Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen (30673).

De voorzitter:

Ik verwelkom de staatssecretaris van harte. Ik hoop evenzeer van harte dat hij de volgende keer wel op tijd kan zijn.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Swenker (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De fractie van de VVD is het ermee eens dat een herbezinning op de WSW noodzakelijk is, maar het is de vraag of het onderhavige wetsvoorstel met wijzigingen er veel toe bijdraagt om de problemen die er toch echt zijn tot een oplossing te brengen. De fractie van de VVD is het er ook mee eens dat het doel van het kabinet is om mensen met een arbeidshandicap te beoordelen op wat zij nog wel kunnen betekenen voor de samenleving, waarbij het begrip "werken" centraal staat.

Een van de problemen is de groei van de wachtlijsten. Het kabinet stelt een beetje extra geld ter beschikking om duizend nieuwe WSW-plekken te creëren, maar op een wachtlijst van bijna 20.000 gehandicapten is het niet veel meer dan een druppel op een gloeiende plaats, zoals de staatssecretaris erkent. Er moeten dus ook andere maatregelen komen. Daarbij is de enige echte oplossing, hoewel wellicht niet voor iedereen weggelegd, ervoor te zorgen dat de gehandicapten zo veel mogelijk een echte begeleide werkplek bij een werkgever krijgen. Op het ogenblik heeft slecht 3% een dergelijke arbeidsplaats. Volgens de indicatiebesluiten zou 30% haalbaar moeten zijn en volgens sommige rapporten zelfs 50%, al dan niet via detachering.

De staatssecretaris stelt als oplossing voor om de gemeente meer regie en prikkels te geven in de hoop dat zij meer arbeidsgehandicapten bij een werkgever zullen plaatsen. In dit wetsvoorstel worden gemeenten in financieel opzicht weer rechtstreeks verantwoordelijk gemaakt voor de bij hen woonachtige WSW'ers, maar dat biedt nog geen garantie dat de gemeenten hun regiefunctie daadwerkelijk oppakken.

Zoals de staatssecretaris in de memorie van antwoord terecht opmerkt, voeren de gemeenten de WSW in medebewind uit en hebben de gemeenten de ruimte om de uitvoeringsmodaliteit te bepalen. Met de wetswijziging wordt beoogd de doelstelling van de WSW beter te realiseren, namelijk een betere benutting of ontplooiing van de capaciteiten van de geïndiceerden met het oog op het werken onder zo normaal mogelijke omstandigheden, dus als het even kan een begeleide werkplek bij een werkgever. Maar een gemeente kan toch nog steeds besluiten om het budget dat zij krijgt bijvoorbeeld direct door te sluizen naar de gemeenschappelijke sociale werkplaats of een andere instantie die zij daartoe heeft opgericht. Zij kan in feite besluiten alles gewoon bij het oude te laten. Stel nu eens dat dit gebeurt; wat gaat de staatssecretaris dan doen? De wet gaat uit van medebewind, maar in artikel 13 van de wet staat ook dat de gemeente de wet doeltreffend moet uitvoeren, onverlet haar vrijheid de modaliteiten zelf te kiezen.

Als op grond van de besluiten van het CWI 30% geïndiceerd is voor begeleid werken bij een werkgever en de gemeente dit percentage in de verste verte niet haalt, dan kan er toch geen sprake meer zijn van doeltreffende uitvoering? Zou de staatssecretaris dan niet sanctionerend moeten optreden of, nog directer, waarom is dit niet gebeurd? De Algemene Rekenkamer heeft al in 2001 geconstateerd dat de doelen van de WSW onvoldoende gerealiseerd worden.

De voorgestelde maatregelen inclusief de bonus aan gemeenten vormen naar de mening van de fractie van de VVD wellicht wel een stimulans, maar geen enkele garantie dat de gemeenten ook daadwerkelijk de doelen van deze wet realiseren. De nu voorgestelde bonus voor de gemeente is wel zeer gemakkelijk te verdienen. De gemeenten geven immers zelf ook toe dat voor een grotere groep een begeleide werkplek mogelijk is. Je kunt je dan afvragen of het wel een echte stimulans is.

Waarom heeft het kabinet ervan afgezien om targets met de gemeenten af te spreken? Wellicht is het in de rapporten genoemde percentage van 50 met betrekking tot begeleid werken wat hoog gegrepen, maar als blijkt dat ruim 30% van de geïndiceerde arbeidsgehandicapten geschikt zijn voor een begeleide werkplek bij een werkgever, dan zou het de staatssecretaris sieren als hij om te beginnen bijvoorbeeld een target aan de gemeenten zou opleggen om bijvoorbeeld 25% van de mensen op de wachtlijst direct bij een reguliere werkgever te plaatsen. Een bonus moet pas worden toegekend als zij boven dit percentage nog meer mensen zo aan het werk helpen. Dan zou er sprake zijn van een doeltreffende uitvoering van de wet, met daarenboven een bonus voor een zeer doeltreffende uitvoering van de wet. Dit alles staat maatwerk niet in de weg. Door af te zien van een taakstelling is er juist een stimulans minder voor de gemeenten. De vraag is dan ook hoe de staatssecretaris de doeltreffendheid van de uitvoering door gemeenten gaat beoordelen.

De gemeente krijgt een bonus als zij een duurzame begeleide werkplek realiseert. Wat wordt nu verstaan onder een duurzame werkplek? De fractie van de VVD heeft begrepen dat het ten minste een plek voor een jaar moet zijn. Wat gebeurt er overigens met zo'n bonus als na verloop van tijd, bijvoorbeeld na een halfjaar, de arbeidsgehandicapte op een begeleide werkplek al dan niet verwijtbaar weer afhaakt? Moet de gemeente dan de bonus terugbetalen?

Vorige week is er een convenant gesloten tussen de VNG en de FNV. Volgens het persbericht is afgesproken dat voor degenen met een grote afstand naar de arbeidsmarkt er een voorschakeltraject komt, met re-integratie richting werk. Het doel is om de betrokken mensen vakkennis bij te brengen en beter Nederlands, waarna zij dan bij werkgevers een leerwerkovereenkomst aangeboden zouden moeten krijgen, aldus het persbericht. In hoeverre interfereert dit met de doelgroep die in beginsel in aanmerking komt voor de WSW? Kunnen mensen die in beginsel voor de WSW in aanmerking komen ook onder de termen van dit convenant vallen? Kan de gemeente dan zelf besluiten welk traject zij voor de betrokkene kiest?

De staatssecretaris stelt dat de werkgevers nog steeds koudwatervrees hebben om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen, ondanks de no-riskpolis en loonsubsidies. Hij stelt dat hij in het kader van de herbezinning WSW gaat laten onderzoeken welke aanvullende mogelijkheden er zijn om de bereidheid van werkgevers om deze mensen in dienst te nemen te vergroten. Hij wil eventueel zelfs bezien of er een quotumregeling nodig is.

Onlangs zijn er regionale participatiebijeenkomsten geweest van werkgevers, scholen, gemeenten, CWI en anderen. Doel was te bezien op welke wijze meer samengewerkt kan worden om vooral mensen zonder een goede startkwalificatie of met een handicap nog aan werk te helpen. Hoewel er op zichzelf best bereidheid bestaat bij de werkgevers bleek toch ook dat men her en der aarzelingen heeft. Vanuit de WSW wordt vooral gekeken wat de arbeidsgehandicapte aankan, wat betreft capaciteiten, bijvoorbeeld belastbaarheid, en naar soort werk. Maar dat is maar één kant van de medaille. Een werkgever heeft een andere insteek. Een no-riskpolis of een loonsubsidie zijn voor hem veeleer randvoorwaarden. Zijn doel is winst maken of diensten verlenen. Als een werkgever een medewerker zoekt, zal hij vooral zoeken naar iemand die bereid en in staat is, bij te dragen aan het belang van de onderneming of de doelstelling van de instelling. Hij wil iemand die past binnen zijn onderneming, bij de andere medewerkers en die, zeker in de huidige tijd, ook de nodige flexibiliteit heeft. Dat is de andere kant van de medaille. Als daarmee bij de zoektocht naar begeleide werkplekken onvoldoende rekening wordt gehouden, stelt de medaille niets meer voor. Het gaat er dus om dat gemeenten of sociale werkplaatsen vooral moeten weten welke werkgevers er in hun regio zijn, wat zij precies doen, waar zij behoefte aan hebben en hoe hun cultuur is, om vervolgens te bezien welke WSW'er waar zou kunnen passen. Is de staatssecretaris het hiermee eens?

