaten ergens anders vandaan kunnen halen dan vanuit de kwetsbare OS- en ODA-begroting. Daar ligt onze zorg. De minister verwees naar een aantal andere landen. Dat wordt altijd een spelletje over de vraag wie het meest over ergens anders weet. In Duitsland is er in veel ruimere mate geld voor de opvang van asielzoekers uit de algemene middelen gehaald dan bij ons is gedaan. Ieder maakt daarin zijn eigen keuzes. Onze politieke keuze is de budgetten die bestemd zijn voor het ledigen van noden, te laten op de plekken waar die noden ontstaan. Onze politieke prioriteit ligt bij het inzetten van het meeste van dat geld op die plekken. 

Er resten mij slechts enkele seconden. Daarin kan ik de minister dankzeggen voor de beantwoording en zeggen dat ik benieuwd ben naar de antwoorden op de laatste vragen. 

De voorzitter:

Die seconden restten u niet, daar ging u overheen. Maar dat maakt niet uit. 

Mevrouw Stienen (D66):

Voorzitter. Ik wil namens de D66-fractie de minister danken voor de beantwoording van onze vragen. Ik heb nog een aantal punten voor de tweede termijn. 

Voor D66 is het, net als voor GroenLinks, lastig dat de eerstejaarsopvang van asielzoekers onder de DAC-ODA-criteria vallen. Wij zouden dat echt graag anders zien. Ik ben namens de fractie blij om te horen dat de minister zich zo sterk maakt voor een sobere, maar menswaardige opvang in eigen land. Begrijp ons niet verkeerd: dat mag dan ook wat kosten. Wij vinden alleen dat het in verhouding moet blijven staan met de opvang in de regio die ook D66 van belang vindt. De meeste mensen die op de vlucht slaan, willen het liefst in de buurt van hun eigen land worden opgevangen en zo snel mogelijk weer terug. 

Daarbij is noodhulp zeker van belang, maar dat is altijd maar tijdelijk. Het adagium van sommigen is dat noodhulp wel mag, maar dat je kritisch moet zijn op goede, langdurige en duurzame ontwikkelingssamenwerking en internationale samenwerking. Mijn fractie vindt dat in deze discussie wel gevaarlijk. Dan ben je immers pleisters aan het plakken en daar is D66 niet voor. Uiteindelijk gaat het erom of wij weer stabiliteit, vrede en respect voor mensenrechten terug kunnen brengen in bepaalde landen, waardoor mensen ook niet meer op de vlucht slaan. 

Namens de D66-fractie wil ik de minister bedanken, niet alleen voor haar antwoorden van vandaag, maar ook voor haar inzet van de afgelopen jaren op dit belangrijke dossier van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik heb tot slot nog wel een vraag. Natuurlijk wil de minister niet over haar eigen periode heen regeren. We willen echter graag nog van haar weten of zij, met de wijsheid van nu, iets voor het overdrachtsdossier van haar opvolger heeft wat betreft een ander soort systematiek van het beslag dat de eerstejaarsopvang van asielzoekers op haar begroting heeft gelegd. 

De voorzitter:

Minister, bent u in de gelegenheid direct te antwoorden? 

Minister Ploumen:

Zeker. 

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. 

Minister Ploumen:

Voorzitter. Allereerst mijn excuses aan de heer Lintmeijer, die ik Linthorst noemde. En ik dacht ook steeds dat senator Overbeek de heer Lintmeijer was. Ik heb hem dus volstrekt onterecht af en toe vriendelijk doch streng aangekeken. Dat was helemaal niet voor hem bedoeld. Dat komt straks bij het volgende debat pas! 

Maar goed, alle gekheid op een stokje. De eerste vraag van de heer Lintmeijer ging over hoe er gekeken wordt naar de regionale impact van migratie. De EU heeft samen met de Afrikaanse Unie in Valletta afspraken gemaakt, die deels voortbouwen op bestaande afspraken, bijvoorbeeld uit het verdrag van Cotonou. Er is ook met elkaar besproken dat er zowel regionaal als nationaal gezocht wordt naar specifieke afspraken. Die specifieke afspraken kunnen alleen maar effectief zijn als zij niet puur nationaal worden ingevuld. Ik heb bijvoorbeeld onlangs gesproken met de minister van Migratie van Marokko. Het gesprek gaat dan dus niet alleen maar over migratie vanuit Marokko. Het gaat ook over de vraag hoe we er met elkaar voor kunnen zorgen dat de migratie naar Marokko ofwel gereguleerd wordt, ofwel op een niveau komt dat aanvaardbaar is voor zowel de Marokkanen als voor de mensen die daar niet altijd in goede omstandigheden terechtkomen. Juist hierbij is dus ook steeds aandacht voor het regionale perspectief dat gekozen moet worden. 

Natuurlijk is de begroting onder druk komen te staan door de hogere instroom van mensen die vluchten voor het geweld in met name Syrië. Elke partij maakt haar eigen afweging, maar het kabinet heeft daarin de politieke afweging gemaakt dat het nodig was om daar extra middelen aan toe te voegen. Het kabinet heeft ook actief meegedaan aan het debat over de hervorming van de ODA-definitie. Dat debat vond plaats in Parijs. Daar is ook een IPO-rapport over verschenen. Nog even los van wat wij daar zelf van zouden vinden, merk je dan dat er weinig draagvlak is voor het wijzigen van de definitie rond de eerstejaarsopvang. 

Tegen de heer Lintmeijer, maar ook vast tegen mevrouw Stienen wil ik het volgende zeggen. Ik ga inderdaad niet over mijn graf heen regeren. Alle partijen die straks meedoen met de verkiezingen hebben kunnen waarnemen op welke manier dit een druk op de begroting heeft gelegd en ook hoe we dat gemitigeerd hebben. Ik heb gezien dat in de verschillende verkiezingsprogramma's hierover verschillende voorstellen zijn verschenen, waarvan het ene meer mijn sympathie heeft dan het andere. Maar dat kan ook te maken hebben met de vraag of dat voorstel van mijn eigen partij is. 

Het klopt dat sommige landen meer uit algemene middelen doen. Het klopt dat Duitsland dat heeft gedaan. Mijn voor de hand liggende antwoord is dan dat ze ook jarenlang percentagegewijs veel minder in ODA geïnvesteerd hebben dan Nederland. Dat is echter niet het punt dat de heer Lintmeijer wil maken. Ik begrijp dat het punt dat hij wil maken is dat er een keuze is in hoe je die uitgaven toerekent. Wij hebben gemeend ons aan de definitie te moeten houden. 

Volgens mij was dat ook meteen het antwoord op de vraag van mevrouw Stienen. Zij vroeg hoe de minister, in al haar wijsheid, daartegen aankijkt. Er is een geaccepteerde systematiek en een geaccepteerde definitie en dat brengt ook enige overzichtelijkheid met zich mee. Maar het is een feit dat daarmee de druk op de begroting de afgelopen jaren erg groot is geworden. 

De voorzitter:

Dank u wel. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Ik stel voor, morgenavond aan het eind van de vergadering over het wetsvoorstel te stemmen. 

Daartoe wordt besloten. 

Naar boven