Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 25, item 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 25, item 6 |
Aan de orde is het beleidsdebat over de Internationale Veiligheidsstrategie.
De voorzitter:
De ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie heb ik reeds welkom geheten.
Aan het begin van dit debat wil ik stilstaan bij het tragisch overlijden van twee Nederlandse militairen in Mali: kapitein René Zeetsen en eerste luitenant Ernst Mollinger. Zij hebben voor hun inzet voor vrede en stabiliteit in dit gebied de hoogste prijs moeten betalen. Onze gedachten zijn bij hun familie en vrienden en bij de collega's van de MINUSMA-missie.
In het debat is het woord nu aan de heer Franken.
De heer Franken (CDA):
Voorzitter. President Obama zei naar aanleiding van de Nuclear Security Summit in Den Haag in maart vorig jaar: Europa moet voor zijn energie minder afhankelijk worden van Rusland en voor zijn defensie minder afhankelijk van de Verenigde Staten. Ik wil deze uitspraak graag gebruiken als motto voor deze bijdrage aan het debat van vanmiddag. Dit zal een beleidsdebat zijn, waarvoor nu twee ministers aan tafel zitten, die weliswaar voor drie mogen spreken, maar omdat we over internationale veiligheid praten zijn eigenlijk ook de bewindslieden van BiZa, V en J en EZ, voor wat betreft energiebeleid, nodig.
De reden voor dit debat is dat we inmiddels in een instabiele internationale veiligheidsomgeving leven. Veel burgers maken zich daarover grote zorgen. In de titel van de beleidsbrief, die we vandaag behandelen, wordt gesproken van: Turbulente tijden in een instabiele omgeving. De nota bevat daarvan een goede beschrijving, die mede is gebaseerd op de rapporten die Clingendael en het The Hague Center for Strategic Studies (HCSS) hebben gepubliceerd in het kader van de strategische monitor. We zien die instabiliteit in de eerste plaats aan de oostflanken van Europa met de Oekraïnecrisis. Door de annexatie van de Krim vond een duidelijke schending van de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne plaats, die bovendien in strijd is met de aan dit land gegeven garanties in het kader van het Budapest Memorandum on Security Assurances (1994), op basis waarvan Oekraïne zijn kernwapens heeft afgestaan. Daarnaast bleek dat Rusland militaire steun gaf aan separatistische groeperingen. De destabilisatie kreeg bovendien gevolgen buiten de directe regio door de ramp met de MH17. Ook zien we hier dat economische belangen hoog worden opgespeeld: toenadering tot de EU of deelname aan een Euraziatische Unie, met druk op de levering van gas.
Vanuit de zuidflanken worden we dagelijks opgeschrikt door schokkende beelden van terroristische activiteiten en oorlogvoering tussen soennitische en sjiitische milities. De situatie is totaal onoverzichtelijk en de oorzaken van de strijd zijn complex. Religieuze en etnische groeperingen spelen een rol, maar ook veranderingen in het politieke landschap en werkloosheid van grote groepen jongeren, voor wie ieder perspectief ontbreekt. In Syrië en Irak vindt een sterke polarisatie plaats en groeit de aanhang van het jihadi-salafisme. Er wordt een Islamitische Staat (IS) gevestigd, die jihadstrijders uit de hele wereld aantrekt, ook uit Nederland. Verder nemen oud-strijders tegen de Amerikaanse troepen in Irak nu deel aan de strijd tegen de gevestigde regimes. Er is daar sprake van een bloedige oorlog met groot materieel. We moeten ons verder realiseren dat er in Syrië al jaren een burgeroorlog plaatsvindt, die heeft geleid tot zeker 200.000 gedode burgers en ruim 6 miljoen vluchtelingen, waarvan er 3 miljoen naar Libanon, Jordanië en Turkije zijn uitgeweken en daar vooralsnog worden opgevangen. Het schijnt nu zo te zijn dat ISIS ook in Turkije is doorgedrongen. Worden daartegen op internationaal niveau ook maatregelen genomen? Dit is mijn eerste vraag van een hele serie, voorzitter.
De enorme vluchtelingenstroom in de genoemde gebieden legt een zware druk op de zuidgrenzen van Europa, mede door de grote aantallen mensen die in gevaarlijke boten de Middellandse Zee proberen over te steken. De tragische gevolgen van de vele mislukkingen van die overtocht maken diepe indruk. Wij vinden het terecht dat de Nederlandse regering daarom bijdraagt aan de Frontex-operatie Triton en willen graag vernemen of Nederland positief zal ingaan op een eventueel verzoek van de Italiaanse overheid om zijn bijdrage uit te breiden wanneer de reddingcapaciteit op de Middellandse Zee ontoereikend is. Het is overigens verontrustend om te horen dat Griekenland overweegt voor vluchtelingen de grens met Turkije open te stellen. Anderzijds waren wij verbaasd dit weekend te horen dat de VVD plotseling een heel ander asielbeleid voorstaat. Wij horen graag wat nu de bedoeling is.
Ik noem nog een destabiliserende ontwikkeling, die in de rapporten van Clingendael en HCSS is beschreven. Ik doel op de voortgaande verschuiving van mondiale en politieke machtsverhoudingen, waarin energiepolitiek een belangrijke rol speelt. We zien dat China zich wereldwijd manifesteert, niet alleen om zichzelf te voorzien in een toegenomen behoefte aan natuurlijke hulpbronnen, maar ook door een duidelijke aanwezigheid in de Oost- en Zuid-Chinese Zeeën. De Chinese defensie-uitgaven zijn flink omhoog gegaan en we zien de cybercapaciteiten en -activiteiten groeien. Daarbij blijkt de verhouding met de VS in toenemende mate onder druk te staan. "Het risico" — zo schrijft de minister terecht — "op een openlijke confrontatie neemt toe."
Kortom, het geschetste beeld is voor Nederland somber. Over deze constatering zijn we het eens. Maar dan komt de vraag: wat te doen? Daarvoor verwijst het kabinet niet alleen naar de beleidskeuzes van de Internationale Veiligheidsstrategie van medio 2013, maar geeft het een update naar aanleiding van de zojuist geschetste veranderingen nu potentiële dreigingen reële dreigingen zijn geworden en er nog eens nieuwe dreigingen zijn bijgekomen. In de heldere nota, waarvoor mijn compliment, zijn eerst drie strategische belangen onderscheiden, die vervolgens worden uitgewerkt in een zestal beleidsaccenten. Die strategische belangen zijn:
-de verdediging van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied;
-een goed functionerende internationale rechtsorde;
-economische veiligheid.
Wij onderschrijven de aanwijzing van deze belangen, maar hebben daaromtrent wel een aantal vragen. Het eerstgenoemde belang van territoriale en bondgenootschappelijke veiligheid is glashelder, maar kan de Nederlandse regering wel voldoende maatregelen nemen voor de korte en langere termijn om die bondgenootschappelijke solidariteit te garanderen? Kan de Nederlandse regering voldoen aan de eis om sneller te reageren op mogelijke dreigingen tegen het NAVO-grondgebied? Binnen de NAVO worden hogere eisen gesteld aan gereedheid, snelle inzetbaarheid en beschikbaarheid van militaire capaciteiten. Is de Nederlandse inzet met betrekking tot de EU Battlegroup en de NATO Response Force hiervoor aan de maat? Zijn de financiële consequenties voldoende gedekt? Zijn er nieuwe investeringen nodig? Valt trouwens een hybride oorlogsvoering naar het voorbeeld van Oost-Oekraïne wel onder artikel 5 van het NAVO-verdrag? In verband met een mogelijke uitbreiding van conflicten in het Oosten van Europa is dit een relevante vraag. We mogen ons gelukkig prijzen met het door Merkel en Hollande geïnitieerde overleg met Poetin en Porosjenko en we nemen aan, dat de regering deze acties, met name door middel van de OVSE, van harte ondersteunt en ruimhartig bijdraagt aan de financiering daarvan. Het werk van de Special Monitoring Mission brengt immers hoge kosten met zich mee. De personele uitbreiding is immens maar het is nodig.
Voor het handhaven van de internationale rechtsorde, het tweede genoemde belang, zijn goed functionerende internationale organisaties nodig, waarvan de lidstaten zich aan de regels houden. Kunnen we daarvan spreken wanneer een permanent lid van de VN-Veiligheidsraad zich niet houdt aan de regels voor het onderling verkeer van de lidstaten en acties van de internationale organisatie voortdurend door een veto worden getroffen? In dit verband vraag ik mij ook af: zijn de besluitvormingsprocedures bij de VN en in het bijzonder bij de OVSE nog wel adequaat? Deze laatste organisatie heeft bij de monitoring en hopelijk de aanzet tot een oplossing van het conflict in Oost-Oekraïne een belangrijke rol gekregen. Maar er kan alleen maar bij consensus worden beslist. Betekent dit dat de OVSE alleen een platformfunctie kan of mag vervullen? Het is trouwens merkwaardig dat deze organisatie nog steeds geen internationale rechtspersoonlijkheid heeft verkregen.
ISIS is een niet-statelijke actor. Hoe kunnen de IS-ondersteunende staten en of groeperingen worden aangepakt? Instabiliteit en aantasting van de rechtsorde vragen een georganiseerde aanpak. Bij welke internationale organisaties staat de positie en aanpak van IS op dit moment als onderwerp op de agenda en, zo ja, hoe en wanneer worden deze rechtenschendingen internationaal aangepakt? Ligt er nu wel of niet een gesprek met Assad in het verschiet? Er zijn daarover tegenstrijdige berichten. Waar zet de Nederlandse regering op in? Ik zie dat er al druk overleg plaatsvindt.
Dan een vraag over de zwarte vlek op het imago van de VS, dat bestaat uit de voortgezette handhaving van het gevangenkamp Guantánamo Bay, waarover verschillende speciale rapporteurs van de VN zeer kritisch hebben gereageerd zonder dat daarop een antwoord is gevolgd. Onlangs schijnt in OVSE-verband een verzoek aan landen buiten de VS te zijn gedaan om enige gedetineerden op of over te nemen. Moet het daar dan echt bij blijven? Is een dergelijk verzoek ook aan Nederland gedaan? Overigens hier is al eerder eens gevraagd of de Nederlandse regering naar aanleiding van de Snowden- openbaringen enig blijk van afkeuring heeft gegeven ten opzichte van de regering van de VS, zoals Steinmeier dat in Duitsland heeft gedaan. Is er wel een Nederlandse reactie geweest?
Wat betreft de economische veiligheid, het derde strategische belang, moeten wij naar andere energieaanbieders dan Rusland kijken. De VS en Canada zullen binnen afzienbare tijd grote schaliegasexporteurs gaan worden. Dat gas zal wel overzee moeten worden getransporteerd. Voor onze marine zullen daaruit nieuwe taken voortvloeien. Krijgt de Nederlandse marine in de investeringsplannen wel voldoende aandacht nu er zo veel prioriteiten voor de luchtmacht zijn vastgesteld? Het lijkt me goed wanneer de minister daarvan een overzicht geeft. Ten slotte in dit verband de vraag naar de weg die de regering wil inslaan met betrekking tot het Transatlantic Trade and lnvestment Partnership (TIIP). Er wordt — zelfs vandaag — aan gewerkt, maar er zijn nog omvangrijke hobbels waarbij de spanning tussen de beleidsvrijheid van staten enerzijds en de bescherming van investeerders anderzijds een cruciaal element vormt. Hoe moet volgens de regering de ISDS, de lnvestor-State Dispute Settlement, eruitzien? En een andere vraag: hoe is de kans op het weer vlot trekken van de WTO-onderhandelingen?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik begrijp uit de woorden van het CDA dat het als een vanzelfsprekendheid wordt aangenomen dat schaliegas in elk geval een deel van onze toekomstige energiebehoefte zou moeten dekken. Klopt dat?
De heer Franken (CDA):
U zegt "vanzelfsprekend". Dan hoefde ik daarover geen vraag te stellen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik hoorde geen vraag van de heer Franken over de levering van schaliegas. Ik hoorde alleen maar een vraag over de bescherming van de transporten. Daarom vroeg ik mij af of het inderdaad een vanzelfsprekendheid voor hem is.
De heer Franken (CDA):
Dat kan ik nog niet zeggen, maar het is een mogelijkheid. Je moet toch met mogelijkheden rekening houden, zeker wanneer je bepaalde investeringen gaat doen. Ik zeg niet dat ik schaliegas omarm. Met de huidige olieprijs is het ook niet zo aantrekkelijk om schaliegas verder tot ontwikkeling te brengen, maar wij moeten onze ogen er niet voor sluiten dat het elders op de wereld kan gebeuren. Misschien moet je op een bepaald moment van twee kwaden het minste kiezen en zal ook het groene karakter van GroenLinks zich daar niet tegen kunnen verzetten.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Daar zal ik in mijn eigen termijn op terugkomen, want dit lijkt mij in ieder geval niet de meest gewenste oplossing.
De heer Franken (CDA):
Ik wacht de opvatting van de heer Ganzevoort met belangstelling af, dan kunnen wij daarover verder discussiëren.
Voorzitter. Dan nog een enkele opmerking over de voorgestelde beleidsaccenten. Meer Europese verantwoordelijkheid voor onze defensie klinkt mooi. Obama raadde het ons uitdrukkelijk aan en Juncker heeft onlangs in "Die Welt" de vorming van een Europees leger bepleit — hij bedoelt natuurlijk een Europese krijgsmacht — om een gezamenlijke buitenlandse en veiligheidspolitiek te kunnen voeren. Maar als we nu eens beginnen te denken — en ik blijf vooralsnog meer bescheiden dan de Commissievoorzitter van de EU— aan een versterking van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), dan zien we dat er al jaren wordt gepraat, maar dat er nauwelijks resultaten worden bereikt. Ik neem aan dat collega Van Kappen zal zeker nog zal ingaan op het plan om in het kader van het GVDB een EU Battlegroup te formeren. Drie weken geleden is er in Riga weer over gesproken. Ik kon daar helaas niet bij zijn, maar de heer Van Kappen heeft daar een inleiding over dit onderwerp gehouden. De vraag die ik aan het kabinet wil stellen, is: wat zijn de concrete resultaten? Kan de Nederlandse regering hierin niet eens een stap vooruit zetten? In de beleidsbrief toont de regering haar goede wil, maar is er nu een actieplan vastgesteld?
Het is ook een goede zaak dat er nu een nieuwe en actieve Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid is aangetreden. Als ik het juist zie, zal zij ook een nieuwe Europese veiligheidsstrategie ontwikkelen. Daarmee kan een kader worden gegeven voor institutionele herijking, prioritering binnen het GVDB en de allocatie van middelen. Wil de regering een dergelijke actie positief ondersteunen? In een brief van 7 november 2014 heeft de minister een overzicht gegeven van de huidige stand van zaken met betrekking tot onze participatie in een aantal specifieke vormen van samenwerking op defensiegebied in Europa. Nederland zou hier volgens de minister een voortrekkersrol vervullen. Is dat een belofte waarop we nog kunnen rekenen? Ik hoop op een onderbouwd antwoord. Mijn fractie is voor meer geld voor Defensie, maar wil dat graag koppelen aan meer samenwerking en taakverdeling met de bondgenoten.
Ik heb nog een laatste vraag over Europa. Voor wat betreft de defensie-industrie zouden we ook een duidelijke Europese koers moeten aanhouden, waarin we de eigen werkgelegenheid stimuleren en losser komen van de VS. Door het F-35-project zijn wij immers al met handen en voeten aan de Amerikaanse markt gebonden.
Ten slotte een opmerking van geheel andere aard. In de Defensiebegroting is vermeld, dat er wordt geïnvesteerd in een cyber en networking en een chemical, biological, radiological and nuclear response structuur. Aan cyber wordt ook in de beleidsbrief een paragraaf gewijd. Nu is cyber opeens een modewoord voor alles wat met informatietechnologie te maken heeft. Ik kan echter wel een onderscheid maken tussen cybersecurity breaches en cyberwar voor het geval er ook een politiek doel mee is gemoeid. En dat is snel en gemakkelijk te bereiken. Grootschalige aanvallen op informatiesystemen en infecties met kwaadaardige software kunnen een samenleving totaal verlammen. Binnenkort zijn we afhankelijk van wel 25 miljard met internet verbonden apparaten. Dan krijgen wij het internet of things. Al die apparaten zijn verbonden met internet en zullen in het dagelijks leven van iedereen een rol spelen.
In Nederland wordt wel over beveiliging op dit gebied nagedacht. We hebben een Nationaal Cyber Security Centrum, dat ressorteert onder de NCTB, en Defensie heeft sinds kort een Cyber Commando. De NAVO heeft op de Summit in Wales een communiqué uitgegeven, waarin staat vermeld: "Cyberdefence is part of NATO's core task of collective defence. A decision as to when a cyber attack would lead to invocation of Article 5 would be taken by the North Atlantic Council on a case-by-case-basis." Dat klinkt geruststellend misschien, maar er zullen gedragsnormen moeten worden afgesproken en er moet capaciteit worden opgebouwd. Graag een blik op de plannen volgens de minister.
Drones horen overigens ook bij de cyberdefence. Zij zullen op afzienbare termijn in steeds grotere mate bemande vliegtuigen gaan vervangen. De Chief of Naval Operations van de Amerikaanse marine wordt zelfs geciteerd in de NRC van 5 maart jongstleden met een bericht dat de snelle ontwikkelingen in de sensortechnologie de stealthtechnologie, en daarmee het grote verkoopargument van de JSF, voorbijstreven. Stealth maakt het dan wel lastiger om met de radar F-35-vliegtuigen op te pikken, maar maakt ze niet onzichtbaar. Dan geldt toch echt dat een vlieger in een veilige stoel op de grond niet alleen uit kostenoverwegingen is te prefereren. Ik ben mij er wel van bewust dat er ook andere aspecten aan de inzet van drones zijn verbonden, maar het schijnt dat de US Navy toch om de genoemde reden haar aankoopplannen bijstelt en het aantal F-35's dat op de rol staat vermindert, om de weg voor andere technieken, waaronder drones, open te houden. Moeten wij niet ook eens over deze overwegingen gaan nadenken?
Ik leg hiermee een indringende vraag voor aan onze de minister van Defensie.
Drie D's, Diplomacy, Defence en Development, zijn bepalend voor dit debat. Ik spreek dan over D's met een hoofdletter. In de huidige omstandigheden zullen wij echter de nadruk moeten leggen op twee kleine d's, te weten die van druk en dialoog, waarbij naar onze mening de dialoog de constante moet zijn en blijven.
De heer Schrijver (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Dank ook namens de PvdA voor de waardige wijze waarop u onze twee omgekomen militairen in Mali hebt herdacht.
De internationale veiligheidssituatie kent de afgelopen jaren vele dieptepunten. MH17, IS, Boko Haram, de Krim, Syrië en Libië staan daar symbool voor. De verhoudingen tussen Oost en West zijn ingrijpend veranderd. Terecht stelt de regering in de brief aan de Kamer dat de wereld "complexer en onvoorspelbaarder" is geworden. 70 jaar na de oprichting van de Verenigde Naties als de collectieve veiligheidsorganisatie en precies 40 jaar na de Slotakte van Helsinki zijn we vooral weer ontnuchterd. We moeten ons welhaast krampachtig vasthouden aan de ankers van de internationale rechtsorde met zijn diverse overlegfora om te voorkomen dat we afglijden naar een nieuwe Koude Oorlog, naar chaos in het Midden-Oosten en diverse delen van Afrika en naar een onbeteugelde wapenwedloop. Tegelijkertijd wordt de internationale veiligheid bedreigd door de opkomst van allerlei niet-statelijke entiteiten die zich gewapenderhand in de strijd mengen: ik noemde al de terreurorganisaties Boko Haram en de Islamitische Staat. Al Qaida, Al-Nusra, Hezbollah, Al-Shabaab in Somalië, het Verzetsleger van de Heer, dat delen van Afrika plundert en onveilig maakt, en nog andere kunnen gevoeglijk aan deze lijst worden toegevoegd.
Het roept ook de vraag aan de regering op hoe met deze niet-statelijke organisaties in de internationale betrekkingen om te gaan. We kunnen deze immers niet allemaal over één kam scheren. In de praktijk vinden we de Russische opstandelingen in Oost-Oekraïne, de Taliban en bepaalde Syrische verzetsgroepen van een andere orde dan IS, Al Qaida, Hezbollah, Al-Shabaab en Boko Haram. Aansluitend op de vragen van collega Franken vraag ik of de regering criteria kan aanduiden hoe onderscheid aan te brengen tussen deze niet-statelijke groeperingen en hoe deze te karakteriseren. Wanneer zijn het terreurorganisaties? Wanneer zijn het opstandige bewegingen die een bepaald gebied onder hun controle hebben en zelfs besturen, wanneer zijn het gesprekspartners bij het streven naar overgang van een misdadig dictatoriaal regime naar een nieuw wettig en democratisch regime en wanneer een niet te omzeilen gesprekspartner bij het streven naar duurzame vrede? Welke bijdrage zou onze defensie kunnen en moeten leveren om aan deze bedreigingen het hoofd te kunnen bieden? Nu de minister van Defensie zo'n actieve inzet tentoonspreidt op het terrein van defensiesamenwerking in Europa — en dat tot ons genoegen — vragen wij ook hier welke samenwerking hier denkbaar is en welke vorm deze aan zou kunnen nemen.
De situatie in Syrië is ondraaglijk en in strijd met iedere notie van menselijke waardigheid, vrijheid en gerechtigheid. Enkele honderdduizenden slachtoffers en miljoenen vluchtelingen en ontheemden verder is vooral duidelijk dat er geen militaire oplossing van dit conflict bestaat. Een coalitie van de VS, Arabische en westerse bondgenoten, waaronder Nederland, voert stelselmatig bombardementen op de stellingen van IS uit, maar het is duidelijk dat deze beweging en haar ideologie niet vanuit de lucht weggebombardeerd kunnen worden. In de kwestie-Afghanistan verwierf Nederland enige internationale naam en faam als koploper van de zogenaamde 3D-benadering: Defense, Diplomacy and Development. De indruk bestaat dat staten in de kwestie-Syrië meer op Defense, humanitaire assistentie en vluchtelingenhulp inzetten en minder op Diplomacy en Development, in de zin van een volgehouden commitment om aan wederopbouw en capaciteitsopbouw bij te dragen. Het is duidelijk dat het Westen niet alleen de oplossing van de kwestie-Syrië kan brengen. Dat vereist bekwame multilaterale vredesdiplomatie, met ook China, Rusland en landen en organisaties uit de Arabische regio in een hoofdrol.
