7 Stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van een geactualiseerd stelsel van openbare bibliotheekvoorzieningen (Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen) ( 33846 ).

De voorzitter:

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heb ik al welkom geheten in de Eerste Kamer. 

De beraadslaging wordt geopend. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel regelt de instelling van een netwerk van bibliotheekorganisaties, het aanwijzen van de Koninklijke Bibliotheek als nationale bibliotheek in het netwerk, een aantal zaken rondom de fysieke bibliotheek en de instelling en opbouw van een landelijke digitale bibliotheek. Hiermee wordt invulling gegeven aan een lang gekoesterde wens van velen, omdat er nu eindelijk een voorstel ligt voor een wet die het functioneren van het openbare bibliotheekstelsel regelt. Tot vreugde van de PvdA-fractie heeft dit wetsvoorstel ook nog eens als uitgangspunt dat elke inwoner van ons land toegang heeft tot informatie en cultuur via de fysieke en digitale openbare bibliotheek. En dat is van belang, omdat de Partij van de Arbeid de openbare bibliotheek ziet als een basisvoorziening, net zoals bijvoorbeeld het basisonderwijs dat is. 

Ik weet niet hoe het voor u was, mevrouw de voorzitter, maar de bibliotheek was voor mij in mijn jeugd heel erg belangrijk. Ik kon er boeken lenen die ik wilde lezen en die mijn ouders niet konden kopen. Ook kon ik er, eenmaal op de middelbare school, boeken lenen die op de literatuurlijst van de middelbare school stonden. Op grond van deze ervaringen weet ik hoe belangrijk het is dat de bibliotheek in de buurt is en toegankelijk en betaalbaar is. Na de invoering van dit stelsel moet dat vooral zo blijven. Kan de minister garanderen dat de bibliotheek in de toekomst voor iedereen betaalbaar blijft, naast het uitgangspunt dat elke inwoner van ons land toegang heeft tot informatie en cultuur via de fysieke en digitale openbare bibliotheek? 

Per jaar leggen 4 miljoen leden en 2 miljoen niet-leden zonder bibliotheekpas 70 miljoen bezoeken af aan de openbare bibliotheek. Van de leden is de helft jonger dan 18. 66% van alle jongeren is lid van de bibliotheek. In Nederland zijn er 158 bibliotheken en 9 provinciale serviceorganisaties actief die het lokale werk helpen organiseren. Daarnaast zijn er 800 kleine vestigingen, 300 servicepunten en 250 zogenaamde bibliobussen. Het onderhavige wetsvoorstel regelt ook dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de fysieke bibliotheek en de rijksoverheid voor de digitale bibliotheek. De traditionele verschijningsvorm van de fysieke bibliotheek loopt in gemeenten overigens hard in aantal terug. Er worden vestigings- en samenwerkingsvormen met andere organisaties of met het onderwijs georganiseerd, schoolbibliotheken ingericht en er komen servicepunten in woonzorgcentra en dorpshuizen. 

In verband met de stelselverantwoordelijkheid van de minister volgt de Koninklijke Bibliotheek de ontwikkelingen in het bibliotheekstelsel via de bibliotheekmonitor. Indien uit deze monitor blijkt dat de toegankelijkheid onder druk komt te staan, zal dit voor de minister aanleiding geven voor een bestuurlijk overleg met gemeenten en provincies, zo valt te lezen in de memorie van antwoord. De minister stelt dus eindverantwoordelijk te zijn in het stelsel en daarnaast zijn de minister, de provinciebesturen en gemeentebesturen op basis van artikel 6 gezamenlijk verantwoordelijk voor het bibliotheekwerk, wat ook wel de netwerkverantwoordelijkheid wordt genoemd. Artikel 6, lid 3 verplicht overheden om overleg met elkaar te voeren op het moment dat een van de netwerkverantwoordelijken geen bibliotheek meer wenst te financieren. Het is de intentie om te waarborgen dat de bibliotheken beschikbaar zijn voor inwoners van gemeenten die investeren in een bibliotheek. Er liggen echter nog geen kaders, normen, concrete afspraken et cetera. Op welke wijze en wanneer gaan deze kaders en normen worden ontwikkeld? Is de minister het met ons eens dat het vooraf ontwikkelen van kaders en normen en het maken van concrete afspraken van het grootste belang zijn voor het adequaat en effectief functioneren van het stelsel? Neemt de minister op de kortere termijn alsnog het initiatief om concrete afspraken te maken met provincies en gemeenten? En als het toch nodig mocht zijn: welke mogelijkheden heeft de minister concreet om daadwerkelijk in te grijpen, passend binnen de kaders van autonomie en medebewind zoals we die kennen in ons land? Hoe wordt een race to the bottom van de fysieke bibliotheek in ons land voorkomen? Immers, dit wetsvoorstel regelt dat de minister de verantwoordelijkheid voor de fysieke bibliotheek neerlegt bij de gemeenten. Daarmee gaat ze er in principe niet meer over en kan ze de toegankelijkheid op de langere termijn onmogelijk garanderen. 

Mevrouw Gerkens (SP):

Voor mij is dat ook de kern van het debat. Dit punt is voor de SP-fractie heel belangrijk. Ik kan de vragen van de PvdA alleen maar toejuichen. Mijn vraag is wel of de PvdA zo ver wil gaan dat zij niet kan instemmen met dit wetsvoorstel als dit niet goed geregeld wordt. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik heb aangegeven dat dit wetsvoorstel ook veel goeds regelt. We zitten eigenlijk al jaren met elkaar te wachten op het moment dat het stelsel bij elkaar komt. Ik zit er dus misschien een beetje anders in. Ik zou graag willen luisteren naar wat de minister te zeggen heeft op de vragen die ik zojuist gesteld heb. Het is de inzet van de PvdA-fractie dit wetsvoorstel nog beter te maken, niet om het wetsvoorstel af te stemmen. 

De bibliotheekwet regelt voorts met name de digitale kant van de openbare bibliotheek, zoals ik reeds aangaf. Een verbinding met de fysieke bibliotheek — denk aan lidmaatschap en een ontmoetingsplek — ontbreekt echter. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

De stelselbeschrijving die collega Sylvester geeft, lijkt me van groot belang. Ze heeft tot twee keer toe de tussenlaag van de provinciale ondersteuning genoemd. Vindt mevrouw Sylvester het vanzelfsprekend dat die provinciale ondersteuning en verantwoordelijkheid zoals die georganiseerd was er nog steeds zo is? Of gaan we naar een duaal systeem van een lokale fysieke bibliotheek en een nationale digitale bibliotheek, waarbij het veel logischer is om de ondersteuning ook naar het nationale niveau op te schalen? Dan doel ik op de aansturing ervan, want de uitvoering vindt uiteraard overal in het land plaats. Als de wet dus nog beter gemaakt moet worden — daar zijn we immers allemaal op uit — moet dan die aansturing niet naar het nationale niveau? Welke gedachten zou mevrouw Sylvester op dit punt kunnen ontwikkelen? 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

De heer Ganzevoort vraagt naar het belang van de provinciale ondersteuning: is dat nog nodig of kan het naar een landelijk niveau worden opgeschaald? Ik heb aangegeven dat ik het functioneren van het stelsel in principe heel belangrijk vind. Waar je dan precies die taken neerlegt … Ik zal niet zeggen dat het me niet interesseert, maar ik vind dat van secundair belang. Ik vind het belangrijk dat het stelsel werkt als een geoliede machine. Het voorstel dat de minister nu doet, is mijns inziens geloofwaardig. Als we bij de zaken waar ik in principe om gevraagd heb, nog een puntje op de i kunnen zetten, kan dit wetsvoorstel de steun van mijn fractie krijgen. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Volgens mij zijn we nog niet toe aan de stemmingen en aan de vraag of dit voorstel wel of niet de steun van de fractie van mevrouw Sylvester kan krijgen. Het gaat nu over de wijze waarop het stelsel zich aan het organiseren is. Als we het zo strak of geolied mogelijk, zoals mevrouw Sylvester zegt, willen hebben, zou het scheermes van Ockham daar dan geen rol bij kunnen spelen? Dan geldt immers: hoe simpeler, hoe beter. De bibliotheken hebben te maken met twee lagen. Is het dan niet logischer dat ook de overheidsbemoeienis zich tot die twee lagen beperkt? 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Nogmaals, of we het nu hebben over twee of drie lagen, ik vind de werking van het systeem het allerbelangrijkste. Als je twee lagen zou willen, moet je de provincie er eigenlijk tussenuit halen. Ik begrijp dat de heer Ganzevoort daar een groot voorstander van is. Mijn voorstel is om eerst te luisteren naar de argumenten van de minister om de provincie erin het laten. Ik ben benieuwd naar die argumenten. Wellicht komen we er daarna nog op terug. 

De minister schrijft in de memorie van antwoord dat zij de verbinding een belangrijk aspect vindt. Kan de minister nog eens aangeven hoe zij die verbinding ziet en op welke wijze zij eraan gaat bijdragen om die in de praktijk daadwerkelijk gestalte te geven? 

Ik kom tot een afronding. De fractie van de Partij van de Arbeid kijkt uit naar een reactie van het kabinet op de gestelde vragen. 

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. In het begin van de jaren tachtig werd door de decentralisering de toenmalige bibliotheekwet afgeschaft. Deze minister brengt daar nu verandering in en heeft een nieuwe wet opgesteld. Dat is een goede zet, die wij ook waarderen. 

In het huidige wetsvoorstel worden vijf pijlers genoemd als gebied waarop een bibliotheek werkzaam mag zijn. Dat is goed, zo vindt mijn fractie, omdat een bibliotheek meer functies heeft dan het uitlenen van boeken alleen. Een bibliotheek is een plek waar alle kennis kan samenkomen en ontsloten wordt. Natuurlijk speelt de digitalisering daar ook een rol in, niet alleen in de vorm van het digitale boek, maar ook omdat kennis steeds meer ontsloten wordt in een digitale omgeving. De hoeveelheid informatie die via de virtuele wereld verkrijgbaar is, is groot en moet op waarde geschat worden. Ook op dat punt zie ik een taak voor de bibliotheken. 

