Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 14, pagina 484-499 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 14, pagina 484-499 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2010) (32128);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010) (32129);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vereenvoudigingswet 2010) (32130);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de accijns in verband met Richtlijn nr. 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 (PbEU L 9) (Implementatie horizontale richtlijn accijns) (32031);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met de afschaffing van de vliegbelasting (32132);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale onderhoudswet 2010) (32133).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom in de Eerste Kamer.
Ik dank de vele aanwezige leden dat zij onder deze omstandigheden hier zijn, waardoor wij vandaag deze wetten kunnen afhandelen. Vanwege de weersomstandigheden is het verzoek, de interventies kort te houden, omdat de leden vanavond ook weer huiswaarts moeten kunnen keren.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Biermans (VVD):
Voorzitter. U kunt zien dat de plichtsgetrouwheid van de leden van de commissie van Financiën erg groot is. Van de zeven sprekers is het één nog niet gelukt om te komen, maar die zal er straks ongetwijfeld zijn. Wie zou ook willen dat wij volgend jaar geen belasting kunnen heffen? Alhoewel ...
De leden van de fractie van de VVD danken de staatssecretaris voor zijn reacties op de door hen gestelde vragen met betrekking tot het Belastingplan 2010 en de overige vandaag aan de orde zijnde fiscale wetsvoorstellen. In deze plenaire bijdrage rubriceer ik de opmerkingen van de leden van mijn fractie rond de diverse wetsvoorstellen. Maar allereerst maak ik enige algemene opmerkingen.
Bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Successiewet heb ik toegezegd, in te gaan op de mogelijkheden om de eindejaarsdruk rond de fiscale wetsvoorstellen te verminderen. In de vaste commissie voor Financiën van deze Kamer is de indruk ontstaan dat het ministerie gewenste wetswijzigingen opspaart tot het einde van het jaar. In de eindejaarswetsvoorstellen komen immers voorstellen aan de orde die niet per se in die wetsvoorstellen geregeld behoeven te worden. Er zijn voorstellen die al vroeg in het jaar bekend zijn en daarmee ook al voor het zomerreces van deze Kamer afgehandeld kunnen worden. Daarnaast zijn er voorstellen die niet per 1 januari van het komende jaar ingang moeten vinden maar bijvoorbeeld één jaar later. Ook die voorstellen kunnen opgenomen worden in een wetsvoorstel dat ons in het voorjaar bereikt en dat wij voor het zomerreces afwerken. Als die voorstellen geen samenhang vertonen, verwachten wij uiteraard een wetsvoorstel per voorstel. Ik doe een dringend beroep op de staatssecretaris om deze werkwijze het komende jaar uit te proberen. Ik hoop dat mijn collega-senatoren mij daarin steunen. Hopelijk neemt de tijdsdruk daarmee af en kunnen wij, maar ook de mensen uit de praktijk, nog diepgaander aandacht besteden aan de diverse voorstellen. Overigens is het goed dat de staatssecretaris onze wens om niet samenhangende onderwerpen in aparte wetsvoorstellen op te nemen dit jaar heeft gehonoreerd, of in elk geval dat deels heeft gedaan.
Deze staatssecretaris kan met recht en reden een compliment worden gegeven over zijn aanpak van zwarte vermogens. Het aantal nieuwe verdragen en protocollen tot wijziging van bestaande verdragen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting is duizelingwekkend. Ze worden hier veelal als hamerstuk afgedaan, wat absoluut niet wil zeggen dat wij er niet met grote belangstelling naar kijken. Mede door de economische crisis is wereldwijd een gevoel van urgentie ontstaan dat zwarte vermogens op te sporen moeten zijn en dat de staten elkaar daartoe moeten informeren. Elke belastingplichtige moet zijn fair share afdragen aan de nationale schatkist. De staatssecretaris voert daarnaast een consequente publiciteitscampagne om zwartspaarders duidelijk te maken dat zwartsparen een risicovolle zaak is en nog meer wordt. Niet alleen omdat de opsporingskans sterk vergroot wordt, maar ook omdat de straffen op zwartsparen sterk worden verhoogd. De inkeerregeling boet aan belang in. De VVD is voor een eerlijke verdeling van de belastingdruk en juicht de maatregelen op dit terrein dan ook van harte toe.
De leden van de VVD-fractie hebben er kennis van genomen dat de tevredenheid van de belastingbetalers – het woord klanten krijg ik niet uit mijn mond – weer is toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Het gemiddelde rapportcijfer is een 6,7. Er zijn geen dalende trends. De bereikbaarheid en de waardering van de belastingtelefoon is verbeterd tot respectievelijk 66% en een 6,4. De conclusie in het rapport is er een van tevredenheid. Waren mijn ouders maar zo geweest. Als ik met een 6 thuiskwam, vroegen ze of dat niet beter kon. Meestal hadden ze met die vraag gelijk. Kan de staatssecretaris zijn mening geven over de cijfers uit de rapportage en zeggen wat de doelstellingen voor de komende jaren zijn? Wij hopen dat de ambitie van de staatssecretaris groot is. Een andere vraag die de rapportage oproept, is wat de verklaring is van het feit dat de gepercipieerde pakkans bij fiscaal adviseurs met 57% zo laag is. Wat betekent dit? Is dit verontrustend en, zo ja, wat gaat de staatssecretaris daaraan doen?
Mijn verdere betoog heb ik opgebouwd rond de diverse wetsvoorstellen. Over wetsvoorstel 32133 merk ik slechts op dat het absoluut niet noodzakelijk is dit wetsvoorstel tegelijk met het Belastingplan aan te bieden. Halverwege het jaar kunnen de voorstellen uit een dergelijk wetsvoorstel ook afgehandeld worden.
Mijn inhoudelijke betoog begin ik met wetsvoorstel 32128, maar niet dan nadat ik heb aangegeven dat ook dit wetsvoorstel onderdelen bevat die zich voor behandeling op een ander moment in het jaar lenen. Als voorbeeld noem ik de herijking van het boetebeleid.
De staatssecretaris heeft een mooi pakket maatregelen getroffen voor het bevorderen van het ondernemerschap. Wat de vergroeningsmaatregelen betreft, laat ik het bij de opmerking dat die bomen elk jaar hoger reiken en breder worden. Een grote snoeibeurt wordt zo langzamerhand noodzakelijk, willen we door de bomen het bos nog zien. De maatregelen zijn van een ongekende en daarmee ongewenste gedetailleerdheid. Dat is niet iets van dit jaar, maar dat woud groeit onder deze staatssecretaris al enkele jaren. Bij de maatregelen rond het arbeids- en inkomensbeleid vallen de kleine banen op. Als daarmee 50.000 jongeren aan een baantje worden geholpen, is dat heel mooi. Wij nemen aan dat die regeling snel op de effectiviteit wordt geëvalueerd.
De schoonmaker krijgt er een mooie klus bij. Hij moet, wil hij een juiste btw-factuur opstellen, bijhouden hoe veel tijd hij in huis werkt en hoeveel buitenshuis. Men kan zich voorstellen dat dit bij het lappen van ramen niet zo gemakkelijk is, zeker niet als zij naar binnen opendraaien. Wij wensen hem succes daarmee, evenals de Belastingdienst met het controleren van de juistheid van zijn btw-afdracht. Kan de staatssecretaris in dit kader reageren op de brief van 18 december jongstleden van de VMRG?
De nieuwe regels rond de boete kunnen de goedkeuring van de leden van de VVD-fractie wegdragen. We hopen wel dat de Belastingdienst de regels met de nodige coulance toepast. Zeker daar waar het gaat om het kenbaarheidsvereiste of de vraag of er sprake is van een pleitbaar standpunt. Kan de staatssecretaris ons op dit punt geruststellen? Ook de overige maatregelen in dit wetsvoorstel zijn voor ons acceptabel.
Men zal begrijpen dat het ons genoegen doet dat we na twee jaar een Belastingplan bespreken, dat de instemming van de leden van de VVD-fractie zal krijgen.
Ik ben toe aan de bespreking van wetsvoorstel 32129 inzake de overige fiscale maatregelen. Ook, of misschien wel met name, in dit wetsvoorstel zijn maatregelen opgenomen die niet per se aan het eind van het jaar behandeld moeten worden. Een behandeling kort voor of kort na het zomerreces zou de eindejaarsdrukte aanmerkelijk hebben beperkt. Overigens bevat dit wetsvoorstel een groot aantal maatregelen, dat mijn fractie aanstaat en daarom op onze sympathie kan rekenen. Ik noem:
- De verbeteringen van de positie van de dga, zoals de versoepeling van de gebruikelijkloonregeling en de invoering van de eenmalige mogelijkheid om een tbs-pand geruisloos in de bv of nv te brengen. De VVD pleit er overigens al lang voor om het tbs-pand net als andere verhuurde panden onder box 3 te laten vallen. De verschillen in fiscale consequenties tussen een aan de eigen onderneming verhuurd pand of een aan een derde verhuurd pand zijn onbegrijpelijk groot. Jammer is daarom dat de staatssecretaris de terbeschikkingstellingsregeling niet eenvoudig geschrapt heeft; de doorschuiffaciliteit bij schenking van ab-aandelen zien wij ook als een verbetering. Jammer hierbij is wel dat de staatssecretaris niet bereid is geweest om de werknemerseis geheel te laten vervallen. Die eis maakt dat niet voor alle gevallen van schenking van die aandelen de faciliteit geldt. Daarmee kan de continuïteit van de onderneming toch in het gedrang komen. Bij de schriftelijke inbreng heb ik al als voorbeeld genoemd de zoon of dochter van de ab-houder, die niet als werknemer, maar als zzp'er voor de onderneming werkt. Het is goed denkbaar, dat ook dat kind de belasting niet kan opbrengen. De werknemerseis komt in dat licht geforceerd over, zeker als ook een parttime dienstverband voldoende is voor de faciliteit. De verplichting om de aandelen vijf jaar te houden, biedt ons inziens voldoende garantie dat misbruik niet voorkomt. Wij dringen er nogmaals duidelijk bij de staatssecretaris op aan om de faciliteit aldus aan te passen. In elk geval verwachten we een serieuze inhoudelijke reactie van de staatssecretaris op onze visie, maar het eerste heeft natuurlijk duidelijk de voorkeur.
- De uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling dividendbelasting. Alweer een stap in de richting van de beperking van die belasting. De lang gekoesterde wens van de VVD om die vestigingsklimaatverpestende belasting met een zeer beperkte opbrengst te laten vervallen komt steeds dichter bij vervulling.
- De verhoging van de belastinggrondslag van de verpakkingsbelasting van 15.000 kilo naar 50.000 kilo. De VVD is altijd al tegen deze bureaucratiebevorderende belasting geweest. Door deze maatregel vallen gelukkig een groot aantal ondernemers niet meer onder de belasting, al zijn zij bepaald niet van de administratieve rompslomp, die deze heffing veroorzaakt, af. Welk budgettair belang is na deze aanpassing nog met de heffing gemoeid?
Bij de schriftelijke behandeling hebben de CDA-fractie en mijn fractie aandacht gevraagd voor de brieven van de pensioengerechtigden van de VN en de NATO, die worden getroffen door de reparatie van de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad over internationale pensioenregelingen. De staatssecretaris is in zijn reactie niet ingegaan op het argument dat er sprake is van op nettobasis berekende pensioenen. Formeel gezien zijn weliswaar dan geen heffingen ingehouden, maar de pensioenrechten zijn uiteindelijk even hoog als wanneer dat wel was gebeurd en de uitkerende instanties van de brutobasis zouden zijn uitgegaan. Voor de leden van de VVD-fractie is de materiële terugwerkende kracht, die deze maatregel in zich bergt, mede om die reden niet acceptabel. Graag ontvangen zij een reactie van de staatssecretaris hierop.
Ik ben aangekomen bij het voorstel voor een fiscale vereenvoudigingswet. Dit wetsvoorstel bevat eveneens een groot aantal regelingen dat veel eerder dit jaar aan ons voorgelegd had kunnen zijn. Daarmee zou de tijdsdruk op de noodzakelijke eindejaarswetsvoorstellen zoals het Belastingplan aanmerkelijk lager zijn geweest. Het beoordelen van dit wetsvoorstel heeft de leden van de VVD-fractie trouwens sowieso weinig vreugde gebracht. De reden daarvan is dat het een aantal maatregelen bevat dat ons niet aanstaat. Ik noem de werkkostenregeling, de zoveelste aantasting van de eigenwoningregeling en het niet-indexeren van het bedrag van het heffingsvrije vermogen van en de vrijstellingen voor box 3, alsmede de heffingsgrondslag per 1 januari 2010.
Over de werkkostenregeling is al veel ophef geweest en nog steeds ontvangen wij brieven van verontruste ondernemers, die van mening zijn dat die regeling een grove aanslag zal zijn op de toch al magere winsten. Het feit dat de staatssecretaris toestaat dat de huidige aftrekbare kostenregeling de komende jaren naast de nieuwe regeling blijft bestaan, geeft onzes inziens aan dat hij die bezwaren zelf ook ziet. Op het verzoek van de VVD-fractie in de Tweede Kamer om de regeling voorlopig niet in te voeren, heeft de staatssecretaris helaas negatief gereageerd.
Dit kabinet heeft bij zijn aantreden beloofd de aftrek hypotheekrente ongemoeid te laten. Wat is die belofte waard? Bij het Belastingplan 2008 heeft het kabinet het maximum van het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde van meer dan 1 mln. laten vervallen. De belofte is toen voor de eerste keer verbroken. De tweede aantasting betreft de jaarlijkse ophoging van het forfait van diezelfde woningen. De belofte wordt voor de tweede maal verbroken. Het vervallen van de goedkoperwonenregeling in dit wetsvoorstel, dat 70 mln. op gaat brengen, is alweer een aantasting van de hypotheekrenteaftrek. Voor de derde keer verloochent het kabinet zijn belofte. De haan moet onderhand wel kraaien! De eerste twee aantastingen treffen eigenaren van woningen van boven 1 mln. Het verval van de goedkoperwonenregeling treft iedereen, ook de eigenaar van een goedkope woning, die bijvoorbeeld door de huidige economische malaise goedkoper moet gaan wonen. Het niet-indexeren van een aantal box 3-elementen wordt door de burgers als onrechtvaardig ervaren.
Reeds nu kan ik zeggen dat de leden van de VVD-fractie om deze redenen tegen het vereenvoudigingswetsvoorstel zullen stemmen. Hoewel er ook een aantal positieve dingen in geregeld wordt, slaat de balans ver door naar tegenstemmen.
Dan kom ik bij het wetsvoorstel tot afschaffing van de vliegbelasting. Het is jammer dat wij dit wetsvoorstel voorgelegd moeten krijgen door het kabinet. Bij de invoering van de vliegtaks heb ik gesproken over een belasting die het bedrijfsleven alleen maar schade berokkent en geen bijdrage levert aan een beter milieu. Naar onze mening zou op grote schaal belastingvlucht plaats gaan vinden. Ik heb de vliegtaks daarom getypeerd als een ordinaire nieuwe belasting met een voor sommigen zand in de ogen strooiende, sympathiek klinkende naam en doelstelling. Helaas hebben wij op alle punten gelijk gekregen. Enfin, het positieve van de invoering van de vliegtaks door dit kabinet is dat ik de staatssecretaris vandaag twee complimenten mag maken. Allereerst omdat hij de belasting per 1 juli van dit jaar op nihil gezet heeft en ten tweede omdat hij nu de moed heeft de belasting definitief af te schaffen. Het zou in onze ogen goed zijn als de staatssecretaris op dit pad doorgaat. De afschaffing van de dividendbelasting, de overdrachtsbelasting, de ontervingsbelasting en de "beschonkenenbelasting" – ik noem zomaar wat belastingen – zouden wij zeer toejuichen. Budgettaire ruimte is er genoeg als de linkse hobby's van dit kabinet niet langer worden gesubsidieerd.
Wij zien uit naar de reacties van de staatssecretaris en hopen dat die ons in elke geval in tweede termijn de mogelijkheid geven om hem nog een compliment te maken.
Ik ben nog niet helemaal aan het einde van mijn betoog, want ik zie hier nog een brief liggen. Dat is een brief van 17 december 2009 van de Vereniging Afvalbedrijven, die een reactie geeft op het amendement op stuk nr. 32 van het Belastingplan 2010. De vraag daarin luidt heel concreet of de staatssecretaris kan toezeggen dat de afvalstroom als monostroom, die kan worden gestort onder het huidige lage tarief, gehandhaafd kan worden.
De heer Essers (CDA):
De heer Biermans heeft over een aantal wetsvoorstellen al een oordeel uitgesproken. Hij heeft gezegd dat hij óf zal voorstemmen óf zal tegenstemmen. Acht hij het mogelijk dat het verloop van het debat de VVD-fractie nog tot andere inzichten zal brengen?
De heer Biermans (VVD):
Ik heb hierop twee reacties. Allereerst realiseer ik mij nu dat ik over de afschaffing van de vliegtaks niet heb gezegd dat wij daar voor zullen zijn. Dat wijzigt absoluut niet. Ik kan mij niet voorstellen dat de stem over wetsvoorstellen waarvan ik heb gezegd dat wij ertegen zullen stemmen, zal veranderen in een voorstem. Voor de rest zal het afhangen van de reacties van de staatssecretaris of alle voorstemmogelijkheden overeind zullen blijven.
De heer Essers (CDA):
Maar de heer Biermans sluit nog niets uit?
De heer Biermans (VVD):
In die zin sluit ik nog niets uit.
De heer Reuten (SP):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en zijn ambtenaren voor antwoorden op onze vragen bij de schriftelijke behandeling. Ik begin met een procedurele kwestie die ons democratisch bestel aangaat. Het zou niet gek zijn geweest als alle woordvoerders vandaag gemiddeld twintig minuten spreektijd per voorstel hadden aangevraagd. Ieder van ons zou dan in eerste termijn twee uur aan het woord zijn; samen zestien uur. De staatssecretaris had dan waarschijnlijk acht uur voor zijn eerste termijn gekregen. Hoe dan ook voorkomt de onderhavige stapeling van wetsvoorstellen dit. En hoe dan ook worden deze wetsvoorstellen minder uitvoerig behandeld dan mijns inziens gewenst is. De staatssecretaris moet ons straks maar duidelijk maken dat dit niet zijn opzet is, en als dit niet zijn opzet is, wat hij eraan gaat doen. Senator Biermans ging ook in op dit onderwerp.
Ter tafel liggen 6 voorstellen tot wijziging van in totaal 26 verschillende fiscale wetten en van 3 overige wetten. Snel geteld gaat het om de wijziging van, onafgerond, 500 wetsartikelen. Het lezen van de wijzigingsvoorstellen is doorgaans abracadabra als je er de huidige wetstekst niet bijhaalt. De Kamer ontving vijf voorstellen op 19 november jongstleden. Het wetsvoorstel Implementatie horizontale richtlijn accijns ontvingen wij op 3 december jongstleden en werd vorige week op aandringen van de staatssecretaris nog aan de agenda van vandaag toegevoegd. Onderwijl hadden wij de complexe wijziging van de Successiewet te behandelen. Het gaat om vuistdikke dossiers. De regering verzocht de Kamer deze voor het kerstreces te behandelen en de meerderheid van de Kamer heeft daarmee ingestemd.
Ik herhaal kort wat ik de vaste commissie voor Financiën van de Kamer eerder schriftelijk liet weten. Van Eerste Kamerleden wordt verwacht dat zij wetsvoorstellen gedegen bestuderen, zich er een oordeel over vormen en deze vervolgens via de staande procedures schriftelijk en plenair behandelen. Daar klaag ik niet over, integendeel, ik doe dit eervolle werk met genoegen. Er moet echter wel voldoende tijd zijn om het werk naar behoren te doen. Gemiddeld genomen kan dit ook, maar met de onderhavige stapeling van wetsvoorstellen niet. Deze culminatie van werkzaamheden gaat mijns inziens ten koste van de kwaliteit van het wetgevingsproces van de zijde van de Eerste Kamer.
Mijnheer de voorzitter, ik althans heb bij de vandaag voorliggende wetsvoorstellen mijn taak als Eerste Kamerlid niet naar behoren kunnen uitvoeren omdat de Eerste Kamer mij daartoe onvoldoende tijd gaf en dat spijt mij. In ons democratisch bestel dienen alle politieke fracties voldoende gelegenheid te krijgen hun werk naar behoren te doen, dus ook de oppositiefracties.
Dit gezegd hebbende zie ik graag vooruit. De Eerste Kamer stelt haar eigen agenda vast en ik ga er graag van uit dat de Kamer zich niet langer neerlegt bij de genoemde stapeling. Dat heeft uiteraard consequenties voor de planning van het wetgevingsprogramma van het kabinet. Er ligt dan ook een verantwoordelijkheid bij het kabinet en in het bijzonder bij de bewindslieden van Financiën. Het gaat mij nu niet zozeer om de samenloop van de Successiewet en het fiscale eindejaarspakket; dat was een ongelukkig toeval. Het gaat mij vooral om de omvang van genoemd fiscaal pakket en hetgeen daarin gedumpt wordt. Ik geef een enkel voorbeeld. Toen de staatssecretaris hier vorige week twee toezeggingen deed over de aflossing van eigenwoningschuld en de defiscalisering van vorderingen en schulden, stelde hij deze te zullen regelen in het Belastingplan 2011. Dit is het dumpen waar ik op doel. In andere woorden wees senator De Boer daar vorige week ook op. Dergelijke wetswijzigingen horen enerzijds in een afzonderlijk wetsvoorstel thuis, en anderzijds moeten deze losgekoppeld worden van het belastingplan. Wetsvoorstellen zouden over het jaar gespreid moeten worden aangeboden, zodat deze onze Kamer ook in de periode januari tot juni bereiken. Senator Biermans stelde dit ook al voor. Voorts zou de Eerste Kamer voorstellen die niet onlosmakelijk met de Miljoenennota samenhangen, doch daar mogelijk op afstand aan gerelateerd zijn, in september en oktober moeten kunnen behandelen; de Tweede Kamer navenant eerder. Ik verwacht vandaag een harde toezegging van het kabinet op dit punt. Als die er niet komt, verwacht ik van de Kamer de uitspraak dat het aldoor omvangrijker fiscale pakket zo nodig deels na het kerstreces behandeld wordt.
Mijnheer de voorzitter. Mijn tweede onderwerp betreft een kwestie waar ik bij het Belastingplan 2009 ook over sprak. De regering vraagt de Kamer een volmacht; namelijk de volmacht om belastingwetten uit 2009, die door het parlement zijn aangenomen maar die naar het oordeel van de regering niet juist geregeld zijn, bij ministeriële regeling te mogen wijzigen. Dit lijkt mijn fractie een potentiële inbreuk op de medewetgevende bevoegdheid van het parlement en daarmee van deze Kamer; de volmacht is ook strijdig met de motie-Jurgens. Het gaat om artikel XXXVIII uit het Belastingplan 2010 dat luidt: "Ingeval de samenloop van wetten die in 2009 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd."
Gezien het woord "of" in de tekst betreft de volmacht meer dan het wijzigen van een mogelijk foutieve artikelaanduiding. Mijn fractie is van mening dat het oordeel of een wetstekst iets al dan niet juist regelt aan de Kamer toekomt. Indien de regering een wijziging wenst, moet ze deze aan het parlement voorleggen. Indien het om een futiliteit gaat, zullen beide Kamers daar rap mee instemmen: dat kan in drie weken gebeurd zijn.
Op 16 december 2008 zei de staatssecretaris hier dat het voornamelijk om vernummeringen van wetsartikelen gaat. Ik gaf aan daar tevreden mee te kunnen zijn en stelde voor "dat artikel volgend jaar zodanig te wijzigen dat het alleen om vernummeringen gaat". De staatssecretaris antwoordde: "Ik kan nu de consequenties van een eventuele toezegging hierover niet overzien. Ik zal zorgen dat de samenloopbepaling ook tekstueel meer toegesneden is op uitsluitend de situaties waarvoor die in de praktijk beoogd is en gebruikt wordt." Het betreffende artikel is echter niet gewijzigd en de volledige volmacht staat er nog steeds in. Indien de staatssecretaris in zijn eerste termijn hierover geen concrete en harde tekstuele toezegging doet, overweeg ik in tweede termijn op dit punt een motie in te dienen. Ik vraag de staatssecretaris om bij aanvang van zijn eerste termijn, de betreffende tekst te overleggen.
De heer Biermans (VVD):
Bij de schriftelijke inbreng op het Belastingplan heb ik gewezen op het feit dat in twee artikelen het percentage voor de werkkostenregeling ten onrechte niet gewijzigd is. Dat was bij het begin van de ontstaansgeschiedenis van het wetsvoorstel 1,5 en is door een amendement 1,4 geworden. Is de heer Reuten van mening dat ook dit soort correcties voorgelegd moet worden aan de Eerste en Tweede Kamer? Of kan de staatssecretaris deze zelf wijzigen op basis van dat allesomvattende corrigerende wetsartikel?
De heer Reuten (SP):
Wij kunnen wel zeggen dat het een futiliteit is, maar het is natuurlijk geen futiliteit, want het hangt duidelijk samen met het punt waar wij het beiden over eens zijn, namelijk de stapeling. Het is de staatssecretaris en zijn ambtenaren eigenlijk ook allemaal te veel. Als er een amendement wordt ingediend om "1,5%" te wijzigen in "1,4%", moet de zaak op orde zijn. Het moet gewoon goed gewijzigd worden. De stapeling is ook het departement en de staatssecretaris te veel. Ook de staatssecretaris overziet de 500 gewijzigde artikelen niet meer. Kortom, de Kamer moet zich daar maar over uitspreken.
De heer Biermans (VVD):
In dat licht heb ik het nog niet geplaatst en ik geloof dat ik dat ook niet ga doen. Wellicht kunnen de heer Reuten en ik het toch wel eens worden als de staatssecretaris in een brief of in zijn termijn aangeeft welke correcties hij laat vallen onder het artikel. Als zijn reactie duidelijk is, denk ik dat ik tevreden ben.
De heer Reuten (SP):
In het nu volgende gedeelte van mijn betoog bespreek ik drie soorten belastingaftrek of subsidiëring via de belastingen.
Dat zijn ten eerste de qua omvang belangrijkste belastingaftrekposten in de directe belastingen voor ondernemingen: de zelfstandigenaftrek en de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Voorgesteld wordt om deze te verhogen tot respectievelijk 1,2 mld. en ruim 0,3 mld. Mijn fractie is voorstander van de facilitering van het midden- en kleinbedrijf, maar ziet een aantal bezwaren tegen de vorm ervan, namelijk belastingsubsidies.
Het kabinet heeft in de memorie van antwoord niet kunnen aangeven waarom de winstvrijstelling verhoogd is naar juist 12%. Uit de tekst is op te maken dat indien het budget dit toegelaten had, de vrijstelling ook hoger had kunnen zijn. Dit is geen bevredigend antwoord op de vraag naar de motivering van de hoogte van de vrijstelling. Het kabinet geeft voorts aan dat het motief van de aftrek de doorgroei van de onderneming via extra investeringen is. Tegelijkertijd beaamt het kabinet dat het niet uitgesloten is dat de aftrek in feite resulteert in extra consumptie of beleggingen door de ondernemer. Bij de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek zijn investeringen de conditie en dus lijken die beter toegesneden op het doel.
In beide gevallen vloeien de directe revenuen van deze belastingsubsidie naar de betreffende ondernemers, zonder dat de Staat – dat wil dus zeggen de overige belastingbetalers – daar direct iets voor terugontvangt. De constructie kan echter worden gezien als een staatsinvestering zonder deelneming. We kunnen ook zeggen dat de Staat via de Belastingdienst functioneert als Sinterklaas of als Kerstman. Ik vraag de staatssecretaris om in dit verband te reageren op het voorstel van de minister van Economische Zaken om te gaan snijden in het subsidiestelsel en dit te vervangen door een stelsel van tijdelijke kredieten. Bij aflossing van de kredieten kan hetzelfde geld dan weer worden ingezet om andere ondernemingen te faciliteren. Indien de betreffende onderneming daaraan de voorkeur geeft, kan de belastingsubsidie ook vervangen worden door vervroegd aflosbare c.q. uitkoopbare cumulatieve inkomstobligaties of cumulatief preferente aandelen. Vervanging van een belastingsubsidiestelsel door een kredietstelsel kan ook bijdragen aan een meer gebalanceerde belastingdruk tussen ondernemers en werknemers waarop de PvdA-fractie in het voorlopig verslag doelt. Ook de Raad van State is kritisch op de ongebalanceerde belastingdruk en kwalificeert dit als ongerechtvaardigd.
Ten tweede snijd ik de zogenoemde werkkostenregeling aan, waarvan volgens het voorstel 1,4% van de loonsom forfaitair verstrekt mag worden. De onbelaste vergoedingen en verstrekkingen belopen 1,8% van het bbp, wat neerkomt op ongeveer 10,6 mld. Zou er normaal belasting over worden geheven, dan zou dit 5,3 mld. extra belasting genereren, zo heeft de staatssecretaris laten weten. Het gaat hier dus om groot geld.
Onder het voorgestelde forfait vallen onder andere personeelsfeesten en -reisjes, kerstpakketten maar ook nering bij het eigen bedrijf. Veelal gaat het om zaken die de werknemer zelf niet, of niet zo, zou aanschaffen. De werknemer denkt dat het om een gift van de werkgever gaat, maar bijna de helft is indirect een sigaar uit eigen doos. De gederfde belasting van 5,3 mld. moet immers door andere belastingen zoals loonbelasting en omzetbelasting worden opgebracht. Dus je krijgt iets wat je soms helemaal niet of maar half wilt en waarvoor je de helft zelf betaalt. Dit is geen klare wijn. Als de werkgever de werknemer een cadeau wenst te geven, dan moet hij daarvan ook de volle kosten dragen, dat zou helder zijn.
Ten slotte op dit punt. Voor die sectoren in de economie waar je de markt wilt laten werken, moet je dat consequent doen. Wat betreft de gerichte vrijstellingen, zoals die voor reis- en verblijfskosten, worden de betreffende bedrijven indirect gesubsidieerd door de rest van de economie, inclusief de andere bedrijven. De redenering van de staatssecretaris op dit punt in de memorie van antwoord is nogal schimmig. Hij zegt dat afschaffen van de vrijstelling sommige bedrijven onevenredig zou treffen. Dat kan zijn, maar hetzelfde geldt dan voor bedrijven die bijvoorbeeld onevenredig veel elektriciteit of suiker gebruiken. Moeten die dan ook belastingvrijstelling op elektriciteit of suiker krijgen? Graag hoor ik van de staatssecretaris een betere redenering voor de handhaving van de vrijstellingen dan die uit de memorie van antwoord. Graag hoor ik ook een adequate redenering voor het handhaven van de aftrek reiskosten woon-werkverkeer. Deze vormen voor de Staat niet slechts een kostenpost, maar ze bevorderen ook de verkeerscongestie omdat werknemers bij de keuze van hun woon- en werkplaats immers niet de reiskosten hoeven in te calculeren.
Ten derde bespreek ik "giften" en in het bijzonder giften aan de Nederlandse Staat of de Belastingdienst. Het gaat mij daarbij, zoals ik dadelijk aangeef, onder andere om de belastingmoraal. Ik heb een experimentje uitgevoerd. Op 12 oktober maakte ik een bedrag over aan de Belastingdienst, onder vermelding van "gift". Ik weet niet of de staatssecretaris ook wel eens een gift overmaakt, maar meestal stuurt de begunstigde dan een bedankje, en soms ook nog een jaarverslag. Zo niet de Belastingdienst, deze stortte het bedrag terug! Dit was op 5 november. Ik heb het bedrag toen nogmaals overgemaakt, wederom onder vermelding van "gift". Daarop kreeg ik op 16 november een brief, niet met een bedankje, maar met de mededeling dat de Belastingdienst – ik citeer – "aan deze betaling geen bestemming kan geven omdat de verstrekte gegevens onvolledig of onjuist zijn". Vervolgens liet ik schriftelijk weten dat mijn overschrijving wél een juiste bestemming aangaf, namelijk een "gift". Hierop heb ik niets meer vernomen, dus neem ik aan dat de gift alsnog goed terecht is gekomen, maar zeker weten doe ik dat niet.
Nu is er onder andere in Nederland de merkwaardige praktijk dat als iemand een gift doet aan een algemeen nut beogende instelling – een ANBI – deze dan aftrekbaar is van de belasting. Iemand die in het hoogste belastingtarief valt, doet zo eigenlijk een halve gift, en iemand die in een lager tarief valt doet een navenant hogere gift. Dat is tweemaal raar. Een gift is een gift, zo dunkt mij, en ik zie niet in waarom alle andere belastingbetalers zich daarbij moeten aansluiten, want daar komt het op neer. En de andere belastingbetalers moeten zich ook nog eens in sterkere mate aansluiten bij de gift van iemand met een hoog inkomen. Het gaat in totaal om een jaarlijkse belastingteruggave van 305 mln. en álle belastingbetalers moeten dit bedrag uiteraard extra opbrengen. Kan de staatssecretaris de redelijkheid van een en ander beknopt uitleggen?
De volgende vraag is of de staatssecretaris de Nederlandse Staat en de Belastingdienst als algemeen nut beogende instellingen ziet. Indien hij deze vraag positief beantwoordt, vraag ik hem voorts waarom deze niet op de ANBI-lijst van de Belastingdienstwebpagina staan. Indien de staatssecretaris mij wil antwoorden dat dit overbodig is omdat de donateur immers het beoogde bedrag – zonder aftrek – kan overmaken, dan vraag ik hem in te gaan op de parallel met andere instellingen, waar de donateur immers hetzelfde kan doen.
Ten slotte op dit punt. Indien ik de staatssecretaris niet kan vermurwen om het hele giftenaftrekgedoe spoedig af te schaffen, dan stel ik hem voor om een campagne te starten waarbij de Belastingdienst geafficheerd wordt als een van de mogelijke goede doelen. Dat lijkt mij een interessante mogelijkheid om mensen nog eens goed te laten nadenken over het eventueel ontwijken van belastingen.
Ik heb ten slotte nog twee punten waar ik kort over zal zijn; eerst de vliegbelasting. Bij de behandeling van het fiscaal stimuleringspakket op 30 juni heb ik argumenten gegeven waarom mijn fractie tegen de nultariefstelling van de vliegbelasting was. Die gelden ook voor de algehele afschaffing van de vliegbelasting; ik zal ze niet herhalen. Kort gezegd maakt het kabinet zowel een kortzichtige als een gebrekkige en verkeerde belangenafweging. Mijn fractie is tegen dit wetsvoorstel.
Ik beëindig met de maatregelen aangaande "kleine banen van jongeren". Deze beogen bestrijding van de jeugdwerkloosheid, wat op zichzelf sympathiek is. In vervolg op onze vragen daarover in het voorlopig verslag spreek ik echter mijn zorg uit over drie mogelijke averechtse effecten hiervan. Ten eerste dreigen huidige voltijdbanen gesplitst te worden. Ten tweede dreigt er voor laaggeschoolden een verdringingseffect door scholieren en studenten die van de regeling gebruik gaan maken. Ten derde dreigt, nog meer dan thans, dat bedrijven jongeren ontslaan als ze 23 jaar worden. In ieder van deze gevallen biedt de maatregel geen of geringe langetermijnperspectieven voor jongeren.
Ik zie de antwoorden van de staatssecretaris graag tegemoet.
De heer Essers (CDA):
Mijnheer de voorzitter. De behandeling van het Belastingpakket 2010 staat vooral in het teken van de financiële en economische crisis. Het open karakter van onze economie in combinatie met de prominente aanwezigheid van financiële instellingen maakt dat Nederland extra kwetsbaar is gebleken voor de kredietcrisis. Die afhankelijkheid van de internationale economie maakt het nemen van eenzijdige maatregelen extra moeilijk. Toch is iedereen het erover eens dat niets doen geen optie is. Op korte termijn zal de economie moeten worden gestimuleerd, op langere termijn zullen de overheidsuitgaven weer op orde moeten worden gebracht. Een doortastend overheidsingrijpen gecombineerd met maatregelen die de economische groei extra stimuleren, is nodig om te voorkomen dat toekomstige generaties de lasten moeten dragen van de extra schulden die wij in deze tijden zijn aangegaan. Op microniveau zullen veel burgers en bedrijven zich afvragen welke middelen zij hebben om zo goed mogelijk uit het financiële onweer te komen.
Dan is het goed om te weten dat de fiscale wetgeving en jurisprudentie verschillende mogelijkheden bieden om te besparen op belastingen in tijden waarin verliezen worden geleden. Zo is er de mogelijkheid van fiscale verliesverrekening. Een fiscaal verlies kan door inkomstenbelastingondernemers drie jaar worden teruggewenteld en door vennootschapsbelastingondernemers een jaar. De mogelijkheid tot voorwaartse verliesverrekening is voor zowel de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting op negen jaar gesteld. Voor de invoering van de Wet werken aan winst per 1 januari 2007 was de carry-backtermijn in alle gevallen drie jaren en was de carry-forwardtermijn in de tijd onbeperkt. Het moge duidelijk zijn dat deze destijds aangebrachte beperkingen van de verliesverrekeningsmogelijkheden in tijden van crisis slecht uitkomen. Wij juichen het dan ook toe dat het kabinet in het Belastingplan 2010 voorstelt om Vpb-plichtige bedrijven voor de jaren 2009 en 2010 de optie te bieden van een verlenging van de carry-backtermijn van een naar drie jaren, zij het dat, als men van deze optie gebruik wenst te maken, men wel drie jaren inlevert van de carry-forwardtermijn van negen jaar. Bovendien geldt voor de extra verrekeningsjaren een plafond voor te het te verrekenen verlies per jaar van 10 mln. De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat de reden is om in ruil voor twee jaren extra carry-backtermijn te eisen dat de carry-forwardtermijn met drie jaren wordt ingekort. Was dit werkelijk nodig?
Een andere crisismaatregel die wij toejuichen is de aangekondigde verlenging van de mogelijkheid tot vervroegde afschrijving van 2009 naar 2010.
Minstens zo belangrijk als regelgeving die tegemoetkomt aan de financiële crisis is een soepele opstelling van de Belastingdienst en de fiscale rechters bij de toepassing van deze regelgeving. Juist in tijden van nood kan een ondernemer een halsstarrige houding van een belastinginspecteur niet gebruiken, laat staan dat hij staat te wachten op procedures. Met name het open begrip "goed koopmansgebruik" laat alle ruimte voor een dergelijke flexibele opstelling. Daarbij dient te worden bedacht dat het bepalen van de jaarwinst een kwestie is van nu belasten of later. Zolang het wettelijke principiële uitgangspunt van de belastingheffing van ondernemingswinsten wordt geëerbiedigd, kan de Belastingdienst zich in het kader van goed koopmansgebruik soepel opstellen. Dat uitgangspunt is het totaalwinstbeginsel van artikel 3.8 in de Wet inkomstenbelasting 2001. Niet meer, maar ook niet minder dan de door een onderneming behaalde totaalwinst dient uiteindelijk in de heffing te worden betrokken. Hieruit vloeit voort dat het verloren gaan van verliesverrekeningsmogelijkheden zoveel mogelijk moet worden vermeden.
Bij de invoering van de Wet werken aan winst heeft de regering beloofd dat de Belastingdienst zich soepel zal opstellen als het gaat om het toestaan van methoden ter voorkoming van verliesverdamping. Eén van de beproefde methoden om verliesverdamping tegen te gaan, is het realiseren van stille reserves in activa door deze te verkopen aan een gelieerde vennootschap. De "sale and lease back"-methode is hier een variant op. Er is niets op tegen als deze transacties tegen "at arm's length"-prijzen plaatsvinden. Veel moeilijker doet de Belastingdienst echter indien ondernemers bepaalde activa wensen te waarderen tegen de waarde in het economische verkeer zonder dat de daardoor vrijvallende stille reserve is gerealiseerd door middel van een verkooptransactie aan een "derde".
Dat blijkt ook weer uit de memorie van antwoord, waarin op een door ons in dit verband gestelde vraag wordt geantwoord dat het aan de fiscale winst toevoegen van ongerealiseerde stille reserves niet past bij de afweging tussen theoretische zuiverheid, de totaalwinstgedachte, enerzijds en grondslagverbreding in combinatie met tariefsverlaging anderzijds. Waar baseert de staatssecretaris dit standpunt op? Het realisatiebeginsel is immers geen zelfstandig beginsel van goed koopmansgebruik. Het voorzichtigheidsbeginsel leidt ertoe dat een ondernemer zich voorzichtig mag opstellen in die zin dat hij verliezen onder bepaalde voorwaarden al mag nemen voordat deze zijn gerealiseerd. Winstneming mag een ondernemer in de regel niet langer uitstellen dan tot het moment van realisatie. Dat neemt echter niet weg dat hij er wel voor mag kiezen zich minder voorzichtig op te stellen door bijvoorbeeld al eerder dan het moment van realisatie winsten te nemen, mits die winstneming maar in overeenstemming is met het realiteitsbeginsel. De hogere waardering van activa dient dan natuurlijk wel in overeenstemming te zijn met de werkelijke waarde van die activa. Dit vindt ook steun in weliswaar oude, maar daarom niet minder relevante jurisprudentie. In het ter gelegenheid van de Wet werken aan winst uitgebrachte advies verklaart ook de Raad van State zich expliciet voorstander van deze methode. In dit verband hechten wij er ook aan erop te wijzen dat naar onze mening een stelselwijziging in het licht van voorkoming van verliesverdamping niet mag worden afgewezen met het argument dat sprake zou zijn van een incidenteel fiscaal voordeel. In plaats van een incidenteel fiscaal voordeel is naar onze mening sprake van het voorkomen dat er, in het licht van het totaalwinstbeginsel, een incidenteel fiscaal nadeel wordt geleden. Wij roepen de staatssecretaris dan ook op zijn in de memorie van antwoord ingenomen standpunt te heroverwegen.
Een andere maatregel die in tijden van economische crisis contraproductief lijkt te werken, is die welke het verlaagde btw-tarief niet meer van toepassing verklaart voor isolatieglas en andere materialen die een onbeduidend deel uitmaken van de totale prestatie per 1 januari 2010. Kan de staatssecretaris verklaren waarom voor deze maatregel is gekozen, uitgerekend in deze economisch slechte tijden?
Een ander aspect van de crisis is de versterkte aandacht voor de aanpak van zwart geld en belastingparadijzen. Op dat terrein is het afgelopen jaar meer vooruitgang geboekt dan in de twintig jaren daarvoor. Dat bleek ook uit de dit jaar door de commissie voor Financiën in deze Kamer georganiseerde spraakmakende conferentie over Tax Justice. De staatssecretaris heeft inmiddels meer dan 1 mld. aan zwart geld gelokaliseerd dankzij de inkeerregeling. Dat verdient alle lof. Maar deze jacht op zwart geld heeft ook een keerzijde. De overheid moet zich niet zodanig laten meesleuren in de strijd tegen zwart geld dat daarbij methoden worden gebruikt die in strijd kunnen komen met de integriteit en waardigheid van de overheid. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie dreigt dit te gebeuren als de overheid tipgevers gaat belonen naar rato van de opbrengst die deze tips voor de Schatkist opleveren. Wij stemmen dan ook in met het in de memorie van antwoord gegeven antwoord op de door de CDA-fractie gestelde vraag dat naar de mening van de staatssecretaris het belonen van fiscale premiejagers op de wijze zoals dat in de Verenigde Staten plaatsvindt, in onze rechtscultuur geen structurele plaats dient te krijgen. Aan de andere kant wenst de staatssecretaris echter wel het in de toekomst toekennen van tipgelden te beschouwen als een discretionaire bevoegdheid van de Belastingdienst, zodat de Belastingdienst ervaring kan opdoen om interne richtlijnen te ontwikkelen. Naar de mening van de CDA-fractie dient eerst ten principale de vraag te worden beantwoord of en zo ja in hoeverre het belonen van tipgevers – anders dan schadeloosstellingen – wel past binnen de overheidstaak. Deze vraag dient met grote zorgvuldigheid te worden beantwoord. Het zonder de aanwezigheid van een toetskader uitvoeren van experimenten op dit vlak lijkt de CDA-fractie niet de juiste weg. Graag vernemen wij de mening van de staatssecretaris hieromtrent. Aan welk toetskader denkt hij in dit verband? Hoe wenst de staatssecretaris de discussie over dit onderwerp met het parlement vorm te geven?
In tijden van crisis is het des te meer van belang dat ondernemers niet worden lastiggevallen met overbodige regelgeving. De leden van de CDA-fractie hebben dan ook met instemming kennis genomen van de ook dit jaar door de staatssecretaris van Financiën tot stand gebrachte administratieve en fiscale lastenverlichting voor bedrijven en burgers. Dat geldt bijvoorbeeld voor het ondernemerspakket, de werkkostenregeling en voor de afschaffing van de vliegbelasting. Toch ontvangen wij nogal wat klachten over de voorgestelde kleinebanenregeling die ertoe moet leiden dat de werkgevers- en werknemerslasten voor kleine banen voor jongeren worden verminderd. Deze zou in de praktijk tot de nodige uitvoeringsproblemen leiden. Deze manifesteren zich bijvoorbeeld wanneer een werknemer het ene loontijdvak wel en het andere loontijdvak niet onder deze regeling valt. Ook de werkkostenregeling blijkt vele praktische afbakeningsproblemen te veroorzaken. Wat is de visie van de staatssecretaris hierop?
Verder vragen wij de staatssecretaris wat hij vindt van de suggestie gedaan door de heren Barmentlo en Van der Vegt – NTFR 2009/2603 – om als bijdrage aan de administratieve lastenverlichting de ogenschijnlijk archaïsche eis van de thans verplichte dividendnota te laten vervallen.
Een ander voorbeeld in dit verband is de fiscale begeleiding van de bedrijfsopvolging. Met de beste bedoelingen heeft de wetgever ernaar gestreefd dat fiscale regels een zo gering mogelijke belemmering opwerpen voor de realisatie van noodzakelijke bedrijfsopvolgingen. In de aangepaste schenk- en erfbelasting is de ondernemingsvrijstelling aanmerkelijk verruimd. Ook in het belastingpakket worden nieuwe versoepelingen aangebracht, zoals de mogelijkheid van een geruisloze doorschuiving in het geval van schenking van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen. In het verslag hebben wij geconstateerd dat ondanks alle goede bedoelingen van een stroomlijning van de bedrijfsopvolgingsregelingen in de inkomstenbelasting en schenk- en erfbelasting geen sprake is. Uitgaande van vier vormen van bedrijfsopvolging, te weten overdracht van een onderneming tegen contanten en overdracht tegen een vordering, schenking en vererving, ontstaat met ingang van 2010 een uiterst verbrokkeld beeld. Terecht wordt in het antwoord van de staatssecretaris gewezen op het feit dat deze faciliteiten in de loop van de tijd tot stand zijn gekomen, waarbij er steeds voor is gekozen om een oplossing te kiezen die paste bij de problemen die zich in de praktijk voordeden. Het resultaat hiervan is echter wel dat er thans een onoverzichtelijk geheel aan regels is ontstaan, waardoor ondernemers meer dan nodig is afhankelijk zijn van adviseurs teneinde de juiste keuzes te kunnen maken. Ook al nemen wij het streven van de regering serieus om de verschillende regelingen voor zover het om vergelijkbare situaties gaat op dezelfde wijze vorm te geven, de vraag dringt zich op of het niet tijd is voor een "grand design" van de fiscale begeleiding van de bedrijfsopvolging analoog aan het Duitse Umwandlungssteuergesetz, waarin al dit soort regels in een logisch en op elkaar afgestemd geheel worden samengebracht.
Uit de afschaffing van de vliegbelasting blijkt de toenemende afhankelijkheid van het buitenland. Eenzijdige invoering van een dergelijke belasting in Nederland zonder dat in ieder geval de buurlanden ook een dergelijke belasting kennen, betekent onherroepelijk dat de Nederlandse concurrentiepositie wordt aangetast zonder dat er minder wordt gevlogen. Mensen zijn nu eenmaal eerder bereid om naar een buitenlandse luchthaven te rijden dan om meer voor een vliegticket te betalen.
Die afhankelijkheid van het buitenland en in het bijzonder van het feit dat Nederland onderdeel uitmaakt van de EU, komt ook tot uitdrukking in de uiterst complexe en weerbarstige problematiek van de vennootschapsbelasting. In de zogenoemde Sinterklaasbrief schetst de staatssecretaris de dilemma's waar hij tegen aanloopt bij zijn voornemen om de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 enerzijds beter bestand te maken tegen grondslaguithollende constructies en anderzijds beter concurrerend te maken ten opzichte van andere landen. Deze twee doelstellingen zijn op zich al tegenstrijdig. De invoering van een verplichte groepsrentebox beperkt de mogelijkheid van grondslaguithollende constructies gebaseerd op renteaftrek, maar is anderzijds ook nadelig voor buitenlandse investeerders die actief zijn in Nederland en op deze manier de aftrekmogelijkheden beperkt zien worden. Daarnaast spelen EG-rechtelijke problemen, variërend van mogelijke conflicten met de fundamentele verdragsvrijheden als de vrijheid van vestiging en van kapitaalverkeer tot dreigende conflicten met de verbodenstaatssteunbepalingen. Voor de staatssecretaris is dit alles reden om voorlopig af te zien van de invoering van een verplichte groepsrentebox, een maatregel waar Nederland op zich wel het groene licht van Brussel voor had gekregen, en zich te beperken tot maatregelen die de renteaftrek bij zwaar gefinancierde bedrijfsovernames beperken.
Op zich verrassend is dat de staatssecretaris in diezelfde Sinterklaasbrief aangeeft te overwegen om te komen tot een meer territoriale aanpak van buitenlandse filialen, in het fiscale jargon "vaste inrichtingen" genoemd. Dit zou betekenen dat verliezen van deze buitenlandse filialen niet meer direct ten laste komen van de wereldwinst van Nederlandse hoofdkantoren. Dit is opmerkelijk, omdat daarmee een einde komt aan de sinds 1914 bestaande standaardpraktijk dat buitenlandse verliezen van filialen direct de wereldwinst verminderen, met dien verstande dat deze verliesverrekening weer wordt teruggenomen als het filiaal later winsten behaalt. Voor die winsten wordt dan namelijk geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend, zolang deze nog niet uitgaan boven de in het verleden in aftrek gebrachte buitenlandse verliezen. In het documentatiedocument werd van deze mogelijkheid geen gewag gemaakt.
Wat zijn de door de staatssecretaris genoemde redenen om tot deze heroverweging te komen? Hoewel er in beginsel slechts sprake is van een timingvoordeel, zegt hij dat het terugnemen van verliezen, bijvoorbeeld door het omzetten van een filiaal in een dochtervennootschap voor onbepaalde tijd kan worden uitgesteld. Dit argument roept echter de vraag op hoe dit zich verhoudt ten opzichte van artikel 13c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, dat nu net ter voorkoming van dit oneigenlijk gebruik in het leven is geroepen. Als dit artikel gebreken vertoont, ligt het dan niet eerder voor de hand deze te herstellen?
Als tweede argument noemt de staatssecretaris dat het zicht houden op deze claims de uitvoering voor de Belastingdienst compliceert en dat bedrijven de verliezen per filiaal moeten bijhouden, waardoor de regeling administratief relatief bewerkelijk is. Dit argument moge op zich juist zijn, ons zijn geen klachten hierover bij het bedrijfsleven bekend. Mochten die wel bestaan, dan kan men nog altijd besluiten om het filiaal om te zetten in een buitenlandse dochtervennootschap. De opmerking over de administratieve lasten voor de fiscus mag juist zijn, maar de vraag blijft waarom uitgerekend nu die heroverweging moet plaatsvinden.
Nog raadselachtiger is het laatste argument van de staatssecretaris, dat de vraag kan worden gesteld "of het reëel is om buitenlandse verliezen ten laste te laten komen van de Nederlandse grondslag". Laat ik vooropstellen dat er op zich goede argumenten zijn om te kiezen voor een meer territoriale benadering van filialen, al was het maar omdat op die manier het belastingstelsel meer rechtsvormneutraal zal worden. Verliezen van een buitenlandse dochter kunnen immers ook niet de winst van de Nederlandse moedervennootschap verlagen. De enige uitzondering is de verrekening van liquidatieverliezen.
De vraag blijft echter bestaan waarom nu net in deze Sinterklaasbrief deze heroverweging wordt aangekondigd. Heeft dat wellicht toch te maken met het voornemen om een renteaftrekbeperkende maatregel in combinatie met een grensoverschrijdende fiscale eenheid in te voeren? Dit vanwege EG-rechtelijke vereisten. Graag verkrijgen wij van de staatssecretaris een nadere uitleg voor deze nieuwe denkrichting. In welke mate zal deze maatregel de Nederlandse fiscale concurrentiepositie aantasten? Hoeveel bedrijven zullen naar verwachting worden getroffen door deze maatregel? Om hoeveel verliezen gaat het? Hoe verhoudt zich deze maatregel met bestaande belastingverdragen? Geldt deze koerswijziging ook voor buitenlandse onroerende zaken, niet zijnde een filiaal? Verder vragen wij ons met de redactie VakstudieNieuws af of, nu het voorgestelde artikel 13l van de Wet op de vennootschapsbelasting in strijd wordt geacht met het EU-recht, dit ook niet zou moeten gelden voor het huidige artikel 10d van die wet.
Wat betreft de groepsrentebox vernemen wij graag het standpunt van de staatssecretaris over de door de heer De Wit in het Weekblad Fiscaal Recht 2009/6837 gedane voorstellen die Nederland een mogelijkheid bieden om zich te weer te stellen tegen eventuele buitenlandse tegenmaatregelen.
Wij danken de staatssecretaris voor zijn antwoorden in de memorie van antwoord over de versoepeling van de deelnemingsvrijstelling. Ten aanzien van deze antwoorden krijgen wij graag nog één verheldering. Uit de literatuur blijkt het antwoord inzake de toepassing van de deelnemingsvrijstelling bij afwijkende buitenlandse renteaftrekbeperkingen, bijvoorbeeld een earningsstrippingsregeling, voor meerdere uitleg vatbaar te zijn. De staatssecretaris constateert eerst dat er geen sprake is van een stelselafwijking indien de buitenlandse dochtermaatschappij in plaats van een complex van renteaftrekbeperkingen een earningsstrippingsregeling kent. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat in dat geval niet behoeft te worden bepaald hoe groot de feitelijke winstbelastingdruk is, maar dat kan worden volstaan met een marginale beoordeling van het reguliere winstbelastingtarief. In de daarop volgende zin lijkt de staatssecretaris toch weer te verlangen dat de dochtermaatschappij op een vanuit Nederlandse optiek adequate wijze in een winstbelasting wordt betrokken. Als dat waar is, zou dit het relatief heldere beeld dat in de nota naar aanleiding van het verslag is gecreëerd weer vertroebelen, want dat is duidelijk een strengere maatstaf dan alleen een marginale toetsing aan het reguliere winstbelastingtarief. Of moet de bedoelde zin los worden gezien van het voorbeeld en betreft het slechts een herhaling van de algemene hoofdregel dat er sprake dient te zijn van een naar Nederlandse maatstaven reële heffing?
Wij danken de staatssecretaris voor zijn reactie op de vele commentaren die wij uit de samenleving op het belastingpakket 2010 hebben ontvangen. Daarbij viel ons in het bijzonder op de commotie die is ontstaan naar aanleiding van een amendement van Tweede Kamerlid Tang, waardoor per 1 januari 2010 de toepassing van het lage tarief voor gevaarlijke afvalstoffen in de afvalstoffenbelasting wordt afgeschaft. De opbrengst is gebruikt voor onder meer het dekken van amendementen inzake het stimuleren van mkb-beleggingen en kortingen voor aardgasauto's. Als gevolg hiervan dreigen bedrijven die zijn gespecialiseerd in de verwerking van specifieke soorten gevaarlijke afvalstoffen in grote problemen te komen, aangezien dan concurrerende bedrijven in Duitsland een voorsprong zullen krijgen. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris gewezen op de nadelen van het amendement-Tang voor deze sector. Behalve op de forse stijging van het tarief en het uitwijkgedrag naar Duitsland, heeft hij daarbij gewezen op het gevaar van omkatting in niet gevaarlijk afval door vermenging met andere afvalstoffen en illegaal storten.
Omdat dit verweer, dat toch niet mals is, kennelijk geen weerklank heeft gevonden in de Tweede Kamer vindt de staatssecretaris het thans niet voor de hand liggen om de werking van het amendement gedeeltelijk teniet te doen. Daarbij merkt hij op dat het "in de gebruikelijke staatsrechtelijke verhoudingen tussen kabinet en Staten-Generaal (...) niet passend (zou) zijn dat het kabinet geen uitvoering geeft aan een amendement dat zojuist door de Tweede Kamer is aanvaard, zeker nu de nadelen van het amendement in de discussie met de Tweede Kamer zijn gewisseld". Als volwaardig onderdeel van de Staten-Generaal heeft de Eerste Kamer in deze echter ook een stem. Mijn fractie verzoekt de staatssecretaris dan ook – ik meen dat de heer Biermans daar ook om vroeg – om in samenspraak met de betrokken bedrijven een oplossing te zoeken voor deze problematiek.
Tot slot. Wij waarderen het streven van deze staatssecretaris om tegemoet te komen aan onze wens om zo veel mogelijk afzonderlijke wetsvoorstellen in te dienen. Als volgende stap – en daarbij sluit ik mij aan bij de collega's Reuten en Biermans – zouden wij de staatssecretaris willen vragen om die afzonderlijke wetsvoorstellen zo veel mogelijk verspreid over het jaar in te dienen, opdat de behandeling ervan niet behoeft plaats te vinden in de doorgaans toch al drukke laatste weken van het jaar. Het zal de kwaliteit van de wetgeving ongetwijfeld ten goede komen. Daarbij realiseer ik mij overigens wel dat wij hiervoor ook de medewerking van onze collega's van de Tweede Kamer nodig hebben, want als zij wachten met de behandeling, dreigt het hele dossier van het belastingpakket uiteindelijk toch weer aan het eind van het jaar bij ons te worden ingediend. Dus niet alleen de medewerking van Financiën is nodig, maar ook die van de Tweede Kamer.
Mijnheer de voorzitter. Met vertrouwen wachten wij het antwoord van de staatssecretaris af.
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter. Terecht sprak de heer Essers over de belastingplannen vanuit het perspectief van de financiële crisis. Nu er een financiële crisis is opgetreden, is het van belang te bezien hoe die zich verhoudt tot de reële economie en welke maatregelen mogelijk een tegenwicht tegen deze crisis bieden. In dit verband valt de vermindering van de belasting op arbeid met 2,2% op. Opmerkelijk is dat het gaat om de afdracht van speur- en ontwikkelingswerk. In het licht van het feit dat men Nederland wil stimuleren als kennisland is dit begrijpelijk, maar de vraag is of dat het type arbeid is waar de klappen vallen als de financiële crisis doorzet in de reële economie. Op dit punt ontvangen wij graag een reactie van de staatssecretaris.
Recentelijk verschenen de cijfers van het Centraal Planbureau. Opvallend is dat de werkloosheid minder oploopt dan verwacht. De econoom Teulings gaf daarvoor onder meer als verklaring dat de klappen wellicht terecht zijn gekomen bij de zzp'ers, die minder opdrachten en dus minder inkomsten ontvangen, wat zich niet direct uitdrukt in de werkloosheidscijfers. Mijn fractie vraagt zich af in hoeverre het pakket van belastingmaatregelen de mogelijkheid biedt de zzp'ers extra te ontzien, omdat onder hen mogelijk grote klappen vallen.
Mijn fractie heeft waardering voor de inzet op het gebied van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, vooral gericht op jongeren rond 23 jaar, en de kleinebanenregeling. Wij begrijpen dat de aanpak van de jeugdwerkloosheid van groot belang is. Tegelijkertijd vragen wij ons in het kader van de verdringing af hoe het nu feitelijk zit met de ouderen. Welke maatregelen worden genomen om te stimuleren dat ouderen langer in dienst blijven? Immers, als ouderen op dit moment moeten afvloeien, komen zij waarschijnlijk nooit meer aan de bak.
In tijden van crisis is het van belang om ook te investeren in scholing, omdat zij de mogelijkheid biedt om opnieuw een plek te vinden op de arbeidsmarkt. Mijn fractie heeft daarom met belangstelling kennisgenomen van het feit dat er sprake is van een afdrachtvermindering op het gebied van onderwijs voor werkgevers. Het verbaast ons echter dat die alleen betrekking heeft op het eerste jaar. Het lijkt erop dat men verwacht dat werknemers die met scholing starten, die ook automatisch afronden. Mijn fractie is benieuwd waar die veronderstelling op gebaseerd is.
In tijden van crisis is het van belang dat de schoorsteen blijft roken. Wie een beetje rondkijkt in de wereld van de bouw en de volkshuisvesting, zal vaststellen dat alleen de corporaties feitelijk nog bouwen. Wij zien tegelijkertijd dat met veel belangstelling naar het gestolde kapitaal van corporaties wordt gekeken. Mijn fractie is dan ook zeer geïnteresseerd in de ontwikkelingen rond de Wet Vpb, ooit ingeraamd voor inkomsten van 500 mln. per jaar. Komen die Vpb-gelden daadwerkelijk binnen? Welke consequenties heeft de Wet Vpb voor de vermogenspositie van corporaties en de mogelijkheid om te blijven investeren?
Mijn fractie heeft waardering voor de wijze waarop de staatssecretaris probeert om het zwart geld en de belastingparadijzen aan te pakken. Dat kan rekenen op de instemming van mijn fractie.
Wij hebben ook waardering voor de wijze waarop wordt geprobeerd om de CO2-uitstoot te beperken, en als er al auto moet worden gereden, dan wordt gestimuleerd om dit toch vooral te doen in zuiniger auto's. Mijn fractie heeft wel vragen over de afbouw van de bpm in relatie tot de kilometerheffing. Zoals bekend, heeft minister Eurlings gezegd dat de kilometerheffing alleen zal worden ingevoerd als daarvoor voldoende draagvlak is. Tegelijkertijd wordt echter nu al voorzien in een afbouw van de bpm. Hoe verhouden die zaken zich tot elkaar? Wat is nou eigenlijk de betekenis daarvan als wij het principe volgen, dat wij graag steunen, dat er een grondslag moet zijn voor belastingheffing op basis van CO2-uitstoot?
Ik dank de staatssecretaris voor het feit dat de afschaffing van de vliegtaks nu in een aparte wet wordt behandeld, maar ik ben bang dat onze dank daar ook wel een beetje ophoudt. Wij moeten constateren dat vliegen nog altijd in grote mate wordt bevoordeeld ten opzichte van andere vormen van vervoer. Voor niet-zakelijk passagiersvervoer geldt een vrijstelling van de omzetbelasting. Dat levert een voordeel op van ongeveer 16%. Verder is er een accijnsvrijstelling voor internationale vluchten. Het merkwaardige daarbij is dat het voordeel het grootst is bij de korte vluchten. Mijn fractie vindt dat treurig. Het zal niet verbazen dat wij tegen de afschaffing van de vliegtaks zullen stemmen.
Sprekers voor mij hebben gesproken over de eindejaarsdruk. Het heeft hun voorkeur om afzonderlijke regelingen in afzonderlijke wetten onder te brengen. Mijn fractie sluit zich op dit vlak van harte aan bij de sprekers Bierman, Reuten en Essers.
Mijn fractie wacht met belangstelling de beantwoording van de staatssecretaris af.
De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan de heer Ten Hoeve, die erin geslaagd is om na een reistijd van zes uur hier aanwezig te zijn.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Het doet mij erg veel genoegen om hier toch nog volgens het schema achter het katheder plaats te mogen nemen.
Voorzitter. Deze week zijn bij dit ene belastingpakket aanzienlijk meer wetsvoorstellen aan de orde dan verleden week bij de Successiewet. De stapel papier die deze week met de behandeling van het belastingpakket is gemoeid, is ongeveer even groot als de stapel papier die ik voor de behandeling van verleden week had verzameld. Toch ben ik met de inhoud van het belastingpakket van vandaag sneller klaar dan met de inhoud van de Successiewet van verleden week. De hoofdzaak van deze wetgeving stemt tot tevredenheid, want de drie hoofdlijnen zijn, in een willekeurige volgorde: vereenvoudiging, vergroening – waarover op een enkel punt nog wel een opmerking te maken is – en extra facilitering van ondernemingen. Bij de facilitering heb ik wel wat bedenkingen, vooral omdat, net als verleden week, de behandeling in de Tweede Kamer de zaak heeft gecompliceerd.
De vereenvoudiging is vooral te vinden in de kleinebanenregeling voor jongeren, in de werkkostenregeling en in de uniformering van het partnerbegrip. Bij heel kleine banen, zoals die bij nog studerende of startende jongeren veel voorkomen, is voor de schatkist en de sociale fonds in wezen maar weinig te halen. Vrijstelling van de premieheffing en van de bijdrage voor de Zorgverzekeringswet lijkt dus aantrekkelijk. Het oorspronkelijke idee om ook de heffing van loonbelasting en premies volksverzekeringen met ingang van 2011 achterwege te laten, leek ons ook aantrekkelijk. Ook al meldt de staatssecretaris uitdrukkelijk dat het hier gaat om een crisismaatregel tegen de jeugdwerkloosheid, ons lijkt het motief van vereenvoudiging hier net zo goed op zijn plaats, want ook die werkt natuurlijk gunstig uit voor de werkgelegenheid voor jongeren. De uitbreiding van de maatregel, die in het oorspronkelijke voorstel volgend jaar zou gaan gelden, mag wat ons betreft opnieuw in discussie gebracht worden. De vraag is alleen of realisatie in 2011 nog wel mogelijk is, nu er eerst nog een eventueel nieuw besluit over genomen moet worden. Daar hoor ik graag het commentaar van de staatssecretaris op. Want, is de staatssecretaris van plan met deze regeling verder te gaan of geeft hij het op? Voor de duidelijkheid, het is niet onze bedoeling om voor de betreffende jongeren de nu geldende verplichte collectieve verzekeringen om te zetten in een keuzeaanbod om vrijwillig deel te nemen. Nee, het is uitsluitend de bedoeling om overbodige, nauwelijks iets opleverende rompslomp te vermijden en deze categorie jongeren een extra concurrentievoordeel op de arbeidsmarkt te geven.
