Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering (31514);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten in verband met de invoering van een premiekorting voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder en het in dienst houden van werknemers van 62 jaar en ouder (31707).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Swenker (VVD):

Voorzitter. Voordat ik begin met mijn betoog, moet ik een welhaast onvergeeflijke omissie in mijn vorige inbreng bekennen. Ik ben namelijk vergeten om mee te delen dat ik ook namens de fractie van D66 sprak. Het spijt mij zeer, maar de bankjes waren nog zo leeg dat ik het mij toen niet bewust was. Ook nu spreek ik mede namens de D66-fractie.

Ik vervolg in feite mijn vorige betoog, want bij de voorliggende wetsvoorstellen plaatst de VVD-fractie dezelfde vraagtekens als bij de hiervoor behandelde wetsvoorstellen. Deze wetsvoorstellen hebben ook dezelfde uitgangspunten: proberen om zo veel mogelijk mensen aan het werk te houden en te krijgen. Dat is nodig voor de samenleving en goed voor de mensen zelf, want het geeft hen zelfvertrouwen en zelfrespect. Maar wordt het geld effectief en doelmatig besteed?

Ik begin met wetsvoorstel 31707, de wijziging van de mogelijkheid voor de werkgever om premiekorting voor oudere werknemers te krijgen. De mogelijkheid om premiekorting te krijgen bestaat al een paar jaar. Uit een pilotstudie blijkt dat in 2006 slechts 26% van de werkgevers van deze mogelijkheid gebruikmaakte en dat veel werkgevers en soms zelfs het UWV onbekend waren met de regeling. Ook blijkt dat werkgevers, zelfs als zij de mogelijkheid om premiekorting te krijgen kenden, geen interesse ervoor hadden vanwege de grote administratieve rompslomp. Als blijkt dat maar een kwart van de werkgevers gebruikmaakt van deze mogelijkheid, hoe effectief wordt deze nieuwe regeling dan? Waarom zou deze regeling wel werken?

In de memorie van antwoord erkent de minister dat de prikkelwerking van de huidige regeling niet groot is. Daar zijn wij het dan in ieder geval over eens! De voorgestelde regeling wordt beperkt tot uitkeringsgerechtigden en het bedrag aan premiekorting wordt verhoogd tot maximaal € 6500. Dat zou werkgevers voldoende moeten prikkelen. De vraag is echter of het maximum wel benut kan worden. Het moet gaan om het in dienst nemen van werknemers met een modaal, zo niet bovenmodaal salaris, wil de premie die moet worden ingehouden zo hoog zijn dat van de maximale korting gebruik kan worden gemaakt. Het gaat wel om uitkeringsgerechtigden die dan ineens een zeer goed salaris gaan verdienen. Kan de minister een indicatie geven van het aantal mensen dat volgens hem die maximale korting kunnen krijgen?

Daarbij komt dat de korting wordt beperkt tot drie jaar. Daarna zal het wel weer einde dienstverband zijn voor de werknemer, want als de werkgever deze mogelijkheid nu juist gebruikt vanwege de financiële prikkel, dan zal hij waarschijnlijk ook wel de moeite nemen om na drie jaar iemand anders in dienst te nemen en die dan weer in te werken.

Ik kom te spreken over wetsvoorstel 31514, de wijziging van de Wet SUWI. In 2001 hebben wij in dit huis de invoering van de Wet SUWI behandeld en daarmee het UWV en het CWI geïnstalleerd. Toen was een van de sleutelbegrippen voor de samenwerking het woord "bedrijfsverzamelgebouw". Beide instanties moesten in ieder geval in één gebouw gehuisvest worden. Doel van het voorliggende wetsvoorstel is de integratie van beide organisaties. Dat lijkt een goede zaak.

Uit de cijfers over de re-integratie-inspanningen van het UWV blijkt dat het succespercentage tussen 30 en 40 ligt. Het UWV doet het dus redelijk goed in vergelijking met andere instanties die zich met re-integratie bezighouden. Het UWV heeft in de loop der jaren dan ook protocollen en richtlijnen ontwikkeld en heeft inmiddels redelijk goed zicht op de re-integratiebedrijven. Daartegenover staat dat de RWI constateert dat gemeenten nog steeds onvoldoende zicht hebben op de kwaliteit van de re-integratiebedrijven die zij contracteren. De Stichting Blik op Werk zal zelfs stoppen met de ontwikkeling van de Contractenbenchmark met gemeenten. Kortom, dat is een stap terug en dat is niet bemoedigend.

Het punt is dat dit wetsvoorstel zich niet beperkt tot de samenvoeging van UWV en CWI, maar ook beoogt om een derde partner, namelijk de gemeenten, expliciet op te nemen in de keten die mensen weer aan het werk moeten helpen. Ook gemeenten zijn tenslotte verantwoordelijk voor groepen uitkeringsgerechtigden die aan een baan moeten worden geholpen.

Uit het Nicis-rapport van november jongstleden blijkt dat er nog een hoop te verbeteren valt bij de gemeenten als het gaat om effectieve en doelmatige besteding van re-integratiegelden, vooral in het dagelijkse werkproces en ten aanzien van de deskundigheid van de betrokken medewerkers. Ik ga er niet van uit dat dit onwil is, maar nu het laaghangend fruit bij gemeenten ook goeddeels is geplukt, zal het re-integreren van de overige groepen veel meer moeite kosten. Dat betekent in ieder geval minder beleidsnota's, algemene maatregelen of politieke hoogstandjes, maar wel veel meer inhoudelijke en grondige kennis, maatwerk, evaluatie van de effectiviteit, toepassing en verspreiding best practices en vooral een grondige kennis van de arbeidsmarkt. Maar gaan de gemeenten dit waarmaken?