De VVD-fractie is heel simpel tegen quotaregelingen. Betrokken partijen worden er meestal allebei ongelukkig van, omdat bij de één iets wordt afgedwongen, terwijl de ander een grote kans loopt dat hij niet wordt uitgekozen om zijn capaciteiten. Bovendien is het maar de vraag of een quotaregeling werkt. Ik herinner mij dat er 15 à 20 jaar geleden een quotaregeling kwam voor het in dienst hebben van allochtonen. Toen bleek mijn secretaresse tot mijn verbazing ineens allochtoon te zijn omdat zij, weliswaar uit Nederlandse ouders, toevallig op de Antillen was geboren. Kortom, welke criteria stel je dan? Is dat de mate van de arbeidshandicap, psychisch of fysiek, of het opleidingsniveau? Geldt het alleen voor degenen die aan de onderkant van de arbeidsmarkt staan? De VVD-fractie raadt de staatssecretaris echt af deze weg in te slaan.

De VVD-fractie is het ermee eens dat cliënten meer invloed en zeggenschap krijgen over hun positie. Met name de invoering van het persoonsgebonden budget geeft de cliënt meer armslag om zelf een begeleide werkplek te zoeken. Bovendien heeft de cliënt in de WSW weinig plichten. Als hij niet meer beschikbaar is, is de enige sanctie van de gemeente dat hij van de wachtlijst wordt afgevoerd. Maar waar gaat hij dan naar toe? Waarschijnlijk gaat hij naar de bijstand. Daar gelden echter wel plichten in de zin dat de gemeenten proberen hier zo veel mogelijk mensen aan het werk te krijgen, waarbij sancties mogelijk zijn, zoals het korten op de uitkering als de bijstandsgerechtigde onwillig is. Geldt dit dan ook voor de WSW'er die van de wachtlijst is afgevoerd?

Ook voor degenen die onder de werkingssfeer van de socialeverzekeringswetgeving vallen en deels arbeidsongeschikt zijn, geldt dat zij geacht worden te werken, voor zover dat kan. Daarbij zijn ook sancties mogelijk. In feite kennen wij in Nederland een groot aantal regelingen waaronder arbeidsgehandicapten kunnen vallen, zowel in de voorzieningensfeer als in de werknemersverzekeringensfeer. Voor al deze regelingen gelden weer andere regels, maar de overgang van het ene naar het andere regime is mogelijk. Het aantal jonggehandicapten dat sinds kort vanuit de bijstand naar de Wajong is gegaan, is hiervan een duidelijk voorbeeld. Dit pleit ervoor om te komen tot één regeling voor alle voorzieningen die door de gemeenten worden uitgevoerd, waarbij ook rechten en plichten van de uitkeringsgerechtigden worden gelijkgetrokken en op zijn minst worden gespiegeld aan de rechten en plichten zoals deze gelden binnen de socialeverzekeringswetgeving.

De VVD-fractie heeft begrepen dat de staatssecretaris een commissie zal instellen die met ideeën of voorstellen moet komen voor een grondige herbezinning op de WSW. Wordt hierin ook de afstemming met de andere voorzieningen en eventueel met de verzekeringen meegenomen?

Met belangstelling wacht de VVD-fractie de antwoorden van de staatssecretaris af.

De heer Eigeman (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De PvdA-fractie is tevreden over het feit dat dit wetsvoorstel hier nog voor het begin van het reces ter discussie kan komen. De uitvoeringspraktijk heeft daar groot belang bij. Dit is vooral te danken aan de bereidheid van collega's in deze Kamer. Het management van het parlementaire proces van de kant de regering verdient in dezen geen schoonheidsprijs. Gelet op de uitgebreide beantwoording in de memorie van antwoord, lijkt het begrip tijdgebrek nogal relatief. Ik heb waardering voor die antwoorden, hoewel de start vooral het karakter lijkt te hebben van uitleg, terwijl het onderliggende dossier er toch ook niet om liegt.

De tijd die genomen is om tot aan de Staten Generaal te komen, is extra lang geweest vanwege de behoefte van de nieuw aangetreden regering om verbeteringen aan te brengen. Daarin is de staatssecretaris volgens ons geslaagd, al blijft het merkwaardig dat wij nu een voorstel behandelen dat beoogt om de doelen van de bestaande wet beter te realiseren, terwijl wij al weten dat het nog beter moet en dat een commissie dat zal uitzoeken.

De PvdA-fractie beperkt zich in dit debat vooral tot de bestuurlijke hoofdlijn, een systeembenadering, om nader zicht te krijgen op de contouren van het werk dat de commissie moet gaan doen. Kwaliteit van wetgeving, ruimte voor de uitvoering en transparantie in verantwoording zijn criteria voor het werk van deze Kamer en zou dat eigenlijk van beide Kamers moeten zijn. Voor sociaaldemocraten komt daar in dit geval nog iets bij. Natuurlijk maakt de WSW deel uit van een breder repertoire van instrumenten gericht op de arbeidsmarkt en zijn modernisering en aanpassing aan nieuw denken – flexibilisering, individualisering, marktgericht werken, Europese regelgeving en dergelijke – belangrijk. Wij moeten echter niet vergeten dat de ruim 90.000 mensen die nu werkzaam zijn in WSW-bedrijven een kwetsbare doelgroep zijn, die voor een niet te onderschatten deel hun eigenwaarde mede ontlenen aan het gegeven dat zij in die beschermde omgeving aan het werk zijn. Zij leveren daar een volwaardige prestatie en bepalen zo op eigen wijze hun zelfstandigheid. Daarmee bewijzen zij en hun begeleiders zichzelf en de samenleving een bijzonder goede dienst. Dat mogen wij bij systeemingrepen nooit uit het oog verliezen. Het hoort bij uitstek bij het denken dat mensen in werk hun autonomie realiseren. Voor sommige mensen is een vorm van zorg daarmee onlosmakelijk verbonden.

De wetswijziging betekent een fundamentele herziening van de bestuurlijke relaties in het veld van de sociale werkvoorziening. Wij schakelen over van een systeem primair gestuurd door subsidie van rijkswege, naar prestatievergoedingen van gemeenten aan de WSW-bedrijven. Wij hebben daar in het voorlopig verslag ook al aandacht aan gegeven. De vragen zijn naar tevredenheid beantwoord waar het de fiscale aspecten betreft. Wij hebben goed nota genomen van de toezegging dat de regering bereid is om met uitvoerders om de tafel te gaan zitten, samen met VNG en Cedris, om onduidelijkheden weg te nemen. Dat betekent dat noch de instellingen, noch de Kamer verrast mogen worden met onvoorziene acties van de Belastingdienst, voor zover eenieder zich tenminste aan de wet houdt.

Toch maken wij zorgen ons over de gevolgen voor de bestuurlijke relaties. Het antwoord in het voorlopig verslag wakkert die zorg eerder aan dan dat het antwoord geruststelt. Mijn fractie erkent dat sturing door individuele gemeenten sterker wordt en juicht dat ook toe, zeker uit een oogpunt van politieke verantwoording. Zij herkent zich echter geenszins in het beeld dat gemeenten zich voorheen achter het collectief schuilhielden en ook niet in het idee dat politieke verantwoording bij regionale samenwerking per definitie slechter is. Dat hangt sterk af van hoe je daarmee omgaat. Wij constateren voorts dat in de antwoorden weinig begrip bestaat voor het feit dat nu gemeenten minder gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen en meer als klant van het WSW-bedrijf beschouwd moeten worden, zij op die titel in concurrentie met elkaar treden. Dat blijkt ook bij het wachtlijstenbeheer. Er ontstaat iets als een vorm van beleidsconcurrentie, waarvan individuele gebruikers van de WSW-voorziening last kunnen hebben. Ergo een zekere vorm van afstemming met een actieve bestuurlijke rol voor het regionale WSW-bedrijf kan geen kwaad. Dat geldt in elk geval voor de landelijke regio's.

