3 Algemene Financiële Beschouwingen

Aan de orde zijn de Algemene Financiële Beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota 2015, 

en de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2015 ( 34000-IX ).

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van Financiën van harte welkom in de Eerste Kamer. 

De beraadslaging wordt geopend. 

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Dank u zeer. Vandaag behandelen wij volgens mijn ruwe berekeningen de tweede begroting van het kabinet-Rutte/Asscher en de eerste begroting met de nieuwe staatssecretaris. Zoals gebruikelijk heb ik ook altijd enkele specifieke vragen voor de staatssecretaris als een soort aanloop naar de behandeling van het Belastingplan in december. 

Net als vorig jaar is de minister erin geslaagd voor de begroting draagvlak te vinden bij de collega's van D66, de ChristenUnie en de SGP. De drie genoemde partijen hebben bereikt dat de voorziene lastenstijging van 3,5 miljard in 2015 wordt beperkt tot 3 miljard. Tevens is er meer geld uitgetrokken voor veiligheid in de brede zin van het woord. Wij zien al deze wijzigingen als een verbetering. Wel blijven de lasten in 2015 stijgen ondanks de herhaalde oproep van D66 om de lasten te verlagen. 

In onze moties uit 2012 en 2013 hebben wij gepleit voor een echte lastenverlichting en voor meer ruimte voor investeringen in de toekomst met handhaving van een financieel kader. Jammer genoeg zijn ze alle verworpen. Gelet op de grote uitgavenposten voor zorg en sociale zekerheid zal een deel van de noodzakelijke ruimte daar moeten worden gevonden. Dat is een moeilijk proces, ook voor mijn partij. Dit leidt tot een zekere mildheid op alle terreinen des levens. 

Voor een aantal collega's in deze Kamer zullen dit de laatste Algemene Financiële Beschouwingen zijn; dat geldt ook voor mij. De gedachte dat juist nu moet worden begonnen met een staatsrechtelijke herbezinning, zie ik als een blijk van grote waardering voor alle vertrekkende leden. 

Ik zal in het begin van mijn bijdrage eerst ingaan op een aantal onzekerheden. Naast de reeds bekende onzekerheden van de euro, de noodzaak van de Verenigde Staten om eens te beginnen met het afbouwen van de schulden, en de heroriëntatie van landen als China om de economie meer op het binnenland en minder op de export te richten, gaat het Centraal Planbureau speciaal in op twee internationale onzekerheden en op enkele onzekerheden op nationaal niveau. 

De olieprijs blijft dalen ondanks de onrust in het Midden-Oosten. Vraaguitval in China, meer productie in andere delen van de wereld, schaliegas in Amerika en energiebesparing kunnen hierbij een rol spelen. 

De effecten van de crisis in de Oekraïne zijn volgens het Centraal Planbureau zeer beperkt, althans de direct te meten effecten. Uit de persberichten over de geringere groei in Duitsland zou je kunnen afleiden dat de gevolgen van deze crisis in Duitsland hoger worden ingeschat. Duitsland is meer afhankelijk van Russisch gas en misschien is de export naar Rusland relatief groter. Wat is de analyse van de minister van al deze internationale onzekerheden? 

Volgens het Centraal Planbureau liggen de onzekerheden in ons eigen land op het terrein van de woningmarkt en pensioenen. Het beleid heeft een direct gevolg voor de sector, maar schept ook veel onzekerheid en onzekerheid is nooit goed voor de mens en dus ook niet voor de economie. Daarnaast schat het Planbureau de onzekerheid op het gebied van een aantal voorgenomen beleidsmaatregelen hoger in dan normaal. Voor zover ik weet heeft het Planbureau nog nooit zo veel vraagtekens geplaatst bij het voorgenomen beleid. 

Onze fractievoorzitter is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op een deel van deze onzekerheden ingegaan. Het gaat daarbij om de opbrengsten van de tijdelijke verlaging in box 2 van de inkomstenbelasting, de versobering van het Witteveenkader in het pensioendossier, maatregelen met betrekking tot de stamrecht-bv en daarnaast de gevolgen van de voorgenomen bezuinigingen in de zorg. Deze bezuinigingen zouden kunnen tegenvallen, althans voor de minister van Financiën. Aan de andere kant is er nu al kritiek op de desastreuse gevolgen van het beleid dat nog moet beginnen. Ik krijg graag een duidelijke reactie van het kabinet op deze opmerkingen van het Centraal Planbureau. 

Het is mij opgevallen dat de aandacht tijdens de Algemene Politieke en de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer en ook tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in deze Kamer heel erg was gericht op nationale problemen en soms op problemen die er volgens mij niet zijn zoals de zogenaamde noodzaak van staatsrechtelijke herbezinning. Onder meer de wereld en in iets mindere mate Europa zijn weinig aan bod gekomen. Dat geldt in het algemeen ook voor de stukken rondom Prinsjesdag. Gelukkig heeft de minister voor het overleg in de Tweede Kamer op 2 oktober jongstleden een brief geschreven over de ontwikkelingen bij het IMF. Het positieve bericht in deze brief is dat de ontwikkeling van de minst ontwikkelde landen positief is met een groei van gemiddeld 6%. Dit cijfer geldt ook voor landen in Afrika. Gelukkig wordt ons land samen met de Europese Unie ook actiever in de door ebola getroffen landen. 

Uit de brief van de minister blijkt dat er weinig vorderingen zijn gemaakt met het aanpassen van IMF en Wereldbank aan de nieuwe machtsverhoudingen in de wereld. Vooral Amerika ligt dwars. Is de oprichting van een soort alternatief door de BRICS-landen alleen maar een drukmiddel op Amerika of is het een blijvend alternatief? Ik hoor graag de visie van de minister. 

Voor ons land is de ontwikkeling in de wereld van het allergrootste belang. De G20 speelt hierbij ook een zekere rol. Sinds enkele jaren doen wij daaraan niet meer mee. Hoe is ons land nog bij die ontwikkelingen betrokken? Loopt dit alleen nog via de Europese Unie? Kan de minister aangeven hoe dit op dit moment functioneert? Hoe waardeert hij de aanbevelingen van de top in Australië? Hoe worden die aanbevelingen uitgewerkt? 

Bij het lezen van de MEV en de Miljoenennota ontstaat een beeld dat de wereld zich op economisch gebied in een rustiger vaarwater bevindt. Ook in Europa is dit herstel merkbaar, uiteraard omgeven door een aantal reeds genoemde onzekerheden. De vraag is nu hoe we de economische groei op een hoger pad krijgen, niet als doel op zich, maar om de werkloosheid terug te dringen. 

Veel economen zullen de minister ook nu weer adviseren de groei te bevorderen door meer uit te geven zonder dat zij eerst nadenken over de vraag waaraan dat geld moet worden uitgegeven. Wij hebben de minister tot nu toe gevolgd in zijn afwijzing op dit punt, met name omdat ons land zeer afhankelijk is van het buitenland, waardoor veel bestedingen naar het buitenland zullen wegvloeien. Tevens zitten wij nog niet riant ver af van de 3%-norm. Een beetje tegenwind en het gaat weer de verkeerde kant op. Wij rijden nog altijd vrij dicht naast de vangrail. Daarnaast betalen wij nu al miljarden aan rente over onze schulden en dit bedrag kan vrij snel hoger uitvallen indien de rente zou gaan stijgen. In dit licht vind ik het vrij opvallend dat juist partijen die elk jaar wijzen op het grote gevaar van deflatie, hiervoor geen oog hebben. Ik heb uit de inbreng van de minister tijdens het algemeen overleg op 2 oktober jongstleden afgeleid dat hij meer uitgaven ook nu niet ziet als oplossing voor het probleem. 

Samen met drie andere presidenten in Europa heeft onze minister de schone taak een groeiagenda voor Europa op te stellen. Kan hij aangeven in welke richting hij de oplossing hoopt te vinden? Infrastructuur en innovatie zijn woorden die daarbij zeker zullen vallen. Ik kan mij voorstellen dat de aanleg van Europese energienetten en bijvoorbeeld het initiatief van Amsterdam om een tweede sluis in IJmuiden te bouwen, hierbij een rol zouden kunnen spelen. In dit kader is financiering door bijvoorbeeld pensioenfondsen een goed initiatief. Hoe ver staat het daarmee? Ziet de minister ook mogelijkheden voor pps-constructies, onder meer op gemeentelijk niveau? 

Periodiek verschijnt ook weer het idee alle of een deel van de aardgasopbrengsten in een fonds te stoppen, zoals ook in de jaren tachtig is gebeurd in het aardgasbatenfonds en later in het FES. Wij hebben beide fondsen echter ook weer afgeschaft. Was het achteraf gezien niet beter geweest als wij ook een deel in een fonds hadden gestopt, zoals de Noren hebben gedaan? Hoe kijkt de minister hier met de kennis van nu tegenaan? 

Met betrekking tot innovatie en het bevorderen van het mkb bestaat het grote risico dat overheden grote bedragen uittrekken zonder eerst na te gaan of dit aanbodgestuurde idee wel werkt. 

De heer Backer (D66):

Het is de heer Terpstra toch niet ontgaan dat er een toekomstfonds is gecreëerd waarin initieel 200 miljoen voor innovatie is gestort? 

De heer Terpstra (CDA):

Dat is mij bekend. Ik heb opgemerkt dat de CDA-fractie in de Tweede Kamer daarover vrij kritisch is geweest. Wij hebben eerst een aardgasbatenfonds opgericht dat wij later hebben hervormd tot het FES. Dat hebben wij afgeschaft, maar nu de aardgasbaten dalen, komt men weer met hetzelfde oude idee. Dat vind ik een beetje vreemd. Daarom vraag ik de minister hoe hij hierover denkt met de kennis en de historie van nu. Ik vraag dus om een soort historische nabeschouwing. 

Ook de nieuwe Europese Commissie loopt het risico dat het aanbodgestuurde idee niet werkt door nu 300 miljard uit te trekken en later na te denken over de vraag hoe dit geld kan worden besteed. Hoe denkt de minister hierover? Ik ben wel van mening dat op Europees gebied een zekere snelheid bij de bevordering van investeringen gewenst is. Veel regio's in ons land en ook in Duitsland hebben goede ervaringen op het punt van innovatie en het verspreiden van kennis onder het mkb. Hiervan kunnen wij veel leren voor andere regio's in Europa. 

Wij hebben grote waardering voor de inzet van de minister van Financiën op Europees vlak. Ondanks alle sombere verwachtingen en voorspellingen is de euro niet ingestort. Uit de stukken blijkt ook dat een aantal landen dat aan een Europees infuus heeft gelegen, weer de weg omhoog heeft gevonden. Ierland, Portugal en Griekenland vertonen weer groei en ook in Spanje gaat het de goede weg op. Uiteraard heeft de eigen bevolking de grootste bijdrage hieraan geleverd, maar ook de bijdragen van Europa hebben een grote rol gespeeld. Mijn fractie is verheugd dat zij dit beleid heeft gesteund en dat zij zich niet heeft geschaard achter bijvoorbeeld de PVV, de SP, de ChristenUnie of de OSF die dit beleid constant hebben afgewezen met het idee dat het in de afgrond storten van deze landen beter is voor ons en ook voor henzelf. 

Er zijn ook belangrijke vorderingen gemaakt op het gebied van de Bankenunie. Wij hebben ons akkoord verklaard met het idee dat de grote banken onder toezicht vallen van de ECB. Het weekend van 26 oktober was het weekend van de stresstest. Het is een goede zaak dat al onze grote banken voor deze test zijn geslaagd en dat de problemen in een aantal landen oplosbaar lijken. Hoe schat de minister, ook als voorzitter van de Eurogroep, deze mogelijkheden in? 

Eén van de voordelen van de bankenunie is dat bij problemen niet de belastingbetaler als eerste wordt aangesproken, maar de aandeelhouders, obligatiehouders en de spaarders boven een bepaald bedrag, de zogenaamde bail-in. Voor banken die in handen zijn van de Staat maakt dit voordeel minder uit. Immers, daar is de belastingbetaler ook gelijktijdig de aandeelhouder. Hoe ziet de minister het voordeel van de bankenunie in het geval van ABN AMRO en SNS? Wij wijzen een Alleingang van ons land binnen Europa af op allerlei gebied. Dat geldt hoogstwaarschijnlijk ook op het gebied van de banken. Ik zeg hier "hoogstwaarschijnlijk" bij, omdat ik eerst het antwoord van de minister afwacht. Kan de minister hier nog eens aangeven waarom hij op dit gebied toch aanvullend nationaal beleid nodig vindt? Dit als start voor de discussie over twee wetsvoorstellen voor de financiële sector die op dit moment in behandeling zijn. Die voorstellen hebben betrekking op de financiering van het toezicht en het beloningsbeleid in de bankensector. 

Wij zijn van oordeel dat de normen van het Stabiliteits- en Groeipact voor alle landen in dezelfde mate moeten worden gehandhaafd. De programmalanden zullen het terecht vreemd vinden indien voor andere landen soepeler met de normen wordt omgegaan. In de discussie gaat het dan bijna altijd over Italië en Frankrijk. Wij steunen de minister in zijn pogingen om als voorzitter van de Eurogroep ook deze landen bij de les te houden. Klopt het dat Frankrijk op dit gebied meer richting Europa opschuift? Een alleingang van een deel van Europa in de wereld vinden wij ook geen goed idee. In dat licht zijn wij zeer benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot de kapitaaltransactiebelasting. Hoe is de stand van zaken op dit moment? Is onze positie nog steeds dezelfde? 

Na een reis door de wereld en in Europa ben ik nu eindelijk in eigen land aangekomen. Na de crisis van 2008 hebben we vijf jaar boven de norm van 3% tekort gezeten. Vanaf 2013 niet meer. Dat is een compliment waard aan deze minister. Alle adviezen, ook in deze Kamer, niet nu te bezuinigen, maar volgend jaar heeft hij terecht elk jaar afgewezen. Doordat wij weer onder de 3% zitten, stelt de minister voor, over te gaan op het trendmatig begrotingsbeleid. Dat vinden wij als zodanig een goede zaak. Niet voor niets spraken wij vroeger van de start van de Zalm/Zijlstra-norm. 

Dit beleid brengt rust in de begrotingscyclus, maar niet bij de burger; helemaal niet als de burger regelmatig naar Nieuwsuur kijkt. De burger wordt om de oren geslagen met miljarden aan bezuinigingen, terwijl de overheidsuitgaven toch blijven stijgen. Deze discussie zie je heel sterk in de zorgsector. De sector krijgt nog steeds meer geld, maar de burger wordt wijsgemaakt dat alles wordt afgebroken met een verwijzing naar miljarden aan bezuinigingen. Misschien is dit probleem op te lossen door uit te gaan van een lagere groei, waardoor zich eerder meevallers dan tegenvallers zullen voordoen. Ziet de minister een oplossing voor dit probleem? 

Naast het saldo gaat het bij elke begroting ook om de uitgaven en de inkomsten. In de Miljoenennota en de MEV wordt duidelijk gemaakt dat onze economie na de crisis van 2008 nu of volgend jaar weer ongeveer op het niveau zit van 2007. 

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb een vraag naar aanleiding van een opmerking van de heer Terpstra over de zorg. Hij zegt dat er nog steeds meer geld toegaat naar de zorg. Dat zou kunnen. Misschien is het niet goed verdeeld, maar ik vraag de heer Terpstra of hij vindt dat het wel goed gaat in de zorg. 

De heer Terpstra (CDA):

Mijn probleem met het trendmatig begrotingsbeleid, waar wij in principe voor zijn, is dat de overheid vooraf aangeeft hoeveel de overheidsuitgaven zullen stijgen. Valt de economie tegen, dan wil de overheid de uitgaven uiteraard aanpassen aan dat nieuwe groeipad. Dat betekent in ons woordgebruik dat men gaat bezuinigen. Men gaat die te verwachten groei naar beneden drukken. Nu is de verwachting van 50 miljard bijvoorbeeld naar beneden bijgebogen met 38 miljard. Dat betekent dat de overheidsuitgaven, ook in de zorg, blijven stijgen, terwijl men discussieert over de stelling dat er miljarden worden bezuinigd. Ik ben het wel met de heer Van Strien eens dat je op grond daarvan niet kunt zeggen dat alles in Nederland en alles in de zorgsector goed gaat. Je kunt echter ook niet zeggen dat de zorg kapot wordt bezuinigd, want men krijgt alleen minder meer. Dat is mijn stelling. 

De heer Van Strien (PVV):

Ja, kapotbezuinigd; het gaat erover dat er ernstige ongelukken in de zorg plaatsvinden. Daar hebben een aantal partijen, terecht lijkt mij, sterke kritiek op. Het CDA kennelijk niet. 

De heer Terpstra (CDA):

Als er in de zorg iets misgaat, waar ook ter wereld, zijn wij daartegen uiteraard, maar ik zal niet zeggen dat dit komt door het trendmatig begrotingsbeleid. De discussie over de miljarden bezuinigingen zien wij los van de vraag of bij hetzelfde geldbedrag bepaalde dingen helemaal niet goed gaan. 

Ik was bij de omvang van de collectieve sector. Wel zijn de uitgaven als percentage van het bbp met 2% gestegen en zijn de lasten nog 1% hoger dan voor de crisis. Hiermee is ook duidelijk onze opgave voor de komende jaren aangegeven. De lasten moeten naar beneden en de uitgaven nog meer. Deelt de minister deze mening? 

Als percentage van het nationaal inkomen dalen de uitgaven van 47,2% naar 46,3%. In euro's stijgen de uitgaven echter nog van ongeveer 249 naar 250 miljard. Dit ondanks het feit dat er sinds 2011 tekortbeperkende maatregelen zijn genomen voor 38 miljard euro. Zoals reeds gezegd komt een stijging van de uitgaven bij grote bezuinigingen bij de bevolking altijd vreemd over. Volgend jaar wordt er structureel meer geld uitgetrokken voor defensie, veiligheid en innovatie en daarnaast incidenteel meer voor asielzoekers en noodhulp. Deze uitgaven kunnen wij ondersteunen. Als percentage van het bbp dalen bijna alle uitgaven. Defensie blijft gelijk en de uitgaven voor de zorgtoeslag stijgen. Volgend jaar betalen we samen 237,7 miljard euro aan belastingen en premies. Dat is 3 miljard meer dan dit jaar. Die 3 miljard is ontstaan doordat er eerst een lastenstijging van 3,5 miljard was afgesproken. Mede door de drie partijen is er een lastendaling van een half miljard afgesproken, waardoor per saldo de lasten volgend jaar met 3 miljard stijgen. Bij de lasten zie je hetzelfde probleem als bij de uitgaven. 