Uit de begroting van SZW blijkt dat er 1,45 mld. naar de gemeenten is gegaan: 940 mln. voor re-integratiedoeleinden en 510 mln. voor ongeveer 25.000 gesubsidieerde banen. In 2007, aldus het Nicis-rapport, zijn 91.000 trajecten gestart. Er lopen nog 223.000 trajecten; 90.000 zijn er inmiddels afgerond of beëindigd. Daarvan zijn 21.000 mensen – dat is slechts 23% – uitgestroomd naar werk. In het Nicis-rapport moge dan wellicht appels en peren zijn opgeteld, maar de appels, in de vorm van gesubsidieerde banen, kosten de gemeenten gemiddeld € 20.000 per jaar per persoon en de peren, in de vorm van re-integratietrajecten, kosten meer dan € 450.000 netto per persoon.

In hun reactie van 28 november jongstleden op het Nicis-rapport stellen de bewindslieden dat sinds 2005 45.000 uitkeringsgerechtigden na twee jaar weer een betaalde baan hadden. Maar de bewindslieden dienen dan ook de budgetten over twee jaar mee te nemen in hun berekening, zodat het bedrag per persoon nog steeds € 400.000 netto bedraagt. En het moge dan zo zijn dat niet alle re-integratieactiviteiten tot doel hebben om mensen naar betaald werk te leiden, maar dan wreekt het zich hierbij dat er absoluut geen inzicht bestaat over welke middelen met welk doel voor wie worden ingezet. Is hier nog wel sprake van een verantwoorde besteding van de gelden?

In het onderhavige wetsvoorstel wordt aan gemeenten wel een voortrekkersrol gegeven in deze keten. Enige tijd geleden was er sprake van dat ongeveer 57 gemeenten deze voortrekkersrol zouden gaan vervullen. Men heeft moeten vaststellen dat dit niet ging lukken en nu wordt gesproken over tien à vijftien koplopergemeenten, bij een aantal waarvan het duidelijk de vraag is of zij die rol kunnen waarmaken. Het is de vraag of gemeenten met bijvoorbeeld minder dan 100.000 inwoners wel voldoende mankracht en kennis hebben of vergaren om een en ander succesvol aan te pakken.

Twee derde van de gemeenten begint nu pas inzicht te krijgen in hun eigen regionale arbeidsmarkt, maar ook twee derde van hen heeft bijvoorbeeld geen inzicht in de vervangingsvraag van de verschillende sectoren van hun arbeidsmarkt, terwijl de gegevens toch bekend zijn. Gaan gemeenten de re-integratie beter doen dan het UWV?

Helaas betreft het hierbij grotendeels uitkeringsgerechtigden die verder, zo niet heel ver, van de arbeidsmarkt af staan. Dat is een groep waar werkgevers niet echt om zitten te springen. Een klacht van het mkb is dat met name de kwaliteiten van deze mensen zo veel afwijken van wat ondernemers willen en nodig hebben dat zij liever naar uitzendbureaus gaan. Dit probleem wordt alleen maar groter nu de economische situatie geen goede vooruitzichten biedt. Niet alleen zal de vraag naar werknemers in de komende een à twee jaar afnemen, maar werkgevers zullen ook weer zeer kritisch worden bij het aannemen van nieuw personeel.

Het is niet voldoende dat een wethouder een bijeenkomst organiseert met de werkgevers in de regio met de vraag om hun vacatures vooral te melden bij het WERKbedrijf. Dit levert vooral bestuurlijke drukte op. Nodig is grondige kennis van de arbeidsmarkt, kennis van wat werkgevers willen om vervolgens iemand uit het eigen bestand proberen te vinden die naar die werkgever kan worden begeleid. Daar gaat het om. Wat kunnen de bewindslieden daaraan doen? Zijn zij niet gewoon afhankelijk van wat gemeenten zelf willen en kunnen investeren in goede inhoudelijke kennis?

Daarbij komt dat er erg veel nadruk wordt gelegd op de regio. De regio is weliswaar zeer belangrijk, zeker als het gaat om mensen die minder hoog zijn opgeleid, maar daarmee wordt absoluut geen recht gedaan aan de verschillende sectoren, zoals bouw, detailhandel, horeca enzovoorts. Met name de beroepsopleidingen zijn sectorgewijs georganiseerd, waarbij sociale partners een belangrijke rol spelen, zeker als mensen door middel van werken worden opgeleid tot een startkwalificatie. Graag de visie van de bewindslieden op de interdependentie tussen de sectoren en regio.

De VVD-fractie vraagt de bewindslieden waarom zij besloten hebben om de gemeenten de voortrekkersrol te geven. Als er al een keten wordt gecreëerd van UWV, CWI en gemeenten, waarom wordt het UWV dan niet aangewezen als degene die de supervisie of de regierol krijgt? Het UWV blijkt immers de beste resultaten te boeken.

Tot slot. Enkele weken geleden hoorde ik op de radio een interview met een werkloze die plantmanager – ofwel in goed Nederlands: vestigingsmanager – was bij een Amerikaans bedrijf. De bazen in Amerika hadden besloten dat het bedrijf naar Bulgarije zou worden verplaatst. Deze manager besloot dat dit toch te ver weg was en werd ontslagen. Hij meldde zich voor een uitkering. Gevraagd wat zijn vorige baan was antwoordde hij: plantmanager bij een Amerikaans bedrijf. Het antwoord daarop luidde: wij krijgen u zo weer aan het werk bij een hoveniersbedrijf. Dit voorbeeld moge wellicht hilarisch zijn, maar het is vooral huiveringwekkend. En zolang dit soort voorbeelden – er zijn er helaas vele – de media halen, zullen er grote vraagtekens geplaatst moeten worden bij de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening.