Het antwoord over het wachtlijstbeheer geeft al aan dat wel degelijk spanning kan ontstaan. De raad – zegt de regering – kán besluiten om bevoegdheden over te hevelen, maar hoeft dat niet te doen – en dat is goed – terwijl het WSW-bedrijf wel de uitvoering opgedragen kan krijgen. Dat kan tot verschil leiden tussen gebruikers. Zelfs kan dat tot wederzijdse informatievoorziening leiden over cliënten of werknemers. Dit staat op gespannen voet met privacyregelingen. Hoe het ook zij, dit kan wel degelijk de regionale samenwerking onder druk zetten. Is de staatssecretaris bereid om daaraan aandacht te besteden, bijvoorbeeld bij gelegenheid van de uitwerking van het werk van de commissie die het bestel nog eens tegen het licht houdt?

Het antwoord op de vragen over het level playing field getuigt volgens mijn fractie van enige ambivalentie. Het mag zo zijn dat de EU-regels in zeker opzicht al golden, maar met het nieuwe stelsel lijkt een keuze te worden gemaakt die verder strekt. Onze zorgen daarover zijn niet weggenomen. Wij zien in de aangekondigde discussie en in de instelling van een commissie kans om nog eens naar deze kant van de vernieuwing te kijken. Mijn fractie heeft voorkeur voor een stelsel waarin WSW-bedrijven primair als publieke voorziening gezien worden met een sluitende aanpak voor kwetsbare groepen. Dat kan best samengaan met een marktbenadering, maar de kwetsbaarheid van de werknemers stelt de grenzen. Dat vereist een transparante invulling van het bestuurlijk systeem, waarbij gemeenteraden een belangrijke rol spelen bij de controle. Dat verdient ook in de toekomst voldoende aandacht, vooral omdat het de sociale agenda van de gemeenten is.

Die sociale agenda geldt ook voor de inzet van de specifieke kennis van de WSW-bedrijven in het gehele arbeidsmarktbeleid. Juist hun gevoel voor maatwerk kan in de komende jaren goed gebruikt worden. In de sector werken veel mensen met inzicht in en gevoel voor maatwerkbenadering. Dat is te benutten als maatschappelijke kracht en moet dus niet tegen fiscale belemmeringen oplopen, of tegen al te rigide regelgeving betreffende de marktwerking. Wij gaan ervan uit dat de commissie ook hieraan aandacht besteedt en blijven graag op de hoogte, niet primair om het politieke krachtenveld direct te beïnvloeden, maar wel om te bezien waar de kwaliteit van de uitvoering bij gebaat is.

Wij wachten de reactie van de staatssecretaris met belangstelling af.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Voor de praktijk, de WSW-bedrijven en gemeenten die zitten te wachten om de voorliggende wetswijziging in te voeren, ben ik blij dat wij vandaag in staat zijn om het wetsvoorstel te behandelen. Voor de benodigde zorgvuldigheid van de behandeling van een wetsvoorstel valt echter te hopen dat de regering een volgende keer rekening houdt met het traject in de Eerste Kamer, dat als een volwaardig onderdeel van het wetgevingsproces nu eenmaal ook zijn tijd vraagt.

Onze fractie juicht de doelstelling van het onderliggende wetsvoorstel toe. Met deze wetswijziging zullen gemeenten de mogelijkheid krijgen om actief en volwaardig de regie te voeren over de begeleiding en re-integratie van hun WSW-geïndiceerden. Zij krijgen niet alleen die mogelijkheid, de budgettaire verschuiving zal ook meer appel doen op hun verantwoordelijkheid voor de WSW-uitvoering. Onze fractie hoopt dat dit resulteert in een meer proactieve en betrokken houding, wat de positie van WSW-geïndiceerden alleen maar goed zal doen. Hopelijk zal de wetswijziging ook ertoe leiden dat de kunstmatige schotten tussen WSW-geïndiceerden en andere moeilijk bemiddelbare werklozen zullen verdwijnen en gemeenten een meer samenhangend re-integratiebeleid kunnen gaan voeren met meer mogelijkheden voor maatwerk. Kortom, het aanwijzen van gemeenten als regisseur biedt perspectief voor een grotere verantwoordelijkheid en een betere inbedding van dit specifieke beleid in de andere gemeentelijke beleidsvelden. Ik zeg bewust "biedt perspectief", want het blijft afhankelijk van het gemeentelijk beleid en van de toekomstige landelijke regelgeving. Het effect van deze wet valt nog maar te bezien.

Met deze verschuiving maar ook met de introductie van het persoonsgebonden budget, kan de gemeente het beleid voor WSW-geïndiceerden in verband brengen met haar taken in het kader van de WWB en de WMO. Dat biedt kansen voor een optimale integratie in de gewone samenleving. Niettemin zien wij enkele valkuilen en plaatsen wij enkele kritische kanttekeningen bij het nu voorliggende wetsvoorstel.

Hoewel onze fractie de doelstelling van de wetswijziging onderschrijft, waarschuwt zij wel voor overspannen verwachtingen waar het gaat om een toenemend aantal plaatsen voor begeleid werken. Zoals ook het project "Weer samen naar school" laat zien hoe weerbarstig de praktijk is, zo moeten wij niet uit het oog verliezen dat de WSW juist is ingesteld vanuit de behoefte aan een beschermde werkomgeving en gegarandeerde werkplekken. De meerderheid van de geïndiceerden zal daarvan afhankelijk blijven, vrees ik.

Uiteraard, de meeste gemeenten voeren een actief arbeidsmarktbeleid en hebben een netwerk en instrumenten waarvan ze gebruik kunnen maken. Maar zij hebben nog veel andere moeilijk bemiddelbaren die zij ook willen plaatsen. De drempels die werkgevers nu ervaren bij het aangaan van een begeleidwerkenplek, zullen niet verdwijnen met deze budgetverschuiving. Of de plaatsingen van de afgelopen jaren succesvol zijn, zal pas blijken op het moment dat de Flexwet zijn werk doet en werkgevers een structurele arbeidsovereenkomst zullen moeten tekenen. Dat moment zal de lakmoesproef zijn. Ik hoop dat hierop scherp zal worden gelet bij de evaluatie.

Voorlopig blijft het aanbod bij reguliere werkgevers een hardnekkig probleem. Ik ben ook bang dat de belofte van doorbetaling bij ziekte of intrekking van de indicatie de drempelvrees ook niet kan weghalen. Daarvoor is meer nodig. Dat vereist creatief denkwerk en het niet schuwen van wellicht controversiële maatregelen. Kortom, de verwachting dat deze wetswijziging het begeleid werken tot grote hoogte zal brengen, ontbeert een visie en een grond. Uiteraard is het streven goed. Ik kijk echter vooral uit naar de uitkomst van de fundamentele herbezinning. Kan de staatssecretaris alvast een tipje van de sluier oplichten en aangeven welke maatregelen voor hem bespreekbaar zijn? Denkt hij daarbij ook aan maatregelen die de druk op werkgevers kunnen verhogen? Mevrouw Swenker sprak zojuist over de quotumregeling. Ik wil hierover graag wat meer horen van de staatssecretaris.

In de beantwoording van de vragen verwijst de regering vaak naar de herbezinning. Dat doet bij mij de vraag rijzen, hoe fundamenteel de wijzigingen kunnen zijn die als gevolg van de fundamentele herbezinning hier straks zullen voorliggen. In hoeverre is het dan verstandig om een halfjaar voor de uitslag van die bezinning, nu reeds met een wetswijziging te komen die wellicht een andere richting opgaat dan straks het geval is.