De belastingdruk daalt volgend jaar van 38,1% naar 37,7%. De belastingen komen uitgebreid aan de orde bij het Belastingplan in december. Ter voorbereiding hierop heb ik nog een aantal algemene vragen voor de staatssecretaris. 

Vorig jaar hebben wij gevraagd naar de grenseffecten van een aantal belastingmaatregelen. De staatssecretaris heeft zelf voorgesteld bij elke nieuwe maatregel beter te letten op de uitvoerbaarheid. Hoe ver is de staatssecretaris gevorderd met de weging van beide effecten? 

Met betrekking tot de zzp'ers in de zorg heeft de staatssecretaris snel de enkele maanden geleden ontstane onrust weggenomen. Daarvoor onze complimenten. 

In de Miljoenennota wordt een brede maatschappelijke discussie aangekondigd over de zzp'er. Een zegen voor de flexibiliteit op de arbeidsmarkt, maar zorgelijk voor de financiering van de collectieve sector. Hoe ziet de staatssecretaris de zzp'er uit fiscaal oogpunt, met name in verhouding tot de fiscale positie van de werknemer? 

In de Tweede Kamer wordt uitgebreid gesproken over de belastingherziening. Bijna iedereen zoekt daarvoor 5 miljard ruimte, om te beginnen om de lasten op arbeid te verlagen. De lasten op arbeid zijn bij ons ongeveer 5% hoger dan gemiddeld in Europa. In de rangorde staan wij op nummer 8. Interessant is dat van de landen met nog hogere lasten op arbeid er slechts twee het slechter doen dan wij: Italië en Frankrijk. Maar vijf doen het beter, met name Scandinavische landen. Dan komt volgens mij door het harde aanvullende beleid in deze landen. Enkele jaren geleden in een debat met minister Bos, een van de voorgangers van deze minister, over dit door hem toentertijd zeer gewaardeerde Nordic model, heb ik opgemerkt dat dit beleid van de Scandinavische landen redelijk hard is en totaal ongeschikt is voor de veel meer fijnbesnaarde en gevoelige Nederlandse ziel. Deelt de minister deze mening? Als dat zo is, vallen de landen die het beter doen dan wij per definitie af. Dan hou je alleen maar twee landen over die het slechter doen dan wij, Italië en Frankrijk. 

De ruimte voor de lastenverlichting wordt in de discussie naast meevallers vooral gevonden door te bezuinigen, de lasten te verschuiven of naar vermogen of naar milieu. 

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Hoor ik de heer Terpstra nu zeggen dat wij door onze volksaard niet het Zweedse model kunnen kiezen, maar wellicht wel het Italiaanse? Bedoelt hij dat? 

De heer Terpstra (CDA):

Het Italiaanse is nog een beetje onduidelijk, maar het Zweedse model is wel duidelijk. Een week voor het debat met minister Bos was er een poging om het Guiness Book of Records te verbeteren met zo'n Dominodag. Duizenden "domineestenen". In die hal is toen een mus verschenen en die mus is toen door een Friese jager in functie, met een vergunning, doodgeschoten om de recordpoging te handhaven. Toen heeft Nederland daar wekenlang over geschreven. Er is een klacht ingediend bij de VN, enzovoort. Mijn stelling was toen: zolang Nederland discussieert over zo'n dooie mus, is het Scandinavisch model voor Nederland ongeschikt. Die stelling heb ik nog steeds. Italianen hebben een heel ander model, maar ik denk dat de Italianen het met mij eens zijn wat betreft de Zweden. 

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

De conclusie kan niet anders zijn dan dat het CDA echt een sluitende onderbouwing heeft van deze algemene beschouwingen. 

De heer Terpstra (CDA):

Hartelijk dank voor deze mooie woorden. Mijn dag kan niet meer kapot, mevrouw De Boer. 

Voor ons is de keuze voor het model "bezuinigen, milieu of vermogen" voor een belangrijk deel afhankelijk van de invloed op de werkgelegenheid. Kan de staatssecretaris in grote lijnen aangeven welke variant het meest positief uitwerkt op de werkgelegenheid? Zou hij eventueel aan het CPB willen vragen, deze drie varianten door te rekenen op hun werkgelegenheidseffecten? Gelukkig scoren wij nog steeds relatief goed op het gebied van de werkloosheid. Deze is en blijft veel te hoog, zowel bij ons als in de gehele EU. De daling van de werkloosheid is meer een gevolg van minder aanbod dan van meer vraag. Zorgelijk is ook dat het aandeel van de langdurige werklozen steeds hoger wordt. Op nationaal niveau verwachten wij veel van de Participatiewet waarmee staatssecretaris Klijnsma aan de slag is en van een meer op lastenverlichting en innovatie gericht beleid. Op Europees niveau verwachten wij veel van de reeds genoemde groeiagenda waaraan deze minister werkt. 

Mijn collega's van VVD en SP, De Grave en Reuten, hebben elk jaar veel aandacht besteed aan de inkomensverdeling. Ik acht de kans vrij groot dat dit jaar ook de vermogensverdeling er nog bijkomt. Er is voldoende materiaal: een studie van de WRR, de brief van de regering van 16 september 2014 plus alle antwoorden van de regering op alle vragen vanmorgen 09.00 uur en uiteraard het bekende boek van Thomas Piketty uit 2013: le Capital au XXIe siècle. Tevens heeft de vroegere minister van Financiën, Onno Ruding, dit jaar de Piersonlezing aan dit onderwerp gewijd onder de titel Globalisering, armoede, ongelijkheid en groei. Dit laatste is voor mij nog een extra reden om aan het debat mee te doen. 

De discussie op dit moment doet mij heel sterk denken aan de discussie in de jaren tachtig over de 200 van Mertens. Ook toen ging het over de vermogensongelijkheid en de invloed van vermogende families in de maatschappij. De oplossing die toen door een deel van de vakbeweging werd gevonden, was de vermogensaanwasdeling; een systeem waarbij werknemers geleidelijk aan mede-eigenaar van de zaak zouden worden. Dat vonden wij toentertijd als CNV en nu als CDA ook al een geweldige gedachte. Wat de Duitsers het Vermögensbildung in Arbeitnehmerhand noemen, is het grootste ideaal van de christendemocraten. Daarvan is niets terechtgekomen, mede door toedoen van de voorgangers van de huidige partijen die zich nu zorgen maken over de vermogensongelijkheid. Het hoofdargument toen was dat werknemers geen deel mogen worden van het kapitalistisch systeem en dus helemaal geen aandeelhouder zouden mogen worden. Wij vinden nog steeds bezitsvorming voor velen een goede zaak. Dit geldt voor het eigen huis, maar ook voor het mede-eigenaar worden van werknemers van hun onderneming. Naar onze mening kan op dit terrein veel meer gebeuren. Ziet de regering mogelijkheden, dit thema weer op de agenda te krijgen van het sociaal overleg? Veel partijen, waaronder de SP en GroenLinks, zijn met suggesties gekomen. 

De heer Postema (PvdA):

Als bezitsvorming voor velen door het CDA wordt bepleit, waar ik me overigens behoorlijk wat bij kan voorstellen, zou de heer Terpstra dan ook mee kunnen gaan in de gedachte dat het belasten van die bezitsvorming van vermogen, juist ter stimulering van een veel bredere bezitsvorming, progressief zou moeten zijn? 

De heer Terpstra (CDA):

Dus om te bereiken dat men vermogen krijgt, zegt u dat die man zodra hij rijker zou worden het toekomstperspectief krijgt dat hij meer belast wordt en daardoor meer gaat sparen. Is dat de vraag? 

De heer Postema (PvdA):

Of juist andersom, om te bereiken dat iemand die op dit moment met een klein spaartegoed of een klein vermogen voor hetzelfde tarief wordt belast als iemand met een zeer groot vermogen, juist wordt gestimuleerd om dat spaarpotje op te bouwen. 

De heer Terpstra (CDA):

Het zou kunnen, maar ik denk dat die vraag voor mij te moeilijk is. Ik wil die dus graag doorschuiven naar het Belastingplan. Ik kom er nog wel even op terug bij de Pikettygedachte. Maar in eerste aanleg lijkt het mij niet dat je meer gaat sparen als je meer betaalt. Het idee van hoe meer je spaart, hoe meer je gaat betalen spreekt mij niet direct aan. Maar het kan zijn dat ik er dieper nadenkend toch anders over ga denken! 

Dit geldt voor het eigen huis, maar ook voor het mede-eigenaar worden van werknemers. Veel partijen, waaronder de SP en GroenLinks, zijn met suggesties gekomen om de belasting op vermogen te verhogen. Als ik het goed heb begrepen doen zij dit niet zozeer om een betere verdeling van dit vermogen tot stand te brengen, maar om meer inkomsten te krijgen en de verhouding tussen de lasten op arbeid en vermogen meer in evenwicht te brengen. Wat is de mening van de minister en de staatssecretaris op dit punt? 

De discussie over de vermogensongelijkheid is mede in een stroomversnelling gekomen door het boek van de bekende Franse econoom Piketty. Omdat ik dacht dat hij ook in het buitenland bekend was, heb ik op een bijeenkomst van werknemers in de Europese Volkspartij aan collega's uit Duitsland, België en Luxemburg gevraagd of zij dit boek kenden. Van de Luxemburgers had ik wel begrepen dat zij het niet kenden, maar ook Duitsers en Belgen hadden nog nooit van Piketty gehoord. De stelling in het boek van Piketty is dat de vermogensongelijkheid groeit indien het rendement op kapitaal groter is dan de economische groei. 

Nu weet ik niet zeker of die stelling waar is. Ik verwacht op dit terrein dus veel van de collega's De Grave en Reuten om dit al of niet aan te tonen of te bestrijden. Maar uitgaande van de gedachte dat in een systeem van vrij verkeer van kapitaal de rendementen naar elkaar toe groeien, zouden de verschillen in Europa sneller groter moeten worden dan in de Verenigde Staten. En volgens hetzelfde model zouden in Frankrijk de vermogensverschillen sneller groter moeten worden dan in Engeland. Dat lijkt niet zo logisch, maar het zou toch waar kunnen zijn. Vandaar mijn vraag aan de collega's van de VVD en de SP om dit toe te lichten. Of dit allemaal zo is, weet ik niet. Dat zou ik graag verder onderzocht willen hebben, door alle sprekers na mij en uiteraard ook door het kabinet. 

In China zijn er gelukkig veel minder armen dan vroeger, maar er zijn ook zeer veel zeer rijke Chinezen bijgekomen. 

Wij zijn het geheel met oud-minister Ruding eens dat op wereldschaal het bestrijden van de armoede veel belangrijker is dan het verminderen van de vermogensongelijkheid. Wij gaan ervan uit dat wij in deze chambre de réflexion meer tijd zullen nemen voor een goede analyse van het probleem en dus ook meer gaan nadenken over eventuele oplossingen. Volgens ons wordt nu te snel overgegaan naar het ouderwetse instrument van meer lastenstijgingen, zonder zelfs na te denken of dit wel op nationaal niveau mogelijk is. Piketty zelf pleit voor een vermogensbelasting op wereldschaal of op zijn minst op Europees niveau. 

Tevens bepleit hij een vrijstelling van vermogens onder de 1 miljoen euro. Dat laatste spreekt ons bij het CDA als bezitsvormers aan. Ik ben benieuwd of de SP en GroenLinks ook deze grenzen van Piketty overnemen. Als je een boek looft, lijkt het mij het meest simpel om het standpunt daaruit ook over te nemen. Hoe kijkt de regering aan tegen deze grens? 

Wij voelen ook weinig voor een alleingang op dit gebied. Het valt mij op dat het boek van Piketty, die het niet over Nederland heeft — al staat er af en toe een zin in zijn boek over onze vermogensrendementsheffing — meer invloed schijnt te hebben dan het boek van Vermeend, die het wel over ons land heeft. Vermeend kent bijvoorbeeld ook beter de grote rol die het pensioenvermogen in ons land speelt. 

Voor Europa en ook voor Nederland willen wij de discussie over het belasten van vermogen in het teken stellen van de bevordering van de werkgelegenheid. Dat aspect zal worden meegenomen bij de discussie over het belastingstelsel. De antwoorden van de minister en de staatssecretaris op al onze vragen, en uiteraard ook op alle andere vragen, wachten wij met belangstelling en vol verwachting af. 

De heer De Grave (VVD):

Voorzitter. Ik moet even namens de commissie voor Financiën met een wat vervelend punt beginnen. Wij hebben als commissie, samen met de commissie voor Sociale Zaken, op 15 oktober een toch niet zeer groot aantal vragen aan de regering gesteld, om precies te zijn drie bladzijden. Die vragen zijn hedenochtend om 9 uur beantwoord, terwijl wij nadrukkelijk hadden gevraagd of die antwoorden konden worden betrokken bij de voorbereiding van deze Algemene Financiële Beschouwingen. Ik heb de antwoorden net even snel kunnen doorlezen. Ze zijn ook niet zo uitvoerig dat daar nu veel tijd voor nodig was. Er zal waarschijnlijk iets mis zijn gegaan, maar ik wil het kabinet toch meegeven dat wij dit onaangenaam vinden en betreuren en dat wij hopen dat in de toekomst vragen van ons ter voorbereiding van Financiële Beschouwingen zodanig tijdig kunnen worden beantwoord dat wij ze kunnen meenemen bij de voorbereiding van onze teksten. Dat gezegd hebbende namens de commissie, kom ik op mijn eigen bijdrage. 

Op 26 oktober jl. keek ik naar het programma Buitenhof. Hoofdgast was daar een prominent politicus van een grote partij ter linkerzijde. Geheel onweersproken werd daar een zeer somber beeld geschetst van Nederland. Tweeënhalf miljoen mensen zouden in armoede leven, de werkloosheid was ongekend hoog, terwijl tegelijk voor de rijken Nederland gewoon een belastingparadijs was. 

Maar op mijn twitteraccount las ik dezelfde dag een vermelding van het rapport Human Development Report 2014 van de Verenigde Naties. Daarin komt een totaal ander beeld van Nederland naar voren. Nederland krijgt op de human development index een vierde plaats, na Noorwegen, Australië en Zwitserland. Op alle componenten van deze brede index scoort Nederland hoog. In de internationale media was daar veel aandacht voor, in de Nederlandse media overigens niks. In het rapport wordt geconstateerd dat Nederland het vierde beste land ter wereld is om in te leven. 

Het persbericht over een recent rapport van de Kinderombudsman kent als inleidende kop: "Maar liefst 1 op de 9 kinderen in Nederland groeit op in armoede." In april 2013 verscheen een uitgebreide studie van UNICEF onder de titel Child wellbeing in 29 rich countries. Nederland scoort daarin een overall eerste plaats. Het beste land voor kinderen om in te leven. 

Deze beelden zijn zo tegengesteld dat ze niet beide waar kunnen zijn. Toch zou een fact-checker er nog een hele kluif aan hebben om aan te geven wat nu waar is. Neem bijvoorbeeld armoede. Als je je nader in deze materie verdiept, loop je tegen een hoop cijfers en definities aan. Het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Sociaal en Cultureel Planbureau en Eurostat hanteren allemaal hun eigen definities en hun eigen interpretaties. Met de nodige moeite — ik heb echt mijn best gedaan — kan zelfs de heer Roemer, want over hem had ik het, zich beroepen op de statistiek, namelijk als je armoede definieert als minimuminkomen plus 10%. Als je deze grens hanteert, kom je op ruim twee miljoen Nederlanders die daaronder vallen. Dat is natuurlijk niet een gebruikelijke grens voor de definitie van armoede, al was het maar omdat je, als je bijvoorbeeld het minimuminkomen met 10% zou verhogen en deze definitie zou hanteren, dus niets zou doen aan de bestrijding van armoede, althans statistisch. Dat is dus niet waar. 

De meer gebruikelijke definities van het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek leiden tot een percentage van ongeveer 8% van de bevolking op of onder de armoedegrens. Maar als je dan vervolgens doorleest, wordt erbij gezegd dat dit een groep is waarvoor de kans bestaat dat er armoede ontstaat. Er is dus sprake van een risico op armoede, niet dat men feitelijk arm is. 

Kortom, als je de definities juist zou interpreteren, zou het verhaal in Buitenhof hebben moeten zijn dat Nederland een rijk en welvarend land is, maar dat er een forse groep Nederlanders is van ongeveer 8% die naar onze normen relatief kwetsbaar is en dat deze kwetsbaarheid extra geldt voor kinderen die in deze categorie huishoudens opgroeien. 

Wij hebben bij de VVD-fractie niet de illusie of zelfs maar de wens het politieke debat te ontdoen van inkleuring. Politiek is meer dan feiten en zelfs vaststaande feiten kunnen leiden tot geheel andere afwegingen en keuzen. 

De heer Reuten (SP):

Armoede is een relatief begrip. Daar waren economen in het begin van negentiende eeuw het al over eens en dat is vandaag de dag nog zo. In zekere zin is dat prettig. Je kunt armoede ook neerleggen op een calorieniveau, maar dat is niet erg gebruikelijk. Dat Nederland gemiddeld op een eerste plaats staat in een van de rapporten over armoede en kinderen die u noemt, betekent niet dat dat voor alle kinderen zo is. Daar is geen discussie over. U haalt de heer Roemer aan. Hij kan voor zichzelf spreken, maar hij is hier niet, dus ik zal er iets over zeggen. De SP, ook de fractie hier, stelt altijd dat juist omdat Nederland een welvarend land is — we hadden het hoogste bbp van Europa, op Luxemburg na, en intussen is Oostenrijk … 

De voorzitter:

Kunt u tot een vraag komen, mijnheer Reuten? 

De heer Reuten (SP):

Dat was een bijzin. Dat neemt niet weg dat nog steeds 8% van de kinderen onder de armoedegrens leeft, ook al staan die kinderen er gemiddeld goed voor. Dus dat is allemaal niet strijdig met elkaar. 

De heer De Grave (VVD):

Het is absoluut waar dat armoede relatief is. Ik heb ook geen enkele behoefte om de situatie in Nederland te vergelijken met die in een land waar het heel veel slechter is. Waar ik net als mijn fractie wel problemen mee heb, is een beeld dat wordt neergezet als je op de televisie verklaart dat tweeënhalf miljoen mensen in dit land in armoede leven. Dat is heel wat anders. Dan moet je dus zeggen dat volgens de definitie van minimumloon plus 10% tweeënhalf miljoen mensen een kans lopen op armoede. Dat is wat er volgens de feitelijke definities waar is. Als je dat beeld op deze wijze neerzet, maak je daar een karikatuur van. En dat niet alleen, het voorkomt ook de mogelijkheid — ik kom daar in mijn verhaal op terug — om effectief beleid te voeren. Dat is het punt dat ik bij deze voorbeelden wil maken: de kloof tussen beeldvorming en beleefde werkelijkheid. 

Dat is overigens bijna een constante. Het bekendste voorbeeld daarvan, dat ik zelf zeer aansprekend vond, is de elke keer weer waargenomen discrepantie tussen beeld en werkelijkheid in de rapportage van het Sociaal en Cultureel Planbureau over de stand van zaken in Nederland. U kent het wellicht. Kort samengevat: vraag de Nederlander "hoe gaat het met u persoonlijk?" en dan komt van een heel hoog percentage een positief antwoord. Vraag je de Nederlander "hoe gaat het met Nederland?", dan is het beeld omgekeerd negatief. Feitelijk kan dat niet waar wezen, want de optelsom van al die individuele positieve reacties is wat wij gezamenlijk vinden. Dat is dus een verschil tussen de eigen werkelijkheid die men zelf kan beoordelen en de gepercipieerde werkelijkheid over hoe het met het land gaat. 

Dat is wat mij betreft een mooi bruggetje naar het debat over Piketty. 

De heer Reuten (SP):

Ik wil toch ongeveer herhalen wat ik net zei. Je kunt 100 Nederlanders vragen hoe ze ervoor staan en dan kan 80% zeggen "het gaat wel aardig", maar als 20% zegt "het gaat slecht met me", is daar geen discussie over. Dat is beeld en werkelijkheid, deze zaken zijn niet strijdig. 

De heer De Grave (VVD):

Maar wat moeten we dan met een beleidsdiscussie als we het zo definiëren? Wat moet dan een beleid zijn? Als ik de SP-redeneringen volg, krijg ik altijd de indruk dat het, wat wij ook doen, altijd slecht zal blijven. Dat is het voorbeeld dat ik geef. Verhogen wij het minimumloon met 10%, dan blijft volgens de definitie van Roemer de armoede even hoog. Welke maatregelen we ook nemen, wat we ook doen in het beleid, hoe we het ook invullen, altijd is het natuurlijk zo dat er mensen zijn die het relatief slechter hebben dan anderen. Maar daarop kun je toch niet het beeld baseren, zoals de SP doet, dat het niet goed gaat in dit land? 

De heer Reuten (SP):

De heer De Grave heeft het over dé SP. Ik spreek hier graag voor mijn fractie. 

De heer De Grave (VVD):

Ik zag de heer Roemer even als de SP. 

De heer Reuten (SP):

Wij moeten wat doen aan de armoede en aan de werkloosheid, die daar sterk mee samenhangt. 

De heer De Grave (VVD):

Zeker. Kunnen wij het er dan over eens zijn dat het belangrijk is dat wij weten over welke feiten wij het hebben, zeker hier in dit huis? Dan kunnen wij het debat en de maatregelen op die feiten richten. De beelden worden nu uitvergroot en er worden definities gebruikt die geen juist beeld geven. Op basis van de feiten kunnen wij het debat en de dialoog goed voeren. Als er kans op armoede is, moet je maatregelen nemen gericht op de mensen die onder de armoedegrens zijn gekomen. Dan heb je het niet over 2,5 miljoen mensen, maar over heel andere aantallen. Als oud-wethouder van Amsterdam weet ik hoe diffuus het armoedeprobleem in die stad was. Juist daarom is het zo belangrijk dat lagere overheden instrumenten krijgen om maatwerk te leveren, want in andere steden zal het niet anders zijn. 

Ik kom op Piketty. In wat voor land leven wij nu eigenlijk? Leven wij in het belastingparadijs voor de rijken? Ik zeg nogmaals dat dit een quote van de heer Roemer is. Ik geef de SP hier alle gelegenheid om dat te nuanceren. Of leven wij in een van de meest egalitaire landen van de wereld? Als het waar is wat Piketty zegt, namelijk dat grote ongelijkheid kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting — op zich heeft Piketty daar wel goede argumenten voor — dan is dat een heel belangrijk thema. Waar hebben wij het dan over voor Nederland? Dit is te belangrijk om de discrepantie tussen beeldvorming en feiten nog langer te laten bestaan. Dit klemt temeer omdat wij aan de vooravond staan van een ingrijpende herziening van ons belastingstelsel. In een vorig leven heb ik als fiscaal woordvoerder aan de overzijde van het Binnenhof twee belastinghervormingsoperaties mogen meemaken. Uit ervaring weet ik hoe scherp en hevig die debatten zullen worden. Ik weet ook dat dit de samenleving sterk raakt. Het is heel goed dat wij weten waar wij het over hebben op het moment dat ons concrete voorstellen ter beoordeling worden voorgelegd. Wij dienen ons daarbij zo veel mogelijk te baseren op objectieve gegevens en feiten. 

Dan moet er nog wel wat gebeuren als het gaat om het Piketty-debat in Nederland. Dank voor het vertrouwen dat ik als jurist een economendebat zou kunnen voeren. Ik voel mij daar echter niet toe in staat. Ik ben dan ook niet van plan een debat te voeren over het boek van Piketty. Ik wil het debat wel gebruiken voor een aantal relevante beschouwingen, vooral voor het komende debat over de herziening van de belastingen. Het boek is gebaseerd op veel statistisch materiaal. Iedereen is het erover eens dat dit heel knap werk is. Simpel gezegd komt het erop neer dat als de groei van het rendement op vermogen groter is dan de groei van de economie, de vermogensongelijkheid toeneemt. Dat lijkt mij overigens theoretisch juist, los van de vraag of de statistische gegevens juist zijn. Belangrijker is echter de vraag of dit ook voor de toekomst geldt. Ik ben nog opgevoed met de waarschuwing van de overheid die verplicht was voor alle financiële producten: "rendementen uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst". Hier schijnt dit zonder meer als waarheid aangenomen te worden. 

Ik vond overigens ook een ander element prikkelend. Als ik bepaalde voorstellen voor het progressief belasten van rendement op vermogen hoor, dan vraag ik mij af hoe die partijen aankijken tegen onze grootste vermogensbezitters, de pensioenfondsen. Gaan wij die rendementen dan ook progressief belasten? Volgens de theorie moeten die fondsen veel gemakkelijker een hoog rendement kunnen halen. Hoe groter het vermogen, hoe meer rendement je kunt halen, is de redenering. Ik zie de minister geïnteresseerd kijken. Als wij daar geen belasting over heffen, is het zeker interessant om de minister te vragen hoe het zit met de rekenrente. Stellen wij de rekenrente laag vast, maar voeren wij wel een vermogensrendementsheffing op grote vermogens die fors hoger is? Beide dingen kunnen niet waar zijn. Wij moeten wel consistent zijn. 

De heer Postema (PvdA):

Ik kan de heer De Grave geruststellen. Beide elementen zijn niet waar. Voor de pensioenen geldt de omkeerregeling dat het vermogen bij uitkering wordt belast. 

De heer De Grave (VVD):

Dat begrijp ik, maar daar gaat het mij niet om. 

De heer Postema (PvdA):

Dan moet u dat ook niet zeggen. 

De heer De Grave (VVD):

U moet goed luisteren naar wat ik zeg. Als waar is dat grote vermogens veel zwaarder kunnen worden belast omdat zij een hoger rendement opleveren, moet dat ook gelden voor rendementen van pensioenfondsen. Hoe kan je op grond van prudentie de rekenrente heel laag vaststellen en tegelijkertijd het vermogen van burgers veel hoger belasten? Beide kunnen toch niet waar zijn? 

De heer Postema (PvdA):

Ik herhaal nog maar eens dat het een goed gebruik is dat wij belasting op pensioenen heffen als zij worden uitgekeerd. Wij komen dus wel aan bod. Ik ben blij dat de heer De Grave zelf begint over een progressieve vermogensrendementsheffing. Hij probeert echter het debat stuk te slaan door de portefeuilles van institutionele beleggers erbij te betrekken. Dat kan wel, maar dan voeren wij een heel andere fiscale discussie. 

De heer De Grave (VVD):

Natuurlijk weet ik dat over het vermogen van pensioenfondsen geen belasting wordt geheven. Er wordt pas belasting geheven op het moment dat iemand pensioen krijgt, maar daar gaat het mij niet om. Het gaat mij om heel iets anders, namelijk om de redenering die ik veel in progressieve kringen hoor dat er makkelijker rendement kan worden gemaakt als een vermogen groter is. Dat is dan reden voor een progressieve vermogensheffing. Als dat waar is, dan zouden ook pensioenfondsen hogere rendementen moeten kunnen maken. Hoe verhoudt zich dat dan met de rekenrente die wij pensioenfondsen opleggen in verband met de opbouw van hun vermogen? Daar zit toch een tegenstrijdigheid in? 

De heer Postema (PvdA):

Het vermogen van een institutionele belegger is de optelsom van de inleg van individuen. U kunt die vergelijking niet maken, mijnheer De Grave. Dat is echt onzinnig. 

De heer De Grave (VVD):

Ik begrijp werkelijk niet waarom u dit punt niet ziet, mijnheer Postema. Het gaat toch om het rendement van het vermogen? Uw stelling is toch dat als met een groot vermogen veel makkelijker rendement kan worden gemaakt en dat er daarom progressief belasting over moet worden geheven? Mijn stelling is de volgende. Als dat zo is, hoe kunt u dan tegelijkertijd vinden dat het rendement van pensioenfondsen door de overheid wettelijk laag moet worden gehouden? 

De heer De Lange (OSF):

De heer De Grave spreekt wel op een zeer generieke manier over pensioenfondsen. Ik geef hem in overweging dat wij in Nederland ongeveer 350 pensioenfondsen hebben, waarvan er misschien vijf groot of heel groot zijn. De resterende 345 fondsen zijn dus klein. De pensioenvermogens variëren van 300 miljard tot veel minder dan 1 miljard. Wat stelt de heer De Grave zich voor bij een rendementsheffing waarbij ervan wordt uitgegaan dat grote fondsen het qua rendement veel beter doen dan de kleine? Wordt er dan per fonds een percentage vastgesteld? Dat zou namelijk redelijk zijn in zijn redenering. 

De heer De Grave (VVD):

Ik bepleit helemaal niet om belasting te heffen op pensioenfondsen. Dat heb ik nu twee keer gezegd. Dat is mijn punt niet. Het gaat mij erom dat als je de redenering aanhangt dat grotere vermogens meer rendement maken dan kleinere en dat reden is voor een progressieve heffing, je dan ook moet vinden dat zelfs een klein pensioenfonds met een vermogen van een miljard een hoger rendement moet kunnen maken. Mijn vraag aan de minister van Financiën was hoe dat zich verhoudt tot de vastgestelde rekenrente. 

De heer De Lange (OSF):

Jawel, maar dat laat onverlet dat de heer De Grave op een zeer generieke manier over de pensioenfondsen spreekt. Als je überhaupt al over dit soort dingen wilt praten, moet je rekening houden met de grote verschillen tussen de pensioenfondsen. Je kunt er niet in één adem over spreken naar mijn overtuiging. 

De heer De Grave (VVD):

Het gaat mij om het debat over de progressieve vermogensheffing en de relatie met grote vermogens van pensioenfondsen. Overigens is een miljard nog altijd een groot vermogen, niet voor pensioenfondsen, maar wel als vermogen. 

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

De vraag is of grote vermogens meer rendement opleveren. Ik volg de heer De Grave niet helemaal als hij zegt dat dit het argument is voor een progressief stelsel. Het argument voor een progressief stelsel is vooral de behoefte aan nivellering. Dat grote vermogens meer rendement opleveren is volgens mij een argument om de belasting niet te baseren op fictieve rendementen, maar op werkelijke rendementen. Dan corrigeer je dat grotere vermogens meer rendement opleveren dan kleine vermogens. Ik ben benieuwd naar het standpunt van de heer De Grave over het voorstel om uit te gaan van het reële rendement bij de heffing. 

De heer De Grave (VVD):

Ik meen dat dit argument voor beide voorstellen is gebruikt, zowel voor het uitgaan van reële rendementen dan wel voor een progressieve vermogensrendementsheffing. Mevrouw De Boer nuanceert dat. Dit is het debat er niet voor om allerlei standpunten in te nemen over de belastinghervorming. Wij krijgen de voorstellen nog. Ik probeer ernaar te streven dat wij ons zo veel mogelijk kunnen baseren op feiten. Ik wil op basis van de feiten en niet op basis van de beelden afwegingen maken rond de belastinghervorming. 

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Het lijkt mij heel goed om op basis van feiten te spreken. Het bevreemdt mij wel enigszins dat de heer De Grave wel iets vindt van standpunten van andere partijen, maar niet wil zeggen wat hij er zelf van vindt. 

De heer De Grave (VVD):

Het gaat mij om de argumentatie onder de voorstellen. Daar is het debat tot nu toe over gegaan en ik wil daar nog een tijdje meer doorgaan. 

Er is al gezegd dat Piketty niet over Nederland gaat. De vraag is dan ook hoe zeer zijn aanbevelingen op Nederland zijn toe te passen. Op een punt blijkt er consensus te zijn en dat is dat de premie- en belastingdruk in Nederland hoog zijn. Die zijn Pikettyproof en dragen bij aan het egalitaire karakter van de Nederlandse samenleving. Dat betekent dat het nivelleringsfeestje voor de inkomens kan worden gestaakt. Sterker nog, het is goed als deze lasten omlaag gaan. Dit kan door de collectieve uitgaven te verminderen of door andere inkomstenbronnen aan te boren. Daar gaat het politieke debat dan ook over. Een deel van de politiek kiest voor inkomensverhoging en een ander deel voor uitgavenvermindering. De heer Terpstra heeft daar een duidelijke keuze in gemaakt. 

Als men op zoek is naar meer inkomsten, kijkt men ook naar de vermogens. Dan zegt men: Piketty heeft aangegeven dat daar een probleem ligt en dus zijn er daar mogelijkheden om meer geld binnen te krijgen. Daar zit ons probleem. Nogmaals, Piketty heeft het helemaal niet over Nederland. Het moet dus op iets anders zijn gebaseerd. Ik heb heel grondig alles weer eens nagelezen. Ik heb twee bronnen kunnen vinden die over Nederland gaan. In publicatie nr. 28 doet de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een verkenning naar de ontwikkeling en gevolgen van economische ongelijkheid. Het is interessant om te vermelden dat het geen rapport is van de WRR, maar een publicatie die geheel voor de verantwoordelijkheid van de auteurs zelf is, zoals op de website staat. Dit staat alleen op de website, want verder heb ik overal in de media gelezen dat het een rapport van de WRR is. Verder zijn op basis van CBS-gegevens berichten in de media verschenen waaruit zou blijken dat de rijkste 1% van de bevolking 25% van het totale vermogen in Nederland bezit. Die twee dingen heb ik gevonden en daar heb ik de volgende observaties bij. 

Op 16 september heeft het kabinet met als ondertekenaar minister Asscher een brief aan het parlement gestuurd over de vermogensverdeling in Nederland. Wat ons betreft, is dat een genuanceerde reactie. Wij hebben er vragen over gesteld en misschien komen wij er nog wel een keer op terug. Er is veel debat over ontstaan. Ons viel de toonhoogte van het debat op. Ik noem een van de opstellers van de publicatie van de WRR, professor Van Bavel, hoogleraar aan de faculteit geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht met als leeropdracht transities van economie en samenleving. Hij noemde de kabinetsreactie broddelwerk. Wat vinden de bewindslieden van zo'n kwalificatie van een officieel adviesorgaan van de regering? Broddelwerk, dat is nogal wat. U levert broddelwerk, mijnheer Wiebes. 

Minister Dijsselbloem:

Namens de WRR! 

De heer De Grave (VVD):

Maar goed, toch een professor. Er waren echter ook veel negatieve kwalificaties van het geschrift van de WRR. Er waren zelfs media die zo ver gingen om de politieke voorkeur van de auteurs te achterhalen en vervolgens verbindingen te leggen met de conclusies van de auteurs. Laat ik in ieder geval vaststellen dat het WRR-stuk als kans op enige objectivering van het debat over dit toch wel heel belangrijke en gevoelige thema niet zo geslaagd is. Dat is jammer, want als je het leest, staan er best interessante analyses in, bijvoorbeeld de analyse dat vermogensverhoudingen in Nederland voor een deel ook te maken hebben met de keuzes die we maken ten aanzien van collectieve besparingen op onze verzorgingsstaat. Ik citeer: "Omdat niemand in ons land veel heeft hoeven sparen als buffer voor slechte tijden of de oude dag, heeft de (lage) middenklasse nauwelijks bezit". 

Dat is inderdaad een belangrijke observatie. De gemiddelde Nederlander heeft veel collectief bezit en dat wordt niet meegenomen in de vermogensplaatjes. Dat betekent statistisch dat in een land met veel collectieve regelingen de vermogensongelijkheid relatief groot is, als je tenminste als maatstaf neemt welk deel van de bevolking welk deel van het aldus gedefinieerde vermogen bezit. Prikkelend geformuleerd, je kunt de vermogensongelijkheid in Nederland dus zeer effectief bestrijden door het aantal collectieve regelingen fors te beperken! Nogmaals, statistisch. Dat geeft wat mij betreft aan hoe vreemd de keuze is van de WRR-auteurs om 1.200 miljard collectief vermogen van veel Nederlanders, opgespaard in onze pensioenfondsen, niet mee te rekenen. Het appeltje voor de oude dag van een zzp'er is vermogen, hetzelfde appeltje van de werknemer bij een pensioenfonds niet. 

Stel — even een intellectuele exercitie — dat we zouden besluiten om de pensioenfondsen op te heffen. Nogmaals, ik stel dat niet voor, ik hoef er ook geen vragen over te krijgen en het is ook niet mijn wens om dat te doen, mocht iemand dat denken. Nee, ik wil de pensioenfondsen niet opheffen. Stel dat we dat toch zouden doen. Stel dat we zouden zeggen: als werknemer krijgt u het potje dat u in het pensioenfonds hebt gespaard. Dan hebben we een totaal andere vermogensverdeling in Nederland. Statistisch zou het helemaal veranderen. Maar wat is er dan eigenlijk feitelijk veranderd? Dat geeft al aan hoezeer je moet oppassen met verregaande conclusies over vermogensongelijkheid en -verdeling op basis van een berekening waarbij je die 1.200 miljard buiten beschouwing laat. 

Ik vind dit overigens methodologisch een onbegrijpelijke keuze van deze WRR-auteurs, zeker als je er zulke vergaande beleidsmatige conclusies aan verbindt. 

De voorzitter:

Mijnheer Reuten, ik geloof dat de heer De Grave hoopte dat hij geen interrupties zou krijgen, omdat het een gedachte-exercitie is. Maar goed, een korte vraag dan. 

De heer Reuten (SP):

U mag uw eigen definitie van vermogen hanteren. Volgens het gebruikelijke vermogensbegrip is vermogen overdraagbaar. Als u aan Piketty refereert, is het verder van belang dat het kan worden vererfd. Daar gaat dit niet over. Het zijn claims op toekomstig inkomen. Het is niet overdraagbaar en niet vererfbaar. 

De heer De Grave (VVD):

Op dit punt ben ik het totaal met de heer Reuten oneens, echt totaal. Ik heb twee voorbeelden gegeven: alle collectieve spaarregelingen en de pensioenfondsen. Ik heb gewezen op het WRR-stuk waarin dit wordt genoemd als belangrijk element voor de bestaande vermogensverhouding in Nederland. Als u vervolgens zegt dat u die keuzes niet relevant vindt, slagen we er niet in om het werkelijke debat te voeren. 

Rond de andere bron voor de veronderstelde toename van de vermogensongelijkheid, het CBS, is ook wat interessants aan de hand. Het is wel leuk dat allemaal eens na te lezen. Blijkbaar vond het CBS het nodig om op zijn site officieel te reageren op diegenen die zijn cijfers gebruiken ter onderbouwing van het eigen politieke gelijk. Op zijn website stelt het CBS onder de kop "Het interpreteren van cijfers van vermogensongelijkheid behoeft nuance" het volgende: "Het CBS publiceert statistieken om inzichten te verschaffen in maatschappelijke fenomenen en trends. Losse cijfers zijn echter vaak op verschillende manieren te interpreteren, en kunnen al snel tot misverstanden leiden. Recentelijk is de discussie opgelaaid over ongelijkheid, voornamelijk vermogensongelijkheid. Aangezien dit thema veel losmaakt en daarbij regelmatig CBS-cijfers worden gebruikt, willen wij toelichten welke effecten wel of juist niet worden meegenomen in de cijfers van het CBS." Dat lijkt mij nogal een correctie. 

Dan volgen er een paar interessante voorbeelden. Neem het volgende hypothetische scenario, aldus het CBS. Nadat alle vermogens van burgers op 1 januari 2015 … Laten we realistisch zijn. Er zijn verkiezingen geweest. Het debat heeft een grote slag naar links opgeleverd. Alle vermogens van burgers zijn op 1 januari 2016 afgeroomd door de overheid en alle inkomensverschillen zijn tenietgedaan. Nogmaals, dit is hypothetisch. Ik ben daar zeker niet voor, laat daar geen misverstand over bestaan! Wat gebeurt er vervolgens? 80% van de huishoudens besluit 1% van het inkomen te sparen. Nogmaals, alle inkomensverschillen zijn tenietgedaan. 20% van de huishoudens zegt: weet je wat, we gaan veel meer sparen, namelijk 16%. Wat hebben we dan een jaar later volgens de statistiek van het CBS en de interpretatie daarvan? Een gigantische vermogensongelijkheid. Mevrouw de voorzitter, het is vreselijk, in een jaar tijd! 20% van de Nederlanders heeft 80% van het vermogen. Dat is toch niet te geloven. Daartegen moet ogenblikkelijk worden opgetreden, dat zal duidelijk zijn! 

Een ander voorbeeld van, nogmaals, het CBS zelf als verklaring voor de vastgestelde lichte toename van de vermogensongelijkheid in Nederland. Het kabinet wijst daar trouwens ook op. Stel, wederom versimpeld, een huishouden heeft een vermogen van €50.000 en het eigen huis daalt in waarde met eveneens €50.000. Het vermogen van €50.000 zakt dan naar €0. Met andere woorden, een daling van 100%. Een rijke Nederlander, laat ik hem zo maar even noemen, heeft een huis dat €500.000 in waarde daalt. Zijn vermogen was 1 miljoen. Het daalt nu met €500.000. Dat is dus tien keer zoveel als in het geval van het genoemde huishouden, maar hij heeft nog altijd een vermogen van €500.000, dus is de daling 50%. Statistisch is de vermogensongelijkheid dan fors toegenomen, maar dat kun je op basis van deze cijfers natuurlijk niet zo interpreteren. Daar wijst het CBS op. Ik kan nog wel even doorgaan met voorbeelden, maar wat mij betreft is dat niet het kernpunt. Voor mij is het kernpunt dat ik het ongelooflijk belangrijk vind om, als we straks het debat gaan voeren over die belastinghervormingen, zo veel mogelijk te kunnen beschikken over objectiveerbare cijfers. 

Kunnen we niet iets krijgen wat we ook hebben bij de doorrekening van verkiezingsprogramma's? Dat was altijd een rommeltje. Veel debatten gingen er ook over. Daar hebben we nu een zekere scheidsrechter voor ingehuurd: het Centraal Planbureau. Wat we daar verder allemaal ook van vinden en hoeveel kritiek we er ook op hebben, we hebben het CPB toch in zekere zin geaccepteerd als een partij die de feiten ordent en zorgt voor enige objectivering in het debat. 

In het Verenigd Koninkrijk … 

De heer Reuten (SP):

Ik vind het heel goed dat het CBS dit op zijn website schrijft, maar ik begrijp niet waarom de heer De Grave ons elementaire statistiek les één geeft. 

De heer De Grave (VVD):

Omdat ik, net als u waarschijnlijk, de media lees en debatten volg en ik word doodgegooid met uitspraken van allerlei mensen die aan het debat deelnemen, zeker ook politici. Neem de heer Roemer in Buitenhof. Hij verklaarde op basis van dit soort gegevens dat Nederland een paradijs is voor de rijken. Daar maak ik bezwaar tegen. Hij doet dit zodanig, dat het CBS een en ander moet corrigeren op zijn site. Daar maak ik bezwaar tegen. 

De heer Postema (PvdA):

De heer De Grave doet het nu zelf toch ook, al bijna een kwartier lang? Hij geeft gekke, gestileerde voorbeelden die ver afstaan van welke werkelijkheid en welk standpunt van welke fractie in deze Kamer dan ook. 

De heer De Grave (VVD):

Ik citeer gewoon de site van het CBS. U hebt het over gekke, idiote en gestileerde voorbeelden, maar ik citeer gewoon het CBS. 

De heer Postema (PvdA):

Neem het idee dat er ook maar één fractie in dit huis zou zijn die naar een totale nivellering van inkomen en vermogen toe zou willen. U neemt het voorbeeld zelf in de mond. U wast de Kamer nu een kwartier lang de oren over het feit dat er slecht wordt geargumenteerd, maar als u zelf aan bod komt, komt u met totaal onzinnige voorbeelden. U wordt aangesproken op uw feitelijke politieke meningsvorming over deze belangrijke kwesties. Wat vindt de VVD nu eigenlijk van die vermogensverdeling in Nederland? Ziet zij, zoals de heer Terpstra zeer terecht vroeg, mogelijkheden om te komen van een verschuiving van arbeid naar vermogen in de fiscale sfeer? Dat lijkt mij het relevante thema. 

De heer De Grave (VVD):

Dat lijkt u het relevante thema. Mij lijkt relevant dat we het debat op basis van de feiten voeren. Ik probeer beelden te weerleggen die op basis van CBS-gegevens zijn ontstaan, onder andere in de media. Daarbij citeer ik het CBS zelf. Ik vind het heel jammer, mijnheer Postema, dat u dat dan rare, gestileerde voorbeelden vindt. Het zijn voorbeelden om aan te geven welke denkfouten er worden gemaakt. We krijgen nog een Belastingplan. We krijgen nog het debat over de belastinghervormingen. Alles op zijn tijd. Het gaat mij er nu vooral om aan te geven in welke richting wij denken. Overigens kom ik nog met een hele passage over onze denkrichting inzake de belastinghervormingen. Het ging nu over iets anders. 

De heer Reuten (SP):

Ik spreek graag voor mezelf, maar u hebt het hier over Roemer. Als u citeert, moet u ook goed citeren. Dat hoort bij de feiten. Het ene ging over fiscale voordelen voor bedrijven en het andere ging over armoede. U klutst dat nu door elkaar. 

De heer De Grave (VVD):

Nee, ik heb het citaat letterlijk overgenomen. Ik heb het nog nagelezen. De heer Roemer heeft op 26 oktober in Buitenhof gezegd dat Nederland een belastingparadijs is voor de rijken. Die opmerking over 2,5 miljoen en armoede is een ander punt. 

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb een ander punt. Ik hoor de heer De Grave zeggen dat hij een onafhankelijke doorrekening wil zien van de verkiezingsprogramma's. Naar zijn mening zijn die doorrekeningen een rommeltje. Ik wil erop wijzen dat zo'n onafhankelijke doorrekening er is, namelijk KiK: Keuzes in Kaart. Vorig jaar heb ik KiK aangehaald om het regeringsbeleid te kritiseren. Toen vond u het, geloof ik, niet zo'n goed idee om Keuzes in Kaart te gebruiken. 

De heer De Grave (VVD):

Ik heb wat anders gezegd. Ik lees het letterlijk voor. We hadden vroeger bij verkiezingsprogramma's te maken met het feit dat iedereen zijn eigen programma schreef. Sinds bijna alle politieke partijen hun programma's laten doorrekenen door het Centraal Planbureau, is er een soort objectivering gekomen. U kiest voor een andere instantie. Mij gaat het erom dat dit heeft geleid tot objectivering, vandaar dat ik een bruggetje maakte naar een instantie in het Verenigd Koninkrijk. In het VK bestaat voor inkomens- en vermogensvraagstukken een onafhankelijk orgaan, het National Equality Panel. Zou zoiets in Nederland ook niet van belang kunnen zijn, zo vraag ik de bewindslieden. Wellicht kan de Rekenkamer hierbij een rol spelen. Net als in het VK kunnen we dan komen tot enige objectivering van dit soort debatten. 

De heer Van Strien (PVV):

Begrijp ik het goed dat KiK volgens de heer De Grave geen objectief oordeel geeft over de verkiezingsprogramma's? 

De heer De Grave (VVD):

Ik ken het Centraal Planbureau. Kick was voor mij een bekende voetballer, maar verder gaat er geen belletje rinkelen; sorry. Ik ken het Centraal Planbureau voor de doorrekening van verkiezingsprogramma's, maar KiK ken ik niet. 

De heer Ester (ChristenUnie):

De heer De Grave begon zo aardig met een mooi betoog over Piketty en het langetermijnperspectief, maar hij eindigde een beetje warrig met alle voorbeelden die hij gaf. Ik denk dat de heer Piketty de eerste zou zijn die uw betoog onderuit zou halen, mijnheer De Grave. Het gaat hem in het kader van vermogensongelijkheid in landen om langetermijnontwikkelingen. Alle voorbeelden waar u mee komt, zijn fluctuaties binnen een jaar. U beroept zich op allerlei rapporten die deze kortetermijnfluctuaties duiden. Dat is nu precies wat Piketty niet doet. Het gaat hem om het langetermijnperspectief. Op basis daarvan komt hij op decennialange tijdreeksen met bijbehorende conclusies. Dat staat volstrekt haaks op uw betoog. Misschien moet u Piketty toch eens bestuderen. 

De heer De Grave (VVD):

Dat heb ik gedaan. Piketty gaat niet over Nederland, zoals vastgesteld. Het gaat mij om alle reacties en conclusies die gebaseerd zijn op Piketty. Het gaat mij dus om het maatschappelijke debat en om de elementen daarin. Lees het nog eens na, dan zult u zien hoe consistent en mijns inziens goed doordacht de kritiek is op de beelden die zijn ontstaan naar aanleiding van Piketty. 

De heer Terpstra (CDA):

Ik voel mij een beetje schuldig, omdat ik de heer De Grave heb gevraagd hoe hij er tegenaan kijkt. Ik had niet gedacht dat het antwoord twintig minuten zou duren. De heer De Grave geeft een helder beeld van de verkeerde beeldvorming over de vermogensverdeling. Daar ben ik het voor een groot deel wel mee eens, mijnheer De Grave, maar ik vraag me af of u dat op dit moment het grootste probleem vindt waarmee we zitten. 

De heer De Grave (VVD):

Dat is wel degelijk een probleem, want ik kan mij nog heel goed herinneren hoe hevig de emoties waren en hoe scherp het debat was over de belastingherziening. Daar hebt u ook enige ervaring mee. Ik voorspel u dat dit onderwerp ook in debatten rond verkiezingen een zeer centraal thema zal worden. Dit raakt in Nederland altijd een geweldige emotionele snaar. Het is potentieel ook een zeer verdelend debat, want dit raakt iedereen in zijn portemonnee. Ik hoef u niet uit te leggen hoe belangrijk dit politieke thema is. Daarom vinden wij het als VVD-fractie ongelofelijk belangrijk dat dit zo veel mogelijk wordt ontdaan van onjuiste beeldvorming, die is gericht op het ondersteunen van je eigen politieke gelijk, en dat het zo veel mogelijk wordt geobjectiveerd. Dat is de kern van mijn boodschap en daar heb ik veel voorbeelden van aangedragen. 

Het lijkt mij goed om te komen tot waar wij als VVD in politieke zin voor kiezen ten aanzien van de vraag of we de armen rijker gaan maken door de rijken armer te maken of de armen rijker gaan maken door het versterken van onze economie. In Piketty-termen: als het rendement op het vermogen groter is dan de economische groei, gaan we dan dat rendement zwaarder belasten of gaan we de economische groei groter maken? Onze keuze is duidelijk: wij kiezen voor het laatste. Volgens mij doet de heer Terpstra dat ook. Wij moeten er dus voor zorgen dat vermogens productiever worden ingezet voor onze economie. Daarom is in dit huis natuurlijk uitvoerig gesproken over de kredietverlening, vooral aan het midden- en kleinbedrijf, want dat blijft een probleem; kijk ook naar datgene wat daarover in de Miljoenennota staat. De Nederlandse banken zijn wel goed uit de Europese stresstest gekomen, maar zullen nog lange tijd nodig hebben om hun vermogenspositie verder te versterken. De kredietverlening zal dus krap zijn. De huizenmarkt trekt gelukkig aan, maar dat zet via hypotheekverstrekking extra solvabiliteitsdruk op het Nederlandse bankwezen. 

Voor economische groei, die vooral moet komen van het mkb, is dus krediet nodig. Als banken dat onvoldoende kunnen verschaffen, moet dat komen uit particulier vermogen. We moeten dus niet, aldus de VVD, via extra belasting vermogen de grens overjagen. Wij moeten vermogen gebruiken voor het versterken van onze economie. Dat levert banen op en doet werkelijk iets aan vermindering van de armoedeproblematiek door meer werkgelegenheid en aan een betere spreiding van vermogen. Hoe zien de bewindslieden dit? Op welke wijze zal particulier vermogen meer dan nu het geval is, ingezet kunnen worden voor het mkb? Er zijn wel wat kleinschalige initiatieven, maar zou hier niet veel grootschaliger beleidsmatig op moeten worden ingezet? Is in dit verband trouwens bekend hoe het vermogen van huishoudens is samengesteld? Welk deel zit in ondernemingen als bedrijfskapitaal? Dat is immers al werkbaar voor de economie. Welk deel zit in huizen en welk deel zit in spaargeld en effecten? Met andere woorden: welk deel is beschikbaar voor kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf, zoals wij bepleiten? 

Het is al geconstateerd: ik heb het relatief veel over inkomens en vermogens en relatief weinig over de Miljoenennota 2015. Dat is een bewuste keuze, want voor mijn fractie bevat de Miljoenennota 2015 keuzes die wij steunen. Wij onderschrijven de centrale boodschap van het kabinet: voorzichtig optimisme en broos herstel. Het gaat duidelijk beter met de Nederlandse economie, maar een open economie zoals de onze is zeer afhankelijk van internationale ontwikkelingen en die zijn kwetsbaar. Een voorzichtig en prudent begrotingsbeleid is dus vereist. Zo'n beleid voert het kabinet dus ook en dat steunen wij. 

Overigens: ik zal het rustig formuleren, maar volgens de VVD moeten we een in bepaalde kringen populaire kreet, namelijk "de economie kapot bezuinigen", misschien maar eens begraven, althans politiek. Hoezo is de Nederlandse economie kapotbezuinigd? Daar kan in ieder geval op basis van de feiten geen sprake van zijn. Nog interessanter: ook als je internationaal kijkt, bijvoorbeeld naar het krachtige herstel van Spanje en de positieve ontwikkelingen in Griekenland, terwijl de problemen zich nu juist concentreren in landen die helemaal niet hervormen en bezuinigen, zoals Frankrijk, moet je je afvragen of dat beeld van "kapotbezuinigen" wel klopt. Ik vond het heel geestig dat bij een recent economendebat een nieuwe stelling werd geponeerd, namelijk dat de Nederlandse economie te sterk is om kapot te worden bezuinigd. Toen dacht ik: ja, zo kan ik het ook; zo heb je altijd wel weer een argument. Kijkend naar de Europese ontwikkelingen blijft er weinig bewijs over voor die stelling. 

Zoals gezegd: de VVD-fractie steunt het voorgenomen economische en financiële beleid. Verschillende indicatoren wijzen de goede kant op. De werkloosheid blijft natuurlijk te hoog. Het is dus ongelofelijk belangrijk dat het economische herstel verdere impulsen zou kunnen krijgen, wat ons betreft dus vooral door verlichting van de lasten op arbeid. In 2015 zal nader moeten worden bezien of daartoe budgettaire mogelijkheden aanwezig zijn. Een strak uitgavenbeleid vergroot de kans daarop en daar steunen wij de minister van Financiën dus in. 

Over inflatie heb ik veel vragen geformuleerd, maar ik heb begrepen dat deze week in de Tweede Kamer een discussie zal worden gevoerd over het inflatievraagstuk. O, een hoorzitting zelfs. Misschien kan de minister daar een paar dingen over zeggen. Hoe kijkt de minister tegen het vraagstuk van de inflatie aan? Velen hebben de stelling dat een lage inflatie slecht is voor de economie, omdat die tot uitstel van consumptie leidt. Blijkt dat nu al bij deze lage inflatie? Heeft een lage inflatie niet ook voordelen, zeker voor een land als Nederland, dat veel gespaard heeft? Ligt het risico dus niet bij landen met heel hoge schulden, omdat zij die niet inflatoir kunnen financieren? Kortom: wij nodigen de minister ertoe uit om over het vraagstuk van inflatie enkele beschouwingen te geven. 

Ik rond af. Voorzichtig optimisme is de kernboodschap van deze Miljoenennota. Een verdere toename van het consumentenvertrouwen is cruciaal, zodat na de export en de industriële productie ook de consumentenbestedingen als derde motor voor het economisch herstel kunnen gaan functioneren. 

Tot slot: uitgeregeerd? Volgens mij is het kabinet pas halverwege. 

De heer Backer (D66):

Na de lange passage waarin collega De Grave eigenlijk aantoonde "how to lie with statistics" — zo vat ik het maar even samen — ging hij eigenlijk heel snel over de kern van de begroting heen. Hij zei dat de bezuinigingen de economie niet kapot hebben bezuinigd. In die stelling hebben wij ook nooit geloofd. Het resultaat in de begroting is echter wel dat de uitgaven nog altijd groter zijn dan de inkomsten en dat de schuld is toegenomen. Het kabinet is niet uitgeregeerd, maar ik lees in deze begroting weinig over hoe dat aangepakt gaat worden. Heeft de heer De Grave daar een opvatting over? 

De heer De Grave (VVD):

Jazeker, die heb ik vorig jaar uitvoerig uiteengezet. Je kiest thema's en vorig jaar heb ik juist heel uitvoerig over dat structurele beeld gesproken, waarbij ik ook heb gewezen op interessante analyses van het Centraal Planbureau, die aangeven dat de structurele bezuinigingen van dit kabinet veel hoger zijn dan de bezuinigingen die neerslaan in de begrotingen voor 2014 en 2015. Op het punt van het zogeheten houdbaarheidstekort, dat op langere termijn eigenlijk veel interessanter is dan kijken naar 2015 of 2016, staat Nederland zelfs negatief, dus in de min. Er is dus zelfs een overschot op het houdbaarheidstekort. Structureel is het kabinet dus goed bezig. Daar moet het dus ook vooral mee doorgaan. Dat hoeft niet te betekenen dat er grote nieuwe bezuinigingen moeten komen. De in het regeerakkoord afgesproken bezuinigingen zijn oké. Vandaar dat ik heb gezegd: minister, houd wel vast aan dat stringente begrotingsbeleid. Laat de teugels niet vieren, maar structureel is het oké. Er is wat ons betreft dus geen noodzaak voor extra bezuinigingen, maar houd de teugels strak vast en probeer, als daarvoor ruimte ontstaat, via verlaging van de lasten op arbeid de consumentenbestedingen en de werkloosheidsbestrijding extra impulsen te geven. 

De heer Backer (D66):

Er is een heel hoofdstuk gewijd aan de schokproefbestendigheid van de begroting, waarbij ook wordt aangegeven bij welke economische ontwikkeling de schuld kan oplopen. De schuld is opgelopen. Welke gedachten leven er in uw fractie over het verminderen van die schuld in de komende jaren? 

De heer De Grave (VVD):

In de structurele ontwikkeling gaat de Nederlandse staatsschuld als percentage van het nationaal inkomen in 2017 dalen. Dat heeft allemaal te maken met de structurele doorwerkingen van die bezuinigingen. Als we dat volhouden, daarmee doorgaan en tegenvallers volgens de regels opvangen — dus als we geen nieuwe overschrijdingen accepteren en als we tegenvallers compenseren — zul je zien dat de staatsschuld als percentage van het nationale inkomen zal dalen. De VVD-fractie heeft 60% nadrukkelijk als eerste doel afgesproken. Daar moeten we eerst heen. Als we dat ijkpunt hebben bereikt, moeten we het debat gaan voeren over hoe we dan verder moeten gaan, maar daar moeten we heen. Nogmaals: uitgaande van de structurele ontwikkelingen en als we ons aan de afgesproken regels houden en dus geen nieuwe tegenvallers accepteren en geen nieuwe uitgaven gaan doen, gaan we op basis van doorrekening van deze structurele bezuinigingen naar een daling van de staatsschuld. Dat is heel goed. 

De heer Van Strien (PVV):

Voorzitter. Na de brave woorden van de vorige twee sprekers toch wat meer kritische noten van een oppositiepartij. "Broos herstel" staat dit jaar boven de Macro Economische Verkenning. Die kregen we in september. Inmiddels weten we dat zelfs dat dat er niet in zit. Na jaren het zuur te hebben ervaren, zijn nu ook nog de kalktabletjes op en wrijven helpt ook al niet. Een recent CBS-bericht geeft de werkelijkheid beter weer. Bedrijven hebben in augustus weer 3,8% minder geïnvesteerd dan in dezelfde maand van 2013. Dat is de derde daling op rij en is tekenend voor stagnatie: geen herstel. 

Ik heb vorig jaar een cijferreeks van het bruto binnenlands product gepresenteerd. Dat waren cijfers van StatLine, de website van het CBS. Ik heb aangetoond dat er geen enkele naoorlogse periode van de lengte van 2002 tot nu te vinden is waarin het zo slecht met Nederland ging als sedert de invoering van de euro. Er was na 1960 ook geen periode te vinden waarin de koopkrachtontwikkeling zo zwak was als sedert de invoering van de euro. Het zal de gemiddelde krantenlezer niet verbazen dat de situatie er in dat opzicht nog niet op vooruit is gegaan. Ik heb ook nu de groei van het bbp, nu over een periode van twaalf jaar, voortschrijdend berekend en vergeleken met de groei vanaf 1960. Dan blijkt nog steeds dat zelfs de krimp in 1975 en begin jaren tachtig niets voorstelde in vergelijking met wat wij nu beleven, sedert de invoering van de euro. 

Daarnaast is er van onze krimpende economie vele miljarden naar onder meer ontwikkelingshulp en Zuid-Europa gegaan. Nu gebeurt wat de PVV al jaren voorspelt: op alle mogelijke manieren verdwijnt ons goede, zuurverdiende geld structureel naar de zuidelijke lidstaten. De ECB is bezig met het onbeperkt opkopen van leningen van vooral Zuid-Europese banken en houdt de rente wanhopig op bijna 0% om de gigantische schuldenberg van Zuid-Europa gratis op peil te houden of nog verder te laten vergroten. De Nederlandse spaarder betaalt het gelag doordat hij minder dan 1% op zijn spaarrekening krijgt. Op papier zou het krediet voor Nederlandse ondernemers goedkoper moeten zijn, zodat zij meer zouden kunnen investeren. De praktijk is anders, zoals in het FD te lezen is. Een gemiddeld bedrijf merkt helemaal niets van de lage rente. Dat wordt ook bevestigd door het eerdere, zojuist door mij genoemde CBS-bericht. Hetzelfde geldt voor gezinnen met een hypotheek: ook voor hen blijft de rente onverkort hoog. Onze pensioenfondsen moeten door de lage rente daarentegen een absurd lage rekenrente hanteren, want die is veel lager dan hun werkelijke rendement. Dat is voor het kabinet weer reden om de pensioenen te verlagen. Ook de werkende die nu pensioenpremie afdraagt, ziet zijn vooruitzichten verdampen. Dit alles gebeurt om een Europees politiek waanidee in stand te houden. 

Voortdurend roept het kabinet dat het allemaal de schuld is van de wereldeconomie; als die maar aantrekt, zou het weer goed met ons gaan. Als je de Macro Economische Verkenning goed leest — de cijfers zijn namelijk zodanig gepresenteerd dat dit niet direct opvalt — zie je dat de bbp-groei voor dit jaar voor de wereldeconomie op 3,25% wordt geraamd, voor Europa op 1% en voor Nederland op 0,75%. Voor 2015 zijn deze prognoses: 3,75% groei voor de wereldeconomie, 1,5% voor het eurogebied en 1,25% voor Nederland. Dat laatste moeten we ook nog maar zien. Ik breng in dit verband in herinnering dat we zojuist, kennelijk totaal onverwacht voor de minister, een naheffing uit Europa hebben gekregen van 642 miljoen euro. Wat moeten we bij die andere cijfers denken als zo'n groot bedrag zomaar uit de lucht kan komen vallen? De reactie van de minister is eigenlijk nog het meest onthutsend en blijkt uitstekend geplaatst te kunnen worden in de serie "foutje, bedankt". En dan richting belastingbetaler, die weer mag boeten. 

De heer Terpstra (CDA):

Als het gaat om de problemen in Nederland wordt heel vaak verwezen naar de euro, dat het een mislukt project is, enzovoort. Hoe verklaart de heer Van Strien dat in zijn beschouwing het eurogebied het als zodanig beter doet dan Nederland? Dat kan toch nauwelijks aan de euro liggen, lijkt mij? 

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb aangegeven dat het eurogebied het slechter doet dan de rest van de wereld en Nederland nog slechter dan het eurogebied. Op dat laatste kom ik nog terug in het vervolg van mijn betoog. 

In het algemeen kan gesteld worden dat de economische groei in de eurolanden in negatieve zin schril afsteekt tegen die in niet-eurolanden en de Verenigde Staten. Voor de Verenigde Staten raamt de Europese Commissie de groei dit jaar op 2,2% en 3,1% in 2015. Een verschil dat in niet onbelangrijke mate veroorzaakt wordt door het verschil in energiebeleid. Ik kom daar nog op terug. 

Dat wij het veel slechter doen dan het wereldgemiddelde, maar ook slechter dan het Europese gemiddelde — en dan komt het antwoord op de vraag van de heer Terpstra — komt door al die zogenaamde hervormingen van dit kabinet, die wij liever misvormingen zouden willen noemen. De WW, het ontslagrecht, de woningmarkt, de studiefinanciering, het pensioenstelsel en nu de langdurige zorg; alles moest eraan geloven. Tegelijkertijd is de belastingdruk tot ongekende hoogte gestegen en de gevolgen konden dan ook niet uitblijven. 245.000 banen gingen in deze kabinetsperiode verloren. 150.000 mensen zijn de WW ingejaagd en 25.000 bedrijven gingen failliet. De huizenprijzen zijn met 20% gekelderd en we hebben meer dan 3% aan koopkracht mogen inleveren. Een fors deel van het inleveren van de koopkracht komt op het bordje van de ouderen, onder meer doordat de pensioenen niet geïndexeerd mogen worden. 

Ik wil even stilstaan bij de redenen die het kabinet hiervoor aanvoert. De eerste reden is dat we ouder worden. Dat is juist, maar dat is niet van vandaag op gisteren gegaan. Het is een proces dat al 100 jaar duurt en het effect daarvan is heel behoorlijk in te schatten. De tweede reden is dat er onzekerheden zijn ten aanzien van de waarde van beleggingen, het rendement, inflatie, noem maar op. Dat is allemaal juist. Dus bouwen we een buffer in. Dat is logisch. De facto komt er in het nieuwe stelsel 30% bovenop de pensioenverplichtingen. Maar nu gebeurt er iets raars. Om de dekkingsgraad te berekenen worden de pensioenverplichtingen contant gemaakt met een bewust extreem lage rente, waardoor de verplichtingen zwaar overschat worden. De huidige rekenrente — de heer De Grave heeft daar zojuist ook op gewezen — heeft helemaal niets te maken met het beleggingsresultaat van pensioenfondsen. Dat beleggingsresultaat ligt namelijk voor de grote pensioenfondsen tegen de 7%, terwijl de rekenrente op dit moment ergens rond de 2% ligt. Op die manier wordt het met veel mist omgeven — want maar weinig mensen schijnen dat te snappen — en wordt een reusachtige extra buffer voor de toekomst ingebouwd waar de huidige gepensioneerden helemaal niets aan hebben. 

Ik geef een eenvoudig getallenvoorbeeld van werken met een reële rekenrente afgezet tegen de defensieve rekenrente van nu. Als je €1.000 pensioengeld wegzet tegen 2% is dat bedrag pas na 35 jaar verdubbeld tot €2.000. Wat gebeurt er echter in werkelijkheid als je werkt met het reële rendement van 7%? Dan heb je een verdubbelingstijd van 10 jaar. In werkelijkheid is die €1.000 dus niet na 35 jaar, maar reeds na 10 jaar verdubbeld naar €2.000. Na 20 jaar is het €4.000. Na 30 jaar is het €8.000 en in 35 jaar is die €1.000 aangegroeid niet tot €2.000, maar tot €10.000. Dit betekent dat de 1.150 miljard aan reserve die de pensioenfondsen nu bezitten over 35 jaar gegroeid zal zijn naar 11.000 miljard en niet naar 2.200 miljard, zoals de regering voorspiegelt. De facto is dat hele bedrag als buffer aan te merken, want de huidige pensioenen worden namelijk betaald uit de pensioeninkomsten. 

Je kunt nu discussiëren over een paar tienden van een procent meer of minder bij de rekenrente of bij het werkelijk rendement, feit blijft dat de gepensioneerden van vandaag, die hun hele leven pensioen hebben betaald, grotelijks belazerd worden door het niet indexeren van hun pensioenen. Aangezien dit grote macro-economische effecten heeft, in casu op de consumptie, krijg ik graag een reactie van de minister op dit onderwerp. 

Bij alle onheil die ik tot nu toe heb aangestipt, roept het kabinet, niet gehinderd door een blik naar buiten, dat we koers moeten houden. De klus zou er al zo'n beetje opzitten. Dat heb ik de heer De Grave zojuist nog horen zeggen. De werkloosheid zou dalen. Ja, als je niet de massa meetelt die moedeloos heeft afgehaakt en de verborgen zzp-werkloosheid; dan kom je misschien in die richting. En ach, van die taakstelling van 51 miljard hoeven we er nog maar 8 miljard in te vullen in de periode 2015-2017. Alleen het belastingstelsel kan het kabinet nog uit de leunstoel krijgen. De claim dat een herziening daarvan 100.000 banen zou opleveren, bleek echter niet onderbouwd met een CPB-doorrekening. Niet alleen dat; in de vraag hoe het zou moeten, staan VVD en PvdA lijnrecht tegenover elkaar. Dat heb ik ook vanmorgen nog gehoord. Daarom is er inmiddels een rapport van de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid verschenen onder de titel "Hoe ongelijk is Nederland?". Ook dit rapport is vanmorgen al aan de orde geweest. Ik wil er nog een paar extra opmerkingen over maken. 

De heer De Grave (VVD):

Mijnheer Van Strien, hebt u wel geluisterd naar mijn verhaal? Het is geen WRR-rapport — lees de site van de WRR — het is een publicatie van vier auteurs. Laten we het ook zo noemen dan. 

De heer Van Strien (PVV):

Ik ga daar zo op in. Dat rapport is volgens de WRR van zodanige kwaliteit en betekenis dat publicatie gewenst is. Nu quote ik de WRR. Bij lezing wordt overigens al snel duidelijk wat het thema is van het rapport, namelijk "hoe gelijker, hoe beter". Dat hadden ze er beter op kunnen zetten, want als CBS-cijfers in hoofdstuk 2 laten zien dat de Gini-coëfficiënt, een vanaf het begin van de twintigste eeuw gebruikte wiskundige methode om ongelijkheid te meten, in een bepaalde periode al 20 jaar gelijk is, dan is dat volgens deze wetenschappers geen goede methode omdat de tektonische bewegingen van de ongelijkheid niet worden gemeten. Dit lijkt mij in wetenschappelijk opzicht al wartaal, maar het wordt nog veel erger als je zo eens wat grafieken en tabellen in dat rapport gaat vergelijken. Ik noem ze hier maar even, zodat de minister en de staatssecretaris en hun ambtenaren kunnen controleren wat ik zeg. Ik verwijs naar figuur 1.3 in dat rapport op bladzijde 19 en de figuren 5.3 en 5.4 op bladzijde 105 respectievelijk 106. In alle drie deze figuren staat de inkomensongelijkheid tussen verschillende landen. De eerste zet die inkomensongelijkheid met de Gini-coëfficiënt als schaal uit. De Gini-coëfficiënt schijnt hier plotseling wel acceptabel te zijn. De laatste twee grafieken hebben helemaal geen schaal. Dat is voor iemand met een exacte opleiding al een gruwel, maar nog idioter is het dat de diverse landen in de onderscheiden grafieken in verschillende volgorde van ongelijkheid staan. 

Ik geef een paar voorbeelden. In grafiek 1.3 is Nederland gelijker dan Duitsland. In grafiek 5.3 een stuk ongelijker. In figuur 1.3 is Zwitserland een stuk gelijker dan Nederland. In 5.3 een stuk ongelijker. In de figuren 5.3 en 5.4 wisselen Frankrijk en Duitsland qua ongelijkheid van plaats, terwijl nota bene dezelfde bron gebruikt wordt. Ga zo maar door. 

De heer Reuten (SP):

Er is niks mis met de Gini-coëfficiënt, maar het is een vrij grove maatstaf. Kijk naar StatLine van het CBS, daar worden naast de Gini-coëfficiënt ook enkele andere maatstaven gebruikt, zoals de top 20, de bovenste 20% afgezet tegen de onderste 20%, enzovoorts. En als je met die verschillende maatstaven naar rangordes kijkt, komen er andere uitkomsten uit. 

De heer Van Strien (PVV):

Dit vind ik echt verbijsterend. De rangorde in die grafieken is afhankelijk van het systeem dat je gebruikt? Het kan toch niet dat landen van plaats verwisselen in ongelijkheid door een andere ongelijkheidsmethode te gebruiken? 

De heer Reuten (SP):

Ja. Die Gini-coëfficiënt ziet heel erg op het midden van een inkomensverdeling. Je hebt andere maatstaven die kijken naar de verhouding tussen de top en onderaan. Ja, daar komen andere uitkomsten uit. Vandaar ook dat er verscheidene maatstaven worden gehanteerd. Precies! 

De heer Van Strien (PVV):

Ik raad de heer Reuten aan om dit rapport nog eens rustig te bekijken. Bij de figuren 5.3 en 5.4 staat niet eens een schaal. Ik heb al gezegd dat het wetenschappelijk sowieso al een gruwel is om een grafiek te presenteren waarop geen schaal staat. 5.3 en 5.4 hebben bovendien dezelfde bron en dezelfde methode. Kortom, ik weet niet wat de quasi-onderzoekers heeft bezield, maar één ding weet ik wel. De enige conclusie die uit dit rapport kan worden getrokken, is dat de dame en heren wetenschappers van dit rapport dezelfde relatie met de wetenschap hebben als een Eskimo met kokosnoten. 

Mocht de regering nog eens verstandig gaan bezuinigen en mocht zij dit soort clubs als de WRR willen opheffen, dan kan zo'n voorstel op de warme instemming van de PVV-fractie rekenen. 

Ik kom bij een volgend geldverslindend fiasco, het energieakkoord. Volgens pagina 14 van de Miljoenennota is dit een onderdeel van de omvangrijke hervormingsagenda, opgesteld om duurzame groei te bevorderen, de schatkist blijvend op orde te brengen — ja, het staat er echt — en met een scherp oog voor een evenwichtige inkomensverdeling. Ik zou graag van de minister horen hoe dit energieakkoord hetzij de duurzame groei bevordert, whatever it may be, hetzij de schatkist blijvend op orde brengt, hetzij zorgt voor een evenwichtiger inkomensverdeling. Volgens onze informatie gebeurt er op deze drie punten namelijk het volgende. 

Met duurzame groei wordt vermoedelijk de vermeende vermindering van de CO2-productie bedoeld. Die rechten worden verkocht aan Oost-Europa om daar de bruinkoolcentrales nog eens extra op te stoken. De vraag is wat hier duurzaam aan is, zie ook het CPB-rapport. 

Wat het tweede punt betreft, namelijk de miljardensubsidies — de schattingen lopen uiteen van 35 tot 60 miljard — die nodig zijn om de windmolens te laten draaien, vroegtijdig af te breken en wederom te laten draaien, zoals we gisteren op televisie zagen, al dat geld wordt inderdaad door huishoudens en middenstanders betaald. Die zullen gemiddeld minimaal €500 extra per jaar voor hun energierekening gaan betalen. De PVV-fractie begrijpt echt niet hoe deze aanslag op de koopkracht een relatie heeft met het blijvend op orde brengen van de schatkist. 

Tot slot het derde punt, een evenwichtiger inkomensverdeling. Ook hier is het ons niet duidelijk wat ermee wordt bedoeld, maar laat ik met een voorbeeld werken: windmolen De Ambtenaar bij Medemblik. Ik heb deze naam niet uit een of andere Britse komische serie als Yes, Minister of Monty Python's Flying Circus, hij heet echt zo. Die molen is via een ingewikkelde fiscale constructie als beleggingsobject verkocht aan een groep van 21 bankiers en financieel specialisten, waaronder de heer Rijkman Groenink, waardoor zij minder inkomstenbelasting hoeven te betalen en bovendien een rendement van 10% op hun belegde miljoenen maken. Dat alles is extra op te brengen door de consument. Is dit wat bedoeld wordt met een scherp oog voor een evenwichtige inkomensverdeling? 

Dan nog een punt dat ik ook bij het Belastingplan aan de orde zal stellen maar dat zodanig ernstige macro-economische effecten heeft dat ik het ook hier te berde breng. Het betreft de grenseffecten van de per 1 januari 2014 verhoogde accijns voor diesel en lpg. Onderzoeksbureau Panteia concludeerde een paar weken geleden dat binnen twee jaar 700 banen bij pompstations verloren gaan, waarvan de helft aan de grens. De grensregio wordt in het algemeen gedefinieerd als de strook, 20 kilometer vanaf de grens. Ik merk op dat Limburg daarmee in zijn geheel grensregio is. Nergens sta je daar verder dan 20 kilometer van de grens. Ik zie met eigen ogen inderdaad hoe pompstations waar ik regelmatig langsrijd totaal verlaten zijn. Niet alleen dat, volgens Panteia verdwijnen ook nog eens 5.500 banen door lagere consumentenbestedingen en nog eens 1.000 door grensoverschrijdend winkelen. Het standpunt van de regering tot nu toe is dat er minder brandstof word verkocht doordat er minder en zuiniger wordt gereden. Ronduit absurd, lijkt mij. In Duitsland en België stijgt de dieselverkoop. 

Ik eindig met een vraag. Wat moet er gebeuren alvorens het kabinet maatregelen neemt zoals het terugdraaien van de accijnsverhoging? Hoe ver moet de werkloosheid in het algemeen en in de grensregio's in het bijzonder stijgen alvorens hierop actie wordt ondernomen? 

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter. Ik neem graag de gelegenheid te baat om, vanwege het feit dat de WRR hier vandaag zelf niet aanwezig is en ook geen spreekrecht heeft in deze Kamer, afstand te nemen van de manier waarop over dit toch belangrijke adviesorgaan wordt gesproken. Iedereen mag natuurlijk vinden wat hij wil van wat de WRR afscheidt, maar ik vind wel dat de manier waarop de WRR daarmee omgaat zuiver moet worden gepresenteerd. Het rapport "Hoe ongelijk is Nederland?" is geen WRR-publicatie die door de WRR wordt aangeboden aan de regering en waarvan de WRR zichzelf als auteur ziet, maar maakt deel uit van de serie verkenningen waarmee de WRR een overzicht geeft van onderzoek dat naar zijn oordeel dusdanig relevant is, ook voor de maatschappelijke discussie, dat het publicabel is. Dat staat ook niet alleen op internet, maar is ook netjes zo vermeld aan het begin van het rapport. 

Dit is de vierde en laatste maal dat de Eerste Kamer in haar huidige zittingstermijn de staat van de rijksfinanciën bespreekt. Deze periode heeft in belangrijke mate in het teken gestaan van de nasleep van de bankencrisis, die uitmondde in de eurocrisis en meer generiek in een economische crisis. Logischerwijs sloten de bijdragen van mijn fractie hier de afgelopen jaren bij aan. Zo is aandacht gevraagd voor het financieel risicomanagement van het Rijk, voor de noodzakelijke herstructurering van de financiële sector en het toezicht daarop, voor het op orde brengen van de balansen van banken, huishoudens, pensioenfondsen en overheden, voor het vrijmaken van beklemd vermogen ten behoeve van investeringen en voor een faire verdeling van de lasten van de crisis naar inkomens en regio's. 

Maar bovenal is gehamerd op het belang van werkgelegenheid, op de noodzaak er juist in financieel lastige tijden alles aan te doen om te voorkomen dat mensen op straat komen te staan, om ze weer aan de bak te krijgen, om te voorkomen dat er voor jongeren die net van school komen geen plek is. Ik kom daar in mijn tweede termijn nog op terug. Ook zal ik dan ingaan op de wenselijkheid om tot een meer gelijkmatige verdeling van inkomen en vermogen te komen. Aanpassing van het belastingstelsel biedt, als tweesnijdend zwaard, de mogelijkheid om werk aantrekkelijker te maken door vermogens zwaarder te belasten. 

Eerst zijn echter enkele vragen over de stand van zaken van het reeds in gang gezette beleid aan de orde. In de eerste plaats de situatie bij de banken, in 2008 de lont in het kruitvat. 

Inmiddels zijn talrijke maatregelen genomen om een herhaling te voorkomen, al moeten we ons realiseren dat bankencrises van alle tijden zijn. De vraag is dan ook veeleer hoe, indien banken dreigen om te vallen of dat daadwerkelijk doen, de schade voor de klant en de samenleving zo beperkt mogelijk kan blijven. In die zin is het principe van bail-in, waar onze minister van Financiën zich als geen ander sterk voor heeft gemaakt op Europees vlak, zo ontzettend belangrijk. 

Wel vragen wij ons af of de in april dit jaar aangenomen Bank Recovery and Resolution Directive ver genoeg gaat. Hierin wordt immers bepaald dat ten minste 8% van de passiva van de betreffende bank in de vorm van aandelen en obligaties wordt aangesproken alvorens publieke fondsen worden ingezet. Mijn fractie vindt die 8% te laag en bepleit om voor wat betreft de bail-in ruimer te kijken. Graag vernemen wij het oordeel van de minister hierover. Ziet hij mogelijkheden om dit aandeel nog verder omhoog te krijgen? 

Wij zijn uiteraard blij met de wijze waarop de Nederlandse banken de recente stresstest hebben doorstaan. Dat is belangrijk en geeft vertrouwen. Tegelijkertijd blijven wij bezorgd over hun dienstverlening en prijsstelling, waardoor zowel bedrijven als consumenten onvoldoende en tegen te hoge kosten worden bediend. Zou het de marktwerking binnen de sector niet ten goede komen wanneer de overheid zich sterk maakt voor een of meerdere publieke nutsbanken die laten zien hoe het wel moet? En dan doelen we uiteraard primair op het centraal stellen van de klant in plaats van de aandeelhouder, maar eveneens op een sobere uitstraling. Ik ben in de jaren negentig mijn werkzame leven zelf begonnen bij de Nationale Investeringsbank hier in Den Haag, toen nog met een meerderheidsaandeel van de Staat. De NIB deed sedert de beëindiging van de tweede wereldoorlog wat andere banken nalieten: het bieden van langetermijnkrediet. Vandaag de dag zou een dergelijke investeringsbank niet misstaan, zeker wanneer we de problematische kredietverlening aan het mkb, de bouw, de zorg en de energiesector bezien. Bieden de initiatieven van het kabinet inzake een nationaal hypotheekinstituut en een Nederlandse investeringsinstelling hiertoe voldoende perspectief, zo vragen wij de minister. 

Recent werd mij de vraag gesteld waarom een bankmedewerker eigenlijk meer zou verdienen dan de medewerker van — bijvoorbeeld — een waterleidingbedrijf. Beide organisaties zouden zich immers moeten toeleggen op betrekkelijk te overziene nutstaken. Het bankbedrijf is bepaald geen rocket science, en mag dat ook niet zijn. Toch blijft rondom de banken een aura hangen van hoogwaardige specialisatie, van schaarste aan talent en de noodzaak om vooral heel hoog te belonen. Het enige antwoord dat ik kon bedenken, is dat er eenvoudigweg nog steeds zo veel winst wordt gemaakt dat het kan. En dat wij daar nog steeds een door testosteron gedomineerde cultuur aantreffen. Meent de minister dat er in dit kader voldoende opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de commissie-De Wit en de commissie-Wijffels? En acht hij het denkbaar dat we het sterk geconcentreerde bankenlandschap in ons land op korte termijn versterken met een of meerdere banken die laten zien hoe het wél moet? Zou ABN AMRO een van die banken kunnen zijn? Er zijn overigens ook andere redenen om ABN AMRO niet of in ieder geval nu niet via een privatisering weer in de mainstream van het te kleine clubje Nederlandse banken te brengen. Exclusief Fortis Bank Nederland en Fortis Verzekeringen ASR kostte de nationalisatie van ABN AMRO ons 21,66 miljard euro. Dat moet worden terugverdiend, zoals dat bij onder andere Aegon en ING ook gebeurde. Onderschrijft de regering dat uitgangspunt en is zij met de fractie van de Partij van de Arbeid van oordeel dat zich hier de inspanningen op moeten richten, en niet op privatisering en al helemaal niet op het gedonder over het salarisbouwwerk binnen de bank? 

De heer Backer (D66):

Ik probeer de redenering van collega Postema te volgen. Meestal is hij heel helder, maar nu tast ik in het duister. Gaat het hem nu om het beloningsbeleid van de banken waarbij een genationaliseerde bank een voorbeeldfunctie heeft om de totale beloning naar beneden te brengen? Dat is overigens nog niet eens zo gemakkelijk gebleken, want de vaste salarissen bij ABN AMRO zijn omhoog gegaan. Of gaat het erom dat de investering wordt terugverdiend? Dat zijn twee verschillende dingen. Wat is prioritair? 

De heer Postema (PvdA):

Het zijn absoluut twee verschillende dingen. Voor de banken zijn wel honderd vraagstukken belangrijker dan het beloningsbeleid, maar dat beleid werkt enorm verstorend voor de opgave waar wij voor staan. Dat heeft niet alleen te maken met het onderbuikgevoel van de samenleving, maar ook met het gedrag van de banken zelf, met de manier waarop men met die discussie omgaat. Dat is het eerste punt dat ik probeerde te maken. 

Het tweede punt is dat ik vind dat de bankensector te sterk geconcentreerd is. Er is te weinig diversificatie. In dat licht is het nogal voor de hand liggend om ook in termen van marktordening een proactieve houding aan te nemen. Dan doet zich vervolgens het vraagstuk voor dat wij een tweetal genationaliseerde banken hebben. Dan staan wij voor de vraag of dit het moment is om die weer in de mainstream van het kleine clubje te brengen of zijn er ook mogelijkheden om te streven naar een ander type bank die zich wel met de noden van de kredietverlening aan het mkb en een uitstekende dienstverlening aan klanten kan bezighouden. 

De heer Backer (D66):

Het gaat dus vooral om de ordening van het bankenlandschap, waarin een zeker nostalgisch verlangen naar de Investeringsbank en wellicht de Postbank doorklinkt. 

De heer Postema (PvdA):

Het zou best kunnen dat die nostalgie mij parten speelt. Als historicus heb ik geleerd dat dit niet altijd verkeerd is. Ik heb nog een ander belangrijk punt proberen te maken en dat betreft het moment van privatisering. Ik stel vast dat het bedrag dat de bank nu zou opbrengen in geen verhouding staat tot de terugbetalingslast van ABN AMRO aan de Nederlandse samenleving. 

De heer De Grave (VVD):

In aanvulling op de vragen van de heer Backer wil ik doorgaan op het terugverdienen. Hoe zou dit naar de mening van de heer Postema moeten? Als er niet wordt terugverdiend doordat de bank naar de beurs gaat na privatisering, zal de belastingbetaler zijn geld terug moeten krijgen uit dividenduitkeringen. In de tussentijd, zolang ABN AMRO naar de voorkeur van de heer Postema niet wordt geprivatiseerd, moet er een zodanige dividenduitkering zijn dat de belastingbetaler wordt terugbetaald. 

De heer Postema (PvdA):

Correct. 

De heer De Grave (VVD):

Hoe verhoudt zich dat dan tot het centraal stellen van de cliënt? Als banken winst moeten maken om goede dividenduitkeringen te kunnen doen, zullen zij dat geld toch eerst moeten verdienen. Uiteindelijk betaalt de klant dat. Kan de heer Postema daar iets meer over zeggen? Daar zit toch een zekere spanning in. 

De heer Postema (PvdA):

Die spanning is ontegenzeggelijk aanwezig, maar die is er altijd als het gaat om geld verdienen. Mijn pleidooi is om ervoor te zorgen dat wij een zodanige wachttijd in acht nemen dat de schuld aan de Nederlandse samenleving via dividenden en andere mechanismen wordt terugbetaald. Natuurlijk moet dat uit winst komen. Die winst kan op vele manier worden gemaakt. Wij hebben het eerder gehad over de noodzaak voor het Nederlandse bankwezen om tot nieuwe verdienmodellen te komen. De werkwijze waarmee destijds het geld met veel financiële producten werd verdiend, willen wij niet meer terugzien. Inderdaad, daar zit spanning in, maar laten wij met het oog op een gezond bancair perspectief en een gezond klantperspectief wachten tot die schuld is afbetaald. Dan kunnen wij bezien hoe ABN AMRO valt in te passen in het bankenlandschap. 

De heer Reuten (SP):

Begrijp ik de heer Postema goed dat privatisering bedrijfseconomisch niet opweegt tegen de potentieel uit te keren dividenden? De Staat kan op dit moment lenen tegen 1,5% en je moet uitgaan van een bedrag van ruim 20 miljard. 

De heer Postema (PvdA):

Ja. 

Ik vervolg mijn betoog. Ten aanzien van de eurocrisis stellen wij vast dat deze helaas nog niet volledig en definitief is geluwd. Ondanks enorme hervormingsinspanningen van de zuidelijke lidstaten blijft de situatie op de rentemarkt gespannen. Het is dan ook de vraag of met alle noodfondsen, aangescherpte toezicht- en coördinatiemechanismen en de totstandkoming van de bankenunie de muntunie voldoende sterk blijkt te zijn. Wij zijn er niet gerust op. Ik ken geen voorbeelden van muntunies die standhouden zonder dat er sprake is van gemeenschappelijk schuldpapier. Uiteraard ziet ook mijn fractie het gevaar van moral hazard, maar dat is er nu ook reeds en zal op andere wijze moeten worden ingedamd dan door het op voorhand beperken van de onderlinge solidariteit. Hoe ziet de regering de inpassing van eurobonds in het Europese project? 

De heer Backer (D66):

Zo'n interessant onderwerp kan ik niet zomaar laten passeren. U vraagt het aan de regering, maar u start bij de muntunie en de solidariteit. Is het een gedachte die u zelf steunt, de eurobond? 

De heer Postema (PvdA):

Absoluut. Het gaat natuurlijk wel om de timing en de randvoorwaarden. Maar wij hebben er nooit een geheim van gemaakt dat eurobonds in het traject van de muntunie ons een groot goed lijken. 

De heer Backer (D66):

De gedachte is breed in Europa … Hoewel, breed … De gedachte is in Europa door een aantal voormannen, onder wie Guy Verhofstadt, bepleit. Er tekent zich een Europees paars gedachtegoed af. Maar er zijn nog ontzettend veel punten op basis waarvan men zegt — ik heb er zelf aarzelingen over — dat de institutionele voorwaarde voor een dergelijke eurobond er nog niet is. Stel dat u die mening deelt, wat zou er dan nog bij moeten komen om dit wel te kunnen doen? 

De heer Postema (PvdA):

Ik denk dat dit wel de juiste discussie is. Wat zou een route daarnaartoe kunnen zijn? Dat heeft zeker met een flink aantal voorwaarden te maken. Nu hebben we een groot aantal maatregelen bedacht ter aanscherping van het Stabiliteits- en Groeipact: het sixpack en het twopack. Dat is allemaal nog zeer jong. Ik kan mij best voorstellen dat we uit voorzichtigheidsoverwegingen eerst het effect van dat soort maatregelen en het feitelijke gedrag van de lidstaten moeten zien voordat het vertrouwen er is en dat we voldoende sturingsmechanismen moeten hebben om te voorkomen wat er is gebeurd in 2008. Dat neemt niet weg dat discussie over gemeenschappelijk schuldpapier als zodanig voor ons zo relevant is dat we haar wel moeten voeren. Het kan best zijn dat we over vijf of tien jaar die stap kunnen zetten met elkaar. Het zal grote voordelen met zich meebrengen. De aandacht is al snel gericht op het vermeende grote rente-écart tussen de zuidelijke en noordelijke lidstaten, maar het is maar zeer de vraag wat de rente precies gaat doen als die wordt samengevoegd in een solide muntunie. 

De heer Backer (D66):

Ik begrijp de gedachtegang en ook de bijbehorende timing. 

