Aan de orde is de voortzetting van het beleidsdebat over biotechnologie in de landbouw in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2009 (31700 XIV).

Minister Verburg:

Voorzitter. Dank voor de inbreng van de zijde van de Eerste Kamer in eerste termijn. Een aantal van u heeft het gehad over het feit dat ik u uitgedaagd had om met mij een wat uitvoeriger debat te voeren over genetische modificatie oftewel biotechnologie. Ik geloof dat het geboeid zijn door het thema wederzijds was en dank u dat u dit debat op uw agenda hebt gezet.

Uw inbreng in eerste termijn rechtvaardigt een uitgebreid debat. Ik wil u graag ook mijn waardering overbrengen voor uw voorbereiding. Niet alleen hebt u zich zeer in het onderwerp verdiept, u hebt ook een uitvoerige hoorzitting gehouden met niet de eersten de besten onder de deskundigen en gezaghebbenden op dit terrein. Een aantal van u heeft zich ook nog uitgebreid bezig gehouden met de handhaving. Dat maakt dat ik blij ben dat wij vandaag in de gelegenheid zijn om een vervolg te geven aan het debat over de ontwikkelingen in de moderne biotechnologie en de potentie van deze techniek voor duurzame landbouw. Het is van belang om hierover regelmatig van gedachten te wisselen. De ontwikkeling van de technologie en de toepassing daarvan gaan razend snel en ook de wijze waarop de samenleving tegen biotechnologie in de landbouw aankijkt, is niet statisch.

Sinds het ontstaan van de landbouw domesticeert de mens de natuur. Landbouw is per definitie ingrijpen in de natuur, oftewel: landbouw is in cultuur gebrachte, gedomesticeerde natuur. De Franse en de Engelse taal drukken dat ook uit in de term "agriculture". Dat is mooi vervat in een woord, en zo is het ook. Via klassieke veredeling zijn gewassen sterk aangepast aan onze behoeften. De oorspronkelijke gewassen hebben weinig meer gemeen met moderne hybride variëteiten, zowel qua uiterlijk, het fenotype, als in de genetische opmaak, het genotype. De genetische modificatietechniek gaat een stap verder dan klassieke veredeling. Met genetische modificatie kunnen soortgrenzen worden overschreden. Volgens sommigen dringt genetische modificatie binnen tot de kern van het leven, het DNA. Dit is nu juist een van de redenen waarom toepassing van genetische modificatie ook controversieel is. Verschillende leden hebben hieraan vanmiddag gerefereerd, zeker als deze gebruikt wordt voor de productie van voedsel. In dit debat met uw Kamer zal ik mij daarom met name richten op de toepassing van genetische modificatie in de landbouw en in de voedselproductie.

Van de overheid en juist ook van mij als minister van LNV mag en moet een actieve betrokkenheid gevraagd worden om een zorgvuldige en verantwoorde toepassing van genetische modificatie te waarborgen. Daarbij werk ik, in antwoord op de vraag die de heren Willems en Koffeman stelden, zeer nauw samen met mijn collega's. Wij ontwikkelen op dit punt kabinetsbeleid. In een globaliserende economische omgeving met deze razend snelle groei van kennis over de bouwstenen van het leven vind ik het van wezenlijk belang dat de samenleving betrokken is en blijft bij deze ontwikkelingen en dat de burgers in staat zijn om een mening te vormen over deze technologie en over de toepassing daarvan. Het beleid van de overheid is daarom gericht op een zorgvuldige en veilige toepassing van ggo's.

Ik zei het al: moderne biotechnologie kan bijdragen aan een duurzamere landbouw, schonere productiemethodes en een beter milieu. Het kabinet wil deze kansen benutten, onder randvoorwaarden van optimale waarborgen voor veiligheid van mens, dier en milieu, onder de randvoorwaarde van de keuzevrijheid van de consument, via etikettering, en de keuzevrijheid van de producent, namelijk via het beleid van co-existentie. Maar ook de ethische aanvaardbaarheid en de transparantie van besluitvorming zijn belangrijke elementen. De overheid waarborgt het algemene belang, de veiligheid en de keuzevrijheid, en zorgt ervoor dat met de belangen van specifieke doelgroepen – boeren, co-existentie – ook optimaal rekening wordt genouden.

Voor planten is dit beleid uitgewerkt in wat wij noemen een ja-mitsbeleid. De heer Peters heeft daar een andere opvatting over, daar kom ik nog op. Veiligheid staat daarbij voorop. Ggo-levensmiddelen, ggo-diervoederen en ggo-planten voor de teelt kunnen tot de Europese markt worden toegelaten, als zij veilig zijn bevonden voor mens, dier en milieu. De EFSA voert de risicobeoordeling uit. Ik kom daar nog op terug. De keuze van de consument staat hoog in het vaandel. De keuzevrijheid van de consument is in de EU gewaarborgd via verplichte etikettering van producten die ggo's bevatten of daarvan zijn afgeleid. De keuzevrijheid van de primaire producent is gewaarborgd door de afspraken over co-existentie, en deze afspraken – onder andere de isolatieafstanden tussen ggo- en non-ggo-akkers – waarborgen dat conventionele biologische en ggo-teelt naast elkaar kunnen bestaan. Voor dieren is dit beleid uitgewerkt in het nationale nee-tenzijbeleid. Ik ben zeer terughoudend tegenover genetische modificatie van dieren. Genetische modificatie tast de intrinsieke waarde van het dier aan.

De kern van dit debat en van het maatschappelijke debat draait om de vraag of ggo's passen in een duurzame landbouw. Er zijn diverse vormen of concepten van duurzame landbouw, van kleinschalige al dan niet biologische landbouw tot grootschalige bedrijven en agroketens. Naar mijn mening moet de maatschappelijke discussie over biotechnologie, waarnaar de leden Willems, Sylvester, Schuurman Laurier en Koffeman verwezen, zich richten op de volgende vragen. Welke vormen van duurzame landbouw kunnen op draagvlak van de samenleving rekenen? Passen ggo's in deze vormen van duurzame landbouw? Mijn visie daarop is helder. Een duurzame landbouw moet scoren op de drie criteria: people, planet and profit. Duurzame landbouw heeft breed draagvlak in de samenleving. In mijn visie is er daarom dan ook ruimte voor diverse concepten of vormen van duurzame landbouw.

In de discussies over de tweede vraag – passen ggo's in deze vormen van duurzame landbouw? – lijken de tegenstellingen in de samenleving soms onoverbrugbaar. Het debat hierover is gepolariseerd en ik heb daarvan ook iets geproefd vanmiddag, in de inbreng in eerste termijn van uw Kamer. Voor sommige groeperingen is er geen plaats voor ggo-gewassen in duurzame landbouw of in de vorm van duurzame landbouw waar zij de voorkeur aan geven. Zij vinden onder andere dat de teelt van ggo's leidt tot een grootschalige industriële vorm van landbouw, zoals die zich ontwikkelt in Zuid-Amerika bij de teelt van soja. Boeren – dat is vanmiddag ook genoemd – zouden voor hun ggo-zaad afhankelijk worden van enkele mondiaal opererende veredelingsbedrijven en de milieurisico's zouden nog niet afdoende zijn onderzocht. De biologische landbouw wijst uit principe het gebruik van ggo's af, vanwege het onnatuurlijke karakter van ggo's. Andere groeperingen wijzen eenzijdig op de voordelen of op de nadelen, bijvoorbeeld voor het milieu.

Ik erken en herken deze argumenten. Toepassing van ggo's in de landbouw roept ondanks de vele jaren van debat nog steeds vragen op, en terecht. Om aan deze vragen en zorgen tegemoet te komen, houdt het kabinet vast aan een transparant en zorgvuldig beleid voor markttoelating van ggo's. Ik heb de elementen al genoemd: veiligheid en keuzevrijheid. Dat consistente beleid heeft de discussie in de samenleving nog niet kunnen beslechten. De vraag is ook of je dat überhaupt zou moeten willen en of je daarvan moet uitgaan. De discussie gaat immers door, doodgewoon omdat de ontwikkelingen doorgaan en omdat het van belang is dat de samenleving die ontwikkelingen meemaakt, mee beleeft en zich daar een oordeel over kan vormen.

Er is in die discussie naar mijn mening nog wel te weinig aandacht gegeven aan de sociaaleconomische aspecten, zoals de vraag van de heer Laurier of ggo's passen in de diverse vormen van duurzame landbouw. Er komen steeds meer studies die uitwijzen dat ggo's kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling van de landbouw. Ggo-gewassen dragen echter niet per definitie bij aan een duurzame ontwikkeling van de landbouw. Dat moet per gewas worden bekeken. Ggo-gewassen leiden ook niet per definitie tot een grootschalige en industriële vorm van landbouw. De praktijk leert juist dat ggo-gewassen in diverse teeltsystemen gebruikt worden, van klein- tot grootschalige landbouw. Juist ook vanwege die meerwaarde wil ik een debat over de relatie tussen ggo's en duurzame landbouw aangaan, niet alleen nationaal, maar ook in Europa.

De heer Schuurman gaf een uitgebreide analyse van ontwikkelingen in de wetenschap en de maatschappelijke en ethische kanttekeningen daarbij in relatie tot de duurzame landbouw. Hij vroeg mij om een reactie op deze beschouwing en de door hem genoemde politieke consequenties. Die zal ik geven. Allereerst moet mij echter van het hart dat ik de indruk krijg dat de heer Schuurman wel een weinig rooskleurig beeld heeft van wetenschap en technologie, en van de biotechnologie in het bijzonder. Ik heb begrip voor het standpunt dat wij moeten uitkijken voor een verheerlijking van het beheersingsideaal, maar het gaat mij te ver om zo veel problemen aan de wetenschap te wijten als de heer Schuurman doet. De "vertechnisering", zoals hij dat noemt, van de maatschappij heeft voor de samenleving ook meerwaarde. Dat geldt ook in de landbouwsector. Het is nu zaak om heel zorgvuldig en nauwkeurig te kijken wat meerwaarde oplevert en hoe wij op een goede manier met die meerwaarde omgaan.

Als concreet voorbeeld wil ik noemen dat de heer Schuurman suggereert dat de biotechnologie tot grote problemen leidt zoals verlies van vruchtbare grond en de versnelde opkomst van resistentieplagen en nieuwe ziekteverwekkers. Ook zouden alleen de biologische boeren zich hier zorgen over maken. Ik wil helder stellen dat de mondiale problemen die er spelen in de landbouw veel breder en algemener zijn. Zij zijn zeker niet direct en louter een gevolg van biotechnologie, en het is zeker ook niet zo dat alleen biologische boeren zich daar zorgen over maken. De situatie is dat de mondiale landbouw in termen van opbrengst en voedselzekerheid juist steeds beter wordt, mede door wetenschappelijke ontwikkelingen en een positief kritische bejegening daarvan. Natuurlijk zijn er ook problemen. Neem de oogst van vorig jaar, die erg tegenviel in sommige delen van de wereld. Ik doel bijvoorbeeld op de oogst in Australië en Nieuw-Zeeland. Dat kwam niet door de biotechnologie, maar gewoon door ouderwetse weersomstandigheden. Extreme droogte in bijvoorbeeld belangrijke teeltgebieden in Australië zorgden voor krapte op de voedselmarkt en dus, naast een aantal andere oorzaken, voor stijgende voedselprijzen.

De landbouw, laat zoveel duidelijk zijn, staat voor uitdagingen. De voedselzekerheid staat onder druk door bevolkingstoename, welvaartstoename en klimatologische veranderingen. De heer Koffeman noemde daar nog een heel rijtje achteraan, maar ik denk dat dit wel duidelijk maakt voor welke uitdagingen wij staan. Ook de duurzaamheid mag niet lijden onder de wens naar meer opbrengst. Voor de oplossing van zulke uitdagingen is er geen "magic bullet". Dat weten wij. Wij denken ook niet dat de wetenschap dit allemaal wel even zal oplossen. Het kabinet heeft geen eenzijdige waardering van de technisch-wetenschappelijke benadering. Integendeel, de overheid en de maatschappelijke organisaties zullen alle zeilen moeten bijzetten om de uitdagingen het hoofd te bieden. Dat betekent dat wij bij voorbaat geen oplossingen uitsluiten. Soms zijn deze te vinden in de biologische landbouw. Dat is prima. Soms biedt de biotechnologie goede mogelijkheden. Dan willen wij die een kans geven. Juist voor de problemen die de heer Schuurman noemt, biedt biotechnologie soms oplossingen. Ik ben het wel met een aantal leden eens dat zorgvuldigheid, voorzichtigheid en terughoudendheid zijn geboden bij genetisch gemodificeerde planten.

Er is een mogelijk risico op onomkeerbare effecten. Die willen wij voor zijn. Op dat vlak hebben wij juist wel geleerd van incidenten uit het verleden. Om dat soort incidenten te voorkomen, hebben wij een zorgvuldige beoordeling van ggo's ingesteld. Voor iedere toepassing van ggo's moet toestemming worden gevraagd. Van labwerkzaamheden tot veldproeven en van klinische toepassing tot verwerking in voedsel. Dat doen wij niet omdat er nu een directe aanleiding is om te vrezen voor grote rampen door ggo's; dat doen wij uit voorzorg. Toestemming wordt pas verleend als de risico's goed in kaart zijn gebracht en aanvaardbaar klein zijn. Ik vond het opmerkelijk dat de heer Peters niet het ja-mitsprincipe, maar het nee-tenzijprincipe noemde nadat hij uitvoerig had geschetst hoe die procedures zijn. Deze zijn inderdaad uitvoerig, maar dat heeft alles te maken met die zorgvuldigheid en met die voorzichtigheid, dus met dat voorzorgsprincipe. Dat is ook hier een heel goed principe. "Nul risico's" bestaat niet, maar wij doen alles wat in ons vermogen ligt om de risico's te beperken. Wij kijken naar mogelijke gevolgen voor biodiversiteit, naar mogelijke allergische reacties, naar mogelijke toxische effecten, naar mogelijke verwildering van de soorten et cetera. Pas als dat allemaal in orde is, verlenen wij toestemming.

Ik meen nu over te kunnen gaan naar de specifieke politieke consequenties die de heer Schuurman noemt. Hij vraagt allereerst om het behoud van de biologische voedselketen. Anderen hebben daar ook naar gevraagd. Die keten blijft behouden. Voorwaarde is wel dat er voldoende vraag is, want alleen als er voldoende vraag is, wordt ook op een goede manier geproduceerd en ontstaat er ook een markt. Vraag en aanbod moeten levendig blijven. De vraag is er. De keten is vitaal. De overheid zal daarbij faciliteren dat afspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld over co-existentie, zodat de keten niet in gevaar hoeft te komen. In onderzoek en onderwijs investeren wij zowel in bestaande veredelingstechnieken als in moderne technieken.

De heer Peters vraagt naar mijn mening over de biotechnologie zoals die in India wordt toegepast: toepassing van biologische fertilizers, van biologische pesticiden en van herbiciden, lokaal geproduceerd naar behoefte van de fytosanitaire situatie ter plekke. Dat vind ik prima. Wij mogen en willen in de landbouw nooit op één paard wedden. Wij moeten juist alle zeilen bij zetten om de uitdagingen die zich voordoen het hoofd te bieden. Om die reden sta ik positief tegenover de lokale ontwikkeling van biologische bestrijdingsmiddelen, zoals de heer Peters in zijn voorbeeld aangaf. Ik heb bij de behandeling van de begroting in de Tweede Kamer aangegeven dat de overheid de gehele veredelingssector ondersteunt bij de ontwikkeling van nieuwe mogelijkheden en kennis over veredelingsstrategieën die bijdragen aan systeeminnovatie en een verdere verduurzaming van biologische en gangbare sectoren.

Ik heb het al gezegd: een hernieuwd debat is juist nu gewenst. Mijn compliment aan deze Kamer is dan ook van harte gemeend. Zij heeft dat opgesnoven en dat debat geëntameerd. Een aantal maatschappelijke en technologische ontwikkelingen rechtvaardigen een hernieuwde reflectie van de samenleving omtrent de rol van biotechnologie en ggo's in de landbouw. Ik noem een paar redenen. Het mondiale areaal ggo's blijft sterk groeien, in de Verenigde Staten en in Canada, maar ook in zich ontwikkelende landen zoals China, Brazilië, de Filipijnen, Zuid-Afrika en noem maar op. Naar schatting twaalf miljoen boeren telen ggo's, waarvan elf miljoen kleine, weinig kapitaalkrachtige boeren in zich ontwikkelende landen. In de internationale handel in mais- en sojaproducten kan men niet meer om ggo's heen. Gangbare soja is daar ggo-soja.

Een andere reden voor een hernieuwde reflectie ontrent de rol van biotechnologie en ggo's is dat de Europese Unie grootimporteur is van ggo's. Zij laat sinds de inwerkingtreding van de Europese ggo-verordeningen in 2004 nieuwe ggo-levensmiddelen en -diervoeders toe tot de Europese markt. De Europese Unie is grootimporteur van soja en mais en daarmee ook van ggo-sojaproducten en -maisproducten. Vrijwel alle conventionele niet-biologische mengvoeders in Europese lidstaten bevatten ggo's.

Een volgend punt is dat EU-beleid soms leidt tot handelsproblemen. Het huidige ggo-beleid van de EU, met de relatief lange toelatingsprocedures waar een aantal leden een opmerking over maakten, in combinatie met de nultolerantie voor nog niet in de EU geautoriseerde ggo's, leidt tot handels- en importproblemen, die de Europese diervoeder- en levensmiddelenindustrie economisch schaden.

De voedselzekerheid wordt hier als een van de laatste punten genoemd, maar is zeker niet het minst belangrijk. De landbouw staat de komende decennia namelijk voor een uitdaging: het voeden van een groeiende wereldbevolking van naar schatting negen miljard mensen in 2050 op een duurzame wijze, volgens het rentmeesterschap en zonder de bronnen uit te putten. De heren Willems, de heer Koffeman en anderen hebben daarover gesproken. Hiervoor is inzet van alle beschikbare middelen en technieken op een verstandige en duurzame manier nodig. Ook biotechnologie kan een belangrijke bijdrage leveren. In reactie op de vraag van de heer Laurier meld ik wat de FAO hierover zegt. De FAO onderstreept dat biotechnologie ook een belangrijke bijdrage kan leveren. De toepassingen ervan vinden nu echter vooral plaats in rijke, zich ontwikkelende landen. Wij moeten nu de vraag stellen, wat er gedaan moet worden om ervoor te zorgen dat de technologie ook nut heeft op het gebied van kennisopbouw, capacity building en toegang tot de techniek voor de armste ontwikkelingslanden, de zogenaamde minst ontwikkelde landen. Dat hangt samen met de vraag over octrooien, waarop ik straks nog terugkom. Ik ben het eens met de FAO. Het waarborgen van voedselzekerheid is een complexe maatschappelijke opgave. Daarvoor zijn er geen eenduidige oplossingen, en geen enkele ontwikkeling of technologie die in potentie kan bijdragen aan deze opgave, mag bij voorbaat worden uitgesloten.

Sommige leden hebben gevraagd naar nieuwe technieken. De ontwikkeling van technologie schrijdt inderdaad voort, ook in de plantenveredeling. Hierdoor wordt het verschil tussen genetische modificatie en andere veredelingstechnieken steeds kleiner. In de Europese regelgeving is geen rekening gehouden met deze nieuwe technieken en daardoor is niet altijd duidelijk of deze nieuwe technieken leiden tot een ggo-gewas. De ontwikkelingen betekenen onder andere dat de vraag "Willen wij ggo's in Europa?" op dit moment niet meer aan de orde is. In een open Europese markt kunnen ggo's niet buiten de deur worden gehouden en dat is ook niet de praktijk.

Wél is de vraag aan de orde, hoe wij een zorgvuldige toepassing mogelijk maken van ggo's en ggo-teelt, zodat het algemeen belang wordt gewaarborgd en optimaal rekening wordt gehouden met de belangen van specifieke doelgroepen. Ook is de vraag aan de orde, wat de betrokkenheid en de verantwoordelijkheid van betrokken partijen daarbij is. Daartoe is het van belang om te onderzoeken óf en in hoeverre de genoemde en andere ontwikkelingen moeten leiden tot nieuwe afwegingen in oordeelsvorming en regelgeving op Europees niveau. Een open en op feiten gebaseerde dialoog over alle aspecten van groene biotechnologie is van belang, zodat iedereen zich een zorgvuldig afgewogen oordeel kan vormen. Openheid over gebruik en toepassing van ggo's in de agroketen is daarbij cruciaal. Zonder openheid ontstaat in de samenleving geen vertrouwen en zonder vertrouwen ontstaat geen draagvlak voor deze kansrijke technologie. Het kabinet zet daarom ook in op deze dialoog; mevrouw Sylvester en de heer Peters vroegen daar specifiek naar.

Ik noem enkele belangrijke initiatieven. In de eerste plaats zal ik dit jaar twee seminars organiseren over de sociaaleconomische gevolgen van het gebruik van ggo's. Wij organiseren er eerst een in Nederland en daarna een op Europees niveau. De seminars richten zich op de vraag hoe Nederland en respectievelijk de EU zorgvuldig met het groeiende aanbod van ggo's kunnen omgaan en de meerwaarde van ggo's voor een duurzamere landbouw en samenleving kunnen benutten. Daarbij moeten natuurlijk ook bedreigingen helder op tafel komen. Vervolgens kunnen wij op basis van de feiten en een zorgvuldige weging van de pro's en contra's de balans opmaken.

In de tweede plaats is er de trendanalyse. Op verzoek van het kabinet brengen de biotechnologieadviescommissies om de twee jaar een analyse uit van trends in de biotechnologie. Deze analyse stelt de Tweede Kamer en de samenleving in de gelegenheid om regelmatig van gedachten te wisselen over nieuwe ontwikkelingen in de biotechnologie en de mogelijk daaraan verbonden maatschappelijke en ethische consequenties en om zo nodig het beleid daarop aan te passen. Het kabinet vraagt burgers om een reactie op deze trendanalyse.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Als de ggo's steeds zo in de publiciteit komen als de minister nu voorstelt – wat ons overigens erg goed lijkt – vraag ik haar om vooral de enorme variatie daarin te benadrukken. Vanmiddag hebben wij het gehad over de interpretatie van genetische modificatie tegenover de interpretatie van genetische manipulatie. Dat is een vastgeroeste zaak. Alleen al het woordje "ggo" is voor sommige mensen al een vastgeroeste zaak. Ik raad de minister aan daarin te variëren, bijvoorbeeld door de hybridisatie aan de orde te stellen. Tijdens de expertmeeting en in Wageningen bleek dat een technologie te zijn die, ook naar mijn overtuiging, duidelijkheid biedt als zij goed gebracht wordt bij de mensen. Je hebt bijvoorbeeld het transgene wortelstelsel waar een natuurlijke plant op geënt wordt. Al die bezwaren die men tegen genetische manipulatie of modificatie heeft, kun je daarmee wegnemen. Het kan bijna niet anders dan dat iedereen zal toegeven dat dit een geschikte technologie is voor bijvoorbeeld droogtegebieden. Ik vraag de minister om de eenzijdigheid te vermijden die in het woordgebruik zit door de variatie naar voren te halen.

Minister Verburg:

Ik dank de heer Schuurman zeer. Ik bewaar zijn woorden, die overwegende in mijn hart en mijn hoofd. Hij verstaat mij wel. Ik denk dat het inderdaad goed is om je woorden zo te kiezen dat het verbindt en de discussie helder kan maken. Ik zal daarop letten. Dank voor deze voorzet. Wij moeten er echter ook voor oppassen dat wij door een heel divers woordgebruik geen verwarring stichten. Ik zie het punt van de heer Schuurman en vind het helder. Dank daarvoor.

Dan kom ik op de Europese discussie over de maatschappelijke effecten van ggo's. Nederland heeft het afgelopen najaar binnen de werkgroep van de EU verzocht om meer aandacht te geven aan de maatschappelijke aspecten van ggo's. Nederland is hier een groot voorstander van. Bij de discussie in de Raad over ggo-toelatingen gaat het vaak niet zozeer over de risicobeoordeling, maar juist over de maatschappelijke effecten van ggo's, maar dat is een soort verborgen agenda. Een zorgvuldig voorbereide discussie over maatschappelijke aspecten kan uiteindelijk bijdragen aan een breder gedragen uitvoering van het Europese ggo-beleid. Komend jaar zal de Europese Commissie een rapport opstellen over die sociaaleconomische voor- en nadelen van de Europese markttoelating van ggo's. Dit rapport zal voor de zomer van 2010 worden aangeboden aan de Europese Raad en aan het Europees Parlement. Alle lidstaten is gevraagd om hier een bijdrage aan te leveren en Nederland zal hier een actieve bijdrage aan leveren. Ik spreek de hoop en verwachting uit dat de seminars die wij gaan organiseren, daaraan een belangrijke bijdrage leveren.

Natuurlijk is ook de vraag aan de orde naar de bijdrage die ggo's kunnen leveren aan de oplossing van maatschappelijke problemen. Ggo's kunnen bijdragen aan de oplossing van maatschappelijke problemen in de landbouw. Dat moet natuurlijk wel aangetoond worden, ook in de Nederlandse boerenpraktijk. Daarom moet er ruimte zijn om de technologie te toetsen aan maatschappelijke criteria en onderzoek te verbinden aan maatschappelijke aspecten. Vanuit dat uitgangspunt draagt LNV bij aan projecten, bijvoorbeeld de ontwikkeling van een ggo-aardappel met een duurzame resistentie tegen de aardappelziekte phytophthora – het woord is hier vanmiddag al een aantal keer gevallen – en een ggo-appelboom met een resistentie tegen appelschurft. Succesvolle toepassingen van deze ggo's leiden tot een aanzienlijke vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen in deze teelten tot wel 50%.

Bij deze projecten is veel aandacht voor de communicatie, zodat ieder zich zelf een oordeel kan vormen over de maatschappelijke wenselijkheid van deze ggo's. De verdere uitvoering van de projecten moet in een maatschappelijk netwerk plaatsvinden. Ook heeft het kabinet een virtueel kenniscentrum opgezet: www.ditisbiotechnologie.nl. In gemeenten waar veldproeven zijn, worden ook vaak door lokale organisaties informatiebijeenkomsten gehouden. Het kabinet neemt waar mogelijk deel aan deze bijeenkomsten en streeft ernaar om de betrokkenen zo goed en zo volledig mogelijk te informeren. Op grond van een open dialoog waarin alle feiten en inzichten op tafel komen, kan nadere maatschappelijke oordeelsvorming plaatsvinden. Ik kan en wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de ggo-seminars en andere initiatieven. Op basis van de uitkomsten van die seminars en andere initiatieven maken wij als kabinet de balans op.

Er zijn ook veel vragen gesteld over de risicobeoordeling van voedsel- en milieuveiligheid. Op grond van de Europese ggo-verordening kunnen ggo-levensmiddelen, -diervoeders en -planten voor de teelt tot de Europese markt worden toegelaten als ze veilig zijn bevonden voor mens, dier en milieu. Alle lidstaten hebben unaniem met dit beoordelingskader ingestemd. De EFSA voert dit uit – verschillende sprekers hebben deze organisatie genoemd – en beoordeelt de aanvragen voor markttoelating van een ggo zorgvuldig. De experts van de COGEM, het RIKILT en het RIVM, drie Nederlandse organisaties, kijken kritisch mee met de beoordeling die de EFSA uitvoert. Wanneer de inbreng van die experts goed is verwerkt, kan Nederland in principe instemmen met een markttoelating op basis van een positief advies van de EFSA.

In de Europese Unie is op dit moment discussie over de uitvoering van de toelating van ggo's op de Europese markt. Sommigen vinden dat het toelatingsproces te lang duurt, anderen vinden dat er te gemakkelijk toelating wordt verleend. Deze Kamer is wat dat betreft een goede afspiegeling van de Europese samenleving. Ook hier heb ik het verschil geproefd tussen volksvertegenwoordigers die het te snel vinden gaan en volksvertegenwoordigers die het te lang vinden duren en te ingewikkeld vinden. Juist daarom is het afgelopen jaar in Europa gediscussieerd over mogelijke verbeteringen, zonder dat de wetgeving daarvoor moet worden gewijzigd. Minister Cramer van VROM heeft namens Nederland in die werkgroep gezeten. Wij hebben daarin steeds schouder aan schouder gestaan. Op dit punt werken wij uitstekend samen, in tegenstelling tot wat de heer Koffeman wellicht suggereerde. Het kabinet trekt daarin als één man, als één vrouw op. Wij hebben gediscussieerd over mogelijke verbeteringen zonder dat de wetgeving gewijzigd zou hoeven te worden. Die discussie heeft geleid tot Europese afspraken over onder meer het verder harmoniseren van de milieurisicobeoordelingen. Dit wordt bereikt door de richtsnoeren die de EFSA op dit moment hanteert, verder te ontwikkelen en up-to-date te maken en te houden. De aanpassing van de richtsnoeren richt zich vooral op de beoordeling van de langetermijneffecten van ggo's op niet-doelwitorganismen, bijvoorbeeld bijen, en de milieueffecten als gevolg van herbicidetolerante ggo's. De risico's van ggo's voor de lange termijn kunnen op dit moment overigens al goed worden ingeschat en dat gebeurt ook door de EFSA. De wijze waarop de EFSA dit echter doet, was nog niet in detail en dus ook niet in de Europese verordening vastgelegd. Dat gebeurt nu met de aanvulling van de richtsnoeren.

De heer Willems vroeg of er gevallen bekend zijn waarbij ongelukken zijn gebeurd. Nu is het een beetje onduidelijk wat hij bedoelt met ongelukken, maar als hij bedoelt dat mensen zijn gestorven of blijvend letsel of ziekten hebben opgelopen door ggo's, of dat er schade is ontstaan aan het milieu, dan is het antwoord een helder "nee". Er zijn wel economische incidenten geweest in gebieden waarin veel ggo's worden geteeld, bijvoorbeeld in Noord-Amerika. Daarbij ging het om economische conflicten. Ik meen dat de heer Peters daar zelfs een paar voorbeelden van gaf. Ook zijn er in Europa enkele incidenten geweest waarbij genetisch gemodificeerde gewassen per ongeluk zijn geïmporteerd, terwijl zij niet waren toegelaten tot de markt. Daarbij is slagvaardig opgetreden door de daarvoor verantwoordelijke instanties, waardoor geen risico's zijn ontstaan. De niet-toegelaten ggo's zijn teruggestuurd. Er zijn dus wel discussies en enkele incidenten geweest, maar een aantoonbaar geval van schade aan milieu of gezondheid als direct gevolg van genetisch gemodificeerde gewassen is mij in ieder geval niet bekend. Wij hebben daar zorgvuldig navraag naar gedaan.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Het zal de minister waarschijnlijk ook bekend zijn dat wel een zogenaamde ecologische besmetting heeft plaatsgevonden bij soortgenoten. Dan is de vraag wat met die besmetting gaat gebeuren: sterft die af of vermenigvuldigt die zich? De argumenten uit wetenschappelijke kringen strijden met elkaar. De een zegt: die kan doorgaan en op lange termijn desastreuze gevolgen hebben. De ander zegt: het gaat eigenlijk om een biologische inperking en het ontwikkelt zich dus niet verder, maar verdwijnt weer. Ik denk wel dat dit gegeven, dat uit vaktijdschriften blijkt, ons wel alert moet maken op mogelijke ecologische besmetting.

Minister Verburg:

Nu moet ik even terugdenken aan het kleine interruptiedebatje tussen de heer Koffeman en de heer Schaap; waar hebben wij het dan over? Hebben wij het dan over mogelijke risico's of over feitelijk geconstateerde gebeurtenissen? In dat geval heb ik hierop twee antwoorden. Ten eerste moet dan goed en zorgvuldig worden gevolgd wat daarvan de gevolgen zijn. Die moeten in kaart worden gebracht. Ten tweede hebben wij niet voor niets heel helder afspraken over co-existentie gemaakt. Ik denk dat het van belang is om de handhaving van de co-existentie ook voluit in de praktijk handen en voeten te geven. Daar zijn alle betrokkenen en alle spelers zeer voor gemotiveerd. De Voedsel en Waren Autoriteit, die ook ergens is genoemd, loopt daarin voorop.