Hoewel het begeleid werken ook voor onze fractie het hoogste ideaal is, lijkt het haar niet verstandig om het begeleid werken tot het enige ideaal te verheffen. De strengere toelatingscriteria tot de WSW van de afgelopen jaren, leiden tot een SW-populatie die een definitieve plaatsing op de reguliere arbeidsmarkt moeilijker aankan. De praktijk laat zien dat detachering veel succesvoller is dan begeleid werken. De drempel daarvan is kleiner zowel voor de werknemer als voor de werkgever, terwijl het de factor evengoed leidt tot het meedraaien van een WSW'er in een reguliere werkomgeving. In beide situaties zal er toch een band blijven met de SW-voorziening blijven, vanwege de begeleiding die nodig blijft ook bij begeleid werken. Is het dan niet slimmer om zolang we het ei van Columbus nog niet gevonden hebben, op meerdere paarden te wedden en ook de detacheringen actief te stimuleren? Misschien valt het huidige percentage van 19 dan nog wel verder uit te breiden?

Dat er wel degelijk een groot probleem is, toont de lange wachtlijst voor WSW-geïndiceerden meedogenloos aan. Dat baart ons grote zorgen. Zoals ook geldt voor het begeleid werken, zou het onverstandig zijn om er vanuit te gaan dat met de budgetverschuiving deze lijst als sneeuw voor de zon zal verdwijnen. Moeten wij niet, terwijl wij werken aan verbeteringen voor de lange termijn, gewoon ons verlies nemen en de wachtlijst met een budgettaire injectie oplossen? Op dit moment accepteren wij verlies in de zin van menselijk kapitaal. Met een gemiddelde wachttijd van achttien maanden worden kwetsbare mensen voor een onacceptabel lange tijd op een zijspoor geplaatst. Dit wetsvoorstel zoekt de oplossing aan de verkeerde kant, door te trachten de lijst beheersbaar te maken door middel van de aanscherping van het criterium beschikbaarheid. Het effect zal zijn dat SW-geïndiceerden nog harder getroffen worden. Door de eis van onmiddellijke beschikbaarheid, worden zij in feite enkele jaren lang gedwongen hun handen op de rug te houden, ook al weten ze dat ze nog lang niet aan de beurt zijn voor de door hen begeerde plek. Dat is onwenselijk maar ook onverstandig, omdat je mensen hiermee in psychische problemen brengt en afhankelijk maakt, waardoor ze alleen maar ongeschikter worden om in te stromen zodra er eenmaal wel plek is. Het gebeurt nog wel eens dat iemand op de wachtlijst voor enkele maanden via een uitzendbureau een laag betaald baantje kan aannemen. Als de consequentie echter is dat iemand dan van de wachtlijst af moet, wordt er een straf gezet op een initiatief dat juist op activering gericht is. Is dat niet zeer onwenselijk en is dat wel nodig? Het lange wachten is al erg genoeg; maak daarvan geen gedwongen nietsdoen! Los het probleem liever op door middel van het beschikbare aanbod.

Nu gemeenten de mogelijkheid krijgen om een meer integraal re-integratiebeleid te voeren, dient de WSW-geïndiceerde voor een passend re-integratietraject in aanmerking te komen als de SW-plaatsing onwenselijk lang duurt. Tot nu toe hebben de argumenten om hen daartoe geen recht te geven, onze fractie niet overtuigd. Een indicatie is een wettelijk recht op een werkplek onder begeleiding. Waarom wordt gemeenten niet opgedragen om na een bepaalde termijn in elk geval in een re-integratietraject te voorzien; idealiter een werkplek en anders een activeringstraject? Zou een dergelijk systeem juist geen stok achter de deur kunnen zijn voor de betreffende gemeente om echt werk te maken van voldoende aanbod voor deze populatie?

Mijn fractie meent dat, waar grote gemeenten de mogelijkheid hebben hun eigen SW-voorziening in stand te houden, kleinere gemeenten door de wetswijziging afhankelijker worden van hun buurgemeenten om daarvoor nog voldoende volume te hebben. Heeft de regering dit zich gerealiseerd en zo ja, kan zij deze gemeenten tegemoet komen zodra dit knelpunt gaat spelen?

Een ander nijpend punt dat boven de wijziging hing, was de btw-problematiek. Ik begrijp dat dit punt zodanig is opgelost dat de verplichte btw nu buiten de deur kan worden gehouden als de gemeente het budget overhevelt en de zaak bij het oude houdt. Heb ik dat juist? Hoe zit het met beperkte overeenkomsten, zoals een overeenkomst die alleen gericht is op begeleid werken of op detachering? Dat maatwerk past wellicht bij de regierol van de gemeenten.

Hoewel wij positief staan tegenover de oplossing om SW-bedrijven geen btw te laten opbrengen, heeft het wel consequenties ten aanzien van eerdere verwachtingen omtrent marktwerking. Als de SW-voorziening aanzienlijk voordeliger is dan een particulier bedrijf, omdat die wel zijn btw moet verrekenen, is er van een gelijke marktpositie geen sprake. Wij zijn daar niet rouwig om; laat dat duidelijk zijn. Het aanbestedingscircus van de afgelopen jaren op de re-integratiemarkt heeft ons miljoenen gekost en ons niet veel wijzer gemaakt. Maar wij willen hier wel graag helderheid over, een duidelijk antwoord op de consequenties en een visie die daarbij hoort over de al dan niet wenselijkheid van marktwerking op het gebied van de sociale werkvoorziening.

Voorzitter. Ik kom tot een conclusie. Deze wetswijziging is een goede stap om gemeenten meer regie te geven in de uitvoering van de WSW. En dat is een goede zaak. Tegelijkertijd zal de wetswijziging niet de oplossing bieden voor de wachtlijst en evenmin voor de moeizame opname van WSW-geïndiceerden door de reguliere werkgever. Ik hoop op een doorwrochte analyse en gedurfde oplossingen van de commissie die zich bezint. Maar ik vind dat daarbij een analyse niet kan missen over de ontwikkeling van de populatie WSW-geïndiceerden en de doelstellingen bij die indicatie. Verscheidene keren heb ik gelezen dat de wachtlijstproblematiek geen kwestie is van een gebrekkig arbeidsaanbod, maar van een te lage uitstroom ten opzichte van instroom. Dit zou de scheefgroei veroorzaken. Dit doet bij mij de vraag rijzen of de WSW-plaatsing dan altijd tijdelijk bedoeld is of moet zijn. Zijn de uitstroomdoelstellingen wel reëel? Utopische doelstellingen najagen, is teleurstellingen kweken. Dat is ontmoedigend, maar het weerhoudt ook van echte structurele oplossingen. Daar hebben momenteel alle partijen wel behoefte aan. Laat de bezinning ook in dat opzicht fundamenteel zijn.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Deze bijdrage is ook namens de fractie van de SGP.

Voor het voeren van een goed debat is het noodzakelijk dat er een goede voorbereiding heeft kunnen plaatsvinden. Van de zijde van de Kamer is dit het geval geweest. De ambtelijke ondersteuning heeft zorg gedragen voor een uitvoerig wetgevingsdossier. Onze fracties hebben gesproken met direct betrokkenen. Dit alles geschiedde in een te kort tijdbestek in een periode waarin reeds het nodige op de agenda stond. De Kamer is de staatssecretaris namelijk tegemoetgekomen in zijn wens, het voorstel voor het kerstreces af te handelen. Deze tegemoetkoming was overigens niet zonder discussie.

Met name het gegeven dat van de zijde van het departement niet bepaald voortvarend is opgetreden, bracht de vraag met zich of het redelijk is om van de Kamer te verlangen alles op alles te zetten om dit wetsvoorstel nog in 2007 af te handelen. Aan die tegemoetkoming van de zijde van de Kamer om de schriftelijke termijn met een week te verkorten en vervolgens twee weken later het debat te voeren, had de Kamer de voorwaarde verbonden dat de memorie van antwoord op een bepaalde datum zou worden toegezonden. Aan die voorwaarde is niet voldaan. De memorie van antwoord is pas maandag 10 december aangeboden. Dit feit op zichzelf is reeds teleurstellend. De inhoud van de memorie van antwoord is nog teleurstellender. In een brij van woorden – het lijkt wel een tweede memorie van toelichting – kunnen wij enkele zinnen ontwaren die moeten doorgaan voor een antwoord op onze schriftelijke vragen.

