Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het voorstel van wet van het lid Van Dijken houdende wijziging van de Gemeentewet in verband met een vrijstelling van parkeerbelastingen voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart (30879).

De beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Van Dijken:

Voorzitter. Ik dank de geachte senatoren voor hun inbreng en complimenten in mijn richting. Hun inbreng getuigt van welwillende betrokkenheid bij zowel de positie van gehandicapten in het algemeen als bij de positie van houders van een Europese GPK in het bijzonder. Maar ook hoor ik welgemeende zorgen over het feit dat in Den Haag iemand het lef heeft om in de gemeentelijke autonomie te treden. Mijn politieke wortels liggen in de gemeente. Ik herken die irritatie dus als geen ander. Ik vind, met allen die daarover een opmerking hebben gemaakt, dat terughoudendheid door het centrum zonder meer op zijn plaats is en op veel meer terreinen dan het parkeerbeleid nastrevenswaardig is. Ik kan u dan ook mijn verbazing melden toen ik de landelijke kopstukken van VVD, D66 en CDA in het debat gisteravond over de gemeenteraadsverkiezingen stellige uitspraken hoorde doen over de gemeentelijke lasten.

Als dit mijn basishouding is, waarom doe ik dan toch dit voorstel, met deze consequentie? Omdat als we dit wijzigingsvoorstel niet aannemen, we weliswaar de gemeentelijke autonomie niet inperken, maar de autonomie van mensen met een functiebeperking wel, en fors. Dan lijkt mij de inderdaad eendimensionale vraag gerechtvaardigd wat meer beschermenswaard is: de positie van het systeem of de positie van de burger, die naast de beperkingen die zijn handicap met zich meebrengt, hinder ondervindt van een onoverzichtelijk stelsel en de facto wordt uitgesloten van het gebruik van algemene parkeerplaatsen?

Uit het feit dat een kleine 80% van de Nederlandse gemeenten – de heer Holdijk had dit percentage goed gezien – zijn beleid voor het parkeren met een GPK hebben ingericht conform mijn voorstel; uit het feit dat een aantal gemeenten mij het afgelopen jaar heeft benaderd met de vraag, dit voorstel op te sturen, zodat zij het alvast konden invoeren; maar bovenal uit het feit dat de VNG, na uiteraard in een vroeg stadium door mij te zijn geconsulteerd in de hoop dat de VNG het zelf zou regelen – daar ligt ook een deel van de verklaring voor de lange aanlooptijd – ruimhartig vertrouwt op de wijsheid van de Kamers, durf ik af te leiden dat een deel der senatoren de inperking van de gemeentelijke autonomie zwaarder laat wegen dan de gemeenten zelf noodzakelijk vinden. Senator Engels was hierin het meest uitgesproken. Ik citeer: "Lokale autonomie is het recht en het vermogen van lokale besturen om binnen de grenzen van de wet een substantieel deel van de openbare aangelegenheden krachtens hun eigen verantwoordelijkheid en in het belang van de plaatselijke bevolking te regelen en beheren." Hier valt niets tegenin te brengen, zij het dat de grenzen van de wet natuurlijk door de wetgever worden bepaald en, desgewenst, gewijzigd. "Een substantieel deel", inderdaad. Maar ik hoop toch niet met dit wijzigingsvoorstel de indruk te hebben gewekt de bodem onder de gemeentelijke autonomie te hebben willen wegslaan.

Het belang van de plaatselijke bevolking is een cruciaal element. Immers, de plaatselijke bevolking kan redelijk eenvoudig op de hoogte worden gesteld van de spelregels. Het probleem doet zich pas voor wanneer bezoekers de gemeentegrens passeren. Laat dat nou net het kenmerk van mobiliteit zijn. Mijn wijzigingsvoorstel richt zich uitsluitend op het puur om gebruikstechnische redenen afzien van een parkeerheffing op openbare bemeterde parkeerplaatsen voor houders van een GPK. Het parkeren op particuliere terreinen bevindt zich buiten onze invloedssfeer. En voor parkeren achter slagbomen doet zich het probleem van de tijdbeperking niet voor. De GPK-houder kan immers net zo lang parkeren als nodig. Misverstanden zijn daar ook ondenkbaar. Er verandert ook niets aan de zware, overigens ook wettelijk vastgestelde eisen die worden gesteld alvorens men in aanmerking kan komen voor een gehandicaptenparkeerkaart.

De gemeente blijft geheel gaan over de keuringskosten en de leges. Om mogelijke misverstanden te voorkomen, voeg ik toe dat de GPK zelf dan ook niet gratis wordt, evenmin als op kenteken gereserveerde parkeerplaatsen. Gemeenten blijven ook verantwoordelijk voor het realiseren van voldoende voor gehandicapten gereserveerde plaatsen, gekenmerkt door bord E6. Enkele senatoren hebben gevraagd naar het ontstaan van ongelijkheid. Om het in mijn woorden uit te drukken: gratis parkeren vindt iedereen wel prettig. Dat is ongetwijfeld waar, maar door mijn wijziging ontstaat er geen ongelijkheid, integendeel. Er wordt niet voorgetrokken, maar bestaande ongelijkheid wordt rechtgetrokken. Immers, een parkeerheffing kent twee componenten. Een precariodeel, waarvan het geheel verdedigbaar is om iedereen kosten in rekening te brengen voor het gebruik van openbare ruimte. Maar daarnaast zit er een sturingselement in. Door beprijzing wil men gedragsverandering stimuleren, waardoor mensen in plaats van voor de auto kiezen voor het openbaar vervoer of de fiets. Juist dat laatste treft gehandicapten. Zij hebben immers die keuze niet. Daarbij komt het probleem van een beperkt toegestane parkeertijd in combinatie met de vaak niet toegankelijke meters. Daarmee hebt u de ongelijkheid compleet in beeld. In de huidige systematiek sluiten wij houders van de GPK de facto uit van het gebruik van reguliere openbare parkeerplaatsen. Daaroverheen komt het compleet onoverzichtelijke beeld. Waaraan heb je je in Nederland in welke gemeente te houden? Mijn voorstel beoogt geen onderdeel van inkomenspolitiek te zijn, hoe verdedigbaar dat misschien ook zou zijn. Gratis parkeren, in casu het uitschakelen van de meter voor een beperkte doelgroep, is de enige praktische en direct uitvoerbare oplossing van een voor gehandicapten wezenlijk probleem. Ik wijs hierbij ook op de brief van de CG-Raad, die alle senatoren hebben ontvangen.

Voor mobiliteitsbeperkte burgers zonder auto kennen we het gemeentelijk collectief vervoer en het bovenregionaal vervoer. Van deur tot deur, voor de prijs van het ov, geen parkeerproblemen. Mijn voorstel ziet uitsluitend op mobiliteitsbeperking, niet op financiële problematiek.

Ook bij de behandeling in deze Kamer wordt aandacht gevraagd voor mogelijk misbruik. Dat is terechte aandacht, al heb ik zelf de behoefte ook het misbruik van gehandicaptenparkeerplaatsen door niet-GPK-houders daaraan toe te voegen. Misbruik valt nooit geheel uit te sluiten, bij geen enkele regeling. Wel denk ik dat het toevoegen van een barcode aan de GPK opsporing na verlies of diefstal zal vergemakkelijken. Dit voorstel heb ik via de staatssecretaris al eerder gedaan. Zij zal daar zeker op reageren.

Overeind blijft dat misbruik gestraft dient te worden, en fors ook. Maar de houder van de kaart heeft ook een eigen verantwoordelijkheid, naast zijn eigen belang. Er is een kaartkluis te koop die volstrekt diefstalproof is, aan het stuur kan worden bevestigd, met de kaart volledig zichtbaar voor controle, tegen het luttele bedrag van € 49,50. Die eigen verantwoordelijkheid mogen wij best ook benadrukken.

Senator Ten Horn maakte nog een paar algemene opmerkingen betreffende het Nederlands beleid ten aanzien van gehandicapten en chronisch zieken. Waar wij als een der eersten het VN-verdrag over gelijke rechten voor hen hebben ondertekend, moet ook ik tot mijn grote ergernis en schande vaststellen dat ratificatie ontstellend veel tijd kost. Ik vraag hiervoor in ieder overleg aandacht en ben blij dat dit geluid ook in deze Kamer te horen is. Zolang we niet via generiek antidiscriminatiebeleid de zaken netjes regelen, zullen we op onderdelen, zoals nu het parkeerbeleid, moeten blijven compenseren.

Ik sluit af. De Tweede Kamer heeft een horizonbepaling aangebracht en de regering bij motie verzocht na drie jaar een evaluatie te starten. Hoewel ik de gedachte van senator Holdijk kan volgen dat de ingreep van de Tweede Kamer leidt tot een niet alledaagse procedure, zie ik hierin geen groot probleem. De regering evalueert en zal in het geval van een gewenste of noodzakelijke verlenging een panklaar wijzigingsvoorstel voorhanden hebben, namelijk het onderhavige. Overigens merkte de heer Holdijk ook op dat adequate informatievoorziening zou helpen bij het wegnemen van de knelpunten. Op zich heeft hij daarmee een punt. In de praktijk blijkt dit echter niet eenvoudig uitvoerbaar, met name voor bezoek van elders.

Ik wil de senaat in het belang van de gehandicapten in Europa oproepen zijn weldoordachte bezwaren in te ruilen voor een pragmatische oplossing, waartegen gemeenten zich immers bij voorbaat niet hebben verzet.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Het initiatiefvoorstel van mevrouw Van Dijken is ingegeven door een probleem waar houders van een gehandicaptenparkeerkaart vaak tegen aanlopen. Zij moeten, voordat zij met de auto op stap gaan, eerst bij de gemeente informeren of en, zo ja, voor hoelang zij parkeergeld moeten betalen op een gehandicaptenparkeerplaats. Het is een lastige situatie, die deze groep mensen beperkt in hun vrijheid. Daarnaast is het voor gehandicapten soms ook moeilijk om de parkeermeter te bereiken als er wel betaald moet worden. Gemeenten verstrekken ook ter plaatse niet altijd de informatie. Er is zeker niet altijd voldoende informatie. Het wetsvoorstel beoogt dit op te lossen door parkeren voor houders van de gehandicaptenparkeerkaart gratis te maken. Het kabinet vindt het een sympathiek voorstel en heeft mevrouw Van Dijken, zoals u weet, bij de indiening daarvan ondersteund.

Nu ben ik mij ervan bewust dat er kritische kanttekeningen te plaatsen zijn bij het wetsvoorstel. Vandaag is dat met name door de heer Engels nadrukkelijk gedaan, maar ook door mevrouw Huijbregts en mevrouw Van Bijsterveld. Die kanttekeningen betroffen met name de inperking van de gemeentelijke autonomie. Ik ben het in grote lijnen eens met hetgeen de heer Engels stelt over de lokale autonomie. Hij zei al dat hij niets anders verwachtte. Wij verschillen inderdaad nauwelijks van mening op dat punt. Ook bij mij staat de lokale autonomie van gemeenten zeer hoog in het vaandel. Hij weet dat ook uit de debatten die wij hier regelmatig voeren.

De heer Engels zal het vanuit zijn vakgebied echter met mij eens zijn dat de lokale autonomie kan worden beperkt door de gewone wetgever. Daarvoor zitten we hier bij elkaar. Onze verzorgingsstaat is daarvan in belangrijke mate de resultante. Dat zo zijnde, heeft de heer Engels echter het gelijk aan zijn zijde met zijn impliciete stelling dat de neiging bij veel nationale politici om bepaalde zaken ook op nationaal niveau te regelen, niet mag ontaarden in een te ver doorgevoerd gelijkheidsbeginsel. Ik deel dat. Ons stelsel is juist ook gebaseerd op verschil, dat het leveren van maatwerk en het maken van eigen afwegingen in de gemeenteraad mogelijk maakt.

Toch heeft in dit geval het kabinet geoordeeld dat het initiatief van mevrouw Van Dijken zeer sympathiek is. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat onze gehandicapte medemensen op een punt waarop de lokale afwegingen voor hen gevolgen hebben die ervoor zorgen dat zij niet weten waar zij aan toe zijn, zij met een hoop administratieve rompslomp worden geconfronteerd en dus feitelijk in hun mobiliteit belemmerd worden, worden geholpen door een uniforme regeling. Uiteraard dient dit geëvalueerd te worden en dient deze inperking van de lokale autonomie te worden afgeschaft – dat is ook de stelling die ik heb ingenomen in de Tweede Kamer – zodra er zich betere mogelijkheden voordoen om de mobiliteit van gehandicapten met betrekking tot het parkeren te bevorderen. Overigens is daar geen misverstand over. Ook de indienster is dat van mening.

Volgens mij maakt dit de bezwaren overkomelijk. Het kabinet heeft geen overwegend bezwaar tegen het voorstel. Sterker nog, het staat er sympathiek tegenover. Daar kan ik mijn bijdrage mee beëindigen.