De heer De Lange (OSF):

Collega Postema heeft wat zorgen over het voortbestaan van de muntunie. Dat leidt tot een eerste vraag: is hij met mij van mening dat een muntunie alleen kan bestaan bij de gratie van een toekomstige politieke unie? Is het niet zo dat juist die politieke unie, gelet op de ontwikkelingen in Europa, steeds verder buiten bereik komt? Dan mijn tweede vraag. De heer Postema spreekt over de wenselijkheid van eurobonds. Is hij niet met mij van mening dat we op dit ogenblik bij het ontbreken van een politieke unie eigenlijk te maken hebben met een politieke transferunie die grote middelen overhevelt van noord naar zuid, zonder dat daaraan een einde lijkt te komen? Dat is een situatie die zonder een politieke unie nog zeer lang kan voortduren en die ook in de perceptie van de burger in de diverse Europese landen op zeer veel weerstand gaat stuiten. 

De heer Postema (PvdA):

Ook als hartstochtelijk Europeaan moet ik zeggen dat het politieke-uniebegrip mij altijd wat vaag overkomt. Ik ken de precieze begrenzing daarvan eerlijk gezegd niet. Ik acht het zeker relevant dat op een aantal terreinen verdere harmonisatie noodzakelijk is voor het Europese project. Ik heb daar net een voorbeeld van gegeven. Ik kan ook een voorbeeld in de fiscale sfeer geven. Ik kom daar straks nog op terug. Ook daar zie je dat verdere harmonisatie noodzakelijk is. Of een en ander uiteindelijk toegroeit naar iets wat u politieke unie noemt, sluit ik niet uit. Het zou kunnen. Ik vind het zelf eerlijk gezegd een term die vaak wordt gebruikt in debatten om mensen vooral af te schrikken. 

U vroeg verder naar de transferunie. Dat is de Unie van het begin af aan geweest. Dat hoort bij het spel. Net zoals Nederland een transferland is qua regio's en inkomensgroepen, is het Europese project bedoeld om er samen beter en sterker van te worden. Het komt ten goede aan de veiligheid en de welvaart van alle ingezetenen van de Unie. Voor het begrip "transferunie" schaam ik mij dan ook geenszins. 

De heer De Lange (OSF):

En dat sterker worden met zijn allen? Ziet collega Postema daar signalen voor ontstaan in de afgelopen jaren? De groei, voor zover daarvan sprake is, in de eurozone is geringer dan in de andere grote economische blokken van deze wereld. 

De heer Postema (PvdA):

Ik heb daar met u grote zorgen over. Ik denk dat de Europese Unie op veel terreinen de afgelopen zeven à acht jaar niet sterker is geworden. De Europese Unie staat onder druk. Er is een flink aantal maatregelen genomen die hebben geleid tot een verdieping van de Unie. Of dat ook tot een sterke Unie leidt? Ik hoop het van harte, maar dat zal moeten blijken. Dat is het zorgpunt dat ik hier ter tafel breng. 

De heer Koffeman (PvdD):

Collega Postema heeft gezegd: eigenlijk is het ondenkbaar om een gezamenlijke munt te laten overleven zonder een gezamenlijk schuldpapier. Stel dat het niet zover komt en er dus geen gemeenschappelijk schuldpapier is, is de munt dan tot mislukken gedoemd? 

De heer Postema (PvdA):

Ik weet niet precies waar u naartoe wilt met deze vraag. Als een muntunie zonder schuldpapier mogelijk blijkt, ben ik de eerste om blij te zijn. Dat scheelt immers een hobbel. Ik spreek alleen onze mening daarover uit, namelijk dat wij hierin een hard hoofd hebben. Stel dat er over tien of twintig jaar nog steeds geen gemeenschappelijk schuldpapier is, terwijl de muntunie zo sterk is als maar zijn kan, dan moet ik gewoon een toontje lager zingen. Zo simpel is dat. 

De heer Koffeman (PvdD):

Collega Postema zegt dus: we gaan eerst tien of twintig jaar wachten om te zien of het schuldpapier er komt en als de euro ook zonder zo'n schuldpapier bestaat, dan mogen we blij zijn met de euro en heb ik ongelijk gehad. Dat is eigenlijk zijn conclusie. 

De heer Postema (PvdA):

Die conclusie zou ik jammer vinden. Ik bepleit juist om daar niet op te wachten maar om daar nu al over na te denken. Vandaar ook mijn vraag aan de minister van Financiën om zijn gedachten daar eens over te laten gaan; is het mogelijk om daarvoor een routekaart te creëren? Ik vraag dat juist omdat we daarover zorgen hebben en we dat niet aan het toeval willen overlaten. 

De heer Van Strien (PVV):

Ik hoor de heer Postema zeggen dat hij toch enige zorgen heeft over het blok eurogebied ten opzichte van andere grote economische blokken. Ondanks dat hoor ik ook dat eigenlijk alles goed is, als het maar leidt tot de instandhouding van de euro. Heb ik dat goed begrepen? 

De heer Postema (PvdA):

Nee, dat hebt u niet goed begrepen. 

De heer Van Strien (PVV):

Er zijn dus grenzen die aangeven: nu is het genoeg. Kunt u daarover iets meer zeggen? Wanneer is het genoeg voor de Partij van de Arbeid en zegt zij nee tegen de euro? 

De heer Postema (PvdA):

Ik denk niet dat dat nu aan de orde is. Als de euro met de nieuwe mechanismen die we hebben gecreëerd voldoende standhoudt, is dat een groot goed voor ons land en voor Europa in toto. Nu aangeven wanneer het voor ons genoeg is? Ik denk niet dat die vraag ooit komt. De markt zal die vraag beantwoorden, niet de Partij van de Arbeid. 

De heer Van Strien (PVV):

Het feit dat er nu de facto miljarden naar Zuid-Europa verdwijnen met die extreem lage rente, terwijl er ook nog eens Zuid-Europese schuldpapieren worden opgekocht door de Europese Centrale Bank, is voor u geen signaal om te twijfelen of we niet eens wat moeten doen? 

De heer Postema (PvdA):

Laat ik vooropstellen dat het feit dat er aanzienlijke middelen zijn geleend aan de Zuid-Europese lidstaten in kwestie, niet voorkomen had kunnen worden, maar wel van veel minder belang was geweest als wij destijds al gemeenschappelijk schuldpapier hadden gehad. Dat is het eerste punt. Natuurlijk is er een grote inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat we in elkaar hebben gehad. Dat moeten wij onderkennen en op dat punt zijn ook meerdere maatregelen genomen. Mijn punt is veeleer: moet je met al die maatregelen en met dat toezicht vervolgens ook niet durven doorstappen naar de inhoudelijkheid van gemeenschappelijk schuldpapier? 

Ik hervat mijn betoog. Het Europese project is ook op tal van andere terreinen nog niet af. Ik noem nog één voorbeeld, dat in het kader van deze Algemene Financiële Beschouwingen niet mag ontbreken, namelijk de noodzaak om binnen Europa tot verdere harmonisatie van belastingen te komen. De afgelopen decennia hebben enkele landen vooropgelopen om via belastingverdragen, tax rulings, onderhandse afspraken en het verhullen van de feitelijke gang van zaken een vermeend voordeel te behalen. Wat zij klaarblijkelijk niet hebben willen zien, is dat hiermee niet alleen andere landen belastingopbrengsten worden ontzegd, maar dat ook de belastinggrondslag ernstig wordt uitgehold. Bedrijven sparen aldus geld uit dat landen — daar wonen gewone mensen in, zoals u en ik — wordt ontzegd. De Franse Europarlementariër en corruptiejager Eva Joly spreekt terecht van "de privatisering van publieke gelden". Die is nog steeds gaande, in een tijd waarin de Zuid-Europese landen elke euro belastinginkomsten verschrikkelijk hard nodig hebben. 

Nederland is een van die genoemde belastingparadijzen. Dat de Tweede Kamer bij motie heeft verordenend dat Nederland dat vooral niet is, spreekt boekdelen. "I'm not a crook", zei Nixon destijds. En mijn neefje verraste ons onlangs ongevraagd met de mededeling "Ik heb het lucifersdoosje niet weggepakt, hoor! Van de 500 grootste Amerikaanse multinationals heeft 45% belastingvennootschappen in Nederland, die vorig jaar tezamen bijna 100 miljard beheerden. Kunt u zich voorstellen wat de Amerikaanse belastingbetaler daarvan vindt? Van de twintig beursgenoteerde Portugese bedrijven hebben er negentien een brievenbusmaatschappij in ons land, waarmee Nederland het voornaamste fiscale lek voor Portugal is. Dat is ontoelaatbaar. Wij roepen de regering ertoe op om hier een einde aan te maken, bij voorkeur geholpen door de OECD-initiatieven naar aanleiding van het rapport over Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) en op Europees niveau, maar desnoods nationaal en eenzijdig. 

De heer Koffeman (PvdD):

Collega Postema gebruikt zware woorden: hij zegt dat het ontoelaatbaar is om dit soort brievenbusfirma's en constructies, zoals we die via LuxLeaks hebben leren kennen, te laten voortbestaan. Zijn partij draagt daar vooralsnog echter verantwoordelijkheid voor. Zou dat "ontoelaatbaar" ook consequenties kunnen krijgen, in de zin van: als dit blijft voortbestaan, willen wij daar geen verantwoordelijkheid voor nemen? Of gaat dat een beetje te ver? 

De heer Postema (PvdA):

ik struikel een beetje over uw kwalificatie dat mijn partij daar dé verantwoordelijkheid voor draagt. Laten we vaststellen dat dit al sinds decennia het geval is en is gegroeid. Het lastige van de discussie is natuurlijk dat telkens terecht wordt gewezen op de legaliteit van dit soort praktijken. Mijn fractie doet dus veel meer een moreel appel om dit ten einde te brengen. We hebben daar in intern beraad over gezegd: als je over tien of twintig jaar, als dit is opgeruimd — dat hopen wij — terugkijkt op deze praktijken, zeggen we dan dat dit een goede zaak was? Of bekruipt ons dan een zeer ongemakkelijk gevoel? Ik vermoed dat dat laatste het geval is. 

De heer Koffeman (PvdD):

Dit is de tweede keer dat u de termijn van tien tot twintig jaar inbrengt om even aan te kijken hoe problemen zich oplossen, maar bijvoorbeeld in België zijn kleine ondernemers al in opstand gekomen. Zij zeggen: het kan niet waar zijn dat de grote koffieshop 0% belasting betaalt en dat wij in België als kleine ondernemers 30% belasting betalen. Kleine ondernemers in Nederland kunnen toch niet tien of twintig jaar wachten totdat die constructies eindelijk zijn opgedoekt? 

De heer Postema (PvdA):

Ik ging uit van een situatie waarin we twintig jaar verder zijn en terugkijken naar vandaag. Ik zeg dus niet dat we er twintig jaar mee moeten wachten. Ik pleit er juist voor om dit snel ten einde te brengen. Op dat punt hebben we elkaar dus verkeerd verstaan. 

De heer De Lange (OSF):

Enerzijds verwijst collega Postema terecht naar het enorme probleem van grootschalige belastingontduiking. Daar ben ik op zich blij mee. Anderzijds pleit hij voor eenzijdige stappen van Nederland om dit probleem aan te pakken. Ik zou dat idealisme graag geconfronteerd willen zien met het zakelijke aspect: hoeveel gaat dat Nederland per jaar kosten? Dat gaat om vele miljarden. Hoe denkt de heer Postema die miljarden, die nodig zijn om de staatshuishouding op peil te houden, langs een andere weg te vinden? Die vraag lijkt mij dan wel op zijn plaats. 

De heer Postema (PvdA):

Laten we vooropstellen dat het kabinet de afgelopen twee jaar al maatregelen heeft genomen; ik noem de aanscherping van het substantievereiste van wat ondernemingen hier doen. De transparantie is vergroot, zij het met lange tanden. Dit is ook geen aanval op het huidige kabinet. Ik bedoel het meer als een oproep aan ons allen, inclusief het kabinet, om op dit punt onze verantwoordelijkheid te nemen. U hebt echter zeker gelijk dat de effecten van zo'n interventie helder in kaart moeten worden gebracht. Dan is het nog maar de vraag wat de toegevoegde waarde is van die brievenbusfirma's en wat het, ook op lange termijn, betekent als die base erosion wordt voorkomen. Daar zal zelfs Nederland waarschijnlijk voordelen bij hebben. 

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik wil aansluiten bij de interruptie van de heer Koffeman, die de heer Postema vroeg hoe het zit met de PvdA, die hier in de coalitie medeverantwoordelijkheid voor draagt. De heer Postema antwoordde dat hij vooral een moreel appel doet. Ik moet zeggen dat ik dat een wat zwakke reactie vind, want eerst zei hij dat dit ontoelaatbaar is en dat hij wil dat de regering maatregelen neemt, zowel op Europees niveau als — indien het internationaal niet kan — op nationaal niveau. Ik wil de vraag daarom nog iets scherper stellen: wat moet het kabinet volgens de heer Postema doen en waarvan zegt hij nou precies dat dat ontoelaatbaar is? 

De heer Postema (PvdA):

Dat zijn twee verschillende dingen, maar laat ik vooropstellen dat ik een moreel appel zo'n beetje het zwaarste wapen vind. Wat betreft de scherpe reactie op de motie aan de overkant over het belastingparadijs, dat niet zo genoemd mag worden, is het misschien goed om nog even te memoreren dat de Algemene Rekenkamer hier onlangs onderzoek naar heeft gedaan. Dat onderzoek is op 6 november gepresenteerd. Daarin wordt gesteld dat belastingontwijking niet illegaal is — in legale termen zijn de mogelijke interventies dus beperkt — maar ertoe leidt dat internationaal opererende ondernemingen een steeds geringere bijdrage leveren aan de belastingopbrengsten, hetgeen door anderen gecompenseerd moet worden om binnen de landen een gelijk voorzieningenniveau te houden. Met andere woorden: belastingontwijking is weliswaar niet illegaal, maar wel immoreel. Dat is precies wat ik hier bepleit. 

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik vind dit toch iets anders, want dat is de vraag of het nu legaal of illegaal is. Als u pleit voor meer overheidsmaatregelen, gaat het er juist om dat je die grens van wat mag en wat niet mag, wilt opschuiven en dat je delen van wat nu nog slechts immoreel is maar wel legaal, illegaal wilt maken. Volgens mij gaat het daarover. 

De heer Postema (PvdA):

Volgens mij ook. 

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Precies. Dat is volgens mij iets anders dan een moreel appel op de regering doen; dat is immers een appel op de regering doen om met nadere maatregelen te komen. 

De heer Postema (PvdA):

Dat is een woordenkwestie waarin we elkaar nu waarschijnlijk even niet vinden. 

De heer De Grave (VVD):

Er is altijd discussie over de vraag in hoeverre wetten immoreel kunnen zijn. Als je wetten immoreel vindt, moet je die volgens mij wijzigen, maar ik heb een andere vraag. Misschien kan de heer Postema mij helpen: wat bedoelt hij precies in de verhouding tussen nationaal beleid en internationaal beleid? Bepleit hij als overtuigd Europeaan dat dit iets moet zijn wat Nederland samen met de Europese partners in internationaal en Europees verband moet doen of bepleit hij eenzijdige Nederlandse maatregelen? 

De heer Postema (PvdA):

Ik meende behoorlijk helder te zijn in mijn slotzin. Ik pleitte ervoor om dit probleem bij voorkeur Europees op te lossen, maar desnoods nationaal en eenzijdig. Ik durf dat zo stellig te zeggen, omdat Nederland daarin, overigens met een fantastisch verdragennetwerk voorop heeft gelopen. Aangezien Nederland eenzijdig voorop heeft gelopen in de "tax competition", vind ik ook dat het Nederland past om voorop te lopen in het proces om tot normalisatie te komen. 

De heer Reuten (SP):

Ik hoorde de heer Koffeman iets anders zeggen. De heer Koffeman wees op scheve concurrentieverhoudingen, namelijk dat multinationals belasting kunnen ontwijken, terwijl het nationale mkb dat niet kan. Dus krijg je scheve concurrentieverhoudingen. Ja, ik hoorde de heer Postema over een moreel appel. Het is niet eerlijk. Door het gat niet te dichten, benadeelt het kabinet het midden- en kleinbedrijf ten opzichte van multinationals. Ziet de heer Postema dat ook zo? 

De heer Postema (PvdA):

Niet alleen het midden- en kleinbedrijf, maar ook Nederlandse, Portugese en Amerikaanse burgers. In alle directheid: wij vinden dat er echt verandering moet komen in deze gegroeide structuur. Dat appel doen wij op de regering. Dat zou dan de partij die de heer Reuten net noemde ten goede moeten komen. 

De voorzitter:

Tot slot de heer Ester op dit punt. 

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik ben blij met de opmerkingen van de heer Postema, ook over het moreel appel. Ik vraag hem toch om met zijn verhaal één of twee schreden verder te gaan. We zijn nu halverwege de rit van dit kabinet. Wat is nu het type maatregel waarbij hij zich politiek senang zou voelen als het gaat om het adresseren van dit probleem in de komende twee jaar? Dus dan gaan we iets voorbij aan dat morele appel. Wat zijn gewoon concreet de maatregelen waar de heer Postema aan denkt? Dat maakt het punt nog veel sterker dan het al is. 

De heer Postema (PvdA):

In die zin sluit ik me graag aan bij de bevindingen uit het BEPS-rapport, waarin helder wordt gesteld wat het probleem is en waarin ook wordt aangegeven dat in de eerste plaats substantievereisten en in de tweede plaats transparantie kernelementen zijn van de eerste stappen die we met elkaar daarin hebben te zetten. 

De voorzitter:

Mijnheer Postema, voordat u verdergaat, vraag ik de Kamer om gezien de tijd heel beperkt gebruik te maken van het recht op interruptie. 

De heer Postema (PvdA):

Kijkt men naar de wijze waarop we in eigen land orde op zaken hebben gesteld de afgelopen jaren, dan moeten we constateren dat er sprake is van een borduurwerk van een deels zorgvuldig uitgetekend patroon en een deels geïmproviseerde klus, helaas niet zonder rafelranden. Dat patroon betreft een brede set akkoorden over het doorvoeren van broodnodige structurele hervormingen in de zorg, de woningmarkt, de sociale zekerheid, de pensioenen, de energievoorziening en het onderwijs, inmiddels vrijwel alle geland in wetgeving. Dat is een groot goed en wat ons betreft krijgt de regering daar een groot compliment voor. 