Dit alles heeft onze fracties voor de vraag gesteld of wij überhaupt wel wilden deelnemen aan dit debat of dat wij dit debat maar aan ons voorbij zouden moeten laten gaan. Immers, het is voor het voeren van een goed debat noodzakelijk dat er sprake is van een goede voorbereiding. Van de zijde van de staatssecretaris is dit wat onze fracties betreft niet het geval geweest. Na ampele overwegingen hebben wij besloten, de vragen die wij schriftelijk gesteld hebben en waarop wij geen dan wel geen bevredigend antwoord hebben gekregen, opnieuw aan de orde te stellen. Dit gezien het belang van het onderhavige wetsvoorstel.

Als gevolg van het feit dat het kabinet een besluit over het ontslagrecht heeft uitgesteld tot het moment waarop zij door een commissie hierover wordt geadviseerd, hebben de werkgevers hun eerder gedane aanbod om 200.000 vacatures open te stellen voor langdurig werklozen ingetrokken. Kan de staatssecretaris inzage geven in de gevolgen hiervan voor de wachtlijsten van WSW-geïndiceerden?

Ik voeg hier nog het volgende aan toe. In de memorie van antwoord heeft de staatssecretaris op een veronderstelling van de leden van de SP-fractie dat de wachtlijsten een uiting zijn van onvoldoende beschikbaarheid van aangepaste arbeidsplaatsen die aansluiten bij capaciteiten en mogelijkheden van WSW-geïndiceerden, het volgende gezegd: "De oorzaak hiervan – te weten de toename van de wachtlijsten – is niet gelegen in het onvoldoende beschikbaar zijn van aangepaste arbeidsplaatsen die aansluiten bij capaciteiten en mogelijkheden van de WSW-geïndiceerden of de beschikbaarheid van vacatures, maar in het feit dat het aantal mensen dat een beroep doet op de WSW voorlopig groter blijft dan de uitstroom uit het WSW-werknemersbestand."

Als het aantal WSW-geïndiceerden toeneemt, lijkt het onze fractie wenselijk dat ook het aantal aangepaste arbeidsplaatsen voor deze doelgroep toeneemt. Wij vragen de staatssecretaris, dit aspect mee te nemen in zijn beantwoording van de zojuist gestelde vragen.

Op basis van het voorgestelde artikel 12, lid 4, onder a vervalt de indicatiebeschikking indien de betrokkene elders gaat werken, ongeacht de omvang van de dienstbetrekking. In de huidige situatie komt het voor dat een persoon reeds een kleine dienstbetrekking heeft, bijvoorbeeld omdat hij een paar uur per week folders rondbrengt, zonder dat dit gevolgen heeft voor zijn indicatie. Wij hebben de staatssecretaris schriftelijk gevraagd of het juist is dat de onderhavige wetsbepaling tot gevolg heeft dat een dergelijk baantje een geïndiceerde zijn indicatie doet verliezen en, zo ja, of de staatssecretaris met onze fracties van mening is dat dit een buitengewoon ongewenst effect is. Deze vraag is in de memorie van antwoord, in tegenstelling tot de eerste vraag die wij stelden, wel beantwoord. Wij begrijpen uit het antwoord dat in een dergelijke situatie de indicatiebeschikking niet vervalt van mensen die reeds voor de inwerkingtreding van de wetswijziging op de wachtlijst stonden en een klein baantje hadden. Maar a contrario leiden wij uit dit antwoord af dat voor een nieuwe WSW-geïndiceerde het hebben van een bijbaantje in afwachting van een plaatsing niet meer mogelijk is vanwege het dreigende verlies van zijn indicatie. Zoals gezegd, wij vinden dit ongewenst. Graag horen wij of de staatssecretaris dit eveneens ongewenst vindt. En, zo ja, wat hij daar dan aan denkt te doen.

Ten slotte hebben onze fracties de volgende twee vragen gesteld. Allereerst is ons het volgende probleem uit de praktijk voorgelegd. Er doen zich regelmatig situaties voor dat personen minder gaan verdienen doordat zij een stap hoger op de re-integratiewerkladder zijn uitgekomen. Denk bijvoorbeeld aan iemand die uit een WWB-uitkering komt, waardoor de gemeentelijke vrijstellingen wegvallen, of aan iemand die vanuit een redelijk functieniveau in het SW-bedrijf terugvalt op een minimumloonfunctie bij de reguliere werkgever. Hoe kan worden voorkomen dat dergelijke negatieve prikkels zich voordoen?

Daarnaast hebben onze fracties begrepen dat niet alleen het gebrek aan bereidwilligheid van werknemers een probleem vormt om geïndiceerde naar begeleid werk te brengen, maar dat ook de SW-cao een grote bottle­neck is, met name als het gaat om de financiering van salarissen. Is dat zo? Zo ja, hoe gaat de staatssecretaris dit probleem aanpakken?

De staatssecretaris heeft in de memorie van antwoord gesteld dat deze vraagpunten in het kader van de fundamentele herbezinning van de WSW nader zullen worden bezien. Toch zouden wij het bijzonder op prijs stellen als de staatssecretaris deze vragen reeds nu wat explicieter wilde beantwoorden.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Wat is de overeenkomst tussen een vrouw in een boerka en een WSW'er met een kruisje? Geen werkgever wil ze hebben, althans, volgens de staatssecretaris. En dan nu het verschil. Als wethouder kon deze staatssecretaris zeggen tegen de vrouw: doe die boerka uit en ga solliciteren! Maar je kunt niet tegen een WSW'er zeggen: leg je kruis af. Dan bedoel ik het kruis als een beproeving, in dit geval de arbeidshandicap. Omdat wij niet tegen WSW'ers kunnen zeggen dat zij hun arbeidshandicap maar moeten afleggen, moeten wij het werk aanpassen aan de mogelijkheden en de capaciteiten van de WSW'ers. Precies daarom bestaat de WSW.

De staatssecretaris had natuurlijk ook tegen de werkgevers kunnen zeggen: gij zult een vrouw in een boerka aannemen. Maar dat was niet zijn keuze. Ook in het geval van een arbeidshandicap kiest de staatssecretaris niet voor zo'n directe aanpak. Jammer, vindt de SP in dat laatste geval. In tegenstelling tot mevrouw Swenker, had mijn fractie wellicht wat meer fiducie gehad in het voorliggende wetsvoorstel, als er wél wat dwingender van werkgevers werd gevraagd om aangepaste werkplekken aan arbeidsgehandicapten aan te bieden. Anderzijds, het debat kan nu voor mij in elk geval nog interessant worden, want ik ben op dit moment van de meerwaarde van dit wetsvoorstel nog niet overtuigd. Ik laat mij met goede argumenten echter graag overtuigen dat met dit voorstel het doel van de WSW inderdaad wel beter gerealiseerd zal gaan worden. Vooralsnog is dat de staatssecretaris met zijn antwoorden op de vragen in de schriftelijke voorbereiding nog niet gelukt. Ik wil de staatssecretaris wel dankzeggen voor zijn uitvoerige beantwoording, maar er valt ook naar mijn smaak in het debat nog meer dan genoeg te verhelderen!