De heer Putters (PvdA):

Ik heb een vraag gesteld over het tegengaan van misbruik en de stand van zaken van eventueel een registratiesysteem en boetes.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dit punt is ook in de Tweede Kamer aan de orde geweest. Het betreft de registratie van de kaarten en eventueel het opnemen van een barcode. Mevrouw Van Dijken heeft die vraag inderdaad zojuist naar mij doorverwezen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, dan gaan we zoeken naar een oplossing om het probleem van de fraude, dat op zich terecht is geconstateerd, te voorkomen. Ik heb daar al met mijn collega van Verkeer en Waterstaat contact over gehad. Een goed registratiesysteem kan hier een goede bijdrage aan leveren. Een eventuele boete kan onderdeel uitmaken van dat systeem.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Voorzitter. Ik heb waardering en respect voor de bevlogenheid waarmee de indienster het wetsvoorstel in deze Kamer verdedigt. Ik had ook niet anders van haar verwacht. Het nodigt wel uit tot verdere discussie.

Zij roept deze Kamer ertoe op om onze weldoordachte bezwaren opzij te zetten voor een pragmatische oplossing waar gemeenten zich niet tegen hebben verzet. Nu ben ik als gemeentemens wel erg gevoelig voor dat laatste argument, maar ook niet altijd. Wij maken hier namelijk een eigen afweging. Het kan zijn dat wij besluiten nemen waartegen gemeenten zich verzet hebben of verzetten en dat wij toch als zodanig besluiten. Zelfs ik als gemeentemens zal dat dan ook steunen. Het gaat hierbij toch om andere afwegingen.

De indienster zegt ook dat de bescherming van de burger uitgaat boven bescherming van het systeem. Ik heb mijn inbreng gelardeerd met het betuigen van sympathie voor het doel van dit voorstel, maar ik moet indienster teleurstellen. De weging die wij maken blijft langs dezelfde lijnen lopen die ik in eerste termijn heb beschreven.

Waar hebben we het over? Het gaat niet om de financiën – de betaling voor de parkeerkaart moet namelijk blijven, hoewel dat in elke gemeente anders is – maar om de pragmatische regeling. Huiselijk gezegd, het gaat om die ene handeling van het halen, betalen en weer terugbrengen van het kaartje. Ik kan mij de bezwaren daartegen goed voorstellen. In onze fractie hebben wij ons in de voorbespreking van dit wetsvoorstel uitgebreid afgevraagd en ook gediscussieerd over de vraag of aard en doel van dit voorstel niet zouden rechtvaardigen om staatsrechtelijk een oogje dicht te knijpen en hiervoor de Gemeentewet te wijzigen. Het zal indienster duidelijk zijn dat wij dat niet doen.

Ik deel de analyse van de heren Engels en Holdijk over de wijze waarop de Tweede Kamer dit wetsvoorstel tegemoet is getreden met de amendering van de horizonbepaling en de evaluatie. Daar is dat oogje een klein beetje toegeknepen en zijn de horizonbepaling en de evaluatie erin gezet om de overgang naar nieuwe systemen en nieuwe horizonten te overbruggen. De staatssecretaris heeft dat ook gezegd.

Ik heb van indienster niet gehoord hoe zij de mogelijkheden beziet van bijvoorbeeld per mobiele telefoon betalen en of zij ook daarin stimuleert en ontwikkelingen ziet die in korte tijd gerealiseerd kunnen worden. Dan zou het namelijk wel eens kunnen zijn dat de horizonbepaling die nu op vijf jaar is gesteld, heel erg dichtbij komt en wellicht ook in dat opzicht dit wetsvoorstel overbodig maakt.

Nogmaals, hoewel ik veel waardering heb voor het initiatief en de bevlogenheid en de oprechtheid waarmee dit voorstel door mevrouw Van Dijken is ingediend en behandeld, moet ik haar toch meedelen dat de VVD-fractie, om de reden die ik in eerste termijn al heb genoemd, dit voorstel niet zal steunen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Voorzitter. Ik dank de initiatiefneemster en de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik begrijp dat zij zich volop willen inzetten om andere vervoersproblemen dan die we vandaag bespreken, aan te pakken voor mensen met een handicap.

Ik begon mijn eerste termijn met te zeggen dat ik het eigenlijk te gênant voor woorden vind dat wij vandaag dit wetsvoorstel moeten behandelen en dat het te gênant voor woorden is dat in Nederland de vervoersmogelijkheden voor gehandicapten zo slecht en belemmerend zijn. Als wij vandaag een prima openbaarvervoerssysteem hadden, waar ook de mensen met een handicap uitstekend gebruik van zouden kunnen maken, denk ik dat er vandaag weinig aanleiding meer zou zijn om dit wetsvoorstel daadwerkelijk hier te behandelen. Dat is echter niet het geval. Helaas heb ik, ook uit de beantwoording van de bewindslieden van het ontwerpbesluit, moeten constateren dat dit in ieder geval tot 2030 zo is. Stel je eens voor: je bent nu een gehandicapte van twintig jaar en je kunt nog twintig jaar wachten voordat je gegarandeerd zonder problemen, zonder belemmeringen van het openbaarvervoerssysteem gebruik kunt maken. Dat is waar wij over spreken. Zoals ik in eerste termijn al heb gezegd, betekent dit dat mijn partij het inleveren van een klein stukje autonomie van gemeenten in deze zin verdedigbaar vindt.

Ik wil de vergelijking trekken met Europa. Als een aantal staten in Europa niet in staat blijkt om op een efficiënte manier zaken te regelen, dan krijgen wij een Europese richtlijn. Ik beschouw dit als een nationale richtlijn, omdat – dat is al eerder aangegeven – niet gisteren, eergisteren of jaren terug, maar heel lang geleden is gepoogd om alle gemeenten van dit probleem te overtuigen. Ik zou het dus erg pijnlijk vinden als de collegae in de Kamer zich niet ervan laten overtuigen dat dit een soort nationale richtlijn is ten opzichte van de gemeente om deze ertoe aan te zetten om in ieder geval binnen de komende vijf jaar – het is immers een wetsvoorstel met horizonbepaling – een betere oplossing te vinden. Ik hoop dat met de alternatieven die in de Kamer zijn genoemd, binnen vijf jaar een sluitende oplossing zal worden geleverd.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Ik word een beetje getriggerd door de wijze waarop mijn collega ons aanspreekt. Dat is nou precies het probleem. Het doel, de aard en wat hiermee wordt beoogd, namelijk de mobiliteit, staat immers niet ter discussie. Wij kiezen echter een andere invalshoek. Ik vind het heel erg jammer als mevrouw Ten Horn ons, haar collega-fracties, vanuit de emotie oproept om dan maar, om het maar huiselijk te zeggen, een oogje toe te knijpen.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik roep niet uit emotie hiertoe op, al blijkt dat bij het voorbeeld misschien uit mijn stem. Wij hebben allang een verdrag over gelijke behandeling van chronisch zieken en gehandicapten. Wij hebben het in de tweeënhalf jaar dat ik in de Kamer mag zijn, al vaker gehad over de autonomie van gemeenten. Het zou toch erg pijnlijk zijn wanneer uitgerekend dit wetsvoorstel niet wordt gesteund op het principiële punt om een stapje terug te doen in de autonomie van gemeenten.

De heer Putters (PvdA):

Voorzitter. Ik wil graag de initiatiefneemster bedanken voor de korte, krachtige en moedige verdediging, die zij hier heeft getoond. Ik vond die erg overtuigend. Datzelfde geldt voor de staatssecretaris. Dank dus voor de antwoorden. Mijn fractie was al overtuigd van het belang van dit wetsvoorstel en is dat gebleven.

Ik heb wel een paar opmerkingen, allereerst over de lokale autonomie. Wij realiseren ons dat een spanning blijft bestaan tussen wat wij gemeenten aan verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden hebben gegeven enerzijds en wat wij centraal willen regelen anderzijds.

Tegelijkertijd blijft bij ons staan dat er hier sprake is van een gemeenteoverschrijdend probleem. Mevrouw Van Dijken heeft in haar termijn helder neergezet dat het juist gaat om een doelgroep die over gemeentegrenzen heen te maken heeft met beperkingen. Die zijn niet alleen op te lossen met een beroep op de lokale autonomie, maar vragen om een meer bovenlokale regeling. De onduidelijkheden over de vraag of mensen met een beperking ergens kunnen parkeren en of zij wel of niet de afstand naar een betaalautomaat kunnen overbruggen, worden juist aangepakt met dit wetsvoorstel, waarbij de ingreep in de lokale autonomie heel beperkt is.

Daar is nog een interessante opmerking bijgeplaatst. Er is namelijk betrekkelijk weinig of geen verzet van gemeenten geweest. Normaal gesproken weten gemeenten ons in de Kamer heel goed te vinden als hun lokale autonomie wordt aangetast. Het is aan die kant oorverdovend stil gebleven. De Kamer heeft wel vaker wetsvoorstellen aangenomen die botsten met de lokale autonomie. Nog niet zo lang geleden kregen gemeenten met de Wet investeren in jongeren opgelegd dat ze jongeren trajecten moesten aanbieden. Bij dat wetsvoorstel maakten lokale bestuurders enorm veel kabaal. Men was boos, gefrustreerd en het er niet mee eens en wij hebben het hun toch opgelegd. Bij dit wetsvoorstel heerst op dat punt oorverdovende stilte. Dat laat toch de vraag opkomen waar wij nu mee bezig zijn in de Kamer met dit bezwaar. Misschien vraagt lokale autonomie er ook om goed naar de lokale bestuurders en bijvoorbeeld naar de CG-Raad te luisteren. Dat zouden wij doen door het aannemen van dit wetsvoorstel.

Dit is voor een deel een praktische oplossing voor problemen met de mobiliteit van mensen met beperkingen, waar principes het antwoord wellicht niet bieden. Dat is mijn conclusie in deze discussie over de lokale autonomie, zeker voor zaken waar internationale handvesten nog geen praktijkoplossingen bieden.

Op het punt van de gelijke behandeling vond mijn fractie mevrouw Van Dijken erg overtuigend. Dat geldt zeker voor het punt dat het niet gaat om een financiële vrijstelling voor gehandicapten. Dat is dus ook niet het punt. Wij zijn met dit wetsvoorstel eigenlijk bezig om een bestaande ongelijkheid recht te trekken. Het gaat om een groep mensen die al geen keus hebben om met het openbaar vervoer of de fiets te gaan maar die zijn aangewezen op hun vervoersmiddel. Op die manier wordt een ongelijkheid een stukje rechtgetrokken, zodat zij mobieler zijn en op plekken kunnen komen waar zij moeten zijn. Op dat punt heeft mevrouw Van Dijken onze twijfels zeker weggenomen.

Ik kom op het misbruik en de registratiesystemen. De staatssecretaris heeft aangegeven dat daar bij het aannemen van dit wetsvoorstel een goed plan voor zal komen. Dat vertrouwen wij de regering toe, dus daar zien wij naar uit.

Tot slot kan ik niet anders dan het volgende zeggen. Als ik terugkijk naar alle discussies die wij in de Kamer hebben gevoerd over de uitvoerbaarheid van beleid en de houdbaarheid van wetgeving, dan is ten eerste de horizonbepaling een heel goede. Die dwingt ons immers tot nadenken over de vraag of dit voor de langere termijn de beste oplossing is. Ten tweede is een evaluatie na een aantal jaren van regeringszijde helemaal niet zo'n slechte zaak. Er worden veel wetten in dit land gemaakt, die lang blijven bestaan en die niet tijdig genoeg tegen het licht worden gehouden. Gezien ook de bezwaren die hier vandaag naar voren zijn gekomen, lijkt mij dat wij heel gerustgesteld kunnen zijn dat wij vroegtijdig te horen krijgen of dit echt werkt. Wij geven het wetsvoorstel het voordeel van de twijfel.

De heer Engels (D66):

Mijnheer de voorzitter. Ik sluit mij om te beginnen van harte aan bij de beginwoorden van mijn goede collega Putters. Hij sprak over de zeer aansprekende wijze – laat ik het op mijn manier zeggen – waarop de voorstelster en de staatssecretaris hebben geantwoord. Dat was to the point, kort en krachtig. Daar houdt mijn fractie wel van. Daar sluit ik mij dus geheel bij aan. Ik vind dat het mijn plicht is om de voorstelster recht te doen door op een aantal punten nog even in te gaan. Ik doe dat heel kort.

Allereerst was een van de punten die mevrouw Van Dijken naar voren heeft gebracht: de inbreuk op de autonomie van de gehandicapte is belangrijker dan de inbreuk op de lokale autonomie. Ik begrijp dat vanuit de achtergrond waarmee zij met dit voorstel is gekomen. Binnen mijn fractie is de afweging echter dat voor een dergelijke afweging geen objectieve rechtvaardiging is te vinden. Dat betekent dat er ruimte is om een andere afweging te maken dan dat op voorhand de autonomie van gehandicapten zou moeten prevaleren boven de autonomie van het gemeentebestuur.

Ik kom op de opmerking die al is gereleveerd: de positie van het systeem is minder belangrijk dan de positie van de burger. Ook dat hangt sterk af van de bijzondere omstandigheden van het geval. Dat is hier ook niet de tegenstelling. Collega Holdijk heeft dat het meest pregnant verwoord door te zeggen dat het kernprobleem van dit voorstel de verhouding tussen het doel en het middel is. Dat staat hier centraal. Dat is de eigenlijke tegenstelling en niet de vraag of een burger oploopt tegen een systeem en of dat een probleem zou opleveren.

Vervolgens heeft mevrouw Van Dijken aangeven dat de Kamer blijkbaar meer betekenis hecht aan de lokale autonomie dan gemeenten zelf en dat de wetgever de bevoegdheid heeft om in te grijpen in de lokale autonomie. Dat laatste is op zichzelf terecht; dat is volkomen juist. Daar voeg ik dan wel het volgende aan toe. Hoewel de wetgever zeer machtig is aangezien hij rechter in eigen zaak is, zoals wij allemaal weten, heeft ook de wetgever rekening te houden met constitutionele beginselen en beginselen van internationaal recht. Onze constitutie is heel helder over decentralisatie en lokale autonomie. Althans, zij is niet zo helder, maar ik heb toegelicht waarom redelijk helder is waarom ook in dit verband de decentralisatie en de lokale autonomie spelen. Ook internationaalrechtelijk is het verdrag inzake lokale autonomie nog veel helderder over de betekenis daarvan. De wetgever mag daar dus niet lichtvaardig mee omgaan. Als wij elkaar dan toch aanspreken op verantwoordelijkheden, dan behoort het zeker in de Eerste Kamer zo te zijn dat de kwaliteit te allen tijde voorop moet staan, vooral als het gaat om de toetsing aan constitutionele en internationale beginselen.

Daarmee heb ik eigenlijk ook gereageerd op de reactie van de staatssecretaris. Zij was het in heel veel dingen met mij eens. Dat had ik ook wel verwacht en dat stel ik buitengewoon op prijs. Zij zegt dat het een beperkte en tijdelijke inbreuk is. De wetgever mag die inbreuk doen, maar ik benadruk nogmaals dat de wetgever niet onbeperkt bevoegd is. Ik voeg daar ook aan toe dat er uiteraard een weging plaatsvindt: waar liggen de grenzen? Ik heb aangegeven waar mijn fractie op dat punt staat.

De voorstelster heeft een pleidooi gehouden voor het terzijde schuiven van principiële bezwaren ten faveure van een meer pragmatische benadering van de belangen van de gehandicapten. Ik begrijp dit tegen de achtergrond van de manier waarop zij het voorstel heeft ingediend bij de Tweede Kamer en nu heeft verdedigd. Ik vraag mij echter steeds weer af – ik kom daarmee terug op het punt van collega Holdijk – of dat nu de tegenstelling is die hier voorligt. Ik denk het niet. De tegenstelling die voorligt, is dat wij moeten wegen of het doel dat wij willen bereiken, namelijk verbetering van de positie van de gehandicapte, moet worden bereikt met het middel dat nu voorligt. In die afweging betrek ik twee dingen.

In de eerste plaats betrek ik bij de afweging de rol en de positie van de wetgever. Wij moeten geen overregulering plegen. Wij moeten bekijken of dit de oplossing is voor het voorliggende probleem. Ik heb gezegd dat mijn fractie daarover buitengewoon ernstige twijfels heeft. In de tweede plaats zijn de twijfels zo mogelijk nog groter waar wij waarnemen dat het beginsel van de lokale autonomie, weliswaar niet in heel sterke mate, maar toch wordt ingeperkt door de wetgever. Daar hebben wij erg veel bezwaar tegen. Dat zal leidend zijn bij de eindafweging van mijn fractie ten aanzien van dit voorstel.

De heer Putters (PvdA):

Ik heb nog twee korte vragen. Ik wil de heer Engels ten eerste graag uitdagen om even vanuit de doelgroep mee te denken. Ik vraag hem om te reageren op het punt dat ik geprobeerd heb te maken, namelijk dat het gaat om een doelgroep die over gemeentegrenzen heen wordt belemmerd in zijn mobiliteit. Je lost dat mogelijkerwijs niet op door alleen een beroep te doen op de lokale autonomie van iedere individuele gemeente.

Ten tweede vraag ik hem te reageren op het feit dat het van gemeentezijde zo stil is en er überhaupt geen verzet is tegen deze maatregel met een beroep op de lokale autonomie.

De heer Engels (D66):

Dat wil ik graag doen. Als je de lokale autonomie vooropstelt op de principiële wijze waarop wij dat hebben gedaan, is dat de lokale autonomie die wij koesteren voor elke afzonderlijke gemeente. Er is voor afzonderlijke gemeenten op veel meer terreinen sprake van grensoverschrijdende kwesties. Die betreffen niet alleen deze doelgroep. De afweging is daarin wat ons betreft simpel. Elke gemeente is autonoom om te bepalen of men ook voor burgers uit andere gemeenten die gebruik willen maken van voorzieningen, een regeling wil treffen. De vraag is dus of de doorwerking van het beginsel van de lokale autonomie over de hele linie plaatsvindt, los van de vraag of hier sprake is van mobiliteit van de burger van de ene gemeente naar de andere.

De heer Putters (PvdA):

Maar dan is de heer Engels dus bereid om de onduidelijkheid en de onzekerheid die er rondom het parkeren in gemeenten bestaan voor mensen met een handicap, te laten bestaan. Dat is de keuze die hij dan maakt. Of niet? Begrijp ik hem dan verkeerd?

De heer Engels (D66):

Ja ...

De heer Putters (PvdA):

Hij maakt bezwaar tegen die opmerking, maar ik kom nu toch op dat punt.

De heer Engels (D66):

Nu gaat de heer Putters de discussie precies op de manier voeren waarvan ik in het begin heb gezegd dat ik haar zo niet wil voeren. Ik wil niet dat wij hier, als er kritiek is op het wetsvoorstel, verantwoordelijk worden gesteld voor het oplossen van problemen van gehandicapten. Dat is onze taak niet.

De heer Putters (PvdA):

Voorzitter, dat zou ik de heer Engels niet in ...

De voorzitter:

Ik zou u willen vragen om even het verhaal af te luisteren. Dan krijgt u gelegenheid voor een vervolgvraag.

De heer Engels (D66):

Nu ben ik uit mijn betoog, dus wat mij betreft kan de heer Putters zijn vraag stellen.

De voorzitter:

Dan heeft de heer Putters nu het woord.

De heer Putters (PvdA):

Dat zou ik de heer Engels ook niet in de mond willen leggen. Laat ik nog één keer proberen mijn vraag anders te stellen. Als je dit probleem voor deze doelgroep niet oplost met een beroep op lokale autonomie van individuele gemeenten – dat constateren wij – hoe doe je dat dan wel?

De heer Engels (D66):

Dat heeft mevrouw Ten Horn mij ook gevraagd, alsof wij, als wij kritiek leveren op een wetsvoorstel, zelf een volledig uitgewerkte oplossing vanuit de Eerste Kamer moeten aanbieden. Ik vind niet dat dit onze taak is. Ik heb wel het volgende aangegeven. Het is onze afweging of wij vinden dat het gerechtvaardigd is om dit wetsvoorstel in te zetten om de problematiek op te lossen. Als wij van oordeel zijn dat dit niet het geval is, dan zijn er andere mogelijkheden om, met het onderkennen van het beginsel van de lokale autonomie, het probleem aan te kaarten bij gemeenten en tot een oplossing te brengen. Mevrouw Van Bijsterveld heeft daarvan een aantal voorbeelden genoemd. Het is niet onze taak om in de reactie op dit wetsvoorstel een volledig uitgewerkte oplossing te bieden.