Er gaan vele miljarden naar de re-integratie, ook de komende jaren. En het kan toch niet zo zijn dat het nog tot 2011 duurt voordat wij meer inzicht hebben in de wijze waarop deze worden besteed. De VVD-fractie is van mening dat alles op alles moet worden gezet om op veel kortere termijn meer inzicht en duidelijkheid te krijgen om de effectiviteit te verhogen, al was het maar om te voorkomen dat het parlement een onderzoek of enquête start naar de besteding van deze gelden.

Graag wacht de VVD-fractie de antwoorden van de bewindslieden af.

Mevrouw Goyert (CDA):

Het voorbeeld dat u noemt, doet het aardig. Dat is lachen.

Mevrouw Swenker (VVD):

Het is echt gebeurd.

Mevrouw Goyert (CDA):

Dat zal best, maar vindt u niet dat werkgevers ook hun verantwoording moeten nemen om mensen een kans te geven om onder begeleiding ingewerkt te raken? Er zijn voorbeelden die aantonen dat dit wel lukt. Natuurlijk, een bedrijf moet winst maken en een zo hoog mogelijke productiviteit realiseren. Dat weten wij allemaal. Maar wij mogen toch ook een beroep doen op de verantwoordelijkheid van de werkgever?

Mevrouw Swenker (VVD):

Er mag zeker van werkgevers gevraagd worden om mensen in dienst te nemen. Ik had het over mensen met onvoldoende opleiding of met een verkeerde houding, dus mensen die niet op tijd komen en dergelijke. Dan kan je het uiteindelijk een werkgever niet kwalijk nemen als hij zegt dat hij daar niets mee kan. Mensen moeten scholing krijgen. Je moet weten wat een werkgever nodig heeft en zo iemand moet hem ook aangeboden worden. Men moet niet zo maar wat proberen.

Mevrouw Goyert (CDA):

Deze regelingen zijn er juist op gericht dat dit gebeurt.

Mevrouw Swenker (VVD):

Ik heb geen problemen met het doel. Ik plaats alleen vraagtekens bij de effectiviteit en de doelmatigheid van de maatregelen. Ik kan daar niets over vinden, terwijl het om veel geld gaat. Het zou niet meer dan normaal zijn als er wel gegevens over bekend waren.

De heer Eigeman (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Het is een drukke avond voor de kersverse staatssecretaris. Ik heb er alle vertrouwen in dat het goed zal komen. Ik voeg mijn felicitatie bij de vele felicitaties aan haar adres. Ik feliciteer ook de minister met deze staatssecretaris. Tot dusver heeft iedereen wat dit betreft de minister overgeslagen.

Mijn fractiegenote Westerveld heeft het leeuwendeel van de wetten die vanavond aan de orde zijn voor haar rekening genomen. Ik ga kort in op de Wet SUWI. Mijn fractie gaat niet nader in op de wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen.

Ik sprak over vertrouwen. Ik doe dat omdat mevrouw Klijnsma geworteld is in het lokaal bestuur. Dat is op het onderhavige beleidsterrein van essentieel belang. Ik verschil op dit punt iets van opvatting met collega Swenker, maar dat heeft wellicht te maken met de verschillen in ons beider ervaring, hoewel ook ik het beroepsonderwijs lang gediend heb.

Op het gebied van werk en inkomen is de frontpositie van het lokaal bestuur niet meer weg te denken. Gemeenten staan dicht bij mensen en zij vormen, zeker voor mensen die ondersteuning nodig hebben bij het verwerven van een zelfstandige positie op de arbeidsmarkt, een aanspreekpunt vlak bij huis.

Ik kom hiermee direct op het punt dat ons de meeste zorg geeft bij de huidige ontwikkelingen rond SUWI. Het is goed dat de samenwerking in de keten versterkt wordt en dat de betrokken organisaties – CWI, UWV en gemeenten – hun werkzaamheden beter op elkaar dienen af te stemmen. Kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening in bemiddeling en re-integratie moeten verbeteren. Dat moet zeker met het oog op de periode met economisch zwaar weer die ons te wachten lijkt te staan.

Gemeenten hebben zich overigens in het Bestuursakkoord 2007 voluit hieraan gecommitteerd. Zij mogen hier dus op aangesproken worden. De ophanden zijnde fusie van CWI en UWV is op zichzelf een goede zaak, maar er kleven wel een aantal bezwaren aan die vooral procesmatig van aard zijn. Er ontstaat een kolos – uit twee kolossen – die zijn eigen wetmatigheden kent. Zeker in begin kan dit leiden tot interne gerichtheid. Dat moet worden voorkomen. Het gaat om een zelfstandig bestuursorgaan. Het is niet aan de bewindslieden om daar sterk in te sturen. Toch wil mijn fractie de visie van de bewindslieden hierop horen. Zijn er afspraken gemaakt over de wijze waarop de nieuwe organisatie aangesproken kan worden op haar communicatie met de gemeente als partner? Geïntegreerde dienstverlening is gediend bij transparantie. Wij verwachten dat die van stond af aan geboden wordt. Dat mag niet in de weg gezeten worden door interne perikelen, hoe begrijpelijk die ook zijn bij een organisatie die na een fusie nieuwe wegen moet vinden.

De vraag dringt zich op of een dergelijke grote uitvoeringsorganisatie voldoende bestuurlijke feeling kan ontwikkelen voor differentiatie van de lokale uitvoeringspraktijk. Dat is over een reeks van jaren een buitengewoon lastige opgave gebleken. Het is een jaar of twaalf geleden dat ik in een gemeente de portefeuille sociale zaken mocht beheren. Het moet mij van het hart dat ik mij nu afvraag wat er eigenlijk in die twaalf jaar is gebeurd. Toen hadden wij het over andere instituten met andere termen, maar toen was ook het probleem dat de structuren slecht te koppelen waren. Dat maakt de opgave nu extra lastig.