De staatssecretaris heeft een commissie van wijzen aangekondigd om een uitgebreide studie te doen naar de oorzaken van het achterblijven van de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten. Op deze commissie wil ik aan het eind van mijn eerste termijn nog even terugkomen. Voor dit moment wil ik naar voren brengen dat het serieuze probleem van de achterblijvende arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten, die onder andere tot uitdrukking komt in de groeiende wachtlijsten voor de WSW, met het voorliggende wetsvoorstel niet wordt opgelost. De wachtlijsten worden naar verwachting met dit voorstel niet korter. De staatssecretaris stelt met zoveel woorden dat het al heel lang de verkeerde kant opgaat met de sociale werkvoorziening. Deze wet gaat daarin nog geen koerswijziging betekenen, zegt hij. Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris luidt dan ook: waarom deze wet nu ingevoerd? Als wij het er over eens zijn dat de echte problemen in de WSW er niet mee worden opgelost, zoals ook de heer Eigeman al stelde, is het dan niet slimmer om de aanbevelingen van die commissie van wijzen eerst af te wachten en dan pas de wet te veranderen? Zou dat niet ten goede komen aan de zorgvuldigheid? Mevrouw Strik wees er ook al op. Stel dat de commissie volgend jaar een centrale financiering voorstelt.

Ik wil daar nog aan toevoegen dat de doelgroep en de uitvoerders al heel wat wijzigingen te verwerken hebben gehad en dat zeker de doelgroep daar niet gelukkiger van is geworden. Wat zal dit wetsvoorstel dan wel doen, als het de werkelijke problemen in de WSW niet oplost? Welke ondergeschikte problemen worden dan naar verwachting door deze wet wel opgelost en wanneer mogen wij – later terugkijkend op vandaag – van een geslaagde wet spreken? Dat heb ik de staatssecretaris gevraagd en daarop heb ik nog geen bevredigend antwoord gekregen. Ik wil daarom nu proberen dat nog wat helderder te krijgen.

De staatssecretaris geeft in de memorie van antwoord aan dat hij deze wet geslaagd acht, als uit monitoring door de Inspectie Werk en Inkomen blijkt dat het doel van de WSW beter gerealiseerd wordt. Dat doel is het realiseren van WSW-plaatsen die passen bij de mogelijkheden en capaciteiten van de geïndiceerden, zodat hun arbeidsvaardigheden behouden of zo mogelijk verder ontplooid worden, met het oog op het werken onder zo normaal mogelijke omstandigheden. Het beter realiseren van dit doel kan dan naar mijn mening voor deze wet twee dingen betekenen: de te realiseren WSW-plaatsen moeten kwalitatief beter passen bij de mogelijkheden en capaciteiten van de WSW'ers, óf er moeten kwantitatief meer van dergelijke WSW-plaatsen gerealiseerd worden voor de doelgroep. Kan de staatssecretaris aangeven welke verbetering hij met deze wet voor ogen heeft, kwalitatief dan wel kwantitatief of wellicht een combinatie van beide?

De SP-fractie is van mening dat de WSW op beide vlakken verbeteringen kan gebruiken. Ik zal zo op onze zorgen over de kwaliteit van de WSW-plaatsen terugkomen, maar eerst wil ik bij de kwantitatieve tekortkomingen wat uitgebreider stilstaan. Volgens de staatssecretaris zijn de wachtlijsten niet het gevolg van onvoldoende beschikbare aangepaste arbeidsplaatsen. De heer De Boer wees er ook al op. De wachtlijsten zouden vooral het gevolg zijn van het feit, dat het aantal mensen dat een beroep doet op de WSW voorlopig groter blijft dan de uitstroom. Dat klinkt uitermate logisch, maar het is een drogredenering. Het sommetje bepaalt namelijk alleen de omvang van de vraag naar WSW-plekken. Er zijn momenteel bijna 120.000 geïndiceerden voor de WSW. Als er in een bepaalde periode meer nieuwe mensen door het (onafhankelijke) CWI voor de WSW worden geïndiceerd dan er binnen dezelfde periode uit de WSW stromen, neemt inderdaad de facto het aantal mensen met een WSW-indicatie toe. Tot zover geen speld tussen te krijgen!

De wachtlijst wordt echter bepaald door het verschil tussen de vraag naar WSW-plaatsen en het aanbod ervan. Er zijn ongeveer 90.000 WSW-plaatsen, waarop een kleine 100.000 geïndiceerden werkzaam zijn. Er staan dus ongeveer 20.000 mensen op de wachtlijst. Als de staatssecretaris beweert dat er geen tekort is aan plaatsen, althans dat daarin geen oorzaak van de wachtlijsten schuilt, dan kan dat twee dingen betekenen: op de huidige 90.000 plaatsen kunnen volgens hem meer dan de huidige bijna 100.000 geïndiceerden aan de slag, óf er zijn niet te weinig plaatsen, maar te veel geïndiceerden. Kan de staatssecretaris duidelijk maken hoe het nu precies zit volgens hem?

Het aantal plaatsen is geen autonoom gegeven, noch onveranderbaar. Wel hangt er een prijskaartje aan het vergroten van het aantal plaatsen. Mijn inschatting is dat dit prijskaartje het gebrek aan politieke wil duidelijk maakt om het aantal plaatsen aan te passen aan de vraag. Klopt dat?

Het huidige kabinet heeft ervoor gekozen geen maximale wachttijd in te stellen en sterker nog, een voorstel van het vorige kabinet om dat wel te doen, weer ongedaan te maken. Dit is gebeurd, zo begrijp ik uit de schriftelijke antwoorden, omdat de WSW geen openeinderegeling kent en het landelijk beschikbare budget is gemaximeerd. Klopt mijn redenering dat vanwege het gemaximeerde budget ook het aantal plaatsen grosso modo is gemaximeerd en dat daarom een toenemende vraag naar WSW-plaatsen zal leiden tot nog langere wachtlijsten en dat daarom de maximale wachttijd niet wordt ingevoerd? Is de staatssecretaris het met de SP-fractie eens dat het doel van de WSW een bij uitstek sociaal doel is? Zo ja, vindt hij het dan niet een gebrek aan sociaal beleid als er voor een op de zes WSW-geïndiceerden geen aangepaste werkplek, conform het doel van de wet, beschikbaar is?

De regering vindt een maximale wachttijd van één jaar niet wenselijk, althans niet om op te nemen in de wet. Zij wil het wel mogelijk maken voor gemeenten om voor sommige groepen een voorrangsbehandeling op de wachtlijst toe te staan. Begrijpelijk wellicht vanuit een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het lokale arbeidsmarktbeleid en de gemeentelijke uitkeringsregelingen en goed nieuws voor de groepen die hiermee eventueel sneller zijn geholpen, maar natuurlijk heel slecht nieuws voor al die mensen die hierdoor nog langer op de wachtlijst blijven staan. Welke wachttijd voor een WSW-geïndiceerde is voor de staatssecretaris nog acceptabel? Mag het langer dan een jaar mag zijn – het huidige gemiddelde is achttien maanden – twee jaar, drie jaar of vijf jaar? Waar ligt voor hem de grens? Als het doel van de WSW sociaal is, hoe sociaal is het dan om mensen meer dan jaar, wellicht jaren, een aangepaste werkplek te onthouden? Is het politiek-financiële doel van de regering om de kosten te maximeren volgens de staatssecretaris echt meer waard dan het sociale doel om geïndiceerde WSW'ers binnen een redelijke termijn passend werk te bieden? Waarom mag een WSW-plaats voor honderdduizend WSW'ers wel € 25.000 per plek kosten en voor de 20.000 wachtenden niet?

De staatssecretaris wil het beter realiseren van het doel van de WSW, het doel van dit wetsvoorstel, behalen langs drie pijlers: het verbeteren van sturing door de gemeenten, het creëren van meer zeggenschap voor de doelgroep en het vergroten van de bereidheid van werkgevers om arbeidsplaatsen beschikbaar te stellen. Het kabinet verwacht niet dat de eerste pijler, waarbij gemeenten meer financiële verantwoordelijkheid krijgen voor het beleid, zal leiden tot een oplossing van het wachtlijstenprobleem. Wel kunnen de gemeenten dat probleem verzachten doordat deze wet meer mogelijkheden zal bieden om de wachtlijsten op te schonen. Dat betekent dat meer mensen van de lijst verwijderd kunnen worden dan nu het geval is. Zonder daarover een mening uit te spreken, stel ik vast dat dit voor de mensen die het betreft natuurlijk geen verzachting is.