De verruiming van het takenpakket had misschien nog wel verder kunnen gaan. In andere landen is de bibliotheek bijvoorbeeld ook een plek waar je werk kunt vinden. Zij heeft daar dus een nog belangrijkere sociale functie. Dat is een interessant concept dat mijns inziens aandacht verdient. Het wetsvoorstel biedt evenwel ruimere mogelijkheden voor bibliotheken om zich te ontwikkelen tot die ontmoetingsplekken. 

De minister heeft ook een drempel gecreëerd voor het geval dat bibliotheken met sluiting bedreigd worden. Dan dient er namelijk bestuurlijk overleg plaats te vinden. De minister heeft tijdens het debat in de Tweede Kamer laten weten dat zij dit wil monitoren via de Bibliotheekmonitor. Maar wat gaat de minister precies monitoren en welke parameters gaat zij daarbij gebruiken? Die vraag blijft over na de behandeling in de Tweede Kamer. Als de minister nu niet vaststelt wat zij een goed bereikbare bieb vindt, is het lastig om te weten wanneer men moet ingrijpen omdat de bereikbaarheid van een bibliotheek in een bepaald gebied in het geding komt. 

Dat kan overigens ook voor ongemakkelijke situaties zorgen. Stel dat een buurgemeente tegen alle adviezen in haar bibliotheek toch laat sluiten, dat de inwoners van die gemeente naar de bibliotheek van de buurgemeente gaan, maar dat die niet meer gelden ontvangt voor een toenemend aantal bezoekers. Dan kan het theoretisch zo zijn dat die bibliotheek besluit om de inwoners niet toe te laten. Op dat moment is er dus wel een bibliotheek in de buurt, maar die is niet beschikbaar voor de inwoners. Als deze vreemde situatie zich voordoet, wat doet de minister dan? Of doet zij dan niets, omdat zij vindt dat de verantwoordelijkheid daarvoor op gemeentelijk niveau ligt? 

De Tweede Kamer heeft met diverse amendementen geprobeerd om de bereikbaarheid te omschrijven: per aantal inwoners, met een bepaalde straal enzovoorts. Geen van deze amendementen heeft een meerderheid behaald. De lijst van de reeds gesloten bibliotheekvoorzieningen die de VOB de Kamer toestuurde, is indrukwekkend; helaas, moet ik zeggen. Ik begrijp best dat het voor de minister lastig is om aan te geven op welke wijze zij wil monitoren: op afstand of op aantal? Het lijkt mij het beste om dit in overleg te doen met de VNG en natuurlijk de VOB. Ik verzoek de minister dan ook om in overleg te treden met deze partijen om gezamenlijk een ondergrens te formuleren en die te gebruiken voor de monitoring. Is de minister daartoe bereid? Dat zou mijn fractie namelijk de mogelijkheid geven om voor dit wetsvoorstel te stemmen. Ik hoop dus op een toezegging van de minister op dit punt, zodat ik de motie die ik hierover heb opgesteld, niet hoef in te dienen in de tweede termijn. 

De bibliotheek is meer dan een bibliobus alleen. Sommige bibliotheken hebben echt waardevolle stukken in hun bezit. Is de minister bereid om de bibliotheek als cultureel erfgoed te zien en ook zo te waarderen in het aankomende wetsvoorstel over het erfgoed? 

Mij rest nog een vraag. We hebben gezien dat de indrukwekkende bibliotheekcollectie van het KIT is verdwenen: ruim 60% van de meer dan 1 miljoen documenten is naar het buitenland gegaan, bijvoorbeeld naar Egypte, Indonesië, Suriname, de Antillen en Duitsland. Unieke werken zijn uit ons land verdwenen. Kan de minister beleid ontwikkelen dat bij toekomstige sluitingen voorziet in een zorgvuldige ontmanteling van bibliotheken volgens een protocol, opdat unieke documenten — in ieder geval voor ons land — behouden blijven? 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Voorzitter. Dat dit wetsvoorstel een goede kans maakt om door de Eerste Kamer te worden aangenomen, betekent om te beginnen dat er een breed draagvlak is voor de zaak waarover het hier gaat. De openbare bibliotheken vervullen een aantal belangrijke taken in onze samenleving. Zij zorgen er vooral voor dat informatie, literatuur en cultuur breed toegankelijk zijn. Wie weleens een moderne bibliotheek betreedt, ontdekt echter dat daar veel meer gebeurt. Veel bibliotheken hebben een breed aanbod van maatschappelijke, culturele, intellectuele en artistieke activiteiten dat buitengewoon toegankelijk is. Dat is waardevol en verdient bescherming en dit wetsvoorstel zet daarin een belangrijke stap. 

Mijn fractie ziet een aantal positieve elementen in dit wetsvoorstel. We zijn blij met de poging om te komen tot een meer samenhangend stelsel voor het bibliotheekbeleid waarbij de lokale fysieke bibliotheek en de landelijke digitale bibliotheek beter op elkaar worden afgestemd. Daarnaast hebben we er waardering voor dat dit bibliotheekbeleid heel concreet wordt gedefinieerd vanuit goed geformuleerde publieke waarden. En we kunnen ons goed vinden in de omschrijving van de centrale doelstelling als het bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling en het verbeteren van de maatschappelijke kansen van het algemene publiek. Een beetje volksverheffing is ons niet vreemd. Op een paar punten echter is nog wel wat aan te scherpen. Daarover hebben we schriftelijke vragen gesteld, en hoewel we de minister danken voor haar antwoorden, zijn we niet geheel tevreden. 

Om te beginnen constateren we dat het wetsvoorstel vijf functies van de bibliotheekvoorziening beschrijft, waarvan er twee formeel nieuw zijn: het organiseren van ontmoeting en debat en het kennis laten maken met kunst en cultuur. De klassieke functies van uitlenen, educatie en leesbevordering blijven natuurlijk bestaan, maar die nieuwe functies komen in de wettekst en ook in memorie van toelichting verder niet terug. Af en toe wordt er lippendienst aan bewezen, maar de wettekst zelf gaat feitelijk slechts over de leenfunctie. Dat roept de vraag op hoe deze vijf functies zich verhouden tot de wet als geheel. Welnu, in de memorie van antwoord stelt de regering het volgende: "Een bibliotheek die niet alle vijf de functies vervult, is geen openbare bibliotheek in de zin van de Wet en kan, zoals hierboven beschreven, in het uiterste geval van het netwerk worden afgesloten. De intensiteit waarmee de vijf functies worden ingevuld, is uiteraard afhankelijk van wat lokaal nodig en mogelijk is." Dat is heftige taal. Als een bibliotheek niet alle vijf de functies vervult, is het geen openbare bibliotheek in de zin der wet. Maar dat vervullen van die functies is vervolgens zo vaag, dat het geen enkele betekenis heeft. Ik citeer weer de memorie van antwoord: "Die overige functies worden vrijwel altijd uitgevoerd in samenwerking met andere lokale organisaties, en de keuzen die daarbij gemaakt worden, hangen samen met de lokale maatschappelijke opgaven. Sommige bibliotheken hebben een vrijwel dagelijks programma met activiteiten, andere organiseren zo nu en dan een lezing van een schrijver. In beide gevallen wordt aan de wet voldaan." 

Mijn fractie is het met de regering eens dat het goed is dat bibliotheken zo multifunctioneel opereren, maar dat had voor ons niet in deze wet gehoeven. Want wat is dit voor wet die iets verplicht en het vervolgens volstrekt niet operationaliseert? Wij hebben de regering nog een kans gegeven door voor te stellen dat deze functies vooral als preambulair of moreel moeten worden gezien, als een uitnodiging om zich vooral zo te ontwikkelen, maar de memorie van antwoord stelt heldhaftig dat het niet gaat om een "min of meer vrijblijvende preambule, maar om een wettelijke verplichting aan openbare bibliotheekvoorzieningen". Maar daar dringt zich dan toch de vraag op naar de kwaliteit van wetgeving, heel concreet waar het gaat om de handhaafbaarheid. Hoe kunnen deze vijf functies functioneren als wetsgrond waarop beleidsbeslissingen objectiveerbaar kunnen worden genomen of betwist? Moet de gemeente bijvoorbeeld controleren of de bibliotheek in haar beleidsplan en beleidsuitvoering voldoende invulling geeft aan elk van deze functies? Op welke wijze en door wie wordt geconstateerd dat een bibliotheek niet voldoet aan deze wettelijke verplichting? Hoe kan een bibliotheek zich tegen een dergelijk oordeel verzetten of bezwaar aantekenen? Af en toe een lezing van een schrijver, is dat bijvoorbeeld eens in de drie jaar? Wordt dan ook voldaan aan de eisen? Graag toch een meer precieze beantwoording door de minister, want we zitten hier niet om mooie doch nutteloze frasen in wetten op te nemen. 

De tweede vraag betreft de stelselverantwoordelijkheid die alles te maken heeft met de toegankelijkheid. Het is ontegenzeglijk waar dat dit wetsvoorstel een stap voorwaarts zet waar het gaat om het borgen van de bibliotheekvoorziening in gemeenten terwijl tegelijk de primaire verantwoordelijkheid daarvoor bij de gemeenten moet blijven. Maar de kaders die gemeenten daarbij te hanteren hebben, worden niet gedefinieerd. Er is geen minimumniveau van voorzieningen, er is geen uitwerking van de taken van bibliotheekvoorzieningen en er is slechts een summiere omschrijving van de verantwoordelijkheid, niets eens taak, van de provinciale ondersteuning. Welke wettelijke waarborgen zijn er voor het goed functioneren van het stelsel, behalve dan de proceswaarborg dat er over gepraat moet worden als een bibliotheek wordt opgeheven? Welk voorzieningenniveau is er voorzien? Aan welke criteria wordt afgemeten of het stelsel goed functioneert? Welke doorzettingsmacht heeft de minister om in te grijpen bij incidenteel of structureel falen van het stelsel of bij in gebreke blijven van de partners, bijvoorbeeld bij het opheffen, verplaatsen of minimaliseren van voorzieningen? Kortom: kan de minister nog eens uitleggen wat ze precies verstaat onder stelselverantwoordelijkheid? 