Met de heer Willems ben ik het eens dat zorgvuldig, maar ook open en transparant moet worden omgegaan met de discussie in de Europese Unie over de teelt van ggo's. Dat doen wij ook. De besluitvorming is te volgen voor iedere consument die dat wil. Verder is er de verplichte etikettering in het belang van de keuzevrijheid. Ik deel ook zijn constatering dat de risicodiscussie vaak vermengd raakt met de dogmatische discussie. Onze inzet is dat de discussie in de Europese Unie wordt vlotgetrokken en dat een breed gedragen beleid ontstaat en blijft bestaan in de Europese Unie. Zo kunnen wij voorkomen dat Europa buitenspel komt te staan. Onderdeel van die discussie is ook de vraag welke bevoegdheden in Brussel moeten liggen en welke bij de lidstaten. Met name bij de teelt kan ik mij voorstellen dat er op termijn nieuwe afspraken over worden gemaakt. Die zullen wij zeker goed bekijken en zorgvuldig afwegen.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik wilde graag vragen naar twee dingen die u zojuist noemde: de co-existentie en de etiketteringsplicht. Hoe wilt u in termen van co-existentie omgaan met het feit dat het voor de biologische sector steeds moeilijker wordt om volledig ggo-vrij veevoer te bekomen? De co-existentie maakt dat moeilijk, zo lijkt mij. Hoe wilt u omgaan met de etiketteringsplicht? U wilt consumenten informeren wanneer er ggo-bestanddelen in hun voedsel zitten. Voor producten met dierlijke eiwitten afkomstig van dieren die ggo-voer hebben gekregen, geldt echter geen etiketteringsplicht.

Minister Verburg:

Ik denk dat het voor biologische boeren wel mogelijk is om niet-ggo-veevoer te krijgen. Wij kennen ook de productie via de Baselcriteria. U hebt gelijk dat op producten van dieren die ggo-voedsel hebben gegeten geen ggo-etiket wordt geplakt. Dat is zorgvuldig afgewogen en meegewogen: dan is er geen sprake van ggo-materiaal. Het gaat niet om het voedsel, maar om de vraag of in de genen van die dieren of die plantaardige producten ggo's zijn gebruikt.

De heer Koffeman (PvdD):

Mocht nu blijken, zoals uit het onderzoek in Oostenrijk, dat bij dieren die ggo-voedsel hebben genuttigd wel degelijk afwijkingen worden geconstateerd, bent u dan bereid dit beleid te herzien?

Minister Verburg:

Natuurlijk. Wij zijn op alle momenten bereid om waar nodig beleid te herzien. Ik vind ook dat dit van de overheid mag worden gevraagd. Wij zijn altijd alert op nieuwe ontwikkelingen. Ik heb al eerder gezegd dat die ontwikkelingen razendsnel gaan. Mij is al eerder gevraagd naar dat onderzoek in Oostenrijk. Er bestonden toch de nodige aarzelingen over de aard en de kwaliteit van dat onderzoek. Daar zal toch op zijn minst een vorm van contra-expertise op gedaan moeten worden. Het lijkt mij toch een beetje onzorgvuldig om op basis vanéén onderzoek het hele beleid om te gooien. Alertheid, zorgvuldigheid en het voorzorgprincipe draag ik echter hoog in het vaandel.

De heer Peters vroeg naar het voorstel van de Europese Commissie inzake het opheffen van vrijwaringsmaatregelen die enkele lidstaten hebben genomen om de toegelaten ggo-mais in hun land te verbieden. Het klopt dat de Commissie heeft voorgesteld om de vrijwaringen die Griekenland en Frankrijk hebben ingesteld tegen de toegelaten maissoort MON810 in te trekken. Zo'n vrijwaring, in feite een soort noodmaatregel, kunnen lidstaten instellen als zij nieuwe gegevens in hun bezit krijgen die wijzen op nieuwe risico's. Conform de regels moet de Commissie vervolgens beslissen of die vrijwaring rechtmatig is. Daartoe laat zij de EFSA de nieuwe gegevens beoordelen. In dit geval was de EFSA van mening dat de nieuwe gegevens geen reden vormden om te vrezen voor risico's. Daarop heeft de Commissie voorgesteld om de vrijwaringen in te trekken. Overigens kan de Raad dit besluit tegenhouden met gekwalificeerde meerderheid. Minister Cramer of ik zal de Tweede Kamer inlichten over het Nederlandse standpunt via de behandeling van de agenda van de Landbouwraad of de Milieuraad.

De heer Laurier vroeg naar de beoordeling van toepassingen van synthetische biologie. Afhankelijk van het organisatieniveau van het betrokken materiaal, bijvoorbeeld gensequentie, cel of plant, zijn er bestaande Europese regels op van toepassing. Er is dus al gedifferentieerd.

Naast veiligheid, spelen in de samenleving discussies over sociaaleconomische aspecten, zoals bijdragen van ggo's aan duurzame ontwikkeling van de landbouw, mogelijkheden van co-existentie en zeggenschap over toepassing van de technologie, de octrooiendiscussie. De Raad heeft in december 2008 besloten om een proces te starten om beter inzicht te krijgen in de sociaaleconomische aspecten. Ik heb al eerder in mijn beantwoording gezegd dat wij dat gaan doen en dat wij dat belangrijk vinden. Daarmee lossen wij ook het verzoek in uit de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Wiegman-van Meppelen Scheppink c.s.

De Europese Commissie brengt op basis van de inbreng van lidstaten in de zomer van 2010 verslag uit aan de Raad en het Europees Parlement. Op basis daarvan kan een zorgvuldigere beleidsdiscussie plaatsvinden over de wijze waarop wij binnen de EU met deze aspecten rekening kunnen houden. Dat zal niet zozeer een discussie zijn waarover ook de EFSA gaat, maar meer een discussie waarin de Europese Commissie zelf het voortouw zou moeten nemen.

In antwoord op vragen van mevrouw Sylvester en de heer Willems zet het kabinet zich in Europees verband in voor een versnelling van de toelatingsprocedure met behoud van zorgvuldigheid. De heer Schaap heeft daarover ook het nodige gezegd. Daarnaast zijn wij in Nederland bezig om daar waar mogelijk en waar de Europese regels dat ook toelaten de nationale regels voor het doen van veldproeven te vereenvoudigen.

In dit kader vraagt de heer Willems of de regering zich door het antropocentrisme, het ecocentrisme of het theocentrisme aangesproken voelt en zo ja, welke. Ik denk dat de heer Willems het antwoord wel kent. De overheid heeft de taak, het maatschappelijk belang te waarborgen, onder andere de aspecten die ik heb genoemd. Uitgangspunt daarbij is het voorzorgsbeginsel. Ggo's worden pas toegelaten als zij veilig zijn voor mens, dier en milieu. Essentiële waarden als veiligheid, volksgezondheid, keuzevrijheid en duurzaamheid worden geborgd op heldere normen. Daaruit blijkt dat de overheid zich niet laat leiden door een van deze principes, maar wel door de waarden en de belangen die het algemeen belang ons vraagt te dienen.

De mens heeft een verantwoordelijkheid voor zijn natuurlijke omgeving, niet alleen voor nu, maar ook voor de langere termijn. Schade aan het milieu moet worden voorkomen, maar nul risico's zijn er niet. Als ecocentrisme inhoudt dat de mens geen enkel risico mag nemen dat mogelijk het milieu zou kunnen schaden, zou er helemaal weinig economische activiteit zijn, niet alleen op het gebied van biotechnologie, maar in de volle breedte. Zorgvuldige afweging van mogelijke risico's blijft bij elke toelating van essentieel belang. Daarbij spreekt mij vooral het principe van rentmeesterschap aan.

De Europese regelgeving waarborgt keuzevrijheid van de consument via verplichte etikettering. Als een product ggo's bevat of een ingrediënt dat van ggo's is afgeleid – bijvoorbeeld sojaolie van een ggo-sojaboon – moet dit op het etiket staan. Echter, 100% ggo-vrij bestaat niet, zeg ik tegen mevrouw Sylvester en de heer Koffeman. In de keten kan geringe vermenging ontstaan via uitkruising bij teelt, verwerking en transport. Dat is technisch niet te voorkomen. Daarom is pas een ggo-aanduiding op het etiket verplicht als een ingrediënt, bijvoorbeeld maismeel, in een levensmiddel of diervoeder meer dan 0,9% ggo's bevat. Voorwaarde daarbij is dat de aanwezigheid van het ggo onvoorzien en technisch niet te vermijden was. Als een producent ggo bewust toevoegt, is etikettering altijd verplicht, ook als het gehalte lager is dan 0,9%. In dit geval is de aanwezigheid immers niet onvoorzien.

Ook biologische producten mogen tot 0,9% ggo's bevatten, mits de aanwezigheid onvoorzien en technisch onvermijdbaar was. Biologische landbouw mag wettelijk geen ggo's bewust en voorzien gebruiken, maar daarmee zet ik waarschijnlijk een open deur net nog iets verder open. Nu mogen biologische veehouders nog een deel gangbaar voer gebruiken en in 2012 mogen bioboeren nog alleen biologisch voer gebruiken. Dan is de hele biologische veehouderijketen biologisch ggo-vrij gecertificeerd. Producten afkomstig van dieren die ggo-voer hebben gegeten, hoeven niet geëtiketteerd te worden. Daar sprak ik zojuist met de heer Koffeman over. Dieren die ggo-voer hebben gegeten zijn zelf niet genetisch gemodificeerd. Alle lidstaten hebben hiermee ingestemd.

Overigens zou deze etikettering slecht handhaafbaar zijn. Er is immers geen fysiek aantoonbaar verschil tussen producten van dieren die wel en geen ggo-voer hebben gegeten. Met uitzondering van biologisch mengvoer bevat vrijwel al het mengvoer in de Europese Unie ggo's. Ik roep de sector op hierover transparant te zijn.

De leden Peters, Sylvester en Laurier hebben aandacht gevraagd voor handhaving van de etikettering. De Voedsel en Waren Autoriteit handhaaft die etikettering, controleert steekproefsgewijs en constateert relatief weinig overtredingen. Etikettering is voor de meeste productstromen goed handhaafbaar. De VWA heeft voor elke toegelaten ggo een specifieke detectiemethode. De mensen die op werkbezoek zijn geweest, weten dat ongetwijfeld. Ik dank de leden overigens voor de waarderende woorden die zij over het functioneren van de Voedsel en Waren Autoriteit hebben gesproken. Controle op producten die van ggo's zijn afgeleid, zoals sojaolie die afkomstig is van ggo-sojabonen, is lastiger omdat op deze producten geen detecteerbaar DNA-eiwit aanwezig is. Op dit gebied kan de VWA administratieve controles uitvoeren en zo nodig de herkomst van het product in de keten traceren. De VWA treft weinig levensmiddelen aan die ten onrechte niet ggo-geëtiketteerd zijn. In de periode 2004 tot 2007 heeft de VWA 851 monsters van levensmiddelen onderzocht; 12 daarvan, 1,4%, bevatten meer dan 0,9% toegelaten ggo's. Daarbij merk ik op dat de VWA monsters neemt van risicovolle producten waarvan de VWA vermoedt dat er ggo's in kunnen worden aangetroffen, bijvoorbeeld omdat zij soja bevatten of uit landen afkomstig zijn waar veel ggo's worden geteeld.

De heer Peters stelt dat de VWA de capaciteit niet heeft om etikettering van levensmiddelen te controleren. Hij sprak daarbij over een klokkenluider maar ik dacht dat het gewoon om een woordvoerder van de VWA ging. Het is in elk geval niet juist; capaciteit is geen probleem. Wel is handhaving in een aantal gevallen lastig, met name in de categorie van de niet-toegelaten ggo's. Als een ggo in de Europese Unie niet is toegelaten, dan betekent dit niet dat er een risico is voor de volksgezondheid of de voedselveiligheid. Het ggo zal meestal in een derde land toegelaten zijn op grond van een zorgvuldige risicobeoordeling daar. Ik heb echter al gezegd dat 100% ggo-vrij onmogelijk is. Dat geldt ook voor de niet-toegelaten ggo's. In de keten kan bij de teelt, de uitkruising, het transport of de verwerking een beperkte vermenging plaatsvinden. Aanwezigheid van sporen van niet-toegelaten ggo's zijn dus niet uit te sluiten en de huidige nultolerantie voor niet-toegelaten ggo's is in de praktijk – daar moeten wij eerlijk over zijn – niet realiseerbaar.

De heer Peters spreekt over eerlijkheid in de handel. Een norm die geen rekening houdt met het natuurlijke gegeven dat uitkruising kan plaatsvinden, leidt niet tot eerlijke handel maar belemmert deze. Ook voor contaminanten als dioxine geldt geen absolute nultolerantie. Waarom moet deze dan wel gelden voor de ggo's die nog niet in de Europese Unie zijn toegelaten maar in andere landen wel zijn toegelaten op grond van een zorgvuldige risicobeoordeling? De Europese Commissie erkent deze problematiek en komt binnenkort met een technische oplossing voor de problematiek van de nultolerantie. Ik kijk uit naar dat voorstel en zal de kabinetsreactie aan de Kamer doen toekomen.

Ik heb de heer Peters al bedankt voor de waardering die hij uitsprak voor de VWA. Ook mevrouw Sylvester heeft daar iets over gezegd. EU-lidstaten hebben detectiemethodes van ggo's die nog in de toelatingsprocedure zitten. Een instelling die een aanvraag indient voor markttoelating moet in het begin van de toelatingsprocedure een detectiemethode indienen. Het is in het algemeen lastig om de overige niet-toegelaten ggo's te detecteren. Daarvoor moeten bredere opsporingsmethoden ontwikkeld worden. Dat kost tijd en geld en dat is een internationaal probleem. Er wordt op Europees niveau veel geïnvesteerd in ontwikkeling en expertise en in methodes om deze niet-toegelaten ggo's toch op te sporen. Het European Network of GMO Laboratories, ENGL, speelt hierbij een leidende rol. Dit is een netwerk van zo'n 75 laboratoria die door de overheden in lidstaten zijn aangewezen. Het speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling, harmonisatie en standaardisatie van nieuwe methodes om ggo's te detecteren. De Voedsel en Waren Autoriteit en het RIKILT maken deel uit van ENGL. De ENGL-labs komen regelmatig bij elkaar om ervaringen en gegevens uit te wisselen.

Overheden investeren ook in gezamenlijke kennisontwikkeling. Zo is er een groot Europees onderzoeksprogramma, Coextra geheten, dat zich richt op de ontwikkeling van ggo-detectiemethoden. Het ENGL-lab RIKILT participeert met cofinanciering van LNV in dit programma. Ook daaraan doen wij dus mee. Ook wordt op Europees niveau gewerkt aan het opzetten en vullen van een database met gegevens over niet-toegelaten ggo's. Deze gegevens kunnen toezichthouders gebruiken bij de opsporing. Het RIKILT is een van de initiatiefnemers voor het opzetten van deze database. Het RIKILT heeft een samenwerkingsverband met counterparts in China. Het krijgt informatie over ggo's die in China zijn toegelaten of daar in het veldproefstadium zitten. Ook deze informatie komt dus in de EU-database. Hieraan heeft LNV eveneens financieel bijgedragen.

Deze internationale aanpak is nodig voor informatieoverdracht. Naast samenwerking in Europees verband en bilateraal, met onder andere China, zijn er verschillende multilaterale kaders waarbinnen informatieoverdracht plaatsvindt. Ik noem de OECD, de Codex Alimentarius van de Verenigde Naties, en het Biosafety Protocol, eveneens van de Verenigde Naties. Dit maakt het mogelijk om te controleren op niet-toegelaten ggo's. Dat heeft ook resultaat, blijkens het genoemde incident.

Ik noem de activiteiten van de Codex Alimentarius, want vorig jaar heeft de Codex met steun van Nederland een richtsnoer aangenomen voor de risicobeoordeling van onvoorziene aanwezigheid van lage gehaltes van niet-toegelaten ggo's. De leden van de Codex, waaronder Nederland, hebben toegezegd om risicobeoordelingen op verzoek van bevoegde autoriteiten beschikbaar te stellen. Ook hiervoor wordt een database ontwikkeld. Deze database zal tevens informatie bevatten waar detectiemethoden, protocollen en referentiemateriaal kunnen worden verkregen. Hierdoor krijgen overheden snel zicht op en snel inzicht in eventuele risico's van aangetroffen sporen van niet-toegelaten ggo's, en kunnen op basis daarvan gepaste maatregelen worden getroffen.

De aanwezigheid van sporen van niet-toegelaten ggo's is een internationaal probleem. Daarom blijven wij het onderwerp agenderen in internationaal verband en zoeken daarbij naar zorgvuldige maar tegelijkertijd pragmatische, uitvoerbare en hanteerbare oplossingen. De heer Schaap vroeg hiernaar. Concreet blijven wij bijvoorbeeld bij de Europese Commissie aandringen op een oplossing voor de problemen die ontstaan als gevolg van de nultolerantie voor ggo's die hier niet, maar bij handelspartners wel zijn toegelaten. Ik verwacht dat de Europese Commissie dit voorjaar nog met een voorstel hierover komt.

Het realiseren van ggo-vrije ketens en het aanbieden van ggo-vrije voedingsmiddelen is primair een zaak van marktpartijen zelf. Het beleid van het kabinet is erop gericht om de markt een optimale kans te geven om in te spelen op de consumentenwensen voor ggo-vrije producten. Dit gebeurt door middel van stimulerende en randvoorwaardelijke maatregelen, waaronder het stimuleren van een gentechvrije biologische sector. De keuzevrijheid van de consument wordt gewaarborgd middels de in de Europese Unie verplichte tracering en etikettering. Er wordt onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van snelle methoden om ggo's te detecteren. Ook andere instrumenten worden ingezet, zoals de traceerbaarheidssystemen. Om de keuzevrijheid van de producent te waarborgen worden co-existentieafspraken uitgewerkt. Deze beleidsinzet is succesvol. Het bedrijfsleven is ingesprongen op de wensen van de consument. Dat betekent dat het aantal producten met een ggo-etiket in Europese supermarkten zeer beperkt is. De levensmiddelenindustrie heeft ggo-grondstoffen vervangen door grondstoffen waarvan geen ggo-variëteit bestaat. De soja- en maisketen is ingesprongen op de concrete vraag naar bepaalde non-ggo-mais- en non-ggo-sojaderivaten, waarvoor het marktvolume relatief klein is, bijvoorbeeld sojalecithine. Ook in de conventionele diervoerdersector worden initiatieven genomen om ggo-vrij diervoer te produceren en om te komen tot gecertificeerde ggo-vrije sojaketens.

Voorzitter. Verschillende leden zijn ingegaan op de relatie met het octrooirecht. Er is tot nu toe een beperkt aantal grote bedrijven die ggo's op de markt brengen. Het ontwikkelen van een ras kost al gauw tien tot vijftien jaar en het zal duidelijk zijn dat dat ontwikkelen niet gratis is. Dat kost veel geld. Het op de markt brengen van een ggo-gewas kost nog meer. De dossierkosten van markttoelating bedragen naar schatting zo'n 7 mln. tot 10 mln. Het zal duidelijk zijn dat voor kleinere bedrijven deze kosten te hoog zijn. Daar komt bij dat het lang niet zeker is dat men een positief toelatingsbesluit krijgt. Deze kosten zouden op termijn lager kunnen worden als meer ervaring is opgedaan met de beoordeling. Dat kan leiden tot aanpassing van de hoeveelheid informatie die een aanvrager moet aanleveren. Daarnaast zou ook octrooiverlening een rem vormen voor de toepassing van genetische modificatie. De leden Schuurman, Sylvester, Laurier, Schaap en Peters wezen op dit aspect. Veelal is echter niet zozeer problematisch dat octrooi wordt verleend op biotechnologische uitvindingen, maar wel de wijze waarop de octrooihouder daarvan gebruik maakt. Octrooihouders geven soms geen licentie af voor commercieel gebruik van de uitvinding of doen dat alleen tegen zeer hoge kosten. Dat kan maatschappelijk gewenste innovaties vertragen. Overigens zijn ontdekkingen niet octrooieerbaar. Genen, sequenties en plantenrassen als zodanig zijn in Europa niet octrooieerbaar, omdat dit geen uitvindingen zijn. Gelukkig biedt het octrooirecht naast de mogelijkheid van het verlenen van gewone licenties ook de mogelijkheid van dwanglicenties als de octrooihouder niet wil meewerken. Deze dwanglicenties kunnen op verzoek van een belanghebbende worden verleend in de volgende gevallen.

De rechter kan een dwanglicentie verlenen wegens afhankelijkheid. Dat is het geval als een geoctrooieerde uitvinding alleen kan worden toegepast met gebruik van een uitvinding waarop iemand anders al octrooi heeft verworven. De rechter kan ook een dwanglicentie verlenen wegens het niet-gebruik van de uitvinding door de octrooihouder in zijn eigen bedrijfsproces en door het niet vervaardigen van het geoctrooieerde product. Ten slotte heeft de minister van Economische Zaken een rol. Die kan een dwanglicentie verlenen in het algemene belang. Dat belang moet dan wel worden vastgesteld.

Voorzitter. Het is lastig om de balans van voor- en nadelen van octrooiverlening op te maken en om te bepalen hoe deze balans zich in de toekomst zal ontwikkelen. Belangrijke octrooien op werkwijzen met ggo-plantmateriaal en op ggo-plantmateriaal zelf zullen de komende jaren hun geldigheid verliezen. Deze werkwijzen en dit plantmateriaal kunnen dan vrijelijk door alle bedrijven worden gebruikt. Daarnaast zijn er de publiek-private initiatieven om ggo's te ontwikkelen, ook in ontwikkelingslanden, zij het op beperkte schaal. Ter illustratie noem ik de ontwikkeling van de ggo-aardappel met resistentie tegen de aardappelziekte Phytophthora. Wageningen UR ontwikkelt deze aardappel met financiering van de overheid en het betrekt het bedrijfsleven en de maatschappelijke partijen bij dit project. Het zal een zo breed mogelijke toegang bieden tot de ontwikkelde kennis en tot de intellectuele eigendomsrechten om het maatschappelijke rendement te bevorderen. Ik vind het van belang om meer zicht te krijgen op de sociaaleconomische aspecten van de octrooiverlening bij de ggo-veredeling. In de Europese Unie is een proces gestart om inzicht te krijgen in de sociaaleconomische aspecten van ggo's. Nederland levert input voor dit proces. Daarvoor zal ik zo nodig en in overleg met mijn collega van Economische Zaken onderzoek uitzetten om meer zicht te krijgen op de sociaaleconomische aspecten van octrooiverlening en de mogelijkheden om de eventuele nadelige maatschappelijke gevolgen daarvan te beperken. Daarmee speel ik in op mogelijke bezwaren die door vele leden zijn genoemd.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik ben verheugd dat de minister deze problematiek in een breed kader plaatst. Liever had ik gezien dat het meteen principieel werd aangepakt en dat octrooiering naar de oorsprong gezien werd als verbonden met uitvindingen, zoals dat lange tijd is geweest, en dat biotechnologie daarop echt een uitzondering vormt. Gelukkig zegt de minister dat ontdekkingen er niet meer onder mogen vallen. Zij weet dat dat in het begin gebeurd is. Ik ben blij dat dat niet meer gebeurt, omdat de praktijk heeft uitgewezen dat dat tot zeer onrechtmatige situaties leidt. Ik denk aan de bekende oliebol uit India.

Ik ben ook blij dat de minister het wil plaatsen binnen het kader van wat zij het sociaal-economisch onderzoek noemt. Ik ben een principieel tegenstander, waarvoor ik meen heel sterke argumenten te hebben. Als je principieel ergens tegen bent en je hebt daar heel sterke argumenten voor, dan ben je er ook van overtuigd dat wanneer ondanks de wijze raadgeving om er niet aan te beginnen, toch wordt doorgezet, in de praktijk wel zal blijken dat het niet klopt. Er zal ongetwijfeld een verlies aan biodiversiteit uitkomen. Nergens heb ik gelezen dat octrooiering biodiversiteit bevordert. Er zal ook uitkomen dat bij octrooiering de afhankelijkheid van de kleine boer groter wordt. Via die omweg zullen wij uiteindelijk onze zin krijgen en zal octrooiering van biotechnologische ontwikkelingen en constructen niet worden toegelaten.

Dan resteert het probleem van de kosten. Dat is echt een reëel probleem. Wil je bepaalde onderzoeken doen, dan hoop je dat een patent je tegemoetkomt in de kosten die je bij voorbaat maakt. Daar moet op de een of andere manier een oplossing voor te vinden zijn.

Minister Verburg:

Ik dank de heer Schuurman voor het uitgesproken vertrouwen. Ik heb een route geschetst waarvoor draagvlak aanwezig is, ook in Europees verband. Dan zijn wij er nog niet. Ook internationaal gelden voorwaarden. Het is goed dat de heer Schuurman vertrouwen in het traject heeft. Dit punt staat gewoon op de agenda. De heer Schuurman neemt een voorschotje op de verwachte uitkomst. Wij zullen het zien. De heer Schuurman maakt nu een drinkgebaar. Dat hoeft hij in mijn richting altijd maar één keer te doen. Daar is altijd wel een mooie aanleiding voor.

Over het tweede punt ben ik het zeer met hem eens. Op dit moment werken alleen grote, internationale concerns hieraan. Je moet nogal wat moed hebben, je moet nogal toekomstgericht zijn, je moet nogal wat vertrouwen in de markt hebben, wil je al die kosten maken zonder dat je ook maar enig idee hebt waar het toe leidt. Ik denk met name aan de toelatingsonderzoeken en aan het aanleveren van de gegevens. Je hebt geen enkele garantie op toelating, laat staan op kansen op de markt. Natuurlijk, er zitten geen domme jongens en meisjes. Zij denken allemaal na over de toekomst. Als er meer gegevens op tafel komen, als er meer algemeen bekend wordt, kun je wellicht meer doen aan dit soort zaken. Rond de sociaaleconomische aspecten zullen wij ook kijken naar internationale concerns versus of in combinatie met kansen voor het midden- en kleinbedrijf. Ik sta met de heer Schuurman positief tegenover kansen voor het midden- en kleinbedrijf, maar de tijd moet daar wel rijp voor zijn. Het is ondenkbaar dat de overheid al dit soort kosten zou kunnen dragen.

De heren Schuurman en Laurier noemden het risico van afname van genetische diversiteit tussen rassen. Dit staat los van het toepassen van biotechnologische technieken in de plantenveredeling. Ook in de conventionele plantenveredeling kan versmalling van de genetische basis optreden als veredelaars steeds binnen dezelfde genenpool kruisingen uitvoeren. Veredelaars moeten dus in het algemeen oog hebben voor een voldoende brede genetisch basis voor rassen. Een belangrijk veredelingsdoel is het resistent maken van planten tegen ziekten. Dat wordt al vele jaren gedaan, veelal met conventionele technieken, maar wij weten ook dat resistenties kunnen worden doorbroken, wat betekent dat opnieuw naar resistenties moet worden gezocht, en dat die ook moeten worden ingekruist. Met de komst van biotechnologie komt hier een extra hulpmiddel bij. Wanneer resistenties worden ingebracht uit van nature niet kruisbare soorten, neemt de diversiteit in feite toe. Met andere woorden: de toepassing van biotechnologie staat los van een mogelijke versmalling van de genetische basis. Wel kan de huidige octrooiwetgeving leiden tot een ongewenste monopolisering van genetisch materiaal en daardoor tot een versmalling van de genetische diversiteit bij rassen. Voor dit aspect is extra aandacht nodig. Ik zeg die aandacht toe.

De heren Willems en Schuurman vroegen naar de mogelijkheid om in het kader van de Trades Related Aspects of Intellectual Property Rights bepaalde organismes van octrooi uit te sluiten. Die uitsluiting is niet meer mogelijk, door de inwerkingtreding van richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen. Dat heeft het Europese Hof van Justitie inmiddels bepaald.

Enkele Kamerleden wijzen op de mogelijkheid van een open sourcebenadering, waarbij kennis wordt gedeeld. Een dergelijke benadering is wel aan te bevelen, maar het is geen echt alternatief voor octrooirechten. Open sourcebenaderingen zijn mogelijk dankzij intellectuele eigendomsrechten. Dat zit als volgt: het uitgangspunt is dat de basiskennis waarop men wil voortbouwen op de een of andere manier is beschermd door octrooirecht of een ander intellectueel eigendomsrecht, en dat gebruik ervan door anderen wordt gegoten in een juridisch afdwingbare overeenkomst, een open sourcelicentie. Met de term "open" wordt niet bedoeld dat bepaalde kennis of informatie altijd en onvoorwaardelijk beschikbaar is voor iedereen, er wordt mee bedoeld dat degene die wil voldoen aan de gestelde voorwaarden toegang krijgt voor het gebruik door een daartoe strekkende licentieovereenkomst te sluiten. "Open" betekent hier dus niet hetzelfde als "voor iedereen vrij beschikbaar". De belangstellende moet immers wel voldoen aan de gestelde licentievoorwaarden.

Velen hebben gesproken over een van de nieuwe technieken, namelijk cisgenese en transgenese. Het bedrijfsleven wil duidelijkheid over deze status, in verband met het belang van een internationaal level playing field. De huidige EU-regelgeving kan de toepassing belemmeren van nieuwe veredelingstechnieken, zoals reverse breeding bij de ontwikkeling van producten. Ggo's vallen onder Europese regelgeving. Overeenstemming over wat wel of niet onder de ggo-regels valt, is dus binnen Europa van groot belang. Het doel van de regelgeving is tweeledig: waarborgen van veiligheid en keuzevrijheid. Dit kan niet vaak genoeg worden gezegd. Op grond van de EU-regels bepaalt het proces en dus de techniek of een nieuw gewas onder de ggo-regels valt. Dat is anders dan in de VS, waar de genetische samenstelling van het eindproduct bepaalt of iets onder de ggo-regels valt. Bij het ontstaan van de ggo-regelgeving zijn de technieken die toen bestonden ingedeeld op basis van veiligheid voor mens en milieu. Op basis van de huidige kennis van en inzichten in de veiligheid van de technieken zou de indeling van technieken nu wel eens anders kunnen uitvallen. De toepassing van bepaalde nieuwe technieken kan tot ggo-producten leiden die niet meer te onderscheiden zijn van conventioneel veredelde gewassen. De ontwikkeling van nieuwe veredelingstechnieken vindt plaats op mondiaal niveau. Dat heeft tot gevolg dat er beperkte controle mogelijk is bij de import van bulkgoederen, dat deze mogelijk verkocht worden zonder etiket, dat de keuze van de consument onder druk staat, dat de technologische ontwikkeling belemmerd wordt en dat bedrijven wegtrekken uit de Europese Unie naar Azië en de Verenigde Staten, een risico dat door mevrouw Sylvester en de heer Willems is onderkend. Het is daarom een feit dat de huidige interpretatie van de Europese regelgeving opnieuw moet worden bezien. Op basis van een Nederlands voorstel heeft de Europese Commissie de Europese werkgroep hiertoe opgericht. Deze technisch-wetenschappelijke werkgroep is afgelopen december gestart en zal binnen een halfjaar met resultaten komen. Het doel van de werkgroep is om de status van de nieuwe technieken te bepalen en de interpretatie van de regelgeving te harmoniseren. De start van deze werkgroep betekent een begin in het maken van afwegingen en het ontwikkelen van denkkaders die aansluiten bij deze tijd en inspelen op de toekomst. Maar dat moet wel passen binnen de reeds bestaande Europese regelgeving of daar op voortborduren. Alleen op die manier kunnen wij de ontwikkeling van de Nederlandse landbouwbedrijven in stand houden waarbij de veiligheid voor mens en milieu evenals de keuzevrijheid gewaarborgd blijven.

De werkgroep kijkt ook naar de techniek van cisgenese, genetische modificatie met soorteigen genen. Er is hierover vanmiddag uitvoerig gesproken. De huidige status van cisgenese is duidelijk: een vergunningsplichtige ggo. De techniek is dezelfde als bij transgenese. De voedselveiligheid van cisgenese producten is niet zonder meer te garanderen. Ik kan mij voorstellen dat tegen sommige technieken, zoals cisgenese, minder bezwaren leven. Dat zou kunnen betekenen dat een toelating in de praktijk ook sneller zou kunnen gaan. De heer Schaap heeft daar ook om gevraagd. Het blijft evenwel moeilijk maar ook noodzakelijk om in te schatten hoe andere lidstaten hiertegenover staan, maar de discussie in Europa dient hierover te worden gevoerd.

De landbouw staat voor een aantal uitdagingen: het voeden van een groeiende wereldbevolking en het duurzamer produceren ofwel het rentmeesterschap, dit tegen de achtergrond van een veranderend klimaat, een toenemende verzilting en een afname van het areaal vruchtbare grond. Dat maakt het noodzakelijk dat wij blijven werken aan groene genetica, het via veredeling in de volle breedte verbeteren van rassen en gewassen. Een van de conclusies uit de expertbijeenkomst die in december werd georganiseerd, was dat de diverse soorten veredeling van elkaar kunnen leren en elkaar kunnen versterken. De huidige veredeling is klassieke veredeling op basis van moderne technologie. Ook biologische veredelaars gebruiken de uitkomst van genomicsonderzoek en passen biotechnologiegereedschap zoals DNA-markers, toe bij het selecteren van gewenst uitgangsmateriaal. Omgekeerd kan de conventionele veredeling gebruikmaken van de uitkomsten van biologische veredeling, bijvoorbeeld de ontwikkeling van bepaalde robuuste gewassen. Ik ben het eens met deze conclusie. De huidige klassieke veredeling op basis van moderne technologie heeft een brugfunctie. De biologische landbouw trekt de absolute grens bij toepassing van ggo's. Die wil en mag de biologische sector niet gebruiken. Hier stopt dan ook de brugfunctie. Hier is geen brugmogelijkheid.

De overheid steunt de gehele veredelingssector bij de ontwikkeling van kennis. Kennis over veredelingsstrategieën die bijdragen aan systeeminnovatie en verdere verduurzaming van én biologische én gangbare sectoren. Daartoe ga ik in 2009 een nieuw programma Systeeminnovatie uitgangsmaterialen starten. Daarvoor trek ik ook extra budget uit. Voorwaarde voor dit programma is dat het een goede verbinding legt met de veredelingsprogramma's in de volle breedte. Ik ben het met iedereen eens dat de verschillende veredelingsonderdelen van elkaar kunnen leren. Die bereidheid zou er moeten zijn en die is er in de praktijk ook. Daarmee is een goede uitwisseling van kennis en resultaten geborgd. Het programma heeft als doel om de economische kracht van de Nederlandse sector voor uitgangsmaterialen verder te versterken, ook op het gebied van de veredeling van eigenschappen die de biologische sector wenst.

Daarnaast ondersteun ik een veredelingsprogramma dat specifiek is gericht op eigenschappen die zijn gewenst voor de biologische sector. Voor 2009 trek ik hiervoor € 900.000 uit. Deze eigenschappen zullen ook voor de niet-biologische sector waardevol blijken te zijn.

Daarmee kom ik aan het einde van de beantwoording in eerste termijn. Ik verwacht dat ik op de meeste punten ben ingegaan en ik zie graag uit naar de verdere gedachtewisseling in tweede termijn.

De heer Schaap (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de uitvoerige beantwoording van de vele vragen en over de thema's die in eerste termijn hier zijn ingebracht. Ik complimenteer haar voor de uitgebreidheid en het gemak waarmee zij door deze heel complexe materie is heengegaan, alsof zij zelf uit het veld komt, niet alleen van de biotechnologie in technische zin, maar ook van de heel complexe regelgeving die daaromheen zit. Dat is klasse, als ik zo onbescheiden mag zijn om het zo te zeggen.

In de beantwoording valt op dat een groot gedeelte van de aandacht zich eigenlijk verplaatst naar degenen die moeilijkheden hebben met deze technologie en in de sfeer van de vreedzame co-existentie gevrijwaard willen zijn van deze technologie en van de kruisbestuiving die er plaatsvindt, zowel letterlijk als figuurlijk. Er is heel veel detectie en regelgeving nodig om het mogelijk te maken dat sectoren die zich willen uitzonderen, dat kunnen doen.

Als ik het goed heb beluisterd, gaat de minister er niet alleen stilzwijgend maar ook expliciet vanuit dat de biotechnologie in brede zin een heel gangbare manier van veredeling wordt, zowel ondersteunend als uitbreidend voor de klassieke. Ik heb ook begrepen dat de minister ervan uitgaat dat de grens tussen klassiek en ggo knap aan het vervagen is en dat het dus alleszins geboden is om allerlei brugfuncties mogelijk te maken. Tot nu toe is heel sterk de volgende reflex aanwezig geweest: oh heden, er gebeurt iets nieuws, stel eens voor dat het gevaarlijk is. Die begint bij de minister en het departement al aardig weg te raken. Dat juich ik alleen maar toe.

De opmerkingen over cisgenese vind ik ook erg bemoedigend. De minister zegt dat dit per definitie tot het ggo-kader behoort, maar dat zij er alles aan zal doen om hiervoor eenvoudigere procedures te bedenken. Hoewel dit per definitie het geval is, zal het in de praktijk toch een andere kleur hebben. Hiervoor zouden wij snel ruimte moeten geven.

De minister zegt dat wij voedselveiligheid bij de cisgenese niet kunnen garanderen. Ik zou zeggen dat dit bijna valt onder de negatieve bewijsvoering, want dat kunnen wij nooit garanderen. Als ik hier om de hoek een kroket uit de muur trek, heb ik ook geen garantie dat die veilig is. De zaak wordt bewaakt, maar uiteindelijk weet je zoiets nooit absoluut zeker. Positieve indicaties dat cisgenese gevaarlijk is, zijn er beslist niet. Ik ga ervan uit dat er ook geen positieve indicaties zijn dat transgenese gevaren in zich bergt voor de voedselveiligheid. Het zit allemaal in de hypothetische sfeer dat dit zou kunnen. De manier waarop de minister daarmee omgaat, vind ik buitengewoon bemoedigend, dus wat dat betreft vind ik dit een heel geslaagd debat. Het beperkte aantal interrupties bij de beantwoording laat zien dat de discussie een heel positieve ondertoon begint te krijgen.

De minister spreekt zelf steeds over het voorzorgprincipe dat zij een warm hart toedraagt. Ik heb de indruk dat de manier waarop zij dat invult helemaal in de sfeer van de risicoanalyse zit. Zij neemt daarin niet alleen de risico's mee in de zin van de gevaren als je een methode wel toepast, maar wijst er ook steeds op dat de biotechnologie grote mogelijkheden biedt op gebieden als resistentie, teelttechnieken enzovoort. Ook het niet toepassen van deze mogelijkheden moet in de risicoanalyse worden meegenomen. Dat juich ik toe.

Wij zullen nog een motie indienen over cisgenese. Als ik het goed heb begrepen, zal de heer Schuurman dit doen. Ik laat het graag aan de eerste ondertekenaar over om hiermee verder te gaan. Ik dank de minister nogmaals en ik adviseer haar om vooral voort te gaan op de weg die nu wordt ingeslagen.

De heer Willems (CDA):

Voorzitter. Ook ik dank de minister hartelijk voor haar uitgebreide beantwoording. Zij is daarbij ook ingegaan op de heel specifieke vragen. Er zijn echter nog enkele dingen die mijns inziens zijn blijven liggen en waarop ik nog even wil terugkomen. Verder wil ik op enkele opmerkingen van de minister wat commentaar geven.

Ik deel de visie van de regering dat er een goede balans nodig is tussen ggo's en klassieke veredeling. De minister heeft dit aan het begin en aan het einde van haar betoog gesteld. Zij benadrukt volgens mij dat het in deze zaak niet een kwestie is van kiezen, maar van het kiezen voor twee goede dingen. Die twee zaken moeten op een goede manier naast elkaar kunnen staan.

De minister is vervolgens ingegaan op de handels- en importproblemen van de EU. De regering stelt dat deze problemen er zijn, maar het is mij niet helemaal duidelijk wat zij eraan gaat doen. Wellicht kan de minister hierop iets specifieker ingaan.

Vervolgens zou er vóór de zomer van 2010, dus over ongeveer anderhalf jaar, een rapport van de EU gereed zijn over de maatschappelijke ontwikkelingen rond ggo's. Hierop is dan twee jaar gestudeerd. Wat zal de specifieke rol van dit rapport na twee jaar zijn? Wat zal ermee gebeuren? Heeft het consequenties voor de verdere stappen die binnen de EU zullen worden gezet? Daarbij moeten wij ook in het oog houden dat er andere werkgroepen bezig zijn met de nieuwe technieken. Heeft de minister de verwachting dat dit uiteindelijk zal leiden tot een situatie waarin het bijvoorbeeld mogelijk zal zijn om in Europa met verschillende snelheden te gaan werken als het gaat om de diverse ontwikkelingen? Ik heb daar specifieke vragen over gesteld. Ik verzoek de minister daar alsnog op te reageren. Is het niet mogelijk dat Nederland, gezien zijn bevoorrechte positie op het gebied van kennis, wat dat betreft een specifiek initiatief daartoe neemt? Ook het kabinet zal zijn mind opmaken als het gaat om de maatschappelijke acceptatie wat dit betreft. De EU doet dat in de zomer van 2010, maar wanneer komt het kabinet met zijn visie?

Dan iets over de veiligheid. De minister wijst erop dat wat dit betreft nog nooit een dodelijk ongeval heeft plaatsgevonden of dat anderszins letsel is opgetreden bij iemand die is blootgesteld aan gentechmaterialen. Dat is het gevolg van de uitzonderlijke regelgeving wereldwijd en de voorzorg die overal is genomen. Als je dit echter in het kader plaatst van een aantal andere ontwikkelingen, dan is het bizar dat wij in Nederland nog steeds 1800 doden per jaar hebben als gevolg van fouten in het ziekenhuis. Daar nemen wij echter geen maatregelen tegen. Wereldwijd zijn er praktisch geen ongevallen. Wij zijn dus uitermate nerveus als het gaat om de verdere ontwikkelingen. Wij weten allemaal dat wij wat dit betreft in een bizarre wereld leven.

Ik was blij te horen dat de minister heel duidelijk was over de drie visies die naar voren zijn gebracht, de antropocentrische, de ecocentrische en de theocentrische, in die zin dat zij geen specifieke keuze maakte. Ik was ook blij dat zij zich redelijk kon verenigen met de uitwerking van de theocentrische visie in het kader van het rentmeesterschap. Dat sprak ons bijzonder aan.

Dan nog iets over de ggo-vrije ketens. Voelt de minister er nog voor meer aandacht te geven aan de productbenadering als gevolg van de nieuwere ontwikkelingen, ook al willen veel mensen de ketenbenadering benadrukt zien. Daardoor kan namelijk duidelijk worden of een product al of niet iets heeft, in de zin van het genetisch gemodificeerd zijn. Vandaag de dag hebben wij namelijk met de situatie te maken dat identieke producten, chemisch en analytisch precies dezelfde producten, enerzijds kunnen worden gekwalificeerd als ggo-producten en anderszins als niet-ggo-gekwalificeerde producten, afhankelijk van de route waarlangs zij zijn gemaakt. Ik vraag mij af of daar in de studie die over twee jaar gereed is specifiek aandacht aan zal worden besteed.

Ik ga niet meer in op de kwestie van het octrooirecht. Ik begrijp de minister goed. Ik ben blij met de afbakening van de kwestie van de dwanglicenties. Ik blijf ervan overtuigd, in tegenstelling tot collega Schuurman, dat octrooiering een zinvolle zaak is, maar de problematiek heeft niet zozeer te maken met octrooiering, als wel met de kwestie dat door de enorme beschermingsmaatregelen slechts een beperkt aantal mensen het zich kan veroorloven om octrooien aan te vragen. Er is nu dus rust op dit gebied. Je kunt dat open gooien, bijvoorbeeld door open sourcetechnologie. Een voorbeeld. De regering van Singapore heeft een aantal jaren geleden enkele miljarden dollars ter beschikking gesteld voor biotechlaboratoria in Singapore en de beste wetenschappers uitgenodigd om er te werken. Vervolgens werd tegen alle farmaceutische bedrijven in de wereld gezegd dat, als zij zich in Singapore zouden vestigen met een researchlaboratorium, zij gratis toegang zouden hebben tot de desbetreffende kennis. Dat is pas ondernemend wetenschap bedrijven. Wageningen doet ook heel veel op dit gebied. In Nederland kunnen wij daar een mooi voorbeeld van zijn. Dat geef ik de minister mee. Hoe staat het wat dat betreft met de samenwerking buiten de EU? Ik noemde al de specifieke situatie vanwege de limitering in Europa, gelet op de regelgeving. De kennis is hier heel sterk aanwezig. Ik weet dat met name de Afrikaanse landen daarnaar vragen. Daar zijn ontwikkelingen gaande met steun van de World Health Organization. Waarom kunnen wij Nederlandse bedrijven niet binnen de regelgeving stimuleren om daar ontwikkelingen op te zetten op basis van Nederlandse kennis. Dit zou specifiek moeten worden gesteund door de ministeries van LNV en voor OS.

Mevrouw de voorzitter. Dit zijn nog enkele vragen aan het adres van de minister.

De heer Peters (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik ben nog diep in gedachten over de bizarre wereld van de heer Willems. Ik vind de situatie niet zo bizar, omdat wij een goede regelgeving hebben met duidelijke eisen die worden gesteld aan de registratie van stoffen en geneesmiddelen. Ik zal in tweede termijn nog enkele opmerkingen maken over en vragen stellen naar aanleiding van het antwoord van de minister.

Ik ben van mening dat zij een heel duidelijk, elegant en volledig verhaal heeft verteld. Zij heeft het hele terrein bestreken, breed, maar niet overdreven. Zij gaf een uiterst gebalanceerde reactie op de discussie die zich hier heeft ontsponnen. Ik ben haar daar dankbaar voor. Als wij een algemeen onderwerp op tafel leggen en wij willen dat vrij behandelen, dan draagt iedereen aan wat er aan te dragen is en probeert daar waar mogelijk peper te strooien om reacties uit te lokken. Dit is gelukt en ik ben daar dankbaar voor. Hoewel al mijn vragen in ieder geval zijn aangestipt en bijna alle zijn beantwoord, heb ik toch nog iets kunnen vinden. Ik kom daar later nog op.

De octrooisituatie is naar mijn mening duidelijk beschreven. Stel dat de aardappel die nu in Wageningen wordt ontwikkeld, een goed resultaat oplevert en na de toelatingsprocedure – die ik zeer waardeer, maar anderen wat minder – op tafel komt, worden de rechten daarop dan verdeeld over degenen die bij die ontwikkeling waren betrokken? Hoe zit dit precies? Heb ik dit goed begrepen?

Er is gediscussieerd over de principes nee, tenzij en ja, mits. Het nee, tenzij heeft een soort voorwaardelijk karakter, veel meer dan ja, mits. Nee, tenzij wil tenslotte zeggen: wij vinden het niet normaal dat dit zo maar op de markt komt, maar als de veiligheid wordt gevolgd en alle informatie op tafel ligt, vind ik dat het nee, tenzij ons goed past. Ik noem nu geen voorbeelden, maar er zijn voorbeelden van genetisch gemodificeerde organismen die later zichzelf weer opnieuw bleken te modificeren. Daarom is het belangrijk dat op dit terrein een post market surveillance wordt uitgevoerd. Ik meen dat de heer Schuurman dit ook zo naar voren heeft gebracht.