Dan de werkkostenregeling. Het toepassen van forfaits is een heel bruikbare methode om al te veel detaillering te vermijden in de gegevens die gebruikt moeten worden en dus ook zo nodig gecontroleerd moeten worden. Het is jammer dat er voorlopig nog met een keuzesysteem, dus met twee systemen, tegelijk gewerkt moet worden, maar wij zijn graag voorstander van de overgang naar de nieuwe regeling, waarbij de vergoedingen niet meer geïndividualiseerd hoeven te worden. Wel blijft het van belang om in de gaten te houden of de ruimte van 1,4% op de totale loonsom niet te veel opgaat aan extra vergoedingen voor enkelen. Uit de memorie van antwoord hebben wij de indruk gekregen dat er wat dit betreft vertrouwd gaat worden op een soort piepsysteem. Dat zou wel kunnen leiden tot veel pogingen tot misbruik. Wat voor mogelijkheden zijn er om daar iets meer consequent het oog op te houden of ziet de staatssecretaris niet veel risico's? Wij zijn niet erg onder de indruk van het, heel andere, risico dat door de reis- en eventbranche naar voren wordt gebracht, namelijk dat er minder personeelsreizen en events georganiseerd gaan worden. Dat zij dan maar zo. Als de barrière van 1,4% in de regeling leidt tot een gelijkmatiger of zelfs matiger inzet van allerlei extra vergoedingen hoeft dat niet in alle opzichten ongunstig te zijn.
En verder is nog een vereenvoudiging te vinden in de uniformering, zoveel mogelijk, van het partnerbegrip. Wij zijn tevreden over de standaardisering van het partnerschap en het feit dat meer stabiliteit in de fiscale invulling van het begrip ontstaat. Dat is beter dan elk jaar opnieuw een vrije keuze te laten, waarbij de berekening van het grootste financiële voordeel voor de belastingplichtige het criterium wordt in plaats van de aard van de relatie.
De vergroening in de bpm en de motorrijtuigenbelasting is een voortgaan op de ingeslagen weg. En omdat wij dat telkens de goede weg hebben gevonden, hoeft daar niet veel over gezegd te worden. Hoogstens dat het verstandig is dat het kabinet ook expliciet rekening houdt met een latere invoering van de kilometerheffing. Want grote projecten, en dat is deze kilometerheffing, zijn vaak op een fiasco uitgelopen. Wij blijven dus wat sceptisch over de afloop. Op de vliegtuigbelasting kom ik nog terug.
Dan de vlieg in de soep. Wij maken het voor het bedrijfsleven en in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf zo makkelijk mogelijk. Een hele reeks van belastingfaciliteiten is daarvoor beschikbaar en die wordt ook dit jaar weer uitgebreid. De Successiewet levert daar een flinke bijdrage aan, maar ook de doorschuifregelingen in de ib, de zelfstandigenaftrek, de verhoging van de winstvrijstelling, de afschaffing van het urencriterium, de nu tot innovatiebox verruimde octrooibox, de verruimde aftrek van kleinschalige investeringen en ten slotte de er bij amendement ingesluisde korting in de ib voor mkb-beleggingen en daar tegenover de toeslag bij te spoedige verkoop van dezelfde beleggingen. Ondernemingszin stimuleren is mooi en het mkb extra ondersteunen is heel nuttig. Het is ook waar dat er uit winstinkomen meer verplichtingen gedekt moeten worden dan uit looninkomen. Maar overdrijven is nooit goed. Onze bezwaren tegen het vrijwel volledig vrijstellen van ondernemingsvermogen in erf- en schenkbelasting hebben wij vorige week duidelijk gemaakt. Nu komt daar dus deze extra ib-korting bij, die weer – vorige week hadden we zulke gevallen ook – door de staatssecretaris zelf voor buitengewoon lastig uitvoerbaar wordt gehouden en uitdrukkelijk is ontraden: onduidelijk, risico van misbruik en mogelijke staatssteunaspecten. Hoe gaat de staatssecretaris hiermee verder? Wanneer kan dit punt, dat nu wel in de wet wordt opgenomen, verantwoord ingevoerd worden?
Ik vervolg met de vliegbelasting. Hoewel het kabinet de doelstellingen nog steeds onderschrijft, stelt het toch voor om de wet in te trekken. Dat is wat anders dan het op conjuncturele gronden voorlopig op nul zetten van deze belasting. Op dit punt wordt door het kabinet voor iedereen duidelijk de conclusie getrokken dat iets wat wij wel willen, niet door ons alleen bereikt kan worden. Dat gevoel was telkens aanwezig en is bij de introductie twee jaar geleden in deze Kamer uitdrukkelijk aan de orde geweest. Het aannemen van de wet is van diverse kanten vergezeld gegaan van de aanmaning om te proberen gezamenlijk met andere Europese landen de gewenste maatregelen te nemen. Wat er nu na twee jaar uitkomt, is een prachtig voorbeeld dat "alleingang" mislukt en dat maatregelen op een hoger, dus Europees niveau, echt noodzakelijk zijn als wij bij zo'n internationaal bedrijf als de luchtvaart de externe kosten in rekening willen brengen. Dat willen wij en dat wil ook het kabinet nog steeds, gelet op wat het schrijft. Met de CO2-emissiehandel alleen zal dit niet lukken en zal ook geen gelijk speelveld met andere vervoersmodaliteiten ontstaan.
Bij de constatering van het kabinet dat het de doelstellingen van de vliegbelasting nog altijd "onverkort onderschrijft", hoort dus de conclusie dat het kabinet bereid is om in Europees verband actief te streven naar een regeling die erop is gericht om deze doelstellingen te realiseren. Is het kabinet van plan om zich daar actief voor in te zetten? Wat ons betreft hangt daarvan af hoe de afschaffing van de vliegbelasting beoordeeld moet worden. Gaan wij hetzelfde nu op een betere manier proberen, of laten wij het erbij zitten?
Ik heb twee losse vragen naar aanleiding van de brieven die zojuist zijn binnengekomen. Misschien hebben mijn voorgangers hier ook al over gesproken.
Is de nieuwe bepaling dat isolatieglas niet meer zal vallen onder het nog maar sinds een half jaar verlaagde btw-tarief voor isolatiewerkzaamheden aan woningen niet een voorbeeld van te snel en voor de betrokken bedrijven nogal ingrijpend wijzigen van regelgeving? Is daar een goede reden voor?
Er is een amendement aangenomen dat gevaarlijk afval onder het reguliere, dus het hogere, storttarief brengt. Geldt nu nog steeds de regeling uit artikel 28 van de Wet belastingen op milieugrondslag dat een niet-herbruikbare en niet-verbrandbare afvalstroom als monostroom onder het lage tarief kan worden gebracht? Dit is overigens weer een amendement dat vervelende gevolgen kan hebben en dat tegen de zin van de staatssecretaris is aangenomen.
Ten slotte heb ik nog enkele algemene opmerkingen. Wij zijn ons ervan bewust dat in de loop van het volgende jaar ook over het belastingstelsel adviezen zullen verschijnen die daarna een politieke beoordeling zullen vragen, eerst van het kabinet en daarna van de Kamers. Hieronder volgt een klein voorschotje daarop.
In eerdere debatten hebben we duidelijk gemaakt dat onze fracties voorstander zijn van een inkomstenbelastingstelsel met een vlaktaks, aangevuld met een hoge heffing over hoge inkomens. Dat is de meest directe en effectieve manier om duidelijk te maken wat onze maatschappij bereid is te beschouwen als redelijk en wat als in wezen maatschappelijk gezien onredelijk. Dat zou de ingewikkelde regelgeving die de laatste tijd is ontworpen overbodig moeten maken.
Zowel in de inkomstenbelasting als in de vennootschapsbelasting zou ernaar gestreefd moeten worden de bevoordeling van vreemd vermogen boven eigen vermogen, het stimuleren van het aangaan van schulden, uit de systematiek te verwijderen.
Bij alle te nemen beslissingen zou de afweging mee moeten spelen hoe op termijn kan worden gekomen tot Europese harmonisatie van uitgangspunten – dus niet van tarieven – bij vergelijkbare belastingen.
De twee eerste punten komen volgend jaar wel aan de orde. Van het laatste punt hoor ik graag van de staatssecretaris of hij het daarmee eens is. Ik ben benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris.
Ik meld – dit heb ik aan het begin verzuimd – dat ik mede namens de fractie van D66 heb mogen spreken.
De heer De Boer (ChristenUnie):
Voorzitter. Deze bijdrage lever ik mede namens de fractie van de SGP.
In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2010 staan in de Inleiding enkele interessante opmerkingen. Deze betreffen onder meer de opsomming van de speerpunten van het huidige fiscale beleid, namelijk het bevorderen van innovatief ondernemerschap, vergroening en vereenvoudiging. Onze fracties kunnen deze speerpunten van harte onderschrijven. We stemmen dan ook graag in met het voortzetten van deze strategie, waarbij dit jaar wordt voortgebouwd op de plannen van de afgelopen jaren. Wat die voorgaande jaren betreft geeft de memorie van toelichting in dezelfde inleiding aan, dat tijdens dit vrijwel voorbije jaar door het stimuleringspakket van het kabinet een forse impuls is gegeven aan de economie. We komen daar straks nog op terug.
We willen nu bij onze inleidende opmerkingen met name aandacht vragen voor de allereerste zin van de memorie van toelichting: "Het voorliggende belastingplan en aanverwante wetsvoorstellen vormen de fiscale agenda van het kabinet voor 2010 en daarna." Het gaat ons om het laatste woord: daarna. Over enkele maanden komt het kabinet immers met het resultaat van de bezinning van een twintigtal werkgroepen die met voorstellen zullen komen om via bezuiniging, ombuiging en herschikking te komen tot het weer op orde brengen van de overheidsfinanciën. Het gaat om een ombuiging, een bezuiniging van tientallen miljarden de komende jaren. Wat moeten we dan met een opmerking als: dit voorliggende belastingplan is de fiscale agenda voor de komende jaren? Bovendien: er zijn geen taboes, geen onderwerpen, zo hebben we begrepen, die niet bevraagd zullen worden bij deze grootscheepse operatie. Dus ook de belastingen komen dan toch in beeld? Hoe kijkt de staatssecretaris daar tegenaan? En hoe beoordeelt hij in dat licht van "geen taboes" zijn eigen uitspraak in september 2009 in het blad Forum, toen hij, sprekend over de brede herwaardering, onder andere stelde: "Maar het zal helder zijn dat ik het heel belangrijk vind dat we de belastingen zo inrichten dat de economische structuur daar zo min mogelijk door belemmerd wordt"? En op de vraag of ondernemers dus niet zullen opdraaien voor de rekening in de vorm van hogere belastingen, antwoordde de staatssecretaris: "Als ingrepen ertoe leiden dat het vestigingsklimaat verslechtert, is degene die uiteindelijk de rekening betaalt, de burger." Ondanks de non-verbale communicatie van de staatssecretaris in de trant van "zie je wel, ik heb het al gezegd", wil ik graag een actuele reactie van de staatssecretaris. Er zijn geen taboes, maar ik heb begrepen dat daarover in bepaalde weekbladen soms anders wordt gesproken. Ik ga er echter vanuit dat er geen taboes zijn. Maar waar moeten we eventuele belastingmaatregelen, als die er zouden komen, dan zoeken? Het behoud van de mogelijkheden van mensen met een laag inkomen, om een voorbeeld te noemen, is immers ook een prioriteit van het kabinet.
Ik kom nu op innovatief ondernemerschap. Onlangs bij de algemene financiële beschouwingen is door onze fracties nog maar eens benadrukt hoezeer het mkb de financiële motor is van onze economie. Enkele van de voorgestelde maatregelen zijn dan ook gericht op het bevorderen van het ondernemerschap, waarbij juist het kleinere bedrijf vaak gebruik kan maken van deze maatregelen. Cruciaal is daarom dat het kabinet ook het oor te luisteren legt in de samenleving, zoals het aangeeft te hebben gedaan, en daar in sommige gevallen ook zijn besluit mede van af heeft laten hangen. Alleen zo kan bereikt worden dat de regeldruk in de ogen van ondernemers verder afneemt.
Een prachtig aspect van het mkb is de kracht van innovatie die er plaatsvindt. Juist eenpitters en kleine bedrijfjes komen soms met goede innovaties. Eerder hebben we hier ook over gesproken in het kader van de intensivering van de WBSO, ofwel de faciliteiten voor speur- en ontwikkelingswerk. De staatssecretaris geeft aan dat de regeling een groot succes is, zodat in 2008 het budget overschreden is. Er wordt voor gekozen dit te verrekenen met het budget voor 2010. Vervolgens geeft de staatssecretaris aan dat hij wel een eenmalige extra intensivering beschikbaar stelt voor 2009 en 2010. Kan de staatssecretaris aangeven wat nu precies wordt beoogd en wat de effecten zijn? Onze fracties zou het een lief ding waard zijn als het succes van een dergelijke regeling niet het budget voor het economisch ook moeilijke jaar 2010 beperkt.
Een volgend punt betreft het stimuleringspakket. In het afgelopen voorjaar is een omvangrijk pakket door de Kamers goedgekeurd dat zich primair richt op het ondersteunen van de economie en de samenleving in tijden van economische crisis. Hierbij is in korte tijd een hele trits aan voorstellen goedgekeurd, die in de afgelopen tijd en op dit moment met spoed wordt ingevoerd. Kan de staatssecretaris al iets zeggen over de voortgang hiervan? Zo bereiken onze fracties geluiden dat de garantiefaciliteiten voor ondernemingen nog niet altijd de gewenste effecten sorteren. Men kan daarbij denken aan het BBMKB, de GO-faciliteit en LNV-faciliteiten. Dat gebeurt door de onbekendheid met de regelingen bij ondernemers en bij banken, maar ook door de complexiteit ervan. Deze regelingen zelf zijn voor rekening van andere bewindslieden – dat weten onze fracties – maar worden dergelijke problemen ook ervaren bij maatregelen uit het stimuleringspakket?
Dan nu enkele aandachtspunten inzake vergroening, te beginnen bij de verpakkingenbelasting. Allereerst dank voor de toezegging om onze vraag over de financiële effecten voor de burger, op met name gemeentelijk niveau, van het inzamelen van plastic verpakkingen door te geleiden naar de minister van VROM. Wat de antwoorden van de staatssecretaris op onze vragen over de drempelverhoging in de verpakkingenbelasting betreft: de staatssecretaris geeft eigenlijk slechts een financieel antwoord, namelijk dat als tegenprestatie voor deze drempelverhoging de tarieven zijn verhoogd. Alsof alleen de opbrengst geldt en niet met name het milieubelang van het bevorderen van gescheiden plasticafval. Door de genomen maatregel wordt nu wel 6% van het aantal kilogrammen verpakkingen niet meer belast. Dat noemen onze fracties niet een "relatief beperkte afname". Jammer. Moet dit beleid daarom niet geëvalueerd worden?
De staatssecretaris wil niet overgaan tot het instellen van een vaarbelasting. Ter verantwoording van zijn keus verwijst hij naar een rapport uit 1999, uitgebracht door de Werkgroep Vaarbelasting. In deze werkgroep waren belangenorganisaties sterk vertegenwoordigd, onder andere de ANWB, de HISWA en de KNWV. Deze werkgroep had als uitgangspunt dat medewerking van alle betrokken partijen bij een vaarbelasting noodzakelijk zou zijn. De noodzaak van een maatschappelijke acceptatie van een vaarbelasting door alle betrokkenen stond vanaf het begin bij de werkgroep voorop, aldus de inleiding in ditzelfde rapport. Vindt de staatssecretaris het dan gek dat de conclusie was: stel geen vaarbelasting in? Daarom nogmaals de vraag: is maatschappelijke acceptatie dé grondslag voor het kunnen invoeren van een belasting? Nee toch zeker! Daarom nogmaals de vraag: is de staatssecretaris bereid om in het kader van verdere vergroening na te gaan of het thans zinvol is een vaarbelasting in te stellen?
Er is een apart wetsvoorstel ingediend om te komen tot afschaffing van de zogenaamde vliegtaks. Door met een aparte wet te komen, voert de staatssecretaris een mede door onze fracties ondertekende motie uit. Daarvoor dank. Wat de inhoud betreft: als wij goed hebben gelezen, moeten luchtvaartmaatschappijen pas eind 2012 CO2-rechten inleveren voor door hen in dat jaar veroorzaakte uitstoot. Wij begrijpen dat het jaar 2012 vaststaat. Dat betekent dat er toch enkele jaren liggen tussen het op nul stellen en het wellicht afschaffen van de vliegtaks – dat zien wij vanavond wel – en het meedoen aan het ETS-systeem. Onze fracties betreuren dat. Zeker omdat ons niet duidelijk is gemaakt dat de teruggang in passagiersvervoer op Schiphol met name of alleen zou zijn veroorzaakt door de vliegtaks. Daarvoor is de teruggang van de aantallen passagiers bij de vliegvelden die in de tabel in de memorie van antwoord wordt getoond, te algemeen. Desondanks moeten wij constateren dat het stellen van de vliegtaks op 0% een politiek feit is. Onze fracties zullen zich daar dan ook bij neerleggen. Wel stellen ze de vraag: wat als onverhoopt niet in 2012 het Europese CO2-beleid voor vliegtuigen wordt ingevoerd? Komen wij dan terug met een soort vliegtaks?
Het volgende punt betreft de fiscale vergoeding voor de auto. Een kern van het vergroeningsbeleid betreft de auto en het gebruik daarvan. Naast verantwoorde maatregelen wordt echter ook hier – bij de vliegtaks was dat immers ook het geval – de economische situatie gebruikt om maatregelen niet te nemen. Concreet betreft dat maatregelen met betrekking tot rode diesel. De staatssecretaris geeft wel aan dat dit kabinetsbeleid is, maar daarom is hij niet minder verantwoordelijk voor een milieubeleid dat in ieder geval op een aantal beleidsonderdelen minder milieuvriendelijk is dan naar de mening van onze fracties wenselijk zou zijn. Wel – en dat is positief – geeft de staatssecretaris aan dat in het Belastingplan 2011 nadere maatregelen zullen worden genomen. Toegespitst op rode diesel, betekent dit dat deze dan ook aan aangescherpte eisen moet voldoen. Echter, aldus de staatssecretaris, dat laat onverlet de vraag of de huidige fiscale bevoordeling van rode diesel moet worden gecontinueerd. En daar ging nu precies onze vraag over. Vandaar een herhaling van een concrete vraag: hoe gaan wij verder om met deze fiscale bevoordeling: wat gaat daar aan gedaan worden?
Ik heb nog twee andere zaken, te beginnen bij de belastingdruk voor gezinnen. Onze fracties hebben zorgen over de zware belastingdruk voor gezinnen met jonge kinderen. Wij vroegen daarom naar een overzicht van de belastingdruk voor gezinnen met twee kinderen met een gemiddeld inkomen, verdeeld naar een gezin met een eenverdiener en naar een gezin met twee inkomens. De gegevens over 2007 en 2008 werden verstrekt. Deze waren bekend: een gezin met één inkomen komt in 2008 op het hoogste, toegenomen percentage van ruim 40. Dit moet blijkbaar gezinsvriendelijk heten. De staatssecretaris geeft aan dat cijfers over 2009 en verwachte cijfers over 2010 niet beschikbaar zijn. Dit kan natuurlijk niet het geval zijn. Er is voor deze jaren toch zeker berekend wat het belastingpercentage voor diverse bevolkingsgroepen zal zijn? Deze staatssecretaris doet toch niet gewoon een slag in de lucht? Dat zou nieuw voor hem zijn! Er kan dan toch een andere bron worden gebruikt dan die voor de jaren 2008 en 2007? Ik vraag dus nogmaals om informatie over de ontwikkeling of de te verwachten ontwikkeling van de belastingdruk in 2009 en in 2010 voor eenverdieners met twee kinderen en voor tweeverdieners met twee kinderen. Hoe is overigens die druk – naar ik aanneem is deze in ieder geval bekend voor 2007 en 2008 – voor vergelijkbare situaties, maar dan met drie of meer kinderen?
De defiscalisering van de monumentenvrijstelling levert een netto-opbrengst van 10 mln. op. Wij legden in onze vragen over dit onderwerp een relatie tussen monumentenbeleid en de eisen die de ruimtelijke planning stelt en vroegen deze middelen daarvoor beschikbaar te stellen. Wij constateren dat die bereidheid er niet is en wij betreuren dat, zeker nu in zeer recent onderzoek wordt geconcludeerd dat echte integratie van cultureel erfgoed in ruimtelijke planning nog maar net is begonnen. En die verdere integratie kost simpelweg geld. Hier was een kans geweest om een sterke impuls te geven, zonder dat dit extra middelen van de schatkist vraagt. Onze fracties willen dat toch gezegd hebben.
Wij wachten de antwoorden van de zijde van de regering met belangstelling af.
De heer Leijnse (PvdA):
Voorzitter. De voorliggende wetsvoorstellen en de daarop betrekking hebbende stukken vormen inmiddels een indrukwekkende stapel papier. De inhoud van die stapel is bovendien buitengewoon gevarieerd, kent vele facetten en laat zich niet in alle opzichten eenvoudig doorgronden. Toch heeft deze Kamer zich er in een paar weken doorheen gewerkt en kunnen wij nog voor 31 december van dit jaar tot afhandeling komen. Dat zegt iets over de kwaliteit van de toelichtingen en de beantwoording van onze vragen door de ambtenaren van de regering, waarvoor ik opnieuw mijn welgemeende bewondering uitspreek. Het zegt ook iets over de loyaliteit van deze Kamer, de coalitiefracties, maar zeker ook de oppositie aan de democratie en het adagium dat de regering moet kunnen regeren, waarvoor erkentelijkheid past.
Dat neemt allemaal niet weg dat het wel zeer veel is, wat deze Kamer heeft moeten verwerken, en dat de vraag gesteld mag worden of dit wel nodig was. Enerzijds is het terecht dat de regering bepaalde wetswijzigingen samenvoegt in een wetsvoorstel. Zeker in de fiscaliteit is dit vaak nodig om de balans tussen geven en nemen door de overheid te laten zien. Ook is het al jaren een onomstreden gebruik dat wijzigingen in de belastingen die voortvloeien uit de begroting en die om budgettaire redenen op 1 januari in werking moeten treden, worden samengevat in het Belastingplan. Dat is doorgaans gerechtvaardigd door de budgettaire samenhang van de voorstellen, soms ook door andere verbanden. Soms ook niet en dan wil met name deze Kamer nog wel eens bezwaar maken. Maar over het geheel is het onvermijdelijk dat wij ieder jaar in december onder grote tijdsdruk een enigszins omvangrijk pakket samenhangende fiscale maatregelen te behandelen krijgen. Zo is het leven.
Dat gezegd zijnde, kan niet ontkend worden dat deze praktijk de afgelopen jaren ook een onbedoelde aanzuigende werking heeft gekregen. Het komt mij voor dat lang niet alle wetsvoorstellen die nu in het pakket zijn samengevat een inhoudelijke of budgettaire samenhang vertonen, noch dat zij alle per se op 1 januari in werking moeten treden. Het lijkt erop dat het nu eenmaal bestaan van deze decemberronde ertoe leidt dat de regering allerlei fiscale wetgeving gedurende het jaar opspaart tot het najaar, om ze alsdan in de lopende parlementaire procedure te kunnen meenemen. Dat gebeurt ongetwijfeld met nobele motieven. De regering denkt daarmee de overzichtelijkheid van haar activiteiten te vergroten en het leven van het parlement te verlichten. Maar het tegendeel is het geval en de vraag is langzamerhand hoeveel beide Kamers der Staten-Generaal procedureel nog wensen te accepteren. Ik zou daarom de regering willen uitnodigen komend jaar zeer kritisch te bezien welke voorstellen al in de loop van het jaar aan de volksvertegenwoordiging kunnen worden gezonden zodat zij hier voor november afgehandeld kunnen zijn, en opdat de decemberronde kan worden toegespitst op een werkelijk samenhangend pakket van fiscale maatregelen dat niet kan wachten.
Voorzitter, ik vraag u mij toe te staan om een historisch moment te releveren. Mijn kleinzoon Jort heeft zojuist op de publieke tribune plaatsgenomen. Dag Jort, welkom. Ik hoop niet, voorzitter, dat u hierin aanleiding vindt om de publieke tribune vanmiddag te laten ontruimen. U begrijpt wel dat onder het toeziend oog van de toekomst de inbreng van de Partij van de Arbeid-fractie dit keer extra geïnspireerd zal zijn.
De regering trekt in het voorliggende belastingplan de lijnen van de bevordering van het ondernemerschap en van de vergroening door op de hoofdlijnen die eerder zijn doorgezet. De fractie van de Partij van de Arbeid stemt daar graag mee in. Wel maken wij enkele kanttekeningen en moet ik op één punt zelfs een werkelijk principieel verschil van mening met de regering vaststellen. Maar daar komen wij nog op.
Mijn fractie stemt graag in met het voornemen van de staatssecretaris dat de Studiecommissie belastingstelsel zich ook zal buigen over de mogelijkheden van een rechtsvormneutrale ondernemingswinstbelasting. Voorshands blijft het echter zaak de balans te handhaven in de behandeling van ib-ondernemers en Vpb-ondernemers/directeuren-grootaandeelhouders. Het antwoord op onze vragen over de fiscale behandeling van innovaties door ib-ondernemers, die immers niet de beschikking krijgen over een innovatiebox, bevredigt nog niet geheel. Graag hoor ik van de staatssecretaris welke fiscale faciliteiten openstaan voor innoverende ib-ondernemers.
Wat betreft de vergroening ligt het accent al enkele jaren op de stimulering van zuiniger en minder vervuilende personen- en vrachtauto's. Gezien de urgentie van terugdringing van de CO2-uitstoot om de opwarming van de aarde tegen te gaan, is dit zeker terecht. Wij moeten echter de ogen niet sluiten voor andere ernstige aantastingen van het leefmilieu door de automobiliteit. Ik doel op de uitstoot van fijnstof in bepaalde gebieden, de geluidsoverlast en de vernieling van historisch erfgoed in de binnensteden en natuurlijk erfgoed op het platteland. Zo denken enkele grotere steden er serieus over het binnenstedelijk vrachtvervoer geheel elektrisch te maken om zo fijnstofuitstoot en lawaai drastisch te verminderen. Zo worden we wat zuiniger op onze natuurgebieden en ons open landschap door er niet meer naar believen autowegen door aan te leggen. Soms kunnen meerdere vliegen in een klap worden geslagen omdat bijvoorbeeld het elektrisch vervoer zowel een flinke reductie van de CO2-emissie betekent als een grote afname van het motorlawaai. Maar dat soort meevallers is niet altijd aan de orde. Terugdringing van het lawaai van autobanden, minder geluid producerend wegdek, meer geluidsarme wegenaanleg, vermindering van fijnstof- en stikstofemissies, het zijn allemaal zaken die met prijspolitiek en heffingen ten positieve kunnen worden beïnvloed. De PvdA-fractie nodigt het kabinet uit om eens te overwegen of op een aantal milieugebieden, anders dan de CO2-emissies, de fiscaliteit een stimulerende rol kan vervullen.
Met een aantal maatregelen ter ondersteuning van de werkgelegenheid heeft het kabinet in dit Belastingplan een minder gelukkige hand gehad. De zogeheten kleinebanenmaatregel voor jongeren beneden de 23 jaar heeft van links tot rechts geen warm onthaal gekregen, om het zacht uit te drukken. De vakbeweging vreesde dat dit kleine voordeel voor de jonge werknemer bij het passeren van de leeftijd van 23 jaar zou omslaan in het veel grotere nadeel van onmiddellijk ontslag. Zelfs de loonadministrateurs, voor wie dit het leven aanzienlijk moest vereenvoudigen, hebben ons uitgebreid voorgerekend dat hun wereld er voornamelijk gecompliceerder op wordt. In het licht van deze kritiek heeft het kabinet toegezegd de maatregel slechts voor één jaar te laten gelden en de kans lijkt aanzienlijk dat wij er na 2010 niets meer van zullen vernemen. Ware het dan niet beter geweest dit ongelukkige voorstel maar geheel terug te nemen, zo vraag ik de staatssecretaris, al was het maar omwille van de eenvoud?
Tegen de uitbreiding van de afdrachtvermindering onderwijs tot reguliere studies bestaat weinig bezwaar, zeker niet gezien de urgentie van het Leven Lang Leren. De uitbreiding brengt echter wel aan het licht dat het eenmalige karakter van de afdrachtvermindering ongelukkig kan uitpakken. Zolang het om een korte bedrijfscursus gaat, is een eenmalige fiscale stimulans effectief. Praten wij echter over langere beroepsgerichte opleidingen die twee, drie of vier jaar duren en een jaarlijkse inschrijving en cursusgeld vergen, dan is een eenmalige afdrachtvermindering minder gelukkig; het stimuleert dan in zekere zin het voortijdig afbreken van de studie. Daar kom je niet uit door te zeggen dat de maatregel alleen bedoeld is om de drempel te verlagen om met een opleiding te beginnen, zoals de staatssecretaris doet. In de reguliere beroepsopleidingen ligt immers de grootste drempel niet aan het begin, maar bij het volhouden in de latere jaren. Deze maatregel is dus niet goed toegesneden, en al helemaal niet als hij maar een jaar van kracht is. De fractie van de PvdA wil van het kabinet een veel fundamentelere bezinning op de fiscale stimulering van het Leven Lang Leren, zowel in de vorm van korte bedrijfscursussen als van langere beroepsopleidingen. Ik nodig de staatssecretaris uit om dit in de komende tijd op constructieve wijze te verkennen.
Het vervallen van de vrijstelling van de integratieheffing btw bij de bouw van sociale huurwoningen heeft terecht bezwaren uitgelokt bij de woningcorporaties. Zij zien hierdoor een extra btw-last van enkele tientallen miljoenen euro's ontstaan die vooral drukt op de sociale woningbouw in bestaande woongebieden, met name in de herstructureringsgebieden en achterstandswijken. Waarom zouden wij nu juist die activiteiten die maatschappelijk zo zeer gewenst zijn, zwaarder moeten gaan belasten? Er ontspint zich vervolgens een debat waarin het kabinet meent dat het vervallen van de vrijstelling onomstotelijk volgt uit Europese regelgeving. De corporaties menen uit de briefwisseling met de Europese Commissie te concluderen dat deze een vrijstelling van de integratieheffing voor de sociale woningbouw niet uitsluit, mits die vrijstelling niet is gemodelleerd als ter vrije keuze aan de betreffende instelling of onderneming.
Ik blijf graag buiten dit debat, maar begrijp niet goed wat het kabinet hier beweegt. Mijn fractie neemt als uitgangspunt dat wij er alles aan doen om een heffing van 30 mln. tot 80 mln. omzetbelasting op sociale woningbouw in herstructureringsgebieden, die voornamelijk zal neerslaan in hogere huren en de noodzakelijk bouwplannen in de uitvoering zal bemoeilijken, te voorkomen. Hiervoor moet het kabinet een mogelijk geschil met de Europese Commissie over de precieze formulering van regels ten aanzien van de integratieheffing verder verkennen door nieuwe formules te bedenken voor de uitzonderingsbepalingen en inmiddels de bestaande vrijstelling te handhaven. Dan kunnen wij in de toekomst bekijken tot welk verschil van mening met de Europese Commissie dit leidt en hoe dit opgelost kan worden. Nu lijkt het er te veel op dat het kabinet de eerste formele bezwaren uit Brussel maar al te graag aangrijpt om een flink bedrag aan omzetbelasting te heffen op een plek waar dat maatschappelijk bijzonder ongewenst is. Die indruk zie ik graag weggenomen door een constructieve actie van de staatssecretaris.
Het Verbond van Verzekeraars blijft ons onvermoeibaar wijzen op ongelijkheden in de fiscale behandeling van vergelijkbare bancaire producten en verzekeringsproducten. Deze keer betreft het de zogeheten restbegunstiging: de begunstiging buiten de familiekring van een verzekerd stamrecht. Bij het voorliggende Belastingplan breidt het kabinet de mogelijkheden van het banksparen onder andere uit met een variant voor stamrecht dat gekocht wordt met een ontslagvergoeding. Mijn fractie stemt daar graag mee in, al was het maar om meer zicht te krijgen op de kostenstructuur van dit soort producten bij banken en verzekeraars; geen overbodige luxe.
Wel moet opgemerkt worden dat sinds de Brede Herwaardering het verzekeraars niet meer is toegestaan om begunstiging buiten de familiekring mee te verzekeren bij een stamrecht. Bij de bancaire stamrechtproducten is een zodanige restbegunstiging echter wel toegestaan, waardoor deze in feite altijd tot uitkering zullen komen. De verzekeraars stellen dat het meeverzekeren van de restbegunstiging nauwelijks tot een verhoging van de premie of een verandering van de uitkomst zal leiden, zodat er dus sprake is van een puur concurrentienadeel. Ik verneem graag van de staatssecretaris wat ons ervan weerhoudt de verzekeraars toe te staan de restbegunstiging mee te verzekeren.
Over de overige fiscale voorstellen in het voorliggende pakket leven bij mijn fractie op dit moment geen vragen, hetgeen voorshands als een vorm van instemming mag worden opgevat. Dat geldt echter niet voor wetsvoorstel 32132, strekkende tot afschaffing van de zogeheten vliegbelasting. De invoering van deze belasting is in deze Kamer uitgebreid aan de orde geweest in december 2007 bij de behandeling van het Belastingplan 2008. Wij zijn er toen in grote meerderheid mee akkoord gegaan. Dat was ook geen wonder, want de argumentatie moet als bijzonder solide worden aangemerkt. Zoals bekend worden uit een oogpunt van internationale concurrentie op het vliegverkeer geen omzetbelasting en brandstofaccijnzen geheven. Dit levert de luchtvaartmaatschappijen, evenals de luchthavens, een concurrentievoordeel op ten opzichte van vergelijkbaar vervoer over de lange en de middellange afstand, met name het treinverkeer. Wij hebben, mede daardoor, de afgelopen jaren een gestage prijsdaling van het vliegverkeer en een navenante explosieve volumegroei kunnen waarnemen. Die groei is om een veelheid van redenen problematisch, meer in het bijzonder vanwege de onevenredige belasting die het vliegverkeer voor ons leefmilieu betekent. Die is aanzienlijk groter dan de belasting door vergelijkbaar vervoer per trein.
Om deze buitengewoon goede redenen meende het kabinet twee jaar geleden dat een heffing op vliegreizen van personen aangewezen was. Deze Kamer stemde daarmee op even goede gronden in. De heffing zou ertoe leiden dat de maatschappelijke kosten van het vliegverkeer meer in de prijs tot uitdrukking zouden komen, dat daarmee het fiscale concurrentievoordeel op andere vervoersvormen enigszins werd verminderd en dat, mede daardoor, enige reductie van vliegen zou worden bereikt. Op 1 juli 2008 is de heffing, die overigens slechts luttele euro's bedraagt, ingevoerd.
De verdere geschiedenis is bekend. Begin 2009 meende het kabinet dat de terugloop van het vliegverkeer als gevolg van de wereldwijde economische crisis de Nederlandse luchthavens zo veel meer heeft getroffen dan andere Europese luchthavens, dat daaruit moest worden geconcludeerd dat de vliegbelasting zijn doel voorbijschoot. Men stelde daarom voor het tarief met terugwerkende kracht op nul te stellen. In het licht van de toen bekende cijfers heeft het parlement hiermee ingestemd. Tevens kondigde het kabinet aan met een voorstel tot afschaffing van de belasting te zullen komen. Op onder andere ons verzoek om toelichting verwees de staatssecretaris naar het komende Europese systeem van emissiehandel, ETS, dat in 2012 zal worden ingevoerd. De fractie van de PvdA heeft toen al blijk gegeven van haar twijfels over de wijsheid van dit voornemen.
Het nu voorliggende wetsvoorstel is voorzien van een summiere toelichting. Hieruit blijkt dat de bestaande onvoldoende doorwerking van de maatschappelijke kosten van het vliegverkeer in de prijs ten opzichte van andere vervoersvormen, volledig zal blijven bestaan. Alleen al als gevolg van de vrijstelling van omzetbelasting is het niet-zakelijke vliegverkeer 16% goedkoper dan bijvoorbeeld de trein. Als gevolg van het ontbreken van een brandstofaccijns komt daar voor alle vliegverkeer nog een voordeel van bijna € 0,22 de liter brandstof bovenop, ook al gauw 20% tot 25% van de prijs. Dat betekent dus een prijsvoordeel van tussen de 30% en 40% voor een vervoersvorm die algemeen als zeer milieubelastend wordt gezien.
Het Europese systeem van emissierechten zal hierin geen verandering brengen. Dit systeem betreft alleen de CO2-emissies, dus maar een deel van de maatschappelijke kosten waarover wij spreken, en is bovendien zo vormgegeven dat het "mogelijk blijft dat de luchtvaartsector meer groeit dan andere ETS-sectoren", lees: het treinverkeer. Het Europese systeem leidt "niet noodzakelijkerwijs tot minder vluchten", zo laat de regering ons ook in alle eerlijkheid weten in de memorie van antwoord. Daarmee is dus gezegd dat van de twee doelstellingen die in 2008 aan deze belasting ten grondslag lagen, er geen door het Europese systeem veel dichterbij wordt gebracht. Er blijft dus, om het zacht te zeggen, ruimte voor bezinning op nationaal beleid.
Jawel, maar moeten wij niet onze luchthaven, deze motor van de nationale economie, redden in de concurrentiestrijd met het buitenland? Zeker, wij moeten Schiphol koesteren als brenger van veel werkgelegenheid, maar wel binnen het redelijke en niet ten koste van een verdere aantasting van het leefmilieu. Daarbij is dus de maatvoering essentieel. Uit de cijfers die de regering ons heeft verstrekt in de memorie van antwoord blijkt dat de terugloop van het passagiersaanbod op Schiphol in de periode van januari 2008 tot en met oktober 2009 cumulatief rond 10% bedraagt. Bij vergelijkbare grote luchthavens in het buitenland is dit 3%, 5% en 7%. Dat verschil lijkt vooral te liggen in 2008 en de eerste maanden van 2009, dus in de periode waarin onze vliegbelasting een effectief tarief had. Men zou voorzichtig kunnen concluderen dat de vliegbelasting mogelijk enig remmend effect heeft gehad op de groei van het niet-zakelijk personenvervoer per vliegtuig van Schiphol. Mogelijk hebben veel gezinnen de vierde jaarlijkse vliegvakantie een keer ingeruild voor een binnenlands uitje. En dat was precies de bedoeling.
De economische crisis en de sterke teruggang van de nationale luchthaven in de eerste maanden van dit jaar waren aanleiding om het tarief van de vliegbelasting even op nul te stellen. Wij konden dan in alle rust bezien hoe de zaak zich verder zou ontwikkelen. Deze Kamer en ook mijn fractie hebben daarmee indertijd ingestemd. Een halfjaar verder ziet mijn fractie in de geleverde cijfers over het vliegverkeer, noch in de door de Regering geleverde argumenten ter zake van het Europese systeem van emissierechten, voldoende grond om de overtuigende onderbouwing van het wetsvoorstel inzake de invoering van de vliegbelasting in 2008 als achterhaald te beschouwen. Wetgever en medewetgever moeten hun eigen argumenten om tot wetgeving te komen serieus nemen en daar niet overhaast en zonder overtuigende aanleiding op terugkomen. Mijn fractie voelt dan ook voorshands geen vrijheid om afstand te nemen van haar eerdere conclusie dat aan de heffing van een vliegbelasting behoefte kan bestaan.
Ik zie de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Naar verwachting zal het diner beginnen tussen 17.30 uur en 18.00 uur. Mocht de Kamer nog onderwerpen te behandelen krijgen, dan zal dit na de dinerpauze gebeuren.
De vergadering wordt van 12.15 uur tot 13.15 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20092010-14-484.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.