Anders dan het geldende beeld in onze media, is de Veiligheidsraad niet geheel verlamd op het dossier-Syrië. Zo is, wonder boven wonder, het verplichte programma voor de ontmanteling en verwijdering van de chemische wapens op basis van Veiligheidsraadresolutie 2218 in 2014 vrijwel geheel voltooid in een nauwe samenwerking tussen de VN en de OPCW onder leiding van de uit Nederland afkomstige VN-topvrouw Sigrid Kaag. Daarnaast is ook op enkele andere fronten enige vooruitgang geboekt. Ik noem Veiligheidsraadresolutie 2139 over de verplichting van alle partijen om de rechten van de mens en het internationale humanitaire recht te eerbiedigen, alsmede om internationale humanitaire hulp in de conflictgebieden ruim baan te geven. Gealarmeerd door de aanhoudende en zelfs intensiever wordende beschietingen op door burgers bewoonde gebieden, gijzelnemingen, onthoofdingen en overige terroristische daden, bepaalde de raad in juli 2014 in Resolutie 2165 dat de verslechterde humanitaire situatie in Syrië een "bedreiging van de vrede" vormt. Heel opvallend is dat de Veiligheidsraad in deze resolutie beslist dat de VN-humanitaire organisaties en hun uitvoerende partners desnoods ook zonder toestemming maar wel met kennisgeving aan de Syrische autoriteiten langs bepaalde routes het land in mogen gaan teneinde humanitaire hulp te verlenen. Aldus wordt op beperkte wijze de aloude regel uitgehold die bepaalt dat humanitaire hulpverlening aan een land in nood steeds de instemming van de regering van dat land vereist. Onze fractie juicht dat toe omdat de regering van een land in ernstige nood niet de vrijheid zou moeten hebben internationale humanitaire hulp aan zijn burgers te onthouden. Hoe beoordeelt de Nederlandse regering deze ontwikkeling, mede in het licht van de situatie dat de Russische regering luttele weken later zonder toestemming van de Oekraïense regering hulpkonvooien naar de Russische bevolking in het oosten van dat land zond?
Ten slotte noem ik diverse resoluties, waarin de Veiligheidsraad IS, ANF en aanverwante bewegingen als terroristische organisaties bestempelt en deze op één lijn plaatst met Al Qaida. Enigerlei financiële of andere steun aan deze organisaties moet hoe dan ook onmogelijk gemaakt worden. Hoe beoordeelt de regering de naleving van deze resolutie en in het bijzonder het afsnijden van de financiële stromen uit Arabische golfstaten naar IS? Ook vraag ik de regering of naar haar oordeel de in Nederland genomen maatregelen voldoende zijn om te voorkomen dat via onze banken geld van of naar IS-doelen doorgesluisd wordt. Intussen zet, na Kofi Annan en Lakhdar Brahimi, nu de VN-topman De Mistura eenzaam zijn herculesarbeid als speciaal gezant van Ban Ki-moon voor Syrië voort. Anders dan in sommige andere conflictsituaties is duidelijk dat China, Rusland, Iran en andere hoofdrolspelers uit de regio geen greintje sympathie hebben voor de Islamitische Staat en hun extremisme. Deelt de regering deze inschatting?
Heeft de regering ideeën over de actievere organisatie van een vredescoalitie voor Syrië? Naar onze diepe overtuiging dragen wapenleveranties aan Syrische groeperingen hier niet aan bij. Gebiedt de werkelijkheid aan de grond niet het inzetten van een robuuste VN-vredesoperatie, die internationaal breed gedragen wordt en wél met "boots on the ground" is? Ziet de regering mogelijkheden om via Europa en in samenwerking met gelijkgezinde landen, waaronder Turkije, bij te dragen aan het doorbreken van de internationale patstelling die bij voortduring daarvan elke dag tot onaanvaardbaar nieuwe aantallen slachtoffers leidt? Heeft de Nederlandse diplomatie, na de bezuinigingen en de toenemende nadruk op economische diplomatie, nog wel de menskracht en het denkvermogen in huis om zich hiervoor te kunnen inzetten of moeten we dit vooral aan het Europees niveau overlaten? Met veel belangstelling namen we kennis van de recente EU-mededeling over de regionale EU-strategie voor Syrië en Irak en de dreiging van ISIS. In de overigens goede kabinetsreactie daarop van 13 maart jongstleden gaat de regering er nog vanuit dat er absoluut geen gesprek aangeknoopt moet worden met het Assad-regime. Hoe beoordeelt de regering dan de ommekeer in de Amerikaanse buitenlandse politiek in de zin dat minister Kerry heeft aangekondigd ook met het Assad-regime in verder contact te willen treden?
In 2005 is op de VN-wereldtop een enorme stap vooruit gezet met de aanvaarding door de staatshoofden en regeringsleiders van het nieuwe normatieve beginsel Responsibility to Protect: nationale overheden hebben de primaire verantwoordelijkheid hun burgers te beschermen tegen internationale misdrijven, maar als deze overheden falen dan wel niet tot bescherming bereid zijn, geldt een tweedelijnsverantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap. Het is onjuist om dit beginsel louter te verbinden aan internationaal militair optreden. Responsibility to Protect heeft een veel wijdere strekking, die door Ban Ki-moon is samengevat in de drieslag prevent, react, rebuild. Dit nieuwe beginsel vormde de rechtsgrondslag voor de VN-bemoeienis in Kenia na het verkiezingsgeweld in 2007, in Libië bij de bescherming van burgers en door burgers bevolkte gebieden in 2011 en idem in Ivoorkust in 2011. Deelt de regering de opvatting dat dit beginsel van Responsibility to Protect eigenlijk ook van toepassing zou moeten zijn op de situatie in Syrië? Zo ja, ziet zij kansen om dit in de gegeven situatie internationaal goed uit te dragen met volle toepassing van de VN-drieslag, namelijk verdere escalatie zien te voorkomen — prevent — adequaat reageren, zo nodig met militaire middelen op basis van een VN-mandaat — react — en ten slotte rebuild, dus de bereidheid tot bijdragen aan wederopbouw en capaciteitsopbouw?
Op de spreekwoordelijke steenworp afstand van Syrië speelt zich het veiligheidsdrama tussen Israël en de Palestijnse gebieden af. Lange tijd hebben we de hoop gekoesterd dat het vredesinitiatief van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Kerry vruchten zou gaan afwerpen. Ook deze Nederlandse regering heeft lange tijd vrijwel al haar kaarten hierop gezet. Een inhoudelijke reactie op het AIV-rapport op dit punt is in feite uitgebleven. Helaas moeten we constateren dat het vredesoverleg muurvast is blijven zitten. Oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict is van groot belang voor de hele wereldgemeenschap. De PvdA is en blijft voor een tweestatenoplossing. Wij streven naar een onafhankelijke, levensvatbare Palestijnse staat naast de staat Israël binnen veilige en internationaal erkende grenzen. Dit biedt de beste garantie voor vrede, veiligheid en voorspoed, voor het naast en met elkaar kunnen leven van zowel Israëli's als Palestijnen. Israël heeft als sterkste partij een speciale verantwoordelijkheid om het gebruik van geweld te beperken en om het initiatief te nemen het vredesproces vooruit te brengen, maar we eisen ook een onvoorwaardelijke stop van alle raketbeschietingen op Israël door Hamas vanuit de Gazastrook. Nederland en de EU moeten hun goede banden richting zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit beter gebruiken ter ondersteuning van het vredesproces. Te vaak worden Amerikaanse initiatieven afgewacht. Te weinig wordt een eigen Europese lijn gekozen. Een constructieve Europese bijdrage kan natuurlijk alleen als de EU op hoofdlijnen eensgezind is.
De heer Kox (SP):
Ik luister goed naar het betoog van collega Schrijver. Hij zegt dat we moeten doorgaan op de ingeslagen weg. Er treedt waarschijnlijk een nieuwe regering aan in Israël, met een minister-president die vindt dat een tweestatenoplossing nu van de baan is. De president van de VS heeft gezegd dat, zolang Netanyahu regeert, een tweestatenoplossing van de baan is. Ziet de fractie van de Partij van de Arbeid in die nieuwe situatie aanleiding om haar positie ten aanzien van andere stappen die gezet zouden kunnen worden om het conflict op te lossen, zoals de officiële erkenning van de staat Palestina of de effectieve deelname van Palestina aan het Internationaal Strafhof, te bepalen door die stappen opnieuw op de agenda te zetten? Of gaan we gewoon afwachten totdat Netanyahu op enig moment verdwijnt?
De heer Schrijver (PvdA):
Dank voor uw interessante vragen. Ik kom daar straks nog redelijk uitvoerig op terug. Een aantal van die stappen staat gewoon op de agenda, omdat ze gemaakt zijn zoals het partij worden bij het Internationaal Strafhof.
We zijn wel bezorgd dat de tweestatenoplossing wordt achterhaald. Er is een ernstige toename van de bouw van illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jerusalem. Dat heeft een dermate grote vlucht genomen dat nog minder grondgebied voor een onafhankelijke Palestijnse staat dreigt over te blijven. Het gevaar dreigt dat de Palestijnse staat verder gereduceerd wordt tot een aantal enclaves, omringd door Israëlisch gebied. Ook de AIV stelt in haar advies aan onze Kamer: "Als niet op korte termijn beweging wordt gebracht in het Midden-Oosten vredesproces, kan het bereiken van een tweestatenoplossing wel eens een gepasseerd station blijken te zijn." Deelt de regering de zorgen daarover en blijft zij van mening dat het advies van het Internationaal Gerechtshof over de Israëlische muur door alle partijen in het gebied zou moeten worden nageleefd? Welke mogelijkheden ziet de regering nog om de partijen daartoe te bewegen?
De heer Van Boxtel (D66):
Mijn collega Kox probeerde het net en toen zei de heer Schrijver dat hij daar nog uitgebreid op terug zou komen. Maar ik heb nu het vervolg van zijn betoog beluisterd en hoor nog niets. Ik herhaal daarom de vraag van de heer Kox: vindt de heer Schrijver dat het Nederlandse kabinet nu de beoogde tweestatenoplossing met een versnelde erkenning van de staat Palestina ter hand moet nemen? Of schetst hij alleen weer het proces?
De heer Schrijver (PvdA):
Wij vinden dat dat onderdeel van het vredesproces zou moeten zijn. We zijn voor de tweestatenoplossing en daarmee ook voor de erkenning van een Palestijnse staat.
De heer Van Boxtel (D66):
Dan maak ik de vraag nog specifieker. Ik kom er straks ook nog uitgebreid op terug. Vindt u dat Nederland, bijvoorbeeld in navolging van Zweden, dan ook nu al die uitspraken zou moeten doen? Minister Koenders heeft steeds gezegd, te wachten op een in strategisch opzicht aanmerkelijk punt. Je zou kunnen zeggen: na de verkiezingen in Israël lijkt dat punt wel aangebroken. Deelt u die mening?
De heer Schrijver (PvdA):
Ik deel die opvatting en ik zal uitleggen waarom.
Ook in de afgelopen periode is er weer veel te doen geweest over de al dan niet erkenning van een Palestijnse staat. Zweden heeft als 135ste staat het bestaan van Palestina als staat erkend. In de AVVN mag Palestina als waarnemersstaat, als non-member observer state, aanschuiven. In sommige gespecialiseerde organisaties is Palestina reeds als volwaardig lid toegelaten. Dit alles duidt op het bestaan van Palestina als onafhankelijke staat. Er is veel voor te zeggen dat Palestina, hoe het ook met de erkenning zit, als staat reeds bestaat en kennelijk vindt twee derde van de wereldgemeenschap dat ook. In het internationale recht is bovendien het bestaan van een staat al enige tijd niet langer afhankelijk van erkenning door derde staten — dat was de constitutieve theorie — al vormt internationale formele erkenning wel de symbolische wimpel aan de vlag, maar ook niet meer dan dat. In de huidige tijd is vooral de zogenaamde declaratoire theorie in zwang. Of een staat wel of niet bestaat, hangt vooral af van de volgende vier criteria, zoals verwoord in de Conventie van Montevideo: is er een staatsgebied, is er een staatsvolk, is er een min of meer effectief staatsgezag en kan de staat zijn eigen internationale betrekkingen behartigen? Deelt de regering de inschatting dat Palestina grotendeels aan deze vier criteria voldoet en dus de facto reeds een staat is? Als het antwoord van de regering bevestigend is, kan zij dan aangeven wanneer zij een daadwerkelijke erkenning opportuun acht? Erkenning, mijnheer Kox, in dit geval vertraagde erkenning, vormt dan immers slechts een vaststelling van reeds bestaande feiten.
De Palestijnse Autoriteit heeft het afgelopen jaar ook een groot aantal belangwekkende multilaterale verdragen bekrachtigd, waaronder het Verdrag inzake het recht van de zee, diplomatieke verdragen, het anticorruptieverdrag, diverse mensenrechtenverdragen — daarmee ben ik erg blij — het genocideverdrag en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof. Mijn fractie juicht het toe dat Palestina zich op deze wijze voegt in de internationale rechtsorde en zich dus ook onderwerpt aan de daarbij behorende internationale toezichtprocedures. Mogen wij van de regering vernemen hoe zij deze bekrachtiging van een groot aantal multilaterale verdragen door Palestina beoordeelt, met name ook het Statuut inzake het Internationaal Strafhof?
Van de brandhaarden in het Midden-Oosten ga ik over naar de Oekraïnecrisis. De verwoestende conflicten in Oost-Oekraïne hebben in één jaar tijd reeds 6.000 doden en enkele tienduizenden gewonden geëist. Ook zijn de spanningen tussen enerzijds westerse landen en anderzijds Rusland zo hoog opgelopen dat deze gevaarlijk op de situatie van ten tijde van de Koude Oorlog begint te lijken. Gelukkig zijn nog wel diverse overlegfora in stand gebleven, waaronder die van de OVSE, de EU en het Oostelijk Partnerschap en diverse ad-hocgroepen, waaronder de Normandiëgroep en de trilaterale contactgroep. De laatste bestaat uit Oekraïne, de Russischsprekende opstandelingen en de OVSE, die met bemiddeling van Rusland en Wit-Rusland in 2014 een aantal keren in Minsk geprobeerd heeft tot vredesovereenkomsten te komen. In de praktijk bleken deze echter nauwelijks enig effect in de conflictgebieden te sorteren.
Vervolgens kwam het opmerkelijke en prijzenswaardige vredesinitiatief van bondskanselier Merkel en de Franse president Hollande in het kader van de Normandiëgroep. In Minsk kwam op 12 februari van dit jaar na een marathononderhandeling een pakket van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de Minskovereenkomsten tot stand, die in samenhang de basis voor duurzame vrede in Oekraïne moeten scheppen. Het gaat onder meer om een staakt-het-vuren, om terugtrekking van de zware wapens, om toezicht en verificatie door de OVSE en om, opvallend, grondwettelijke hervorming via dit verdrag in Oekraïne per uiterlijk eind 2015 gericht op decentralisatie en de speciale status van bepaalde gebieden. Die grondwettelijke hervorming en de daarop te baseren wetgeving voorzien in immuniteit en amnestie — gelukkig niet voor de verantwoordelijken voor de MH17-ramp — in taalzelfbeschikking, in staatssteun voor deze regio's en in grensoverschrijdende samenwerking met de naburige regio's in Rusland. Mijn fractie vond het erg bemoedigend dat slechts enkele dagen na dit akkoord tussen Merkel, Hollande, Poetin en Porosjenko, op 17 februari al, de voltallige Veiligheidsraad zich unaniem achter dit pakket van maatregelen, inclusief het staakt-het-vuren, heeft geschaard. Aanvankelijk leek de strijd zich hier en daar heftig voort te zetten, maar gelukkig zien we de afgelopen weken tekenen van hoop dat de eerste onderdelen van het pakket maatregelen nageleefd worden. Wat kan Europa eraan bijdragen dat er geen ontsporing plaatsheeft?
De heer Van Boxtel (D66):
Ik deel uw betoog tot nu toe geheel, behalve toen u zei dat het akkoord tussen de vier regeringsleiders zijn vruchten lijkt af te werpen. Ik zat gisteravond nietsvermoedend naar Nieuwsuur te kijken en zag daarin dat om de hoek bij Marioepol de gevechten weer volledig oplaaien. Je krijgt onmiddellijk de verdenking dat de separatisten ook nog Marioepol willen bezetten zodat de hele lijn langs de Zwarte Zee vanaf de Krim is veiliggesteld vanuit Russisch perspectief. Mij baart dat grote zorgen.
De heer Schrijver (PvdA):
Die gevoelens van angst deel ik met u. Juist daarom is de internationale toezichthoudende rol van bijvoorbeeld de OVSE, maar ook de voortgezette betrokkenheid van belangrijke landen in het Normandië-overleg, inclusief Rusland, zo belangrijk. Mijn vraag was: welke rol ziet Nederland daarbij voor zichzelf weggelegd? Is er bijvoorbeeld ook een rol op het terrein van defensie? Zo ja, welke?
Voorzitter. Minister Koenders heeft op beeldende wijze zijn politiek ten opzichte van Rusland als die van "de vuist en de hand" getypeerd. Sancties vormen de vuist en maken duidelijk dat wij de Russische politiek ten aanzien van Oekraïne onacceptabel te vinden. Kan de regering een inschatting geven hoe deze politiek van de vuist de diverse doelstellingen tot nu toe heeft gediend? Wat is er bereikt? Ook vragen wij de regering aan te geven hoe zij tot nu toe haar politiek van de hand actief vormgeeft. Heeft de EU, heeft het Westen, heeft Nederland nog wel voldoende communicatiekanalen met de Russen open om wederzijds zinvol overleg te plegen?
Meer dan we enkele jaren geleden ooit voor mogelijk hadden kunnen houden blijkt er een sleutelrol weggelegd te zijn voor de OVSE, zoals ook in de Minskovereenkomsten staat. Lange tijd leek de organisatie op haar retour en met haar wat onbestemde waaier van taken en functies leek zij welhaast een relikwie uit de periode van de Koude Oorlog. Nu is haar functie als geïnstitutionaliseerd overlegorgaan, permanent beschikbaar voor een open dialoog tussen Oost en West, weer van essentieel belang. Het is een groot goed dat we binnen één organisatie op geïntegreerde wijze over vrede en veiligheid, economische samenwerking en mensenrechten — dat zijn de drie manden van Helsinki — kunnen overleggen en samenwerken. Het was ook bemoedigend om tijdens de recente Parlementaire Assemblee van de OVSE te vernemen hoe hands-on en bruggen bouwend de Servische minister van Buitenlandse Zaken als OVSE-voorzitter, de speciale Zwitserse vrouwelijke ambassadeur voor de Oekraïnecrisis en het Turkse hoofd Apakan van de speciale monitoringmissie in Oost-Oekraïne in de Oekraïnecrisis opereren, voor zover mogelijk ook in samenwerking met de in Den Haag gevestigde Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden.
De missie in Oost-Oekraïne doet naar omstandigheden geweldig goed werk, maar haar mogelijkheden met een beperkt aantal en ongewapende waarnemers in een erg uitgestrekt gebied moeten niet overschat worden. De vraag dringt zich op of de Oekraïnecrisis niet de spankracht van de OVSE te boven gaat, zeker als de missie in het veld opnieuw met enorm verzet of sabotage geconfronteerd wordt. Graag de visie van de regering hierop. Welke mogelijkheden ziet de regering om de OVSE-waarnemers beter voor hun taken uit te rusten? Kan het werk van de OVSE, die immers ook een regionale organisatie onder hoofdstuk VIII van het VN-Handvest is, niet aangevuld en versterkt worden met een VN-vredesoperatie, zoals ook is voorgesteld door president Porosjenko? Wat is de visie van Nederland daarop? Wat zou onze bijdrage kunnen zijn?
Ten slotte. Never waste a good crisis om het handelend vermogen van de OVSE te versterken …
De heer Kox (SP):
Ik leg aan collega Schrijver een alternatief voor. Hij stelt een VN-vredesmissie voor om de OVSE te ondersteunen omdat haar spankracht wel erg op de proef wordt gesteld. Ik was afgelopen zaterdag bij de Venetiëcommissie om te spreken over de rol die deze commissie en de Raad van Europa kunnen spelen in Oekraïne. Een groot deel van Minsk II betreft hervorming in de staat Oekraïne, herziening van de grondwet, decentralisatie, een nieuwe kieswet, en een andere zuiveringswet dan de regering nu voornemens is door te zetten. Dat soort grote wetgevende processen kunnen door de aard van de OVSE niet door de OVSE worden gedaan. De Raad van Europa heeft eigenlijk alle elementen: de Venetiëcommissie, het Comité van Ministers, de monitoring, een speciale waarnemer in het parlement van Oekraïne van de secretaris-generaal van de Raad van Europa. Zou het niet meer voor de hand liggen — dat is een suggestie — om te zeggen dat de OVSE haar werk heeft gedaan en dat de Raad van Europa erbij zou moeten worden gehaald omdat die al bezig is met die nieuwe wetgeving? Als we daar te lang mee wachten, alsof op 1 oktober de Grondwet niet gewijzigd is, valt heel Minsk II weer in duigen, zo heb ik zaterdag gehoord. Zou dat iets zijn waar ook de PvdA-fractie voor wil pleiten? Het is een middel dat voorhanden is en wij hoeven dan niets nieuws te verzinnen. Een VN-vredesmissie zou dat wel zijn.
De heer Schrijver (PvdA):
Ik dank collega Kox voor deze interessante aanvullende informatie. Wij zouden dat zonder meer graag steunen, maar zien dat niet als een alternatief voor de OVSE. Het is en-en. Het is een geïntegreerde benadering. De heer Kox noemt zaken als het opbouwen van een goed bestuur, een rechtsstaat en hulp bij betere en meer daadkrachtige wetgeving. Die bijdragen kunnen heel goed van de Raad van Europa komen. Anders dan hij suggereerde, is de OVSE nog lang niet klaar met haar taak van toezicht houden. De OVSE is niet gespecialiseerd om strijdende partijen uit elkaar te houden en is ongewapend in het gebied louter ter waarneming aanwezig. Voor een volwaardige vredesoperatie heb je eigenlijk een klassieke blauwhelmenoperatie nodig. Dat is de geïntegreerde benadering die ik met de heer Kox bepleit.
Ik zei: never waste a good crisis. Hoe zouden wij het handelend vermogen van de OVSE in meer algemene zin kunnen versterken en de besluitvorming kunnen verbeteren? Collega Franken sprak daar ook al over. Hoe zouden wij kunnen proberen om een politieke tweedeling binnen de organisatie tegen te gaan? Onze fractie vindt het onverantwoord dat de OVSE geen eigen internationale rechtspersoonlijkheid geniet. Dat betekent dat deelnemers aan OVSE-missies en stafleden van de organisatie voor hun internationale bescherming afhankelijk zijn van de nationale wetgeving in de landen waar zij opereren. De OVSE kan voorts zelf geen verdragen afsluiten. Ook kan de organisatie niet zelf voor haar rechten en belangen in rechterlijke procedures opkomen.
Lange tijd zijn het de Verenigde Staten geweest die erkenning van de internationale rechtspersoonlijkheid van deze veiligheidsorganisatie in Europa hebben gedwarsboomd, onder het mom dat zij een flexibele organisatie wilden hebben. In 2007 was er bijna een compromis, mede onder Nederlandse leiding, leidend tot de aanvaarding van een internationale rechtspersoonlijkheid en de regeling van privileges en immuniteiten, maar op het laatste moment mislukte dat. Nu zijn het weer de Russen die meer willen, namelijk een handvest voor de organisatie en niet louter een regeling van juridisch-technische zaken. Misschien is daar best wel wat voor te zeggen, al vindt mijn fractie dat voor de daadkracht van de organisatie en de veiligheid van de staf de erkenning van de internationale rechtspersoonlijkheid en regeling van de privileges en immuniteiten van de staf geen uitstel meer duldt. Graag horen wij hierop een reactie van de regering. Ziet zij kansen om deze kwesties voortvarend ter hand te nemen? De 40ste verjaardag van de Akte van Helsinki biedt daarvoor een uitgelezen momentum.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik denk graag mee in deze richting, want het is een buitengewoon belangrijk punt, maar speel even advocaat van de duivel. Zou het kunnen dat de huidige staat van de OVSE, af en toe enigszins onder de formele radar, een aantal mogelijkheden biedt die lastiger worden als er een veel groter en sterker mandaat ontstaat? Ik vraag dit niet omdat wij tegen het voorstel zijn, maar om na te denken over de voors en tegens van de verschillende status.