Het creëren van meer zeggenschap voor de doelgroep door middel van cliëntenraden zal er mogelijk toe leiden dat gemeenten in elk geval meer verantwoordelijkheid zullen moeten afleggen, óók aan mensen op de wachtlijst. Rest de vraag of gemeenten ook in staat worden gesteld om met deze wet zo nodig meer WSW-plaatsen te creëren.

Daarvoor zou de derde pijler kunnen dienen. Op dit moment werkt – het is eerder gezegd – ongeveer 3% van alle geplaatste WSW-geïndiceerden op een begeleidwerkenplaats. Dat is bijna vijfmaal zoveel als zes jaar geleden, maar nog erg schamel vergeleken bij de wellicht 50% die volgens het CWI bij indicatie geschikt zou zijn om op een begeleidwerkenplek aan de slag te gaan. Door middel van een financiële stimuleringspremie aan de gemeenten denkt het kabinet met dit wetsvoorstel een flinke impuls te kunnen geven aan begeleid werken. Deze premie komt bovenop het macrobudget en gaat niet ten koste van het aantal WSW-plaatsen dat gerealiseerd kan worden. De vraag is echter of dit extra geld ertoe zal leiden dat er extra plaatsen gecreëerd zullen worden. Daarvoor is het relevant om te weten of een begeleidwerkenplek ten opzichte van een plaats in een SW-bedrijf relatief duurder of goedkoper is voor de gemeente. Wat is de verwachting van het kabinet? Tot hoeveel begeleidwerkenplekken zal dit voorstel naar verwachting leiden? En hoeveel extra WSW-plaatsen zijn hiervan eventueel het gevolg?

Over het begeleid werken heb ik nog twee opmerkingen. Ten eerste verwacht mijn fractie er niet al te veel van, aangezien het wegnemen van financiële risico's, ondersteuning en verstrekking van subsidies nog weinig hebben afgedaan aan de weigerachtige houding van werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen. Daarom pleit mijn partij al sinds jaar en dag voor de invoering van quota voor grotere bedrijven, zoals ook in verschillende andere landen niet ongebruikelijk is.

Zou het niet helpen, is mijn tweede punt, als begeleid werken niet alleen op indicatie van het CWI wordt voorgesteld, maar ook op basis van wat de betrokkene zelf wil? De zeggenschap van de doelgroep moet met dit voorstel toch immers ook worden vergroot? Naar mijn mening verhoogt de vrijwilligheid, de wens van de betrokkene om begeleid in het reguliere bedrijf aan de slag te gaan, de kans op een wat duurzamer slagen. Het huidige gemiddelde van een tweejarig begeleid dienstverband vindt mijn fractie namelijk niet erg duurzaam.

Ik kom toe aan onze kwalitatieve zorgen. De SP-fractie krijgt al jaren met enige regelmaat signalen dat de financiële positie van sommige SW-bedrijven niet erg florissant is en dat, mede doordat deze bedrijven toch commercieel moeten presteren, de werkdruk in de bedrijven in sommige gevallen erg is toegenomen. Sommige bedrijven hebben middels nieuw te re-integreren doelgroepen de productiecapaciteit kunnen verhogen, maar een deel van de WSW'ers kan zich door deze ontwikkelingen erg opgejaagd voelen.

De SP-fractie is van mening dat zowel aangepaste werkplekken bij een regulier bedrijf, inclusief de reguliere bedrijfsmores, als een meer beschutte werkplek in een SW-bedrijf, al naar gelang de betrokkene, een goede invulling van de WSW kan betekenen. Een deel van de doelgroep is echter niet geschikt voor blootstelling aan werkdruk en is dus mogelijk minder geschikt voor een marktconforme productiewijze. Daarom hecht mijn partij behalve aan een financieel solide bedrijfsvoering zeker zo zeer aan een sociaal verantwoorde bedrijfsvoering met een goed oog voor de specifieke doelgroep.

Door middel van meer zeggenschap bij de gemeente kan de doelgroep wellicht van de gemeente voor elkaar krijgen dat er jaarlijks ook een sociaal verslag op tafel ligt van het SW-bedrijf. Is de staatssecretaris van zijn kant bereid om de gemeenten ook nog eens te wijzen op de wenselijkheid van zo'n sociaal jaarverslag? En wil hij de Inspectie Werk en Inkomen opdracht geven ook op sociale prestaties van de SW-bedrijven te monitoren?

Concluderend zie ik wel grote problemen met de WSW en zie ik in het voorliggende wetsvoorstel nog geen echte oplossingen. Ik kijk dus uit naar iets meer substantieels. De staatssecretaris heeft aangegeven dat een commissie van wijzen zich over deze problematiek zal moeten buigen. Is reeds een aanvang gemaakt met het instellen van deze commissie en kan de staatssecretaris al meer vertellen over de precieze opdracht en een eventuele deadline voor de commissie?

Eerdere ervaringen met commissies in de sociale zekerheid hebben laten zien dat zo'n commissie lang niet altijd met een voor de betrokkenen wenselijke oplossingsrichting komt. Wij zullen de verrichtingen van deze commissie dan ook met nieuwsgierige, maar kritische blik volgen.

Dat is voor de langere termijn. Op korte termijn kijk ik uit naar de beantwoording van mijn vragen door de staatssecretaris, in de hoop dat hij mij en mijn fractie alsnog zal weten te overtuigen dat het voorliggende wetsvoorstel, hoe bescheiden ook, daadwerkelijk een positieve bijdrage zal leveren aan het realiseren van de doelen van de WSW. De ruim 120.000 WSW'ers, van wie er nu 20.000 in de wacht zitten, zijn het waard.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Goyert, die haar maidenspeech zal houden.

Mevrouw Goyert (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Alvorens in te gaan op de wetswijziging van de Wet sociale werkvoorziening, maak ik enkele opmerkingen vooraf. Het heeft zo moeten zijn dat ik mijn maidenspeech over dit onderwerp mag houden, want de lange jaren dat ik voor arbeidsvoorziening en de arbeidsbureaus heb gewerkt, was ik daar nauw bij betrokken en heb ik daarvoor altijd een heel warm hart gehad. De sociale werkplaatsen bestaan ongeveer vijftig jaar. Aanvankelijk lag het initiatief om mensen met een handicap aan het werk te helpen bij de kerken. In de jaren vijftig van de vorige eeuw nam de overheid deze taak over en ontstonden de beschutte werkplaatsen voor handarbeiders en hoofdarbeiders. Vooral deze laatste groep veelal hoogopgeleide werkzoekenden werd met veel succes gedetacheerd bij overheid en wetenschappelijke instituten. Jammer genoeg werd deze voorziening eind jaren zestig beëindigd. Het huidige instrumentarium van het werkvoorzieningsschap zou het echter weer mogelijk moeten maken ook voor deze groep mensen werk te vinden.

Het aantal werkplaatsen heeft zich sterk uitgebreid. Er zijn momenteel negentig bedrijven, waarin bijna honderdduizend mensen werken. Ik citeer uit de wet omdat ik dit nadrukkelijk een keer wil noemen: mensen "met een lichamelijke, verstandelijke en/of psychische handicap, die graag willen werken maar bij wie de handicap van dusdanige aard is dat het verrichten van arbeid duurzaam niet mogelijk is, zonder inzet van de WSW-subsidie ter compensatie van de verminderde arbeidsproductiviteit". Dit kost de samenleving veel geld, namelijk 2,34 mld. Daar staat tegenover dat men ondanks zijn of haar beperkingen kan meedoen in het arbeidsproces, dat men zich, hoe moeizaam ook, verder kan ontplooien en een loon kan verdienen. De CDA-fractie is van mening dat de waarde van economische onafhankelijkheid en zelfrespect niet alleen in geld is uit te drukken.