De heer Putters vroeg ook nog waarom het zo stil is bij de gemeenten. Daarvoor kun je eenzelfde type redenering ophangen. Uiteindelijk behoort een onderdeel van het wetgevend orgaan, wat de Eerste Kamer is, een eigen afweging te maken. Zij is verplicht die te maken. Daaraan ontlenen wij ook een deel van onze legitimatie; laten we daarover heel helder zijn. Dat vind ik althans. Wij moeten bekijken of een voorliggend wetsvoorstel inhoudelijk een goed wetsvoorstel is en of het beantwoordt aan een probleem dat moet worden opgelost. Wij moeten ook bekijken of dat wetsvoorstel de toetsing aan constitutionele en internationaalrechtelijke beginselen kan doorstaan. Er zijn nog meer criteria, maar deze zijn hier relevant. Die toetsing nemen wij buitengewoon serieus. De heer Putters hoeft niet de indruk te krijgen dat hier iemand staat die namens twee fracties met zeer veel vreugde kritiek staat te uiten, wetende dat dit wellicht gevolgen zou kunnen hebben. Dat is absoluut niet het geval. Er is echter wel het nemen van verantwoordelijkheid vanuit de manier waarop je naar de functie van de Kamer en de wetgever kijkt. Dat is wat wij doen. Ik zou de heer Putters willen vragen om dat op zijn beurt te respecten. Dat doet hij wel; dat weet ik. Daar hoeft hij dus geen antwoord op te geven.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Voorzitter. Ik dank de initiatiefneemster voor de uitgebreide reactie. De CDA-fractie heeft in eerste termijn heel uitdrukkelijk uitgesproken alle begrip te hebben voor de soms moeilijke positie van gehandicapten. De CDA-fractie is ook een groot voorstander van het opheffen van obstakels. Dat zij hier in tweede termijn herhaald. De vraag die hier nu echter heel specifiek aan de orde is, is of de centrale overheid op dit punt de gemeente moet passeren, die bevoegd is en bij uitstek in staat is om hierover te oordelen.

Er is ook nog een andere vraag aan de orde. Het gaat niet om de vrijstelling van de parkeerbelasting, zo heeft de initiatiefneemster betoogd. De vraag is dan of vrijstelling van parkeerbelasting de weg moet zijn. Wij hebben zelf inderdaad enkele mogelijkheden aangedragen die hiervoor een goed alternatief kunnen zijn. Die kunnen op gemeentelijk niveau het beste worden uitgevoerd.

Om kort te gaan: we hebben tot nu toe geen doorslaggevende argumenten gehoord die de centrale wetgever juist tot deze oplossing zouden moeten leiden.

De voorzitter:

Dank u. Ik geef het woord aan de heer Holdijk ... O, mevrouw Ten Horn heeft nog een vraag. Mevrouw Van Bijsterveld, ik zou u willen vragen om nog even terug te komen naar het spreekgestoelte.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik zou graag van mevrouw Van Bijsterveld willen weten hoeveel langer zij vindt dat wij er nog over moeten doen om het verdrag van gelijke rechten voor chronisch zieken en gehandicapten te ratificeren. En wat moeten we doen om dat verdrag te implementeren?

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ik denk dat mevrouw Ten Horn eigenlijk van mij wil horen of ik vind dat gehandicapten zo weinig mogelijk obstakels moeten tegenkomen in hun mobiliteit. Daar ben ik het geheel mee eens, kan ik haar zeggen. Hier is echter de vraag aan de orde hoe je dat het beste kunt bereiken en wie daarvoor de aangewezen instantie is. Ik denk dat wij tot nu toe net iets anders denken over de weg waarlangs een en ander moet gebeuren. Dat doet echter aan het principe niet af.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ik heb mevrouw Van Bijsterveld gevraagd hoe lang we er nog over moeten doen, niet of. Want voor "of" hebben we getekend.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ik weet niet of dit nu de vraag is die aan de orde is. Ik heb zelf het verdrag niet ten tonele gevoerd. Ik heb me gewoon gehouden bij het voorstel dat wij hier vandaag bespreken.

De voorzitter:

Een laatste opmerking van mevrouw Ten Horn.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Mijn laatste opmerking is, dat ik aan collega Van Bijsterveld mee wil geven dat dit een onderdeel is van het kunnen implementeren van het verdrag, aangezien er op dit moment nog niet het uitzicht is dat chronisch zieken en gehandicapten een andere mogelijkheid van gelijk recht van mobiliteit krijgen. Bovendien is dit nog maar een stukje.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ons standpunt is dat we juist de gemeenten toevertrouwen dat zij deze verantwoordelijkheid kunnen dragen. Wij hebben in de schriftelijke behandeling en vandaag gevraagd om een inzicht in de feitelijke situatie in gemeenten, ook gegeven die 60%-40%-verhouding en het feit dat een aantal gemeenten überhaupt geen parkeerbelasting heft. Daar hebben wij nog geen duidelijk zicht op kunnen krijgen. Wij zijn op dit moment gewoon nog niet overtuigd van die sterke argumenten.

De heer Putters (PvdA):

In hoeverre zijn de alternatieven die mevrouw Van Bijsterveld, ook in haar eerste termijn, noemde een oplossing voor het grensoverschrijdende probleem waartegen mensen met een beperking aanlopen?

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ik denk dat die daar stuk voor stuk een goede oplossing voor kunnen zijn. Ik heb allereerst het ter beschikking stellen van een voldoende aantal gehandicaptenparkeerplaatsen genoemd. Ik heb ook gepleit voor voldoende informatievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld op de parkeerzuilen zelf betrekking hebben als die goed bereikbaar zijn. Dat zijn feitelijke handelingen waarin gemeenten bij uitstek een goede rol kunnen vervullen.

De heer Putters (PvdA):

Op dat punt ben ik het met mevrouw Van Bijsterveld eens, maar het zit hem er nu juist in dat er zo ontzettend veel verschillen bestaan tussen gemeenten. Dan kan zij zeggen: dat is lokale autonomie. Dat is zo, maar mensen met beperkingen lopen er dus tegenaan dat zij zich continu moeten zien te vergewissen van de verschillen die er in al die plaatsen zijn op het gebied van dit type maatregel. Het probleem van mobiliteit over gemeentegrenzen heen en de onduidelijkheid daarover blijft voor die groep mensen bestaan.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Een zekere mate van variëteit kan het gevolg zijn van de gemeentelijke autonomie. Ik denk dat het niet betekent dat gehandicapten niet in een andere gemeente zouden kunnen parkeren. Ik neem aan dat in die andere gemeenten op zich ook voldoende gehandicaptenparkeerplaatsen zijn.

De heer Putters (PvdA):

Dat is juist het probleem waarvoor dit wetsvoorstel een oplossing biedt.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Die plaatsen zijn mogelijkerwijs alleen niet gratis, maar dat is denk ik een ander verhaal. Wij pleiten wel voor het wegnemen van zoveel mogelijk obstakels voor gehandicapten.

De heer Putters (PvdA):

Ik denk dat dat nu juist de kern van het probleem is. Bij mij roept het juist de vraag op of een wettelijke regeling toch niet proportioneel zou kunnen zijn, juist omdat het grensoverschrijdende probleem door al deze maatregelen niet wordt opgelost.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

U hebt wel gelijk dat een wettelijke regeling op nationaal niveau heel effectief is, maar het is de vraag of het proportioneel is. Daar denken wij iets anders over.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Namens de fracties waarvoor ik in eerste termijn het woord voerde, wil ik graag mijn respect betuigen voor de bevlogen wijze waarop de initiatiefneemster het voorstel ook hier heeft verdedigd.

De heer Engels is er uitvoeriger over geweest, maar ik wil ook aangeven dat het de wetgever is die de grenzen van de lokale autonomie bepaalt en niet de gemeente. Als wij van dat principe zouden afstappen, dan wordt die grens volstrekt willekeurig. Dat is voor mij dus ook niet het doorslaggevende argument. Gemeenten hebben hier niet op grote schaal op de stoep gestaan en bezwaar gemaakt tegen deze regeling. Het is mij trouwens uit de stukken niet duidelijk geworden op welke gronden de VNG, de voorstanders of de tegenstanders van dit voorstel hun standpunt hebben gebaseerd.

Dan kom ik op de combinatie van horizonbepaling en evaluatie, waartegen volgens de initiatiefneemster en de staatssecretaris geen bezwaar behoeft te bestaan. Deze vraagt namelijk of zij het voor mogelijk houden dat een tussentijdse aanpassing plaatsvindt na evaluatie vóór het verval van de wet na vijf jaar. Ik kan me daar eerlijk gezegd nauwelijks iets bij voorstellen. Of het moet zo zijn dat bij die gelegenheid ook die horizonbepaling als zodanig zou gaan vervallen en dat het dus een wet met een permanente strekking zou worden. Ik dacht echter niet dat tot nu toe uit de discussie naar voren was gekomen dat dat in de bedoeling lag.

Dan kom ik op de niet-openbare parkeerterreinen. De initiatiefneemster had al in de stukken te kennen gegeven dat daar in haar ogen geen probleem lag omdat daar geen sprake is van een tijdsbeperking. Is dat nu het enige criterium voor de vraag welke belemmeringen gehandicapten kunnen ondervinden? Kan niet de bereikbaarheid van betaalpunten of iets dergelijks op niet-openbare parkeerterreinen een aspect zijn? Ik zei in eerste termijn al dat dit wetsvoorstel daar natuurlijk niet over gaat en dat die terreinen niet bestreken worden door de Gemeentewet, maar wellicht kan mevrouw Van Dijken op dit punt nog even terugkomen.

Als ik de hele discussie op me laat inwerken, moet ik zeggen dat bij onze fracties toch ernstige twijfels zijn blijven bestaan over het middel dat hier nu wordt voorgesteld. Dit wetsvoorstel heeft toch het karakter van een financiële maatregel. Het is de vraag of dit middel proportioneel is in relatie tot het doel. Wij zijn er tot hier toe niet van overtuigd dat het wetsvoorstel niet overbodig zal zijn, in relatie gezien tot andere middelen niet zijnde de ingreep door de centrale wetgever, die desondanks wel het ongemak van gehandicapten die op autovervoer zijn aangewezen, zou kunnen wegnemen. Deels zijn die middelen reeds voorhanden. Ze zijn vanmiddag ook in de discussie gepasseerd. Deels komen ze naar alle waarschijnlijkheid binnen afzienbare tijd binnen bereik. Gegeven die omstandigheid zullen onze fracties nog overtuigd moeten worden dat dit voorstel voor ons aanvaardbaar zou zijn.

Mevrouw Van Dijken:

Voorzitter. Laat ik beginnen met het laatste deel van de brief van de VNG. Als de leden die aan mij gerichte brief willen hebben, stel ik die graag ter beschikking. Om mogelijke misverstanden weg te nemen, citeer ik uit de brief. "Gezien de verdeeldheid op dit punt in onze achterban hebben wij na raadpleging van onze genoemde commissie besloten geen standpunt in te nemen over uw initiatiefwetsvoorstel. Het is dus aan de Tweede Kamer zelf om hierover een verstandig besluit te nemen. Wij wensen u veel succes bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel." In de Tweede Kamer is dat prachtig gelukt.

Hier proef ik tot mijn diepe treurnis iets anders. Ik vind dat spijtig, mét de erkenning van de eigenstandige positie van de Eerste Kamer, mét de erkenning van de opmerkingen die gemaakt zijn over de kwaliteit van wetgeving en mét de erkenning dat het de wetgever is die ingrijpt op de autonomie en dat niet de gemeente daar als eerste de verantwoordelijkheid voor draagt. Ik vind het spijtig omdat ik ook iets meen te proeven – en als dat nu nog het geval is, moet ik mezelf dat denk ik voornamelijk verwijten – van onbegrip en van het niet goed in beeld hebben welke domme praktijk zich buiten de deur afspeelt voor mensen met een gehandicaptenparkeerkaart. Een gemeente regelt het inderdaad goed of niet en daar gaat de eigen burger in de eigen gemeente over. Als je echter als gehandicapte een afspraak hebt bij een roc in een andere gemeente in een zone met betaald parkeren, moet je hemel en aarde bewegen om erachter te komen hoe het parkeerbeleid daar is. Kun je daar je parkeerkaart gebruiken? Is er een beperking in tijd ondanks het feit dat je een gehandicaptenparkeerkaart hebt? Dat zijn praktische problemen.

Ik richt me voornamelijk even tot mevrouw Van Bijsterveld van de CDA-fractie. Ik vind het echt heel erg lastig als ik haar reactie hoor, terwijl ik denk: verdikkeme, in de Tweede Kamer was het kennelijk een stuk duidelijker bij haar collega's. Het gaat niet om een groot principe. Het principe dat er gelijke behandeling dient te zijn voor mensen met en mensen zonder een functiebeperking horen wij met elkaar te koesteren. Maar daar hebben wij het op dit moment niet over. Dit gaat over een heel irritant praktisch probleem. Ik wil het wel illustreren. Nadat de behandeling in de Tweede Kamer was afgerond, werd in de pers gemeld dat de Tweede Kamer het initiatiefwetsvoorstel-Van Dijken had geaccepteerd waardoor het parkeren voor gehandicapten overal eenduidig geregeld zou worden. Tussen dat moment en de behandeling hier hebben vier mensen een "leuke" bekeuring van € 60 gekregen in de overtuiging – zij zijn niet zo goed op de hoogte van de wijze waarop het in onze rechtsstaat werkt – dat het geregeld was. Kortom, het is een praktisch probleem: niet weten welke regels er op welke plek gelden. Je doet dan braaf je best en je bent een verantwoordelijk burger, maar je gaat dan toch voor de bijl. Dat probleem zou ik op willen lossen.

De heer Holdijk heeft terecht gezegd dat dit voorstel lang onderweg is geweest. Nou en of, het was zeker geen haastklus. In die jaren heb ik geprobeerd om samen met de VNG tot een eenduidige oplossing te komen, te zoeken naar andere oplossingen waarbij die ingreep niet nodig zou zijn. Ik ben een gemeentemens. Ik zit niet te wachten op een Den Haag dat gaat roepen: gij zult! Ik doe het wel permanent, maar dan kennelijk zonder de goedkeuring van de Eerste Kamer. Het gaat om een samenspel van factoren waardoor mensen met een functiebeperking die zijn aangewezen op het gebruik van een auto niet alleen hun normale mobiliteit niet kunnen uitoefenen, maar ook hun complete maatschappelijke participatie. Dan gaat het inderdaad over: weet je wat er van je verwacht wordt; had je dat redelijkerwijze kunnen weten?

Ik daag de Kamer uit. Bel eens een willekeurige gemeente met de vraag hoe het gehandicaptenparkeerbeleid eruit ziet in die gemeente. Ik ben benieuwd hoelang het duurt voordat zij een sluitend antwoord heeft, als zij het dezelfde dag al krijgt in plaats van de toezegging "u wordt teruggebeld, maar dat kan wel twee dagen duren". Stel dat je naar je oude werkgever toe wilt, die net als jij met een functiebeperking zit, om nog eens samen een oude route te rijden. In de praktijk betekent dit dat je eerst drie kwartier achter je pc kunt gaan zitten, waarna je nog niet alles weet. Vervolgens kun je gemeenten af gaan bellen. Sorry, dames en heren, maar ook voor senatoren geldt dat dan de koffietijd voorbij is. Het is een praktisch probleem. Ik begrijp dat de Eerste Kamer principes inbrengt. Ik begrijp haar pleidooi voor die autonomie en deel dat pleidooi. Zou de Kamer heel alstublieft met mij willen kijken naar de gewone dagelijkse wereld waarin mensen met een functiebeperking aanlopen tegen iets onnuts? Het gaat niet om een grote groep, maar wel om een heel grote hindernis en ergernis. Gemeenten lijden hier niet geweldig inkomensverlies door. Ik heb in Groningen – misschien is dat leuk voor de VVD om te weten – samen met de huidige burgemeester van Den Helder dit beleid in laten voeren. Als wij al ergens failliet door gegaan zijn, hierdoor is het in elk geval niet. Failliet zijn wij in Groningen overigens ook niet. Dit was mogelijk omdat die VVD-wethouder gewoon bereid was om even naar die dagelijkse praktijk te kijken en af te stappen van de gedachte dat gehandicapten hun handicap niet moeten exploiteren, een gedachte die ik ook weleens heb gehoord. Deze gedachte is hierbij echter niet aan de orde.

Het levert een vermindering van bureaucratie op. Misschien is dat een argument waarmee ik de Kamer nog wel enthousiast krijg. Het scheelt in ieder geval het een aantal jaren lang tegen het licht houden van dit onderdeel van de parkeernota's en -verordeningen op gemeentelijk niveau. Het scheelt heel veel informatiestromen. In 1991 hebben wij de Europese gehandicaptenparkeerkaart ingevoerd. Het lijkt mij in dat kader mooi dat wij naar Europa kunnen communiceren aan mensen met een functiebeperking – iedere toerist is welkom – die Nederland bezoeken: dit zijn de regels; hier hebt u zich aan te houden; als u dat doet, dan is er niets aan de hand; komt u vooral volgend jaar weer, met uw portemonnee.

De heer Engels heeft gezegd: het mag niet zo zijn dat wij verantwoordelijk zijn voor het probleem als wij niet instemmen met dit voorstel. De Kamer is inderdaad niet verantwoordelijk voor het probleem als zij niet instemt met het voorstel. Zij kan echter wel verantwoordelijk zijn voor de oplossing. Daar vraag ik haar nogmaals naar. Zij heeft de tijd. Ik vraag de Kamer, de moeite te nemen om gewoon die praktijk voor ogen te zien van die moeder met dat gehandicapte kind die niet in een halfuur kleren kan kopen en die de meter niet bij mag en kan vullen. Die persoon heeft gewoon tijd nodig. Daarbij speelt het verhaal van de slagboom ook een rol. Op het moment dat je in een parkeergarage of op een parkeerterrein achter een slagboom parkeert, is tijd je beperkende element niet meer. Het is het samenspel: niet weten, onvoldoende tijd en onbereikbare, onbruikbare apparatuur. Dat levert gehandicapten een bovenmatige beperking op in hun maatschappelijk functioneren, een beperking die niet nodig zou hoeven zijn.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. In tweede termijn hebben de leden van de Kamer mij geen concrete vragen gesteld. Ik heb zelf ook niets aan mijn inbreng in eerste termijn toe te voegen. Wat betreft het punt van de lokale autonomie kan en moet er een weging gemaakt worden. Naar mijn idee zijn de ingebrachte bezwaren overkomelijk. Die weging moet de Kamer uiteindelijk zelf maken.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de heer Putters graag het woord wil.

De heer Putters (PvdA):

Voorzitter. Dank u wel voor de schorsing. Ik zou de Kamer willen vragen of wij het debat zouden kunnen opschorten voor beraad in de fractie en om een eventuele derde termijn te overwegen.

De voorzitter:

Er ligt nu dus een verzoek om de beraadslaging te schorsen. Kan de Kamer zich daarin vinden?

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Is het mogelijk om nog de vraag te stellen wat de reden is van dat verzoek?

De voorzitter:

Die mogelijkheid hebt u. De heer Putters zal u antwoord geven, naar ik aanneem.

De heer Putters (PvdA):

Als fractie zouden wij graag nog willen overwegen om alsnog een motie in te dienen die met name op het punt van de lokale autonomie – de heer Engels heeft die zo aangehaald – nog wat meer scherpte zou kunnen brengen. Ik zou daarover graag eerst in de fractie willen spreken en willen kijken of er nog een wending in het debat bewerkstelligd kan worden.

De voorzitter:

Dat lijkt mij een gerechtvaardigd verzoek. Dan is aldus besloten.

De beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 17.32 uur

Naar boven