De uitvoering hiervan vergt de grootst mogelijke aandacht en primaire zorg voor de mensen die het aangaat in plaats van louter het systeem alleen. De improvisatie van het borduurwerk, bepaald een belangrijke competentie in tijden van crisis, had onder andere betrekking op het vrijmaken van middelen ten behoeve van investeringen; van investeringsimpulsen zoals in de infrastructuur en de bouw. Mijn fractie heeft de afgelopen jaren gehamerd op het vrijmaken van middelen hiervoor, in het bijzonder door de inzet van beklemd vermogen. Bij de pensioenfondsen is dat inmiddels in volle gang, zowel op institutioneel niveau in de vorm van beleggingen in eigen land als door het verlagen van de premieafdracht. Maar hoe zit dat met de verzekeraars, in het bijzonder de zorgverzekeraars? Vanwege wettelijke beperkingen en het feit dat de meeste zorgverzekeraars de vorm hebben van een onderlinge waarborgmaatschappij is winstuitkering aan aandeelhouders uitgesloten. Opgepot geld zou dus ten goede van de zorg moeten komen of in mindering moeten worden gebracht op de premies. Het lijkt er echter op dat zorgverzekeraars nodeloos hoge buffers aanleggen, hiertoe aangespoord door de Nederlandsche Bank. Dat is zondegeld dat mijn fractie graag terug ziet vloeien naar de premiebetalers. Kan de regering toezeggen nogmaals naar de interpretatie van de solvabiliteitseisen, door DNB gesteld, te kijken en de Kamer hierover nog voor het jaareinde te rapporteren? 

De rafelranden betreffen bijvoorbeeld de ongewisheid over wat er nu in de plaats komt van de huishoudtoeslag of de versnelde winstonttrekking van DGA's aan hun bv's, of die daadwerkelijk in de mate plaats zal vinden als het kabinet heeft voorzien en wat nu de daadwerkelijke gevolgen zijn geweest van de accijnsverhogingen op diesel en lpg, niet in de laatste plaats wanneer de staatssecretaris bereid is, daarin ook de grenseffecten mee te nemen — het werd zojuist door collega Van Strien genoemd — zoals eerder ook in deze Kamer door de fracties van het CDA en de PvdA bepleit. Kan de regering ons vandaag een stand van zaken geven over deze losse eindjes en is zij bereid, toe te zeggen dat er in de toekomst wel gebruik zal worden gemaakt van ex ante-grenseffecttoetsen in geval redelijkerwijs verondersteld mag worden dat substantiële grenseffecten ten gevolge van wet- en regelgeving aan de orde zijn. 

Over de rafelrand van de 642,7 miljoen euro extra afdracht aan de Europese Unie is al veel gezegd. Het heeft mijn fractie gestoord dat er wederom een sfeer leek te ontstaan zoals in de slechtste dagen van Gerrit Zalm, die onder het Thatcheriaanse devies "I want my money back" ons land in Europa geen dienst bewees. En aan het feit dat de afgelopen jaren voor honderden miljoenen aan Nederland is teruggestort aan contributiegelden wordt voor het gemak maar voorbijgegaan. Bepaald relevanter is de constatering dat de Europese begrotingssystematiek dusdanig onoverzichtelijk en daarmee onvoorspelbaar is, dat deze op gespannen voet staat met de uitgangspunten van het Europese semester, net zoals het structureel ontbreken van goedkeurende verklaringen van de Europese Rekenkamer op de EU-uitgaven. Daar ligt aldus een mooie taak voor het kabinet als Nederland in 2016 roulerend voorzitter van de Europese Unie wordt. Die zou er mee kunnen beginnen om tekortschietende verantwoordingen op programma- en landniveau te presenteren, zoals recent door Europees rekenkamerlid Alex Brenninkmeijer is geopperd. Kan de minister toezeggen deze suggestie op te pakken? 

Het is een inmiddels breed gedragen mening dat werk, arbeid, veel meer is dan een verplichte inspanning om je brood mee te kunnen verdienen. Werk is essentieel voor mensen, niet alleen als middel van bestaan, maar ook om zich in werk te ontplooien, daar zingeving aan te ontlenen, om deel te nemen aan en te integreren in de samenleving, om sociale netwerken te ontwikkelen en bij te dragen aan de samenleving als geheel. Ondanks dit grote belang van werk, is het opvallend hoe vaak hier in analyses, discussies en beleid aan voorbij wordt gegaan. Zo komen we de notie van "volledige werkgelegenheid" niet zo veel meer tegen, hooguit in de economische literatuur en uiteraard in het beginselenprogramma van de Partij van de Arbeid. Als ambitie of opdracht, in de jaren na de Tweede Wereldoorlog nog een vanzelfsprekendheid, is zij door het neoliberalisme aan de kant gezet. Een andere indicatie van ons onvermogen, de kracht van arbeid ten volle te benutten bleek recent, met de publicatie van het gezamenlijke rapport Gescheiden Werelden van SCP en WRR over sociaal-culturele tegenstellingen in ons land. In deze belangrijke studie wijzen de auteurs op tal van factoren die de tegenstelling tussen groepen in de samenleving doen toenemen. Zij maken zich hier terecht zorgen over en vragen zich onder andere af waar nog gemeenschappelijke ontmoetingsplekken zijn. Men komt daarbij niet veel verder dan het NOS-journaal, als gemeenschappelijke nieuwsarena. Daarmee wordt echter voorbijgegaan aan het belang van werk en van de werkplek als brug tussen hoog- en lager opgeleiden, tussen de gevestigde orde en nieuwkomers, tussen etnische groepen. En daarmee verliest de analyse nogal wat van haar kracht. 

Nadere bestudering van de emanciperende en verbindende werking van werk zou echter ook minder positieve tendensen blootleggen, zo weerbarstig is de werkelijkheid ook wel weer. Namelijk dat er onverkort sprake is van een toenemende kloof tussen de minst en de meest verdienenden binnen ondernemingen. Jan Tinbergen sprak een halve eeuw geleden over de wenselijkheid dat de hoogst betaalde binnen een organisatie niet meer dan vijf maal het salaris van de laagst betaalde ontvangt. Uit recent onderzoek blijkt dat Nederlanders nog steeds vinden dat een directeur gemiddeld 5,4 keer zoveel mag verdienen als de laagst betaalde arbeider. Zij vermoeden dat dit in de praktijk 11,4 keer zoveel is. De praktijk is echter dat die directeur 17 keer meer verdient. En dat voor de overgrote meerderheid van de grotere ondernemingen de factor 20 ruim wordt overschreden. Met dergelijke scheve verhoudingen is het geen wonder dat er ook op het werk sprake is van verdere wederzijdse vervreemding. 

Een ander recentelijk verschenen rapport van de WRR, "Hoe ongelijk is Nederland?", dat ik al even noemde in mijn inleiding, gaat dieper in op deze ongelijkheid tussen inkomens en vermogens in ons land. Het is goed dat deze discussie gevoerd wordt, met alle mitsen en maren van de gehanteerde statistiek. Ver voor "Piketty" wisten we immers al hoe belangrijk het is om inkomens- en vermogensverschillen te beperken, eenvoudigweg omdat dit leidt tot sterkere, socialere en meer inclusieve samenlevingen. Maar nu lijkt de discussie zich zelfs tot de tafel van mainstream-economen, beleidsmakers en politici te hebben verplaatst. 

Laten we dit momentum gebruiken om de groeiende kloof tussen werk en vermogen, tussen arbeid en kapitaal, te dichten. Is de regering met mijn fractie van oordeel dat juist herziening van het fiscale instrumentarium hierin dienstig kan zijn? 

De heer Reuten (SP):

Ik zou graag willen weten of de PvdA-fractie vindt dat die kloof zou moeten worden gedicht door een substantiële vermogensbelasting. 

De heer Postema (PvdA):

Ik heb met belangstelling geluisterd naar de bijdrage van collega Terpstra. Wat mij daarin vooral aansprak, is dat hij ook naar de werkgelegenheidseffecten wil kijken als het gaat om een verschuiving van arbeid naar vermogen. Ik denk dat dat ook op dit moment de belangrijkste exercitie zou zijn. Dat geeft dan ook antwoord op de vraag naar de mate waarin die vermogensheffing zou moeten plaatsvinden. Mijn partij staat dus ook zeker open voor de feitelijke effecten van een dergelijke maatregel op de werkgelegenheid. 

De heer De Grave (VVD):

We moeten de tweede termijn maar gebruiken, maar één korte interruptie van mijn kant. Ik vraag ook nadrukkelijk naar het standpunt van de regering. Waar baseert u nu de stelling op dat er sprake is van een groeiende kloof? Ik heb mij de blaren op de tong gepraat om aan te geven dat ik de redeneringen daarachter bestrijd en die ook met cijfers probeer te weerleggen. Het kabinet, uw eigen minister Asscher, geeft een heel genuanceerde reactie. U zegt nu gewoon dat de kloof toeneemt. Waar baseert u dat nu op? 

De heer Postema (PvdA):

Ik vind het schitterend om het in mijn vrije tijd — want ik zie de klok stilstaan — wederom over de statistiek te hebben. U hebt daar zelf veel tijd voor ingeruimd, overigens terecht. Ik stelde vast dat er nogal wat onderzoek is dat, zeker in de vermogenssfeer, laat zien dat er sprake is van een groter wordende kloof. Maar wat ik eigenlijk veel belangrijker vind, en wat ook het mooie is van die andere studie van de WRR, is dat de perceptie van dat verschil in ieder geval zeer sterk is. Er zijn nogal wat Nederlanders die last hebben van die ongelijkheid in ons land, die leidt tot een grotere tweedeling. In die zin blijf ik ook praktisch nadenken en is de ambitie zo interessant om via het belastingstelsel dat tweesnijdende zwaard te gebruiken om werk sterker in te zetten en ook in de vermogenssfeer iets aan die ongelijkheid te doen. Dat wilde ik hier de boventoon laten voeren. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

De heer Postema (PvdA):

Mijn fractie vraagt in deze Algemene Financiële Beschouwingen andermaal aandacht voor de cruciale rol van werk, van goed werk, niet in de laatste plaats omdat het dient als primair aangrijpingspunt voor het begrotingsbeleid. Indien we werk inderdaad zo belangrijk vinden, zijn we dan ook bereid daar maximale ruimte voor te bieden, zowel in termen van regelgeving en instituties als in termen van geld? Het kabinet heeft veel aan werk gedaan, ook in tijden van crisis. Behoud van werk is ook een zeer groot goed. Maar op het moment dat je met een begrotingsproces bezig bent, moet je ook steeds de vraag blijven stellen of we nu ook nog begroten naar dat werk toe. 

In die zin is het van belang om ook over onze eigen schaduw heen te stappen en om daarin ondogmatisch te zijn. Zou het bijvoorbeeld denkbaar zijn dat we aan alle schoolverlaters een baangarantie bieden? Dat er voor iedereen, zonder uitzondering, een levenslang ontwikkelbudget beschikbaar is? Dat loonbelasting verdwijnt, in ieder geval voor inkomens tot aan modaal? Dat we de Europese begrotingsnormen aanvullen met Europese werkgelegenheidsnormen, als nevengeschikt principe? Dit zijn alle ambities die zich heel concreet in een miljoenennota en in departementale begrotingen laten vertalen als de wil er is. Is die wil er, zo vragen wij de regering. 

De heer Reuten (SP):

Mijn laatste interruptie, voorzitter. De loonbelasting verdwijnt, in ieder geval voor inkomens tot aan modaal. Wat dan? Btw denivelleert, zoals u weet, dus ik stel nog eens mijn vraag. Is de PvdA-fractie dan dus voor een substantiële vermogensbelasting? U hebt daarnet niet met ja of nee geantwoord op die vraag. Misschien wilt u dat nu doen. 

De heer Postema (PvdA):

Wat ik wel heb gezegd, is dat wij een verschuiving van het belasten van arbeid naar vermogen bepleiten. Wat u onder "substantieel" verstaat en wat ik daaronder versta is maar zeer de vraag. Ik herhaal nogmaals dat wij vooral ook naar de werkgelegenheidseffecten van dat soort maatregelen willen kijken en dat niet als een dogmatisch principe willen zien. 

Volledige werkgelegenheid als doelstelling van economische en fiscale politiek kan uiteraard geen baangarantie betekenen voor iedereen op ieder willekeurig moment. Integendeel, de baanmobiliteit door een werkend en lerend leven heen zal de komende decennia alleen nog maar verder toenemen. Mensen dienen hierop te zijn voorbereid en wanneer nodig hierin te worden begeleid door middel van volledige inschakeling: werk, opleiding, werk en opleiding, werkervaring, dienstverlening. Niemand langdurig aan de kant. En werk waar je goed voor betaald wordt, waarvoor jouw inspanning wordt gewaardeerd, dat veilig is en ook geen schade aan anderen berokkent. 

Alhoewel deze oproep tot het consequent centraal stellen van werk klaarblijkelijk nog een brug te ver is — ik realiseer me ook dat de voorbeelden die ik net noemde idealistische voorbeelden zijn — biedt de voorliggende Miljoenennota diverse belangrijke aanzetten hiertoe. Dat is een goede zaak. Uiteraard begint dit met de vaststelling dat er, na jarenlange krimp, inmiddels sprake is van werkgelegenheidsgroei en inmiddels neemt ook het arbeidsaanbod weer toe. Dit zal de komende jaren verder worden versterkt door de hervormingen die deze regering op tal van markten in gang heeft gezet. Een van de mijlpalen daarbij is de nieuwe wetgeving op het terrein van werk en zekerheid. 

Ook constateren wij dat dit kabinet ervoor kiest goed werk centraal te stellen. Arbeid is geen wegwerpartikel en aan foute flex wordt dan ook paal en perk gesteld. En ook internationaal bindt het kabinet producenten, wholesalers en retailers de bel aan die goederen en diensten in ons land proberen te slijten waarvan de herkomst dubieus of evident verwerpelijk is. 

Er wordt inmiddels druk gecijferd aan een nieuw belastingstelsel, ik refereerde er al even aan en de discussie ging er zojuist ook over, waarin een verlichting op de lasten van arbeid centraal zal staan. Dit is overigens een ambitie die de beide regeringspartijen volgens mij gezamenlijk bindt. Dat proces had, in de woorden van staatssecretaris Wiebes, ook best een jaar eerder mogen starten. Het is hoe dan ook cruciaal dat het kabinet en vervolgens de fracties in de Tweede en de Eerste Kamer de moed hebben om zich niet in de eigen loopgraven terug te trekken, maar zich daadwerkelijk te committeren aan het fiscaal aantrekkelijk maken van werk. 

Voor een dergelijke omvangrijke herziening is veel geld nodig, zo heeft het kabinet terecht geconstateerd. Samen met nogal wat andere fracties zijn ook wij van mening dat dit niet afhankelijk kan worden gesteld van de mate waarin de komende jaren welhaast spontaan ruimte zou vrijvallen. Verdere bezuinigingen zijn in het huidige economische klimaat onwenselijk. Het is daarom van belang om de ruimte te benutten die er mogelijk nog is tussen de begrotingssaldi van de komende jaren en de eisen van het Stabiliteits- en Groeipact. Met andere woorden: om de grenzen van de 3%-norm en de structurele normen op te zoeken om geld vrij te maken voor de verlichting van de lasten op arbeid. Wat is het oordeel van de minister hierover? Ziet hij daar zelf ruimte? Kan hij toezeggen dat hij daar serieus naar blijft kijken? Wij moeten het niet van het toeval van meevallers laten afhangen hoe snel het nieuwe belastingstelsel zal worden ingevoerd. 

Ik rond af. Wij hebben waardering voor hetgeen dit kabinet tot stand heeft gebracht en hetgeen het in zijn tweede Miljoenennota voorstelt. Wij steunen de drie pijlers waarop het beleid rust: werken aan duurzame groei, de schatkist op orde brengen en een evenwichtige inkomensverdeling. Wij hebben met deze bijdrage in eerste termijn ernaar gestreefd om hier een verdere verdieping aan te geven en zien de beantwoording door de beide bewindspersonen met belangstelling tegemoet. 

De heer Nagel (50PLUS):

De heer Postema heeft met nadruk gepleit voor een hogere belasting op vermogens en miljonairs. De heer De Grave, toch meestal niet te beroerd voor een interruptie, is bij dit punt aan zijn bankje gekluisterd of is volledig in de ban van dit socialistische voorstel. Daarom neem ik zijn rol maar over. Denkt de heer Postema nu echt dat hij enige bijval of noodzakelijke steun krijgt voor een hogere belasting op vermogens en miljonairs of bedrijft hij vandaag een beetje luchtfietserij? 

De heer Postema (PvdA):

Ik mag hopen van niet. 

De heer Terpstra (CDA):

Voor mijn helderheid heb ik twee vragen aan de heer Postema. Het ideaal van het kabinet om de overheidsfinanciën op orde te brengen, vindt hij prima. Tegelijkertijd pleit hij ervoor om het tekort elk jaar terug te brengen naar 3%. Daar zit volgens mij een zekere spanning in. 

Dan de vermogensbelasting. De heer Postema zal het met mij eens zijn dat werkgelegenheidseffecten heel belangrijk zijn. Telt hij die effecten mee als hij nationale maatregelen bepleit die eigenlijk op Europees niveau genomen zouden moeten worden? 

De heer Postema (PvdA):

Wat betreft het eerste punt heb ik een tweeledige vraag aan het kabinet gesteld. Ik heb gevraagd om binnen het kader van de 3% van het Groei- en Stabiliteitspact — de correctieve arm — en dat van de langetermijndoelen — de preventieve arm — naar ruimte te zoeken. Wij zijn het van harte eens met de lijn van het kabinet dat de overheidsfinanciën in de pas moeten blijven lopen nadat wij zo veel inspanningen hebben geleverd om op dit punt te komen. Het verzoek is desalniettemin om te blijven bezien of daar ruimte is. Tussen de regels door kan men lezen dat wij niet altijd het braafste jongetje van de klas moeten willen zijn. 

Dan de Europese initiatieven voor werkloosheidsbestrijding. Als ik de discussie van vandaag vergelijk met die van drie, vier jaar geleden, is er een wereld van verschil. Daar heeft deze Kamer ook een bijdrage aan geleverd. Ik noem in dit verband collega De Vries van mijn fractie. Wij zouden geholpen zijn indien de Europese inspanningen in het verlengde zouden liggen van de Nederlandse. Dat moet ook een oproep aan het kabinet zijn. 

De beraadslaging wordt geschorst. 

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor de lunchpauze. 

De vergadering wordt van 13.02 uur tot 13.33 uur geschorst. 

Naar boven