Het moet echter gezegd dat het bereiken van het doel, werk voor eerder genoemde doelgroepen, sterk onder druk staat. In de Trendrapportage ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en werkhervatting van het Centraal en Cultureel Planbureau is gekeken naar de groep arbeidsgehandicapten. Arbeidsgehandicapt is iemand die zelf aangeeft een chronische aandoening of ziekte te hebben die belemmert bij het werk of bij het verkrijgen van werk. Uit dit onderzoek is gebleken dat dit aantal niet sterk toeneemt, maar, en dat is vervelender, dat de arbeidsparticipatie van jaar tot jaar afneemt. Het voert in het kader van deze wetswijziging te ver om hierop nader in te gaan, maar wel opmerkelijk is dat het veelal laagopgeleide mensen betreft. Het rapport Sociaal-economische trends van het CBS geeft aan dat deze groep verschilt van de totale beroepsbevolking, doordat het veel meer ouderen betreft. Het is dus niet zo verwonderlijk dat er jaarlijks ongeveer zesduizend nieuwe personen op de wachtlijst bij komen en dat er nu twintigduizend mensen op de wachtlijst staan.

Nu de wetswijziging. De CDA-fractie juicht het toe dat de regering een commissie wil instellen die zal moeten adviseren hoe het nu verder moet met de sociale werkvoorziening, want de problematiek is complex en vraagt om een nadere bezinning. Hoewel er nog geen opdracht is geformuleerd, geeft de staatssecretaris al wel een bandbreedte aan. Op de vraag van de CDA-fractie om naar de financieringssystematiek van de werkplaatsen te kijken, wordt geantwoord dat dit niet tot de taak van de commissie behoort, omdat het hier zou gaan om de individuele bedrijfsvoering van de werkplaatsen. In een aantal gevallen zal dat zeker zo zijn. Maar het feit dat meer dan de helft van de werkplaatsen worstelt om de begroting rond te krijgen, vraagt om nader onderzoek, niet per bedrijf maar naar de oorzaken, voortkomend uit de wet en het systeem van werken.

Een sociale werkplaats kent uit de aard der zaak een lagere arbeidsproductiviteit. Om nu voldoende omzet te behalen, worden de werknemers die de beste prestaties leveren zo lang mogelijk vastgehouden. Zij worden ook niet opnieuw geïndiceerd en stromen niet door naar een detacheringsplaats of begeleidwerkenplaats. Dit is een dilemma dat met de wet te maken heeft. In het kader van de doorstroming zal de commissie dit toch mee kunnen nemen? Is de staatssecretaris alsnog bereid dit onderwerp daar aan de orde te stellen?

De gemeenten dragen reeds de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening, zij het in WGR-verband. Het wetsvoorstel om het budget over te dragen aan de individuele gemeente betekent dat beleid en uitvoering in één hand komen en dat is altijd een goede zaak. Het college is verantwoordelijk, er is controle door de gemeenteraad en uiteraard door het Rijk. Decentralisatie van bevoegdheden naar gemeenten, dat wil zeggen dichter bij de burger, onderschrijft de CDA-fractie. Doordat de gemeente de regie nu geheel in handen krijgt, is de verwachting dat er meer personen geplaatst zullen worden bij een reguliere werkgever. De bonusregeling kan daar een positieve bijdrage aan leveren, maar die is een aanvulling op bestaand beleid. Immers, de werkgever loopt nu reeds weinig of geen risico indien hij iemand uit de sociale werkvoorziening aanneemt. Aangepast werk bij de werkgevers is een delicate aangelegenheid. Enerzijds omdat er veel eenvoudige werkzaamheden door automatisering, mechanisatie en uitplaatsing naar lagelonenlanden zijn verdwenen en anderzijds omdat de arbeidsproductiviteit op een hoog niveau ligt en nog steeds toeneemt. De brief van de minister en staatssecretaris van 6 december jongstleden waarin de arbeidsmarktplannen voor 2008 worden aangekondigd, speelt in op de plaatsingsproblematiek van langdurig werklozen en biedt een breder perspectief. De CDA-fractie waardeert de inspanningen die de regering verricht om zoveel mogelijk mensen mee te laten doen in het arbeidsproces.

Nu terug naar de werkzoekenden die aangewezen zijn op de sociale werkvoorziening. Alhoewel het CDA de decentralisatie van het budget en de bevoegdheden naar de gemeente onderschrijft, is er toch sprake van enige aarzeling om daarmee akkoord te gaan. In het dagblad Trouw van 11 december jongstleden staat dat de VNG een ingenieuze constructie bedacht heeft om mensen met een geringe arbeidsproductiviteit te plaatsen in een participatiebaan. Zij worden gedetacheerd bij maatschappelijke instellingen en, en daar gaat het mij om, in de Sociale Werkvoorziening. Een verdringing op de wachtlijsten zou het gevolg kunnen zijn. In de eerder genoemde brief van de minister en staatssecretaris wordt dit probleem ook met name genoemd en bij de nog in te stellen commissie neergelegd. Echter, omdat de gemeente per 1 januari volledig bevoegd is, zou dat gevolgen kunnen hebben voor de mensen die nu reeds op de wachtlijst staan. Is de staatssecretaris bereid met de gemeenten en de VNG af te spreken dat zij hiermee wachten tot het advies van de commissie en de voorstellen van het kabinet bekend zijn?

Wij wachten het antwoord met belangstelling af.

De voorzitter:

Mevrouw Goyert. Ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech over de wijziging van de Wet sociale werkvoorziening. Dit is geen onbekend terrein voor u – u refereerde daar al zelf aan – gelet op uw langdurige ervaring op het gebied van de arbeidsvoorziening.

U volgde uw opleiding ook in de geest van deze sector, te weten maatschappelijk werk, aan een hbo in Haarlem. Vervolgens bent u jarenlang in diverse functies verbonden geweest aan het Gewestelijk Arbeidsbureau in Amsterdam, was u onder andere directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau Zaanstreek en daarmee de eerste vrouwelijke directeur van een arbeidsbureau, en directeur Regionale Arbeidsvoorziening Kennemerland. U was drie jaar lang landelijk projectleider Verzelfstandiging Centra Vakopleiding van de Arbeidsvoorziening tot u medio 2002 lid werd van gedeputeerde staten van Noord-Holland voor het CDA. In totaal bent u met aan dat GS-lidmaatschap voorafgaande lidmaatschap van provinciale staten in Noord-Holland gedurende acht jaar, waarvan drie jaar als voorzitter van de CDA-fractie, elf jaar aan die provincie verbonden geweest. Uw afscheid in 2002 is dan ook luister bij gezet door de uitreiking van de zilveren penning van de provincie.

Naast het lidmaatschap van deze Kamer bent u onder meer voorzitter van de Stichting Regenboog Inloophuizen, een hulporganisatie voor daklozen en drugsverslaafden in Amsterdam, bestuursvoorzitter van de Coöperatieve Vereniging Recreatiepark Giethmense Veld, bestuurslid van de Protestants-christelijke Ouderenbond en tevens treedt u binnenkort toe tot het hoofdbestuur van de Vereniging Palliatieve Zorg.

Bij uw afscheid als gedeputeerde in Noord-Holland bent u getypeerd als een beminnelijke, oplossingsgerichte bestuurder die stille diplomatie verkiest boven snel publicitair succes. Maar ondanks dat laatste was u bepaald niet onbekend. Zo leverden uw vele werkbezoeken als gebiedsgedeputeerde u in de media schertsend de erenaam op: onbezoldigd onderkoningin van West-Friesland. In een interview heeft u over het Eerste Kamerwerk opgemerkt: "Ik vind het belangrijk dat wetgeving niet alleen juridisch juist is, maar ook uitvoerbaar is naar de menselijke maat. In de Eerste Kamer krijg ik de kans daaraan te werken."

Mevrouw Goyert, ik ben ervan overtuigd dat u die kans met beide handen zult weten aan te pakken. Ik wens u heel veel succes met uw werkzaamheden hier.

Ik schors de beraadslaging van dit wetsvoorstel en ik schors tevens de vergadering voor de felicitaties aan onze collega.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven