Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 31, item 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 31, item 5 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste voor benoeming tot notaris (31040).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Reynaers (PVV):
Voorzitter. Voor ons ligt een wetsvoorstel strekkende tot het doen vervallen van het nationaliteitsvereiste bij de benoeming van een notaris zoals het thans nog geldt op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet op het notarisambt. Het nationaliteitsvereiste is ooit in de wet opgenomen omdat de notaris openbaar gezag uitoefent. Bij het uitoefenen van openbaar gezag in Nederland behoort de Nederlandse nationaliteit, zo vond kennelijk de wetgever destijds.
Niet ter discussie staat dat de notaris nog steeds belast is met werkzaamheden ter uitvoering van openbaar gezag. Ook indien onderhavig wetsvoorstel onverhoopt mocht worden aangenomen, blijft dat zo. De fractie van de Partij voor de Vrijheid stelt vast dat met dit wetsvoorstel het uitoefenen van openbaar gezag en het bezit van de Nederlandse nationaliteit worden ontkoppeld, terwijl die koppeling altijd als vanzelfsprekend werd beschouwd. Want hoewel in de Nederlandse wetgeving niet in absolute zin is geregeld dat de uitoefening van openbaar gezag telkens gekoppeld is aan het bezit van de Nederlandse nationaliteit, staat vast dat in veruit de meeste gevallen die koppeling er wel degelijk is.
Destijds werd door toenmalig staatssecretaris Albayrak de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen als voorbeeld genoemd van een situatie waarin openbaar gezag niet gepaard ging met het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Daarbij merkte zij op dat de in die wet bedoelde bestuursorganen wel met openbaar gezag bekleed zijn, maar dat voor de bestuursleden van die bestuursorganen niet is voorgeschreven dat zij over de Nederlandse nationaliteit dienen te beschikken. Kennelijk vond de toenmalige staatssecretaris dat voldoende om aan te nemen dat de koppeling tussen het uitoefenen van openbaar gezag en het bezit van de Nederlandse nationaliteit niet vanzelfsprekend is.
De fractie van de Partij voor de Vrijheid merkt op dat dit ene voorbeeld op zich onverlet laat dat de uitoefening van openbaar gezag en het bezit van de Nederlandse nationaliteit in de praktijk aan elkaar gekoppeld zijn. Daar komt overigens bij dat de vergelijking die toenmalig staatssecretaris Albayrak maakte tussen een bestuurslid van een zelfstandig bestuursorgaan en een notaris, mank gaat. Niet het bestuurslid zelf is met openbaar gezag bekleed, maar het zelfstandig bestuursorgaan, zo blijkt uit de nota van toelichting waarin dit is vermeld. De notaris daarentegen is een persoon en oefent zelf openbaar gezag uit. De PVV-fractie vindt de koppeling tussen openbaar gezag en het bezit van de Nederlandse nationaliteit een vereiste, of die regel nu absoluut is of niet.
De PVV-fractie stelt vast dat met dit wetsvoorstel de deur wordt geopend om in de toekomst aan meer personen die niet over de Nederlandse nationaliteit beschikken, openbaar gezag toe te kennen. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het kabinet, gelet op de wettelijke waarborgen die de Wet op het notarisambt bevat, het mogelijk acht dat een persoon die niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt als notaris openbaar gezag uitoefent. De nota van toelichting van 26 juni 2007 voegt daar nog kort aan toe dat de aard van het openbaar gezag dat wordt uitgeoefend, in die afweging meegewogen dient te worden. Anders gezegd, als de aard van het openbaar gezag zich er niet tegen verzet en er maar voldoende wettelijke waarborgen zijn, dan is het Nederlanderschap voor de uitoefening van openbaar gezag niet langer noodzakelijk. Met die redenering kunnen uiteindelijk alle vormen van openbaar gezag worden opengesteld voor personen die de Nederlandse nationaliteit niet bezitten, in theorie, zeg ik erbij. Wat het onderscheidend criterium is tussen gevallen waarin dat niet zou kunnen en gevallen waarin dat wel zou kunnen, blijft onduidelijk. Wellicht dat de minister daarop nog een toelichting kan geven.
Voor zover als criterium zou moeten gelden "rechtstreekse en specifieke deelneming aan openbaar gezag" zoals het Hof van Justitie in zijn uitspraak tegen de Nederlandse Staat stelt, merkt de fractie van de PVV op dat dit een te ruim criterium is. Wat is immers "voldoende rechtstreeks"? En wat is "voldoende specifiek"? Mijn fractie is van mening dat Nederland vooral zelf moet blijven uitmaken wat voldoende rechtstreeks en specifiek is en derhalve voor welke functies een nationaliteitsvereiste gesteld mag worden. De fractie van de Partij voor de Vrijheid betreurt het dan ook dat Nederland de eigen juridische argumenten, die er blijkens de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel altijd zijn geweest en in principe ook nooit zijn opgegeven, nu toch terzijde worden geschoven. Mijn fractie ziet het schrappen van het nationaliteitsvereiste in het licht van het voorgaande dan ook totaal niet zitten en beschouwt het aannemen van dit wetsvoorstel als een ongewenst precedent met het oog op toekomstige wetgeving. Een afzonderlijke beleidsmatige afweging voor iedere specifieke beroepsgroep, zoals door het kabinet is betoogd, acht de fractie van de Partij voor de Vrijheid ongewenst. Juist een integrale visie op de relatie tussen openbaar gezag en nationaliteit was hier op zijn plaats geweest. Tot zover de visie van de fractie van de Partij voor de Vrijheid op de wenselijkheid van handhaving van het nationaliteitsvereiste voor personen die met openbaar gezag zijn bekleed.
Een ander interessant punt is dat het onderhavige wetsvoorstel verdergaat dan Nederland in Unieverband überhaupt zou hoeven gaan. In plaats van de openstelling van het notarisambt te beperken tot EU-burgers, is ervoor gekozen het ambt open te stelen voor eenieder die aan de voorwaarden voor benoeming voldoet, ongeacht diens nationaliteit.
De fractie van de Partij voor de Vrijheid heeft in dat kader met interesse kennisgenomen van het amendement d.d. 4 juli 2007 van het – toen nog – Tweede Kamerlid Teeven. In de toelichting staat: "De reden om het openstellen van het notarisambt te beperken tot personen die de nationaliteit van een EG-lidstaat bezitten, is gelegen in het feit dat de notaris ook na het vervallen/versoepelen van het nationaliteitsvereiste belast is met de uitoefening van openbaar gezag. In de Nederlandse wetgeving is niet in absolute zin geregeld dat de uitoefening van openbaar gezag telkens gekoppeld is aan het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Toch is enige terughoudendheid geboden in het openstellen van dit ambt, belast met de uitoefening van openbaar gezag, voor personen die niet aan de eis van Unieburgerschap voldoen. Dit in het licht van eventuele risico's voor cliënten van notarissen specifiek en bescherming van het openbaar gezag in het algemeen."
Het zal niemand verbazen dat de PVV-fractie graag van de staatssecretaris verneemt op welke risico's de staatssecretaris doelde toen hij nog Kamerlid was en waarom volgens hem terughoudendheid diende te worden betracht bij het openstellen van het notarisambt voor niet-Unieburgers. Wij zijn hier niet om het handelen van de heer Teeven als Kamerlid te toetsen, maar het is natuurlijk wel opvallend dat dit wetsvoorstel op dit moment hier ter tafel ligt en dat wij in de schriftelijke voorbereiding daarvan een dergelijk amendement tegenkomen. Kennelijk is er inmiddels iets in de opvatting van de staatssecretaris veranderd. In welk opzicht vormen niet-EU-burgers een groter risico voor cliënten dan EU-burgers? Voor beide groepen gelden in onderhavig wetsvoorstel toch exact dezelfde criteria? En in welk opzicht dient het openbaar gezag in het algemeen meer beschermd te worden tegen niet-EU-burgers dan tegen EU-burgers? Zijn de risico's en bedreigingen die de staatssecretaris als Kamerlid op het oog had in beide gevallen niet exact dezelfde? Anders gezegd, waarom pleiten die risico's en bedreigingen nu niet sowieso tegen dit wetsvoorstel? Graag een toelichting.
Ik rond af. In zijn algemeenheid is de fractie van de Partij voor de Vrijheid van mening dat Brussel vooral minder invloed zou moeten hebben op de Nederlandse wetgeving, zeker waar het wetgeving als deze betreft, waarvan de praktische betekenis op zijn minst twijfelachtig is. Wanneer dan toch wordt overgegaan tot het verwerken van Brusselse aanwijzingen in Nederlandse wetgeving, acht de fractie van de Partij voor de Vrijheid het hoogst ongewenst als daarin verder wordt gegaan dan strikt noodzakelijk is. Onderhavig wetsvoorstel, hoe onwenselijk mijn fractie het voorstel misschien ook vindt, had zonder meer beperkt kunnen worden en blijven tot het openstellen van het notarisambt voor Unieburgers, niet meer en niet minder.
Het nut en de noodzaak van het oprekken van de openstelling tot de hele wereld acht de fractie van de Partij voor de Vrijheid niet aangetoond. Dat een beperking tot Unieburgers geen toegevoegde waarde heeft, zoals wordt betoogd in de memorie van antwoord van 4 april 2008, is als motivering natuurlijk volstrekt ontoereikend.
Door diverse partijen is in de schriftelijke voorbereiding bovendien gewezen op het ontbreken van wederkerigheid. Een Peruaan kan onder de voorgestelde wetsbepaling wel notaris worden in Nederland, maar omgekeerd kan dat niet. De vraag dringt zich op wiens belangen wij hiermee nu eigenlijk dienen.
Tot slot hecht de PVV-fractie eraan om op te merken dat zij de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie betreurt. Voor de PVV-fractie is het eens te meer een bevestiging dat Nederland in hoog tempo soevereiniteit inlevert, ook op terreinen waar een eigen, nationale koers alleszins voor de hand ligt. Mijn fractie zal zich hierdoor in haar stemgedrag in ieder geval geen beperkingen laten opleggen.
Mevrouw Broekers-Knol (VVD):
Voorzitter. Vandaag behandelen we, na een lange voorgeschiedenis van vijf jaar, het voorstel om het nationaliteitsvereiste voor benoeming tot notaris uit de Wet op het notarisambt te schrappen. Tot op heden is in de wet voorgeschreven dat enkel hij die de Nederlandse nationaliteit bezit, benoembaar is tot notaris. Volgens het wetsvoorstel zou voortaan voldoende zijn dat de notaris op de hoogte is van en voldoet aan de Nederlandse wet- en regelgeving en de Nederlandse taal beheerst.
Er wordt wel een aantal waarborgen geformuleerd. Ten eerste dient er een getuigschrift te zijn van het afgelegde examen, dat wil zeggen een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG- beroepskwalificaties; een Nederlandse universitaire graad is in dat geval niet vereist. Ten tweede dient er een stage als kandidaat-notaris te zijn gevolgd van ten minste zes jaar. Ten derde dient betrokkene verplicht werkzaam te zijn geweest bij een notariskantoor gedurende twee jaar in een periode van drie jaar voorafgaand aan het verzoek tot benoeming. Ten vierde dient een verklaring omtrent gedrag en een verklaring van geen bezwaar van de kamers van toezicht overgelegd te worden. Ten vijfde dient betrokkene in het bezit te zijn van een goedgekeurd ondernemersplan.
De minister van Justitie beoordeelt het niveau van de taalbeheersing bij de behandeling van het verzoek tot benoeming tot notaris en maakt daarbij gebruik van de informatie van de KNB en de desbetreffende kamers van toezicht.
De reden om het nationaliteitsvereiste voor de benoeming tot notaris te laten vervallen was tweeërlei. De eerste reden was de aanbeveling van de Commissie Evaluatie Wet op het notarisambt, beter bekend als de commissie-Hammerstein; de tweede reden was de op 12 oktober 2006 door de Europese Commissie tegen Nederland gestarte inbreukprocedure.
Inmiddels heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie op 1 december 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen Nederland. Evenals in vergelijkbare zaken van de Europese Commissie tegen België, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk, Duitsland en Griekenland, alle landen met het Latijnse notariaat, heeft het Hof geoordeeld dat het stellen van het nationaliteitsvereiste voor de benoeming tot notaris in strijd is met het beginsel van vrijheid van vestiging zoals neergelegd in artikel 43 EG, thans artikel 49 van het EU-Werkingsverdrag.
Kortom, het wetsvoorstel komt niets te vroeg. De in de Europese Unie geldende vrijheid van vestiging moet in acht worden genomen, óók voor notarissen. De VVD-fractie kan zich daarin vinden, mits vanzelfsprekend niet wordt afgedaan aan de eisen wat betreft kennis, kwaliteit, integriteit en taalbeheersing die aan de uit de Europese Unie afkomstige, in Nederland werkzame notaris in spe worden gesteld.
De vraag is echter: waarom wordt in het wetsvoorstel het afschaffen van het nationaliteitsvereiste niet beperkt tot de landen van de Europese Unie? Het vandaag al eerder genoemde, daartoe strekkende amendement-Teeven is indertijd in de Tweede Kamer verworpen. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat iedereen ter wereld die aan de in de Wet op het notarisambt gestelde vereisten voldoet, hier te lande het notarisambt zou kunnen uitoefenen. In zijn brief van 10 februari jongstleden en in de nadere memorie van antwoord van 3 mei jongstleden schrijft de staatssecretaris onder andere dat het bezitten van de Nederlandse nationaliteit geen noodzakelijke waarborg is voor de kwaliteit en integriteit van het notarisambt. De beroepsvereisten zoals die gelden na de afschaffing van de eis van het Nederlanderschap vormen voldoende waarborg, aldus de staatssecretaris, nu in zijn andere hoedanigheid sinds het amendement-Teeven uit 2007.
Mijn fractie heeft en had, zoals bekend is uit de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel, problemen met deze wereldwijde toegankelijkheid van het Nederlandse notariaat. Deze problemen concentreren zich op drie hoofdpunten.
Ten eerste, waarom wordt niet de eis van reciprociteit gesteld, in de zin dat op basis van wederzijdse erkenning met vanzelfsprekend opleidings- en kwaliteitseisen het ambt van notaris of een daarmee vergelijkbaar ambt wordt opengesteld? De reden om dit te doen is hierin gelegen dat het ambt van notaris niet een "gewoon" ambt is. De notaris is belast met de uitoefening van openbaar gezag. Voor de Europese Unie is er als gevolg van de vrijheid van vestiging reciprociteit; een Nederlander kan notaris worden in Duitsland en omgekeerd, mits aan alle vereisten wordt voldaan. Die reciprociteit dient er naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie ook te zijn met betrekking tot landen buiten de Europese Unie.
Ten tweede. Zoals bekend, hebben de leden in deze Kamer bij herhaling naar voren gebracht dat zij het niet eens zijn met een nationale kop op Europese richtlijnen. Nu is er in dit geval geen sprake van een Europese richtlijn. Wél is er sprake van een uitspraak van het Europees Hof. Die uitspraak noopt tot het afschaffen van het nationaliteitsvereiste voor het ambt van notaris in de Europese Unie. Door het nationaliteitsvereiste wereldwijd af te schaffen, zet Nederland als het ware een kop op de uitspraak van de Europese rechter. Mijn fractie heeft daarmee evenveel moeite als met een nationale kop op een richtlijn.
Ten derde. Uit de antwoorden van de staatssecretaris valt op te maken dat de kans buitengewoon klein, zo niet non-existent, wordt ingeschat dat ooit iemand van buiten de Europese Unie zich zal melden als kandidaat voor het ambt van notaris in Nederland. Wanneer dat zo is – mijn fractie is het met die inschatting eens – waarom wordt dan toch de mogelijkheid in de wet opgenomen? Dat is dan toch een zinloze exercitie? Maar stel dat zich wél belangstellenden voor het ambt van notaris in Nederland van buiten de Europese Unie melden, en wellicht zelfs meer dan voorzien, dan zou zo maar de reactie kunnen zijn: o, maar dit hebben wij niet voorzien, dit hebben wij niet gewild. Voldoen betrokkenen echter aan alle gestelde eisen, dan valt er niets tegen in te brengen. Is over dit scenario nagedacht?
De VVD-fractie heeft geen problemen met het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste voor onderdanen van de landen van de Europese Unie. Het zal echter duidelijk zijn dat mijn fractie wél problemen heeft met het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste wereldwijd. Mijn fractie vraagt zich af of het wetsvoorstel op dit punt niet zou moeten worden aangepast. Daarom stellen wij aan de staatssecretaris nogmaals de vraag of hij ons met kracht van argumenten kan overtuigen waarom het wetsvoorstel verder gaat dan nodig is gezien de uitspraak van het Europees Hof, door het nationaliteitsvereiste in zijn algemeenheid af te schaffen en deze afschaffing niet te beperken tot de landen van de Europese Unie.
Wij wachten met veel belangstelling de beantwoording door de staatssecretaris af.
Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):
Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, heeft voor mij een bijzondere betekenis. Toen ik vijf jaar geleden voor het eerst in de Eerste Kamer kwam, was dit het eerste wetsvoorstel dat ik onder mijn hoede kreeg. Niemand had toen kunnen bevroeden dat de behandeling van dit in omvang beperkte wetsvoorstel in de Eerste Kamer zich over vele jaren zou uitstrekken.
Het belangrijkste discussiepunt, namelijk of het Nederlandse ambt van notaris in zodanige mate met openbaar gezag bekleed is dat het Europese verbod van onderscheid naar nationaliteit voor EU-burgers daarvoor niet geldt, is inmiddels tot klaarheid gebracht door het Hof van Justitie in Luxemburg. De uitspraak heeft tot gevolg dat voor EU-burgers de nationaliteitseis moet vervallen. Het wetsvoorstel is op dit punt de implementatie van EU-recht, maar het gaat nog verder door de eis van nationaliteit als zodanig te laten vervallen voor de uitoefening van het ambt van notaris. Daarbij gaat het voorstel niet uit van reciprociteit. Dat wil zeggen dat aan het vervallen van de nationaliteitseis voor niet-EU-burgers niet de eis gesteld wordt dat Nederlanders notaris kunnen worden in de staten waarvan de burgers wel tot het Nederlandse notarisambt worden toegelaten. De regering is van oordeel dat voor de toelating tot het notarisambt slechts bepalend moet zijn of men voldoet aan de inhoudelijke beroepseisen in combinatie met de daarbij behorende beheersing van de Nederlandse taal.
De CDA-fractie houdt vragen over het loslaten van de nationaliteitseis voor personen met een nationaliteit van buiten de EU. Kan de staatssecretaris nog eens helder de inhoudelijke argumenten daarvoor aandragen? Wat is de reden waarom op dit punt een kop op het implementatiewetsvoorstel is gezet? De Eerste Kamer is daar in het algemeen geen voorstander van. Ten aanzien van dit concrete voorstel heeft de CDA-fractie ook nog aarzelingen. De dringende noodzaak daarvoor is niet aangetoond, niet in principe en ook niet in de praktijk. Waarom wordt er niet eerst ervaring opgedaan met de situatie binnen de EU? Waarom wordt ook niet de eis van reciprociteit gesteld, mocht het tot de tweede stap komen?
Op het punt van de beroepseisen heeft de CDA-fractie nog enkele specifieke vragen aan de staatssecretaris. De antwoorden in de laatste schriftelijke reactie daarop waren voor ons niet helemaal duidelijk.
Ziet de CDA-fractie het goed dat aan EU-burgers die geen Nederlandse universitaire graad hebben behaald eventueel een opleidingsmaatregel gesteld kan worden volgens het nu al geldende EU-recht? Hebben zij daar dus geen Nederlandse vooropleiding voor nodig, maar wel een Nederlandse stage? Heeft die EG-regeling voor hen straks nog betekenis of niet?
Ook niet helemaal duidelijk was ons het volgende. Kunnen derdelanders nu al via die EG-regeling toegang krijgen tot het Nederlandse notarisambt? Zo ja, onder welke bijzondere voorwaarden geldt dit? Hoe zal dit er volgens het voorstel nu precies uitzien voor burgers buiten de EU? Kunnen die straks ook via die EG-verklaring toegang krijgen tot het notarisambt of gebeurt dat rechtstreeks? Als dat via die verklaring kan, wie geeft die verklaring dan af?
Ook wij zien met belangstelling de reactie van de staatssecretaris op deze vragen tegemoet.
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter. Naar mijn mening kan niet gezegd worden dat dit in 2007 ingediende wetsvoorstel niet de grondige aandacht van de Eerste Kamer heeft gehad, zeker niet in vergelijking met de behandeling in de Tweede Kamer. Behalve de schriftelijke voorbereiding in twee rondes denk ik ook aan het mondeling overleg dat de toenmalige commissie voor Justitie op 9 december 2008 met de voormalige staatssecretaris van Justitie heeft gevoerd.
In deze eindfase van de behandeling in de Eerste Kamer beperk ik mij tot slechts enkele opmerkingen die bepalend kunnen zijn voor ons eindoordeel over dit wetsvoorstel.
Mijn fractie is ten principale niet voor het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste. Gezien echter de bestaande EU-regelgeving ter zake van de vrijheid van vestiging zijn wij bereid het nationaliteitsvereiste te laten vallen. Het vervallen van het nationaliteitsvereiste zal behulpzaam kunnen zijn voor mensen die in Nederland geboren en getogen zijn, maar van oorsprong een andere nationaliteit hebben en voldoen aan de beroepskwalificaties voor kandidaat-notaris.
Wij zijn ons er ook bewust van dat het Hof van Justitie van de EU op 24 mei en op 1 december 2011 heeft geconcludeerd dat de werkzaamheden van de notaris niet kunnen worden beschouwd als een rechtstreekse en specifieke deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag, die het stellen van een nationaliteitsvereiste rechtvaardigt. Deze stelling achten wij voor betwisting vatbaar, aangezien het een gegeven is en blijft dat naar Nederlands recht de notaris een openbaar ambt bekleedt. Dat betekent dus ook dat ik niet het standpunt van de ambtsvoorgangster van de staatssecretaris deel, dat de nationaliteitseis geen betekenis c.q. geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de overige benoemingseisen voor de notaris.
Twee elementen blijven bij mijn fractie vanuit wetgevingsoogpunt bezwaren oproepen die niet nieuw zijn. Ze zijn vanmiddag een- en andermaal gepasseerd.
In de eerste plaats is het afschaffen van het nationaliteitsvereiste niet beperkt tot de lidstaten van Europa. De vraag ligt voor de hand of ook de staatssecretaris dit een alleszins pleitbaar en logisch standpunt vindt. Het kan niet anders zijn of hij kon verwachten dat hij aan het stuk van 4 juli 2007 ingediend door het lid van de Tweede Kamer Teeven zou worden herinnerd. Dat stuk kreeg de steun van de VVD- en de SGP-fractie.
In de tweede plaats is het vanuit wetgevingsoogpunt op zijn minst merkwaardig te noemen dat burgers uit de hele wereld, ongeacht hun nationaliteit, toegelaten moeten en kunnen worden tot het notarisambt, terwijl dat omgekeerd voor Nederlandse burgers niet is geregeld en dus niet geldt. De reactie van de regering in de stukken stelde ons bepaaldelijk teleur. Zij doet de zaak af door te stellen dat dit punt een "louter theoretische" kwestie is. Graag laat ik in het midden of er een reële grond is om te verwachten dat zodra dit wetsvoorstel kracht van wet zou krijgen, een toestroom van aanmeldingen en aanvragen om toelating uit derde landen tot het Nederlandse notariaat zal volgen. Blijft niettemin dat gezegd moet worden dat een wetsvoorstel dat niet voorziet in wederkerigheid op dit punt op zijn minst onvoldragen mag worden genoemd. Het is een retorische vraag waarop ik toch graag een inhoudelijk antwoord zou vernemen.
Ofschoon de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie ons bij herhaling heeft laten weten dat men op het standpunt staat dat het nationaliteitsvereiste zou moeten vervallen en liefst spoedig, blijven wij grote moeite met dit wetsvoorstel in de voorliggende vorm houden. Om akkoord te kunnen gaan, zou een aanpassing in onze ogen noodzakelijk zijn.
De vergadering wordt van 14.20 uur tot 14.40 uur geschorst.
Staatssecretaris Teeven:
Voorzitter. De behandeling van deze wet loopt al heel lang. Ik wil allereerst de leden van de Kamer danken voor hun inbreng. Wij hebben het over nationale koppen. Als je hier in de senaat koppen gaat tellen, kom je met deze inbreng tot 38, zonder iets over de hoofden van de senatoren te willen zeggen. 38 is een belangrijk getal, ook nu het kabinet demissionair is. Dat het ook bij dit wetsvoorstel een belangrijk getal is, zal ik straks nog duidelijk maken.
Ik dank de Kamer voor het hervatten van de behandeling van het wetsvoorstel zo spoedig na het uitbrengen van de nadere memorie van antwoord. Wij zijn er al sinds 2007 mee bezig. De strekking van het wetsvoorstel is het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste in de Wet op het notarisambt. In 2006 heeft commissie-Hammerstein al geconcludeerd dat dit vereiste niet nodig was als waarborg voor het uitoefenen van het beroep van notaris en bovendien mogelijk op gespannen voet staat met de EU-regels. Dat blijkt zo te zijn en dus weten wij ook dat de commissie-Hammerstein een vooruitziende blik had.
Het notariaat is van mening dat een juiste uitoefening van het beroep van notaris niet is gelegen in de nationaliteit van betrokkenen. Het gaat natuurlijk om kwaliteit en niet om nationaliteit. De heer Holdijk refereerde eraan dat er brieven van de KNB zijn gekomen.
Mevrouw Broekers-Knol (VVD):
De staatssecretaris kan niet ontkennen dat de KNB het voortdurend heeft over Europa, over EU-burgers.
Staatssecretaris Teeven:
Ik ontken dat zeker niet en zal uitgebreid op dit punt terugkomen.
Mijn ambtsvoorgangster heeft het gezegd en ik heb het in brieven van vorig jaar en dit jaar geschreven: het gaat ook om andere elementen van wezenlijk belang, zoals de regeling van de beroepsvereisten, het tuchtrecht, het toezicht, de kwaliteitseisen. De Wet op het notarisambt voorziet hierin en vult deze aan met een taaleis. Het gaat erom dat een notaris die zich in Nederland wil vestigen, een binding heeft met de Nederlandse rechtsorde. Iemand uit een derde land die zich langdurig in Nederland heeft gevestigd, kan op enig moment notaris worden als zijn feitelijke woon- en verblijfplaats hier is. De geldende kwaliteitsregels, tezamen met de nieuwe taaleis, verzekeren dat ook.
De leden hebben in hun schriftelijke inbreng in 2008 en recent in het nader voorlopig verslag gevraagd waarom het nationaliteitsvereiste niet is beperkt tot de eis van Unieburgerschap. Het was een niet geheel onbekende vraag, die ik ook zelf eens aan mijn ambtsvoorgangster heb gesteld, zoals blijkt uit het stuk van 4 juli. De vragen die de Kamer heeft gesteld, heb ik mijzelf dus ook gesteld. Het ging om het eerste wetsvoorstel waar ik in de Tweede Kamer mee te maken kreeg. Ik heb in die zin een gemeenschappelijke geschiedenis met mevrouw Van Bijsterveld. Ook voor haar was het haar eerste wetsvoorstel.
De behandeling in de Eerste Kamer is na mondeling overleg met mijn ambtsvoorgangster in 2008 aangehouden totdat het Europese Hof zou hebben geoordeeld over het nationaliteitsvereiste. De Europese Commissie had destijds een inbreukprocedure tegen Nederland gestart. Maar sinds het arrest van 1 december 2011 weten we dat het nationaliteitsvereiste, zoals opgenomen in de Wet op het notarisambt, inderdaad niet met het EU-recht verenigbaar is. In EU-termen: er is geen sprake van het notarisambt als met openbaar gezag bekleed, die een nationaliteitseis als uitzondering rechtvaardigt. Dat kun je leuk vinden of niet zeg ik tegen de heer Reynaers, daar kun je het mee eens zijn of niet, maar het is wel een uitspraak van de rechter die we als regering hebben te respecteren. Dat trok het lid van de PVV-fractie ook niet in twijfel. Hiermee staat vast dat de nationaliteitseis niet langer mag gelden voor onderdanen van EU-lidstaten.
Dan blijft over de vraag die alle sprekers aan de orde hebben gesteld, naar het stellen van de nationaliteitseis ten aanzien van onderdanen van derde landen. In de Tweede Kamer heb ik zoals gezegd in een andere hoedanigheid een amendement met die strekking ingediend. Daarmee zou worden voldaan aan het arrest van het EU-hof, waarvan ik de uitkomst toentertijd in 2007 overigens nog niet kende. Tegelijkertijd zou daarmee worden voorkomen dat inwoners van derde landen hier notaris kunnen worden. Ik vond dat toen voor cliënten van notarissen een eventueel risico. Ik vond dat toen al en ook al is dat risico zeer klein, het is niet geheel denkbeeldig. Daar komt bij dat Nederlanders omgekeerd niet zonder meer in die landen als notaris aan de slag zouden kunnen. De heer Reynaers vroeg daar ook naar in zijn inbreng. Het is juist dat wij geen eis van reciprociteit kennen buiten de EU. Een dergelijke eis zou geen gevolgen hebben gehad voor de kwaliteit van het notariaat in Nederland, maar wel voor de markt waarop Nederlandse notarissen kunnen opereren. Hieraan liggen vaak bilaterale verdragen ten grondslag. Omdat er echter vanuit het notariaat geen behoefte is gebleken aan dergelijke internationale afspraken over wederzijdse erkenning en dit een zware uitvoeringsoperatie vergt met een enorme administratieve last, hebben we ook daar niet voor gekozen. Een aantal sprekers heeft dat al eerder vastgesteld: reciprociteit, wederkerigheid, binnen de EU, maar ook binnen de landen van de Europese Economische Ruimte, te weten Noorwegen, Liechtenstein, IJsland en Zwitserland. Daar is automatisch reciprociteit. Reciprociteit geldt voor burgers uit EU-landen en voor burgers van landen uit de EER. Als je kijkt naar de landen die deze wetgeving inmiddels hebben geïmplementeerd of daarmee bezig zijn, dan zie je dat het overgrote deel van de landen heeft gekozen voor de eis van EU-burger of burger uit de EER.
Wel brengt de notariële rechtspraktijk zelf binnen de bestaande regels samenwerking tot stand. Er is overigens wel een voorbeeld bij de KNB bekend van een alliantie van een Nederlands kantoor met een Chinees kantoor. Het voorstel in oorspronkelijke staat maakt het inderdaad mogelijk dat, als een Chinees staatsburger voldoet aan een aantal eisen en een aantal jaren hier stage loopt, hij wel in Nederland notaris kan worden, terwijl een Nederland die bijvoorbeeld via zijn alliantie in Sjanghai werkt, nooit daar het ambt van notaris kan gaan uitoefenen. In die zin kun je zeggen dat het probleem van de reciprociteit denkbeeldig is, maar het is niet helemaal denkbeeldig. Er zijn een paar voorbeelden waaraan je ziet dat dat probleem wel gaat knellen.
Dit leidt tot de conclusie dat ik wel begrip heb voor de argumenten die door alle vier de sprekers zijn gebruikt. Ik heb ze goed aangehoord en gewogen. Nogmaals, ik heb ook gewoon de stemverhoudingen hier geteld. In meer EU-landen, zoals België en Spanje, geldt inmiddels die beperktere regeling. Ik ben dan ook genegen om, als de Kamer dat wenst – die wens is bij de meerderheid van deze Kamer aanwezig – een wetswijziging voor te bereiden met als strekking dat het nationaliteitsvereiste wordt vervangen door de eis van Unieburgerschap, inclusief het burgerschap van de vier landen van de EER, gezien hun samenwerkingsstatus met de EU. Burgers uit die vier landen kunnen op dezelfde rechten aanspraak maken als burgers uit de EU-staten, maar dat vraagt dan wel een technische aanpassing van het amendement-Teeven uit 2007 in de Tweede Kamer. Omdat het Europese Hof inmiddels een finale beslissing heeft genomen, is het echter wel van groot belang dat het huidige nationaliteitsvereiste niet in stand blijft – dat blijft een probleem – en dat dit wetsvoorstel wel wordt aanvaard, maar niet in werking treedt. Dat blijft van belang, omdat die boetebepalingen ons nog steeds boven het hoofd hangen. Wijzend op artikel III van het wetsvoorstel zou mijn voorstel zijn dat deze Kamer wel stemt over het wetsvoorstel, maar dat het in werking treedt bij Koninklijk Besluit, en niet eerder dan nadat mijn wijzigingswet met de net door mij vermelde strekking door beide Kamers is aangenomen. Dit doet in mijn ogen recht aan wat ik daarover in een eerder stadium zelf heb gezegd bij de behandeling van het wetsvoorstel, waartegen ik ooit als Tweede Kamerlid ben aangelopen.
De heer Reynaers vroeg hoe het zit met andere vormen van openbaar gezag, in relatie tot het nationaliteitsvereiste. De eis van het Nederlanderschap wordt alleen gesteld voor functies waarin een van de kerntaken van de overheid wordt uitgevoerd. Daarbij gaat het om het tot stand brengen van wetgeving in formele zin, rechtspraak, de handhaving van de rechtsorde, het waarborgen van nationale belangen, de interne en externe veiligheid van de Staat en het vertegenwoordigen van Nederland in het buitenland. Het gaat dan eigenlijk alleen om de functies bij de rechterlijke macht, de politie, de krijgsmacht en de buitenlandse dienst.
De functie van notaris – dat ben ik eens met de sprekers in eerste termijn – heeft onmiskenbaar een publiek karakter, maar valt niet onder een van de genoemde kerntaken. Om die reden steunt de regering het pleidooi van de commissie-Hammerstein om de nationaliteitseis voor notarissen te laten vallen.
Mevrouw Broekers-Knol vroeg wat ik ervan vond om het reciprociteitsbeginsel ook nog in het wetsvoorstel op te nemen. Die vraag snijdt wel hout, maar minder na mijn voorstel. Die reciprociteit geldt namelijk al binnen de EU en de EER.
Mevrouw Broekers-Knol sprak nog wel over het scenario om derdelanders wel toe te laten. Dat scenario hebben we wel bedacht. Juist vanwege de zware kwaliteitseisen werd dat niet als onwenselijk gezien. Toch denk ik dat het beter is om dat risico uit te sluiten. Je zou ook a contrario kunnen redeneren: als het dan toch bijna niet voorkomt, dan is het belang ook niet zo groot. Alleen Duitsland doet het op een andere manier. Waarom zouden we ons van al die andere Europese lidstaten die op dit moment met de implementatie bezig zijn, onderscheiden met een nationale kop die in dit verband geen nationale kop mag heten? Feitelijk-formeel is het dat immers niet.
Mevrouw Van Bijsterveld heeft gevraagd aan welke opleidingseisen mensen moeten voldoen. Ik zal dat alleen nog bespreken voor de EU-nationaliteiten. Als het gaat om burgers van de EU of de EER moet sprake zijn van een Nederlands getuigschrift of een vergelijkbaar EU-getuigschrift, omgezet in de Algemene wet erkenning EG hogeronderwijsdiploma's. Daarna gelden al die andere eisen, zoals zes jaar stage lopen, een periode van drie jaar voorafgaand aan de benoeming minstens twee jaar werkzaam zijn geweest, een verklaring omtrent gedrag en het ondernemersplan. Bovenaan staat een vergelijkbaar EU-getuigschrift, omgezet via genoemde wet.
Mevrouw Van Bijsterveld heeft nog een vraag gesteld over de benoemingseisen bij een notaris uit een land buiten de EU. In mijn algemene tekst ben ik daar al op ingegaan, dus ik denk dat ik alle vragen heb beantwoord.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris. Ik constateer dat de leden van de Kamer bereid zijn om direct te reageren in tweede termijn, dus dan gaan we over naar de repliek.
De heer Reynaers (PVV):
Voorzitter. Ik kan het heel kort houden. In de eerste plaats dank ik de staatssecretaris voor zijn antwoorden en de toelichting op de vragen die gesteld zijn, in het bijzonder door mijn fractie. Helder, duidelijk. Dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat wij het nu opeens een heel goed voorstel vinden om het nationaliteitsvereiste te laten vervallen. De staatssecretaris merkt terecht op dat Nederland een rechtsplicht heeft en dat de regering zich aan de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft te houden, maar dat geldt gelukkig niet voor ons. Ik behoud mij het recht voor om alsnog tegen dit wetsvoorstel te kunnen stemmen, uiteraard na overleg met mijn fractie. Wij vinden het goed dat de kop eraf gaat. De kop moest er namelijk af en gaat er nu ook af. Daarvoor wil ik de staatssecretaris in ieder geval wel danken.
Mevrouw Broekers-Knol (VVD):
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris. Hij komt met een creatieve oplossing voor een verzoek dat hij goed heeft begrepen. In de eerste termijn van de woordvoerders van deze Kamer zoemde rond dat het wetsvoorstel zou moeten worden aangepast en dat we er eigenlijk pas mee zouden willen instemmen, nadat dit gebeurd zou zijn. Ik begrijp dat het een groot probleem is dat Nederland eventueel een boete boven het hoofd hangt, zolang we dat niet hebben aangepast en zolang het nationaliteitsvereiste nog steeds in de wet staat. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris ons vraagt om dit wetsvoorstel aan te nemen, om die Europese boete te voorkomen. Hij zegt dat de wet niet in werking treedt dan nadat een wetswijziging heeft plaatsgevonden, waarbij die kop van wereldwijd eraf is gegaan. Dan blijft over dat het nationaliteitsvereiste vervalt voor de landen van de Europese Unie. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat de landen van de Europese Economische Ruimte daar ook onder dienen te vallen. Het is wel heel duidelijk dat wij het wetsvoorstel dan kunnen aannemen, maar dat de wet niet in werking treedt dan nadat die wetswijziging heeft plaatsgevonden.
Ik zou graag van de staatssecretaris vernemen wat er gebeurt als er onverhoopt iets fout zou lopen. Dan hangt er ergens iets in de lucht waarvan deze Kamer heeft gezegd dat het niet mag dan nadat die wetswijziging heeft plaatsgevonden. Over dat Koninklijk Besluit oordeelt deze Kamer niet, dus we geven vertrouwen mee aan de staatssecretaris, die helaas demissionair is, maar die wel moet zorgen dat het hierna op deze wijze zal worden uitgevoerd. Ik wil hierover toch nog iets horen van de staatssecretaris. Als hij ons voldoende waarborgen zou kunnen geven, denk ik dat de VVD-fractie in principe, op zichzelf wel zou kunnen instemmen met deze oplossing, als die kop er maar afgaat.
Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):
Voorzitter. Ook wij danken de staatssecretaris voor zijn toezegging om een wetsvoorstel voor te bereiden om de toegang tot het notarisambt te beperken tot burgers van de EU, inclusief de Europese Economische Ruimte. Wij danken de staatssecretaris ook voor de toezegging om het voorliggende voorstel niet in werking te laten treden dan nadat het andere voorstel inderdaad door beide Kamers is aangenomen. Onder die omstandigheden hebben wij er ook geen probleem mee om het voorliggende voorstel in stemming te laten komen.
Ik heb nog één kleine, informatieve vraag. Deze betreft de betekenis van het begrip "langdurig ingezetenschap" van derdelanders die via die EG-regeling voor toegang tot het notarisambt in aanmerking kunnen komen. Wat moeten we ons daarbij voorstellen, in termen van tijdsduur?
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter. Ook mijn dank aan het adres van de staatssecretaris voor zijn reactie in eerste termijn op de onderscheiden sprekers. Het is verbazingwekkend dat we bijna vijf jaar bezig zijn over dit wetsvoorstel en dat het er nu op lijkt dat we in een tijdsbestek van anderhalf uur een hele stap verder komen.
De staatssecretaris heeft er wat mij betreft terecht aan herinnerd dat we niet alleen aan EU-burgers moeten denken, maar ook aan ingezetenen of burgers van landen van de Europese Economische Ruimte. Dat spreekt in dit verband vanzelf, al had ik mij dat niet voldoende gerealiseerd.
Hij heeft ook erkend dat het element van de wederkerigheid, als het gaat om derde landen, ontbreekt. Dat was voor mij geen hoofdzaak. Het is duidelijk dat die wederkerigheid niet bij eenvoudige nationale wet geregeld kan worden. Dat vragen we dan ook niet van de regering. Daarvoor zouden misschien verdragen of andere wederkerige overeenkomsten nodig zijn, maar het lijkt mij moeilijk voor te stellen dat we dat bij eenvoudige wetswijziging zouden kunnen bereiken. Daarom was dat dus niet het hoofdpunt van de bedenkingen.
Wat betreft het voorstel waarmee de staatssecretaris is gekomen om uit de dreigende impasse te geraken, kan ik mij kortheidshalve het beste aansluiten bij de woorden van mevrouw Broekers en mevrouw Van Bijsterveld. Ik zou deze kunnen herhalen, maar dat lijkt mij in deze instantie overbodig.
De voorzitter:
Ik heb begrepen dat mevrouw Quik, die niet heeft deelgenomen aan de eerste termijn, in tweede termijn kort het woord wil voeren.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Voorzitter. Nu dit wetsvoorstel een wending neemt die ik niet direct had voorzien, wil ik namens de SP-fractie toch een paar opmerkingen maken. Mijn fractie vroeg zich oorspronkelijk ook wel af of de dominante taak van de notaris niet is om openbaar gezag uit te oefenen, en of deze om die reden Nederlander zou moeten zijn, maar het EU-Hof in Luxemburg heeft gesproken en daar hebben wij ons bij neer te leggen, dus die kwestie is van de baan.
Vervolgens hebben wij ons afgevraagd wat wij ervan vinden dat iedereen zomaar in Nederland notaris kan worden. Als een EU-burger dat kan, zien wij niet direct waarom burgers uit andere landen dat niet zouden kunnen. Ik stel mij voor dat mijn zoon of dochter met een partner uit de Verenigde Staten komt aanzetten. Deze heeft daar zijn opleiding gehad en is bereid om hier het hele traject te vervolgen en aan de kwaliteitseisen te voldoen. Dan moet hij niet alleen Nederlander worden, maar dan zou hij ook nog zijn eigen nationaliteit moeten opgeven, als het aan dit kabinet ligt. Dit kabinet vindt namelijk dat één nationaliteit meer dan genoeg is, maar dat vinden wij niet. Wij hopen dat een ander kabinet er anders over denkt, maar op dit moment is dat de situatie.
Als ik het goed begrijp, stelt de staatssecretaris voor om een novelle in te dienen. Mijn vraag is wat er gebeurt als die novelle het niet haalt in de Tweede Kamer. De samenstelling daarvan kan over enige tijd zomaar wijzigen. Dan zitten we met een hinkend of half wetsvoorstel. Ik weet niet precies hoe ik mij dat voor moet stellen, maar dat hoor ik graag.
Staatssecretaris Teeven:
Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Mevrouw Quik, mevrouw Broekers-Knol en de heer Reynaers vroegen wat er gebeurt als de wijzigingswet het in de Tweede Kamer, in nieuwe samenstelling, niet zou halen. Het is immers geen novelle; er wordt nu wel gestemd over het voorstel, maar het treedt ingevolge artikel III niet in werking. Het zou ook nog kunnen dat de wijzigingswet het uiteindelijk in de Eerste Kamer niet haalt. In die gevallen zou de wet alsnog in werking kunnen treden bij Koninklijk Besluit, want wij blijven nog steeds zitten met het nationaliteitsvereiste. Daarover ligt er ook een uitspraak van het Europees Hof.
In dit verband kijk ik ook een beetje naar het toenmalige stemgedrag van de fracties in de Tweede Kamer van de partijen van de heer Reynaers en van mevrouw Quik. Zoals de heer Reynaers bepleit, zou je meer kunnen willen. Hij zegt dat zijn fractie het nationaliteitsvereiste niets vindt; hij begrijpt wel dat de regering de uitspraak van het Europees Hof moet respecteren, maar dat geldt niet voor zijn fractie. Daar heeft hij op zich natuurlijk volstrekt gelijk in, ware het niet dat ik hem erop wijs dat de slechtste variant in werking zou kunnen treden als de wijzigingswet het in de Eerste Kamer of in de Tweede Kamer niet haalt en uiteindelijk niet door het parlement komt. Vijf jaar geleden hebben de fracties van de VVD en de PVV daarover al eens van gedachten gewisseld. Ik wijs erop dat er dan geen sprake is van een wet die blijft hangen, maar van de wet zoals die nu voorligt, die dan bij KB alsnog in werking treedt. Dat is niet mijn opzet en ik zeg toe dat ik uitga van "niet dan nadat". De regering zal er dus alles aan doen om deze wet zo snel mogelijk te laten behandelen door hetzij de oude Kamer, wat wellicht ook nog kan ... O nee, dat kan niet. De wet zal waarschijnlijk worden behandeld door de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling en door deze Kamer. Wij zullen proberen om dit zo snel mogelijk te doen, maar de mogelijkheid bestaat dat deze wet, als deze Kamer daarover stemt en als de wijzigingswet het niet haalt, uiteindelijk in werking treedt zoals die nu voorligt. Dat zeg ik omdat ik goed heb geluisterd, niet alleen naar wat mevrouw Quik daarover heeft opgemerkt, maar ook naar wat de heer Reynaers daarover heeft opgemerkt.
De heer Reynaers (PVV):
Als ik het goed heb begrepen, betreft de wijzigingswet die er straks nog moet komen, alleen de wijziging, dus alleen de inperking van het oorspronkelijke wetsvoorstel dat in deze Kamer wellicht aangenomen zal worden. Als ik het goed begrijp, laat dit onverlet dat de PVV-fractie in de Tweede Kamer die wijzigingswet gewoon kan aannemen en daarmee in feite alleen instemt met de beperking van de wet die dan hier al is aangenomen en dat wij dat hier in de Eerste Kamer ook kunnen doen, zonder dat het standpunt over de afschaffing van het nationaliteitsvereiste an sich wijzigt.
Staatssecretaris Teeven:
Ik ben buitengewoon verheugd over dit standpunt dat ik nu verneem van de vertegenwoordiger van de PVV-fractie. Daar is de regering buitengewoon blij mee. Dat is een verduidelijking. Het is niet helemaal wat ik had begrepen uit zijn inbreng in de eerste en de tweede termijn, maar ik ben blij met deze verduidelijking. De regering zal graag zien dat de fractie van de heer Reynaers zich in die zin uitlaat, zowel in de Eerste Kamer als in de Tweede Kamer.
De heer Reynaers (PVV):
Voor alle duidelijkheid: ik ga niet over het stemgedrag van de PVV-fractie in de Tweede Kamer. Mijn vraag aan u was of ik het goed begrijp dat de wijzigingswet alleen betrekking heeft op de wijziging van de wet die hier wellicht aangenomen gaat worden. Als dat zo is, lijkt mij er, in ieder geval voor mijn fractie in de Eerste Kamer, geen enkel bezwaar tegen te bestaan om een wijziging aan te nemen.
Staatssecretaris Teeven:
Het antwoord op de vraag van de heer Reynaers is "ja" en ik ben buitengewoon verheugd over de opstelling van zijn fractie.
Er hangt ons een boete boven het hoofd. Daarom zal het gaan zoals ik het zojuist heb beschreven. Dat antwoord heb ik dus ook aan mevrouw Quik gegeven. Tegen mevrouw Broekers-Knol merk ik nog op dat een toezegging van mij als staatssecretaris ook in de boeken staat voor degene die na mij staatssecretaris zal zijn, maar ik hoop dit zelf in demissionaire staat keurig af te kunnen ronden, ook in deze Kamer. Eigenlijk moet dat wel lukken voor de kerst. Dat hoop ik eigenlijk wel.
Mevrouw Van Bijsterveld vroeg naar de termijn. Het gaat om een termijn van zes jaar. Als je zes jaar stage loopt, ben je ook ingezetene in de zin van de wet. In die zin kun je dan dus ook notaris worden.
Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):
Als straks dit wetsvoorstel met de wijziging daarvan van kracht wordt, bestaat in theorie en ook in de praktijk nog steeds de mogelijkheid om zo'n EG- of EU-verklaring te bemachtigen als derdelander. Dat heeft echter geen praktisch effect, omdat de toegang tot het ambt in feite niet mogelijk is.
Staatssecretaris Teeven:
Tenzij je op enig moment wordt beschouwd als ingezetene van de EU, dus als EU-burger. De wijzigingswet betreft een wetswijziging die ook andere landen hebben gekozen. Als de wijzigingswet wordt aangenomen en als je dan als derdelander gedurende een periode van zes jaar of langer in de EU gevestigd bent, word je op enig moment aangemerkt als EU-burger.
Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):
Dat betekent in feite dat de beperking van nationaliteit tot alleen EU-burgers in de praktijk niet veel om het lijf heeft als je daarbij een zes jaar durende stage optelt. Of zie ik dat niet helemaal goed?
Staatssecretaris Teeven:
Om te voorkomen dat ik misschien een fout maak, is het wellicht goed dat ik de Kamer daar voor de stemming nog schriftelijk over informeer.
Mevrouw Broekers-Knol (VVD):
Ik heb een vergelijkbare vraag. Het is inderdaad regelgeving dat je na zes jaar als ingezetene wordt aangemerkt, maar de vraag of je daarmee ook de nationaliteit van een van de EU-landen hebt verworven, wat een vereiste is, is echter niet beantwoord. Als ingezetene heb je bepaalde rechten om mee te doen aan allerlei dingen, maar dat is iets anders dan het nationaliteitsvereiste. Je hebt als ingezetene niet automatisch de Franse of Nederlandse nationaliteit. Dat zou wat moois zijn! Dan zouden wij onze nationaliteitswet wel kunnen afschaffen!
Staatssecretaris Teeven:
Daar heeft mevrouw Broekers-Knol gelijk in, maar ik denk dat het goed is als ik de Kamer expliciet een briefje stuur voor de stemming, waarvan ik aanneem dat die volgende week dinsdag zal plaatsvinden.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris. Ik heb van de heer Reynaers begrepen dat er in ieder geval in zijn fractie nog beraad zal plaatsvinden over het stemgedrag. Dat betekent dat wij in principe volgende week over dit wetsvoorstel zullen stemmen, in afwachting van een korte toelichting van de staatssecretaris op het punt dat als laatste aan de orde was, namelijk ingezetenen en nationaliteitsvereiste.
Sluiting 15.18 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20112012-31-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.