Ten slotte heeft mijn fractie een vraag bij de bescherming van de privacy, met name waar het gaat om het koppelen van lidmaatschappen. We hebben al gevraagd of het geen slip of the tongue was toen de minister in de Tweede Kamer zei dat digitale lidmaatschapsgegevens bij de lokale bibliotheek beschikbaar moesten kunnen zijn om mensen uit te uitnodigen voor interessante activiteiten. Gelukkig corrigeert de memorie van antwoord dat en staat er nu expliciet dat dat een opt-inregeling moet zijn. Uiteraard, maar ik vraag wel verder, want de lokale bibliotheken werken ook aan een gezamenlijke bibliotheekpas. Dat is vanuit het oogpunt van gebruikersgemak heel mooi, maar hoe is hierbij de privacy geborgd? Zijn dan ook iemands leengegevens en zoektochten naar informatie gekoppeld en beschikbaar? Wat als je vragen hebt van bijvoorbeeld medische of seksuele aard en daarvoor in een vreemde bibliotheek wilt gaan zoeken of lenen omdat je niet wilt dat jouw buurvrouw die vrijwilliger is in jouw dorpsbibliotheek dat allemaal weet? Graag een toelichting welke waarborgen zijn ingebouwd op het punt van de privacy als er gewerkt wordt aan zo'n landelijke bibliotheekpas. 

Er is meer te zeggen en te vragen, bijvoorbeeld over de wenselijkheid om de ondersteuning van de lokale bibliotheken via de provincies te regelen. Het is natuurlijk veel logischer in het licht van dit stelsel om dat landelijk aan te sturen, maar daar is de regering onzes inziens te halfslachtig in geweest. En er is ook veel te bedenken over de ontwikkeling van het digitale aanbod te midden van het vele andere digitale aanbod. Bewegen we wel mee op de juiste snelheid en gaan we in de juiste richting? 

De heer Backer (D66):

Collega Ganzevoort heeft natuurlijk een correct punt dat de wetgeving voldoende houvast moet bieden waar het gaat om de invulling. In de toelichting van de Raad van State staat eigenlijk: kijk uit voor overregulering. Als je de gedachtegang die de heer Ganzevoort zo-even uiteenzette, doortrekt, zou je dus naar een verdere invulling moeten gaan via een AMvB, een KB of wat dan ook. Zou de fractie van de heer Ganzevoort daar dan voor zijn? Ik vraag dit omdat je dan bijvoorbeeld aan het onderwerp cultuur een invulling zou moeten gaan geven in de zin van wat dat betekent en wat dan de minimale cultuurbijdrage zou moeten zijn. Dat raakt natuurlijk ook een heel ander terrein. Zou de heer Ganzevoort daar voor zijn? 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Nee, daar zou mijn fractie niet voor zijn. De argumentatie die we ook eerder aangevoerd hebben, is dat de invulling van de vijf functies wat ons betreft helemaal niet in de wet had gemoeten. Echter, als je die er wel in zet, moet je ook wel weten hoe je die kunt afmeten. Als die erin staat, moet je wel weten wat de criteria ervoor zijn. In ieder geval moet dan procesmatig geborgd zijn dat die criteria ergens worden ingevuld. Als dat niet gebeurt en het alleen maar bij mooie woorden blijft, dan moet het wat ons betreft niet in de wet staan. Ik kan me best voorstellen dat je het regelt door de minister te vragen om de betrokken partijen er invulling aan te laten geven zonder dat je dat van bovenaf regelt. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Het betoog van collega Ganzevoort inspireert dermate dat ik hem een vraag zou willen stellen en die gaat over het laatste stuk van zijn betoog. Hij heeft het gehad over privacy en de koppeling van gegevens. Wat ik tot nu toe niet in zijn verhaal heb gehoord, is een koppeling tussen de fysieke bibliotheek en de digitale bibliotheek. Ik heb die in mij pleidooi juist naar voren willen brengen omdat ik die van het grootste belang vind. Ik zou collega Ganzevoort graag willen uitnodigen om daarover iets te zeggen. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Daar heb ik al iets over gezegd. Ik heb gezegd dat we in de schriftelijke ronde al gevraagd hebben hoe het zit met de privacy. Op zichzelf is het een mooie zaak als die koppeling er zou kunnen zijn voor mensen die dat willen en je op die manier mensen kunt uitnodigen om aan activiteiten deel te nemen. Zolang dat allemaal via een opt-inregeling geborgd is, zoals dat nu ook in de memorie van antwoord staat, kunnen we ons daar goed in vinden. Maar ook bij mooie zaken moet je zorgvuldig zijn om te voorkomen dat je in je goedwillendheid een aantal essentiële privacyaspecten over het hoofd ziet. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik begrijp dat u in principe wel een voorstander bent van die koppeling, omdat je daarmee de band tussen de fysieke bibliotheek en de digitale bibliotheek sterker overeind kunt houden. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Het kan een heel waardevolle bijdrage leveren en dat geldt ook voor de koppeling met bijvoorbeeld een nationale bibliotheekpas, waarbij de verschillende lokale bibliotheken meer kunnen samenwerken, zolang je maar voldoende geborgd hebt dat ten aanzien van mensen die alleen van de digitale bibliotheek gebruik willen maken of die alleen in een bepaalde lokale bibliotheek bekend zijn, die vrijheid er is. Daar hoort volgens mij een klassieke opt-inregeling bij. 

Voorzitter. Ik was aan mijn laatste zinnen toe. En daarmee kom ik precies over de tien minuten heen, want de interrupties tellen vandaag mee. Ik was gebleven bij de vraag of we waar het gaat om het digitale aanbod en de relatie met het bredere veld wel voldoende meebewegen op de juiste snelheid en in de juiste richting. Op dat terrein is er zo veel ontwikkeling dat we niet nu alles in een wet moeten dichttimmeren. Het vraagt wel om beleidsdoordenking en toekomstvisie. Bij de evaluaties komen wij daarover gaarne te spreken met het kabinet. 

Mijn fractie ziet nu eerst uit naar de antwoorden op de vandaag gestelde vragen. 

De vergadering wordt van 14.14 uur tot 14.30 uur geschorst. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik stel het op prijs dat de Kamer mij de gelegenheid biedt om op deze plek fundamenteel met haar van gedachten te wisselen over het bibliotheekwerk. Het is lang geleden dat hierover in de Kamer gesproken is. De laatste fundamentele bespreking vond, voor zover ik kon achterhalen, plaats in januari 1975, bij de behandeling van de Wet op het openbaar bibliotheekwerk, ingediend door de toenmalige staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Wim Meijer. Nu, op de kop af 40 jaar later, spreken wij opnieuw over de taken, functies en inrichting van de openbare bibliotheek in Nederland. Daar is ook aanleiding toe. Het is goed om de stand van zaken weer op te maken. Mevrouw Gerkens wees daar terecht op. 

Voordat ik de meer specifieke vragen beantwoord, wil ik graag nog een paar algemene opmerkingen maken over het belang van dit wetsvoorstel en over het openbarebibliotheekwerk in Nederland. Waarom moet er een openbarebibliotheekwet komen? De openbare bibliotheek speelt een belangrijke rol bij het verwerven van vaardigheden die cruciaal zijn voor de persoonlijke ontwikkeling en voor de maatschappij als geheel. Ik denk dan onder andere aan lezen, taalvaardigheid en mediawijsheid. Een geletterde en goed opgeleide bevolking is een voorwaarde voor Nederland als hoogontwikkelde samenleving en kenniseconomie. Leren eindigt niet na de afronding van het onderwijs maar gaat tegenwoordig een leven lang door. Dat rechtvaardigt blijvende bemoeienis van de overheid met de openbare bibliotheek voor de toegankelijkheid van bronnen en informatie, zowel fysiek als digitaal. De heer Ganzevoort heeft daarover het nodige gezegd. Met 4 miljoen leden — dat is een kwart van de bevolking; dat is veel — en meer dan 90 miljoen uitleningen per jaar maakt de openbare bibliotheek deze rol in de praktijk ook met overtuiging waar. 

Bibliotheken doen — alle woordvoerders hebben daarop gewezen — veel meer dan alleen uitlenen. Wie een bibliotheek in een van de grotere steden binnenloopt, ziet dat deze volop gebruikt wordt door scholieren en studenten. Ik herkende mijzelf in het betoog van mevrouw Sylvester, die vertelde hoe belangrijk de bibliotheek voor velen in hun jeugd is geweest om boeken te kunnen lezen. Tegenwoordig worden de grotere bibliotheken ook door heel veel scholieren en studenten gebruikt om te studeren, om zich voor te bereiden op toetsen en om met elkaar aan projecten te werken, waarbij zij zelf actief informatie moeten opzoeken. Kortom, het is een omgeving die blijkbaar aanzet tot leren. Op andere plekken zie je dat bibliotheken veel aan educatie doen, bijvoorbeeld aan leesbevordering of bestrijding van laaggeletterdheid, afhankelijk van wat men lokaal of in de regio nodig heeft. 

Naast lezen, leren en informeren zijn er twee nieuwe functies toegevoegd. Tegen de heer Ganzevoort zeg ik dat die functies vooral zijn toegevoegd omdat wij zien dat alle bibliotheekorganisaties die functies ook al uitoefenen. Het is dus niet zozeer een nieuwe opdracht die wij aan de bibliotheken meegeven, als wel een codificatie van wat een bibliotheek is, zoals wij dat de afgelopen tijd hebben gezien. De bibliotheek is dus ook een plek van ontmoeting en verbinding. Tegen mevrouw Gerkens zeg ik dat het ook een plek kan zijn waar bijvoorbeeld werkbemiddeling plaatsvindt. Dat sluiten wij helemaal niet uit. Wij zijn nu echter nagegaan wat wij als kenmerken van de bibliotheek zien op basis van de bestaande bibliotheken. Dit valt er dan niet onder — het is ook niet in de wetstekst opgenomen — maar het is heel wel mogelijk dat dit een rol krijgt. Zo zie ik ook mogelijkheden om bij tal van taken die door de decentralisaties bij de gemeenten terechtkomen, een verbinding met de bibliotheek te leggen, juist omdat de bibliotheek een plek is waar veel mensen komen en waar mensen graag komen. Dat alles maakt dat de bibliotheek een breed gewaardeerde maatschappelijke voorziening is. Ook in de Kamer is hiervoor brede waardering, zo merk ik. Kortom, de maatschappelijke doelen en functies zijn onverminderd van belang, maar we zien wel dat de context waarin de bibliotheek haar taken uitvoert, sterk veranderd is. Dan gaat het om de ontwikkeling van internet, de digitalisering, de verandering van tijdsbesteding en de lokale bezuinigingen. De bestaande bibliotheekbepalingen in de Wet op het specifiek cultuurbeleid, de Wsc, geven niet meer voldoende antwoord op deze veranderingen. Die bepalingen zijn meer dan twintig jaar oud en hebben alleen betrekking op de bibliotheek in de klassieke zin, als fysieke voorziening. De nieuwe bibliotheekwet heeft als doel het openbare bibliotheekwerk in Nederland opnieuw te definiëren en toe te rusten voor de uitdagingen van nu en de toekomst. Daarbij laten we de verantwoordelijkheid waar die primair hoort: bij de lokale overheden en bij de branche. Dat betekent — ik kom daar zo op terug, in het bijzonder bij de heer Ganzevoort — dat ik niet meer dan nodig wil voorschrijven omdat ik daarmee dat lokale karakter eigenlijk naar mij toetrek. Ik constateer ook dat het de gemeenten zijn die de bibliotheek financieren. 

Er is een aantal vragen gesteld over het netwerk van bibliotheken en, in verlengde daarvan, over de stelselverantwoordelijkheid. We hebben nu 162 bibliotheekorganisaties. Die beheren ruim 1.000 bibliotheekvestigingen. Dat is nog steeds heel veel. In veel gemeenten lopen de financiële mogelijkheden terug. Dat zien we ook bij de budgetten voor bibliotheken. Dat is de andere kant van het verhaal. Om aan de gebruikers goede dienstverlening te kunnen blijven bieden, is het meer dan voorheen van belang dat niet iedereen alles zelf bedenkt en dat meer activiteiten samen worden uitgevoerd. De wet ordent wat dat betreft het openbarebibliotheekwerk als een netwerk van met elkaar samenwerkende voorzieningen. Mevrouw Sylvester verwees daar terecht naar, naar mijn idee. Die samenwerking betreft onderwerpen als collectie, gezamenlijke catalogus, het interbibliothecair leenverkeer en het gebruik maken van één digitale infrastructuur die de gezamenlijke processen ondersteunt. Daarmee legt de wet wel degelijk een stevige basis onder het lokale bibliotheekwerk. Dat is naar mijn idee een voorwaarde voor een vitale openbare bibliotheek. Ik hoop dat dit voor een deel het antwoord is op de vraag die eigenlijk alle drie de woordvoerders hebben gesteld: hoe bevorderen we en garanderen we dat de bibliotheek toegankelijk blijft? Dat doen we door dat netwerk te creëren. Door samenwerken in een netwerk voor te schrijven, wordt voorkomen dat de bibliotheekwereld in Nederland desintegreert in een verzameling losstaande bibliotheken. Ze houden hiermee dus een onderling verband. Ik zeg hiermee ook, in het bijzonder tegen de heer Ganzevoort en mevrouw Gerkens, dat het wetsvoorstel strenger is en meer waarborgen voor een samenhangend stelsel biedt dan de bestaande artikelen in de Wsc. In zijn algemeenheid zijn wij geneigd om meer verantwoordelijkheden naar de gemeenten toe te schuiven en om meer autonomie toe te laten. Op dit punt hebben we echter vastgesteld dat het van belang is om dat netwerk wat strakker aan te geven. Dat gebeurt op grond van één wetsvoorstel; één netwerk voor 162 bibliotheekorganisaties. Dat is ook nog eens beter en goedkoper voor de gebruikers. 

Via dat netwerk krijgt mijn stelselverantwoordelijkheid vorm. Mevrouw Sylvester en Gerkens vroegen nadrukkelijk naar die stelselverantwoordelijkheid. Ik ga daar graag op in. Onder de huidige wetgeving van de Wsc zijn Rijk, provincies en gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk voor het bibliotheekwerk. Iedereen doet dat binnen zijn eigen domein en doet wat goed is voor het stelsel. Dat is zo geregeld in 1987 toen de Welzijnswet werd ingevoerd, eigenlijk de verre voorloper van de Wmo. De verantwoordelijkheid voor de lokale openbare bibliotheek ligt sindsdien op decentraal niveau bij de gemeenten. De fysieke bibliotheek is daarmee onderwerp van de lokale democratie. Dat blijft ook zo bij dit wetsvoorstel. Daar worden echter wel een aantal dingen aan toegevoegd in dit wetsvoorstel. Over een langere periode bekeken, kan de conclusie worden getrokken dat de gemeenten deze verantwoordelijkheid hebben waargemaakt. Er is een fijnmazig netwerk van bibliotheekvoorzieningen ontstaan, met in grote steden vaak bruisende stedelijke bibliotheken in spraakmakende gebouwen. Ik noem in dit verband de OBA in Amsterdam, de bibliotheek in Almere en sinds kort ook de bibliotheken in Arnhem en Amersfoort. In kleine kernen zien we regionale organisaties die een groot aantal plaatsen bedienen. Kijk bijvoorbeeld naar het Kulturhus in combinaties met onderwijs- en zorginstellingen. Parallel daaraan zijn de bijdragen van gemeenten gestegen van zo'n 300 miljoen naar 450 miljoen. Het gaat dus om een gecombineerde verantwoordelijkheid van Rijk, gemeente — die de fysieke bibliotheek financiert — en provincie, die met name verantwoordelijk is voor het interbibliothecaire leenverkeer. De heer Ganzevoort vroeg wat nu eigenlijk nog de rol van de provincies is. We stellen vast dat de nieuwe wet codificeert hoe zaken nu gaan. Provincies spelen een belangrijk rol bij het interbibliothecaire leenverkeer. Zij doen overigens ook veel op het terrein van leesbevordering en bestrijding van laaggeletterdheid. We hebben verschillende opties bekeken, zoals de heer Ganzevoort ook voorstelde: moet het niet naar het gemeentelijk niveau of naar het rijksniveau? Het gemeentelijk niveau heeft geen zin voor interbibliothecair leenverkeer. Alles zou dan naar de Koninklijke Bibliotheek moeten gaan en dat zou buitengewoon ingewikkeld worden. 

Dat neemt niet weg dat ik mij heel goed kan voorstellen dat we bij een volgende evaluatie opnieuw kijken naar de rol van provincies. Mocht de rol van provincies ook om andere redenen veranderen, dan ligt het minder voor de hand om ze deze rol te blijven toekennen in de bibliotheekwereld. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

We hebben eerder gewisseld dat een opschaling gaande is vanuit de provincie zodat het niet meer per se een puur provinciale aangelegenheid is. In eerste instantie was het argument: we kunnen daar niet zomaar het geld weghalen dat ermee gemoeid is. Bij doorvragen blijkt dat dat natuurlijk wel kan als daarover maar goede afspraken worden gemaakt. De minister zegt: we zijn aan het codificeren wat er nu gebeurt. Over al het goede zijn we het wel eens met elkaar. Volgens mij zijn wij het er ook over eens dat we een stap de goede kant opgaan met dit wetsvoorstel. De vraag is echter of het op dit punt niet beter was geweest om een stapje verder te zetten. We zien dat een aantal provincies gezamenlijk werkt. Het is niet meer een puur provinciale aangelegenheid. Wat nodig is op die tussenlaag, in het ondersteunen van die lokale, fysieke bibliotheken, heeft te maken met IBL en een aantal grotere projecten. Is het niet logisch om dat centraler aan te sturen zodat de extra schakel die er nu is, waarbij er ook met de provinciale overheid overlegd moet worden, ertussenuit wordt gehaald? De ondersteuning blijft uiteraard bestaan, maar dan wel centraler aangestuurd. 

Minister Bussemaker:

Daar hebben we dus naar gekeken en we hebben geconstateerd dat dat gewoon niet praktisch is en dat dit gewoon goed werkt. Iedereen is daar ook tevreden over. De taken van provincies zijn duidelijk. Ik kan mij echter heel goed voorstellen, zoals provincies ook op andere taken meer gaan samenwerken, dat ,zoals de heer Ganzevoort zegt, dat ook op dit terrein mogelijk zal zijn. Misschien moeten we over vijf jaar opnieuw de balans opmaken en bezien of het naar een ander niveau moet worden getild. Nu alles in één keer naar het niveau van de Koninklijke Bibliotheek tillen, die ook al de verantwoordelijkheid voor de digitale bibliotheek krijgt, vinden wij, na alle opties zeer zorgvuldig te hebben bekeken, een stap te ver gaan. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik begrijp die afweging. Ik begrijp dat er wordt gezegd: praktisch gezien werkt het op deze manier, dus laten we het vooral op deze manier laten lopen. Als we echter over 40 jaar opnieuw de balans opmaken en dan blijkt dat we eigenlijk op een duaal niveau werken, lokaal en nationaal, dan had ik een iets daadkrachtiger en slagvaardiger stap naar de toekomst toch mooier gevonden. 

Minister Bussemaker:

De vraag is of we daar de bibliotheekgebruiker, dat wil zeggen de burger, een enorme dienst mee bewijzen. Ik denk dat dat niet het geval zou zijn. Ik denk dat de risico's op het niet kunnen leveren van interbibliothecair leenverkeer een probleem zouden kunnen zijn omdat het veel ingewikkelder wordt. We hebben er praktisch naar gekeken; het functioneert nu goed. Het is voor dit moment een praktische oplossing. Ik ben het helemaal met de heer Ganzevoort eens dat het op termijn heel goed denkbaar is dat er meer naar een duale structuur wordt gegaan. Dat heeft dan wel te maken met de groeiende samenwerking die provincies zien, ook op andere terreinen. 

Ik constateerde al dat de gemeenten de verantwoordelijkheid hebben en dat het wetsvoorstel de primaire verantwoordelijkheid voor het in stand houden van bibliotheken ook daar legt. Dat betekent dat gemeenten zich opnieuw kunnen afvragen of zij het bibliotheekwerk op dezelfde manier moeten blijven aanbieden, wat het maatschappelijk moet opleveren en wat het mag kosten. Het is op zich helemaal niet slecht dat gemeenten daarover nadenken, want zo groeit de bibliotheek mee met wat de gemeente nodig heeft naarmate een gemeente kleiner of groter wordt, fuseert met andere gemeenten et cetera. Wij helpen gemeenten bij hun gedachtevorming door in het wetsvoorstel het maatschappelijk belang van de openbare bibliotheek opnieuw te definiëren en concreet te maken aan de hand van de vijf functies. Het wetsvoorstel helpt de gemeenten en de bibliotheekorganisaties ook door de netwerkstructuur. Niet iedereen hoeft alles zelf te doen en het wiel zelf uit te vinden. 

Dat is iets anders dan de gemeenten voor te schrijven hoe zij daaraan precies vorm moeten geven. Wij benoemen heel nadrukkelijk de vijf functies: lezen, leren, informeren, ontmoeten en cultuur. Wij formuleren ook de kern van het bibliotheekwerk: de collectie en de catalogus. Wij benoemen de relatie tussen de fysieke en de digitale bibliotheek, maar schrijven niet alles tot in de kleinste details voor als het gaat om indicatoren; mevrouw Sylvester vroeg daarnaar. Dat moet de gemeente nu juist bij uitstek zelf doen in overleg met de gemeenteraad. 

Wij willen geen race to the bottom, zeg ik tegen mevrouw Sylvester. Daarom hebben wij een aantal van deze elementen vastgelegd. Wij hebben in aanvulling daarop, zeg ik tegen mevrouw Gerkens, in artikel 6, vierde lid een veiligheidsklep ingebouwd voor het geval een gemeente zou besluiten het bibliotheekwerk zover terug te brengen dat niet meer van een openbare bibliotheek in de zin van het wetsvoorstel kan worden gesproken. Voor die situaties bevat het wetsvoorstel een verplichting om te overleggen met de buurgemeenten en voorzieningen in de regio. Ik ga ervan uit dat de lokale democratie hier haar werk doet, dus ik ga niet voorschrijven wat er precies moet gebeuren. Het voorbeeld dat mevrouw Gerkens gaf, waarin een buurtbibliotheek wordt gesloten en men maar naar een andere bibliotheek moet gaan, is een heel mooi voorbeeld waarin bij uitstek dat overleg zal moeten plaatsvinden, omdat men allemaal deel uitmaakt van dat bibliotheeknetwerk. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Inmiddels zijn we gekomen op de functies en de vraag wat daarin geregeld moet worden. Wellicht kan de minister daarop nog een uitgebreidere toelichting geven. Dit is misschien een moment daarvoor. 

Het had voor ons niet in de wet hoeven te staan, maar wij delen dat het een functie van de bibliotheek is en dat die brede en multifunctionele vorm van belang is. Als het in de wet staat, wat betekent dat dan? Op welke wijze wordt dat gesanctioneerd en afgemeten? Gaat de gemeenteraad daarnaar kijken? Moet men daarvoor criteria ontwikkelen? Moet men dat met elkaar doen? Als het niet zo geoperationaliseerd kan worden, moet het dan wel op deze manier in de wet staan? 

Minister Bussemaker:

Naar mijn idee moet het wel op deze manier in de wet staan, omdat je daarmee aangeeft wat de bibliotheek ook thans al inhoudt. Je wilt echter niet voorschrijven dat elke bibliotheek, laat staan elke vestiging met precies dezelfde intensiteit al die taken uitvoert, want je wilt daar lokale diversiteit creëren. Overigens wil je daar ook de lokale verantwoordelijkheid haar werk laten doen. Een gemeente zal dit besluit moeten nemen in overleg met de gemeenteraad, die ook daarover zal moeten nadenken. De gemeente zal het gesprek moeten aangaan met de gemeenteraad over de fysieke vormgeving van de bibliotheek en over de intensiteit van de activiteiten. Men moet op de een of andere manier iets aan die vijf activiteiten doen. Dat is meer dan een keer in de drie jaar iemand uitnodigen om een verhaal te houden. Het is echter aan het gemeentebestuur en aan het netwerk van bibliotheken hoe intensief dat is. Uiteindelijk heeft ook de Koninklijke Bibliotheek daarin een rol. Als men constateert dat een bibliotheek op langere termijn niet meer op het punt van alle functies voldoet, zal de Koninklijke Bibliotheek met de desbetreffende bibliotheek in gesprek gaan. Zo organiseer ik dus het proces, meer dan dat ik de indicatoren en de uitingsvormen precies voorschrijf. 

De voorzitter:

Kort, mijnheer Ganzevoort. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dit is wel een heel aangelegen punt. Ik ben niet juridisch geschoold, maar ik heb wel geleerd dat je begint met het definiëren op welke fenomenen en processen een bepaalde wet betrekking heeft. Als een bepaalde organisatie ophoudt bibliotheek te zijn in de zin der wet omdat ze niet voldoet aan deze vijf criteria, gaat het primair om de vraag of deze wet betrekking heeft op die organisatie. Is dat het geval, dan wil ik graag preciezer weten hoe die criteria gedefinieerd zijn. Als het niet op die manier kan functioneren, moet je het niet op deze manier in de wet opnemen, hoezeer wij de functies ook van belang vinden. 

Minister Bussemaker:

Dat ben ik niet met de heer Ganzevoort eens, want je benoemt dat op een macroniveau. Het is aan de gemeente, dus aan de wethouder en de gemeenteraad om met elkaar te bediscussiëren hoe dat precies vorm moet krijgen. Het is aan het sociale netwerk van bibliotheken om met elkaar na te gaan of die functies voldoende tot uiting komen en vervolgens het gesprek daarover aan te gaan, als een bibliotheek dat niet doet. De gemeente heeft voldoende middelen om daarmee iets te doen, want uiteindelijk is zij degene die de financiering verstrekt en daarmee de taken van de bibliotheek verder vormgeeft. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik ben heel blij dat de minister de lokale autonomie weer bevestigt en dat zij aangeeft dat het openhouden en het sluiten van bibliotheken aan de lokale democratie is. Ik moet het niet zien gebeuren dat in de gemeente Naarden, waar ik burgemeester ben, de minister gaat voorschrijven of de bibliotheek wel of niet openblijft. Dat is echt iets van de lokale democratie. 

Mijn vraag gaat een stapje verder. De minister noemde net het voorbeeld van de OBA in Amsterdam. Stel dat de gemeenten weer en nog meer moeten bezuinigen. Dan kan er een situatie ontstaan dat in een regio zo veel wordt gesloten dat de OBA als het ware de regiobibliotheek wordt en de bibliotheken in de kleinere steden en dorpen om Amsterdam heen worden gesloten. Je kunt dan zeggen dat het aan de lokale democratie is om te bepalen of die bibliotheken worden gesloten. Wij hebben echter ook tegen elkaar gezegd hoe belangrijk de bibliotheek is. Deze wet helpt daar een stuk in. Kan de minister aangeven wat zij nog kan doen, als zij dat soort ongewenste ontwikkelingen ziet, ook in het kader van de leefbaarheid in steden en dorpen? Als zij dan in het stelsel uiteindelijk niets kan doen, dan hoor ik dat graag. Dan is dat ook duidelijk. Des te alerter moet de lokale democratie zijn. Zij geeft aan dat zij dan in gesprek gaat, maar waar gaat dat gesprek dan over? 

Minister Bussemaker:

Ik ga eerst nog even terug naar de lokale verantwoordelijkheid. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om de bibliotheek fysiek in stand te houden. In artikel 6, derde lid staat dat gemeenten moeten bevorderen dat bibliotheken aan de verplichtingen van de wet voldoen. Concreet betekent dit dat de gemeenten bij hun subsidieverstrekking en verantwoording erop toezien dat de bibliotheek voldoet aan die vijf functies. Als blijkt dat een bibliotheek daaraan niet voldoet, dan zal de Koninklijke Bibliotheek met die gemeente en die bibliotheek in overleg gaan. Als blijkt dat een gemeente geen bibliotheek meer wil omdat ze die te duur vindt, dan geldt de overlegverplichting die in de wet staat. Men moet met de buurgemeenten en de voorzieningen in de regio overleggen over hoe men dat gaat organiseren. In de Tweede Kamer is daarover ook uitgebreid gesproken. Het is natuurlijk niet wenselijk dat gemeenten hun bibliotheek sluiten en al hun inwoners naar een buurgemeente laten gaan waar een bibliotheek staat, waar zij dan voor hetzelfde tarief moeten lenen als de inwoners van die buurgemeente. Dat zou heel makkelijk zijn, dus vandaar die overlegverplichting. 

Daarbij komt dat in de Tweede Kamer een amendement is ingediend dat ondertussen in de wet is opgenomen. Daarin staat dat de inwoners ook zelf een voorstel kunnen doen om de bibliotheek te behouden. Het amendement van CDA, PvdA, D66, GroenLinks, ChristenUnie en SGP heeft aan het wetsvoorstel toegevoegd dat inwoners met een eigen voorstel mogen komen als een gemeente besluit om een bibliotheek te sluiten. Inwoners kunnen dan bijvoorbeeld voorstellen om zelf het beheer van de bibliotheek over te nemen. Dat zijn allemaal strengere waarborgen — ik zeg het nog maar een keer — dan die de Wet op het specifiek cultuurbeleid nu biedt. Dat die niet kunnen verhinderen dat er ooit nog een bibliotheek sluit, is natuurlijk ook zo, juist omdat het een lokale verantwoordelijkheid is. 

De voorzitter:

Mevrouw Sylvester, nog kort. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik wil het volgende tegen de minister zeggen. Laten we duidelijk tegen elkaar zeggen dat de borging van het voortbestaan van bibliotheken ligt in het stelsel. Het is een verantwoordelijkheid van de lokale democratie. Als een bibliotheek wordt gesloten, vindt er overleg plaats met de partners, maar de minister kan niet verhinderen dat er een "race to the bottom" plaatsvindt, zoals ik het heb genoemd. Daarmee bedoel ik dat er een situatie kan ontstaan dat de OBA in een gebied dé bibliotheek wordt en dat alle gemeenten eromheen besluiten, hun bibliotheek te gaan sluiten. Die situatie kan de minister niet voorkomen. Ik wil graag klip-en-klare duidelijkheid: het stelsel moet het doen, de lokale democratie moet het doen, maar de minister kan uiteindelijk niet ingrijpen. 

Minister Bussemaker:

Ik kan niet voorkomen dat er geen enkele individuele bibliotheek sluit, maar door de stelselverantwoordelijkheid met al die stappen heb ik naar mijn idee wel goede argumenten om de race to the bottom te voorkomen. Die liggen echter in het geheel van de maatregelen: de vijf functies van de openbare bibliotheek, het verplicht samenwerken in een netwerk — dat betekent dus ook dat bibliotheken elkaar scherp moeten houden —, de rol van de gemeente in relatie tot de gemeenteraad, het verplicht moeten overleggen in een netwerk van bibliotheken en de rol van inwoners van een bepaalde gemeente. Dat alles bij elkaar maakt dat er verschillende waarborgen zijn. Daar komt nog bij dat ik niet zo bang ben dat er overal en masse bibliotheken zullen sluiten, omdat bibliotheken, zo blijkt ook uit rapporten van het Sociaal en Cultureel Planbureau, op lokaal niveau een van de meest gewaardeerde voorzieningen zijn. Daar moet de lokale democratie dan dus ook zijn werk doen. 

Mevrouw Gerkens (SP):

Zoals ik het heb begrepen, en de minister moet mij corrigeren als ik het verkeerd heb begrepen, is het Rijk wel degelijk verantwoordelijk voor de toegang tot de fysieke bibliotheek. De minister heeft het over waarborgen — er is een netwerk, je moet overleggen — maar niets in deze wet kan voorkomen dat op een gegeven de gemeente dus gewoon wel zegt: ik heb met u overlegd, we komen er niet uit en ik sluit de bibliotheek. Dat hoeft in eerste instantie nog niet eens een ramp te zijn, als er een paar kilometer verderop een bibliotheek is die het kan opvangen. Maar als die er niet is, kan het wel vervelend uitpakken. Waar ik naar op zoek ben, is het moment waarop de minister zegt: wacht even, we hebben deze wet met daarin de verantwoordelijkheid voor het Rijk om de toegang tot de fysieke bibliotheek te waarborgen en de verantwoordelijkheid voor de gemeenten om dat te doen en als het spaak loopt, grijp ik in. Het probleem is nu — de minister heeft het over de race to the bottom — dat wij niet gedefinieerd hebben waar de bottom nu is. Waar is uiteindelijk die bottom? Een bibliotheek die minimaal aan die vijf pijlers voldoet, voldoet aan de vijf pijlers. Dan is de bodem dus nog niet bereikt. Ik vraag de minister het volgende. Ga in overleg met de VNG en de VOB en zorg dat er in ieder geval iets op papier komt, zo van: als het daartoe komt, komt alles in het geding en moeten we bekijken hoe we dat proces kunnen stoppen. 

Minister Bussemaker:

Dan kom ik bij de vragen die mevrouw Sylvester en mevrouw Gerkens beiden gesteld hebben. Hoe krijgt het precies verder vorm en met wie gaat u overleggen? We hebben al een jaarlijkse monitor. Dat is een van de taken die de Koninklijke Bibliotheek uitvoert. Die voert namelijk een aantal stelseltaken voor mij uit. Dat is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de drie overheden, maar met name van de lokale en de landelijke. We bekijken jaarlijks aan de hand van de monitor hoe het ervoor staat. Dan gaat het over het aantal vestigingen, over het aantal leden en over de spreiding van bibliotheken. De inhoud van de monitor kan er aanleiding toe geven om met de VNG, het IPO en de VOB in gesprek te gaan over de vraag of het allemaal de goede kant op gaat, of men voldoende samenwerkt en ook of men voldoende uitdrukking geeft aan al die taken die de wet wil borgen, waaronder het verplichten van bibliotheken en gemeenten om met partijen in het netwerk te overleggen. Dat biedt naar mijn idee voldoende waarborgen voor de toegankelijkheid, zonder voor te schrijven "u moet allemaal hetzelfde doen". Dan zou er toch een beetje een "one size fits all"-aanpak voor bibliotheken komen, en de OBA in Amsterdam is niet het Kulturhus in de Achterhoek. Voor beide moet er ruimte zijn. 

De voorzitter:

Mevrouw Gerkens, tot slot. 

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter, dit is pas mijn tweede interruptie. Als ik even mag? 

Ik wil twee zaken scheiden: de inhoud, de invulling, zoals de heer Ganzevoort aankaartte, en de toegankelijkheid tot de fysieke bibliotheek. De minister zegt: we hebben een monitor en als het fout dreigt te gaan, kunnen we naar aanleiding van die monitor stappen zetten. Dan heb ik één duidelijke vraag aan de minister. Wanneer gaat het volgens de minister fout? 

Minister Bussemaker:

Daar is dus niet een eenduidig antwoord op te geven. 

Mevrouw Gerkens (SP):

Daarom vraag ik aan de minister om samen met de VNG en de VOB een stelsel van minimumnormen op te stellen, zodat we kunnen zeggen: hé, als dat dreigt te gebeuren, moeten we opnieuw kijken of de toegang tot de fysieke bibliotheek nog wel is zoals die in de wet staat. 

Minister Bussemaker:

Dat doen we met die jaarlijkse monitor, waarmee we jaarlijks kijken hoeveel vestigingen er zijn, hoeveel leden er zijn, hoeveel er wordt uitgeleend, hoeveel bezoeken er worden gebracht en of er voldoende spreiding is. Ik wil niet op voorhand aangeven dat het zus of zo moet, want dat zou betekenen dat ik zeg "u bent pas een goede bibliotheek als u minimaal zoveel bezoekers per jaar krijgt of zoveel boeken uitleent". Dat gaat allemaal ook weer voorbij aan de lokale verantwoordelijkheid. 

De voorzitter:

Heel kort, mevrouw Gerkens. 

Mevrouw Gerkens (SP):

Er valt niets te monitoren als je geen ondergrens hebt. Er valt niets te monitoren als je niet weet wanneer je denkt: nu komt de toegankelijkheid in het geding. Dan kunt u gewoon blijven lezen en op het moment dat er nog vijf bibliotheken zijn, concluderen dat het allemaal te laat is. 

De voorzitter:

Mevrouw Sylvester, aansluitend. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik heb een aanvullende vraag. Ik interpreteer de woorden van de minister toch iets anders dan collega Gerkens. Ik sloeg even aan op het feit dat de minister aangaf, jaarlijks te gaan monitoren. Zij gaat een aantal variabelen daarbij onderzoeken, zoals het aantal vestigingen. De monitor is jaarlijks; dat heb ik goed begrepen. Dan heeft de minister in feite dus ook toch ieder jaar de mogelijkheid om te signaleren of het wel of niet gaat en de mogelijkheid om er wel of niet iets aan te doen in het stelsel? Als de minister kan toezeggen dat zij de jaarlijkse monitor heel serieus gaat bekijken, ben ik eigenlijk hartstikke tevreden. 

Minister Bussemaker:

Het is zo dat de monitor jaarlijks is. Dat zijn gegevens die we krijgen over hoe het ervoor staat. Je kunt daar natuurlijk wel uit opmaken of er lacunes zijn. Die kunnen aanleiding zijn voor een overleg met de gemeenten, met de provincies en met de VOB, dus eigenlijk wat mevrouw Gerkens vraagt. Alleen zij wil nu dat ik al precies aangeef wanneer ik in ga grijpen. Dat vind ik te voorbarig, omdat het ook over de vorm van de bibliotheken gaat. Die kan veranderen. 

De voorzitter:

Mevrouw Sylvester, heel kort nu nog. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Jazeker, voorzitter. Misschien is dan een tweede termijn overbodig. 

De PvdA-fractie zou heel blij zijn als de minister toezegt dat die jaarlijkse evaluatie zeer serieus wordt, dat zij die op de merites bekijkt, en dat zij aan de hand daarvan eventueel actie onderneemt. Als het gaat om het aantal vestigingen, kunnen we ook bijhouden of bibliotheken sluiten of open blijven et cetera. 

Minister Bussemaker:

Over vijf jaar komt er een evaluatie van de wet. Dat staat ook in de wet. Dan gaan we dus sowieso de balans opmaken. In die periode van vijf jaar komt elk jaar die monitor uit. Ik kan de Kamer toezeggen dat ik na twee jaar — die tijd heb ik minimaal nodig — in de vorm van een soort midterm review een duiding van die monitor geef. Daarin ga ik in op wat we zien gebeuren en welke kant het uitgaat. Op die manier maken we de balans op en houden we, zo men wil, de vinger aan de pols. Dat gebeurt dan minder uitgebreid dan in de evaluatie na vijf jaar. Je hebt overigens wel een aantal jaren nodig om te kunnen zien wat de effecten van de wet zijn. Ik ga er vooralsnog van uit dat de effecten vooralsnog alleen maar positief zijn, juist omdat we de touwtjes wat strakker trekken dan in de bestaande wetgeving gebeurt. Maar ik ben heel graag bereid om de Kamer een midterm review na twee jaar toe te zeggen. Los daarvan, zeg ik tegen mevrouw Gerkens, ben ik sowieso altijd al in gesprek met VNG, IPO, KB en bibliotheekbranche. Dat gaan we ook doen bij de inwerkingtreding van de wet. We organiseren dan een bestuurlijk overleg om te kijken hoe we ervoor staan, welke risico's we zien en of proactief kan worden opgetreden. De VNG is overigens voor de gemeenten al een handreiking aan het maken over hoe zij de vijf functies waarover de heer Ganzevoort het ook al had, kunnen uitvoeren en invullen. Volgens mij moet het bij en door de gemeenten gebeuren. Zij geven dan op lokaal niveau verder invulling aan de taken, wat wellicht gebeurt via indicatoren. Daarmee kunnen ze het gesprek aangaan met hun gemeenteraden. Ik denk dat een gemeentebestuur met een voorstel komt dat veel concreter is, ook als het gaat om de vijf taken, dan wat ik nu aangeef. De raad zal het gemeentebestuur daarbij scherp houden. 

Mevrouw Gerkens vroeg in dit kader nog naar bibliotheken als erfgoed. Bibliotheken zijn met name bedoeld voor de informatie- en ontmoetingsfunctie; ze hebben zelf geen erfgoedfunctie. Boeken worden wel als erfgoed beschouwd. Daarom heeft de KB hierbij een wettelijke taak. Ze heeft van elk in Nederland uitgegeven boek een exemplaar in depot, zodat die functie daar goed is geborgd. Soms heeft een gebouw natuurlijk wel een erfgoedfunctie, maar dan is het weer een monument. Volgend jaar kom ik met de erfgoedwet, waarin we zullen ingaan op unieke collecties. 

Het KIT is geen openbare bibliotheek. Als een bibliotheek met een bijzondere collectie gaat sluiten, kijken we altijd eerst of de bibliotheek als geheel door een andere organisatie kan worden overgenomen. Zo niet, dan wordt bekeken welke unica's er zijn en waar die terecht kunnen komen. Openbare bibliotheken hebben geen bewaar- of erfgoedfunctie. Dat is immers de taak van de KB, waarover ik het net had, als nationaal depot. Bij het KIT is, net als bij andere bijzondere bibliotheken, sprake van een specifieke situatie met specifieke omstandigheden. Van geval tot geval moet daarvoor een oplossing worden gevonden. In het geval van het KIT is een deel van de collectie naar Leiden overgegaan en een deel naar andere bibliotheken elders in de wereld, waarna het resterende deel is verspreid onder belangstellenden. 

Mevrouw Sylvester vroeg naar de betaalbaarheid. Uitgangspunt en basisregel in de wet is dat het voor jongeren tot 18 jaar gratis is. Daar mag men van afwijken door maximaal 50% van het volwassenentarief voor een jongere te vragen. In de praktijk gebeurt dat alleen voor jongeren van 16 tot 18 jaar. Voor volwassenen is er geen grens, maar in de praktijk gaat het om een bedrag tussen de €20 en €70 aan lidmaatschapskosten. 

Welke relatie is er — dat was een vraag van mevrouw Sylvester — tussen de digitale en de fysieke bibliotheek? Dat is inderdaad een belangrijk punt. Je hoort wel eens verkondigen dat fysiek en digitaal volledig uitwisselbaar zijn en dat de digitale bibliotheek op termijn de fysieke bibliotheek zal gaan vervangen, maar ik denk dat dat niet het geval is. Ik denk dat het niet zo eendimensionaal ligt. Bij de uitleenfunctie zie je dat sprake is van het ter beschikking stellen van kennis en informatie. Op het eerste gezicht lijkt de uitwisselbaarheid tussen digitale en fysieke uitlening misschien groot, maar in de praktijk zijn er grote verschillen. Voor het uitlenen van e-content door openbare bibliotheken zijn overeenkomsten met rechthebbenden, de uitgevers en de auteurs nodig. Dat is dus echt anders dan bij het reguliere boek. Het aanbod van actuele titels dat via de openbare bibliotheken als e-book kan worden geleend, groeit. Maar uiteindelijk is mede om deze redenen het aanbod beperkt tot circa 7.000 titels. Het aantal fysieke titels in de bibliotheekcollecties is een veelvoud daarvan. Fysieke uitlening en digitale uitlening zullen dus naar mijn inschatting nog lange tijd naast elkaar kunnen bestaan. Dan heb ik het nog niet eens over het feit dat men de fysieke ontmoetingsplaats van de fysieke bibliotheek waardeert. 

Het wetsvoorstel regelt dat de Nederlandse openbare bibliotheken met een catalogus werken, die alle werken in de collecties van de openbare bibliotheek en van de KB fysiek en digitaal omvat. Die verwevenheid van fysiek en digitaal — in de detailhandel aangeduid met bricks and clicks — is ook bij andere functies zichtbaar. Openbare bibliotheken en onderwijs werken bijvoorbeeld samen in de digitale leeromgeving. Dat valt dan onder functie B, onderwijs en educatie. Bij het digitale materiaal is vrijwel altijd sprake van instructie in de fysieke omgeving van een school of de bibliotheek. Dat geldt bijvoorbeeld bij de programma's ter bestrijding van laaggeletterdheid. Voor die activiteiten is het bibliotheekgebouw bij uitstek de uitvalsbasis, ook als het lesmateriaal digitaal is. Ook hier is daarom de conclusie dat het digitale niet zomaar het fysieke zal vervangen, alsof het een soort zero-sumrelatie is. Ik denk dat ze elkaar aanvullen en dat ze beide in de toekomst van belang zullen blijken te zijn. Verder denk ik dat door de digitale bibliotheek vooral een groep wordt bereikt die anders niet bereikt wordt. Dat is voor mij een van de drijfveren om de digitale bibliotheek goed vorm te geven. Anders zou je een groep die helemaal niet meer in de bibliotheek komt misschien uitsluiten van lenen. 

De heer Ganzevoort vroeg nog naar de privacyaspecten van de digitale bibliotheek. Hij heeft gelijk: waar sprake is van persoonsgegevens zal altijd voldaan moeten worden aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Misschien heb ik dat in de Tweede Kamer iets te los geformuleerd, want ik hecht er zeer aan dat ook mensen die gebruik maken van de digitale bibliotheek als het even kan ook gestimuleerd worden om belangstelling te tonen voor datgene wat bij de fysieke bibliotheek plaatsvindt. Maar dat kan nooit vanzelf gaan: men moet altijd zelf invullen of beslissen of men die gegevens wil uitwisselen. Er moet inderdaad altijd een opt-in en een privacy-impactassessment worden uitgevoerd. Het laatste is een instrument dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie vorig jaar voor overheidsorganisaties heeft ingevoerd. Dat geldt in het bijzonder voor ledenadministraties en dus ook voor de bibliotheekgebruiker en de administratie die daarbij een rol speelt en dus ook voor een landelijke pas. Dat is daarvan een vanzelfsprekend gevolg. 

De heer Ganzevoort vroeg ook naar de leengegevens bij medische of seksuele informatie. Ik zou het zeer ongewenst vinden als daar koppelingen tussen gemaakt zouden kunnen worden, want ook dat raakt weer aan de privacybescherming. Bij de inrichting van een gezamenlijke bibliotheekpas zullen de voorschriften van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht worden genomen. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Mag ik dit verstaan als een toezegging dat de minister met de branche in gesprek gaat om ervoor te zorgen dat dit soort zaken op een goede manier ontkoppeld blijven? 

Minister Bussemaker:

Ja. Daarmee ben ik aan het einde gekomen van mijn beantwoording. 

De voorzitter:

Wij zijn toegekomen aan de tweede termijn van de Kamer. Het woord is aan mevrouw Sylvester. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Voorzitter, ik begin niet aan mijn tweede termijn voordat ik u heb bedankt voor uw ruimhartigheid. In eerste termijn hebben we vrij goed kunnen discussiëren. De beantwoording door de minister was van dien aard dat ik blij ben met haar reacties. Ik dank de regering dan ook. Ik heb uitgebreid kunnen beluisteren waarom deze bibliotheekwet nodig is. De minister heeft toegelicht dat de context is veranderd en heeft gesproken over de stelselverantwoordelijkheid. Ik was met name blij dat ze aangaf dat de bibliotheek ook betaalbaar blijft. Jongeren tot 18 jaar kunnen gratis naar de bieb en volwassenen betalen tussen de €20 en €70; dat is, naar ik aanneem, per jaar. De minister zegt te verwachten dat digitaal en fysiek naast elkaar kunnen blijven bestaan. Ik vond haar argumentatie, waarbij ze de verwevenheid schetste, zeer overtuigend. 

De bijdrage van de Partij van de Arbeid was met name gericht op het functioneren van het stelsel. Dat is naar de toekomst toe belangrijk. Ik ben de minister dankbaar dat zij heeft toegezegd om na twee jaar een midterm review en na vijf jaar de reguliere evaluatie te laten plaatsvinden. Ik ben dus eigenlijk naar het spreekgestoelte gekomen om te zeggen dat ik uitkijk naar het functioneren van deze wet in de praktijk. 

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Ik ben minder optimistisch over het verloop van dit debat. Mevrouw Sylvester van de PvdA twitterde vanmorgen dat de bieb belangrijk is en overeind moet blijven, maar boter bij de vis komt er dan niet. 

De minister wil na twee jaar een midterm review houden. Desondanks blijft mijn opmerking staan dat we dan wel de ijkpunten moeten kennen. Meten kan namelijk niet zonder ijkpunten of parameters. Ik denk ook dat de minister gelijk heeft dat dit niet plat omschreven kan worden als zoveel bibliotheken op zoveel vierkante meters of zoveel bibliotheken op zoveel bewoners of op een bepaalde afstand. Het vereist inderdaad finesse. Ik ben er echter van overtuigd dat daar samen met de VNG en de VOB een heel goede visie op kan worden gegeven, die nog steeds flexibiliteit biedt. 

Ik kom nog even terug op de sluiting van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). In dat kader is slechts een deel van het advies van de commissie verweesde collecties, waar onder andere de KB deel van uitmaakt, opgevolgd. In dat advies staat dat de collectie onder de zorgplicht van de overheid valt en dat de collectie na 1950 zorgvuldig ontmanteld moest worden. De zeventiende- en achttiende-eeuwse manuscripten van ontdekkingsreizigers zijn de container in gegaan. Honderdduizend rapporten van het KIT over ontwikkelingssamenwerking vanaf de kolonialisatie, beheerd door BuZa en betaald door BuZa, zijn ook verdwenen. Ik dring er bij de minister op aan om te bekijken of we daar een goed protocol voor kunnen maken, zodat we voorkomen dat dat nog een keer gebeurt. 

Over de ondergrens zou ik graag een motie indienen. 

Door de leden Gerkens en Ganzevoort wordt de volgende motie voorgesteld: 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat bij het monitoren van de bereikbaarheid van de bibliotheek het van belang is te weten welke ondergrens wordt gehanteerd; 

constaterende dat er geen minimumnormen zijn geformuleerd; 

verzoekt de regering om met VNG en VOB in overleg te treden over welke minimumnormen wenselijk zijn om de toegang tot de fysieke bibliotheek te garanderen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

Zij krijgt letter E (33846). 

De motie is nog niet voldoende ondersteund. "Ondersteuning" betekent slechts dat u de indiening van de motie ondersteunt, maar u kunt bij de stemmingen rustig tegen de motie stemmen. Ik constateer dat mevrouw De Vries-Leggedoor, de heer Ganzevoort en mevrouw Quik-Schuijt de motie ondersteunen. Daarmee hebben we twee handtekeningen en drie ondersteuningen. Naar mij blijkt, wordt de indiening van de motie voldoende ondersteund. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Voorzitter. Ik begin met nog eens expliciet te zeggen dat het wetsvoorstel een betere wettelijke dekking biedt dan hoe het tot nu toe geregeld was. Wat dat betreft is het een goede stap voorwaarts. 

Het debat beluisterd hebbende kan ik toch niet anders dan concluderen dat er een heel mooie preambule met vijf functies in staat. Dat is een goede zaak in die zin dat het ruimte geeft om de bibliotheek op een brede, multifunctionele manier in te richten. Aan de wijze waarop het nu geformuleerd is, kan ik echter geen echte wetsfunctie ontlenen. 

Ik deel overigens volstrekt de gedachte dat de invulling hiervan ook thuishoort in de lokale democratie en dat de concretisering met name in het spel tussen de bibliotheekbranche en de gemeenten zal moeten worden gevonden. De vraag is hoe je dat organiseert en hoe je dat stimuleert via het lokale niveau. Laat ik het koppelen aan de motie van mevrouw Gerkens van de SP. Het gesprek over de invulling en de concretisering is bij uitstek iets wat ook op het niveau van de branchevereniging en de VNG meer handen en voeten moet krijgen. 

Ik ben wat minder tevreden dan mevrouw Sylvester over de midterm review. Op zich kan het geen kwaad, maar het is toch een beetje iets in de trant van "een mooie, nieuwe strik eromheen", want de monitor en de informatie hebben we al. Dat we dat heel erg serieus gaan nemen, is volgens mij hetzelfde als dat wij dat serieus gaan nemen. Het is erg waardevol dat er een monitor is, maar het lijkt mij geen nieuws. Ik ben blij dat mevrouw Sylvester daar gelukkiger mee is dan misschien noodzakelijk. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Het geluk kun je ook naar jezelf toe trekken. Ik denk dat de heer Ganzevoort vanmiddag een enorme kans laat liggen om gelukkig te worden. Ik heb de minister namelijk heel duidelijk horen zeggen dat zij die midterm review na twee jaar gaat gebruiken om serieus te kijken naar het aantal bibliotheken dat open is gebleven — ze heeft nog een aantal andere variabelen genoemd — en dat ze het dan weer bespreekbaar maakt in het stelsel. Mijnheer Ganzevoort, als u dat nog even in overweging neemt, krijgen we vanmiddag toch nog een glimlach op uw gezicht. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Er is weinig nodig voor een glimlach, maar ik teken daarbij aan dat ik hem normaliter graag bewaar voor die momenten waarop daar ook enige inhoudelijke grond voor is. Op dit moment zeggen we echter vooral dat de dingen lopen zoals ze lopen. Er is een monitor. Dat is prima, maar zonder de concretisering, waar mevrouw Gerkens naar verwees en waar we toch eigenlijk ook naar zoeken, en zonder helderheid over de criteria, is het een beetje loos. Goed, ook loze glimlachen kunnen gezellig zijn. 

We zien uit naar volgende stappen in het stelsel. Ook zien we uit naar de evaluatie waarin het met name zal moeten gaan over de digitale ontwikkeling en de verhouding tot de provinciale laag. Uiteindelijk zullen we dan een stap verder komen. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik loop de verschillende woordvoerders af. Ik ben blij om te horen dat mevrouw Sylvester tevreden is met de antwoorden. 

De monitor is geen loos gebaar. Natuurlijk, we gaan een en ander baseren op die monitor. Daarin gaan we heel nadrukkelijk bekijken hoe er gebruik van wordt gemaakt, wat de ontwikkelingen zijn, of we een af- of toename zien in het gebruik, in het aantal gebruikers en in het aanbod, en of we veranderingen in de regionale spreiding zien. Dat zijn allemaal vragen die altijd, van jaar tot jaar, worden gesteld en die, voorzien van een nadere analyse en een duiding van mijn kant, na twee jaar aanleiding kunnen geven tot een wat indringender gesprek met de VNG, het IPO en de VOB dan zonder zo'n midterm review het geval zou zijn. Naar mijn idee is het dus wel een manier om extra de vinger aan de pols te houden. 

Ik ontraad de motie van mevrouw Gerkens dan ook. Daarin wordt gevraagd om al in overleg te treden over minimumnormen "die wenselijk zijn om de toegang tot de fysieke bibliotheek te garanderen". Ik monitor graag in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van de fysieke bibliotheek, maar de wet schrijft ook voor dat de toegankelijkheid van de fysieke bibliotheek een gemeentelijke verantwoordelijkheid is. Dit is bij uitstek een gesprek dat gevoerd moet worden tussen de gemeenteraad en de verantwoordelijk bestuurder, de wethouder. Nog los van het feit dat het een gemeentelijke verantwoordelijkheid is, lijkt het mij echt ongewenst om ook op landelijk niveau minimumnormen voor te schrijven. Ik zou niet weten waarop die gebaseerd zouden moeten zijn. Als je de lokale democratie respecteert, kunnen die van geval tot geval veranderen. Het kan te maken hebben met de samenstelling van de bevolking of met de spreiding van het aantal fysieke bibliotheken over diverse locaties. Kortom, ik ontraad de motie. 

Mevrouw Gerkens vroeg nogmaals naar het KIT. 

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over de motie. Zoals ik de motie heb gelezen — zo heb ik haar ook ondertekend — gaat het nadrukkelijk ook om de vraag of de VNG en de VOB gestimuleerd kunnen worden, laat ik het zo zeggen, om met elkaar in gesprek te gaan over het concretiseren van de functies en de mogelijke normen die daarbij horen, met alle ruimte voor lokale verschillen. Misschien kan er toch een soort handreiking komen van de VNG en de VOB samen die enigszins kan stimuleren. Ik vraag het zo voorzichtig mogelijk. Er moet wel enige drang zijn om te komen tot concretisering. 

Minister Bussemaker:

Ik zei net al dat er voor de gemeenten al een handreiking wordt gemaakt door de VNG, juist ook ten aanzien van de vraag hoe je invulling geeft aan die vijf functies, ook om van elkaar te leren. Dan hoeft niet iedereen het wiel opnieuw uit te vinden. Voor zover mij bekend, is de relatie tussen de VNG en de VOB heel goed. Ik ga er eigenlijk van uit dat de VNG en de VOB hierover overleg hebben met elkaar. Maar ik ben graag bereid om dat nog eens te checken. Ik wil ze echter niet voorschrijven dat ze met elkaar bepaalde minimumnormen moeten ontwikkelen, en zeker niet dat ze die min of meer dwingend moeten voorleggen aan gemeenten. Dat maak ik wel op uit "over welke minimumnormen wenselijk zijn om de toegang tot de fysieke bibliotheek te garanderen". Dat moet het gesprek op lokaal niveau zijn. Dat kan aan de hand van wat de VNG samen met de VOB bespreekt in een regulier gesprek. Daar zal ook het IPO betrokken zijn, net als, namens mij, de KB. Laatstgenoemde heeft een belangrijke taak ten aanzien van de stelselverantwoordelijkheid. Maar dat is niet anders dan wat er nu ook gebeurt. We zijn continu in gesprek met de meest betrokkenen. 

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik wil even mijn motie toelichten, want de minister haalt het weer door elkaar. Het gaat mij niet om de invulling van de pijlers of het netwerk, als wel om het waarborgen van de toegang tot de fysieke bibliotheek. 

Minister Bussemaker:

Mijn oordeel blijft ongewijzigd. Ik denk dat we met de evaluatie, met de handreiking en met de heldere taakverdeling na twee jaar heel goed kunnen bekijken welke ontwikkelingen er uit de monitor naar voren komen en welke conclusies we daar eventueel aan moeten verbinden. Dat kan weer leiden tot een bestuurlijk overleg, ook met de VNG, over de taak van de gemeenten ten aanzien van de toegankelijkheid van de fysieke bibliotheek en mijn bijzondere verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van de digitale bibliotheek. 

Mevrouw Gerkens vroeg nog een keer naar het KIT en de bibliotheek. Ik verwees al naar de Erfgoedwet die volgend jaar komt. Daar komt ook voor verweesde werken een regeling in, zo zeg ik nog eens nadrukkelijk. Voor echt unieke collecties zal de Staat de verantwoordelijkheid nemen. Ik spreek u daar graag te zijner tijd over in het kader van de bredere Erfgoedwet, die nog tal van andere thema's bevat. 

De vragen gingen eigenlijk allemaal met name over de toegankelijkheid. Het spijt me dat ik de heer Ganzevoort er niet van heb kunnen overtuigen dat wat er in de wet staat, meer is dan een preambule. Het is niet zo bedoeld dat tot in alle details wordt voorgeschreven hoe een en ander precies vorm moet krijgen. Uitgangspunt is de kerntaak van de bibliotheek die we gelukkig zien. Laten we hopen — ik ga daar eigenlijk ook van uit, gezien het grote draagvlak dat er voor de bibliotheek is, met name op lokaal niveau — dat de bibliotheek nog generaties jonge mensen maar ook oudere mensen de plek zal bieden die zij ook mevrouw Sylvester heeft geboden: boeken lenen, informatie opdoen, werkstukken maken, anderen ontmoeten, genieten van kunst en cultuur; al dat mooie dat de bibliotheek ons in het verleden heeft gegeven en in de toekomst hopelijk zal blijven bieden. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan zullen we volgende week over dit wetsvoorstel en over de motie van mevrouw Gerkens stemmen. 

Naar boven