De heer Schrijver (PvdA):
Dat is een heel interessante vraag. Ik hoor in de vraagstelling de Amerikaanse opvatting doorklinken dat je het beste een zo flexibel mogelijke organisatie kunt hebben. Stel, God verhoede het, dat er morgen een ernstig incident in Oost-Oekraïne plaatsvindt met OVSE-waarnemers, dat zij in gijzeling worden genomen of misschien nog erger, dan kunnen zij geen aanspraak maken op internationale bescherming. Zij zijn dan overgeleverd aan de bestuurders van het gebied en van de omliggende landen. Ik vind het onverantwoord om leden van dit soort extreem gevaarlijke missies op deze wijze het veld in te zenden. Bovendien hoef je niet alles in detail te regelen. Er zijn veel voorbeelden van oprichtingsverdragen van internationale organisaties die misschien maar drie of vier pagina's tellen en die ingebouwde flexibiliteit in zich hebben. Ik wil vooral tot een lichte institutionalisering komen. Ik reken erop dat ik de heer Ganzevoort daarbij aan mijn zijde heb. Ik pleit heel erg voor die geïntegreerde benadering.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Op hoofdlijnen vindt de heer Schrijver mij zeker aan zijn zijde. Maar de vraag is wat we kwijtraken. Aan bescherming win je heel veel en mogelijk daarmee ook aan draagvlak, maar het zou kunnen zijn dat je daarmee soms in dezelfde verlamming terechtkomt als sommige andere organisaties. Nu kan de OVSE, juist omdat zij soms tussen de organisaties door beweegt, misschien net iets bereiken dat niet meer lukt als je er te veel een internationale geïnstitutionaliseerde vorm aan geeft. Lopen wij dat risico niet als wij te veel institutionaliseren?
De heer Schrijver (PvdA):
Theoretisch zou de heer Ganzevoort een punt kunnen hebben, maar ik denk dat het in de praktijk niet het geval is. Collega Franken wees al op de besluitvorming bij consensus. Dat is de gewoonterechtelijke regel. Ik zou juist hopen dat zo'n lichte institutionalisering in de vorm van een nieuw handvest voor de OVSE leidt tot besluitvorming bij meerderheid, desnoods een gekwalificeerde meerderheid zoals dat in veel geformaliseerde internationale organisaties het geval is.
Uit mijn betoog is gebleken dat wij vinden dat vrede en veiligheid, het onderwerp van vandaag, niet alleen te maken hebben met oorlogen tussen en binnen staten, maar zeker ook met respect voor de rechten van de mens, opbouw en onderhoud van rechtsstaten, goed bestuur en duurzame ontwikkeling, een onderwerp waar ik helaas niet meer aan toe zal kunnen komen. Onderdeel van die brede benadering van veiligheid is de gedeelde verantwoordelijkheid van nationale staten, diverse internationale organisaties, non-gouvernementele en maatschappelijke bewegingen, de particuliere sector en ook individuele burgers. Alleen met een volgehouden, gezamenlijke inzet van een breed scala aan instrumenten, politiek, economisch, diplomatiek en militair, kan ons ideaal van vreedzaam en veilig leven voor eenieder, waar ook ter wereld, worden verwezenlijkt. Deelt de regering de opvatting dat dit vraagt om het weer op peil brengen van zowel onze defensie als onze internationale ontwikkelingsinspanningen alsmede onze diplomatie? Dat is immers ook een zaak van welbegrepen eigen belang. Wij kijken met veel belangstelling uit naar de antwoorden van de regering.
De heer Van Boxtel (D66):
Voordat het kabinet op deze algemene, terechte, vraag antwoord geeft, vraag ik collega Schrijver om verduidelijking. Hij noemt niet alleen een verhoging van de Defensie-uitgaven, maar ook van het ontwikkelingsbudget. Wil hij weer naar een hoger percentage in Nederland? Mijn tweede vraag ligt in het verlengde daarvan. Is de PvdA bereid om over de hele linie het roer om te gooien, dus niet alleen het verhogen van het Defensiebudget en de ontwikkelingsuitgaven maar ook het openen van meer diplomatieke posten na een aantal jaren van sluiten?
De heer Schrijver (PvdA):
In deze Kamer hebben wij onlangs de motie-Kuiper gesteund op het terrein van verbeterde defensie-inspanningen. Ik roep in herinnering dat wij ook de motie-Kox over de terugkeer naar de 0,7%-norm voor officiële ontwikkelingshulp hebben gesteund zodra de financiële en economische omstandigheden dat toelaten. Net als de heer Van Boxtel ben ik een optimist, dus ik zie dat in het verschiet liggen. Hopelijk zal Nederland, met steun van zijn partij, naar die internationale doelstelling van 0,7% kunnen terugkeren. Ik ben blij dat de bezuinigingen op het netwerk van diplomatieke posten voor een deel teruggeschroefd zijn en dat er meer in vredesdiplomatie geïnvesteerd zou kunnen worden. Het is mijn vurige wens en ook die van mijn fractie dat wij daar de komende jaren nog een schepje bovenop kunnen doen.
De heer Van Kappen (VVD):
Voorzitter. Ik denk dat weinigen onder ons de recente ontwrichtende omwentelingen en geopolitieke schokken hebben voorzien die het veiligheidslandschap in Europa zo ingrijpend hebben veranderd. Als we een blik werpen op de toekomst, dan is de voorspelling kort en goed: nog meer schokken, ontwrichting en onzekerheid. De meest vooraanstaande studies die een blik trachten te werpen op de toekomst, voorspellen bovendien dat de instabiliteit aan de grenzen van Europa geen tijdelijk verschijnsel is. Behalve van de toenemende spanningen in Oost-Europa, zijn we ook getuige van de totale desintegratie van het Midden-Oosten, toenemende instabiliteit in Noord-Afrika, de opkomst van apocalyptisch terroristische groeperingen zoals ISIS en aanzwellende ongecontroleerde vluchtelingenstromen. Onze buurhuizen staan in brand, de brand is nog lang niet geblust en er is een reëel gevaar dat de brand verder om zich heen grijpt.
Ook in de rest van de wereld neemt de instabiliteit toe. De wereldwijd oplopende spanningen vergroten het risico van ongewilde en niet te controleren escalatie tussen de grote mogendheden, terwijl tegelijkertijd de in de twintigste eeuw ontwikkelde mondiale multilaterale overlegsystemen steeds moeizamer functioneren. De dominantie van het westen neemt in versneld tempo af en de zogenaamde BRICS-landen vormen geen samenhangend geheel. Zij treden veelal op in gelegenheidscoalities, die niet in eerste instantie gericht zijn op het handhaven van de internationale rechtsorde, maar waarbij de omvang en samenstelling van de coalitie wordt bepaald door het belang dat moet worden veiliggesteld. Het is dus niet de coalitie die de missie bepaalt, maar het is de missie die de coalitie bepaalt. Naast de G8 en de G20 hebben we nu dus te maken met de opkomst van de GX.
Ook bij de lidstaten van de EU en de NAVO is het niet langer vanzelfsprekend dat operaties binnen de Europese of Atlantische veiligheidsstructuur worden uitgevoerd. Deze trend is een duidelijk signaal dat de huidige veiligheidsarchitectuur in Europa niet voldoet: te traag, te bureaucratisch, te complex en te star. Daarbij komt dat Washington, gezien de oplopende spanningen in het gebied rond de Stille Oceaan, zijn strategische aandacht wil verleggen naar dit gebied. Deze zogenoemde "pivot to Asia", is eveneens geen tijdelijk verschijnsel. De VS gaan er immers van uit dat op de langere termijn niet Rusland, maar China hun belangrijkste strategische tegenspeler zal zijn op het wereldtoneel. Washington zal dus de druk op Europa blijven opvoeren om zelf meer verantwoordelijkheid te nemen voor het beheersen van de veiligheidssituatie op het Europese continent en de aangrenzende regio.
De meeste Europeanen zijn er zo langzamerhand, weliswaar schoorvoetend, van overtuigd dat Europa meer moet doen, maar de ongemakkelijke waarheid is dat Europa tot steeds minder in staat is. Decennia van bezuinigingen op de defensiebegrotingen van de meeste Europese landen hebben er namelijk toe geleid dat Europa een aantal kerncapaciteiten op het gebied van defensie ontbeert. Europa is tot nu toe zelfs niet in staat gebleken om de indertijd in Helsinki gestelde Headline Goal om een gezamenlijke troepenmacht van 60.000 man op de been te brengen, te realiseren. Zelfs de nog meer bescheiden doelstelling om een aantal EU-Battlegroups te formeren, is nooit goed van de grond gekomen. De battlegroups zijn nooit ingezet omdat de landen die de troepen moesten leveren het niet eens konden worden over de inzet en de financiering van de inzet.
Europa ziet zich in de toekomst geplaatst voor een enorme uitdaging op het gebied van veiligheid en defensie in een wereld die onveiliger wordt en waarbij de dreigingen zich ook steeds dichter bij huis manifesteren.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik zou graag een vraag stellen over de EU-Battlegroups, want dat raakt aan een kernvraag in de hele Europadiscussie, namelijk hoe wij omgaan met onze soevereiniteit en de overdracht van soevereiniteit in acute noodsituaties als we bijvoorbeeld meer slagkracht op Europees defensieniveau willen. Zou de heer Van Kappen daar iets over kunnen zeggen? Dit raakt daar namelijk aan. Nu moeten 27 parlementen discussiëren over de vraag wie waar wel of niet wordt ingezet, en dat heeft tot nu toe tot niets geleid.
De heer Van Kappen (VVD):
Dank voor deze vraag. Ik was van plan er later in mijn betoog op terug te komen, maar omdat ik dat een onsportief antwoord vind, zal ik nu meteen de vraag beantwoorden. Ik ben ervan overtuigd dat, als we heel strak vasthouden aan het soevereiniteitsbeginsel zoals we dat tot nu toe hebben gehanteerd, we het gevaar lopen dat we onze collectieve soevereiniteit als continent zullen verliezen. Soevereiniteit is overigens per definitie een relatief begrip.
Voor EU-Battlegroups zijn er altijd twee grote struikelblokken geweest. Het is een multinationale eenheid die moet kunnen reageren binnen vijf tot vijftien dagen. Alle landen die troepen leveren, moeten door hun eigen procedure heen om die troepen in te mogen zetten. Dan haal je dus van z'n levensdagen nooit die vijf tot vijftien dagen. Tegelijkertijd is het vaak zo dat the costs lie where they fall. Er is dus ook altijd nog mot over wie het allemaal gaat betalen. De Nederlandse delegatie heeft hiervoor recentelijk in Riga een voorstel ingediend. We hebben gezegd dat we eigenlijk af moeten van de vaste samenstelling van de EU-Battlegroups. De ene keer heb je een EU-Battlegroup die maritiem georiënteerd is terwijl er wat op het land gebeurt. De andere keer heb je een EU-Battlegroup die op het land georiënteerd is, en dan is er wat loos op zee. Je moet eigenlijk toe naar een modulair systeem, waarbij je als Europa een pul maakt met air assets, luchtmachtcapaciteit dus, een pul met maritieme capaciteiten en een pul met landmachtcapaciteiten. Daar moet redundantie in zitten. Er moeten dus meerdere squadrons in zo'n pul zitten, van verschillende landen. Dan heb je keuze en flexibiliteit. Als de crisis zich ontwikkelt, kun je die modules samenvoegen tot een eenheid die toegesneden is op de crisis. Bovendien, als één land zegt "liever niet, want ik krijg het niet door mijn parlement", dan is er vast wel een ander land dat ook een squadron heeft. Je krijgt dan zowel politieke als militaire flexibiliteit. Wat betreft het betalingsgebeuren hebben we het Altheamechanisme. In de bijlage staat welke kosten er worden gedeeld. Wij bepleiten, nu al drie vergaderingen lang vanaf Athene, daar nog eens heel goed naar te kijken en de bijlage van het Altheamechanisme uit te breiden. Dan kunnen de kosten wat meer worden gespreid.
We moeten ook proberen om de politieke voorbereiding tegelijk met de militaire voorbereiding te laten starten. Wij hebben daarom ook gepleit voor een politieke voorbereidingsgroep. Landen die de modules aanleveren, zullen dus ook regelmatig hun parlementariërs daarnaar moeten laten kijken, erover moeten laten praten en het hele systeem moeten laten volgen. Dan krijg je veel sneller een idee welke landen willen meedoen en welke landen niet. Dat is heel kort door de bocht het voorstel dat wij ingediend hebben in Riga.
Ik ga verder met mijn betoog. De VVD-fractie is ervan overtuigd dat geen enkel Europees land de uitdagingen van de toekomst alleen aankan. Bezwaren dat we onze soevereiniteit zouden verliezen door nauwer samen te werken in Europa op het gebied van buitenlands beleid en defensiebeleid, deelt mijn fractie niet. De collectieve defensie-inspanning in Europees verband is nu meer dan ooit noodzakelijk omdat de collectieve soevereiniteit van ons continent op het spel staat. Wat moet er nog meer gebeuren om ons tot dat inzicht te brengen? We moeten wel durven kijken naar wat er te zien is en vervolgens durven erkennen wat we zien, hoe onaangenaam het plaatje ook is.
We zien dat er dringend behoefte is aan een herziening van de Europese veiligheidsstrategie. Dit is het fundament waarop vervolgens het defensiebeleid van de Europese landen kan worden afgestemd. Alleen op deze manier kunnen we een einde maken aan de huidige lappendeken van middelen. De cruciale vraag is of de EU een geloofwaardige actor op veiligheidsgebied wil zijn of niet. Vroeger was soft power misschien de grote kracht van Europa, maar in de onveilige wereld waarin wij thans leven is soft power zonder hard power niet meer geloofwaardig. De uitspraak van de voormalige president van de VS, Theodore Roosevelt "speak softly but carry a big stick" is meer dan ooit van toepassing. Onze vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken is dan ook of hij dit gevoel van urgentie met ons deelt. Zo ja, hoe en wanneer gaat hij de Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw Mogherini, aansporen om spoed te zetten achter de conceptie van een Europese veiligheidsstrategie, die voorziet in een samenstel van effectieve, geloofwaardige maar ook efficiënte defensiecapaciteiten waaruit Europa kan putten?
We moeten daarbij echter wel pragmatisch en realistisch te werk gaan. Een volledig geïntegreerde Europese krijgsmacht is nog heel ver weg; dat is dromerij. De NAVO is en blijft voor de voorzienbare toekomst de belangrijkste organisatie om de veiligheid van het Europese continent te waarborgen. Er zit echter veel ruimte tussen alles of niets. Er ligt een heel spectrum aan mogelijkheden voor effectieve Europese samenwerking tussen deze twee uitersten. Laten we niet vergeten dat een sterker Europa ook een sterkere NAVO betekent.
Hoewel de NAVO de hoeksteen blijft van ons veiligheidsbeleid, zijn er de laatste tijd fundamentele vragen gerezen over zowel het politieke als het militaire vermogen van de NAVO om in de huidige situatie de veiligheid van het Europese continent te waarborgen. De vrees bestaat dat een hybride aanval door Rusland, op bijvoorbeeld een van de Baltische staten, zorgvuldig onder de drempel van artikel 5 zal blijven; het Krimscenario dus. Hybride of gemaskeerde oorlogvoering maakt gebruik van het verschijnsel dat het onderscheid tussen oorlog en vrede is vervaagd. Een belangrijk kenmerk van deze modus operandi is dat er nauw wordt samengewerkt met niet-statelijke groeperingen zoals milities en verzetsgroepen, maar dat deze samenwerking categorisch en consistent wordt ontkend. Deze manier van opereren maakt het lastig om te bepalen of een gemaskeerde aanval op bijvoorbeeld een van de Baltische staten, door alle lidstaten van de NAVO niet alleen zal worden herkend, maar ook erkend als een aanval in de zin van artikel 5: een aanval op één, is een aanval op allen. Het is immers lastig om het Russische optreden onweerlegbaar te bewijzen en nog lastiger om de achterliggende bedoelingen juist in te schatten.
Het concept van hybride of gemaskeerde oorlogvoering heeft ons merkwaardig genoeg verrast. Het concept was immers wel degelijk bekend. In meerdere gezaghebbende studies is dit concept beschreven en is er gewaarschuwd voor deze manier van conflictbeslechting.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik luister met zeer veel betrokkenheid naar het verhaal van collega Van Kappen, maar heb over dit punt nog wel een vraag. U zegt dat er landen zijn die zich mogelijk bezighouden met hybride oorlogvoering en net onder de radar van artikel 5 blijven; wij kunnen niet bewijzen dat zij daarachter zitten. Dat roept de volgende vraag op: wat legitimeert dan dat je toch gaat handelen? In uw verhaal ligt de suggestie dat wij als Europa of als NAVO meer zouden moeten kunnen doen, maar dat heeft de zwakte in zich dat je je een titel aanmeet zonder dat je de bewijslast rond hebt.
De heer Van Kappen (VVD):
U kenschetst precies het dilemma van hybride oorlogvoering. Wij hebben binnen de NAVO nog absoluut geen concept hoe wij hiermee moeten omgaan. Het zijn overigens niet alleen de Russen die dit concept ontwikkeld hebben. Ook bij niet-statelijke conflicten die wij kennen met actoren als IS zie je dat er gebruik gemaakt wordt van het schaduwgebied tussen oorlog en vrede. Wat is het nou eigenlijk? Dat is een van de dilemma's waar wij voor staan. Tot nu toe hebben we niet echt een goed antwoord ontwikkeld.
De heer Kox (SP):
Het is goed dat collega Van Kappen op deze nieuwe ontwikkelingen wijst. Mag ik hem recht op de man af vragen hoe hij de gebeurtenissen ziet van een jaar terug in Kiev? Daar werden een gekozen regering en een gekozen president tijdens een opstand afgezet, hoewel Europese regeringen van tevoren gezegd hadden dat dat niet zou moeten gebeuren; daar moest een ordentelijke overdracht van de macht plaatsvinden. De Russen zeggen nu dat de pot de ketel verwijt dat hij zwart ziet: u verwijt ons dat wij in de Krim dingen doen die niet deugen, maar sinds wanneer steunen westerse regeringen een staatsgreep in een land dat binnen onze periferie ligt? Ik begrijp die vraag wel. Zij zeggen dat het Westen op een merkwaardige manier strijdt die wij niet gewend zijn. Begrijpt u mijn vraag?
De heer Van Kappen (VVD):
Ik begrijp uw vraag helemaal. Dit verhaal hoor je regelmatig vanuit Moskou en van mensen die daarmee sympathiseren. Het is dan ook een lastig probleem en helemaal niet zo glashelder. De opstand in Kiev was een volksopstand, maar wel een volksopstand tegen een gekozen regering. Je kunt wel beweren dat die regering onder dubieuze omstandigheden was gekozen met een grote verkiezingsfraude, maar zo blijf je heen en weer gaan. Het is een "murky pool" waar je in zit. Ik hou me persoonlijk vast aan de afspraken die wij hebben gemaakt aan het einde van de Koude Oorlog, waarbij is afgesproken dat we de soevereine grenzen van Europa zouden erkennen. Ook de Russen hebben die erkend. We hebben bovendien Oekraïne, de derde nucleaire mogendheid ter wereld, vrijwillig de nucleaire wapens laten inleveren onder de garantie van Rusland, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, in het Budapest agreement, dat deze landen de Oekraïnse soevereiniteit zouden garanderen.Dat is in alle standen geschonden. In de huidige wereld zijn een heleboel dingen aan het vervagen. Vroeger was er een heel duidelijk onderscheid tussen oorlog en vrede. Er was een oorlogsverklaring en een vijand met vlaggetje op zijn pak en die tekende uiteindelijk een vredesverdrag. Dat is allemaal een beetje over. We bevinden ons met onze conflicten steeds meer in het schaduwgebied tussen oorlog en vrede: wat is het nou eigenlijk precies? Met name de gemaskeerde oorlogvoering, die in 2013 is uitgewerkt door generaal Gerasimov, gaat daar precies op in. Hoe ga je om met het schaduwgebied tussen oorlog en vrede? Het is ontegenzeggelijk dat er in het discours over wat er in Kiev gebeurd is punten zitten die niet zo fraai zijn; dat is zeker zo. Ik begrijp de vraag wel.
De heer Kox (SP):
Mag ik daarop aansluiten? Ik deel de mening van collega Van Kappen dat we na de val van de muur afspraken hebben gemaakt over de territoriale integriteit. Die moeten we vasthouden, want anders hebben we weinig mee over. Tegelijkertijd wordt er vanuit het perspectief van Moskou gezegd dat er ook afspraken gemaakt zijn dat we niet allemaal die kant op zouden komen met de EU en met de NAVO. Wij kunnen wel zeggen dat het gaat om de territoriale soevereiniteit van de lidstaten, maar vanuit Rusland wordt gesteld dat wij nu aan hun grenzen staan en Rusland niet aan die van ons. Ook daar ligt natuurlijk een nieuwe manier van met elkaar omgaan. Ik maak mij zorgen dat wij op dat terrein doorgaan en steeds nieuwe dingen verzinnen, waardoor Europa er uiteindelijk onveiliger op wordt. Als wij niet een nieuwe manier ontwikkelen om met elkaar om te gaan, dan voorspel ik dat de koude oorlog weer voor de deur staat. Dat is althans mijn vrees.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik wil hier heel kort nog wel op reageren. Het is niet zo dat de Europese Unie of de NAVO willens en wetens opgedrongen zijn naar het oosten. De NAVO en de EU kunnen de landen die in een overgangsfase zitten niet weerhouden lid te worden van de NAVO of de EU omdat mijnheer Poetin dat niet goedvindt. Dan geef je je strategisch volledig over. Ieder land dat door alle hoepels is heen gesprongen, moet lid kunnen worden van de NAVO of de EU. Ik bestrijd dat het een bewust opdringen is geweest van de NAVO of de EU naar het oosten, maar ik weet dat het in Rusland zo wordt ervaren. Een ander punt is dat de Russen zich zorgen maken over China, dat in het oosten als economisch opkomende wereldmacht zich in hun ogen langzaam invreet in de voormalige sovjetspace. De bovenlaag in de Midden-Aziatische landen, als je dat zo mag noemen, leert Engels. Het gewone volk spreekt Russisch, maar de middenstand leert Chinees. Daar maken zij zich zorgen over. Nu zien zij in het westen dat de andere grootmacht, Europa, zich in hun ogen invreet in de voormalige sovjetspace in het westen. Tot overmaat van ramp is vanuit Russisch perspectief Europa ook nog bezig met TTIP om met het derde grote handelsblok in de wereld, Amerika, een verbond te sluiten. De economische omsingeling geeft een gevoel van enorme onmacht, waarbij zij bovendien zien dat hun eigen economie helemaal niets produceert. Ja, wapens; maar verder is het op economisch gebied een falende staat. Dat alles, gemengd met een stukje revisionisme en een stukje traditionele omsingelingsangst dat de Russen altijd al een beetje gehad hebben, levert deze situatie op. Ik ben het met u eens dat wij ten koste van alles met hen in gesprek moeten blijven, maar we moeten ook niet naïef zijn. We moeten in de gaten hebben waar ze mee bezig zijn, en dat is met name de gemaskeerde oorlogsvoering waarop wij tot op dit moment geen goed antwoord hebben.
In de rest van mijn betoog staat een beetje een herhaling van wat ik net heb gezegd. Het concept van hybride of gemaskeerde oorlogvoering heeft ons merkwaardig genoeg verrast. Het concept was immers wel degelijk bekend. In meerdere gezaghebbende studies is dit concept beschreven en is er gewaarschuwd voor deze manier van conflictbeslechting. Zelfs in de bescheiden studie van de VVD over veiligheid en defensie uit 2008, is hiervoor al gewaarschuwd. In Rusland heeft generaal Valery Gerasimov deze doctrine in 2013 tot in detail uitgewerkt. Met het resultaat worden we thans geconfronteerd.
De geopolitieke veranderingen en nieuwe hybride vormen van conflictbeslechting vragen niet alleen om een herziening van de NAVO-strategie, maar ook om herziening van de spelregels. Een passend antwoord heeft de NAVO nog niet gevonden. Het wordt dan ook hoog tijd dat de lidstaten van de NAVO hun gezamenlijke denkkracht inzetten om het antwoord wel te vinden. Het is weliswaar een lastige opgave om een tegenstrategie te ontwerpen, als we ons tenminste aan onze eigen wetten en fundamentele normen en waarden willen houden, maar het is wel degelijk mogelijk.
Mijn vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie is dan ook om hier binnen het bondgenootschap op aan te dringen en daar als Nederland zelf ook een concrete bijdrage aan te leveren door op korte termijn een studie over dit onderwerp te starten. Graag een antwoord van beide ministers.
Los van de uitdaging hoe om te gaan met gemaskeerde oorlogvoering worstelt de NAVO in zijn algemeenheid met de uitvoering van zogenaamde Non-Article 5-operaties in het schemergebied tussen oorlog en vrede.
Op de NAVO-top in Wales is als reactie op de huidige verslechterende veiligheidssituatie het Readiness Action Plan (RAP) aangenomen. Onderdeel hiervan is de oprichting van de Very High Readiness Joint Taskforce, of populair gezegd: de flitsmacht. Nederland neemt samen met Duitsland en Noorwegen deel aan deze flitsmacht. Opvallend is dat de regering de inzet van de Nederlandse bijdrage baseert op artikel 97 van de Grondwet (verdediging en bescherming van de belangen van het Koninkrijk en zijn bondgenoten) en dat dus artikel 100 van de Grondwet niet van toepassing is. Dit alles om de reactietijd van 48 uur waar te kunnen maken in situaties waarin (nog) niet duidelijk is of artikel 5 van toepassing kan worden verklaard.
Naar het oordeel van mijn fractie is dat terecht, maar de vraag aan de minister van Defensie is of de andere landen die een bijdrage aan de flitsmacht leveren, eveneens in staat zijn om dit waar te maken. Hoe zit het bijvoorbeeld met Duitsland, waar de Bondsdag niet slechts geïnformeerd en geraadpleegd moet worden, maar beslist over een Duitse bijdrage of deelname aan de flitsmacht?
De heer Van Boxtel (D66):
Bij die flitsmacht zit ook Noorwegen, dat geen lid is van de EU.
De heer Van Kappen (VVD):
Dat is lid van de NAVO.
De heer Van Boxtel (D66):
Ja, maar er wordt gepleit voor meer slagkracht en integratie bij Defensie op EU-niveau. Zou het dan niet verstandiger zijn om zo'n flitsmacht ook veel meer binnen de geledingen van de EU zelf te zoeken?
De heer Van Kappen (VVD):
Ja, wat we nu doen is een beetje dubbelop. Aan de ene kant proberen we die EU-Battlegroups van de grond te krijgen. Die hebben een heel bescheiden omvang, van 1.500 militairen of zoiets. Daar hebben we het net over gehad. Tegelijkertijd zie je dat de NAVO met de NATO Rapid Reaction Force met dezelfde problemen te maken heeft als er geen artikel 5-situatie is. Als het artikel 5 is, is het simpel, maar als het niet artikel 5 is, bots je met de NRF eigenlijk op dezelfde problemen.
Men heeft geprobeerd om binnen de NRF een flitsmacht te maken die wel binnen 48 uur kan reageren. Nederland, Duitsland en Noorwegen nemen als eerste het voortouw om dat te proberen. Nederland heeft als maatregel om binnen 48 uur te kunnen reageren, die inzet gebaseerd op artikel 97. Noorwegen heeft dat probleem niet. We hebben een overzicht gemaakt van het parlementaire medebeslissingsrecht in Europa. Daar hebben we een heel schema van gemaakt. Dan zie je dat er in een aantal landen sprake is van heel sterk medebeslissingsrecht van het parlement, zoals in Duitsland, waar het parlement beslist. In andere landen, zoals Engeland en België, komt het parlement er helemaal niet aan te pas. Noorwegen is een van de landen waar het ongeveer gelijk is aan zoals wij dat doen. Daar is een weg eromheen, zoals wij met artikel 97 hebben gevonden.
Je krijgt straks parallel aan elkaar een NATO-flitsmacht, onderdeel van de NRF, en daarnaast het streven om toch binnen Europa EU-Battlegroups van de grond te krijgen. De reden daarvoor is dat het in sommige situaties en scenario's toch beter is om als Europa het klusje te klaren, zonder meteen een beroep te doen op onze Amerikaanse bondgenoten. De Amerikanen hebben er langzamerhand genoeg van om elke keer te moeten bijspringen. Bij sommige scenario's is het effectiever, efficiënter en politiek verstandiger om de Amerikanen er even buiten te laten. Daarvoor zijn die EU-Battlegroups bedoeld.
De heer Van Boxtel (D66):
Dit begrijp ik ook heel goed. Ik denk dat wij hierover geen verschil van mening hebben. Ik zeg ook niet iets ten nadele van de Noren, maar het is interessant dat we wel een flitsmacht binnen de NAVO weten te realiseren. Deze is nog nooit effectief is geweest, maar goed, hij is er. We hebben ook EU-Battlegroups. De heer Van Kappen zegt terecht, en daar was ik ook blij mee, dat we iets meer vanuit collectieve soevereiniteit moeten denken om deze zo mogelijk sneller in de been te krijgen, als dat echt nodig is. Dan vind ik het een beetje dubbelop om te zeggen dat we dat binnen de NAVO met de Noren doen.
De heer Van Kappen (VVD):
Ja, dat begrijp ik, maar de NAVO en de EU zijn toch verschillende organisaties. Die flitsmacht zitten binnen het NRF-concept en binnen de NAVO-structuur. Het probleem met de EU-Battlegroups is, als we die ooit van de grond krijgen, en ik hoop dat het modulaire verhaal helpt, dat je toch maar een heel beperkte militaire structuur hebt in de EU. Zo hebben we dat gewild. Het probleem is dat je die EU-Battlegroup alleen kunt inzetten in het allerlaagste gedeelte van het geweldspectrum. Als je deze ergens inzet waar het geweld plotseling escaleert, heb je geen strategische reserve, geen andere club die deze uit de shit kan halen, dus je wordt dan deel van het probleem. Een conclusie is dat je die EU-Battlegroups, als we die van de grond krijgen, alleen kunt inzetten in scenario's waarbij de voorspelling is dat het geweldsniveau laag is. Als je over dat lage gedeelte van het geweldspectrum heengaat, kun je dat niet doen met een EU-Battlegroup, omdat we geen strategische reserve hebben en geen andere club binnen Europa die ze uit de ellende kan halen als het fout gaat.
Voorzitter. Mijn tweede vraag aan de minister van Defensie is of de beschreven artikel 97-constructie in bepaalde scenario's ook kan worden toegepast bij onze deelname aan de EU-Battlegroups.
Wat betekent dit alles nu voor Nederland? Het is overduidelijk dat de huidige chaotische en snel verslechterende internationale veiligheidssituatie onze vitale belangen, zoals beschreven in onze nationale veiligheidsstrategie, bedreigt. Immers onze collectieve territoriale, economische en fysieke veiligheid wordt bedreigd, evenals onze politieke en sociale stabiliteit.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft inmiddels een aanvullende beleidsbrief op de Internationale Veiligheidsstrategie van juni 2013 uitgebracht met de titel: "Turbulente tijden in een instabiele omgeving". De vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken is echter of het niet hoog tijd wordt om, gezien de vervaging van de grens tussen oorlog en vrede en tussen externe en interne veiligheid, onze internationale en onze nationale veiligheidsstrategie samen te voegen tot één samenhangende strategie. Eigenlijk had de minister van V en J hier dus ook moeten zitten. De heer Franken heeft hierover ook een opmerking gemaakt. De minister van V en J is immers de bewaker van onze Nationale Veiligheidsstrategie?
Ik vraag me ook af of het geen tijd wordt om in deze turbulente tijden het overleg tussen de drie veiligheidsministers op een meer structurele basis te voeren dan thans het geval is. Misschien is het een idee om te komen tot een echte nationale veiligheidsraad, onder voorzitterschap van de minister-president. Graag een antwoord op deze vraag van de twee veiligheidsministers die hier aanwezig zijn.
De politieke, militaire, economische en financiële macht verschuift van het Westen naar de landen rond de Indische en Stille Oceaan. De uitkomst van dit proces is echter niet vanzelfsprekend en met veel onzekerheden omgeven. Het is overduidelijk dat we om onze vitale belangen zeker te stellen ook buiten de vertrouwde kring van traditionele bondgenoten moeten reiken, om nieuwe strategische partners in deze regio's te vinden en te binden. Dat is althans de mening van mijn fractie. Is de minister van Buitenlandse Zaken dat met ons eens? Zo ja, welke landen heeft hij aangemerkt als strategische partners en in hoeverre heeft dit een rol gespeeld bij de reorganisatie van ons sterk uitgedunde postennetwerk?
Overigens moet ik toch wel zeggen dat de VVD-fractie zich zorgen maakt of we niet te ver zijn doorgeschoten met de bezuinigingen op het postennetwerk. Wij zijn dan ook blij met de extra 5 miljoen euro die de regering ter beschikking heeft gesteld om het postennetwerk waar nodig te versterken. Waaraan zal dit geld worden besteed? Is het genoeg? Ik hoor graag een antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken op deze vragen.
Dan wil ik kort iets zeggen over Ontwikkelingssamenwerking (OS) in de context van veiligheid. OS heeft behalve de humanitaire dimensie ook een duidelijke veiligheidsdimensie, in de zin van stabilisatie van fragiele en falende staten. Er zit bij OS echter wel een zekere spanning tussen de humanitaire dimensie en de veiligheidsdimensie. Richten we onze inspanningen op de allerarmsten die onze hulp het meest nodig hebben, of richten we onze inspanningen op die gebieden die uit geopolitieke overwegingen van belang zijn voor onze veiligheid? Of doen we van beide een beetje? Bij afwezigheid van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking krijg ik graag een antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken op deze vragen.
Last but not least kom ik op onze defensie-inspanning. Zoals reeds eerder opgemerkt, wordt Defensie niet alleen geconfronteerd met een vervaging van het onderscheid tussen oorlog en vrede, maar ook met het feit dat door asymmetrische oorlogvoering het onderscheid tussen interne en externe veiligheid nagenoeg is verdwenen. Immers, het antwoord op een actie of operatie in een ver buitenland hoeft niet daar in het operatiegebied te komen, maar kan evengoed komen in de vorm van een terroristische aanslag in Nederland zelf. Defensie heeft derhalve capaciteit moeten vrijmaken om de interne veiligheid mede te helpen handhaven. Ik ga in dit gezelschap niet het hele rijtje voorbeelden af. De rol van Defensie bij het garanderen van de interne veiligheid is zowel een extra uitdaging als een extra belasting voor het sterk gekrompen defensieapparaat.
Op het gebied van de externe veiligheid wordt Defensie geconfronteerd met het feit dat de traditionele afgebakende battle space, gevechtsruimte, is verdwenen. De huidige battle space is fluïde en multidimensionaal; een duidelijke frontlijn bestaat niet meer. De end state, de gewenste eindsituatie, is vaak onduidelijk en er is sprake van een toename van de fog of war. Gevechtshandelingen spelen zich steeds vaker af in een schemergebied tussen oorlog en vrede en in een wolk van onzekerheid. De traditionele herkenbare vijand is hoe langer hoe moeilijker te identificeren. Er is nu veelal sprake van diffuse en moeilijk te identificeren opponenten: milities, rebellen, verzetsgroepen, et cetera.
Dit is een beleidsdebat en ik weersta dus de aandrang om de minister van Defensie te overspoelen met ideeën over de wijze waarop de krijgsmacht moet worden heringericht om de eerder geschetste dreigingen van de toekomst aan te kunnen. Ik weet zeker dat de minister en haar staf daar onze hulp niet bij nodig hebben. Ik volsta dus met de constatering dat Defensie wordt geconfronteerd met een breed conflictspectrum, dat reikt van criminaliteitsbestrijding, via onconventionele vormen van oorlogvoering, tot grootschalige conventionele oorlogvoering. Derhalve is er zowel voor als na 2010 gekozen voor een "veelzijdig inzetbare krijgsmacht", die dus beschikt over een breed spectrum aan capaciteiten. Op grond van de dreigingsanalyse is dit ook de enig juiste keus. Een dergelijke krijgsmacht is echter alleen overeind te houden met een degelijke financiering. De huidige begroting zit ver onder de in de Verkenningen berekende financiële niveaus; er moet echt geld bij. Het voortzettingsvermogen is door de voortdurende onderfinanciering van Defensie al ernstig aangetast. We kunnen nog steeds veel verschillende soorten operaties uitvoeren, maar we kunnen deze operaties slechts zeer korte tijd volhouden.
Nederland geeft na decennia van bezuinigingen op Defensie, afgerond ongeveer 1,1% van het bnp uit aan de krijgsmacht. Dat is niet alleen ver onder de NAVO-norm van 2% van het bnp, maar we bungelen ook onder aan het lijstje van Europese landen op dit gebied. Het gemiddelde van de defensie-uitgaven per land in Europa bedraagt namelijk 1,6% van het bnp.
Eigenlijk is dit plaatje nog veel te positief, omdat in Nederland een bedrag van 1,2 miljard euro aan pensioenen en wachtgelden is opgenomen in de Defensiebegroting. Daar komt nog eens bij dat Defensie ook wordt aangeslagen voor allerlei generieke kortingen. Dat kost Defensie nog eens ongeveer 200 miljoen euro per jaar. Waarom doen we dit zo? Deze manier van presenteren geeft toch een geflatteerd beeld van onze daadwerkelijke inspanning op Defensiegebied? Is het niet transparanter om de Defensiebegroting te presenteren zonder daarbij de pensioenen en wachtgelden te betrekken? Ik krijg graag een antwoord van de minister van Defensie op deze vraag.
Bovendien is Defensie btw-plichtig. Voor Defensie geldt, op een enkele uitzondering na, het hoge btw-tarief van 21% voor de aanschaf van materieel. Dat draagt ook niet bij aan de transparantie. Defensie stort immers jaarlijks miljoenen euro's aan btw terug in de staatskas. In dit kader vragen we ons af of de bedragen in de begroting voor de aanschaf van groot materieel, zoals de F-35, de NH90 en de Boxer, bruto- of nettobedragen zijn. Hoeveel btw dragen we af over deze projecten? Welk deel van de begroting kan concreet worden ingezet om de operationele slagkracht van de krijgsmacht overeind te houden en te verbeteren? Ik krijg graag een antwoord van de minister van Defensie op deze vragen.
Ik begrijp dat we ons moeten houden aan de Wet op de omzetbelasting 1968, die gebaseerd is op Europese richtlijnen. De uitgaven voor Defensie worden echter gedaan in het algemeen belang. Is het dan niet rechtvaardiger om voor de aanschaf van groot materieel het lage btw-tarief van 6% toe te passen?
De heer Van Boxtel (D66):
Ik snap deze vragen heel goed, gelet op de zoektocht naar structureel meer geld voor Defensie, waar in beide huizen een brede meerderheid voor is. U noemt nu echter een aantal dingen die bij elk departement opgevoerd kunnen worden. Bij Onderwijs zitten de pensioengelden van de leraren ook in de begroting. Vroeger zaten de pensioengelden van de politie bij Binnenlandse Zaken, nu bij Veiligheid en Justitie. Wilt u iets anders voor Defensie dan voor de andere ministeries? Of moeten we dit over de hele linie onder de loep nemen, om zo inzicht te krijgen in hetgeen daadwerkelijk beschikbaar is?
De heer Van Kappen (VVD):
Ik praat nu over Defensie. Ik wil graag dat we een beter inzicht krijgen in hetgeen daadwerkelijk beschikbaar is om te besteden aan de Defensiebegroting. Eigenlijk zou dit voor alle overheden moeten gelden. Dan heb je een transparant inzicht in hetgeen daadwerkelijk wordt uitgegeven om onderwijs of defensie te verbeteren en overeind te houden. Ik realiseer me echter, weliswaar knarsetandend, dat dit niet tot de mogelijkheden behoort.
Dat brengt mij bij het vervolg van mijn spreektekst, namelijk: ik begrijp, weliswaar knarsetandend, dat dit om allerlei bureaucratische redenen niet mogelijk lijkt te zijn, maar er zijn toch mogelijkheden om de btw binnen de begroting te compenseren? Daar zijn toch voorbeelden van? Ik denk bijvoorbeeld aan Rijkswaterstaat. Ik krijg graag een antwoord van de minister van Defensie op deze vragen. Al bij al geeft Nederland dus geen 1,1% van het bnp uit aan defensie, maar slechts 0,8%.
Tijdens de recente NAVO-top in Wales is ook min of meer afgesproken dat de lidstaten van de NAVO in de komende tien jaar ernaar zouden streven om te voldoen aan de 2%-norm. Ik zeg het wat voorzichtig en omfloerst omdat het voor mijn fractie niet helemaal duidelijk is hoe hard die afspraken nu eigenlijk zijn. Is het nu een commitment, een target of een pledge? Waar hebben wij ons nu precies aan gecommitteerd? Ik krijg graag een antwoord van de minister van Defensie op deze vraag.
Een veelgehoord excuus voor onze magere Defensie-inspanning is dat we niet alleen naar de input moeten kijken, maar vooral naar de output. Het is waar dat de Nederlandse krijgsmacht veel presteert met weinig middelen, maar dit mag niet als excuus worden gebruikt om de ogen te sluiten voor het feit dat de bezuinigingen de krijgsmacht ernstig hebben uitgehold en verzwakt. Laten we niet vergeten dat de krijgsmacht in de afgelopen decennia is verkleind van 100.000 militairen naar 40.000. Het aantal fregatten is verminderd van 15 naar 6. Het aantal gevechtsvliegtuigen is verminderd van meer dan 200 naar 65. Na de vervanging van de F-16 beschikken we nog maar over 37 gevechtsvliegtuigen. Het aantal infanteriebataljons, inclusief mariniers, is gedaald van 17 naar 9. Het aantal tanks van 900 naar 0. Het aantal pantservoertuigen van 3000 naar 700. Enfin, ik stop maar even met dit deprimerende lijstje. Mijn punt is denk ik duidelijk.
Een ander veelgehoord excuus is dat we maar een klein land zijn en dat daar dus ook een bescheiden krijgsmacht bij past. "Klein land" slaat dan blijkbaar op de oppervlakte van ons grondgebied en niet op de omvang van onze economie of bnp. Nederland behoort immers tot de twintig rijkste landen ter wereld. Als de oppervlakte van het grondgebied het criterium zou zijn voor de defensie-inspanning van een land, dan zou een land als Israël recht hebben op een gecamoufleerde kano en een dienstfiets. Israël heeft daarentegen een van de sterkste krijgsmachten ter wereld. De politieke kernvraag is hoeveel van onze welvaart we ervoor overhebben om onze vitale belangen te verdedigen, en dat wordt afgemeten in een percentage van het bnp. Als percentage van het bnp geven we op dit moment minder uit aan Defensie dan in de tijd van het gebroken geweertje. De 100 miljoen euro die er nu minder wordt bezuinigd op Defensie is weliswaar een positief signaal, maar meer dan dat is het niet. We kunnen daar nauwelijks de uitgeputte magazijnvoorraden mee aanvullen en als het hierbij blijft, dan wordt er de facto in de komende jaren nog steeds fors bezuinigd op Defensie.
Er staan ons ook enorme materieelvervangingsprojecten te wachten. Op dit moment ligt de gemiddelde investeringsquote echter onder de vereiste norm van 20%. De minister van Defensie heeft in eerdere debatten in de Tweede Kamer aangegeven dat in 2018 de 20%-norm weer zal worden gehaald. Is de minister daar echt van overtuigd? De VVD-fractie hoopt dat de minister gelijk heeft, maar heeft forse twijfels over de haalbaarheid van dit voornemen. Misschien kan de minister ons overtuigen van haar gelijk. Wij hebben nog een bijkomende vraag. Kan de minister van Defensie aangeven wat op dit moment de investeringsquote is per krijgsmachtdeel? En kan zij per krijgsmachtdeel aangeven wanneer de 20%-norm zal worden gehaald?
Terug naar de grote lijnen. Een stabiele en waardevaste Defensiebegroting is nodig om te kunnen blijven investeren en innoveren, en om daarmee onze vitale belangen zeker te stellen. Wij hebben behoefte aan een meerjarenplan waarin voor een periode van een aantal jaren stapsgewijs een structurele en substantiële verhoging van het Defensiebudget wordt vastgelegd. Als doel voor de middellange termijn zou het gemiddelde van de defensie-uitgaven van de Europese NAVO-landen moeten gelden. Dat is dus 1,6% van het bnp. Als we willen meepraten over een vernieuwde veiligheidsstrategie voor Europa, dan zullen we immers ook zelf geloofwaardig moeten zijn door een bijdrage te leveren die in relatie staat tot onze draagkracht. Het is belangrijk dat er gedurende de looptijd van het plan niet wordt getornd aan de in het plan vastgelegde financiering en dat niet, zoals in het verleden, de planning iedere keer weer onderuit wordt gehaald omdat er tussentijds besloten wordt om toch maar verder te bezuinigen op defensie. Defensie mag niet afhankelijk zijn van dagkoersen. Met een dergelijk jojobeleid valt er niet te plannen. Het is immers alsof tijdens de wedstrijd iedere keer de doelpalen worden verzet. Wij zijn benieuwd hoe de minister van Defensie hierover denkt.
Ik rond af. De aanwezige ministers worden geconfronteerd met het probleem dat hun beleidsterrein deel uitmaakt van wat wel "high politics" wordt genoemd. Dat is het gebied in de politiek dat zich bezighoudt met het voortbestaan van de staat. Als er geen existentiële dreiging is, hebben politici in democratieën echter sterk de neiging om zich te richten op low politics, oftewel het gedeelte van de politiek dat zich bezighoudt met het welbevinden van de bevolking. Daar zitten immers de stemmen en daar zit dus ook de politieke macht. Het is uit electoraal oogpunt een begrijpelijke redenering, maar ook een gevaarlijke. Immers, het wegbezuinigen van militaire capaciteit gaat snel, maar het weer opbouwen van militaire capaciteit duurt lang. Om die reden heeft mijn fractie in voorgaande debatten gepleit hebben om het zogeheten noregretprincipe te hanteren. Dat is helaas onvoldoende gebeurd.
De eerste taak van de regering en politici is om het voortbestaan van de staat te verzekeren. Dat is een kerntaak van de overheid en daarvoor zullen we dus een deel van onze welvaart moeten reserveren. Dat is eigenlijk niet onderhandelbaar. Een dergelijk standpunt vereist echter politieke moed; de meeste kiezers worden er immers niet warm of koud van. Onze vraag aan de aanwezige ministers is dan ook of zij de politieke moed hebben om dit juiste maar weinig populaire standpunt zowel in de ministerraad als naar de bevolking toe te verdedigen en uit te dragen.
De heer Van Boxtel (D66):
Nu begeven we ons bijna op politiek glad ijs. Ik begrijp uw betoog, maar u vraagt het aan de bewindslieden. Zij zijn binnen een coalitie ingestapt in een akkoord met spelregels. Eigenlijk moet u aan alle andere partijen die in de coalitie zitten, vragen of zij samen bereid zijn om de bewindslieden meer ruimte te geven. Dat lijkt mij het eerste adres. Dan hebt u altijd nog andere fracties in de oppositie die het al dan niet aanmoedigen. Want ik kan het antwoord van de bewindslieden wel bedenken, namelijk: als het aan ons ligt, graag meer. Maar ja, u weet ook hoe het gaat: aan die tafel in de Trêveszaal krijg je niet zomaar je gelijk.
De heer Van Kappen (VVD):
U hebt natuurlijk een beetje gelijk. Ik stel die vraag ook een beetje omdat ik benieuwd ben hoe de ministers erop reageren. Ik vraag namelijk of ze hiervoor in de ministerraad willen vechten. Ik vraag ook of ze bereid zijn om dat naar buiten toe, naar de bevolking toe, uit te dragen. Ik realiseer me dat hierover door verschillende politieke partijen verschillend wordt gedacht. Maar naar mijn idee is het de eerste verantwoordelijkheid van politici, zeker van de regering, om het voortbestaan van de staat zeker te stellen. Eigenlijk moet je tegen de bevolking zeggen: dit is niet onderhandelbaar; een gedeelte van onze welvaart zullen we daarvoor apart moeten zetten en over de rest kun je met me praten. Maar dat vereist politieke moed, mijnheer Van Boxtel. Aan de ministers vraag ik of ze bereid zijn om het in de ministerraad doen, liefst hand in hand, en of ze ook bereid zijn om het naar buiten toe uit te dragen.
De heer Schrijver (PvdA):
Ik ben graag met collega Van Boxtel bereid om in de high politics van Van Kappen mee te gaan. Toch wil ik hem vragen of hij bij zijn betoog ook de vraag wil betrekken of er een doelmatiger besteding van middelen denkbaar is door meer Europese samenwerking en door een betere taakverdeling tussen diverse bondgenoten, alvorens misschien om wat miljarden extra te vragen. Ik denk dat zijn realiteitszin voldoende op peil is om te weten dat dat er niet meteen in zit.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik dank de heer Schrijver voor die vraag. Ik heb er in mijn betoog eigenlijk al iets over gezegd, namelijk dat het hoog tijd wordt dat er een echte Europese veiligheidsstrategie wordt ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe we komen tot een geloofwaardige en effectieve set van capaciteiten die Europa kan gebruiken. Als je daarbij mee wilt praten, zul je op defensiegebied in ieder geval ongeveer dezelfde inspanning moeten leveren als andere Europese landen. Dat is de 1,6% van het BNP die landen gemiddeld uitgeven aan defensie. Anders heb je geen recht van spreken, denk ik. Een ander punt is dat er al enorm veel wordt samengewerkt. Bij de Koninklijke landmacht functioneert, zo geloof ik, op dit moment geen enkel onderdeel meer onder Nederlands bevel. Alles is geïntegreerd in de Duitse Schnelle Kräfte en weet ik wat allemaal. De marine gaat al volledig samen met de Belgische marine en heeft een intensieve samenwerking met de Engelsen. Het Nederlandse Korps Mariniers is in het kader van UK/NL Amphibious Force volledig geïntegreerd met het Engelse. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Er is net voor de QRA — u weet wel, die vliegtuigen die stand-by zijn om 24 uur per dag onderscheppingen in ons luchtruim te plegen — een wet getekend met de Belgen waardoor we dit gezamenlijk gaan doen voor het hele grondgebied van de Benelux. Er wordt al ontzettend veel gedaan en er is nog veel meer mogelijk. Maar dat ontslaat ons niet van de verplichting om zelf een bijdrage te leveren die in verhouding staat tot onze draagkracht, als je althans wilt meepraten in dat hele Europese gebeuren. De kern is dat we niet moeten komen tot een Europese krijgsmacht — dat gaat niet lukken — maar dat we heel veel kunnen doen om ervoor te zorgen dat de krijgsmachten veel beter op elkaar zijn afgestemd, en dat we binnen Europa een set van capaciteiten creëren die geloofwaardig is en waarover we ook echt kunnen beschikken; ook op korte termijn.
De heer Franken (CDA):
De overwegingen van de heer Van Kappen zijn heel dwingend. Je kunt er de conclusie uit trekken dat de veiligheid van de Nederlandse staat in het geding is. Ik heb het beknopter geformuleerd; hij zegt het veel mooier met een veel uitgebreidere kennis over de achtergrond, en ik heb het ook wel in het betoog van de heer Schrijver gehoord. Als ik de argumenten op een rij zet, is het heel erg nodig dat er maatregelen worden genomen. Is het dan niet een beetje te voorzichtig om te zeggen: ik wil de ministers vragen naar de Trêveszaal te gaan en om meer geld te vragen? De vertegenwoordiger van de PvdA-fractie zegt al: u weet dat dit toch niet zal lukken. Dan komen we natuurlijk niet verder. Het is van tweeën één. Of de Nederlandse staat is echt in gevaar; dan moet er dus iets gebeuren. Of we blijven praten maar doen verder niets.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik ben ervan overtuigd dat er geld bij moet bij Defensie, en ik niet alleen, want ik spreek namens mijn fractie. Wij zijn er dus van overtuigd dat er fors meer geld naar Defensie moet. Waarom? Om alles wat ik tot nu toe gezegd heb. Ik zeg er nog een keer bij: we moeten wel durven kijken naar wat er te zien is. Vaak doen we dat niet; we vinden het onaangenaam en kijken weg. Die tijd is voorbij. Mijn fractie is er dus van overtuigd dat er meer geld naar Defensie moet. De vraag hoeveel dat is, moet je uitonderhandelen met andere politieke partijen die de regering vormen of die in de Kamer zitten. Dat moet natuurlijk worden afgewogen tegen andere prioriteiten in ons staatsbestel. Ik heb het al gezegd: dat is het verschil tussen high en low politics. Voor low politics — de rollator, zorg, onderwijs — krijg je over het algemeen wel de handen op elkaar. Dat begrijp ik ook allemaal ...
De heer Van Boxtel (D66):
De rollator is uit het pakket, hoor.
De heer Van Kappen (VVD):
O ja, die is uit het pakket. Ik moest er laatst zelf een kopen voor mijn schoonmoeder.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik had beloofd mij nooit over de zorg te uiten in deze rol, maar dit moest ik toch even feitelijk rechtzetten.
De voorzitter:
Kan het even via de voorzitter?
De heer Van Kappen (VVD):
Dat van die rollator begrijp ik helemaal. Ik heb er net immers een gekocht voor mijn schoonmoeder.
De voorzitter:
Ik heb die nog niet nodig hoor.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik ook nog niet.
De heer Van Boxtel (D66):
Dat was ook helemaal niet mijn intentie.
Ik doe niets af aan uw betoog als u zegt: we hebben geconstateerd dat we voor defensie ongeveer de bodem bereikt hebben. Maar ik wil wel een kanttekening plaatsen bij uw vrij algemene oproep om heel veel meer alleen aan defensie te gaan doen. In de afronding van het betoog van uw collega Schrijver hoorde ik hem zeggen dat er weer wat meer aan ontwikkelingssamenwerking kan worden gedaan. Ik hoop dat de coalitie, in de Trêveszaal, in ieder geval de boodschap zo wil meenemen, dat wij een geloofwaardig vervolg krijgen voor de komende periode, waarop iedereen betrokken is. Het risico is dat iedereen weer selectief gaat winkelen, dat de heer Van Kappen het weer alleen over defensie heeft, dat de PvdA alleen weer de ontwikkelingssamenwerking wil en dat een derde de ambassadeposten weer wil verruimen. Ik doe het het liefst aan de hand van wat je inhoudelijk nodig hebt en niet alleen maar meer geld. Vooral, wat vraagt deze nieuwe wereld? Wat zijn de nieuwe typen van oorlogvoering? Waar wil je wel en niet zijn? Waar kun je efficiënter met anderen samenwerken, opdat je misschien financiële ruimte creëert om ergens anders weer steviger positie te kunnen nemen in dat, wat mij betreft, steeds sterker wordende EU-veiligheidsbeleid?
De heer Van Kappen (VVD):
Ik ben het eigenlijk wel met de heer Van Boxtel eens. Ik probeer iedereen duidelijk te maken dat softpower zonder hardpower geen power is. We zullen dus met z'n allen moeten besluiten, want noch ik, noch de VVD beslist dat alleen, dat er meer geld naar Defensie moet. Ik hecht niet aan die 2%, echt niet. Ik vind het het allerbelangrijkste dat we komen tot een stabiele defensiebegroting. In Denemarken hebben de regering en de oppositie een afspraak gemaakt dat voor een periode van vijf jaar de geldstroom die ze voor defensie over hebben wordt vastgesteld en dat ze daar gedurende die periode niet aan zullen komen. Hierdoor kan eindelijk een planning worden gemaakt in plaats van dat er steeds een voetbalwedstrijd wordt gespeeld, waarbij de goalpalen voortdurend worden verplaatst. Ik vind dat het allerbelangrijkste. Als doel Voor de middellange termijn zou mijn fractie graag zien dat hiervoor de 1,6% bnp wordt aangehouden. Dat is het percentage dat geldt als het gemiddelde uitgavenpatroon voor defensie van de Europese landen binnen de NAVO. Dan pas kun je volwaardig meepraten.
Ik was bijna aan het einde van mijn betoog, voorzitter. Ik had gevraagd of beide ministers zich ook in de ministerraad sterk willen maken voor onze veiligheidspolitiek. Het feit dat er zich nu een overduidelijke en langdurige existentiële dreiging aftekent, maakt deze boodschap extra urgent. Ik zeg het nog maar een keer: wat moet er nog meer gebeuren om ons wakker te schudden? De oude Romeinen zeiden het al "qui desiderat pacem, bellum pràeparat", ofwel: wie naar vrede verlangt, bereide zich voor op oorlog. Er is helaas geen vrede mogelijk zonder effectieve afschrikking·van eventuele agressors. Het is nooit anders geweest.
Als afsluitende opmerking — het moet toch even van mijn hart, want ik heb geaarzeld of ik het zou doen — wil ik toch ook namens de VVD-fractie ons verdriet uitspreken over de twee Apache-vliegers die de ultieme prijs van het militaire beroep hebben betaald.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik heb uiteraard, en zelfs vaak met plezier, geluisterd naar de buitengewoon scherpe strategische analyses die de heer Van Kappen heeft gemaakt en naar het heldere VVD-standpunt dat hij hier heeft uitgedragen. Zo kennen we hem ook. Ik heb een vraag over iets wat ik volgens mij in zijn betoog niet heb gehoord: het element van de gevolgen van de onveilige situatie op de grote vluchtelingenstromen. We kunnen er vandaag en deze week ook niet helemaal omheen dat zijn partij daarover dit weekeinde iets heeft gezegd, waarvan ik erg benieuwd ben of dit ook in de deze Kamer wordt gedragen.
De heer Van Kappen (VVD):
Dat is een interessante. Het probleem van de ongecontroleerde vluchtelingenstroom is enorm. Iedereen die dat ontkent, kijkt weg. Als deze enorme hoeveelheid vluchtelingen — we hebben het begin nog niet eens gezien, het wordt alleen nog maar erger — in Europa wordt opgenomen, zonder dat hierover met elkaar goede afspraken worden gemaakt, betekent dit een gevaar voor de politieke en sociale instabiliteit in het land. Er zal zeker een tegenreactie komen. Het probleem dat door de VVD in de Tweede Kamer aan de orde is gesteld, is een reëel probleem. Als ik de oplossing hiervoor in mijn achterzak had, zou ik haar met liefde met iedereen delen, maar ik heb haar niet. Ik weet alleen dat als je dit zou willen, er drie dingen belangrijk zijn. 1. Je zal in eerste instantie met Europa tot afspraken moeten komen. 2. Je zal als Europa met de VN moeten gaan praten, met de UNHCR. Dit is mijn persoonlijke visie, niet die van mijn partij, want ik heb dit niet kunnen afstemmen met de fractie. 3. Ik ben er meer van overtuigd geraakt dat je ook met de Arabische Liga om de tafel moet gaan zitten. Je kunt zeggen dat dit een kansloos gesprek is, toch vind ik dat we dat gesprek moeten gaan voeren. We zullen op de een of andere manier moeten komen tot een regulering van deze ongecontroleerde stroom vluchtelingen. Als wij dat niet doen, overkomt het ons en dat is altijd slecht. Ik vind echt dat wij dit probleem serieus moeten nemen. Ik vind echt dat wij dit in Europa tot topprioriteit moeten maken. Dit is tijdens de laatste vergadering in Riga door verschillende Europese landen naar voren gebracht. De Italianen en Spanjaarden zeiden: het is helemaal geen probleem van Zuid-Europa, want de meeste vluchtelingen gaan naar Zweden en naar Duitsland. Het is dus een Zweeds en Duits probleem. Ik denk dat het ons aller probleem is. Als wij daarvoor de ogen sluiten, is dat geen oplossing. Naast Europa, de VN en de Arabische Liga zul je ook Frontex moeten versterken. Je zult heel goed moeten nagaan of de regels die wij tot nu toe gehanteerd hebben, nog wel voldoen in deze situatie.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Als ik de heer Van Kappen goed hoor, hoor ik niet het omarmen van de hoge muren om fort Europa, maar eerder een integrale benadering waarbij ook op preventie wordt ingezet, op gezamenlijk Europees beleid en op meer humanitair beleid.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik denk dat het ongeveer correct is wat de heer Ganzevoort zegt. Ik geloof er echter niet in om weg te kijken en te roepen dat het allemaal onzin is. Het is geen onzin, want het is een groot probleem dat wij met z'n allen moeten aanpakken.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik heb veel waardering voor de wijze waarop de heer Van Kappen de vraag van de heer Ganzevoort heeft beantwoord. Mijn conclusie is dat het geen partijstandpunt is dat wij vorige week hebben gehoord, maar gewoon een idee uit de Tweede Kamer. Ik denk dat hierover nog heel veel gediscussieerd moet worden, überhaupt binnen welke partij dan ook, om te bekijken hoe wij dit hele vraagstuk verder gaan adresseren. Ik kom straks ook nog even terug op het plan dat vorige week door de VVD-fractie van de Tweede Kamer naar voren is gebracht. Dit was onvoldragen en heeft de sfeer van een noodplannetje. Het onderliggende probleem is inderdaad veel groter, veel ernstiger en dus ook veel moeilijker op te lossen dan door middel van de suggestie om de opvang voortaan in de regio te doen en niet meer in Europa. Dat is echt bizar.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik wil mijn collega's in de Tweede Kamer natuurlijk niet helemaal afvallen. Ik vind het volledig terecht dat ze dit probleem aan de orde hebben gesteld en dat ze de moed hebben gehad om het op deze manier te doen. Het levert de nodige discussie op, maar ik vind het terecht dat ze het hebben gedaan. Hoe moet dit dan worden opgelost? Gelukkig zit ik in de Eerste Kamer en niet in de Tweede Kamer; wij kunnen ernaar kijken als zij daar uitgevochten zijn en dan kunnen wij er nog verstandige dingen over gaan zeggen.
De voorzitter:
Op verzoek van de minister van Defensie volgt nu een schorsing van enkele minuten.
De vergadering wordt van 15.43 uur tot 15.49 uur geschorst.
De heer Kops (PVV):
Voorzitter. Ik wil u eerst danken voor de respectvolle wijze waarop u de Nederlandse slachtoffers in Mali hebt herdacht. Mijn complimenten.
De Internationale Veiligheidsstrategie. Ik begin met twee korte citaten uit dit stuk. Het eerste: "Vrede en veiligheid zijn geen vanzelfsprekendheid." Inderdaad, dat klopt. Wat wij in het Westen en hier in Nederland onder vrede en veiligheid verstaan en hoe wij die plegen te ervaren, is zeker niet vanzelfsprekend en ook zeker niet onomkeerbaar. Het staat vast dat wij onze verworven vrijheden, vrede, stabiliteit, westerse identiteit, door niets of niemand mogen laten ontnemen. Dat betekent dat wij te allen tijde op onze hoede moeten blijven, altijd alert moeten zijn, altijd onze ogen open moeten houden voor alles en iedereen die ons terug in de tijd wil brengen, want — ik kom bij het tweede citaat uit de veiligheidsstrategie — "De wereld is complexer en onvoorspelbaarder geworden." Ook dat is correct, althans gedeeltelijk. Men zou kunnen zeggen dat de wereld complexer is geworden. Ik noem eens wat: economische crises, mede dankzij een falende euro. Ik noem nog eens iets: Islamitische Staat, jihadisme, aanslagen, oorlog. Ja, jihadisme en aanslagen in Syrië, in Irak, maar ook zeker in het Westen. Neem de aanslagen in Brussel. Neem de aanslagen in Parijs. Al mag het bepaalde partijen of personen misschien verbazen, de daders van de aanslagen in Brussel en Parijs waren allemaal teruggekeerde jihadgangers, jihadisten die naar Irak, naar Syrië zijn gereisd, daar oorlog hebben gevoerd, zich daar aan de meest verschrikkelijke misdaden schuldig hebben gemaakt en vervolgens doodleuk weer terug naar Europa zijn gekomen, met alle gevolgen van dien. Zo komt IS stapje voor stapje steeds dichterbij. Wat dat betreft: is de wereld en zijn met name de gevaren van vandaag de dag voor onze wereld wel zo onvoorspelbaar? Niet helemaal dus, want wij weten waar IS naar streeft, we weten wat IS wil. Dat is de wereld veroveren. IS wil van de hele wereld één grote islamitische staat maken. Helaas, ook Europa hoort daar jammer genoeg bij. IS is voornemens, en misschien gebeurt het ondertussen al, om jihadisten, vermomd als vluchtelingen, naar Europa te sturen. En wat dan? Wat is dan het plan? Wat gebeurt er als zij eenmaal binnen zijn? Wat is de bedoeling? Geweld, oorlog en verovering, verovering door middel van het zwaard. En dan nu een citaat, van toepassing op IS. Het zijn dus niet mijn woorden. "… doodt dan de genotengevers" — ofwel de niet-moslims, de ongelovigen — "waar gij hen aantreft en grijpt hen en belemmert hen ..." Ook al mag het bepaalde partijen of personen misschien verbazen, IS heeft dit uiteraard niet zelf bedacht. Het is het zwaardvers uit de Koran: Soera 9, vers 5. Dat een dergelijk boek überhaupt over een zwaardvers beschikt, moet mensen op zijn minst toch aan het denken zetten. Nogmaals stel ik in deze context de vraag: is de wereld, zijn met name gevaren van vandaag de dag voor onze wereld wel zo onvoorspelbaar? Niet geheel dus. IS, en dus de islam, wil onze westerse beschaving omver werpen. Dat is trouwens niets nieuws. Wat ook niets nieuws is, is dat bepaalde partijen daarop aanslaan.
De heer Kox (SP):
Ik sla niet aan. Ik stel een vraag, tenminste als de heer Kops dat op prijs stelt.
De heer Kops (PVV):
Dat ligt aan de vraag maar ga uw gang.
De heer Kox (SP):
In een goede dialoog is elke vraag …
De voorzitter:
Of de heer Kox het woord krijgt, is aan mij, mijnheer Kops.
De heer Kops (PVV):
Excuses.
De heer Kox (SP):
De heer Kops haalt weer een citaat uit de Koran te voorschijn. Als je dat boek hebt gelezen, kun je de rest van de geschiedenis wel zo'n beetje voorspellen, is zijn idee. Hij heeft het over slachtoffers die worden gemaakt. Heeft de heer Kops enig idee waar IS op dit moment de meeste slachtoffers maakt?
De heer Kops (PVV):
Als het een quiz is, wil ik eerst weten wat de prijzen zijn. Waarschijnlijk weet de heer Kox het antwoord, dus laat hij maar vertellen. Wat wilt u eigenlijk zeggen? Wat probeert u duidelijk te maken?
De voorzitter:
Via de voorzitter graag, mijnheer Kops.
De heer Kops (PVV):
Excuses.
De heer Kox (SP):
Als de heer Kops suggereert dat ze hiernaartoe komen en dat ze hier slachtoffers gaan maken, wat zeker …
De heer Kops (PVV):
Dat gebeurt al.
De heer Kox (SP):
Maar waar sterven de meeste mensen door IS?
De heer Kops (PVV):
Waarschijnlijk in Irak en in Syrië. Dat is een feit.
De heer Kox (SP):
Heef de heer Kops enig idee wat voor religie die mensen aanhangen?
De heer Kops (PVV):
De islam.
De heer Kox (SP):
Zullen we dan zeggen dat IS in eerste instantie het grootste probleem is voor mensen die de islam aanhangen en die moslim zijn en die daar bij duizenden, bij tienduizenden, worden vermoord? Zullen we dan op zijn minst respectvol zijn tegen die slachtoffers? Zij zijn op dit moment degenen die onze bescherming zouden moeten hebben. De heer Kops gaat daaraan voorbij. Hij wijst alleen maar op het feit dat het voor ons ook nog een probleem zou kunnen zijn. Bestaat er enig respect bij de fractie van de PVV voor al die mensen die nu in Irak en Syrië door IS sterven? Of gaat de heer Kops daar gemakshalve aan voorbij omdat het moslims zijn?
De heer Kops (PVV):
Ik distantieer mij van deze woorden. Ik vind het verwerpelijk dat de heer Kox nu over de ruggen van alle slachtoffers, inderdaad ook in Irak en Syrië, maar ook in Brussel en Parijs, een politiek statement maakt. Ik betreur ieder slachtoffer dat valt, maar de slachtoffers waarover wij het nu hebben, vallen uit naam van de islam, uit naam van Allah. Wat is er ook al weer gebeurd in Parijs? We hebben het wat dat betreft over teruggekeerde jidhadgangers.
De heer Kox (SP):
Nu gaat de heer Kops weer naar Parijs. Het gaat mij erom dat de mensen die slachtoffer zijn van die terroristische beweging, moslims zijn. De heer Kops haalt een citaat uit de Koran aan om te zeggen: ja, zo gaat het nu eenmaal met dat soort gasten. Ik zeg echter dat al die aanhangers van de islam die in Irak en Syrië op dit moment het geweld van IS ervaren, niet zo beledigd horen te worden met de stelling: het staat nu eenmaal in jullie boek, zo gaan dat soort dingen. De heer Kops moet respect hebben voor al die mensen die massaal betalen voor het terroristische geweld van IS. Als wij het over één ding eens zouden kunnen zijn, is dat terroristisch geweld onacceptabel is en bestreden moet worden. Het gaat niet aan om de brug te maken dat die mensen dit, omdat het in de Koran staat, min of meer aan zichzelf te danken hebben. De slachtoffers van IS zijn voornamelijk moslims. Daar zou de heer Kops respect voor moeten hebben.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Kennelijk heeft de heer Kops in ieder geval in één opzicht een punt van overeenstemming met de visie van IS, namelijk dat alleen een fundamentalistische interpretatie van de islam mogelijk is. Dat is hem gegund; er zijn meer mensen die dat denken. Het is historisch en theologisch redelijk onzinnig, maar men mag alles vinden. Het gaat nu om de vraag naar de strategie. Dat terrorisme een groot probleem is en dat gewelddadige staten een groot probleem zijn, daarover zijn wij het volgens mij wel eens en daar moeten wij inderdaad iets mee. Nu staat er iets heel interessants over in de beleidsbrief, namelijk: organisaties als IS en Al Qaida zijn gebaat bij polarisatie en het aanwakkeren van een ideologische strijd tussen moslims en het Westen. Mijn vraag is: wat doet de heer Kops anders dan het aanwakkeren van een ideologische strijd tussen moslims en het Westen?
De heer Kops (PVV):
Daar heb ik zeker respect voor. De heer Kox gaat echter voorbij aan het werkelijke probleem. Inderdaad, er vallen ontzettend veel slachtoffers. IS maakt ontzettend veel slachtoffers. Dat klopt maar hoe gebeurt dat? Dat gebeurt door moslims, met de Koran in de hand, handelend uit naam van Allah, uit naam van de islam. En dat is een heel groot probleem. Het is misschien heel kinderlijk gezegd, maar als er een probleem is, en je wilt dat oplossen, moet je eerst kijken naar de oorzaak van het probleem. Ik vind het bijzonder naïef van de heer Kox dat hij de oorzaak van het probleem niet concreet durft te noemen. Dat is namelijk de islam. Waar staat IS anders voor dan voor Islamitische Staat?
De heer Kops (PVV):
Dat doe ik helemaal niet. Ten eerste wil ik dit zeggen. Er zijn inderdaad mensen die beweren dat er meerdere interpretaties van de islam mogelijk zijn. Dat is niet zo. Islam is islam en het is een belediging om te zeggen dat er een gematigde islam bestaat. Dat zijn trouwens niet mijn woorden; het is Erdogan die dat heeft gezegd. Daarbij komt dat ik hier geen theologische discussie voer, maar een maatschappelijke discussie. Ik zie dat de islam in de hele wereld en ook in onze maatschappij een groot probleem is. Wat ik doe, wat de PVV doet, is problemen eerlijk benoemen. Dat is het. Daar kunnen andere partijen blijkbaar nog wat van leren.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik wil best het probleem van de islamhaters wel eerlijk benoemen, maar daar ging het nu niet over. Het ging over de strategische vraag, de maatschappelijke vraag: wat doet de heer Kops anders dan polariseren en het aanwakkeren van een ideologische strijd tussen moslims en het Westen? Daarmee speelt hij organisaties als IS in de kaart, precies zoals het in de beleidsbrief staat.
De heer Kops (PVV):
Het kan best zijn dat dat in de beleidsbrief staat, maar het antwoord is: nee, dat doe ik niet. Ik benoem hier problemen; zo simpel is het.
De heer Kox (SP):
Ik blijf het toch proberen, want ik denk dat Onze-Lieve-Heer iedereen een beetje verstand heeft gegeven, dus daar moet aan te appelleren zijn. Als in Afrika een terroristische beweging actief is die het Leger van de Heer heet en zich op de Bijbel beroept, betekent dat dan dat alle katholieken, alle christenen, in hetzelfde schuitje zitten? Of denkt u dat er in het christendom wel een gematigde, radicale en fundamentalistische vorm mogelijk is, maar in de islam niet? Nogmaals, ik ga terug naar de vraag die ik stelde: waarom veroordeelt u de mensen die slachtoffer worden van terrorisme ...
De heer Kops (PVV):
Dat doe ik niet.
De heer Kox (SP):
... door te zeggen: die hangen nu eenmaal een geloof aan dat maar in één versie mogelijk is? Als het over andere religies gaat, ziet u die nuance wel. Of vindt u ook dat het Leger van de Heer staat voor het christendom en dat daarmee alle christenen in hetzelfde schuitje zitten? U kunt er nog eens over nadenken. Als u dit zo oproept klinkt het wel ergens naar, maar als u er even over nadenkt ... het houdt toch geen steek?
De heer Kops (PVV):
Ten eerste: ik spreek niet over moslims, maar over de islam. Nogmaals, ik betreur ieder slachtoffer dat valt. Misschien moet het de heer Kox juist aan het denken zetten. Inderdaad, veel moslims zijn ook het slachtoffer van islamitisch geweld. Dat klopt. Hij zou zich juist over die personen moeten ontfermen. Hij zou dan ook juist mede voor die mensen moeten erkennen dat de islam een groot probleem is. Dat het een ideologie van haat en terreur is. Juist ook voor die slachtoffers zou hij dat op zijn minst moeten erkennen.
Mag ik verder?
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Kops (PVV):
Vóór alle interrupties zei ik dus dat IS en de islam onze westerse beschaving omver willen werpen. In die context is de Internationale Veiligheidsstrategie dan ook helaas weinig hoopgevend. Complexiteit, onzekerheid, onvoorspelbaarheid lopen als een rode draad door het stuk heen. De strategie is verre van concreet en biedt dan ook helaas weinig houvast. Betreurenswaardig is het bovendien dat de oorzaak van vele conflicten en instabiele regio's in de wereld in het stuk niet wordt genoemd. Ik heb het er net eigenlijk al over gehad. Die oorzaak is natuurlijk — of men het nu onder ogen durft te zien of niet; de heer Kox blijkbaar niet — o zo vaak de islamitische ideologie. Islamitisch geweld is vandaag de dag voor onze vrede en veiligheid een o zo groot probleem, of men dat nu leuk vindt of niet. Het is treurig dat hieraan wordt voorbijgegaan in de veiligheidsstrategie.
In plaats daarvan staat in die strategie te lezen: er is een duidelijke relatie tussen schaarste aan land, water, voedsel en grondstoffen en het ontstaan van conflicten. Eenzijdige economische afhankelijkheid van grondstoffen en interne strijd om toegang tot deze bronnen, maken landen kwetsbaar voor politieke instabiliteit. Politieke instabiliteit kan ook ontstaan door economische ongelijkheid, gebrek aan economische mogelijkheden en georganiseerde criminaliteit, die het staatsgezag ondermijnt. Oké. Direct daarna staat in de strategie: conflictgebieden en zwakke staten zijn een broedplaats van terrorisme en extremisme. Ik zou dit juist willen omdraaien. Terrorisme en extremisme, beter gezegd "islamitisch terrorisme en extremisme", oftewel de islam, zijn juist zo vaak de oorzaak van conflicten en instabiliteit in de wereld. Juist dit islamitisch terrorisme, oftewel de islam, waarvan terreur een wezenlijk bestanddeel is, is zo'n grote bedreiging. Maar nee, de minister van Buitenlandse Zaken, toentertijd nog de heer Timmermans, stelde dat islamitisch fundamentalisme, in de zin van islamisme, of politieke islam, geen dreiging behoeft te vormen voor het westen. Ik heb lang over deze uitspraak nagedacht, maar ik vind hem nog steeds onbegrijpelijk. Ik vind het ook naïef. Het spijt me, maar ik vind het net zo naïef als dat iemand vandaag de dag nog beweert dat de aarde plat zou zijn. Of moet ik dat anders zien? Of zien de ministers die hier aanwezig zijn dat anders? Graag krijg ik hierop een reactie.
Een van de zes beleidsaccenten in de Internationale Veiligheidsstrategie is: focus op instabiele regio's in de nabijheid van Europa. In het stuk staat dat Europa vooral zelf meer verantwoordelijkheid moet nemen en vooral zelf meer moet gaan investeren in stabiliteit in de eigen omgeving, vooral waar het gaat om de halve cirkel rondom de EU, zoals Noord-Afrika, de Sahel, de Hoorn van Afrika, de Kaukasus en het Midden-Oosten. Ik citeer: door bij te dragen aan democratisering en daarmee stabilisering van onze zuidelijke buurregio beperken wij het risico van illegale migratie en verkleinen wij terroristische dreiging. Graag wil ik op dit punt van de ministers een toelichting, want hoe wensen zij dit nu concreet te realiseren? De zogenoemde Arabische Lente moest ook vrede, democratie en stabiliteit brengen. Daar is in de praktijk bitter weinig van terechtgekomen. Sterker nog, die zogenaamde Arabische Lente is in werkelijkheid een ijzige Arabische winter gebleken. Hoe denken de ministers hierin concreet verandering te kunnen brengen?
Een volgend beleidsaccent in de Internationale Veiligheidsstrategie is preventie. Voorkomen is beter dan genezen, zo staat er te lezen. Dat klopt. Het is een prima spreekwoord, maar vaak is de realiteit anders. De realiteit laat zich vaak niet vatten in een simplistisch spreekwoord. Daarmee doel ik op het volgende. Ik citeer nogmaals uit de strategie. De sleutel tot het voorkomen van radicalisering en terrorisme ligt voor een groot deel in het buitenland. Nederland zal daartoe blijven bijdragen aan de opbouw van middelen en kennis voor contraterrorisme in risicovolle landen. Nederland wil initiatieven bevorderen die gewelddadige radicalisering moeten helpen voorkomen. De Nederlandse focus ligt daarbij op Noord-Afrika en de Sahel, de Hoorn van Afrika en het Midden-Oosten. In dit kader is mijn eerste vraag aan de ministers hoe ik dit nu concreet voor mij moet zien. Mijn tweede vraag is hoe serieus ik dit eigenlijk moet nemen. Hoe wenst men radicalisering in het verre buitenland tegen te gaan, dat wil zeggen in Noord-Afrika, de Sahel, de Kaukasus en noem maar op, terwijl Nederland blijkbaar niet eens in staat is om radicalisering in eigen land tegen te gaan? Ik krijg daarop graag een reactie.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
De heer Kops had zojuist een hele redenering over oorzaak en dergelijke, maar die wil ik even laten voor wat zij is. Is hij het echter met mij eens dat de fragiliteit van kwetsbare staten, de gebrekkige economische omstandigheden en de armoede een voedingsbodem zijn voor geweld?
De heer Kops (PVV):
Dat kan ik mij zeker voorstellen, maar de heer Ganzevoort zou zich ook kunnen afvragen hoe dat komt en wat er uiteindelijk allemaal aan ten grondslag ligt. Dat is in die conflictgebieden toch altijd de islam.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
De heer Kops heeft een heel beperkt beeld van de wijze waarop deze wereld in elkaar zit. In een aantal landen speelt de islam een rol in de cultuur en in een aantal landen is dat niet het geval. Maar daar gaat het even niet over. Zelfs als dat het geval zou zijn, is het de vraag of armoede, economische kwetsbaarheid en fragiliteit, gebrek aan mensenrechten en een zwakke rechtsstaat risicofactoren zijn. Hij zei dat dit inderdaad het geval is. Maar als dat zo is, is de heer Kops het dan met mij eens dat het voorkomen daarvan — hij sprak over preventie — gebaat is bij sterke diplomatie en een uitbreiding van ontwikkelingssamenwerking om een sterke ontwikkeling van de economie in die landen mogelijk te maken? Daardoor kan de burgers van die landen meer ruimte worden gegeven en wordt deze voedingsbodem weggenomen.
De heer Kops (PVV):
Het zou fantastisch zijn als het ook in die landen beter zou gaan. Absoluut! De heer Ganzevoort maakt zich daar blijkbaar heel erg druk om. Dat mag natuurlijk, maar mij gaat het in eerste instantie in Nederland en om de veiligheid van Nederland.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Maar als het de heer Kops gaat om de veiligheid van Nederland, waarom maakt hij zich dan zo druk over wat er in allerlei andere landen gebeurt anders dan dat het kennelijk een spillovereffect deze kant op kan hebben? En als dat zo is, wil hij dan ook de verantwoordelijkheid nemen om meer in te zetten op ontwikkelingssamenwerking en diplomatie om de risico's die hij kennelijk ziet ook te helpen oplossen? Of blijven het gewoon het praatjes voor de bühne?
De heer Kops (PVV):
Wat ik in ieder geval niet wil — waarschijnlijk in tegenstelling tot de heer Ganzevoort — is dat problemen worden geïmporteerd. Het gaat mij in de eerste plaats om de veiligheid van Nederland. Problemen als jihadisme en islamitisch geweld moeten we in eerste instantie buiten de deur houden.
Ontwapening en wapenbeheersing zijn ook beleidsaccenten. Dat klinkt uiteraard verstandig. Ik vind het echter een beetje merkwaardig, want Nederland levert wapentuig aan het buitenland, met name — u raadt het al — aan islamitische landen. In die context citeer ik uit de Internationale Veiligheidsstrategie. "Het is zowel in het belang van de internationale rechtsorde als in het Nederlandse veiligheidsbelang om zeker te stellen dat bij de uitvoer van militaire goederen of technologieën deze geen bijdrage leveren aan regionale of interne conflicten … Ook op het gebied van conventionele wapens is Nederland van mening dat een goede afweging moet worden gemaakt tussen een zo vrij mogelijke handel enerzijds en mogelijk misbruik van deze wapens anderzijds."
Hier wringt de schoen. Het is immers voornamelijk in islamitische landen waar deze wapens in verkeerde handen vallen, ook wapens die uit ons land afkomstig zijn. Moderne wapentechnologie valt in handen van mensen die helaas nog altijd handelen vanuit een ideologie van haat en terreur die zich ook zeker op en tegen het Westen richt. Ik vraag de ministers dan ook hoe valt zeker te stellen — zoals het in de strategie wordt verwoord — dat de uitgevoerde wapens niet misbruikt worden. Hoe wenst men concreet te voorkomen dat de door ons uitgevoerde wapens niet ook mede tegen ons gebruikt zullen worden? Mijn fractie laat er in ieder geval geen twijfel over bestaan: vooral geen wapens leveren aan islamitische landen.
Ik kom op de afsluiting van mijn betoog. Zoals gezegd: vrede en veiligheid zijn niet vanzelfsprekend en dus moeten wij zuinig zijn op onze verworvenheden, op onze vrede en veiligheid en op onze westerse identiteit. Het beschermen van wat wij in het Westen van belang achten, begint bij het erkennen van de gevaren daarvoor.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik wil de heer Kops een heel andere vraag stellen. Iedereen zal het eens zijn met zijn afsluitende woorden. Hij spreekt over het veiligstellen van onze westerse waarden en onze democratie. Ik ga niet het debat overdoen wat collega's Kox en Ganzevoort rondom de islam hebben gevoerd, maar ik begrijp niet waarom de PVV zich gezien die uitgesproken slotwens zo mordicus keert tegen alles wat Europa als instituut betekent. Daar begrijp ik echt helemaal niets van. Als Europa nu één ding heeft gebracht, is het al 70 jaar vrede en veiligheid in ieder geval in het westelijk deel van dit continent. Daar zou ik graag een reactie van de heer Kops op willen hebben als wij spreken over het veiligheidsbeleid. Hij heeft daar de mond vol over, maar hij is tegen alles wat Europa voorstaat. Dan heb ik het niet alleen over de euro, maar ook over het feit dat hij bij ieder wetsvoorstel over Europa in deze Kamer aantekening verlangt, terwijl Europa het beste ticket is voor de veiligheid op dit continent.
De heer Kops (PVV):
Dat betwijfel ik. Het gaat over de veiligheid van Nederland. Een van de grootste problemen is dat de grenzen niet gesloten worden of niet gesloten kunnen worden. De vraag is waarom zij niet gesloten kunnen worden wanneer bijvoorbeeld jihadisten uit Irak en Syrië terug willen komen. Dat is dankzij Europa, dankzij de EU. Dus hoezo Europa? Europa is in dat opzicht juist een belemmering.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik was er al bang voor. Ik ben blij dat de achterban van de heer Kops nog eens helder heeft gehoord dat de PVV Nederland het liefst als een eiland beziet dat op slot kan worden gedaan, waar wij in een autarkische situatie onszelf gaan bedruipen, wij dus geheel terugkeren naar het land van de windmolens en de klompen en ons allemaal verstoppen achter de dijken. Dat is de moraal van dit verhaal.
De heer Kops (PVV):
Het is mooi omschreven, maar het is natuurlijk onjuist. De heer Van Boxtel kan het allemaal wel leuk zeggen, maar ik spreek hier niet voor hem; ik spreek hier voor de burgers en voor de PVV-stemmers. Die weten dondersgoed waar ik het over heb.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Voorzitter. Na het wat simplistische wereldbeeld van de heer Kops is het misschien goed om weer terug te gaan naar de beleidsbrief, waar zeer verstandige dingen in staan over de internationale veiligheid.
Wij leven in een wereld die in een aantal opzichten aanzienlijk onveiliger is geworden, waarin we niet alleen dreigingen ervaren maar ook verantwoordelijkheid moeten en willen nemen. Het neerhalen van de MH17 heeft vooral de onveiligheid voelbaar gemaakt en het sneuvelen van twee van onze militairen laat zien dat die verantwoordelijkheid ook een hoge prijs met zich kan brengen. We kunnen vandaag dus niet luchtig spreken over de complexe vragen over onze internationale veiligheid.
We moeten niet alleen waken tegen een luchtig spreken; we moeten ook waken tegen simpele oneliners en alarmistische praat, die het misschien goed doen in een verkiezingsdebat en wellicht zelfs goed aanslaan bij de PVV-kiezers, maar die de wereld niet veiliger maken. De polariserende uitspraken over het islamitische deel van deze wereld en ook van onze eigen bevolking horen bij die kwalijke taal. Daarmee wordt de veiligheid niet vergroot, maar worden de tegenstellingen en de kans op radicalisering vergroot. Ook de uitspraak van de minister-president dan wel de partijleider van de VVD — soms is de rol wat onduidelijk — dat jihadisten beter kunnen sneuvelen, is er wat ons betreft één uit de serie simpel, eenzijdig, suggestief en schadelijk. Of, ik vroeg het al aan collega Van Kappen, het in mijn visie onzalige plan van de VVD aan de overkant om alle vluchtelingen tegen te houden aan de poort van Europa, alsof er geen Vluchtelingenverdrag bestaat, alsof daarmee de oorzaak is weggenomen, alsof niet de meeste vluchtelingen allang in eigen regio worden opgevangen en alsof het tegenhouden van vluchtelingen iets verandert aan terreurdreiging. Ook dat hoort daarbij. Ik zou zeggen: dom en gevaarlijk, wellicht bedoeld om te stoken in het slechte huwelijk van een coalitie. Maar daarvoor is de kwestie mij eerlijk gezegd te belangrijk.
De obligate roep om meer geld voor defensie is er ook zo één. Zeker, we moeten praten over de inzet van onze krijgsmacht en we moeten met elkaar spreken over de rol die we daarmee willen spelen op het wereldtoneel. In dat kader — ook als het gaat om de samenwerking binnen Europa — moet het ook gaan om de kosten daarvan. Maar enkel investeren in geweldspotentieel is niet de oplossing van de crisis in de wereld. Daarom is het wat ons betreft gemakzuchtig en opportunistisch om de huidige onveiligheid aan te grijpen om enkel te pleiten voor meer geld naar defensie. We moeten dat gesprek veel fundamenteler voeren. In de eerdere bijdrage van collega Van Kappen zijn daarvoor goede aanzetten gegeven.
Het is niet mijn ambitie om vandaag de analyse over te doen die in de beleidsbrief is te vinden en die op haar beurt de verwerking is van veel gedegen en structureel onderzoek. Veel belangrijker voor het debat van vandaag is de vraag wat die analyse betekent voor de politiek-strategische positie die Nederland inneemt en de koers die de regering daarbij volgt. Dan roept de analyse naast waardering ook een aantal belangrijke gespreksvragen op. Ik begin met de constatering dat de internationale geweldsdreiging vandaag de dag complexer en ongrijpbaarder is geworden. Het is al eerder genoemd: minder geweld tussen staten en meer risico van bijvoorbeeld transnationale terroristische groepen als IS en de ontwrichtende werking daarvan op kwetsbare en fragiele staten. Als het al gaat om interstatelijke dreiging, zoals bij Rusland, dan nog eerder hybride dan direct. Een klassieke oorlogsdreiging met oost-westconnotaties heeft plaatsgemaakt voor niet-transparante steun aan separatisten, quasi-legitieme zelfbeschikking, annexatie en propaganda.
Die veranderde geweldsdreiging betekent enerzijds een terugkeer van machtspolitiek en denken in invloedssferen waarvan we na de Koude Oorlog af dachten te zijn. Anderzijds betekent het ook een afnemende rol van de natiestaat en de discussie over hoe de soevereiniteit is georganiseerd. Nou stond die in onze globaliserende wereld toch al zwaar onder druk, omdat de grote geopolitieke en economische kwesties zich op een ander niveau afspelen dan dat van de enkele natiestaat, zoals Nederland. Alleen in grotere Europese verbanden kunnen wij de dreigingen het hoofd bieden. Mijn eerste vraag aan de regering is dan ook of zij dit strategische inzicht dat in die hele beleidsbrief doorklinkt ook omzet in concrete acties naar meer gezamenlijkheid in het Europese defensie- en veiligheidsbeleid. Welk perspectief heeft zij voor ogen? Hoe ziet de regering mogelijkheden om nog verdere stappen te zetten op weg naar een veel effectievere en efficiëntere Europese krijgsmacht? Ik besef dat daar allerlei belemmeringen en beperkingen liggen en dat het niet eenvoudig is, maar de vraag is wel in welke mate en op welke wijze de minister van Defensie toewerkt naar dat perspectief. Hoe gaat zij daarbij om met de remmende krachten, ook in ons eigen land, die liever inzetten op isolationisme en schuilen achter de dijken? Durft de regering explicieter te zijn over een duidelijke keuze voor gezamenlijke verantwoordelijkheid en sterkere complementariteit?
Mijn tweede vraag betreft de reactie op het transnationaal terrorisme. Ook hierover vinden we in de beleidsbrief behartigenswaardige inzichten, bijvoorbeeld dat er meer nodig is dan het militair bestrijden van IS. Zo staat er bijvoorbeeld dat organisaties als ISIS en Al Qaida gebaat zijn bij polarisatie en het aanwakkeren van een ideologische strijd tussen moslims en het Westen. Wat betekent dat volgens de regering voor de wijze waarop in Nederland het debat wordt gevoerd over de islam? Is de regering het met mijn fractie eens dat er alle ruimte moet zijn voor religiekritiek en vrijheid van meningsuiting, maar dat we wel steeds vaker lijken af te glijden in de richting van polarisering en dat ongebreidelde islamhaat steeds salonfähiger aan het worden is? Welke verantwoordelijkheid ziet de regering voor zichzelf om deze polarisatie terug te dringen, ook in onze eigen samenleving? Hoe wil de regering voorkomen dat een in toenemende mate moslimonvriendelijke samenleving juist de voedingsbodem wordt voor radicalisering? Hoe voorkomt de regering dat zij ook zelf alleen maar oog lijkt te hebben voor de risico's van radicalisering en hoe kan ze inzetten op meer samenwerking met gematigde en tolerante krachten?
Mijn derde vraag raakt vooral aan het massieve geweld in Syrië, Irak, Libië en Nigeria en aan de effecten daarvan op omliggende landen en de enorme vluchtelingenstroom als gevolg daarvan. Miljoenen mensen zijn op de vlucht, overleven in onmenselijke omstandigheden en komen terecht in handen van mensensmokkelaars, vanwege de ijle hoop op een veilig leven. De regering zet vooral in op steun en opvang in de eigen regio, horen we vaker en lezen we ook in deze beleidsbrief. Maar dan is mijn vraag aan de regering, hoe veel vluchtelingen de eigen regio's aankunnen. Wat zijn de gevolgen van die massale vluchtelingenstroom voor kwetsbare landen als Libanon en Jordanië? Welke risico's ziet de regering voor ontwrichting en destabilisatie van juist die landen? Is het in dat kader verantwoord om zo stevig in te zetten op Fort Europa, de buitengrenzen af te grendelen en te wachten tot er weer duizenden verdrinken op de Middellandse Zee of omkomen bij verder oplaaiend geweld? Vraagt deze tijd niet juist om een veel ruimhartiger en effectiever asielbeleid, juist vanwege de veiligheid, zowel daar als hier in eigen land?
Maar ik vraag in dat kader ook om een nadere toelichting van de regering op haar 3D-benadering. We lezen daarover mooie woorden in de beleidsbrief, maar concrete beleidsmaatregelen en investeringen worden niet zo zichtbaar. Deelt de regering de mening dat de analyse van de beleidsbrief zou moeten leiden tot een intensivering van de inzet voor preventie, ondersteuning van fragiele staten, ontwikkelingshulp en diplomatie? Welke plannen heeft de regering om die intensivering gestalte te geven? Hoe vertaalt zich dat in de budgetten voor diplomatie en ontwikkelingshulp? Hoe staat het met de plannen van de regering om op zijn minst weer te gaan voldoen aan de OESO-norm van 0,7% bbp voor ontwikkelingssamenwerking, zoals deze Kamer in december 2012 vroeg via aanneming van de motie-Kox c.s.?
Daarmee kom ik op een volgend veld van vragen, want bij internationale veiligheid schuift alles in elkaar. Terecht schrijft de beleidsbrief ook over de veiligheidsrisico's op het terrein van grondstoffen, voedsel, water en energie. Schaarste, onrechtvaardige verdeling en machtspolitieke invloed op de handel in deze goederen zorgen voor toenemende instabiliteit. Dat roept de vraag op of de regering wel radicaal genoeg kiest voor andere oplossingen. Over het energievraagstuk schrijft de beleidsbrief dat we moeten uitkijken voor een te sterke afhankelijkheid van Rusland en dat we de export uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika moeten bevorderen. Maar die redenering kan mijn fractie niet zo goed volgen. Natuurlijk moeten we de afhankelijkheid van Russisch gas afbouwen. Maar dan is Saudische olie toch niet de oplossing? De beleidsbrief erkent ook dat de klimaatverandering een bron van onveiligheid is. Maar waarom trekt dan de regering niet de veel principiëlere conclusie dat we veel sneller en grootschaliger moeten omschakelen naar hernieuwbare energiebronnen, ook vanuit geopolitieke overwegingen? Waarom zegt de beleidsbrief wel dat landen in Noord-Afrika hun energiebeleid moeten veranderen, maar niet dat wij dat moeten doen? Wat is de invloed van de veiligheidsdiscussie op het energiebeleid van deze regering en waaraan kunnen wij dat concreet merken?
Op het terrein van voedsel en internationale handel spelen vergelijkbare vragen. Ik spits dat voor dit moment toe op de onderhandelingen over TTIP. De beleidsbrief schrijft daarover: "Mede in dit licht is een succesvolle afronding van de onderhandelingen over Transatlantic Trade & Investments Partnership van groot belang. TTIP kan een impuls geven aan de vastgelopen WTO-onderhandelingen en een basis leggen voor nieuwe wereldwijze handelsregels en standaarden." Kan de regering reageren op de grote twijfels die er zijn bij het te verwachten positieve effect op de Europese economie en bij de grote risico's voor veel kwetsbare economieën? Hoe oordeelt de regering over het recente rapport van brancheorganisatie Partos over beleidscoherentie, waaruit onder meer blijkt dat handelsverdragen ertoe kunnen leiden dat lokale bedrijfjes in kwetsbare economieën juist kapot worden gemaakt? Waarom denkt de regering kennelijk zo naïef over de gevolgen van Investor-State Dispute Settlement (ISDS), terwijl ze daarmee feitelijk multinationals vrij spel geeft en nationale regeringen vleugellam maakt? Graag wat meer toelichting.
Ten slotte heb ik nog een vraag over de meer immateriële kant van het verhaal. Op papier zien we veel aandacht voor de positie van vrouwen en seksuele, religieuze en culturele minderheden. Specifieke onderwerpen zijn dan de bescherming van vrouwen tegen seksueel geweld in conflictsituaties en het bevorderen van de rol van vrouwen in politieke en verzoeningsprocessen. Die belangrijke rol wordt steeds belangrijker. Het is opvallend dat de regimes die vandaag de dag de grootste veiligheidsrisico's opleveren, de meest problematische verhouding hebben met de rechten van vrouwen en minderheden. De manier waarop in Rusland de positie van homoseksuelen steeds meer onder druk staat en de omgang van IS met vrouwen en seksuele en religieuze minderheden vragen om meer dan mooie woorden. Maar wat betekent dat concreet? Welke inzet pleegt de regering op dit terrein en welke positieve effecten heeft zij daarmee bereikt? Hoe werkt zij samen met ngo's, die vaak effectiever kwetsbare groepen kunnen bereiken? Op welke wijze kan zij haar inzet vergroten en van Nederland anno 2015 een gidsland maken?
Het uitgangspunt bij onze Internationale Veiligheidsstrategie zou volgens mijn fractie moeten zijn dat wij maar één wereld hebben en dat we daarom met huid en haar met die hele wereld verbonden zijn. Ons lot is met elke vezel van ons bestaan verbonden met het lot van anderen: met vluchtelingen op de Middellandse Zee, met vrouwen in Boko Haramgebied, met mensen die vanwege hun geloof en etniciteit worden onderdrukt in het gebied waar IS heerst, met homo's en lesbiennes in Rusland, maar ook met jonge mensen die verblind in hun verlangen naar een ideale wereld afreizen naar een gewelddadig kalifaat, ook met separatisten in Oost-Oekraïne en ook met machthebbers in het Kremlin. Er is simpelweg maar één wereld en daarmee hebben we het te rooien. Daarom kan onze veiligheidsstrategie niet bestaan uit schuilen achter de dijken, niet bestaan uit muren bouwen rond Fort Europa of conflicten oplossen met geweld. Zelfs als zoiets onvermijdelijk is, kan het nooit de kern zijn van onze veiligheidsstrategie. Echte veiligheid gaat niet zonder vrede en vrijheid. Die kunnen niet bestaan zonder rechtvaardigheid en een duurzame omgang met de aarde.
De heer Kox (SP):
Mevrouw de voorzitter. Veiligheid is niet vanzelfsprekend, zo schreef de regering ons in de zomer van 2013 in haar toenmalige Internationale Veiligheidsstrategie met als mooie titel Veilige wereld, veilig Nederland. Anderhalf jaar later stuurt zij ons een beleidsbrief waarin de Internationale Veiligheidsstrategie wordt bijgesteld. Dit keer is de titel verontrustender: Turbulente tijden in een instabiele omgeving. Die verontrusting is te begrijpen als we de onrust in de wereld in ogenschouw nemen. Vandaag hebben we als Eerste Kamer de kans om met de regering te spreken over onze veiligheidsstrategie. Dat stelt mijn fractie buitengewoon op prijs. Omdat veiligheid niet vanzelfsprekend is, zijn er ook geen vanzelfsprekende analyses en vanzelfsprekende antwoorden. Het is daarom goed om daarover vandaag met elkaar van gedachten te wisselen en die gedachtewisseling in de toekomst voort te zetten.
In de zomer van 2013 stelde de regering dat er een directe relatie ligt tussen de veranderende internationale omgeving en de Nederlandse veiligheid. In dat verband onderscheidde de regering in haar Internationale Veiligheidsstrategie drie strategische belangen: de verdediging van het grondgebied en van het bondgenootschappelijk grondgebied, een goed functionerende internationale rechtsorde en economische veiligheid. Hoewel het algemene kader van strategische belangen niet gewijzigd is, zal iedereen die de veiligheidsstrategie van de zomer van 2013 naast de bijstelling ervan in de winter van 2014 legt, snel de verschillen in accentuering van ontwikkelingen zien. Werd in 2013 Rusland nog genoemd als land waarmee samengewerkt diende te worden teneinde de strategische stabiliteit te versterken en verbeterde transparantie en verdere reductie van kernwapenarsenalen te bewerkstelligen, is Rusland in de laatste update van 2014 terug van weggeweest als strategische tegenstander. Waar in 2013 nog gesproken werd over de Arabische Lente, gaat het in de versie van 2014 over de opmars van wat Islamitische Staat heet en de dreiging dat het conflict in Syrië en Irak zijn weerslag heeft op het leven bij ons hier.
Hoe kan het dat we deze ontwikkelingen kennelijk in de zomer van 2013 niet voorzagen? Hebben we met plotselinge ontwikkelingen van doen of hebben we gewoon niet goed genoeg gekeken? Europa en de internationale gemeenschap hebben zich laten verrassen door de huidige crisis, schrijft de regering eind 2014. Ik heb een open vraag aan de regering: hoe kon dat gebeuren, hoe kan het gebeuren dat de wereld zo verrast wordt door dingen die gebeuren? Is het dan toch niet voor de hand liggend om te denken dat ons stelsel van internationale diplomatie niet zo functioneert als het zou moeten?
In de regeringsvisie van 2013 lazen we goed nieuws. Het aantal conflicten wereldwijd was in de afgelopen twee decennia gehalveerd, de democratie had in verschillende landen voet aan de grond gekregen en de welvaart van de wereldbevolking was verdubbeld ten opzichte van twintig jaar geleden. Hoe anders is het beeld dat anderhalf jaar later werd geschetst: destabilisatie aan de zuidflanken van Europa, ingrijpende ontwikkelingen aan de oostgrenzen van de Europese Unie en de NAVO, een grotere ring van instabiliteit rond Europa door ontwrichtende inmenging van Rusland in buurland Oekraïne, een toename van conflicten en onrust in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en delen van Sub-Sahara en West-Afrika en met name in Syrië, Irak en Libië. Respect voor de territoriale integriteit en soevereiniteit is geen gegeven meer, schrijft de regering in haar update. Nederland is via de neergehaalde vlucht MH17 in juli vorig jaar in deze crisis gezogen. Wat een buitenlands conflict leek, kwam in een keer dichtbij, zo lezen we in de update. Zoals gezegd heb ik de indruk dat we er met z'n allen onvoldoende in slagen om te doorgronden wat er in de wereld speelt en zich ontwikkelt en hoe latent de conflicten tot confrontaties kunnen leiden. Ook heb ik de indruk dat we wellicht te veel vanuit ons eigen perspectief en te weinig vanuit het perspectief van anderen de wereld proberen te doorgronden. Wat kunnen we daaraan doen? Als we niet in staat zijn om te analyseren wat zich voltrekt, kunnen we ons moeilijk voorbereiden op wat zich voltrekken gaat.
Tijdens de laatste Algemene Beschouwingen met de regering besteedde ik een aanzienlijk deel van mijn inbreng aan de internationale ontwikkelingen omdat die naar mijn mening verontrustend genoeg waren. In Oekraïne liep vorig voorjaar een bevolkingsopstand tegen een corrupte president uit op een ongrondwettelijke staatsgreep. Rusland maakte daarop de bevolking in het oosten wijs dat zowat de hele regering in Kiev uit neonazi's bestond, terwijl de Europese Unie en de Verenigde Staten juist de ogen sloten voor dat rechtsextremisme, dat wel degelijk aanwezig was. Rusland en de Europese Unie boden het bijna bankroete en bizar corrupte Oekraïne een lonkende economische alliantie aan, maar wel onder de voorwaarde van alles of niets. Amerika suggereerde het NAVO-lidmaatschap voor het land, waar nota bene de Russische Zwarte Zeevloot zijn thuishaven heeft. Daarop annexeerde Rusland de Krim en wakkerde het de onrust in het oosten aan. Over en weer regende het sancties. EU en Amerika bleven de regering in Kiev steunen, ook toen haar leger steden in het oosten van het land begon te bombarderen. Rusland stuurde illegale hulp aan opstandelingen. De Amerikanen brachten militaire adviseurs naar Kiev. Nederland besloot mee te gaan doen met naar mijn mening contraproductieve sancties en meer geld voor Defensie. Wij vonden en vinden dat onverstandig. Wij stelden vorig jaar al voor dat ons land zich beter zou inzetten voor het uitbouwen van een rechtsstaat in Oekraïne en het in stand houden van de wapenstilstand van Minsk I, die toen tot stand gekomen was.
De heer Schrijver (PvdA):
Sancties worden gewoonlijk getroffen in reactie op onrechtmatige daden van de doelstaat. In dat verband vraag ik u hoe u de annexatie van de Krim door de Russische Federatie beoordeelt. Acht u dat een onrechtmatige stap van Rusland?
De heer Kox (SP):
Dat is een flagrante schending van het internationaal recht, ja. Maar toen ik dat in Moskou zei tegen de voorzitter van het parlement, Naryshkin, zei hij: dat weiger ik te erkennen, maar zelfs als ik dat zou doen, hoe gaat u mij dan vertellen dat de Krim weer teruggaat naar Oekraïne? Dat is een probleem. Ik ben er namelijk wel van overtuigd dat de overgrote meerderheid van de bevolking van de Krim vrede heeft met deze nieuwe situatie. Of dat lang zal duren weet ik niet. Het kost Rusland een godsvermogen om de Krim een beetje op te trekken. Dat kan over een tijdje alweer anders zijn. Maar het is wel een dilemma waarmee we te maken hebben. Ik ben er altijd duidelijk over geweest dat het annexeren van de Krim een flagrante schending van het internationaal recht is. De argumenten van Russische kant dat uit het referendum gebleken is dat de overgrote meerderheid voor is en dat de Krim vroeger toch ook van Rusland was, zijn waar, maar poetsen niet weg dat we na de val van de Muur afgesproken hebben dat we de territoriale integriteit van landen moeten respecteren. De grote vraag is, zeg ik tegen collega Schrijver, wat er moet gebeuren nu dat gebeurd is. De Krim is natuurlijk niet de eerste stap en Donbas zal niet de laatste stap zijn. We hebben ook nog Abchazië, Zuid-Ossetië, Nagorno-Karabach en Transnistrië. We hebben inmiddels al die zwarte gaten gekregen in de onderbuik van de voormalige Sovjet-Unie. Het zijn allemaal zaken die we veroordelen, maar door ze te veroordelen, herstelt de oude situatie zich nog niet. Naar mijn mening zou het een taak zijn van de internationale gemeenschap, Rusland voorop en de voormalige Sovjetrepublieken daarbij, maar ook de rest van de wereld, om te kijken wat we nu gaan doen. Het uitoefenen van sancties heeft alleen zin als ze effectief zijn. Je moet niet zeggen: ze hebben sancties verdiend of niet. Nee, sancties moeten effectief zijn. Als ze niet effectief of contraproductief zijn, zitten ze een oplossing in de weg. Om die reden spreek ik mij uit tegen die sancties en niet omdat de Russen iets hebben gedaan dat best wel meevalt. Ze hebben iets gedaan dat absoluut niet meevalt en dat realiseren zij zichzelf ook buitengewoon goed.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik kan toch niet nalaten om dan ook de vervolgvraag te stellen. Stel dat je heel kritisch bent en zegt dat die sancties tot nu toe niet of onvoldoende hebben geholpen. Er is niets anders. Dan zou de afdronk zijn dat Rusland, al dan niet in verkapte samenwerking met milities en separatisten, gewoon ongebreideld doorgaat met het vullen van die zwarte gaten. Wij kijken ernaar en zeggen: jeetje, dat is ook wat. Maar wij doen niets aan sanctionering en handhaving. Wat zou uw strategie zijn naar de Russen om te laten merken dat wij dit illegaal vinden en dat het niet kan en mag? Wij gaan geen sancties toepassen en gewoon lekker in gesprek blijven? Ik zeg het even heel flauw.
De heer Kox (SP):
Lekker in gesprek blijven met de Russen valt niet mee.
De heer Van Boxtel (D66):
Nou, op de Olympische Spelen ging het hartstikke leuk. Maar ik meen het serieus.
De heer Kox (SP):
Ik luister ook serieus naar wat de heer Van Boxtel zegt. Ik denk dat we zo veel mogelijk terug moeten naar de situatie van 21 februari 2014. Toen hadden wij een overeenkomst bereikt waarin Rusland de toenmalige regering van Oekraïne, de oppositie van Oekraïne, ook de buitenparlementaire oppositie van Oekraïne en de Europese Unie, in ieder geval Polen, Frankrijk en Duitsland, iets hadden afgesproken. Je kunt in de geschiedenis niets terugdraaien. Er wordt op dit moment nog steeds gesproken over het associatieverdrag tussen Oekraïne en de Europese Unie. Inmiddels is het al zo dat de Russen daarover heel veel te zeggen hebben. Zij hebben heel veel amendementen ingediend op dat associatieverdrag, dat ook uitgesteld is. President Janoekovitsj was eerder akkoord gegaan met de invoering van het associatieverdrag dan nu is vastgesteld.
Wij moeten zoeken hoe wij daar iets kunnen bereiken, zodat Rusland zijn gezicht kan redden. Dat is in de internationale politiek vaak belangrijk. Daardoor zal Rusland zich niet meer bemoeien met wat er in Oost-Oekraïne gebeurt. Wij moeten niet vergeten dat wat daar gebeurt voor Rusland niet het meest profijtelijke gebeuren is. Het kost veel geld en het kost vooral internationaal imago. Daar moet de oplossing gezocht worden. Ik heb daarover met Russische autoriteiten gesproken. Laatst heb ik namens de Raad van Europa met president Porosjenko gesproken. Ook van hem hoor je dat de oplossing ongeveer daar moet liggen.
De vraag is wie het allemaal voor elkaar gaat brengen. In die situatie zou de OVSE een taak kunnen hebben. Op het moment waarop de hele wereld zei dat er in Oekraïne niets meer terechtkwam van een wapenstilstand, gebeurde het toch. Soms kan de internationale diplomatie ook zorgen dat iets de positieve kant opgaat. Het oplossen van het probleem blijft gigantisch moeilijk, maar politici kunnen niet zeggen: het is gigantisch moeilijk dus dan doen we het maar niet. De houding "laat de rest van de wereld zijn gang maar gaan als wij in Nederland maar veilig zijn" is natuurlijk kletspraat. Daar ben ik niet voor. Als de sancties productief zouden zijn geweest, is dat zo, maar ik zie dat niet gebeuren. Ik denk dat wij op dit moment iets anders moeten zoeken. Laat er geen misverstand over bestaan: wat Rusland heeft gedaan met de Krim is een flagrante schending van het internationaal recht. Het heeft de problemen voor een groot deel veroorzaakt. Ik denk dat ik nu genoeg gezegd heb over het conflict tussen Oekraïne en Rusland.
In de internationale veiligheidsstrategie staat dat geen enkel langjarig conflict zo'n regionale en zelfs mondiale impact heeft gehad als het Israëlisch-Palestijnse conflict. Volgens de regering zou het uitblijven van een allesomvattend vredesakkoord zijn weerslag hebben op de binnenlandse verhoudingen in tal van politieke landen. Dat schreef de regering in 2013. Inmiddels hebben wij de Gaza-oorlog gehad, waarin meer dan 2.500 mensen, voornamelijk burgers, het leven hebben gelaten. De Gazastrook ligt weer een keer in puin. Ook hebben wij te maken met een herkozen Israëlische premier, die zegt: de tweestatenoplossing is van de baan.
In plaats van terug te grijpen op wat de regering tot nu toe heeft gezegd over het Palestijns-Israëlisch conflict sluit ik mij aan bij de vragen die anderen ook hebben gesteld aan de regering. Is er nu sprake van voldoende verandering zodat Nederland zijn positie moet gaan aanpassen? Ook hier geldt weer dat wij moeten doen wat productief is en niet wat wij vinden dat goed of slecht is. Daar valt niet zo veel mee te bereiken in deze situatie. Nu is er de kans dat via een hervatting van de vredesbesprekingen een tweestatenoplossing tot stand komt. De andere optie is dat de internationale gemeenschap doet wat collega Schrijver zegt, namelijk bevestigen dat dit de situatie is. Wellicht helpt dat. Ik durf geen enkele garantie te geven. Ik ken niemand in Palestina of in Israël die daarvoor een garantie durft te geven. Zeker is, althans als wij president Obama op dit punt mogen geloven, dat in de komende vier jaar van de kant van de Israëlische regering niets te verwachten is zonder externe druk. Wat vindt de regering van die toch wel erg duidelijke verklaring van president Obama dat, zolang Netanyahu Israël regeert, een tweestatenoplossing niet haalbaar is? Ook vraag ik de regering of zij, naast het erkennen van de staat Palestina, Palestina ook ondersteunt bij zijn pogingen om aan internationale verdragen deel te nemen.
Vorig jaar bij de Algemene Beschouwingen heb ik gezegd dat het Midden-Oosten één groot oorlogsgebied geworden was. Ik heb toen ook gezegd dat ik besefte dat de gruweldaden van terroristen in Irak en Syrië om een reactie schreeuwden. In Syrië waren die gruweldaden allang aan de gang, met 200.000 doden en nog veel meer gewonden, met tot puin gebombardeerde steden en met miljoenen vluchtelingen. Het jaar daarvoor was ik in het grootste vluchtelingenkamp op dat moment aan de grens met Jordanië. De gruwelverhalen die ik daar in 2013 hoorde, deden niet onder voor de verhalen die je in 2014 kon horen van mensen die te maken hadden gekregen met de IS-beweging. Er zijn opmerkingen gemaakt over vluchtelingen en opvang in de regio. Vluchtelingen uit Syrië worden in de regio opgevangen. In Libanon, Turkije en Jordanië vinden en krijgen heel veel mensen onderdak op dit moment. Ik ben het eens met collega Van Kappen: wegkijken van het probleem van de vluchtelingen zou slecht zijn, maar voorbijgaan aan het feit dat landen die het ontegenzeggelijk slechter hebben getroffen dan wij een veel en veel groter deel van het vluchtelingenprobleem op hun schouders nemen, zou ook heel slecht zijn.
Ik heb vorig najaar aan de regering gevraagd — en ik vraag dat nu weer — of het niet vreemd is dat wij na jaren inactief te zijn geweest in Syrië en Irak nu zo veel daadkracht willen tonen en dat wij nu al een halfjaar aan het bombarderen zijn. Bij de Algemene Beschouwingen herinnerde ik de minister-president eraan dat hij had gezegd: wij gaan eerst eens een halfjaar bombarderen. Ik vond dat een kille en cynische opmerking: we gaan eerst eens een halfjaar bombarderen en dan kijken hoe ver we zijn. We zijn inmiddels een halfjaar aan het bombarderen. Ik heb de indruk dat de bombardementen op Irak weinig hebben bijgedragen aan de verandering van de verhoudingen in Irak. Ik heb de indruk dat de interventie vanuit Iran, nota bene Iran, meer zoden aan de dijk zet. Ik weet alleen niet wat het gevolg daarvan zal zijn. Ik vraag de regering hoe groot zij het risico inschat dat wij, mochten de machtsverhoudingen in Irak en Syrië veranderen, vervolgens een sjiitische strafexpeditie richting de soennieten krijgen. De regering erkent in haar bijgestelde notitie ook dat een van de belangrijkste redenen dat IS zo plotseling kon groeien, is gelegen in tien jaar onderdrukking van de soennitische bevolking door de sjiitische meerderheid. Als wij straks IS kunnen terugdringen, maar vervolgens onder leiding van Iran een strafexpeditie richting de soennieten krijgen, wat zijn wij dan opgeschoten? Het is een andere vorm van geweld, maar de intensiteit ervan verschilt niet van wat IS over de mensen uitstort. Die vraag leg ik ook aan de regering voor. We zijn nu aan het bombarderen en straks komt er misschien een omslag in de machtsverhoudingen, maar zijn we dan echt veel verder? Wat vindt de regering van de opmerking van de president van Amerika dat op de keper beschouwd de interventie van begin jaren 2000 in Irak deels — hoe moet je dat zeggen? — de kraamvrouw is geweest van het gevaar waarmee we nu zitten? Ik heb er niet veel zin in om nu te zeggen "dat hebben wij altijd al gezegd", want dat weet ik allemaal niet, maar als we dat nu constateren, moeten we wel heel goed nadenken over de vraag hoe we verder willen met Irak en Syrië. Anders zeggen we over tien jaar weer dat we met onze manier van interveniëren in die landen weer nieuwe crises tot stand hebben gebracht.
Naast de problemen in Syrië en Irak zien we ook desintegratie in Libië. Daar is een neergaande spiraal gaande, staat in de update van de regering. We zien nu zelfs een uitstralende werking naar Tunesië, terwijl dat toch het meest hoopgevende land was ten tijde van de Arabische Lente. Hadden we, nu we zo terugkijken op wat er in Libië gebeurd is, wellicht andere keuzes moeten maken? We hebben ook daar geïntervenieerd en regime change bewerkstelligd, maar of we er echt veel beter van geworden zijn, weet ik niet. Ook dat valt niet terug te draaien; we zitten ermee. Ik vraag aan de regering hoe zij denkt, in het kader van haar internationale veiligheidsstrategie, dat Nederland en wellicht de EU een bijdrage zouden kunnen leveren aan het stabiliseren van de situatie in Libië, die misschien op korte termijn het grootste probleem voor Noord-Afrika gaat worden.
Ik kom op TTIP, het Transatlantic Trade and Investment Partnership. De regering zei vorig jaar dat de Europese Unie als handelsblok een factor van betekenis op wereldniveau kan zijn, zeker als het vrijhandelsverdrag met de VS gesloten kan worden. Maar dreigt de inrichting van dat verdrag niet dusdanig te worden dat niet gekozen politici maar multinationale ondernemingen en hun lobbyisten in die zone veelal de lakens gaan uitdelen? Meer macht in de wereld verwerven is één, maar of die machtsuitbreiding ook ten goede komt aan de belangen van onze burgers in plaats van aan de belangen van grote bedrijven, is een andere kwestie. Hoe ziet de regering dit gebeuren in het licht van het beschermen van onze economische veiligheid, een van de strategische doelen van de regering? Hoe oordeelt de regering over de opmerking van de Duitse minister van Economische Zaken dat hij zich zorgen maakt over de wijze waarop TTIP zich ontwikkelt? Zijn de Duitsers ineens overdreven bezorgd? Of is er ook reden voor de Nederlandse regering om te zeggen dat op deze wijze doorgaan met TTIP een buitengewoon groot probleem kan worden?
In haar brief van afgelopen winter pleit de regering voor versterking van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid; nogal wat collega's hebben daar ook voor gepleit. Ik heb daar mijn vraagtekens bij en dat zal zeker geen verrassing zijn. Hoe denkt de regering over de pleidooien uit Duitsland om niet alleen te komen tot een versterkte samenwerking in de defensie-industrie en de Europese wapenindustrie, maar ook, getuige de oproep uit Berlijn, te komen tot een Europees leger, iets wat inmiddels ook door Jean-Claude Juncker onderschreven wordt? Zei de toenmalige regering van Nederland ten tijde van het Verdrag van Lissabon niet dat zij die spraken over de komst van een Europees leger, spoken zagen? Op dit moment worden die spoken, als je het zo wilt kwalificeren, door nogal wat vooraanstaande politici bepleit. Ik denk dat dit een stap in de verkeerde richting zou zijn. In plaats van nog sneller te integreren — want dat doe je als je een Europees leger krijgt — zouden we moeten stabiliseren en moeten wachten met Europese integratie totdat de bevolking van Europa het kan meemaken. Europese integratie zonder de bevolking is het allerdomste wat we kunnen doen. Dat zal op termijn leiden tot destabilisatie.
Ik heb geen opmerkingen gemaakt over ontwikkelingssamenwerking. Ik weet dat deze ministers capabel genoeg zijn om collega Ploumen te vervangen, maar ik zou dit toch liever in een discussie met haar bespreken.
Mijn laatste opmerking gaat over nucleaire ontwapening. In de update die de regering ons geschreven heeft, staat dat er onder de huidige omstandigheden weinig ruimte is om over nucleaire ontwapening te spreken. Ik begrijp dat wel, maar ik vind het levensgevaarlijk. Juist in een tijd van toenemende spanningen zouden we alles op alles moeten zetten om aan nucleaire ontwapening te werken. De spierballentaal van president Poetin over dat hij zijn raketten al klaar had staan in de Krimcrisis, moet ons aan het denken zetten. Zijn er mogelijkheden om juist in deze tijd wél te werken aan nucleaire ontwapening?
De regering schrijft aan het einde van haar notitie uit 2014 dat de keuzes van nu straks ook houdbaar moeten zijn. Mag ik het daar helemaal mee eens zijn? Mag ik hopen dat deze discussie eraan bijdraagt dat we goed nadenken voor we beslissingen nemen? We moeten niet wegkijken, zeg ik met collega Van Kappen. We moeten echter ook niet alarmistisch zijn door te vertellen dat de wereld nu in de grootst mogelijke problemen zit. We moeten realistische analyses maken om tot nieuwe arrangementen te komen en uiteindelijk te bereiken wat ook de titel was van een notitie uit 2003: een veilige wereld en een veilig Nederland.
De heer Van Boxtel (D66):
Voorzitter. Dank dat we dit debat kunnen voeren. Soms bekruipt me het gevoel hoe nuttig het is om beleidsdebatten in de Eerste Kamer te voeren. Veel hoort namelijk aan de andere kant thuis. Maar internationale en nationale veiligheid is wel een thema dat zich ervoor leent om hier op gezette tijden besproken te worden.
De wereld is er niet overzichtelijker op geworden. Toen ik opgroeide hadden we net de Tweede Wereldoorlog achter de rug en was er grof gesteld nog maar één vijand: het Oostblok, de USSR. En ja, de communisten zaten achter alle kwaad, ook achter de Vietnamoorlog. Dat was de algemene opvatting. Van China wisten we dat Mao de grote leider was en dat er daar, ver weg, een duister regime heerste, maar het vormde eigenlijk geen enkele dreiging op wereldschaal. We hadden een vrij simplistisch wereldbeeld. We waren aan het wederopbouwen. We waren bezig met economische vooruitgang en vooruitgang op allerlei andere gebieden.
In 2015 hebben we niet alleen te vrezen van staten en van ondemocratische regimes, maar veelal van radicale groepen en individuen die de weg kwijt zijn, die opereren op allerlei plaatsen op onze aardbol, ook op ons continent. In sommige gevallen — denk aan IS — proclameren zij zelfs een nieuwe staat, dwars door bestaande staatsstructuren heen. China is van onderontwikkeld gebied in ijltempo getransformeerd in een wereldmacht. Landen in Afrika maken turbulente ontwikkelingen door. Meerdere daarvan zijn na een hoopvolle Arabische Lente weer in een kille werkelijkheid teruggeworpen.
Het is misschien de facto veiliger dan enkele decennia terug en we kennen geen grote wereldoorlogen meer, maar minder oorlogen tussen staten wil nog niet zeggen dat de wereld veiliger is geworden. De onoverzichtelijkheid is toegenomen. De informatie die we krijgen uit allerlei gebieden in de wereld is explosief en exponentieel toegenomen. We krijgen 24 uur per dag en 7 dagen per week alles te weten over overal. Dat geeft niet altijd een rustig gevoel.
Voor D66 blijft de constatering interessant dat de eenwording van Europa in ieder geval heeft gemaakt dat we op ons continent, behalve de burgeroorlogen in voormalig Joegoslavië, al ruim 70 jaar verschoond zijn gebleven van grote oorlogen. Dat is voorwaar een zegen voor iedereen die binnen de EU woont. Vrede op je continent. Ik zou haast zeggen: het kost wat, maar dan heb je ook wat.
De nota en de brief van het kabinet zijn qua analyse en door de bank genomen ook qua beleidsvoornemens van goede kwaliteit, ook de laatste versie. Toch zou je bijna dagelijks de voorgestelde aanpakken moeten herijken vanwege steeds nieuwe omstandigheden en feitencomplexen. Het vraagt echt om situationeel leiderschap.
Neem bijvoorbeeld de verkiezingswinst van Netanyahu in Israël — andere collega's hebben daar ook over gesproken — en zijn uitspraak dat een twee-statenoplossing er wat hem betreft niet komt. Voeg daarbij de late felicitatie van Obama aan het adres van Netanyahu en de opmerking dat de USA zijn Israëlbeleid gaat herzien; wellicht niet in zijn veiligheidsbenadering, maar wel in de bredere agenda. Wat betekent dat dan voor het dichterbij brengen van de twee-statenoplossing?
Voeg daarbij de vorderingen in de gesprekken tussen de Verenigde Staten en Iran over het nucleaire beleid en over de gezamenlijke bestrijding van IS. Hoe complex kun je het krijgen en hoe beziet het Nederlandse kabinet dit? Is wat minister Koenders betreft nu wel "het strategisch moment" aangebroken voor de EU en voor Nederland om actief voor een twee-statenoplossing Israël en dus ook voor een erkenning van Palestina te gaan pleiten? Graag een reactie.
Zou de minister van Buitenlandse Zaken ook willen ingaan op de rol van met name Saudi-Arabië? Iran en de Verenigde Staten vinden elkaar nu immers steeds meer. Collega Kox schetste net terecht dat daarmee een meer sjiitische as wordt versterkt ten koste van de soennitische, die via IS zijn gruwelijkheden aan het betuigen is, al dan niet met steun van bronnen vanuit Saudi-Arabië. De vraag hoe wij met dit vraagstuk omgaan, interesseert mij zeer. Het hele Midden-Oosten blijft een groot kruitvat voor wereldvrede.
Graag hoor ik van de bewindslieden in hoeverre zij tevreden zijn over de voortgang inzake een vernieuwd Europees veiligheidsbeleid. Is naar hun opvatting mevrouw Mogherini kordaat en slagvaardig aan de gang en liggen we op schema? Wat de D66-fractie betreft kan het niet snel genoeg gaan, want het oude beleid stoelt op een nota uit 2003. De beloofde herijking moet niet heel lang gaan duren.
Wij hebben daar meerdere redenen voor. De EU wordt door Rusland i.c. president Poetin voortdurend getart. Dat geldt voor de afhandeling van de vliegramp met de MH17, waar zeer specifiek Nederland bij betrokken is en uiteraard ook Maleisië en Australië. Dat geldt voor het Russische beleid om separatistische groepen verkapt te steunen in de Oekraïne en daarmee net onder de radar te blijven van artikel 5 van de NAVO. Wij hebben met ons economisch sanctiebeleid nog niet heel veel bereikt.
De heer Franken (CDA):
Over die laatste zin wil ik graag een vraag stellen. Waarop baseert de heer Van Boxtel dat? Als we het niet hadden gedaan, was het misschien veel erger. Nu hebben we het wel gedaan en wij vermoeden dat het iets heeft bijgedragen. Nu zegt de heer Van Boxtel zomaar zonder meer dat we er nauwelijks iets mee bereikt hebben. Kan hij dat specificeren? Is hij nou voor of tegen de sancties?
De heer Van Boxtel (D66):
Anders dan de heer Kox neem ik geen afstand van het gevoerde sanctiebeleid, maar constateer ik feitelijk dat het ons nog niet veel dichter bij een oplossing heeft gebracht. Je moet kritisch blijven op het instrumentarium, het palet aan instrumenten dat je hebt. Je moet blijven bekijken of ze effectief zijn. Natuurlijk is het goed om tegoeden te bevriezen om ze onder druk te krijgen, maar gisterenavond zag ik dat de gevechten bij Marioepol weer zijn opgelaaid. Misschien zitten de separatisten daarachter of proberen de Oekraïners Marioepol veilig te stellen. De economische sancties voorkomen kennelijk niet de voortdurend voortschrijdende uitholling van Oekraïne. Ik wil dat in dialoog met de regering wisselen.
In hoeverre worden de EU-Battlegroups operationeel ingezet? Volgens mij zijn ze nog nooit ingezet en dat heeft alles te maken met de complexe soevereiniteitsdiscussies die hiermee samenhangen. Het kabinet moet dit fenomeen van Europese soevereiniteit in relatie tot lokale en nationale soevereiniteit echt bij dit debat betrekken.
De EU ontbeert nog immer een effectief gemeenschappelijk beleid voor vluchtelingen en asielzoekers. Zolang dit het geval is, moet je niet verbaasd zijn dat we noodplannen krijgen zoals die van eergisteren van het Tweede Kamerlid Malik Azmani van de VVD om asielopvang alleen nog maar aan de buitengrenzen van Europa toe te staan. Ik ga hier niet een moreel debat voeren, maar zo'n plan komt ineens op tafel. Hoe oordeelt het kabinet feitelijk op dit plannetje? Kan dat, moeten we het zo doen of moet het langs een ander spoor? We moeten de burgers in Nederland niet in de war brengen met allerlei suggesties die vervolgens niet haalbaar blijken. Ik ben benieuwd naar uw inhoudelijke reactie op een plan als dit. Daarmee val ik collega Van Kappen bij, die de ernst van het vraagstuk daarmee niet onder het tapijt wil schuiven. Dat wil ik ook niet.
De EU ontbeert ook nog steeds een samenhangend beleid van preventie en repressie op jihadgangers, terwijl dit dringend gewenst is. Wat vindt het kabinet hiervan en welke initiatieven onderneemt het kabinet om tot een meer afgestemd Europees beleid te komen, waarbij we ook buiten de simplistische tweedeling van tiran en terrorist komen? Wat D66 betreft hebben we haast met een nieuw gemeenschappelijk Europees veiligheidsbeleid en we horen graag welke stappen de hier aanwezige bewindslieden nemen om tot resultaat te komen.
Het klemt temeer als we willen komen tot een meer effectief en efficiënt defensiebeleid. In de visie van D66 willen wij naar een verdere integratie tot een West-Europese defensiemacht, eventueel als zelfstandig onderdeel binnen de NAVO. Dit klemt temeer, omdat de VS zich meer en meer richt op Azië en meer specifiek op China als grote andere wereldspeler. De Amerikanen zouden graag zien dat Europa wat meer de eigen broek weet op te houden — collega Van Kappen refereerde hier ook al aan — ook in relatie tot het conflict aan onze Oost-Europese grenzen. Graag een reactie van de beide bewindslieden op dit punt.
Uiteraard zijn er meer praktische redenen, zoals meer gemeenschappelijk aankoopbeleid van materieel en van munitie. Ik ben ervan overtuigd dat ondanks de noodzaak om meer geld uit te geven voor het veiligheids- en defensiebeleid er ook nog allerlei redenen blijven om naar toenemende efficiency te kijken. Verloopt dit proces van verdere integratie nu naar wens en in het gewenste tempo?
De D66-fractie betuigt graag vanaf deze plek haar deelneming met de twee slachtoffers van de crash in Mali en wenst de familie en vrienden alle sterkte met het dragen en verwerken van dit grote verlies. Ook danken wij de voorzitter voor haar woorden hierover. Wij realiseren ons dat Nederlanders op veel plaatsen in de wereld een forse steen bijdragen in het belang van internationale vrede, veiligheid, mensenrechten en het beschermen en/of ontplooien van handelsbelangen. Dat doen we onder andere met een defensieorganisatie die enorm heeft moeten bezuinigen en waarvan wij vinden dat de bodem meer dan bereikt is.
Wat de D66-fractie vooral intrigeert, is in hoeverre het kabinet van mening is dat de bestaande internationale organen nog met voldoende gezag hun werk kunnen doen; de Veiligheidsraad, de NAVO, de G20, de G8, de EU, de Asean en de BRIC. Veel van deze instituties hebben een periode lang herkenbaar gewerkt, maar door de veranderende veiligheidsvraagstukken, de snel wisselende geopolitieke verhoudingen in de wereld en de versplintering van belangengroeperingen, bekruipt je steeds vaker het gevoel dat de vaste instituties steeds minder slagvaardig en krachtig hun werk kunnen doen, waardoor hun gezagsposities aan erosie onderhevig zijn. Het lijkt te ontbreken aan een gemeenschappelijk doel; eigenbelangen of deelbelangen domineren veel te veel. Ik weet dat het heel makkelijk is om dit te constateren, maar bijzonder moeilijk om hier goede nieuwe antwoorden op te bedenken. Ik nodig de bewindslieden uit om er in dit debat op te reflecteren hoe zij dat pad zien. Waar zouden we moeten beginnen om die instituties in een sterkere positie te brengen dan wel naar nieuwe antwoorden te gaan zoeken?
Volgend jaar is Nederland weer aan de beurt om voorzitter te worden van de EU. Wat is de inzet van het kabinet om het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid verder vorm te geven? Kiest het voor de gewone dienende rol als voorzitter of is het kabinet van plan om iets meer te sturen op dat gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid? Als een van de founding fathers van de Europese Unie heeft D66 alle recht van spreken om tot verdere versnelling en vernieuwing van het Europese veiligheids- en defensiebeleid te komen.
Over twee onderwerpen wil ik graag nog specifiek bijgelicht worden. Ten eerste het energiebeleid, waar collega Ganzevoort en anderen ook bij stilstonden. Energie is een delicaat infrastructureel onderwerp, waar ook allerlei veiligheidsvragen bij om de hoek komen kijken. Ik blijf heel benieuwd hoe dat veiligheidsbeleid in de komende periode wordt vormgegeven met het oog op de participatie in Europa, door Buitenlandse Zaken en Defensie, maar ook met betrokkenheid van Economische Zaken.
Het tweede punt is cyberspace of cyberwar. Daarbij gaat het om een zorgvuldige balans tussen privacybescherming en vernieuwing met moderne technologie. Ik hoor graag wat de inzet van het kabinet op dit dossier is. Het zal niet verbazen dat er in de senaat grote belangstelling bestaat voor dit onderwerp, gelet op de gevoerde en nog lopende discussies met andere bewindslieden over cybercrime, inlichtingen en metadata, waarbij ik kijk naar collega De Vries. We hebben net weer nieuwe antwoorden gekregen van de minister van Binnenlandse Zaken op allerlei vragen die wij hebben gesteld over de veiligheid van onze ICT-netwerken. Iedere keer als ik een antwoord krijg, roept dat onmiddellijk weer de vraag op of het een goed antwoord is of dat wij ons zorgen moeten blijven maken. Dat regardeert meerdere bewindslieden binnen dit kabinet. In dat licht vind ik de suggestie van collega Van Kappen om tot een meer geïntegreerde benadering van veiligheidsvraagstukken te komen, over meerdere departementen, ook wel heel opportuun.
Misschien dat de verontwaardiging over de aantasting van kunstschatten ons nog meer kan verbinden dan we denken. Ik heb hierover geen andere sprekers gehoord, maar ik vond het sterk dat de Franse president Hollande vorige week een bezoek bracht aan het Louvre, samen met de voorzitter van UNESCO, om de kunst uit Mesopotamië te bekijken, als een "cri d'alerte et de solidarité", na de vernielingen door IS in het museum van Mosul en het in brand steken van de bibliotheek. Welke zichtbare stappen onderneemt ons kabinet om de grote verontwaardiging hierover te laten blijken?
Waarom breng ik dit op? Alles van waarde is weerloos, dat dichtte Lucebert ooit mooi. Dat hangt ook in Rotterdam in verlichting, zichtbaar voor iedereen. Alles van waarde is weerloos, dat geldt voor mensenlevens van militairen, hulpverleners, journalisten en striptekenaars, voor iedere persoon die gebruikmaakt van het recht op vrijheid van meningsuiting, maar dat geldt ook voor de erflaters van de diverse beschavingen. Is het kabinet bereid om de culturele preservatie meer gewicht toe te kennen in het veiligheidsbeleid? Hoe zouden we dat kunnen doen? Tevens vraag ik het kabinet om zich actief op te stellen bij het bestrijden van de ontstane illegale handel van kleinere kunstschatten uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Wat voor rol kunnen wij hierbij spelen? Ik denk dat die vernieling van culturele erfgoederen bij heel veel burgers die de ingewikkeldheid van die internationale vraagstukken te boven gaat, enorm tot de verbeelding spreekt en dat dit een titel kan zijn om juist die waarde centraler te stellen bij hoe wij als mensen dichter bij elkaar kunnen komen.
Ik heb er al vaker over gesproken met de minister van Buitenlandse Zaken, het buitenlands en veiligheidsbeleid begint in deze tijd nog veel meer in de eigen wijk, ook in Nederland, waar in toenemende mate verschillende mensen van verschillende achtergrond een nieuwe gemeenschappelijke toekomst willen en moeten maken. Het smeermiddel bij uitstek is cultuur: kunst, letteren, muziek. Welke ideeën en opvattingen leven hierover bij het kabinet en tot welke concrete initiatieven hebben deze inmiddels geleid?
Dit debat wil ik ook gebruiken om mijn tevredenheid te uiten met het feit dat we in Suriname weer een volwaardige ambassadeurspost hebben. Men zal zeggen dat dit niet direct thuishoort bij het veiligheidsbeleid, maar er waren ook discussies over de bezuinigingen op allerlei posten. Ik ben blij dat wij dat weer hersteld hebben in Suriname, al is het maar vanwege de onlosmakelijke familiaire, culturele en historische banden die er tussen vele inwoners van Nederland en Suriname zullen blijven bestaan, los van de zittende president.
Om die reden snap ik nog steeds niet dat dit kabinet zich financieel geheel ontkoppeld heeft van de jaarlijkse herdenking van het slavernijverleden, Keti Koti. In 2001 realiseerden we een rijksmonument voor de herdenking van het slavernijverleden en nog geen vijftien jaar na dato meent dit kabinet dat het daarmee wel weer genoeg was en dat we over kunnen gaan tot de orde van de dag. Om een bizarre vergelijking te maken, stel je voor dat we dat na vijftien jaar ook gedaan zouden hebben met de jaarlijkse herdenking op 4 mei op de Dam. Dan zou het land toch in rep en roer zijn? Ik hoor graag een reactie van de minister van Buitenlandse Zaken op dit voor mij persoonlijk aangelegen punt. Is hij bereid binnen het kabinet te bevorderen dat de jaarlijkse herdenking financieel ondersteund blijft worden door de rijksoverheid en om dit niet alleen over te laten aan de toevallige welwillendheid van de stad Amsterdam?
Een volk dat voor kortetermijncententellers zwicht, verliest zijn culturele en historische waardigheid, zou ik zeggen. In alle veiligheidsdebatten moet het gaan om de vuist, maar ook om de uitgestoken hand die de heer Koenders zelf presenteert. Het gaat ook vaak om erkenning van die zachte waarden. Als deze niet worden meegenomen in het veiligheidsdebat, zowel in eigen land als in de manier waarop je daarmee omgaat in het buitenland, dan denk ik dat we een heel belangrijk onderdeel van het internationale veiligheidsbeleid over het hoofd zien.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering enkele ogenblikken in afwachting van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20142015-25-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.