Ik vraag nu rechtstreeks aan de minister of zij kiest voor cisgenese of transgenese. Dat is een gemene vraag, want ik heb zelf in feite de keuze opengelaten. Het gaat er mij om dat een product dat op de markt komt, op alle fronten veilig is. De minister heeft dit heel diligent aangepakt. Zij heeft gezegd dat zij, gegeven het verschil tussen de fenomenen cisgenese en transgenese, meer zorg heeft voor transgenese dan voor cisgenese. Zij schat de gevolgen van cisgenese wat minder ernstig in en gaat ervan uit dat dit wat minder onveilig is. Dit is dus geen echte keuze. Ik waardeer deze opmerkingen van de minister. Ik zie dat als een groot punt. Niet alleen vanwege de veiligheid en niet alleen vanwege de eerlijkheid in de handel, maar vooral ten opzichte van de Nederlandse bevolking, aan wie duidelijk moet worden gemaakt hoe het staat met genetisch gemodificeerde organismen, vind ik het van belang om niet toegelaten genetische gemodificeerde gewassen op te sporen. Omdat je geen identificatie hebt van het product, kun je deze niet opsporen en dat is een probleem waarover goede publiciteit moet blijven bestaan. Dit probleem kan worden uitgelegd en behoort daarom de aandacht te hebben.

Op een gegeven moment zei de minister dat de klokkenluider het helemaal niet heeft verteld. Nee, de klokkenluider heeft gezegd: doen verklaren door de VWA dat zij niet in staat waren om de etikettering uit te voeren vanwege een te krap budget. Dat heb ik gezegd, niet dat de klokkenluider dat heeft gezegd.

Over een ander punt hoor ik graag een meer precieze beantwoording en dat betreft de EFSA in Parma. De voormalig wetenschappelijk directeur heeft zich heel precies uitgelaten over zijn zorgen – het waren geen brandende zaken, maar wel zorgen – over het mogelijke probleem dat de deskundigen die zo nodig zijn op het gebied van genetische modificatie en op alle andere gebieden waarover de EFSA gaat, op een gegeven moment ontbreken. Het is immers helemaal niet zo'n ongelooflijk leuk werk. Meestal komt het iets buiten de vakrichting van de deskundige. De EFSA is ooit op een afgrijselijk oord gelokaliseerd. Iedereen die zich dat nog herinnert, weet dat dit gebeurde vlak voordat Parmalat failliet ging. De dag daarvoor was hiervan maar één persoon op de hoogte. Zijn naam zal ik niet noemen. Verder is de honorering niet zo grandioos dat je er makkelijk voor kiest om daarvoor je vrije tijd op te geven. Alles los en vast, er zijn zorgen. Je ziet mensen weglopen die precies de deskundigheid hebben die in een speciale commissie nodig is. Ik ben er niet zo heel frequent geweest, maar wel regelmatig. Ik ken het wetenschappelijk comité. Deze vraag wilde ik de minister nog graag horen beantwoorden.

Voorzitter. Mijn betoog duurde iets langer dan de drie minuten die ik heb aangegeven.

De voorzitter:

Dat volg ik nauwkeurig.

De heer Peters (SP):

Dank u wel, voorzitter.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Voorzitter. Ik voer graag het woord in deze tweede termijn. Ook ik wil de minister bedanken voor haar beantwoording in eerste termijn. Ik vond deze helder, toegesneden en bovenal inspirerend. Ik wil nog op vier punten terugkomen.

De minister heeft geantwoord dat de Voedsel en Waren Autoriteit is geëquipeerd en adequaat en effectief toezicht houdt. Er zijn weinig ggo's aangetroffen die boven de norm komen. Daar ben ik blij mee, maar welke conclusie verbindt de minister daar nu aan? Verandert zij het beleid op dit punt? Gaat zij het toezicht aanpassen aan het lagere risico? Als je weinig gevallen aantreft, kan minder controleren een reflex zijn. Graag krijg ik duidelijkheid op dat punt. Hoe verhoudt zich dit tot de keuzevrijheid van de consument en de waarborging? Dat vraagt juist om een blijvend scherp toezicht en controle door de overheid.

Ik ben benieuwd of de minister nu echt haar nek gaat uitsteken. Zij heeft gezegd dat biotechnologie uit de taboesfeer moet en het verdient om vol in de schijnwerpers te staan. Zij heeft aangegeven te komen met seminars en een trendanalyse en ook binnen de EU seminars te willen organiseren. Maar, met alle respect, als je dingen uit de taboehoek wilt halen, dan moet het volgens mij een beetje wilder. Gaat de minister zich richten op de positieve aspecten en positief nieuws brengen over de biotechnologische kennis en mogelijkheden? Biotechnologie komt veel voor. Ik heb al eerder gememoreerd aan de rode, de witte en de groene biotechnologie. Gaat de minister een actieve campagne voeren? Gaat zij dat ook doen in relatie tot voorlichting aan het publiek over biotechnologie? Zij kan ervoor kiezen om zich te beperken tot seminars, een trendanalyse et cetera, maar dat blijft een beetje buiten het gezichtsveld van de consument. Van mij mag het daarom iets wilder, in de zin van echt actief onder de aandacht brengen dat biotechnologie tot nu toe veel goede dingen heeft gebracht.

De minister heeft gezegd dat zij zich inspant om toelatingsprocedures in de EU te versnellen. Ik wijs echter op het voorbeeld van de BASF-aardappel. Die procedure loopt al twaalf jaar en ligt nu nog bij de EFSA. Wat doet de overheid nu concreet? Hoe gaat de minister dit soort lange procedures in de toekomst voorkomen? Ik heb er behoefte aan om dit concreet toegelicht te krijgen. Ik geloof graag in de inspanningsverplichting, maar wat kan ik daarvan waarnemen?

De minister heeft aangegeven dat de negatieve gevolgen van de marktwerking ongewenst zijn en dat zij daartegen wil optreden. Dat betekent dat zij in feite kleine bedrijven in staat wil stellen om toe te treden tot technieken. Wat houdt dat concreet in? Gaat zij een fonds in het leven roepen? Tegelijkertijd heeft de minister gezegd dat wij moeten wachten tot de tijd rijp is en dat de overheid niet alle kosten moet dragen. Maar het is van tweeën één: of de overheid legt geld bij en bevordert zo dat kleine bedrijven kunnen toetreden, of de overheid doet niets. De overheid kan niet én willen bevorderen dat kleine bedrijven kunnen toetreden én zeggen dat zij er geen geld in stopt.

De heer Schuurman zal straks ingaan op de motie-Schuurman c.s.

Ik zie graag de antwoorden van de minister tegemoet. Ik hoop dat zij voortvarend op deze weg doorgaat.

De heer Laurier (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik maak graag gebruik van deze tweede termijn om een omissie uit eerste termijn recht te zetten. In mijn enthousiasme om te vertellen over de jaren tachtig, alsmede door mijn onwennigheid om in die positie op te treden, ben ik vergeten te zeggen dat ik mede het woord voer namens de fractie van D66. Ik maak haar daarvoor mijn excuses.

De minister legt in haar beantwoording sterk de nadruk op een aantal uitgangspunten: veiligheid voor mens, dier en milieu, en duurzaamheid. Die verankering is belangrijk. De minister zegt dat zij niet bang is voor discussies over biotechnologie. Sterker nog, zij vindt het goed om opvattingen en meningen te wisselen. Dat onderschrijven wij.

Voor de veiligheid bij het gebruik van ggo's in de keten is op dit moment geen duidelijke etikettering. Zodra er aanwijzingen zijn dat gebruik van ggo's in de keten consequenties heeft voor de genoemde uitgangspunten, is de minister bereid om het beleid op dat punt te herzien.

De minister heeft een opmerking gemaakt over genetische diversiteit. Ik ben het met haar eens dat die niet alleen met moderne biotechnologie te maken heeft, maar met een complex van factoren samenhangt. De minister zei dat zij daar aandacht voor heeft, maar daar stopte het betoog. Dat vond ik jammer, want ik had graag iets meer gehoord over de aard van de aandacht en over de betekenis ervan.

Over haar positie ten opzichte van transgenese en cisgenese aspecten zei de minister heel duidelijk dat het eindproduct bij de cisgenese hetzelfde kán zijn. Het kán, maar het hoeft dus niet. Ik zie dat als een onderschrijving van de opvatting dat het van geval tot geval beoordeeld moet worden.

Verder ziet de minister in haar beleid biologische landbouw, klassieke veredeling en moderne techniek als drie richtingen waarin gezocht moet worden bij het streven naar duurzaamheid. Toen de minister sprak over de onderzoeksprogramma's in 2009 kwam bij mij de vraag op of die drie thema's met elkaar in balans zijn bij het beschikbaar stellen van middelen.

Ik ben mijn bijdrage begonnen met een terugblik naar de tweede helft van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig en met de herinneringen die ik aan die periode had. Misschien ben ik in mijn bijdrage niet expliciet genoeg geweest in mijn vragen, maar een van mijn opmerkingen had betrekking op de vervlechting die ontstond tussen de wetenschap van de universitaire instituten aan de ene kant en het bedrijfsleven aan de andere kant. Ik herinner mij nog heel helder dat die vervlechting uitmondde in een klacht, ik meen van TNO in het begin van de jaren negentig. Men had moeite om onafhankelijke deskundigen te vinden om tot octrooibeoordelingen in de moderne biotechnologie te komen. Dat is natuurlijk niet alleen belangrijk bij octrooien, maar ook bij veiligheid voor mens, dier en milieu en wellicht ook bij duurzaamheid in de landbouw. Ik had de vraag wellicht wat explicieter kunnen stellen, maar ik gebruik er toch mijn tweede termijn voor. Ik zie de antwoorden van de minister uiteraard vol verwachting tegemoet.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik sluit mij volgaarne aan bij de waardering die voorgaande sprekers geuit hebben aan het adres van de minister. Ik hoop een en ander later in de Handelingen nog eens rustig te kunnen nalezen. Haar bijdrage geeft een goed overzicht van alle haken en ogen die zitten aan het onderwerp biotechnologie en vooral aan genetische modificatie. Een aantal van de onderwerpen die ik per interruptie al aan de orde heb gesteld, wil ik verder laten rusten.

Met betrekking tot de cisgenese wil ik, net als de heer Laurier, even terugkijken naar het verleden. Ik was van 1978 tot 1982 lid van de door het kabinet-Van Agt ingestelde Brede DNA-commissie, die zich bezighield met de ethische en maatschappelijke consequenties van de DNA-technologie. Wij spraken toen nog niet over genetische modificatie, maar over DNA-technologie. Zoals wij weten werd in 1976 door een groep vooraanstaande biologen het moratorium afgekondigd. Men wilde eerst wel eens precies weten wat men aan het doen was. In Nederland kwam toen de bezinning daarop op gang. Ik weet nog dat ik in die discussie, waaraan ik deel mocht nemen namens CNV, meer dan eens vroeg naar de problemen van de cisgenese. Men had het toen wel altijd over transgenese, maar nog niet over cisgenese. Ik kreeg dan van de deskundigen het antwoord: cisgenese is niet interessant, want dat kunnen wij op een natuurlijke veredelingswijze wel tot stand brengen. Daarin is later een duidelijke verandering gekomen. Zo duidelijk, dat de minister vanavond twee voorbeelden gaf, namelijk dat van de bekende aardappel en dat van de appelboom. Dat laatste voorbeeld is in onze commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niet aan de orde geweest, maar het illustreert dat het de moeite waard is om het onderscheid tussen transgenese en cisgenese te maken. Hoe je het ook wendt of keert: er is onrust rond die genetische manipulatie of genetische modificatie. Er zitten allerlei haken en ogen aan. Dat zal ook niet meteen verdwenen zijn. Ik denk dat er op twee fronten tegemoet gekomen kan worden aan de onrust; niet door het te bevestigen maar door vertrouwen te wekken.

In de eerste plaats door de organische of biologische landbouw alle ruimte te blijven geven, voor zover daar belangstelling van de burger voor is. De overheid moet dat faciliteren en dat heeft zij gelukkig ook in de loop der jaren gedaan. Ik heb meegemaakt dat het van 1,5% naar de huidige 10% groeide. Ik vind dat een prachtige ontwikkeling. Uit de expertmeeting is gebleken dat de biologische landbouw vraagt om serieus genomen te worden. Daarmee zou de minister in elk geval wantrouwen wegnemen. Het woord "wantrouwen" is toen verschillende keren gevallen. Ik denk dat het goed is om die vraag vast te houden.

Ten tweede biedt de cisgenese, in tegenstelling tot de transgenese, meer mogelijkheden. Ik herinner mij dat in het begin van de discussie over transgenese de meest vreemde verhalen de ronde deden over wat er allemaal mogelijk was. Een mooi voorbeeld is dat men het prachtig vond als het gen uit het vuurvliegje dat verantwoordelijk is voor het oplichten van het vuurvliegje, ingebracht zou kunnen worden in de tabaksplant, om duidelijk te maken dat die plant er voor bestemd is om er een lucifer bij te houden. Moet je nagaan hoe anders wij over deze zaken zijn gaan denken; zowel over het vuurvliegje als over roken.

In overleg met de verschillende fracties leek het ons wenselijk om de uitkomst van het beleidsdebat, dat erop gericht is bestaande problemen te analyseren en uitwegen te bieden, in een motie vast te leggen. Ik hoop dat de minister zal zeggen dat die motie haar beleid voor een deel ondersteunt. Misschien is zij het er zelfs wel helemaal mee eens. Toch gaan wij dan die motie niet intrekken, want er is een duidelijke wens om twee problemen te beantwoorden met de weergave van dit debat in de Eerste Kamer. Er wordt recht gedaan aan de maatschappelijke onrust en aan de mogelijkheden die de cisgenese biedt. Ook daarin was de minister in haar antwoord heel reëel: cisgenese is niet onproblematisch, maar minder problematisch dan de transgenese. Wij hebben dat in een motie proberen te verantwoorden. Ik overhandig de motie graag aan de voorzitter. De grootst mogelijke meerderheid van de fracties heeft deze motie ondertekend, op één uitzondering na: de heer Koffeman van de Partij voor de Dieren. Hij heeft een duidelijke en zeer te respecteren argumentatie. Hij zal zich daarover straks zelf verantwoorden.

De voorzitter:

Door de leden Schuurman, Willems, Peters, Van den Berg, Sylvester, Laurier en Schaap wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er bij genetische modificatie van planten geen zekerheid bestaat dat alle risico's van toepassing beheersbaar zijn;

overwegende dat mogelijk nadelige gevolgen groter zijn indien de modificatie soortgrenzen (transgenese) overschrijdt dan wanneer de modificatie binnen de soorten blijft (cisgenese);

overwegende dat naast cisgenese inmiddels nieuwe veredelingstechnieken (hybridisatie) zijn ontwikkeld waarbij van gentechnologie gebruik wordt gemaakt zonder dat transgene planten tot stand worden gebracht die ethisch op minder bezwaren stuiten dan transgenese;

overwegende dat toepassing van dergelijke technieken in de veredeling kan bijdragen aan een meer duurzame landbouw en aan een grotere biodiversiteit aan voedselgewassen;

overwegende dat de huidige octrooiregeling van transgene gewassen de ontwikkelingslanden in toenemende mate afhankelijk maakt van grootschalige agrochemische industrie in de rijke landen en een bedreiging vormt van bestaande landbouw met een grotere diversiteit aan voedselgewassen;

overwegende dat het goedkeuringsproces van gg-gewassen in Europa door EFSA zeer strenge eisen kent;

overwegende dat op dit moment voor Nederland met name een via cisgenese verkregen aardappel (de zogenaamde phytophthoraresistente aardappel) op middellange termijn van belang kan zijn, vanwege zeer aanzienlijke (mogelijk zelfs tot 50%) reductie van gewasbeschermingsmiddelen;

verzoekt de regering:

  • 1. in Europees verband nadere studie van nieuwe veredelingstechnieken (onder meer cisgenese, zoals bijvoorbeeld de phytophthoraresistente aardappel) te bevorderen om na te gaan van welke veredelingstechnieken een eventueel vereenvoudigd toelatingsregime zou kunnen gaan gelden;

  • 2. daarbij te bewaken dat de gangbare – organische of biologische – voedselketen wordt behouden, zodat daarmee ook de keuzevrijheid van de consument om ggo-vrij voedsel te kunnen kopen gewaarborgd blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (31700 XIV).

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik kan mijn bijdrage beëindigen door te onderstrepen dat de bedoeling van de motie is om de patstelling die de minister in de discussie met de Tweede Kamer – en mogelijk ook in de Europese discussie – zal ervaren, te doorbreken en die discussie een nieuwe impuls te geven.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Ook ik wil de minister bedanken voor de uitvoerige beantwoording van de vragen. Ik vind dat daar een grote mate van voorzichtigheid uit spreekt, die ik buitengewoon op prijs stel. Je kunt verschillend denken over ggo's, maar het is plezierig om erover te spreken in een sfeer van begrip en verstandhouding. Die heb ik in dit debat in ieder geval geproefd. Ik heb nog wel een paar vragen.

Waarom noemt de minister phytophthora als belangrijkste voorbeeld, als argument om door te gaan met cisgenese? Waarom moeten wij een probleem gaan oplossen dat al opgelost is? Er zijn twee, drie, vier verschillende phytophthoraresistente rassen beschikbaar, zoals de Bionica en de aardappels van Agrico. Het is plezier dat dit langs de traditionele weg is gelukt. Het is duidelijk dat niet valt uit te sluiten dat aan cisgenese risico's zitten. Er is geen reden om die te nemen. Waarom zou je dan eenvoudige toelating van cisgenese ambiëren en waarom zou je het gaan onderzoeken, als de risicobeoordeling van de voedselveiligheid volgens het RIKILT vergelijkbaar is met transgenese?

Cisgenese zou kunnen leiden tot het doorbreken van een patstelling. Dat zou mooi zijn. Uit de bijdrage van collega Schuurman begrijp ik dat hij aan zijn (voorzichtige) enthousiasme voor cisgenese verbindt dat de techniek bij voorkeur niet-octrooieerbaar zou moeten zijn. Het kan dan onder het kwekersrecht vallen, wat meer mogelijkheden zou bieden voor het midden- en kleinbedrijf om erin te participeren. Ziet de minister mogelijkheden om cisgenese niet-octrooieerbaar te maken? Indien de dossierkosten vergelijkbaar zijn met de markttoelating van transgene gewassen, speel je de zes grote multinationals in de kaart. Eigenlijk zijn alleen zij in dat geval in staat om gebruik te maken van de bespoediging en vergemakkelijking van de toelating.

De minister heeft gesproken over het maatschappelijk debat. Als zij daarover wat meer informatie kan geven, zou ik dat erg op prijs stellen. Er is een maatschappelijk debat geweest over de EU-grondwet. Eigenlijk was dat niet veel meer dan wat bijeenkomsten in wat bibliotheekzaaltjes en stadhuizen. Je kunt niet zeggen dat een substantieel deel van de Nederlanders de gelegenheid heeft gekregen om hun mening te ventileren. Ik kan mij ook nog een maatschappelijk debat over biotechnologie bij dieren herinneren in de tweede helft van de jaren negentig. De overheid heeft toen gezegd: het zou aardig zijn om in een aantal weekenden eens wat willekeurige burgers op te leiden in de mogelijkheden van biotechnologie bij dieren. Wanneer die burgers dan echt zijn geïnformeerd door deskundigen van verschillende pluimage, dan willen wij wel eens horen wat die burgers ervan vinden. De uitkomst van die debattenreeks was dat veel burgers veel negatiever waren gaan denken over biotechnologie bij dieren dan bij aanvang. Als je zo'n debat organiseert, zou je denken dat de overheid zegt: dat weten wij dan en daar moeten wij de bevolking dan maar kond van doen. Dat is niet gebeurd. De uitkomsten van die debatten, die van tevoren breed waren aangekondigd, zijn in de diepste la terechtgekomen en zijn niet eens gepubliceerd. Dat is erg jammer. Staat de uitkomst op voorhand vast als de minister zo'n maatschappelijk debat gaat organiseren? Wordt het een debat om acceptatie te vergroten of om echt met de burger in discussie te gaan over de vraag: willen wij dit wel? Die discussie is een beetje te vergelijken met de maatschappelijke discussie over kernenergie, zoals die onder jonkheer mr. De Brauw is gevoerd.

Dan lijkt er nog een discrepantie te zitten tussen de opmerkingen: 100% vrij van gentech is onmogelijk, en: keuzevrijheid moet worden gewaarborgd. Hoe gaat de minister de keuzevrijheid waarborgen van mensen die zeggen: ik wil niet per se biologisch voedsel nuttigen of kopen, maar ik wil wel keuzevrijheid houden. Waar ligt die grens? Ligt die bij de huidige marge van 1,5%? Of denkt de minister dat die marge groter of kleiner kan worden in de toekomst?

Ik wil graag eindigen met een citaat dat ik eerder heb gebruikt in mijn bijdrage. Daarin zegt de minister het volgende: "Als we structureel tegen ggo's blijven, kan dit een negatief effect hebben op de positie op de wereldmarkt. Denk aan de voerprijzen voor de veehouderij en de phytophthoraproblemen in aardappelen. Als we kiezen voor een verbod op gemodificeerde gewassen, moeten we ook deze gevolgen accepteren."

Overigens zou je uit de woorden "als wij structureel tegen ggo's blijven" mogen afleiden dat er op dit moment een negatieve houding bestaat ten opzichte van ggo's. Is de minister hier juist geciteerd? Betekent dat dus ook dat zij vindt dat zo'n keuze er nog steeds is? Er wordt vaak gezegd: Nederland is geen eiland en binnen Europees verband hebben wij die vrijheid helemaal niet. Uit dit citaat kun je echter de indruk krijgen dat Nederland wel de vrijheid heeft om te zeggen: wij willen het niet en wij doen het niet. Graag hoor ik hierop het commentaar van de minister.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik bedank de leden van de Eerste Kamer voor hun inbreng in tweede termijn. Ik dank allen voor de waarderende woorden voor de eerste termijn mijnerzijds. Ik beleef dit als een boeiend debat. Het thema rechtvaardigt dat ook, omdat er geen sprake is van een statische situatie; er is dynamiek. Ik ben er niet helemaal van overtuigd dat het "wild" is, zoals mevrouw Sylvester zegt en dat dit een wilde aanpak vergt. Ik zal daar straks nog iets over zeggen. Het is echter wel een debat van vlees en bloed. Wij moeten het debat hier en in de samenleving, maar ook op Europees niveau voeren om de kansen, mogelijkheden en bedreigingen zorgvuldig af te wegen, zo zeg ik ook tegen de heer Koffeman.

De heer Schaap heeft eigenlijk een samenvatting gegeven van mijn beantwoording. Daar ben ik het van harte mee eens. Ik dank hem voor de mooie woorden, die hij daarbij heeft gesproken.

De heer Willems heeft het gehad over een goede balans tussen de conventionele en de biologische veredelingen en de ggo's. Ik ga daarvoor. Ik heb daar al het nodige over gezegd. Ik vind deze kwestie belangrijk. Ik vind ook dat die bruggen naar elkaar moeten worden geslagen. Dat vergt een open houding van elkaar. Ik accepteer daar natuurlijk bij dat de biologische landbouw en de biologische ontwikkeling zeggen: tot hier en niet verder. Mijn stelling is echter dat gangbare landbouw en biologische landbouw veel van elkaar kunnen leren. In de praktijk vind ik de houding van wat meer naar elkaar kijken en bezien wat je van elkaar kunt opsteken, wel een goede. Een enkele keer kom ik namelijk nog wel eens tegen dat mensen uit de gangbare landbouw zich afzetten tegen de biologische. Soms kom ik ook nog wel eens een verheerlijking van de biologische landbouw tegen waarvan ik mij afvraag of die wel helemaal gerechtvaardigd is op basis van de prestaties van de gangbare landbouw. Ik zal het komen tot balans daarin stimuleren.

U hebt gevraagd naar de handelsproblemen die de nultolerantie oplevert vanuit derdelanden, mijnheer Willems. Die problematiek kaart u terecht aan. De Europese Commissie wil deze problematiek aanpakken. Ik heb daar ook op aangedrongen. Er moet een technische oplossing te vinden zijn voor de aanwezigheid van sporen van niet toegelaten ggo's in diervoeders en levensmiddelen. In mijn eerste termijn heb ik al gezegd dat wij er via tal van samenwerkingstrajecten aan werken om die databases en die labgegevens uitwisselbaar te maken en te benutten. De Europese Commissie heeft aangegeven dat zij zoekt naar een technische oplossing. Als het voorstel van de Commissie er ligt, zal het kabinet zijn standpunt daarover bepalen. De handelsproblemen komen ook aan de orde in de ggo-seminars. Ik vind dat wij alle zaken daarbij moeten betrekken.

U hebt nog een beschouwing gegeven over het feit dat er per jaar 1800 doden zijn in ziekenhuizen als gevolg van verkeersongevallen.

De heer Willems (CDA):

Nee, ik zei door fouten in ziekenhuizen.

Minister Verburg:

Ah, door fouten in ziekenhuizen. Ik wil benadrukken dat het voorzorgprincipe, door u ook omarmd, in de ontwikkeling van nieuwe mogelijkheden en nieuwe technieken zwaar moet wegen. Dat wil ik ook doen. Ik begrijp het voorbeeld en ik vind het ook heel sprekend. Ik denk dat de behoedzaamheid, die zorgvuldigheid en dus dat voorzorgprincipe ook vanuit het oogpunt van rentmeesterschap gehanteerd zouden moeten blijven worden. Uiteraard mogen er daarbij geen taboes zijn. Wij zullen de kansen, de mogelijkheden en de bedreigingen moeten benoemen.

Mijnheer Willems, u hebt nog gevraagd naar mogelijkheden om vanuit Nederland ook in ontwikkelingslanden samen te werken. U kon mij geen groter plezier doen dan het stellen van deze vraag. Om misverstanden te voorkomen: deze vraag is niet ingestoken. Minister Koenders en ik hebben net in de notitie Landbouw en rurale ontwikkeling in Afrika vijf sporen uitgezet. Het ontwikkelen van goed uitgangsmateriaal voor boeren in Afrika is van heel groot belang. Daarnaast hebben wij nog vier sporen uitgezet. Goed uitgangsmateriaal, toegespitst op de situatie, lokaal en in de regio, is van heel groot belang. Daar kan Wageningen Universiteit ook een belangrijke rol in spelen. Die toepassing bevorderen wij gezamenlijk dus heel sterk.

U hebt ook nog gevraagd wanneer Nederland met een standpunt komt over de sociaaleconomische aspecten. Ons is gevraagd om nog dit jaar daarmee te komen zodat de Europese Commissie die in het voorjaar kan verzamelen. Alle lidstaten zijn daartoe uitgenodigd. Wij gaan die sociaaleconomische aspecten dus nog dit jaar op een rij zetten, althans de Nederlandse inbreng daarin. Het mag duidelijk zijn dat op de seminars die wij gaan organiseren, een nationaal en een Europees, die aspecten meegewogen zullen worden.

Mijnheer Willems, u hebt ook nog gevraagd of het denkbaar is dat wij een Europa krijgen van twee snelheden op dit gebied. Daarbij sprak u over de ketenbenadering en over de productbenadering. Daar is een gezamenlijk Europees traject voor in ontwikkeling, dat heet de procesbenadering. Dat is niet zozeer de ketenbenadering. Het is een benadering die op dit moment in Europa niet ter discussie staat. Ik heb al tegen de heer Koffeman gezegd dat niets vaststaat en dat alles aan dynamiek onderhevig is, ook vanwege snelle ontwikkelingen, maar op dit moment staat in ieder geval de procesbenadering niet ter discussie.

De heer Willems heeft nog gevraagd naar de specifieke Europese studie over de maatschappelijke ontwikkeling van ggo's. Wij zitten in de voorhoede, Nederland speelt daarin een actieve rol. Ik hoop dat het niet zo ver zal komen dat er een Europa van twee snelheden komt, maar het moge duidelijk zijn dat Nederland op een aantal punten wel een voorhoederol speelt, die ik ook wil benadrukken en versterken. Als dat dan zou leiden tot een Europa van meerdere snelheden, bijvoorbeeld ook met betrekking tot de teelten, is dat niet ondenkbaar, maar ik zeg niet dat dat gaat gebeuren. Dat is wel afhankelijk van de uitkomsten van de studie en de standpunten omtrent de sociaaleconomische ontwikkelingen.

De heer Willems (CDA):

Ik heb toch nog een vraag over de kwestie van de product- en de ketenbenadering. Ik hoor de minister zeggen dat zij niet zal afwijken van de procesbenadering. Heeft de Nederlandse regering daarover een positie? Waar moet het in de toekomst naar toe? Moeten wij misschien inderdaad van de ketenbenadering af en naar een productbenadering toe? Het gaat om het product dat wij gebruiken. Hoe verhoudt zich dat tot de veiligheid van de toepassing ervan?

Minister Verburg:

Laat één ding helder zijn. De keuze die wij maken, moet die veiligheid voor mens en milieu garanderen. Dan sluit ik niet uit dat wij op enig moment een ontwikkeling doormaken, bijvoorbeeld van nu proces naar product, maar dan wel op basis van draagvlak in de hele Europese Unie. Wij hebben daarin een lijn getrokken. Die lijn moeten wij ook in Europa vasthouden. Op dat punt kunnen wij in ieder geval niet een Europa van twee snelheden worden. Ik kom straks nog even te spreken over de EFSA en wat zich daar ophoopt. Als het verantwoord is om een snellere procedure met dezelfde waarborgen van zorgvuldigheid en voorzorg te ontwikkelen, ben ik daar geen tegenstander van. Dat voorzorgprincipe zal goed geborgd moeten worden.

Dan kom ik bij de vragen van de heer Peters. Hij heeft eerst gezegd dat er een waanzinnig duidelijke en heldere beantwoording heeft plaatsgevonden in een gebalanceerde reactie. Hij heeft mij gevraagd hoe het zit met de publiek-private samenwerking en wat die zou kunnen betekenen voor de octrooiverdeling. Daarover heeft men afspraken gemaakt. Ik ken die afspraken nu niet uit mijn hoofd, maar dit is wel op basis van de inbreng en ik neem aan ook op basis van het financiële risico dat men daarbij loopt. Ik zou mij zomaar kunnen voorstellen dat daar ook sprake is van spreiding van de octrooien op basis van zorgvuldige afspraken. Dat zou toe te juichen zijn.

De heer Peters heeft het nodige gezegd over ja, mits en nee, tenzij. De heer Koffeman heeft daarover ook gesproken, niet zozeer in deze termen als wel over de benadering. Dan pak ik toch even terug op het feit dat rond de eeuwwisseling de commissie-Terlouw de brede maatschappelijke discussie heeft gevoerd onder de titel Eten en Genen. Op basis daarvan is het principe ontwikkeld ja, mits tegen groene, plantaardige biotechnologie en nee, tenzij tegen genetische modificatie ten aanzien van dieren. Dat leeft in de samenleving. Wij houden van tijd tot tijd ook maatschappelijke onderzoeken. Dan zien wij ook hoe mensen daarover denken. Die tweejaarlijkse trendanalyses zijn voluit voor iedereen beschikbaar.

Als de heer Peters zegt dat de regering en Europa voldoende die zorgvuldigheid garanderen en dat die werkwijze wat hem betreft ook de titel nee, tenzij zou mogen hebben, noemt hij het anders, maar liggen onze posities niet zo ver van elkaar af. Eén ding is zeker: die zorgvuldigheid en behoedzaamheid, dat voorzorgsprincipe moet uitgangspunt blijven bij alle ontwikkelingen.

De heer Peters heeft nog iets gezegd over cis- en transgenese. Hij vindt het goed dat ik daar geen nadere uitspraken over doe. Ik heb er iets over gezegd in eerste termijn en ik zal er nog nader op ingaan naar aanleiding van de motie die naar ik aanneem mede namens hem is ingediend.

Aan de detectie van niet-toegelaten ggo's wordt hard gewerkt. Wij zijn er voluit mee bezig om die boven tafel te krijgen. Mevrouw Sylvester heeft daar een opmerking over gemaakt in relatie tot de inzet en de rol van de VWA. Ik weet niet of ik haar geruststel, maar ik vind in elk geval dat de VWA op dat punt goed en professioneel werkt, op basis van een risicoanalyse. Ik ben op geen enkele wijze van plan om dat beleid en die inzet te veranderen. Ik vind het een mooi resultaat. Bij een dergelijk resultaat ontstaat ook de actie en reactie dat afzenders minder risico nemen. Als de controle hier gatenkaas zou zijn, dan is er meer risico dat producenten en handelaren iets sturen. Als de pakkans groot is, dan worden zij wat voorzichtiger. Zo wil ik het ook graag houden. De heer Laurier heeft daar overigens ook wat over gezegd.

Alle drie de leden hebben gesproken over de EFSA. De heer Peters heeft zelfs een hele beschouwing gegeven over hoe het is om in Panama te moeten vertoeven. Hij maakte daarbij een opmerking waar ik toch even op wil reageren. Hij zei dat de wetenschappers en onderzoekers daaraan hun vrije tijd besteden. Dat kan, maar het is geen vrijwilligerswerk. Die wetenschappers worden uitgenodigd en gevraagd op basis van hun wetenschappelijke kennis en deskundigheid. Zij komen daar dus niet een ochtendje, middagje of avondje vrijwilligerswerk doen; het werk en de kwaliteit van hun werk is daarvoor van te groot belang.

De heer Peters heeft verder nog gesproken over de zorgen van de heer Koëter. Die zorgen zijn naar buiten gekomen. Mede op grond van de opmerkingen van de heer Koëter heeft Europa besloten om een werkgroep te zetten op het werk en functioneren van de EFSA. Aan het werk van die werkgroep, die op initiatief van de voorzitter van de Europese Commissie tot stand is gekomen, heeft minister Cramer deelgenomen. In december is in de Milieuraad een aantal conclusies getrokken, waarvan de belangrijkste grosso modo luidt dat EFSA zeer verantwoord wetenschappelijk werk uitvoert. Wel moet worden gekeken of de EFSA kan worden uitgebreid omdat er een stuwmeer ligt aan aanvragen. Ik geloof dat er zo'n 600 tot 700 nieuwe aanvragen per jaar komen. Als de EFSA niet uitbreidt, dan wordt dat stuwmeer alleen maar groter en worden toelatingsprocedures alleen maar langer. Verder is vastgesteld dat eens heel goed gekeken zou moeten worden naar hoe je de mogelijke risico's voor het milieu op de wat langere termijn ook in de Europese verordening kunt vastleggen. De EFSA doet wel wat onderzoek naar milieurisico's op de wat langere termijn, maar dat moet nog worden ingebed in de Europese verordening. Ten slotte is daar mede op verzoek van Nederland uitgesproken dat er een element moet worden toegevoegd aan die weging, namelijk de sociaaleconomische beoordeling. Daarvan is niet gezegd – ik ben daar ook geen voorstander van – dat het door de EFSA moet gebeuren. Het is een zaak van de Europese Commissie om op basis van de inbreng van de verschillende lidstaten in 2010 te komen tot een sociaaleconomische afweging rond de toelating van genetisch gemodificeerde organismen.

De heer Peters (SP):

De vraag over de EFSA betrof inderdaad de invulling van mensen, wetenschappers. Ik noem vooral de invulling voor de wetenschappelijke comités. Het gaat niet om mensen die daar in deeltijd werken, maar om mensen die hun werk en dossiers thuis ontvangen, die doornemen en er hun mening over geven, waarna in Parma in een speciale commissie een besluit wordt genomen. Bij het werven van mensen die dit type werk willen doen, doet zich een behoorlijk probleem voor. Als dat blokkeert, blijft veel liggen. De motivatie van mensen om zich daarvoor beschikbaar te stellen, is aan het afnemen. Het gaat dus niet om de mensen die daar in dienst zijn, maar om de mensen die zich min of meer als vrijwilliger aanmelden om dossiers te beoordelen, althans een eindconclusie te trekken en daarover gezamenlijk te overleggen. Dat is een groot, hachelijk punt.

Een andere kwestie is dat er vertragende reacties van de kant van de Commissie zijn met het oog op het afwerken van zaken door de EFSA. Er gaan vaak dingen terug naar Parma met de vraag: kijk hier nog eens naar of doe dit nog eens over. Daarbij gaat het om zaken die vaak meer op het publieke terrein en het terrein van de Commissie thuishoren dan op het puur wetenschappelijke terrein. Die slag vraagt tijd en werkt blokkerend. Het effect is dat het stuwmeer wordt vergroot.

Minister Verburg:

De eerste opmerking van de heer Peters is wat mij betreft een verduidelijking. Ik had zijn betoog zo eerst niet begrepen. Het risico dat voor de deskundigenpanels die de finale afweging moeten maken, onvoldoende mensen te krijgen zijn, is een bezwarend punt. De werkgroep waarin minister Cramer heeft geparticipeerd, heeft daarnaar ook gekeken. Het andere punt dat de heer Peters opwierp, heeft hiermee voor een gedeelte te maken. Het terugsturen had mede te maken met sociaaleconomische zaken en maatschappelijke acceptatie. Dit is niet iets wat je aan een wetenschappelijk instituut mag vragen. Het is een sociaaleconomisch, bestuurlijk en misschien ook wel politiek punt. De Europese Commissie zal daarin ook zelf een rol moeten spelen. Zij zal met het water voor de dokter moeten komen, om het zo maar te zeggen, en zij zal het debat daarover willen aangaan. Hiervoor heeft de werkgroep ook het een en ander in werking gezet. Dit heeft geleid tot de vraag aan de lidstaten om in het voorjaar 2010 te komen met hun bijdrage voor de sociaaleconomische afweging. De Europese Commissie komt voor de tweede helft van 2010 met een reactie daarop. Zo wordt dit punt ondervangen. Ik heb de zorgen van de heer Peters nu helder op het netvlies en ik vind dat hij een punt heeft.

Mevrouw Sylvester heeft nog iets gezegd over een wat wilde campagne. Er zou actief aan voorlichting moeten worden gedaan. Ik zou daarin juist iets zorgvuldiger willen zijn. Als ik een heel wilde campagne ga voeren, wordt gezegd: de overheid moet zeker wat. Ik denk dat het meer zin heeft om een open, breed seminar te organiseren, waarop alle deelnemers aan het maatschappelijk debat tot hun recht kunnen komen. Ik hoop op veel publiciteit en veel stukken daaromheen. Naar mijn mening is dat belangrijker dan dat de overheid een heel voorlichtingstraject ingaat. Alle openheid is er. Ik hoop dat ook het debat van vanavond maatschappelijk zijn impact zal hebben. Het is mijns inziens belangrijk om de maatschappelijke discussie en het maatschappelijk draagvlak te ontwikkelen op basis van feiten, inzichten, nieuwe ontwikkelingen enzovoort, zoals mede dit debat tot mogelijke verduidelijkingen heeft geleid.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik zal mijn punt verduidelijken. Het ging mij erom dat er heel duidelijk een koppeling wordt gelegd met de voorlichting aan het grotere publiek. Volgens mij heeft de minister daarvoor een kans voor open doel. Biotechnologie heeft ons heel veel gebracht. Ik heb herinnerd aan de witte, rode en groene biotechnologie. Mijn vraag aan de minister is waarom zij dit niet bekender maakt. Waarom start zij niet een voorlichtingscampagne waardoor het grotere publiek, dus niet het selecte groepje betrokkenen maar iedereen, buurvrouw, oma en noem iedereen maar op, ineens beseft: biotechnologie zit ook in mijn band of in mijn koffiezetapparaat. Dat mag veel breder bekend worden. Dat is de kwintessens van mijn vraag.

Minister Verburg:

Ik meen dat wij in dezen allemaal een belangrijke rol hebben te spelen. Ik heb gezegd dat het taboe dat op genetische modificatie en biotechnologie rust, weggenomen moet worden. Dat taboe wordt thans wel door deze en genen gekoesterd, door mensen en organisaties die grote bezwaren hebben. Zij botsen met hun meningen met mensen die geen bezwaren zien, maar alleen maar voordelen. Dat betekent dat zorgvuldig een koers moet worden uitgezet. Wij doen mee aan financiering van bijvoorbeeld het Voedingscentrum, dat de consument voorlicht. Iedereen weet ook wel dat als het gaat om het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen in medicijnen, de discussie in eerste instantie ging over Frankensteinmedicijnen of -middelen. Nu zegt echter iedereen: met die organismen levert men een zodanig belangrijke bijdrage aan het bestrijden of voorkomen van ernstige ziekten, dat wij het gebruik ervan accepteren. Ik hoop dat door een brede aanpak van de overheid, maar ook door het ontstaan van draagvlak bij de volksvertegenwoordiging, bij niet-gouvernementele organisatie en bij het bedrijfsleven er ook een ontwikkeling is ten aanzien van de plantaardige genetische modificatie. Echter, die ontwikkeling komt er niet met een druk op de knop. Die zal tijd een aandacht vergen.

Er is verder gesproken over de internationale bedrijven en het mkb. In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat in mijn optiek het mkb geen gemakkelijke kans zal hebben aan deelname, anders dan via PPS-constructie, zoals de constructie van Wageningen. Er zullen namelijk geweldige investeringen nodig zijn. Dit punt zal wel een onderdeel zijn van de discussie over de sociaaleconomische ontwikkelingen. Daarbij gaat het dus om de vraag: wat zijn de ontwikkelingen op de midden- en lange termijn? Op welke manier kunnen middelgrote en kleine bedrijven gebruik maken van de mogelijkheden? Ik vond overigens dat de heer Willems een zeer goede suggestie deed. Hij zei dat Singapore mooie kansen heeft gezien voor publiek-private deelname. Daar heeft men gezegd: onze wetenschappers gaan van alles en nog wat ontwikkelen en elk bedrijf dat zich hier vestigt, krijgt toegang via de open sourceconstructie onder de voorwaarde dat het daarvan ook gebruik maakt. Ik vind zoiets heel goed. Wellicht zou dit ook in samenwerking met Wageningen kunnen. Ik zal dat laten doordenken en bezien of er de kans is om de bal in het doel te koppen. Wij willen natuurlijk ook het internationale bedrijfsleven aan ons binden. Wij beschikken over grote deskundigheid, over veel kennis en over een goed vestigingsklimaat. Zulke kansen moet je niet zomaar aan je voorbij laten gaan.

Dan wil ik reageren op de opmerkingen van de heer Laurier. Als hij in eerste termijn bij interruptie tegen mij had gezegd dat hij ook namens een andere politieke partij dan alleen de zijne sprak, had ik kunnen raden welke partij dat was. Dan was ik daar zomaar opgekomen. Hij heeft in tweede termijn zijn opvattingen onderstreept, maar in zijn inbreng herkende ik niet alleen de zorgvuldige inbreng van de zijde van GroenLinks, maar herkende ik daarin zomaar ook de veronderstelde inbreng van D66.

Ik zie dat er nu gelachen wordt, maar het is toch mooi als je bepaalde opvattingen herkent.

Ik dank de heer Laurier voor het feit dat hij het belang van veiligheid voor mens, dier en milieu onderstreepte. In een interruptiedebatje met de heer Koffeman heb ik al gezegd: het beleid kan niet statisch zijn. De ontwikkelingen gaan razendsnel. Daarop moet je als overheid kunnen en willen inspelen. Die bereidheid moet er zijn en dus ook de wil om eventueel iets te herzien. Op basis van nieuwe inzichten kun je zeggen: het kan anders, het kan beter.

Met zijn opmerkingen over de duurzaamheid heeft de heer Laurier volstrekt gelijk. Dat is niet een zaak van de wetenschap, maar ook van de politiek en de samenleving.

De heer Schuurman heeft een aantal opmerkingen gemaakt in min of meer waarderende en samenvattende zin. Hij heeft namens een groot deel van de Kamer een motie ingediend met het verzoek aan de regering om "1. in Europees verband nadere studie van nieuwe veredelingstechnieken (onder meer cisgenese zoals bijvoorbeeld de phytophthoraresistente aardappel) te bevorderen om na te gaan van welke veredelingstechnieken een eventueel vereenvoudigd toelatingsregime zou kunnen gaan gelden, daarbij te bewaken dat de gangbare – organische of biologische – voedselketen wordt behouden, zodat daarmee ook de keuzevrijheid van de consument om ggo-vrij voedsel te kunnen kopen gewaarborgd blijft". Ik zie deze motie voluit als ondersteuning van mijn beleid.

De heer Koffeman heeft gevraagd waarom je, als je langs gangbare of biologische weg tot die phytophthoraresistente aardappel bent gekomen, toch biotechnologisch doorgaat. In die ggo-aardappel zitten nog meer eigenschappen die het mogelijk maken dat de aardappel wordt geproduceerd in droge of andere omstandigheden. Ook met het oog op brugkansen met andere veredelingstoepassingen lijkt het mij nuttig om dit voort te zetten. De kennis die daarbij wordt opgedaan, kan tot nieuwe inzichten leiden.

Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat het voor velen acceptabeler is om planteigen genetisch materiaal te veranderen, dan transgeen. Hoe je het ook bekijkt, zowel voor cisgenese als voor transgenese geldt dat de veiligheid, de zorgvuldigheid en de voorzorg voorop moeten staan. De motie spreekt voor zichzelf. Laten wij de ontwikkelingen even afwachten.

Ik heb al iets gezegd over het maatschappelijk debat. Het gaat er mij niet om dat ik alle neuzen in dezelfde richting wil hebben. Ik zou dat weliswaar graag zien, maar dan op basis van debat, op basis van gewogen argumenten. Ik ben iets langer dan twee weken in de politiek, dus ik weet dat dat zeer waarschijnlijk een illusie is. Op het moment dat het debat uit de taboesfeer is, op het moment dat de mensen bereid zijn om het maatschappelijke debat aan te gaan, vind ik dit goed en kan het bijdragen aan de verdere gedachteontwikkeling. Dat gaat niet in een paar weken, dat red je ook niet in een jaar, dat zal steeds nodig blijven. Ik hoop dat de open inzet en de betrokkenheid van alle spelers op dit gebied – de uitnodiging zal breed verstuurd worden – zullen leiden tot de bereidheid om een open gesprek te voeren. Men moet vooringenomen standpunten kunnen loslaten, men moet bereid zijn om zich te laten overtuigen door goede argumenten.

Stel dat ik niet per se biologisch, maar wel gangbaar geproduceerd voedsel wil. Hoe is dan de vrijwaring van ggo's geregeld? Dat is heel helder; wij gaan daar niet mee marchanderen. De drempelwaarde is 0,9%. Dat is te detecteren en dat handhaven wij.

Ik kom aan het einde van mijn beantwoording in tweede termijn. Ik heb het debat zeer boeiend gevonden. Ik denk dat het ook vruchtbaar is geweest voor de ontwikkeling, de ontwikkelingskansen en de mogelijkheden van groene genetica in de volle breedte om bij te dragen aan het welbevinden, de mogelijkheden en de kansen in dit land, in Europa en, kan het zijn, wereldwijd.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik heb nog een kleine afrondende vraag. Misschien is het antwoord mij ontgaan, maar ik had in tweede termijn nog een vraag gesteld over de toelatingsprocedures, waarbij ik het voorbeeld van BASF noemde. U hebt aangegeven dat u er van alles aan doet om die toelatingsprocedures in Europa te bevorderen. Wat doet u daar concreet aan? Niet geheel onbelangrijk, vandaar mijn vraag.

Minister Verburg:

U hebt daar gelijk in. De procedure op zich is niet het probleem, het ligt aan de uitvoering daarvan. Er is verdeeldheid tussen en binnen lidstaten, waardoor er vertraging en onzekerheid blijven bestaan voor de bedrijven. Ik ben het met u eens dat deze procedure al heel lang duurt, zodat ik toezeg dat ik dit specifieke geval nadrukkelijk onder de aandacht van de Commissie zal brengen, met het verzoek hierin versnelling te brengen, zaken in beweging te zetten en kan het zijn op korte termijn af te ronden.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Als u de Kamer van de uitkomsten van het overleg met de Commissie op de hoogte wilt stellen, waardeer ik dat zeer.

Minister Verburg:

Dat zal ik doen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor haar reactie in tweede termijn, maar zeker ook in het algemeen voor de wijze waarop zij het debat met deze Kamer heeft gevoerd.

Het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2009 (31700-XIV)

wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Over de ingediende motie zal volgende week dinsdag worden gestemd.

Sluiting 21.59 uur

Naar boven