De rol van de gemeenten wil nog wel eens onderbelicht blijven. Alle betrokken landelijke organisaties kunnen de differentiatie moeilijk hanteren en de wijze waarop bestuurlijk en ambtelijk op lokaal niveau invulling wordt gegeven aan de samenwerking in de keten spoort niet altijd met de bureaucratische logica die nu eenmaal in een grote organisatie geldt. Bij de vormgeving van het gezamenlijk WERKbedrijf van UWV en CWI levert dit concreet problemen op door de voorgenomen sluiting van 30 vestigingen als gevolg van bezuinigingen. Vanuit de optiek van de schaal van een grote organisatie zijn die sluitingen wellicht te billijken, maar vanuit de optiek van een goede dienstverlening en kwalitatief sterke samenwerking plaats ik daar een vraagteken bij. Graag het oordeel van de bewindslieden daarover. Dat moet prudent, dat begrijp ik, maar het heeft iets paradoxaals dat de samenwerking moet worden verbeterd door de fysieke afstand te vergroten. Dat geldt trouwens niet alleen voor de mensen uit de gemeentelijke organisatie en mensen van het WERKbedrijf, maar misschien nog wel veel meer voor de cliënten.

Ook de inrichting van de mobiliteitscentra roept vragen op. Houdt dit in dat capaciteit onttrokken wordt aan de lokale samenwerking? Dat zou mijn fractie bevreemden. Uit de memorie van toelichting maken wij op dat de regering juist verwacht dat gemeenten hun rol versterken door extra capaciteit in te zetten; een onderdeel van het bestuursakkoord. Hoe geloofwaardig is het dan dat door landelijke partners capaciteit aan het geheel wordt onttrokken? Dat geldt in feite ook voor de ontwikkeling van lokale Centra voor Werk en Inkomen. Hierin gaan WERKbedrijven en gemeenten samen. Dat betekent overigens niet dat gemeenten hiermee rijksfilialen worden. Het betekent dat overheden complementair mensen van dienst zijn die aan de slag moeten in het arbeidsproces, al dan niet met wat extra ondersteuning of extra maatregelen. Voor die ondersteuning zijn lokale centra van wezenlijk belang en het past dat landelijke en lokale partners gezamenlijk de kosten dragen. Delen de bewindslieden deze opvatting? Kunnen zij een globaal beeld geven van de wijze waarop dat in het land verloopt?

Tot slot een vraag naar de nabije toekomst. In oktober van dit jaar verscheen het rapport van de commissie-De Vries over de toekomst van de sociale werkvoorziening, een breed ingestoken en gewaardeerd advies met een geïntegreerde visie op relaties tussen de verschillende groepen die afstand tot de arbeidsmarkt hebben, al dan niet door in henzelf gelegen factoren. Uit het rapport wordt duidelijk dat de samenwerking tussen UWV, CWI en de gemeente een belangrijke schakel is in de samenhangende aanpak. Dat vraagt om goed afgestemde sturing, waarin ruimte voor regionale en lokale differentiatie belangrijk kan zijn. Dat geldt nog zwaarder, nu in de nabije toekomst de arbeidsmarktproblematiek weer kan toenemen en het er voor de meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt niet gemakkelijker op zal worden. Is er in de uitwerking van het advies van de commissie-De Vries samen met de partners uit het onderhavige wetsvoorstel voldoende ruimte voor een specifieke regionale benadering? Kunnen gekozen regionale indelingen en vestigingslocaties aangepast worden wanneer de zwaarte van de problematiek daarom vraagt?

Wij wachten met bijzondere belangstelling en het volste vertrouwen het antwoord van de bewindslieden af.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Door kortheidshalve te verwijzen naar hetgeen ik eerder vanavond met name over de arbeidsparticipatie en decentralisering heb gezegd, kan ik mijn bijdrage aan dit debat aanzienlijk bekorten. Ik verwacht dan ook lang niet al mijn opgegeven spreektijd in eerste termijn te hoeven benutten.

Het wijzigingsvoorstel van de Wet SUWI gaat in tegen de eerder gesignaleerde decentraliseringstrend. Uit naam van verbetering van de dienstverlening worden UWV en CWI gefuseerd. Anders geformuleerd: het CWI wordt door het UWV overgenomen en de dienstverlening wordt gecentraliseerd. Dertig Centra voor Werk en Inkomen moeten sluiten. De mensen moeten langer reizen en de menselijke maat raakt verder uit beeld. Diverse wethouders en andere vertegenwoordigers van gemeenten en CWI's hebben reeds bij de landelijke politiek geprotesteerd tegen de voorliggende plannen. In de schriftelijke voorbereiding vroeg ik de bewindslieden naar de uitkomsten van het gesprek tussen het WERKbedrijf en de gemeenten over de sluiting van deze dertig CWI-vestigingen. Deze gesprekken lopen in ieder geval nog zeker tot en met maart en uitkomsten zijn dan ook nog niet te geven. Mijn fractie moet daarom vooralsnog blijven afgaan op de reacties die haar vanuit gemeenten hebben bereikt. Waarom, zo vraag ik de bewindslieden, kon er met de indiening van dit voorstel niet worden gewacht totdat het eerst goed met het veld en de gemeenten was besproken? Ik krijg hierop graag een reactie.

