Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 25, item 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 25, item 9 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (gegevensverstrekking Belastingdienst) ( 34374 ).
De voorzitter:
Ik heb de minister voor Wonen en Rijksdienst reeds welkom geheten in de Eerste Kamer. Ik geef het woord aan de heer Lintmeijer.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State heeft uitgesproken dat de wijze waarop de Belastingdienst inkomensgegevens verstrekt aan woningverhuurders een wettelijke grondslag mist. Daarom komt het kabinet nu met reparatiewetgeving, vooruitlopend op de Wet doorstroming huurmarkt, die deze wettelijke grondslag wel zou moeten leveren.
Mijn fractie had liever gezien dat dit wetsvoorstel onderdeel zou uitmaken van de bredere wet, die wij hier op 12 april behandelen. In feite zijn wij niet helemaal overtuigd van het spoedeisende karakter van dit wetsvoorstel of het moet liggen in het feit dat op maandag 4 april de rechtbank naar verwachting een uitspraak doet over een kort geding van de Woonbond, die eist dat ook geen voorbereidingen worden getroffen in de vorm van het klaarzetten van deze gegevens. De minister noemt dit niet als argument, dus we gaan er maar van uit dat dit ook geen rol speelt. Het zou echter wel mooi zijn als de minister dat nog even kan bevestigen.
In het ordedebatje eerder vanmiddag stelde de minister dat als deze Kamer vandaag niet akkoord gaat met het voorliggende wetsvoorstel, de inkomensafhankelijke huurverhoging onverminderd van kracht zal zijn en de huurverhoging voor veel groepen, met name lager betaalden, hoger zal uitpakken. Uit onze informatie blijkt dat de meeste verhuurders hun voorstellen voor huurverhoging al gemaakt hebben en daarover in overleg zijn met de huurdersorganisaties. Kan de minister nog eens toelichten wat er na vanmiddag verandert in dit overleg tussen huurdersorganisaties en verhuurders als dit wetsvoorstel wordt aangenomen? Wat zou er dan anders zijn gegaan als deze wet pas op 5 april behandeld zou worden?
Het gaat in dit debat echter uiteindelijk niet om het huurrecht, maar om het door de Belastingdienst verstrekken van de inkomensgegevens van klanten van private partijen die woningen verhuren, aan diezelfde private partijen. Mijn fractie hecht grote waarde aan de bescherming van privacy. Dat geldt zeker voor gegevens van burgers die de overheid onder zich heeft. De minister heeft in deze wet, voor zover wij dat nu in alle snelheid kunnen zien, geen mogelijkheid opgenomen om schriftelijk toestemming aan de huurder te vragen om zijn gegevens ter beschikking te stellen. In mei 2011 nam deze Kamer de motie-Tan aan, die oproept om het beschikkingsrecht over de eigen persoonsgegevens primair bij de burger te leggen en uitspreekt dat beschikkingsrecht van instituties — zoals woningverhuurders zeg ik daarbij — eerder uitzondering dan regel dient te zijn. In de aansluitende motie-Franken signaleerde deze Kamer dat er tendensen zijn om bij nieuwe wetgeving steeds vaker beperkingen aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer op te leggen. Dit wetje doet dat in feite ook. Als dat al nodig is, moet er volgens dezelfde motie van deze Kamer getoetst worden aan onder meer criteria als noodzaak, effectiviteit en hanteerbaarheid, proportionaliteit, effectief toezicht en controle, en een beperkte geldigheidsduur.
In het voorliggende wetsvoorstel zien wij nauwelijks of niets terug van een dergelijke toetsing. Haast om een gegroeide maar onwettige praktijk te legaliseren lijkt belangrijker te zijn dan een zorgvuldige toetsing, bijvoorbeeld in de vorm van een privacy impact assessment, het zogenoemde PIA. Heeft een dergelijk assessment wel plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben zorgvuldig gekeken naar wat het zwaarst moet wegen. Wij zien ook wel in dat het voor groepen huurders gemakkelijk kan zijn dat zij in het systeem van inkomensafhankelijke huren niet zelf formulieren hoeven in te vullen. De minister geeft aan dat automatische verstrekking door de Belastingdienst dan de enige manier is om aan gegevens te komen, maar is dat ook zo? Weegt het gemak op tegen de inbreuk op de privacy? Een collectieve dataoverdracht van privacygevoelige gegevens van miljoenen huishoudens is wat ons betreft niet automatisch proportioneel. Mijn fractie is niet overtuigd van de zwaarwegendheid en wij zouden er dan ook voor zijn dat huurders zelf op enigerlei wijze toestemming moeten geven voor het beschikbaar stellen van die gegevens. Kan de minister niet een systeem mogelijk maken waarin huurders kunnen kiezen voor eigen opgave dan wel de verhuurder kunnen machtigen om dit via de Belastingdienst te doen? Wie niet meewerkt, zo zeg ik erbij, zou in zo'n systeem wat ons betreft de maximale huurverhoging kunnen krijgen bij herhaaldelijk niets aanleveren.
Proportionaliteit versus privacy is de finale afweging, ook in dit wetsvoorstel, al is het maar een reparatiewetje. Met de Raad van State vinden wij dat mensen ervan op aan moeten kunnen dat als zij hun gegevens inleveren bij de Belastingdienst, die gegevens niet ongevraagd voor andere doelen worden gebruikt, tenzij zwaarwegende belangen dit vereisen. Dat helpt namelijk ook bij het hooghouden van de belastingmoraal, en die is hoog in dit land.
Wij hebben dus een aantal vragen bij dit wetsvoorstel. Wij wachten graag de antwoorden van de minister af.
De heer Köhler (SP):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel is op 3 maart naar onze Kamer gezonden. Na een snelle schriftelijke behandeling zouden wij het volgende week kunnen behandelen, maar de Kamer is door de minister vandaag voorgehouden dat wij deze wet vandaag moeten vaststellen omdat anders de inkomensafhankelijke huurverhoging per 1 juli niet meer kan doorgaan en dat dit de overheid indirect structureel 38 miljoen euro op jaarbasis aan huurtoeslag gaat kosten. Als dit waar is, vinden wij het een ernstige tekortkoming dat de minister ons dat niet al op 3 maart heeft verteld. Wat is er intussen gebeurd dat hem gisteren het licht deed zien? De verklaring dat het gisteren Pasen was, lijkt mij onvoldoende.
De wet gegevensverstrekking Belastingdienst, zoals ik die kortheidshalve zal noemen, beoogt een basis te geven aan het verstrekken van inkomensgegevens over de huishoudinkomens door de Belastingdienst aan de verhuurders. De verhuurders gebruiken deze om huurders een extra inkomensafhankelijke huurverhoging op te kunnen leggen. Anders dan de minister in de memorie van toelichting stelt, is deze reparatiewet niet nodig om "buiten twijfel te stellen" dat de Belastingdienst die gegevens mag verstrekken. Na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari bestaat er helemaal geen twijfel of deze gegevensverstrekking mag plaatsvinden: nee, dat mag niet. Deze wet beoogt die gegevensverstrekking alsnog mogelijk te maken; dat is wel wat anders dan "buiten twijfel stellen".
De SP heeft samen met een zeer groot aantal huurdersverenigingen in ons land een aantal zwaarwegende bezwaren tegen deze wet.
De heer Schouwenaar (VVD):
Ik wil nog even terugkomen op dat "buiten twijfel stellen". Misschien ben ik in de war en kunt u mij helpen. Ik dacht dat de Raad van State deze uitspraak begin februari gedaan had, terwijl het wetsvoorstel al in december is ingediend. Toen dit wetsvoorstel ingediend werd en de memorie van toelichting geschreven werd, bestond er dus alle reden om te twijfelen.
De heer Köhler (SP):
Ja. Dat heb ik ook in de schriftelijke voorbereiding, die u ongetwijfeld gelezen hebt, …
De heer Schouwenaar (VVD):
Maar we zijn nu mondeling in overleg.
De heer Köhler (SP):
… aan de minister gevraagd: is deze toelichting inmiddels niet achterhaald? Toen heeft de minister geantwoord: nee, geenszins; die toelichting is juist nu van kracht. Dat betwist ik dus met mijn bijdrage hier. Die toelichting is mijns inziens niet meer up-to-date. Het zou goed zijn als de minister dat, anders dan in de schriftelijke beantwoording, zou erkennen. Het gaat hier dus niet om een correctie van ondergeschikte aard, maar om een materiële wet met vergaande gevolgen voor honderdduizenden huurders in ons land. Er was namelijk eerst, en tot op dit moment, geen wettelijke basis voor de inkomensafhankelijke huurverhoging. Met deze wet zou daar wel weer een basis voor zijn.
Wat zijn onze bezwaren tegen deze wet? In de eerste plaats is dat het verstrekken van belastinggegevens aan verhuurders. Dit doorbreekt de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst. Die zou je alleen onder zeer strikte voorwaarden moeten doorbreken. De heer Lintmeijer heeft dat net al eloquent verwoord, dus dat zal ik niet allemaal herhalen. Ik wil daar nog wel de constatering aan toevoegen dat de regering met twee maten meet als het om het doorbreken van de geheimhouding van de Belastingdienst gaat. Als de Tweede Kamer, als bevoegd controlerend orgaan van de regering, inzage vraagt in de belastingafspraken met multinationals, weigert deze regering dat omdat de individuele afspraken van de Belastingdienst en de individuele aangiften coûte que coûte geheim moeten blijven. Maar als verhuurders de belastinggegevens van honderdduizenden mensen bij de Belastingdienst opvragen voor een extra huurverhoging, is daar geen sprake meer van en kan het gewoon. Dat vinden wij meten met twee maten. Wij willen graag een toelichting van de regering waarom zij met twee maten meet.
In de tweede plaats richten onze bezwaren zich op het systeem van inkomensafhankelijke huurverhogingen door de verhuurder, die door deze wet mogelijk gemaakt worden. Deze wet is eigenlijk niet meer dan het faciliteren van dat systeem, zoals er in de toelichting ook netjes bij staat. Wij zijn het niet eens met de systematiek van de inkomensafhankelijke huurverhoging. Huishoudens met een inkomen van €35.000 of meer — of misschien straks, na wijziging van de Huurwet, met een inkomen van €39.000 of meer — en een huur van €700 — het gaat namelijk om de huren tot €710 per maand — zouden volgens de systematiek van de regering te goedkoop wonen. Het zouden zogenaamde scheefwoners zijn, die met extra huurverhogingen zouden moeten worden gedwongen om uit die woningen te gaan en door te stromen. Kan de minister ons voorrekenen waarom een huur van €700 bij een inkomen van €35.000 — of €40.000, dat geef ik de minister dan — per jaar te laag zou zijn? Welke normen hanteert de minister waardoor hij stelt dat deze huur zodanig laag is dat er een extra grote huurverhoging bovenop gegooid moet worden?
Ons tweede bezwaar tegen deze methodiek is dat daardoor mensen met een inkomen van €35.000 of meer — straks €39.000 of meer — die in een goedkope woning wonen, zeg €400, straks €16 huurverhoging per maand krijgen, als de verhuurder die tenminste doorvoert. De meeste verhuurders zijn echter niet te beroerd om dat te doen zodra het wettelijk mogelijk wordt. Iemand met een huur van €700 krijgt een verhoging van €28 per maand. Dat verschil telt met deze systematiek jaar na jaar verder op. Hoe schever je in deze systematiek woont, hoe minder huurverhoging je krijgt. Dat kunnen wij niet rijmen. Kan de minister hierop reageren?
Ik heb nog wat technische vragen. Kan de minister bevestigen dat het aannemen van deze wet geen invloed heeft op de hoogte van de inkomensafhankelijke huurverhoging, behalve dan de invloed dat er zonder deze wet helemaal geen inkomensafhankelijke huurverhoging is? Kan hij bevestigen dat het aannemen van deze wet het percentage van de inkomensafhankelijke huurverhoging per 1 juli niet beïnvloedt? Kan hij ook bevestigen dat dit al helemaal geen invloed heeft op het percentage van de normale huurverhoging? Daar gaat deze wet namelijk helemaal niet over, zelfs niet indirect.
Ten slotte heb ik een opmerking over de eis tot terugbetaling die huurders inmiddels bij het ministerie hebben neergelegd, omdat de gegevens tot nu toe onrechtmatig — althans, buitenwettelijk, onvoldoende gedekt door de wet — door de Belastingdienst werden verstrekt, op basis waarvan drie jaar lang huurverhogingen zijn doorgevoerd. Daarvoor hebben huurders een claim bij het ministerie gelegd. Ik heb daar in de schriftelijke voorbereiding ook naar gevraagd. De minister zegt dat je die uitspraak toch anders kunt interpreteren: het mocht weliswaar niet, maar het is ook weer niet zo onrechtmatig dat de huurders veel succes zullen hebben met hun claim. Dat is een kwestie van inschatting. Daarover hoeft de minister of deze Kamer gelukkig niet te oordelen, maar zal de rechter het oordeel vellen. Ik ben daar erg benieuwd naar. Ik ben ook benieuwd naar de reactie van de minister op onze vragen en opmerkingen, al gaat het misschien wat ver om te zeggen dat wij uitzien naar zijn antwoord.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Voorzitter. Wat een wonderlijke middag. Gisteren, op tweede paasdag, kregen wij via een urgente mail van de Griffie te horen dat minister Blok had verordonneerd dat wij vandaag de reparatiewet die nu voorligt zouden afdoen als hamerstuk. Vanochtend hebben wij daarover nog een brief ontvangen van de minister, waarin geen dwingende reden staat waarom vandaag, 29 maart, een fatale datum zou zijn. In de commissievergadering van vanochtend bleek dat enkele partijen behoefte hadden aan een plenaire behandeling van deze wet. Dat dit nu dezelfde dag nog wordt ingepland, waarmee hun een adequate voorbereiding wordt ontzegd, is stuitend en naar de mening van de PVV ook onnodig.
De nadere uitleg die de minister ons gaf in het ordedebat van vanmiddag, roept nog meer vragen op dan die beantwoordt. De door de minister genoemde datum van 1 juli waarop de huurverhoging moet ingaan, is over ongeveer dertien weken. Ik heb geen enkele reden gehoord waarom een termijn van twaalf weken onoverkomelijk zou moeten zijn. Hoezo kunnen de gegevens die opgevraagd moeten worden bij de Belastingdienst niet in drie weken verstrekt worden? Waarom zijn daar precies vier weken voor nodig? Ik zou daar graag een duidelijk antwoord op hebben. Tot nu toe komen de argumenten van de minister voornamelijk neer op "hoe eerder, hoe beter", "zo snel mogelijk" en "met spoed".
De commissie heeft deze wet vanaf het begin met spoed behandeld. Een plenaire afhandeling op 5 april was naar onze mening echt zo snel mogelijk. In die zin kwamen wij de minister en de verhuurders juist tegemoet. Bovendien, als er financieel gezien zo veel van afhangt voor de verhuurders, dan is het toch moeilijk te geloven dat zij niet nog een weekje daarop kunnen wachten en desnoods wat overuren kunnen draaien om de huurverhogingsbrieven alsnog op tijd te versturen?
De minister maakt niet duidelijk waarom de verhuurders niet alvast vooruit kunnen lopen op het aannemen van de reparatiewet. Het is toch niet heel ongebruikelijk om in je bedrijfsvoering rekening te houden met komend beleid?
De PVV is op z'n zachtst gezegd not amused over deze procedurele gang van zaken. Nog ongelukkiger zijn wij echter met deze wet, die er mede voor zorgt dat mensen die hard werken en hun best doen om een beetje meer te verdienen met huurverhogingen uit hun sociale huurwoning worden gepest. De reden voor dit alles? Al deze maatregelen om de doorstroming op de sociale woningmarkt te bevorderen, zijn in werkelijkheid symptoombestrijding van het werkelijke probleem: de massale instroom van kansloze asieleisers. Dit kabinet wil de ruim 16.000 statushouders die momenteel nog in de asielzoekerscentra zitten zo snel mogelijk een sociale huurwoning geven, zodat de vrijkomende plekken in de azc's gebruikt kunnen worden voor nieuwe asieleisers.
Deze wet zal voor onze huurders niet leiden tot doorstroming op de sociale woningmarkt. Wat hier vooral blijft doorstromen, is de kraan van de massa-immigratie, het spreekwoordelijke dweilen met de kranen open dat we inmiddels van dit kabinet gewend zijn.
De heer Pijlman (D66):
Voorzitter. Vanochtend na een voor deze Kamer eigenlijk wezensvreemd ordedebat is bepaald dat wij nu over deze reparatiewet debatteren en ook stemmen. Ik heb in de tussentijd toch de correspondentie eens doorgelezen. Ja, er is steeds aangedrongen op spoed, maar de spoed die nu wordt betracht, komt uit de lucht vallen. Die is blijkbaar met de paasopstanding tot stand gekomen. Eerlijk gezegd vind ik dat een slordige voorbereiding. Er was niets op tegen geweest om direct en heel helder te melden waarom dit nu zo moest, ook in samenhang met de wet doorstroming, die we over veertien dagen behandelen. Immers, de Kamer heeft in de voorbereiding keurig gedaan wat eerder was gevraagd, namelijk om een en ander met spoed te behandelen.
Als we naar deze wet kijken, kunnen er op zichzelf een paar conclusies worden getrokken: hij is goed voor de laagste inkomens en hij is goed voor de overheidsfinanciën. Daarmee is er heel weinig op tegen. Ik vind wel dat GroenLinks heel helder heeft verwoord wat de privacyaspecten daarvan zijn. In de afweging tussen de privacyaspecten voor de burger en het beperken van de administratieve last voor die burger vinden wij het echter toch gerechtvaardigd dat het kabinet op deze manier handelt. Het beperkt de administratieve last voor de burger zeer.
In zekere zin vinden wij dat dit toch een voorsortering is op de wet doorstroming, die we over veertien dagen behandelen. Immers, de huurverhogingen worden gedifferentieerd. Ik zou daarop graag een reactie van de minister krijgen, alsook een reactie op onder andere de claim van de Woonbond dat de eerdere rechterlijke uitspraak waardoor deze reparatie noodzakelijk is, betekent dat een aantal huurverhogingen teruggedraaid zal moeten worden.
De heer Schouwenaar (VVD):
Voorzitter. De fractie van de VVD is verheugd dat dit debat nu kan plaatsvinden. Natuurlijk is het jammer dat wij niet allemaal de gebruikelijke voorbereidingen hebben kunnen treffen, maar wij denken dat daar voldoende belangen tegenover staan die dit debat nu rechtvaardigen.
Enkele jaren geleden hebben wij hier een uitvoerige discussie gehad over de inkomensafhankelijke huurverhoging. Over twee weken zullen wij die discussie weer hebben bij de behandeling van de wet doorstroming. Ik wil er nu niet al te veel over zeggen, maar ik wil wel noemen wat toen en in onze ogen ook nu nog steeds de doelstellingen daarvan zijn. In de eerste plaats is dat een prikkel, bij voorkeur om een sociale of gereguleerde woning vrij te maken. Het doel van die hele operatie was om gereguleerde woningen primair te bestemmen voor de mensen met een inkomen beneden de toewijzingsgrens. In de tweede plaats was het doel dat als dat dan niet lukt om welke reden dan ook — er kunnen goede redenen voor zijn — zo iemand in elk geval meer huur betaalt. Volgens de wet doorstroming moet die huur meteen weer geïnvesteerd worden voor de doelgroep. Ofwel rechtstreeks in de vorm van vrijkomende woningen ofwel via de financiële omweg van de huurverhogingen komt die inkomensafhankelijke huurverhoging direct ten goede aan de mensen met een inkomen beneden de toewijzingsgrens. Wij vinden dat een goede zaak.
Daarvoor is de Belastingdienst onontbeerlijk. Wij dachten met z'n allen dat het goed geregeld was. Ik meen dat alleen de heer Jansen, thans wethouder te Utrecht, de eer toekomt daar lang geleden al gewaarschuwd te hebben, maar hij heeft daarin verder geen navolging gehad. Ik meen dan ook te mogen zeggen dat wij met z'n allen dachten dat we het goed geregeld hadden, maar de Raad van State heeft ons duidelijk gemaakt dat dat voor verbetering vatbaar was. Naar onze mening heeft de minister daar adequaat op gereageerd; tijdig, snel en ook inhoudelijk. Wij hadden wat vragen over de privacybescherming en de proportionaliteit. Naar onze mening zijn die vragen voldoende beantwoord en is de privacy niet op ongerechtvaardigde wijze in het geding. Ook wij zijn benieuwd naar de uitkomst van de procedure die is aangespannen door de Woonbond. Als de minister enkele aspecten daarvan naar voren kan brengen, vragen wij hem om dat dan ook te doen.
Het is iedere keer weer een heel grote operatie. Ieder jaar weer zitten we met die tijdklem. Op 1 juli moeten de huurverhogingen ingaan. Uiterlijk op 1 mei moeten de voorstellen bij de huurders binnen zijn. Om de een of andere reden is dat ieder jaar weer een race tegen de tijd. Ook nu is en was het doel tijdwinst. Wij vinden dat een gerechtvaardigd doel. Ik hoop dan ook dat wij nog vandaag over dit wetsvoorstel kunnen stemmen, maar ik weet niet hoe dit procedureel precies in elkaar steekt. Ik hoop dat wij op die manier de behaalde tijdwinst niet verloren hoeven laten gaan. Bij die megaoperatie zijn namelijk zowel de Belastingdienst als de huurders en de verhuurders in zeer groten getale betrokken. Ik hoop dat het geen verrassing zal zijn dat de VVD voor dit wetsvoorstel zal stemmen mocht het vandaag tot stemming komen.
De heer Schalk (SGP):
Voorzitter. Dit debat staat in het teken van de spanning tussen goede behandeling en goede timing. Het is mooi dat we dit toch vanmiddag kunnen combineren. Een paar woordvoerders waren bang dat dit te maken zou hebben met Pasen. Het opstandingsevangelie van Jezus Christus is echter juist bevrijdend, terwijl je zou kunnen zeggen dat we hier bezig zijn met wetgeving die in een bepaalde klem zit.
In de brief die de minister vandaag stuurde, staat voor de fractie van de SGP een belangrijke aanwijzing voor het juist vandaag voeren van het debat. Over het wetsvoorstel 34373, over doorstroming op de huurmarkt, schreef de minister dat het "wenselijk" is om er op 5 april over te spreken. Dat wordt misschien een week later, maar goed. Bij het nu voorliggend wetsvoorstel werd de lat hoger gelegd: behandeling vandaag, omdat dit anders tot een kostenpost van 19 miljoen euro voor het eerste halfjaar zou zorgen, en structureel dus 38 miljoen op jaarbasis zou kosten. Dat is voorwaar een hoop geld.
Belangrijk vond ik echter ook het argument dat de minister inbracht tijdens het ordedebat. Hij zei dat als de behandeling van deze wet zou worden uitgesteld, er een rare situatie zou ontstaan. Daar zouden mensen met een hoog inkomen namelijk wel bij varen. Zij zouden immers beduidend minder huur gaan betalen. De mensen met een laag inkomen zouden daarentegen een extra verhoging van de huur voor de kiezen krijgen. Bij interruptie ben ik hier tijdens het ordedebat al even op ingegaan, waarvoor ik de voorzitter mijn excuses aanbied. Ik begrijp namelijk dat een ordedebat niet te inhoudelijk mag worden.
De voorzitter:
Maar u mag wel interrumperen bij een ordedebat, hoor.
De heer Schalk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Maar nu kom ik er toch nog even op terug bij de minister. Kan hij inderdaad bevestigen dat het niet aannemen van deze wet dus ook structurele gevolgen heeft voor mensen met een laag inkomen?
Voor mijn fractie zal het houden van een tweede termijn straks niet echt nodig zijn. Dat zeg ik nu alvast. Graag ontvang ik nog wel een reactie van de minister op dat ene punt dat ik noemde. Dat zou namelijk een extra argument voor mijn fractie zijn om vandaag nog voor dit wetsvoorstel te stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Schalk. Ik zie aan de minister dat hij in staat is om direct te antwoorden. Ik geef hem het woord, maar niet dan nadat ik nog aan de leden heb gevraagd of een van hen nog het woord wenst in de eerste termijn. Ik zie dat dat niet het geval is.
Minister Blok:
Dank u wel, voorzitter. Allereerst spreek ik opnieuw mijn dank uit voor het feit dat het ordedebat dat wij gevoerd hebben, ertoe heeft geleid dat wij elkaar vandaag nog over het wetsvoorstel zelf kunnen spreken.
De urgentie waar veel woordvoerders om vroegen, staat voor mij onverkort voorop bij de behandeling van dit wetsvoorstel. De heer Schalk sloeg daarbij de spijker op de kop door erop te wijzen dat mensen met een lager inkomen een hoge huurverhoging zouden krijgen en mensen met een hoger inkomen juist een lage huurverhoging als deze wet niet op tijd van kracht zou worden. Dat zou ook structureel doorwerken omdat huurverhogingen ook de komende jaren over het afgelopen jaar worden berekend.
Voor de ontstane verwarring, of slordigheid — dat woord gebruikte de heer Pijlman — ben ik uiteindelijk verantwoordelijk. Het spijt mij dat die verwarring is opgetreden. Ik heb nog wel teruggezocht op welke momenten ik de Kamer heb geïnformeerd over het spoedeisende karakter. Dat was op 19 februari, op 17 maart en de laatste keer was vanochtend. Maar ik kan niet anders concluderen dan dat het kennelijk onvoldoende helder was. Ik spreek er dus nogmaals mijn waardering voor uit dat we dit nu kunnen herstellen.
De heer Köhler (SP):
In die brief van 19 februari ging het toch niet over dit wetsvoorstel? Dit wetsvoorstel heeft de Eerste Kamer eerst 3 maart ontvangen.
Minister Blok:
De brief van 19 februari ging over de samenhang tussen de drie wetsvoorstellen rond de huurmarkt die de Kamer bereikt hadden of zouden bereiken.
Het was ook de heer Köhler die vroeg waarom de Kamer nu pas iets hoort over de financiële consequenties. Daarop moet ik zeggen dat in de memorie van toelichting op de wet over de doorstroming de financiële consequenties zijn geschetst. Het leek mij van belang om die op dit moment nogmaals aan de Kamer voor te leggen omdat de consequenties niet onaanzienlijk zijn.
De heer Köhler (SP):
Dat stond toch in de memorie van toelichting bij de Wet doorstroming huurmarkt, en niet in de memorie van toelichting bij de wet die nu voorligt? Die Wet doorstroming huurmarkt gaat daar toch over en die wet heeft toch die gevolgen, en niet de wet die nu voorligt?
Minister Blok:
De Wet doorstroming huurmarkt bevat ook deze wet.
De heer Köhler (SP):
Ja, dat weet ik.
Minister Blok:
Omdat de procedure liep bij de Raad van State en wij natuurlijk niet konden voorzien hoe de uitspraak zou zijn, heb ik deze reparatiewet laten maken om tijdig te kunnen repareren, mocht de uitspraak van de Raad van State zijn dat de inkomensverstrekking door de Belastingdienst niet op de juiste manier gebeurde. Omdat ik, nadat er een sociaal woonakkoord was gesloten tussen Aedes en de Woonbond, sowieso met een wet moest komen waarin dat vastgelegd werd, leek het mij logisch om deze reparatie ook daarin vast te leggen, omdat ik ook niet van tevoren kon beoordelen welke van beide wetsvoorstellen de Kamer het eerst zou behandelen. Maar dit duidt nogmaals op de samenhang tussen de drie wetsvoorstellen. Het derde wetsvoorstel is het voorstel van mevrouw Schouten, waarover de Kamer vanmiddag heeft gestemd. Dat was ook de reden om de brief van 19 februari te schrijven. Daarin heb ik die samenhang toegelicht.
Na deze algemene inleiding zal ik de door de afgevaardigden gestelde vragen in volgorde van de sprekers beantwoorden.
De heer Lintmeijer vroeg of het kort geding nu de aanleiding was voor de spoed. Uit het feit dat al op 19 februari het eerste verzoek om spoed aan de Kamer is gestuurd — toen was van dit kort geding nog geen sprake — mag blijken dat dit kort geding op zich niet de reden is voor de spoed.
De heer Lintmeijer vroeg ook wat er precies verandert na vanmiddag. Ik zou het inderdaad zeer waarderen als de Kamer bereid zou zijn om vanmiddag ook over het wetsvoorstel te stemmen. Mocht de Kamer het voorstel inderdaad vanmiddag aannemen, dan weten verhuurders dat zij bij een hoger inkomen een extra huurverhoging kunnen vragen. Dan hoeven zij dus geen financiële ruimte zeker te stellen door ook bij mensen met een lager inkomen inflatie plus 1,5% te vragen. Het biedt woningcorporaties alvast financiële gemoedsrust waardoor ze de mensen met een laag inkomen een lage huurverhoging kunnen bieden. De woningcorporaties hebben uiteindelijk dat sociaal woonakkoord getekend, dat helemaal wordt verankerd in de Wet doorstroming huurmarkt.
Ik begrijp dat de heer Lintmeijer ook de principiële vraag aan de orde stelde over het verstrekken van inkomensgegevens aan verhuurders van woningen in de sociale sector. Hij vroeg of dat niet anders kan. Het kabinet kiest hiervoor in de eerste plaats om een prikkel tot doorstroming te genereren. Ook mijn ambtsvoorgangers Donner en Spies hebben al een soortgelijke wet in procedure gebracht. Van de Nederlandse voorraad sociale huurwoningen worden er een half miljoen bewoond door mensen aan wie, als ze zich vandaag zouden aanmelden voor een sociale huurwoning, zo'n woning niet zou worden toegewezen omdat ze met hun inkomen ook elders terecht zouden kunnen. Het is dus van belang voor de doorstroming. Het verstrekken van gegevens is ook van belang voor het investeringsvermogen van woningcorporaties. Minder huurverhoging leidt tot minder investeringscapaciteit. Het Centraal Planbureau heeft recentelijk nog eens een berekening daarover gepubliceerd.
De heer Lintmeijer heeft het ook over de manier waarop dit precies gebeurt. Ik heb me indertijd, bij de invoering van de wet voor de inkomensafhankelijke huurverhoging, ook afgevraagd of het logisch zou zijn om de inkomensgegevens centraal te verstrekken via de Belastingdienst. Of zouden we een initiatief kunnen laten liggen bij de huurder? De heer Lintmeijer schetste de optie dat een huurder, indien hij geen inkomensgegevens verstrekt, te maken krijgt met een hogere huurverhoging. Dat heeft naar mijn smaak twee nadelen. Hierdoor ontstaat toch wel een grote administratieve opgave, zowel bij alle huurders in Nederland, die eraan moeten denken dat ze die inkomensgegevens moeten gaan verstrekken, als bij alle verhuurders in Nederland, die dat niet als één bestand aangeleverd krijgen maar dat echt moeten opvragen. Als het gevolg inderdaad zou zijn dat de hogere huurverhoging mag worden toegepast bij het niet leveren van inkomensgegevens, dan vrees ik dat dit onvermijdelijk betekent dat juist kwetsbare mensen relatief vaak een hoge huurverhoging zouden krijgen, terwijl hun inkomen daar geen aanleiding toe geeft. Er zal eerder sprake zijn van mensen die de administratie niet helemaal op orde hebben of die laaggeletterd zijn. Het feit dat zij hun inkomensgegevens niet verstrekt hebben, heeft dan toch wel een zware consequentie voor hen. Dus alles afwegend en mij realiserend dat het privacyaspect hier zwaar weegt, vind ik de centrale inkomensverstrekking toch logischer. We weten natuurlijk ook allemaal dat bij sociale huurwoningen in ieder geval op het toewijzingsmoment altijd een inkomenstoets plaatsvindt. Volgens mij zijn echt alle partijen het erover eens dat sociale huurwoningen echt bestemd zijn voor de mensen met de laagste inkomens en dat er dus zeker op het toewijzingsmoment al zo'n toets moet plaatsvinden.
De heer Lintmeijer vroeg of de privacy van de wet beoordeeld is. Met deze wet wordt de Wet inkomensafhankelijke huurverhoging die drie jaar geleden is aangenomen hersteld. Daarbij is er een uitgebreide beoordeling geweest, onder meer door het College bescherming persoonsgegevens. Later is er ook nog een wijziging geweest in de verstrekking van de gegevens. Inmiddels zijn, met name op verzoek van de D66-fractie, de bevoegdheden van het College bescherming persoonsgegevens wettelijk uitgebreid.
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
Ik vroeg dat niet helemaal voor niets, want het College bescherming persoonsgegevens was in 2012 bepaald niet positief over de wet. In die zin is er niets veranderd en ligt het negatieve advies van het CBP er nog steeds.
Minister Blok:
Het is niet zo dat er niets veranderd is. Zoals ik al zei, is de omvang van het bestand dat wordt verstrekt, ingeperkt en is de bezwaarprocedure die indertijd ook door het College bescherming persoonsgegevens is gestart, nadien ook weer beëindigd. Nogmaals, ik ben het met de heer Lintmeijer en anderen eens dat het privacyaspect zwaar weegt. Daarom zijn er ook strenge richtlijnen over de bewaartermijn van de gegevens, over het niet mogen gebruiken van de gegevens voor enig ander doel dan de inkomensafhankelijke huurverhoging en over het niet mogen opvragen van inkomensgegevens voor andere woningen — dat wil zeggen: geen sociale huurwoningen — die in het bezit zijn van een verhuurder. Ik rapporteer de Kamer ook ieder jaar over de correcte uitvoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging.
Ik hoop dat ik de vragen over de tijdlijn van mijn verzoek om spoed in mijn inleiding heb beantwoord. Naar aanleiding van de principiële vraag over de informatieverstrekking over inkomens aan private organisaties, heb ik het volgende gezegd. Omdat de voorraad sociale huurwoningen bij voorrang toegewezen moet worden aan mensen die er ook echt op aangewezen zijn, ontkom je niet aan een inkomenstoets op het moment van toetreden, maar naar mijn overtuiging ook niet op latere momenten, omdat de doorstroming zo beperkt is.
De heer Köhler vroeg waarom de sociale huurgrens van €710 te laag zou zijn voor een inkomen van €35.000 of €40.000.
De heer Köhler (SP):
Ik ben blij dat de minister die vraag gaat beantwoorden, maar ik kom nog even terug op het vorige punt. Ik noemde de geheimhouding van belastinggegevens. Daar wordt heel strikt mee omgegaan als het gaat om multinationals. Daar mag onder geen beding inzage in worden gegeven. Zelfs de Tweede Kamer mag die afspraken en die aangiften niet inzien. Waarom wordt er daarentegen zo gemakkelijk omgegaan met die huurders? Wat verklaart dat verschil? Die vraag heeft de minister niet beantwoord.
Minister Blok:
Ik zou die beantwoording dan ook iets preciezer willen doen dan zeggen dat er gemakkelijk wordt omgegaan met gegevens van huurders. Volgens mij doelt de heer Köhler nu op de vraag of belastinggegevens van individuele ondernemingen openbaar gemaakt konden worden. Daarop heeft de staatssecretaris van Financiën — ik moet nu even voor hem praten en ik zeg het even in mijn woorden — geantwoord: nee, dat doen wij niet. Als de Kamer of wie dan ook mij zou vragen of ik de inkomensgegevens van individuele huurders bekend wil maken, dan is mijn antwoord ook nee. Een andere vraag is of het kan in het kader van het verstrekken van sociale voorzieningen. Dat zijn in dit geval sociale huurwoningen, maar we kennen dat bijvoorbeeld ook bij de zorgtoeslag of de huurtoeslag en bij een groot aantal andere regelingen die we in Nederland gelukkig kunnen verstrekken, maar waarbij we dat wel gericht willen doen aan degenen die ze echt nodig hebben. Bij al dat soort regelingen zijn inkomensgegevens nodig. Dat gebeurt vaak in de boezem van de Belastingdienst. In dit geval worden ze onder strikte voorwaarden beschikbaar gesteld aan verhuurders van sociale huurwoningen. Maar het feit dat een overheid bij het beschikbaar stellen van sociale voorzieningen moet kunnen bouwen op inkomensgegevens, is naar mijn overtuiging onvermijdelijk.
De heer Köhler vroeg of een huur van €710 te laag is voor een inkomen van €35.000 of €40.000. Zoals de heer Köhler weet, ligt de Europees afgesproken toewijzingsgrens voor woningcorporaties op ruim €34.000, hebben we in de Woningwet vastgelegd dat er 10% vrij toewijsbaar is en dat er ook 10% extra toegewezen mag worden aan de inkomensgroep tussen €34.000 en momenteel €39.000, omdat die groep inderdaad op de rand verkeert van het net wel of het net niet kunnen betalen van woningen in de vrije sector. In de wet doorstroming, die we nu niet behandelen maar waarvan we de inhoud al wel kennen, is als extra waarborg, juist voor die middeninkomens, opgenomen dat de inkomensafhankelijke huurverhoging niet toegepast zal worden op grote gezinnen. Dat is dan weer winst ten opzichte van de Wet inkomensafhankelijke huurverhoging die tot op heden geldt.
De heer Köhler stelde een vraag die ik niet begreep, maar ik formuleer die zo dat deze wet geen invloed zou hebben op de huurverhoging, want dat kan ik moeilijk bevestigend beantwoorden. Misschien kan de heer Köhler die vraag nog toelichten?
De heer Köhler (SP):
Mijn vraag was of de minister kan bevestigen dat deze wet geen invloed heeft op de hoogte van de inkomensafhankelijke huurverhoging noch op de hoogte van de gewone huurverhoging.
Minister Blok:
In deze wet worden de percentages van de Wet inkomensafhankelijke huurverhoging hersteld die gold tot de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State. In die percentages wordt niets veranderd. Die verandering wordt voor de mensen met de laagste inkomens hard vastgelegd in de wet doorstroming, maar deze wet maakt het voor corporaties mogelijk om daarop voor te sorteren omdat ze weten dat de inkomensafhankelijke huurverhoging weer mogelijk is tegen het oude percentage van inflatie plus 4%.
De heer Köhler (SP):
Kan de minister in de tweede termijn antwoord geven op de vraag waar in deze wet staat wat de percentages zijn die volgens hem worden gehandhaafd?
Minister Blok:
Dat staat niet in deze wet, want deze wet repareert het artikel waarin expliciet staat dat de Belastingdienst gegevens moet leveren. Dat was de kern van de uitspraak van de Raad van State. Voorts wordt in deze wet de privacybescherming nog ietsje aangescherpt, omdat er niet alleen in staat dat het gebruiken van onterecht opgevraagde inkomensgegevens bestraft kan worden maar zelfs dat het opvragen daarvan bestraft kan worden. Dat is dus nog een iets verdere aanscherping. Dit impliceert echter ook dat de rest van de wet ongewijzigd blijft en daarmee ook de percentages.
De heer Köhler, de heer Schouwenaar en de heer Pijlman vroegen of ik verwacht dat huurders terugbetaling van de inkomensafhankelijke huurverhoging uit het verleden kunnen claimen. Dat verwacht ik niet, omdat de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State puur ziet op het verstrekken van gegevens door de Belastingdienst en niet op het onterecht zijn van het koppelen van de ruimte voor huurverhoging aan het inkomen van de huurder.
Mevrouw Van Weerdenburg vroeg waarom drie weken te kort is om de inkomensverstrekking te doen en vier weken voldoende. Ook vier weken is krap, maar de datum waarop de verhuurders de brieven met de nieuwe huren door de brievenbus van de huurders moeten laten glijden, is 30 april. Voor die tijd moeten de inkomensgegevens zijn verwerkt, bij de Belastingdienst en bij de woningcorporaties, en moeten de huurverhogingsvoorstellen verstuurd kunnen worden. Daarvoor zijn vier weken al krap — de eerdere verzoeken van zowel Aedes als mijzelf gingen uit van een nog eerdere datum — maar het is niet onhaalbaar. Mevrouw Van Weerdenburg had het over overwerken; dat zal, denk ik, vaak wel gaan gebeuren. Met drie weken is het menselijkerwijs niet meer uitvoerbaar.
Mevrouw Van Weerdenburg vroeg waarom huurders niet vooruit kunnen lopen. Dat is omdat de Belastingdienst de gegevens niet zal verstrekken. We willen namelijk zorgvuldig met die gegeven omgaan.
Mevrouw Van Weerdenburg ging uitgebreid in op statushouders. Dat heeft naar mijn overtuiging geen directe relatie met deze wet. Het kabinet heeft een aparte subsidieregeling in het leven geroepen om op korte termijn in de sociale huursector extra woonruimte, onder meer voor statushouders, te realiseren. Daarmee geven we ook aan dat we met aanvullende maatregelen en met aanvullend geld willen voorkomen dat de wachtlijsten op de sociale woningmarkt nodeloos toenemen.
Ik hoop de heer Pijlman met mijn toelichting te hebben aangegeven dat ik weliswaar heb geprobeerd om de urgentie tijdig te melden, maar dat ik daar kennelijk onvoldoende in geslaagd ben. Ik ben het met hem eens dat met deze wet uiteindelijk lage inkomens worden ontzien en de overheidsfinanciën wat meer lucht krijgen. Dat is ook de reden van de grote urgentie die ik voel.
In de afweging tussen privacy en administratieve last volgt de heer Pijlman dezelfde afweging als die welke ik uiteindelijk ook heb gevolgd: het zal een enorme opgave zijn, het meest nog voor de huurders, die bovendien ook heel kwetsbaar zouden worden, om het initiatief voor de inkomensverstrekking helemaal bij de huurders te leggen.
De heer Pijlman vroeg of deze wet voorsorteert op de Wet doorstroming huurmarkt 2015. Dat is niet zo. Hij roept een systematiek van een wet in het leven waarvoor ik in het verleden de steun van D66 mocht ontvangen. De inkomensafhankelijke huurverhoging in de oorspronkelijke vorm hoop ik in lijn met het akkoord tussen Aedes en de Woonbond te amenderen met de Wet doorstroming huurmarkt 2015. Wat de voorliggende wet doet, is iets weer mogelijk maken waar de partij van de heer Pijlman en het kabinet het in het verleden over eens waren.
De heer Pijlman vroeg of ik verwacht dat de huurverhogingen moeten worden teruggedraaid. Ik heb aangegeven dat ik dat niet verwacht.
Ik ben het met de heer Schouwenaar eens dat de impuls voor de doorstroming hard nodig is, maar dat we mensen niet moeten dwingen om hun woning te verlaten We berekenen bij mensen met een hoger inkomen in ieder geval een huur die meer in overeenstemming is met de hoogte van hun inkomen. Een deel zal dan inderdaad de stap zetten naar doorstromen. Hoewel het nog niet volledig is doorgelicht, blijkt uit de eerste cijfers van de Belastingdienst dat het aandeel van mensen met een hoog inkomen in sociale huurwoningen in de afgelopen jaren aan het dalen is.
Met de heer Schouwenaar hoop ik dat vandaag over dit wetsvoorstel kan worden gestemd.
Ik hoop de heer Schalk te hebben bevestigd dat de aanname van de wet in het voordeel is van de lagere inkomens, dat de hogere inkomens dan inderdaad weer een wat grotere bijdrage kunnen betalen en dat, als dat niet gebeurt, dat structureel doorwerkt in de huren over de komende jaren.
Ik hoop hiermee alle vragen in eerste termijn te hebben beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we toegekomen aan de tweede termijn van de Kamer.
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden op onze vragen. Ik zeg nog even nadrukkelijk dat we over de inhoud van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 en alle aspecten daarvan nog komen te spreken op 12 april. Mijn opmerkingen gaan daar dus niet over.
Bij mij blijft nog één vraag staan, namelijk of het proportioneel is ten opzichte van de "service" die je aan huurders biedt. Ik ga mee met de beweegreden van de minister, die zegt dat met name mensen aan de onderkant niet onterecht de dupe zouden moeten worden van het niet tijdig inleveren van gegevens. Dat aspect willen we ook meewegen in onze finale afweging.
Dan blijft nog het punt staan dat we graag zouden zien, en op dat punt een toezegging van de minister willen horen, dat er in de jaarlijkse rapportage, die de minister toch al maakt, expliciet en misschien ook nog wel getoetst door het CBP opmerkingen worden opgenomen over de wijze waarop het privacyaspect in de jaarlijkse batches is behandeld, over de vraag of op dat punt klachten van huurders zijn binnengekomen en, zo ja, over de wijze waarop met die klachten is omgegaan. We zouden het privacyaspect nog zwaarwegend willen zien terugkomen in de rapportages die de minister oplevert. Afhankelijk van het antwoord van de minister zullen we dat nog meewegen in onze finale afweging bij dit onderwerp.
De heer Köhler (SP):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik wil nog nader ingaan op een paar punten. In de eerste plaats: wat verandert er door het nu aannemen van deze wet? Mijns inziens wordt met deze reparatiewet de oude, dus niet de nieuwe, regeling voor inkomensafhankelijke huurverhoging in ere hersteld. Dus op basis van deze wet kan men niet de inkomensafhankelijke huren verder verhogen en de andere huren verder verlagen. Dat kan allemaal niet. Het enige wat we nu met deze wet herstellen, is de oude inkomensafhankelijke huurverhoging. Daar bieden we de basis voor. Ik snap niet hoe dat niet alleen bij de minister, die dat bevestigde, maar ook bij andere woordvoerders tot de conclusie kan leiden: wij zijn voor deze wet, want daardoor krijgen straks de lagere inkomens minder huurverhoging. Nee, nul procent, daar heeft deze wet niets mee te maken. Een zodanige differentiatie zou wel kunnen optreden als straks de Wet doorstroming huurmarkt 2015 wordt aangenomen, dan pas. Daar praten we over veertien dagen over, maar ik wil nu al zeggen dat dat mijns inziens, gezien de inhoud van die wet, ook dan niet het geval zal zijn.
De heer Schouwenaar (VVD):
Ik voel mij aangesproken, omdat ik behoor tot de groepering die kennelijk onvoldoende snapvermogen heeft. Ik wil mij dus eigenlijk een beetje verdedigen, als dat mag. Ik zie het als volgt. Als er geen belastinggegevens zijn, dan ook geen inkomensafhankelijke huurverhoging. Je kunt dan namelijk geen indeling in groepen maken. De corporaties of de verhuurders missen dan voor een belangrijk deel inkomsten. Die inkomsten hebben ze, los van zaken als de verkoop van oud bezit of efficiënter werken, echter wel nodig om hun bedrijf draaiende te houden. Nu gaat het om deze inkomsten. Die hebben ze nodig. Als ze die niet meer uit de extra huren kunnen halen, dan moeten ze die halen bij de lagere inkomens. Daarin zit bovendien nog eens extra ruimte, van 1% naar 2,1%. Verder ontbreekt daarbij de rem, het plafond van de huursom. Er spelen dus twee factoren: de aantrekkelijkheid van de mogelijkheid om daar extra geld te halen en het ontbreken van remmingen daar. De heer Köhler kan zeggen dat dit een theoretisch gedachtespinsel is, maar ik heb dit verschillende keren met Aedes besproken. Dan blijkt het toch wat minder theoretisch te zijn dan je zou mogen veronderstellen. Op die manier meen ik dat de consequentie heel duidelijk is. Hogere inkomens die dus in aanmerking zouden kunnen komen voor inkomensafhankelijke huurverhoging als de Belastingdienst daartoe de gegevens mag aanleveren, gaan van 4,5 of zelfs 5% naar 2,1% en lagere inkomens gaan daardoor richting de 2,1%. Lagere inkomens krijgen dus een hogere huurverhoging en hogere inkomens een lagere huurverhoging.
De heer Pijlman (D66):
Ik hoor bij dezelfde categorie van de niet-snappers. Als wij deze wet niet aannemen, wordt er volgens mij ongedifferentieerd verhoogd. Dat is het punt. Dat is voor de laagste inkomens nadelig.
De heer Köhler (SP):
Deze beide redeneringen lopen vooruit op wat de corporaties — daarover gaat het, maar ik wil dadelijk nog ingaan op de particuliere verhuurders — zeggen te gaan doen, nadat de wet doorstroming en een daarop gebaseerde circulaire van de minister voor dit tussenjaar van toepassing worden, maar dat is nu nog niet zo. Dat gaat zich pas afspelen na 12 april. Deze wet brengt ons alleen terug naar de oude verhoudingen en de daarin toegestane huurverhoging.
Ik wil nog kort aangeven waarom dit gevolg daarna ook niet gaat optreden. In zijn redenering heeft de minister deze twee zaken met elkaar in verband gebracht. Die zouden samen zorgen voor de gedifferentieerde huurverhoging en de extra kosten van de huurtoeslag. Na aanneming van de wet doorstroming zullen de corporaties de huren weliswaar matigen, maar niet meer vragen om de inkomensafhankelijke huurverhoging op enige schaal, want dat kan eenvoudigweg niet binnen de huursom van 1%. Daar zullen ze dus van afzien. Hooguit komen er plaatselijk in volgende jaren aanvullende afspraken. Nu is men dat echter niet van plan. Dat is ook na te vragen. Men zal wel de algemene huurverhoging voor de lagere inkomens matigen, maar dat kan onder de huidige wet ook al.
De heer Schouwenaar (VVD):
Ze hebben bij de inkomensafhankelijke huurverhoging geen last van de huursom, want die mag erbuiten blijven, op voorwaarde dat de opbrengst van de inkomensafhankelijke huurverhoging rechtstreeks wordt geïnvesteerd in nieuwbouw.
De heer Köhler (SP):
Volgens de wet mag die daar alleen buiten blijven in het geval daarover plaatselijke afspraken met de huurdersorganisatie en de gemeente zijn gemaakt. Die plaatselijke afspraken bestaan voor dit jaar bij mijn weten helemaal nog niet. Hooguit is er volgend jaar sprake van, dus de corporaties zullen dat niet op basis van deze wet, maar op basis van de volgende wet dit jaar niet gaan voorstellen. Er zijn ook al heel veel plaatselijke afspraken. Dat kan men gewoon navragen.
Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):
Ik snap de discussie omdat een en ander zo met elkaar is verweven. Ik wil het nu graag terugbrengen tot het wetsvoorstel waarover wij het vandaag hebben. Dat is heel simpel. Er zit een technische fout in de wet over het mogen opvragen van inkomensgegevens. Die wet hebben wij aanvaard. Wie tegen was, was tegen. Ik was ook tegen, maar we moeten het nu repareren. Dat is ook onze taak in mijn beleving. Volgens mij hoef je al die kwesties van de volgende wet, of wat het betekent voor de vorige wet, er niet bij te betrekken. Het gaat er nu om dat we een fout herstellen. Dat is het enige wat dit wetsvoorstel doet.
De heer Köhler (SP):
Daar heeft mevrouw De Vries voor 100% gelijk in, maar wij hebben er in dit debat niet allerlei zaken bij gehaald die niet met deze wet samenhangen, zoals de stelling dat het zo veel miljoen huurtoeslag zou schelen en de stelling dat het tot lagere huren voor de lagere inkomens zou leiden. Dat heeft allemaal niets te maken met deze wet. Die repareert alleen de oude wet. Ik heb in eerste termijn aangegeven dat wij het al niet eens waren met die oude wet. Wij zijn het ook niet eens met de hernieuwde wet, vanwege de inhoud van deze maatregel.
Mijn vragen aan de minister gingen daar ook over. Waarom wordt deze vorm van inkomensafhankelijke huurverhoging met deze wet mogelijk gemaakt? Hoe schever je woont, hoe minder huurverhoging is mijn stelling, maar de minister is niet op ingegaan op mijn vraag naar de logica daarachter. Mijn vraag waarom de huurquote te hoog zou zijn voor iemand met een inkomen van €40.000 en €700 huur per maand is wel beantwoord, niet door te zeggen waarom de huurquote te hoog is, maar door aan te geven dat we nu eenmaal Europees hebben afgesproken dat er boven de grens van €34.000 een extra huurverhoging mag worden gevraagd. Dat heeft Nederland zelf gedaan. Dat is helemaal geen Europese verplichting. Mijn vraag was waarom de minister die huur van €700 voor iemand met een inkomen van €35.000 te laag vindt. Dat moet je toch aantonen door te zeggen dat het aandeel huur van het netto of het bruto inkomen objectief gezien te laag is? Als je dat niet kunt aantonen, heb je volgens mij geen enkel argument in handen om deze mensen een extra huurverhoging op te leggen. Kan de minister wat dat betreft met een argumentatie komen?
De voorzitter:
Dank. Wij zijn toe aan de tweede termijn van de minister.
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft het woord.
Minister Blok:
Voorzitter. De heer Lintmeijer vroeg of ik bereid ben om ook de komende jaren de aantallen te verstrekken waar het gaat om onterecht opgevraagde inkomensgegevens. Ik ben bereid om dat te blijven doen. Ook de afgelopen jaren is die informatie beschikbaar gesteld. Het lijkt mij goed dat te blijven doen.
De heer Köhler constateerde — mevrouw De Vries viel hem bij — dat wat deze wet in essentie doet, het in ere herstellen van een oude wet is. Die maakt het mogelijk — de heren Schouwenaar en Pijlman wezen daarop — dat corporaties met die wetenschap in het achterhoofd de inkomensstijging voor de laagste inkomens kunnen matigen.
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
Mijn vraag was iets breder dan alleen het element dat de minister benoemde. Het ging mij erom dat we uit de rapportage ook een overzicht krijgen van hoe er met de privacy is omgesprongen. Een ander voorbeeld dat ik gaf, is dat je zou kunnen kijken of er klachten van huurders binnenkomen over de manier waarop gegevens van huurders wel of niet zijn gebruikt. Ik zocht een iets ruimere interpretatie van het begrip "verantwoording" over de privacykant van de gegevensverstrekking.
Minister Blok:
Ja, die vraag kan ik beantwoorden. Over het afgelopen jaar hebben wij cijfers verstrekt over het aantal huurders dat heeft gereclameerd op grond van naar hun overtuiging onterechte gegevensverstrekking. De huurders krijgen ook bericht dat hun gegevens zijn verstrekt. Er is ook aangegeven welk aandeel daarvan terecht was. Tevens is het aantal opgelegde sancties vermeld. Die informatie zal ik blijven verstrekken.
De vraag van de heer Köhler over iemand met een relatief lage huur die bij een percentagegewijze huurverhoging in absolute bedragen een minder hoge huurverhoging krijgt dan iemand met een hogere huur heb ik nog niet beantwoord. Hij zal het mij vergeven dat ik die vraag ombuig naar een oproep om toch nog eens goed te kijken naar de wet doorstroming huurmarkt. Een onderdeel daarvan is namelijk dat de huurverhoging die woningcorporaties zullen toepassen voor mensen met een relatief lage huur hoger zal zijn dan voor mensen die al in de buurt van de maximaal toelaatbare huur zitten. Het gemiddelde van die huurverhogingen en de harmonisaties van huren zal niet meer dan 1% zijn. Maar inderdaad, bij woningcorporaties leefde er op dit punt een wens voor meer mogelijkheden om mensen die zeer scheef wonen aan te pakken. Die mogelijkheid hoop ik dus te gaan geven met de Wet doorstroming huurmarkt.
Ten slotte vroeg de heer Köhler nog naar een oordeel over wat een redelijke huurquote is. Het debat daarover wordt met enige regelmaat gevoerd. Ik geloof niet dat je in een vrij land centraal moet opleggen hoeveel mensen mogen uitgeven aan wonen. Voor een groot heeft dat te maken met voorkeuren. Je kunt wel bepalen hoeveel mensen redelijkerwijze kunnen uitgeven. Daarbij kijk ik sterk naar de normen van het Nibud. Zonder dat deze normen automatisch meteen wet worden, laten wij ze wel zwaar wegen in de manier waarop we aankijken tegen de hoogtes van de huren in de sociale huursector en de ruimte voor inkomensafhankelijke huurverhoging. Ik gaf al aan dat in de Tweede Kamer mede op grond daarvan is besloten om de inkomensafhankelijke huurverhoging in de Wet doorstroming huurmarkt juist voor grote gezinnen te beperken, omdat het Nibud aangeeft dat het daar krap voor wordt. Langs deze route, die ik overigens ook jaarlijks aan de Kamer stuur in de rapportages over de woningmarkt als geheel en over de sociale huisvestingssector in het bijzonder, houden we de vinger aan de pols zonder de stap te zetten naar één centrale norm voor een woonquote.
Hiermee hoop ik ook de vragen in tweede termijn beantwoord te hebben.
De voorzitter:
Dank u wel.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Ik zie dat dat niet het geval is.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
De aanwezige leden van de fracties van de SP en de PVV wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20152016-25-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.