Dan ga ik nu over op wetsvoorstel 31707 tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met de invoering van een premiekorting voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder en het in dienst houden van werknemers van 62 jaar en ouder. Zoals eerder vandaag door mij bepleit, moet de stimulering van arbeidsparticipatie niet als doel op zichzelf worden gezien, maar als middel. Bij de arbeidsparticipatie van ouderen moeten wij ons daarom afvragen of enerzijds de betrokkenen zitten te wachten op meer participatie en anderzijds of thans belangrijk werk blijft liggen dat ondertussen wel door deze groep gedaan zou kunnen worden. Tevens moeten wij ons afvragen of het wetsvoorstel zelf wel gaat werken zoals werd beoogd. In de Tweede Kamer is niet tegengesproken dat dit voorstel zou kunnen leiden tot zogenaamde draaideur-ouderen. Als dit voorstel daarnaast een effect heeft op het totaal aan participatie van de groep ouderen op de arbeidsmarkt, is dat mogelijk goed nieuws indien er voor deze groep veel vacatures beschikbaar zijn en er geen verdringing onder andere groepen werknemers of werkzoekenden plaatsvindt. De arbeidsmarkt ziet er nu echter compleet anders uit dan ten tijde van de indiening van het wetsvoorstel. De werkloosheid loopt straks razendsnel op. Er zijn nu reeds signalen dat schoolverlaters en andere jongeren langer aan de kant staan en moeilijker aan de bak komen. De totale werkloosheid loopt de komende twee jaar volgens het CPB flink op, met naar schatting 200.000 personen tot 6,5%. Is dit dan de goede tijd om ons op de arbeidsparticipatie van ouderen te richten? Hebben wij in en vooral ook na de jaren tachtig niet geleerd dat het erg onverstandig is om de jeugdwerkloosheid ernstig te laten oplopen?

Voorzitter, misschien hebt u afgelopen donderdag NRC Handelsblad gelezen. Die dag schreef bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen De Beer op de opiniepagina een artikel, waarin hij bepleitte dat in de komende recessie bedrijven oudere werknemers juist vervroegd laten uittreden. In dat artikel toonde hij bovendien eenvoudig aan dat niet de groei of krimp van de beroepsbevolking de krapte op de arbeidsmarkt bepaalt, maar dat vraag en aanbod van arbeid op elkaar reageren.

Twee hoogleraren economie, Brakman en Van Witteloostuijn, gaan op dezelfde pagina nog een stap verder. Volgens hen is niet het aanbod van arbeidskrachten maar de vraag daarnaar de komende jaren het grote probleem. Zij adviseren daarom een stimuleringsbeleid op grote schaal en binnen Europees kader. Misschien willen de bewindslieden op de suggesties uit beide bijdragen reageren? Mijn fractie is vooralsnog in elk geval niet overtuigd.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Deze wetswijziging is een gevolg van de evaluatie van de Wet SUWI van vorig jaar en van het regeerakkoord van dit kabinet. De Wet SUWI, die in 2002 in werking trad, was een verandering van de uitvoeringsstructuur van de sociale zekerheid die haar weerga niet kende en is tot stand gekomen naar aanleiding van de parlementaire enquête-Buurmeijer. Bovendien betekende zij de introductie van de eenloketgedachte, de scheiding van het opdrachtgeverschap en de daadwerkelijke re-integratie en van het nieuwe paradigma "Werk boven inkomen" dat later leidde tot de nieuwe Wet werk en bijstand. Maar de SUWI was en is vooral een structureringswet. Ook in het jaar voor 2002 stond de SUWI-operatie in het teken van fusies. Immers, vijf UVI's en het LISV gingen op in het UWV, en Arbeidsvoorziening werd geknipt in een re-integratiedeel – het KLIQ, later door het kabinet opgegeven – en in het CWI, het Centrum voor Werk en Inkomen. Het nieuw ontstane UWV heeft de afgelopen jaren flink het mes moeten zetten in zijn personeelsformatie: 7000 mensen zijn afgevloeid. Daarbovenop werd het UWV geconfronteerd met nieuwe wetstelsels, met betrekking tot zowel de WW als de arbeidsongeschiktheid. De gemeenten hebben de afgelopen jaren de handen vol gehad aan de implementatie van de WWV en hun nieuwe rol als opdrachtgever van re-integratie. De Wsw is gemoderniseerd en gemeenten kregen in toenemende mate de verantwoordelijkheid voor het lokale en regionale arbeidsmarktbeleid.

Kortom, wij hebben hier te maken met een uitvoeringssector die de afgelopen 25 jaar geen moment verschoond is geweest van reorganisatie, herstructurering en wetswijziging. Het is op zichzelf al knap te noemen dat onderwijl voortdurend uitkeringen werden verstrekt, werklozen naar de arbeidsmarkt werden toegeleid en werkgevers en ondernemers werden voorzien van personeel. Want daar draait het telkens weer om: werkgevers en ondernemers begeleiden in hun employability-vraagstukken, voor vacatures goed personeel vanuit diverse uitkeringen leveren en mensen in een uitkering perspectief op een bestaan bieden, onafhankelijk van de uitkeringen. Schakelen tussen mens en werk. Op die missie moeten de organisaties zijn gevormd. Met andere woorden, de organisaties in de uitvoering van de sociale zekerheid en de sociale voorzieningen zijn middelen om mensen weer perspectief te bieden op een werkend bestaan of participerend bestaan, of je nu sociale dienst bent, UWV of het nieuw gevormde UWV WERKbedrijf.

In het licht van de recente geschiedenis van ordening, herordening, fusieprocessen en herstructurering en het implementeren van deze wetswijziging zou GroenLinks nu wel een periode willen ingaan van rust op het organisatiefont, zodat alle energie en dynamiek kan gaan naar de kerntaken van de instituten en de ruimte voor het vakmanschap. Delen deze bewindslieden deze opvatting?

De jaren 2008, 2009 en 2010 staan in het teken van het fusieproces CWI-UWV en van hoge ambities. Iedereen doet mee, 200.000 mensen uit de uitkering aan het werk maar ook bezuinigingen op de uitvoering van in totaal 190 mln. en het introduceren en laten werken van een nieuwe methodiek van werken op de werkvloer, namelijk de integrale dienstverlening. Mijn fractie juicht de introductie van de integrale dienstverlening van harte toe. Ook zijn wij verheugd dat in toenemende mate gemeenten met hun sociale diensten, het CWI en het UWV zijn gaan samenwonen op een plek, die nog steeds Locatie Werk en Inkomen wordt genoemd, maar door de uitvoeringswereld allang Werkpleinen wordt genoemd.

Hoe valt het, als het erom gaat de dienstverlening zo nabij mogelijk te organiseren, overigens te rijmen dat 30 CWI-vestigingen gesloten gaan worden? In 1990 waren er nog 220 vestigingen van het Arbeidsbureau, met de invoering van SUWI werden het 131 CWI's, en in 2010 zullen er 97 Werkpleinen zijn. Hoe kan worden gegarandeerd dat de dienstverlening op kwalitatief hoog niveau blijft? Op welke wijze kan worden bevorderd dat sociale diensten van gemeenten die binnen hun grenzen geen Werkplein hebben, toch up-to-date aangesloten blijven bij het meest nabije en voor burgers meest natuurlijke Werkplein. Hoe kunnen de nabijheid en toegankelijkheid voor burgers echt gegarandeerd worden?

Het is noodzakelijk dat gemeenten in hun regio kunnen blijven meedenken en meepraten over de dienstverlening aan de burger. Daar moeten dus afspraken over worden gemaakt, regionaal en op landelijk niveau. Gemeentelijke managers zouden bijvoorbeeld een positie kunnen bekleden in het managementteam van het Werkplein waar hun gemeente onder valt. Daarnaast is het de vraag hoe de dienstverlening op peil kan blijven. De Werkpleinen die gaan sluiten, hebben de afgelopen periode geïnvesteerd in een lokaal werkgeversnetwerk. Het is belangrijk dat dit netwerk goede ondersteuning blijft krijgen en behouden blijft. Zit dat in de prestatieopdracht aan het WERKbedrijf?

Verder is het belangrijk om voor inwoners op korte termijn een extra slag te maken met ICT-voorzieningen en ICT-infrastructuur van de ketenpartners. Nu het fysieke Werkplein op een aantal locaties gaat verdwijnen, moeten klanten op een andere manier snel geholpen worden. De e-dienstverlening moet echt gelijke tred houden met de opschaling en de grotere fysieke afstand tussen burgers en de diensten. Hoe zal de regering zich hiervoor gaan inspannen?

Kan de regering inzicht verschaffen in de criteria die zij heeft gehanteerd bij de keuze voor sluiting van Werkpleinen? Er is een keuze gemaakt om 30 Werkpleinen te sluiten. Gold daarbij alleen het criterium van regionale spreiding of is ook gekeken naar klanttevredenheid en kwaliteit van het functioneren?

Het wetsvoorstel heeft als doel de fusie van UWV en CWI wettelijk te regelen om zo de dienstverlening aan klanten te verbeteren via deze regulering. Of het doel gehaald zal worden, staat of valt met de uitvoering, dus met de fusie en met de afspraken die worden gemaakt met decentrale overheden. De regering heeft voor zichzelf allerlei instrumenten in de wet ingebouwd, met name in de artikelen 9 tot en met 12, die sturing mogelijk maken. Op dit moment wenst de regering daarvan nog geen gebruik te maken. Zij lijkt het eerst aan het veld te willen overlaten om te kijken of het gaat werken en of de kwaliteit door het veld zelf bereikt kan worden. Voor ons is het dus heel belangrijk om te weten hoe de regering dit gaat monitoren en wat de criteria voor de regering zullen zijn om te beslissen wanneer zij AMvB's gaat vaststellen, wanneer zij gebruik gaat maken van haar sturingsmogelijkheden, wanneer zij besluit dat het veld het aankan. Het doel moet natuurlijk wel gehaald worden.

2009 wordt ook een spannend jaar door de onzekerheid rond de huidige kredietcrisis. Wat zullen de gevolgen zijn voor de oplopende werkloosheid? Het WERKbedrijf probeert de problemen het hoofd te bieden door de introductie van mobiliteitscentra verspreid over het land. De vraag dient zich dan aan waar het accent van het WERKbedrijf dient te liggen, bij het van werk naar werk helpen van mensen of bij het zo veel mogelijk mensen uit de uitkering halen via directe bemiddeling dan wel re-integratietrajecten. Hoe wordt in de prestatieafspraken met het UWV een zo rechtvaardig mogelijk evenwicht geborgd tussen beide doelstellingen? Hoe sterk maken de bewindslieden zich voor het weer naar de arbeidsmarkt brengen van mensen met een grote afstand tot die arbeidsmarkt, mensen met een beperking of mensen ouder dan 50 jaar? Welk appel zal op ondernemers worden gedaan?

De menselijke maat wordt als leidraad genoemd. Dat is hoopgevend. Voor ons houdt het ook in dat de investeringen in mensen evenredig zijn aan hun behoefte. Hoe groter de afstand tot de arbeidsmarkt, hoe meer aandacht zij nodig zullen hebben. De financiële prikkels voor de uitvoerende instanties zullen daarop gericht moeten zijn. Met andere woorden, outputcriteria mogen niet verleiden tot kortetermijnsuccessen en bovenmatig investeren in kansrijke re-integratietrajecten. Erkent de regering dit belang en die spanning? Hoe gaat zij borgen dat een evenredige investering zal worden gedaan?

Onze fracties zien kansen en voordelen in de integratie van de diensten en zullen daarom voorstemmen. Wel vragen wij aandacht voor ruimte voor vakmanschap. Dat vraagt om een pas op de plaats voor de reorganisatiedrift van het ministerie. Voortaan liever geen focus op structuurwijzigingen, maar op het doelmatig toeleiden naar de arbeidsmarkt, hetgeen tenslotte het centrale doel is.

Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik spreek mede namens de fractie van de SGP. Het begin van onze bijdrage handelt over wetsvoorstel 31707. Nederland staat voor belangrijke uitdagingen. Eén hiervan is de vergrijzing van de samenleving, door onze fracties liever de verzilvering genoemd. Ouderen zijn namelijk van onschatbare waarde. Ouderen hebben veel te bieden: zij hebben veel ervaring opgedaan en kunnen deze weer doorgeven aan een nieuwe generatie. Wij hebben hen bovendien nodig om de kosten voor het in stand houden van de verzorgingsstaat op te brengen. Juist daarom kunnen wij niet blijven toezien als wij constateren dat veel werkwillende ouderen ten onrechte aan de kant staan. Wij steunen dan ook de inspanningen van de regering om bij te dragen aan de verhoging van de arbeidsparticipatie, juist ook als het gaat om werkloze ouderen, en aan de stimulering tot het in dienst houden van oudere werknemers.

Het voorliggende wetsvoorstel verwelkomen onze fracties als een waardevolle poging om ook ouderen die aan de slag willen gaan of blijven, de kansen te geven die zij verdienen. Doel is om de loonkosten van oudere werknemers te verlagen, waardoor het aantrekkelijker wordt hen in dienst te nemen of te houden. De voorgestelde premiekorting is van toepassing op die groep van personen die uiterst moeilijk aan het werk komt of blijft, op een wijze dat een nieuw "dead weight loss" dient te worden voorkomen. Te verwachten valt dat deze regeling effectiever zal zijn dan de huidige premievrijstelling. Wel dient de regeling zorgvuldig gemonitord te worden, om te bezien of de regeling aan het beoogde doel voldoet en of er niet alsnog een "dead weight loss" optreedt, waardoor aanpassingen nodig zullen blijken te zijn.

Wij zijn van oordeel dat bij deze evaluatie ook gekeken dient te worden naar de inbedding van deze maatregel in een pakket van overige maatregelen gericht op verhoging van arbeidsparticipatie van ouderen. Wij hechten dan ook bijzonder aan de uitvoering van de in de Tweede Kamer unaniem aangenomen motie-Van Hijum/Tichelaar.

Onze fracties zijn positief over het feit dat de voorgestelde maatregel niet op zich staat, maar is ingebed in bovengenoemd breder pakket, zoals de maatregel van de loonkostensubsidie, de no-riskpolis bij ziekte, de premiekorting voor arbeidsgehandicapten en de tegemoetkoming in de meerkosten die een werkgever moet maken om een werknemer met een ziekte of handicap in dienst te nemen. Ook andere maatregelen, zoals scholing van oudere werklozen, het omscholen van werknemers die niet meer in staat zijn hun eigen lichamelijk zware arbeid te volbrengen, en het wegnemen van negatieve beeldvorming over ouderen zijn hierbij van belang. Deze laatstgenoemde maatregelen dienen met name door werkgevers zelf gerealiseerd te worden. Is de minister bereid om werkgevers hiertoe te stimuleren? Financiële stimulansen kunnen namelijk zeer behulpzaam zijn, maar bij de onderhavige problematiek speelt naast het kostenaspect ook een onderliggend cultuurprobleem, namelijk dat ouderen gezien worden als een in merendeel verzuimende en weinig productieve arbeidsgroep.

Onze fracties zijn van oordeel dat het belangrijk is de positieve aspecten van ouderen te benadrukken. Gerichte voorlichting kan hierin een rol vervullen. Is het mogelijk de resultaten van de Stimuleringsregeling leeftijdsbewust beleid eerder dan 2010 te verspreiden? Ook de sociale partners zouden hierbij kunnen worden betrokken. Wil de minister stimuleren dat er in meer cao's afspraken komen over leeftijdsbewust personeelsbeleid? Wij vinden het belangrijk dat het voor ouderen ook op andere wijzen aantrekkelijker moet worden gemaakt om langer door te werken. Het arbeidsaanbod en de arbeidsvoorwaarden zouden meer kunnen worden toegespitst op de specifieke competenties en beperkingen van ouderen. Hoe wil de minister hieraan vorm geven?

Het succes van de premiekorting lijkt aan een aantal voorwaarden te zijn gebonden. De premiekorting duurt maximaal drie jaar. In die periode zal de werknemer voldoende kennis en vaardigheden moeten hebben opgedaan om weer competitief te zijn op de arbeidsmarkt. Bezien zal moeten worden of in deze periode ook daadwerkelijk aan het gestelde doel kan worden voldaan. Bij de evaluatie zal moeten worden betrokken dat het enkele jaren duurt voordat de premiekorting op het maximale niveau kan worden gebracht. De verwachte effecten zullen daarmee ook niet direct volledig zichtbaar zijn.

Mijn fractie is blij dat de premiekorting zich, meer dan de huidige premievrijstelling, ook richt op het bevorderen van banen voor ouderen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Bij de evaluatie zal moeten worden bezien of deze groep ook daadwerkelijk wordt bereikt met dit instrument.

Het bevorderen van de arbeidsparticipatie van ouderen is van het grootste belang om de kwaliteit van onze samenleving op peil te houden door mensen met ervaring en levenswijsheid de kansen te bieden om mee te doen en zich dienstbaar te maken en zo bij te dragen aan versterking van het financiële fundament onder de verzorgingsstaat en de toekomst van onze samenleving.

Thans wil ik nog enkele woorden wijden aan het wetsvoorstel op stuk nr. 31514. Om werkzoekenden aan een baan te helpen, is het onder meer van belang dat de dienstverlenende organisaties hun werk goed kunnen doen. Dit wetsvoorstel beoogt de keten van werk en inkomen te stroomlijnen door de fusie van UWV en CWI en deze te integreren bij de gemeenten. Onze fracties ondersteunen het motief van deze wijziging, het meer centraal stellen van de klant in de dienstverlening werk en inkomen.

Bij ons leven momenteel nog de volgende vragen. Hoe de dienstverlening wordt vormgegeven, wordt aan het lokale niveau overgelaten. In de CWI-evaluatie werd geconcludeerd dat de regiefunctie van de minister zou moeten worden versterkt. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar? Hoe wil de minister zijn regiefunctie vormgeven?

Wij kijken kritisch naar de voorgenomen beperking van het aantal CWI's. Waarom acht de minister deze beperking nodig? Hoe kan deze bijdragen aan de gerichtheid op de klant? In de praktijk zal moeten blijken hoe de bepaling "voldoende bereikbare locaties", zoals verwoord in de tweede nota van wijziging, zal uitpakken. Kan kort worden toegelicht hoe de criteria hiervoor worden bepaald? De maximale reistijd is gesteld op anderhalf uur. Hoe ziet de minister dit in het licht van de bepaling over de bereikbaarheid? De minister heeft gesproken over het leveren van maatwerk. Kan hij daarop een toelichting geven?

De ICT-systemen van UWV en CWI moeten worden geïntegreerd. Kan worden aangegeven of al meer zicht is op het verloop van dit proces? Hoe staat het met de plannen om verder te gaan met het Digitaal Klantdossier? Zijn gemeenten voldoende in staat om de re-integratie vorm te geven? Hoe wil de minister de samenwerking tussen UWV, gemeenten en werkgevers stimuleren? Kan worden aangegeven hoe de vormen van samenwerking eruit gaan zien?

In dit wetsvoorstel wordt een doelmatige, efficiënte en slagvaardige dienstverleningsorganisatie gerealiseerd. Dat valt positief te waarderen. Over de manier waarop dit gebeurt, leeft bij onze fracties nog wel de vraag of het doel, een klantgerichte organisatie, hierin wel volledig tot zijn recht komt. Kan de minister daarom nog eens aangeven hoe in het voorliggende wetsvoorstel de klant centraal wordt gesteld? Wij zien met belangstelling uit naar de beantwoording van onze vragen.

Mevrouw Goyert (CDA):

In de memorie van antwoord wordt als onderbouwing voor de wetswijziging van de Wet SUWI aangegeven dat bij de evaluatie van deze wet in 2006 verbetering is geconstateerd op de hoofddoelstellingen, zoals werk boven uitkering, klantgerichtheid en doelmatigheid. Toch moet de samenwerking binnen de keten van werk en inkomen verder worden verbeterd. Het model dat de regering hierbij voor ogen staat is het inrichten van Locaties Werk en Inkomen, waar UWV, CWI en gemeenten samen de LWI vormen. Het opgaan van het CWI in UWV is gaande, maar waar blijven de gemeenten, of is hun inbreng beperkt tot alleen een digitale uitwisseling van gegevens? Kan de regering aangeven wat de huidige stand van zaken in dezen is?

Op de schriftelijke vraag van de CDA-fractie waarom deze schaalvergroting zoveel beter zou zijn, is het antwoord dat de leidraad bij de onderhavige voorstellen nu juist de menselijke maat is. De regering is van mening dat de LWI een meer persoonlijke behandeling kan geven. Door bundeling van krachten zou een grotere efficiency ontstaan. Waarop is deze aanname gebaseerd? Ik koppel daaraan de vraag of daardoor ook kon worden bezuinigd, zoals door eerdere sprekers is gezegd.

Uit een uitvoerig informatiepakket dat wij vorige week van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvingen, blijkt dat weer nieuwe werkvormen zijn toegevoegd. Dit wekt de indruk dat het probleem van de langdurige werkloosheid steeds weer door nieuwe werkvormen, zoals nu het werkplein, moet worden bestreden. De diverse elkaar opeenvolgende reorganisaties en andere arrangementen in de samenwerking tussen de diverse uitvoerende instanties, hebben tot gevolg dat er veel inspanningen moeten worden verricht om te komen tot wat men wel noemt een "lerende keten", met andere woorden, om te bereiken dat de medewerkers zich steeds weer andere werkvormen eigen moeten maken. Is de regering bereid deze fusiepartners de komende jaren nu eens de tijd te gunnen om tot één goed samenwerkende organisatie uit te groeien?

Op de vraag of het hier een overname of fusie betreft en hoe dat is vertaald naar deelname in de raad van bestuur, antwoordt de regering dat er al voldoende leden van UWV, namelijk drie, zitting hebben in de raad van bestuur en dat het CWI de directeur uitvoering levert. De leden van de fractie van het CDA vinden dat hier toch sprake is van een ongelijke verdeling van bevoegdheden. Immers, strategie en beleid worden bepaald door de raad van bestuur. Bovendien voert het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, want zo heet het UWV, in opdracht van de overheid de werknemersverzekeringen en de publieke arbeidsbemiddelingstaak uit. Is de conclusie juist dat het orgaan van de Openbare Arbeidsbemiddeling, ontstaan in 1916 als Arbeidsbeurs onder centraal gezag, door deze fusie heeft opgehouden te bestaan? In ieder geval is het in de naamgeving van het UWV niet meer herkenbaar. Graag verneem ik het standpunt van de regering in dezen.

Wij stemmen in met het wetsvoorstel op stuk nr. 31707. Het geeft een scherpere afbakening tussen de instrumenten loonkostensubsidie en premiekorting. Dat is van belang. De CDA-fractie wacht het antwoord van de regering af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven