Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 13 december 2007 te Lissabon tot stand gekomen Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met Protocollen en Bijlage (Trb. 2008, 11) (31384, R1850).

De voorzitter:

Ik heet de minister-president, de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken van harte welkom in dit huis.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Sinds het Ierse nee is wel opgemerkt dat het Verdrag van Lissabon dood is en dat de ratificatieprocedure van dat verdrag in Nederland moet worden stilgezet. De VVD-fractie deelt die mening niet. Ik zal dit toelichten.

In mijn bijdrage namens de VVD-fractie aan het debat van vandaag zal ik eerst de toelichting geven waarover ik zojuist sprak, vervolgens zal ik enkele algemene beschouwingen wijden aan het belang van het Verdrag van Lissabon voor een Europese Unie die ambities heeft, ambities op onder andere het gebied van klimaatbeheersing, energiebeleid, immigratie en externe betrekkingen. Tot slot zal ik de regering om nadere toelichting vragen op enkele antwoorden uit de memorie van antwoord.

Laat ik vooropstellen dat wij het Ierse nee serieus moeten nemen. Onderdeel van dat serieus nemen is dat goed wordt uitgezocht waarom de Ieren in meerderheid nee hebben gezegd tegen het verdrag. Uit de voorlopige gegevens die inmiddels daarover bekend zijn, begrijp ik dat dit nee in belangrijke mate is ingegeven door gebrek aan kennis en informatie over wat het verdrag precies inhoudt. Toch is er veel aan gedaan om de Ieren tevoren te informeren over het verdrag. Voor kerst zijn er al strooifolders huis aan huis uitgedeeld, later zijn er brochures huis aan huis verspreid, een officiële uitleg van het verdrag kon van internet gedownload worden en een publieksvriendelijke versie is verspreid door het onafhankelijke National Forum on Europe. Het heeft, zoals duidelijk is geworden, allemaal niet het gewenste effect gehad. Welke lessen trekt de regering hieruit met betrekking tot de publieksvriendelijke informatievoorziening aan de burgers in Nederland over de Europese Unie en het Verdrag van Lissabon?

De verklaarde tegenstanders van het verdrag – naast de Ierse tegenstanders ook tegenstanders, afkomstig uit andere landen van de Europese Unie, zoals de heer Van Bommel van de Tweede Kamerfractie van de SP die nauw heeft samengewerkt met Sinn Féin om de Ierse nee-campagne te ondersteunen – hebben in Ierland op het eerste gezicht meer succes gehad met hun activiteiten om het publiek te overtuigen waarom nee moest worden gestemd. Toch is het de vraag of de argumenten van de nee-campagne het Ierse nee hebben bewerkstelligd.

Zoals gezegd, is het belangrijk dat goed wordt uitgezocht of de nee-stemmers dit gedaan hebben omdat zij óf onvoldoende kennis hadden over het verdrag óf omdat zij die kennis wel hadden en de argumenten van de nee-campagne overtuigend waren óf om andere redenen zoals onvrede over het regeringsbeleid, stijgende prijzen en dergelijke.

Waarom vindt de VVD-fractie dat de ratificatieprocedure toch moet worden voortgezet? Mijn fractie heeft daarvoor drie redenen. Allereerst vindt de VVD-fractie het onwenselijk dat een wetsvoorstel, in casu het wetsvoorstel Goedkeuring van het Verdrag van Lissabon, blijft "hangen" tussen Tweede en Eerste Kamer. Als de Tweede Kamer met een wetsvoorstel heeft ingestemd, dient de Eerste Kamer dit in behandeling te nemen, tenzij de regering schorsing van de behandeling wenst of alsnog besluit het wetsvoorstel in te trekken. Het kan niet zo zijn dat verdere behandeling van een in de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel wordt afgebroken als gevolg van een omstandigheid van buitenaf zoals de uitkomst van een referendum in een ander land van de Europese Unie. Welke opvatting heeft de regering hierover?

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Om te beginnen spreek ik een woord van dank voor de complimenten aan de heer Harry van Bommel. Ik vond het wel zielig voor staatssecretaris Timmermans, want die heeft ook zijn best gedaan in Ierland. Je kunt niet overal winnen. De stelling van mevrouw Broekers dat een voorstel niet kan blijven hangen tussen Tweede en Eerste Kamer begrijp ik, maar herinneren wij ons niet dat in 2005 de ratificatieprocedures op een gegeven moment ook in andere landen werden stopgezet, omdat duidelijk werd dat er iets anders moest worden gedaan? Op zo'n moment kan dat toch wel?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dat besluit is door die landen genomen, andere landen die een ratificatieprocedure hebben. Ik heb het nu over de Nederlandse situatie.

De heer Kox (SP):

Maar wij behandelen morgen bijvoorbeeld het wetsvoorstel Aanbestedingswet. Dat hangt nu alweer zo'n twee, drie jaar, dus soms zijn er omstandigheden die dat blijkbaar mogelijk maken.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Het wetsvoorstel Aanbestedingswet wordt gewoon behandeld. Dat blijft niet hangen, het wordt gewoon behandeld. Er is wat vertraging, maar dat geldt bijvoorbeeld ook voor het wetsvoorstel inzake nieuwe personenvennootschappen. Dat hangt ook al een tijdje tussen Tweede en Eerste Kamer, maar dat is niet vanwege het feit dat deze Kamer dat wetsvoorstel niet wenst te behandelen. Deze Kamer heeft besloten, het wetsvoorstel inzake nieuwe personenvennootschappen tegelijkertijd te behandelen met het invoeringswetsvoorstel. Dat is een ander verhaal. Ik heb het nu over "hangen" in de zin dat er verder niet wordt behandeld.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik verschil op dit punt niet wezenlijk van mening met mevrouw Broekers-Knol.

De voorzitter:

Dat doet mij deugd.

De heer Kox (SP):

Het aanhouden van een wetsvoorstel omdat wij denken dat er omstandigheden zijn die een afhandeling op dit moment nog niet juist en proper maken, doen wij toch vaker? Dat is toch een normaal mechanisme in deze Kamer?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Het normale mechanisme in deze Kamer is dat wij schriftelijke rondes krijgen zodra een wetsvoorstel in behandeling is genomen. Als de regering daarop antwoord heeft gegeven, wordt er een datum voor de plenaire behandeling bepaald. Dat hebben wij met dit wetsvoorstel ook gedaan.

De tweede reden van mijn fractie om de ratificatieprocedure toch voort te zetten is dat een zeer groot aantal lidstaten het Verdrag van Lissabon inmiddels heeft geratificeerd. Het is van belang om de ratificatieprocedure in alle lidstaten te voltooien, zodat na ommekomst daarvan kan worden vastgesteld of blijkt dat Ierland de enige lidstaat is die nee heeft gezegd tegen het verdrag. Staat de teller nog steeds op negentien landen die het verdrag tot nu toe geratificeerd hebben? Om de regering voor herhaling te behoeden: de opstelling van de Poolse president Lech Kaczynski, die weigert de door het Poolse parlement met tweederde meerderheid aangenomen wet ter ratificatie van het Verdrag van Lissabon te tekenen, en van zijn collega in Tsjechië, president Václav Klaus, die ook wel wat voelt voor een dergelijke stellingname, is ons bekend. Ook de situatie in de Bondsrepubliek, waar het Bundesverfas­sungsgericht uitspraak moet doen over de verenigbaarheid van het Verdrag van Lissabon en de Duitse Grondwet, behoeft geen nadere toelichting na de heldere uiteenzetting daarover door de regering in de nadere memorie van antwoord. Het gaat mijn fractie om informatie over andere lidstaten waar de ratificatieprocedure nog loopt dan de landen die ik zojuist genoemd heb.

De derde reden is dat er wellicht gewerkt kan worden aan voor alle partijen aanvaardbare oplossingen indien blijkt dat Ierland de enige lidstaat is die nee heeft gezegd tegen het verdrag en inmiddels duidelijk is geworden welke de beweegredenen van de leren waren om in meerderheid nee tegen het verdrag te zeggen.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik heb nog een vraag. Mevrouw Broekers-Knol somt een aantal landen op. Zij noemt Oostenrijk niet, terwijl de regering daar zojuist is gevallen, omdat de sociaaldemocraten een referendum willen na een tweede Iers referendum en de ÖVP dat niet wil. Kan dat gevolgen hebben?

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

De SP-fractie heeft daar eerder vragen over gesteld in de schriftelijke rondes. Zoals ik al zei, gaat deze zaak het land zelf aan, in dit geval Oostenrijk. Welke consequenties Oostenrijk daaraan verbindt, is aan Oostenrijk en niet aan Nederland.

Voorzitter. De VVD-fractie heeft waardering voor het feit dat zo hard gewerkt is op het ministerie van Buitenlandse Zaken om ons, zoals afgesproken, binnen vier dagen bij memorie van antwoord te antwoorden op de schriftelijke vragen van onze fractie. Dit betekent overigens niet dat mijn fractie het in alle opzichten eens is met de beantwoording van onze vragen. Ik kom daarop nog terug. Ik zal nu eerst enkele algemene opmerkingen maken over het belang dat mijn fractie hecht aan het Verdrag van Lissabon.

Zoals mijn fractie ook al opmerkte in het voorlopig verslag, leidt het Verdrag van Lissabon tot een vereenvoudiging van de structuur van de Europese Unie. Door het verdrag wordt de Europese Unie één organisatie, met één institutioneel kader, met rechtspersoonlijkheid en met duidelijker omschreven en afgebakende bevoegdheden. De Europese Unie wordt door het verdrag democratischer en transparanter, met meer zeggenschap voor het Europees Parlement en de nationale parlementen en met meer inspraak voor de burger.

Het verdrag is ontegenzeggelijk een verbetering ten opzichte van de bestaande verdragen. Toch kleven er ook bezwaren aan, want onder de nieuwe, eenvoudiger structuur blijft een grote complexiteit bestaan van per beleidsterrein wisselende arrangementen, overgangsperiodes, noodremmen en uitzonderingsposities voor lidstaten.

De vragen waar het om gaat, zijn echter: kunnen wij voortgaan met de Europese Unie onder de huidige verdragen, onder Nice, en hebben wij Lissabon echt nodig? Die twee vragen zijn niet met een simpel ja of nee te beantwoorden. De Europese Unie zou verder kunnen met de huidige verdragen; zonder het Verdrag van Lissabon houdt de Europese Unie niet op te functioneren. Maar er kleven nogal wat bezwaren aan die verdragen, aan Nice, zoals gebrek aan democratische legitimatie, gebrek aan transparantie van besluitvorming enz. Veel van die bezwaren kunnen worden opgelost met het Verdrag van Lissabon.

In een sterk mondialiserende wereld kan Europa een macht van betekenis zijn, zowel economisch als politiek, als Europa samenwerkt, als Europa in hoge mate een geïntegreerd Europa is. Individuele lidstaten kunnen het niet alleen af, zoals voormalig minister van Buitenlandse Zaken Fischer van de Bondsrepubliek onlangs zei in NRC Handelsblad. "We zijn sterk als we geïntegreerd zijn en zwak als we dat niet zijn".

Voor de toekomst van Europa moeten we bereid zijn oog te hebben voor het langeretermijnperspectief. China, India, Rusland en Brazilië zijn landen die razendsnel hun plaats op het wereldtoneel innemen of opnieuw innemen. Europa heeft ambitie en moet ook ambitie hebben. Europa moet de ambitie hebben om economisch en politiek voor die landen een krachtige partner te zijn waarmee rekening moet worden gehouden. Zo niet, dan heeft Europa op den duur het nakijken.

Europa moet de ambitie hebben om een rol van betekenis te spelen om oplossingen uit te denken en tot stand te brengen voor de uitdagingen, de problemen van de toekomst, zoals het klimaat, de energievoorziening, de immigratie en ook het watermanagement. Wat het laatste onderwerp betreft, denk ik aan schoon drinkwater, maar daarnaast, als gevolg van de klimaatverandering, aan een stijgende zeespiegel met bedreiging voor de meestal druk bevolkte delta's wereldwijd. Het zijn problemen waarvoor geen enkele lidstaat op individueel niveau maar een begin van een oplossing zou kunnen aandragen. Europa moet de ambitie hebben om een serieuze gesprekspartner van de Verenigde Staten te zijn om invloed te kunnen uitoefenen op het beleid van Washington. Als de Europese Unie die ambitie heeft, dan is er alle aanleiding om het externe optreden van de Unie te versterken en meer of beter te coördineren.

Er is een verband tussen het niveau van ambities enerzijds en handelingscapaciteit anderzijds. Hoe groter de handelingscapaciteit, des te meer valt te verwachten dat ambities verwezenlijkt kunnen worden. Een geïntegreerd Europa heeft de capaciteit om effectief handelend op te treden. Alleen een geïntegreerd Europa kan in dat nieuwe wereldwijde speelveld haar ambitie om een rol van betekenis te spelen, verwezenlijken. Degene die zich dat realiseert, realiseert zich tevens dat het Verdrag van Lissabon noodzakelijk is, ook al verdient het verdrag bepaald niet in alle opzichten de schoonheidsprijs.

Voorzitter, mijn fractie heeft nog enkele vragen aan de regering over de antwoorden van de regering op onze schriftelijke vragen. Allereerst onze vragen naar aanleiding van het Ierse nee. Mijn fractie heeft een aantal heldere vragen aan de regering gesteld, zoals: "Hoe beoordeelt de regering het Ierse nee?" "Is de Nederlandse regering van mening dat een tweede referendum in Ierland op basis van een verklaring van de EU-lidstaten waarin zoveel mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de zorgen die bij een meerderheid van de Ierse kiezers lijkt te bestaan, de meest aangewezen weg vormt om uit de thans ontstane impasse te komen?" "Indien deze weg niet gevolgd kan worden, is de regering dan van mening dat de mogelijkheid van nauwere samenwerking tussen de lidstaten die het verdrag geratificeerd hebben of die dit alsnog zullen doen (in feite een Europa van twee snelheden) serieus moet worden onderzocht?"

De regering antwoordt op deze vragen op pagina 3 van de memorie van antwoord dat zij begrip heeft voor de vragen, maar dat zij in dit stadium van reflectie aan de zijde van de Ierse regering geen uitspraken wil doen over de mogelijke of meest gewenste oplossingen. Dat klinkt allemaal prachtig, maar het is tegelijk een geweldige dooddoener. Het wachten op Ierland ontslaat de Nederlandse regering er toch niet van om te blijven nadenken? Dat is wat mijn fractie van de regering vraagt: nadenken, en – vanzelfsprekend, vandaar de vragen – om ons deelgenoot te maken van de uitkomst van dat nadenken. Mijn fractie vraagt niet om oplossingen op dit moment, daarover kan wellicht pas helderheid komen op de top in oktober. Maar een regering die niet weet wat ze wil, kan geen invloed uitoefenen. Mijn fractie vraagt daarom de regering wél om vooruit te zien – per slot van rekening is dat de essentie van regeren – mijn fractie vraagt de regering om na te denken over scenario's. Mijn vraag is: welke route heeft de regering voor zichzelf uitgestippeld?

Frankrijk en Duitsland hebben zich duidelijk erover uitgesproken dat zonder het Verdrag van Lissabon er geen ruimte is voor uitbreiding met nieuwe lidstaten. Op een vraag daarover van mijn fractie in het voorlopig verslag is als antwoord van de regering gekomen dat het te vroeg is om over de situatie definitieve conclusies te trekken. Mijn fractie herformuleert de vraag bij dezen: wat vindt de regering van de stellingname van Frankrijk en Duitsland? Als de regering van mening is dat er ook zonder het Verdrag van Lissabon ruimte is voor nieuwe lidstaten, welke onderwerpen kunnen er dan in de toetredingsverdragen geregeld worden naast onderwerpen als de omvang van de Commissie en de nieuwe bepaling van stemrechten in de Raad? Of ziet de regering geen mogelijkheden voor andere onderwerpen? Ook op die vraag heeft mijn fractie nog geen antwoord van de regering gekregen.

Voorzitter, de VVD-fractie heeft een vraag gesteld over het beleid van de regering om de woningbouwcorporaties, die zoals de regering aangeeft vallen onder de categorie DAEB – diensten van algemeen economisch belang – aan te slaan voor de vennootschapsbelasting. In antwoord op die vraag stelt de regering: "Het verlenen van een vrijstelling van de verplichting tot het betalen van vennootschapsbelasting is één van de instrumenten die de overheid kan inzetten om een DAEB te financieren." De regering vervolgt: "Het intrekken van die VPB-vrijstelling voor de woningbouwcorporaties betreft een herziening van de keuze om de kosten van de DAEB ten dele via een fiscaal instrument te compenseren." Naar de mening van mijn fractie formuleert de regering hier een volstrekt andere grondslag voor de vennootschapsbelasting, namelijk kostencompensatie in plaats van belasten van winst, dan in de Wet op de vennootschapsbelasting is geregeld. Kan de regering een en ander nog eens helder uiteenzetten?

De leden van de VVD-fractie blijven problemen zien over de positie van de Hoge Vertegenwoordiger wanneer de Hoge Vertegenwoordiger ontslagen wordt als lid van de Commissie door de voorzitter van de Commissie – de correcte terminologie luidt: "ontslag neemt op verzoek van de voorzitter" – terwijl hij zijn positie in de Raad behoudt. Volgens artikel 18, lid 1 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan de Europese Raad het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger beëindigen op dezelfde wijze als waarop benoeming geschiedt, namelijk met instemming van de voorzitter van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. De Europese Raad kán dit doen, maar het hoeft dus niet en het is ook nog de vraag of de vereiste gekwalificeerde meerderheid van stemmen gehaald wordt. Wat is de situatie als het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger niet beëindigd wordt door de Europese Raad? Blijft de positie in de Commissie dan vacant? Wie coördineert dan het externe optreden van de Unie? Kan het reglement van orde van de Europese Raad in een regeling voorzien om een dergelijke onmogelijke situatie te voorkomen? Wat is de opvatting van de regering hierover?

Het Verdrag van Lissabon beoogt de Europese Unie democratischer en transparanter te maken. Mijn fractie onderkent de verbeteringen die door het verdrag op deze belangrijke punten worden verwezenlijkt. De comitologieprocedure blijft echter een ongrijpbaar geheel. De procedure houdt in dat de Commissie de door haar voorgestelde uitvoeringsregelingen eerst dient voor te leggen aan een comité dat is samengesteld uit ambtelijke vertegenwoordigers van de lidstaten. Er zijn vele honderden comités en, oplopend in zwaarte, drie verschillende soorten comités, advies-, beheers- en regelgevingcomités. Het is een procedure waaraan, naar het oordeel van mijn fractie, het begrip "transparantie" volstrekt wezensvreemd is en ook met het verdrag wezensvreemd blijft. Veel onvrede over de vermeende bemoeizucht van Brussel lijkt juist verband te houden met de ondoorzichtige comitologieprocedure. Hoe beoordeelt de regering de comitologieprocedure qua transparantie? Is de regering het niet met de VVD-fractie eens dat meer transparantie in de comitologieprocedure goed zou passen bij de in het Verdrag van Lissabon geregelde eis van openbaarheid bij wetgevingshandelingen van de Raad? Leven er bij de regering ideeën om te bewerkstelligen dat de comitologieprocedure meer inzichtelijk wordt gemaakt?

Tot slot, voorzitter, zou mijn fractie graag een toelichting hebben op het antwoord van de regering over de samenwerking in Benelux-verband. De regering stelt in de memorie van antwoord naar aanleiding van een vraag daarover van de PvdA-fractie dat aan het begin van elk EU-voorzitterschap de ministers van Buitenlandse Zaken van de Benelux bij elkaar moeten komen om de standpunten op langere termijn op elkaar af te stemmen, zodat waar wenselijk een zwaarder stempel kan worden gedrukt op de EU-besluitvorming. Dat lijkt mijn fractie een goed idee. Ook breekt de regering een lans voor het leveren van één commissaris die afkomstig is uit een van de Benelux-landen, wanneer een verkleinde Commissie gerealiseerd zal zijn. De kennelijke bedoeling hiervan is dat de Benelux altijd vertegenwoordigd is in de Commissie en dat is belangrijk vanuit het oogpunt van de legitimiteit en de acceptatie van de besluitvorming in het eigen land. Ook dat is een goed idee.

Maar tegelijk wil de regering voorkomen dat die ene commissaris, afkomstig uit de Benelux-landen, namens de Benelux in de Commissie wordt geplaatst. Dat komt bij mijn fractie nogal tegenstrijdig over. Aan de onafhankelijke positie van betrokkene wordt toch geen afbreuk gedaan als deze namens de Benelux-landen, die toch al de standpunten op elkaar hebben afgestemd, zitting heeft in de Commissie? Graag een nadere toelichting van de regering.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. Wij behandelen vandaag het Verdrag van Lissabon, dat het resultaat is van jarenlange, vaak moeizame marathonvergaderingen en in de plaats treedt van het eerder afgewezen Europees Grondwettelijk Verdrag. Dit verdrag bevat, zoals bij eerdere gelegenheden betoogd, kenmerkende verschillen en is een gewoon verdrag zoals het Verdrag van Maastricht, Amsterdam en Nice.

Wij verkeren nu in de laatste fase van een lang hervormingsproces. Het nee in het Ierse referendum dreigt de noodzakelijke hervormingen om de Europese Unie van 27 leden handelingsbekwaam, transparanter en meer democratisch te maken, opnieuw tot stilstand te brengen. De Europese Raad heeft naar het oordeel van de CDA-fractie in de gegeven omstandigheid een verstandig besluit genomen door meer te tijd geven aan de Ieren om de uitslag van het referendum en de draagwijdte daarvan beter te analyseren, maar tegelijkertijd met het ratificatieproces in de andere lidstaten door te gaan. De CDA-fractie steunt dit besluit.

Het is van groot belang dat na de Tweede Kamer nu ook de Nederlandse Senaat het Verdrag van Lissabon goedkeurt. Uiteraard dient daarbij rekening te worden gehouden met de uitkomst van het referendum. Er is wel een duidelijk verschil in de situatie die is ontstaan, in die zin dat Ierland noch heeft gezegd dat het Verdrag van Lissabon dood is, noch zich heeft verzet tegen voortzetting van het ratificatieproces in andere landen. Er is evenmin sprake van een reflectieperiode. Wij mogen evenwel niet licht voorbijgaan aan gevoelens van burgers ten aanzien van het Europese integratieproces. Ik zal hierop later terugkomen bij het onderwerp communicatie met de burgers. Ook het Europees Parlement heeft hiervoor terecht aandacht gevraagd.

Het verwerpen van het Verdrag van Lissabon kan de Europese Unie in een moeilijke situatie brengen waarvan de consequenties niet goed zijn te overzien. Een derde heronderhandelingsronde over een herzien Verdrag van Lissabon moet als uitgesloten worden beschouwd. Deelt de regering deze zienswijze?

De heer Kox (SP):

De vragen van de heer Van der Linden kan ik natuurlijk niet beantwoorden, maar hij kan misschien wel antwoord geven op mijn vraag waarom dit als uitgesloten moet worden beschouwd. Eerder heeft hij gezegd dat wij de Ieren de kans moeten geven om te zien hoe zij ervoor staan. Vervolgens zal de Europese Raad daarover in oktober en misschien nog later een beslissing nemen. Wij zouden daar toch geen hypotheek op leggen? De heer Van der Linden doet dit wel door te zeggen dat een derde ronde is uitgesloten. Ik weet waar de tweede ronde vandaan kwam. Die kwam van ons, van Nederland.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik zal daarop zo terugkomen. Een derde heronderhandelingsronde betekent dat alles weer van tafel is, dat opnieuw wordt heronderhandeld, dat er een nieuwe IGC komt met alles wat daarbij hoort. Dat is iets anders dan dat aan de bezwaren van Ierland tegemoet kan worden gekomen in de vorm van verklaringen en dergelijke. Ik zal daarover later spreken.

De heer Kox (SP):

Ik begrijp wel dat de heer Van der Linden dat wenst, maar zegt hij op voorhand categorisch dat het is uitgesloten? In dat geval zadelt hij de regering al op met een opdracht. Nogmaals, de tweede onderhandelingsronde kwam er niet op verzoek van Ierland, maar op verzoek van Nederland.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb aan de regering gevraagd of dit als uitgesloten moet worden beschouwd omdat dit ook door een aantal regeringsleiders zo in discussie is gebracht. Ik geloof dat daartoe alle reden is, want wij zijn nu sinds 1992 bezig. Toen hebben de regeringsleiders afgesproken om de Europese Unie klaar te maken voor de uitbreiding. Wij hebben daarna de Conventie gehad, het hele proces van de IGC en vervolgens opnieuw een IGC. Ik denk niet dat er nu ruimte is om dat proces nog een keer over te doen.

De heer Kox (SP):

Dat klinkt dus anders. De heer Van der Linden denkt dat er geen ruimte is, maar dat klinkt iets anders dan dat hij het tevoren categorisch uitgesloten acht. In dat geval zadelt hij de regering in oktober wel met een heel lastige zaak op: eerst zelf heronderhandeling vragen in de tweede ronde en dan de derde heronderhandeling op voorhand verbieden.

De heer Van der Linden (CDA):

Als een heronderhandeling in de kern het ter discussie stellen van dit verdrag inhoudt, dan sluit ik dat uit. Als het is om te bezien op welke manier wij de Ieren tegemoet kunnen komen, zoals wij ook hebben gedaan bij het Verdrag van Nice, dan is dat een heel reële zaak. Ik vind dat dat moet kunnen. Overigens is tijdens de COSAC-vergadering vanmorgen in Parijs gebleken dat ook de Ieren in die richting denken.

Dan komt de vraag aan de orde welk tijdpad de Europese Raad voor ogen staat. Er zijn geen termijnen genoemd, ook al omdat hierover de standpunten uiteen liepen. Maar het moge duidelijk zijn dat de datum van 1 januari 2009 nauwelijks nog haalbaar lijkt, zelfs niet bij een besluit van de Ierse regering om onder bepaalde voorwaarden het verdrag aan een tweede referendum te onderwerpen zoals dat, overigens in andere omstandigheden, is gebeurd met het Verdrag van Nice. Hoe schat de minister-president deze situatie in en welke mogelijke consequenties brengt dit met zich mee?

De CDA-fractie deelt de zorgen die door een aantal regeringsleiders en de voorzitter van het Europees Parlement zijn geuit, dat wij niet de verkiezingen van het Europees Parlement in juni 2009 in kunnen gaan zonder een oplossing voor dit probleem. Wat is de opvatting van de regering? Dat zou overigens betekenen dat ten laatste tijdens de Europese top in oktober wel een tijdpad dient te worden afgesproken. Deelt de regering deze opvatting?

Deelt de regering ook de opvatting dat zonder een tweede referendum in Ierland geen gezamenlijke uitweg uit deze situatie voorstelbaar is? Deelt de regering de opvatting van een aantal regeringsleiders, waaronder de huidige Raadsvoorzitter, dat bij niet doorgaan van het Verdrag van Lissabon de verdere uitbreiding van de Europese Unie komt stil te liggen? Dit is ook gevraagd door de VVD-fractie. Wat betekent dit voor Kroatië, Turkije en de Balkanlanden? Met andere woorden: zonder een nieuw verdrag geen nieuwe leden?

Het schadepotentieel van het Ierse nee gaat ver uit boven een mogelijke crisis van het ratificatieproces. Het betreft het internationaal aanzien van de Europese Unie en in het bijzonder het politieke gewicht van de Europese Unie. Ook zal het een groot beslag leggen op de verkiezingscampagne voor het Europees Parlement in de lidstaten. Er is dus alles aan gelegen om zo'n situatie te voorkomen. Door deze ontwikkelingen komt het Franse EU-voorzitterschap in een ander licht te staan. Wat verwacht de regering van dit voorzitterschap, dat de Europese burgers wil beschermen tegen de globalisering, dat een wereldhandelsakkoord wil blokkeren als dit ten koste gaat van de Europese landbouw, dat een Europees antwoord wil geven op de gestegen olieprijzen en dat in belangrijke mate in beslag dreigt te worden genomen door de ontstane situatie rond het ratificatieproces in sommige lidstaten?

Mocht de Europese Unie als gevolg van het Ierse nee, mogelijk gevolgd door Tsjechië, in een impasse belanden, dan komt het Europa van meer snelheden weer om de hoek kijken. Krijgen wij dan toch met de ongewenste onvermijdelijkheid te maken? Met de euro en Schengen is het reeds een beproefd recept. De grote landen met Frankrijk en Duitsland voorop, zullen en kunnen niet accepteren dat vooruitgang wordt geblokkeerd. Zij zullen, zoals in het verleden, gaan zoeken naar mogelijkheden om als Europa meer gewicht in de schaal te leggen door een harde kern te vormen. Ook staatssecretaris Timmermans zinspeelde hierop in een tv-interview. Daarmee staat niet alleen Ierland en mogelijk Tsjechië voor een dilemma maar ook de Europese Unie. Een Europese Unie van twee snelheden zal in de gegeven omstandigheden wel eens heel belangrijk kunnen worden. Deelt de regering deze zienswijze? In feite bestaat die situatie al met de euro en Schengen. Op de keper beschouwd bevindt ook het Verenigd Koninkrijk zich al in de buitenring. Het staat buiten Schengen, is geen lid van de eurozone, is niet gebonden aan het Handvest van de grondrechten en heeft uitzonderingen bedongen op het gebied van justitie en politie.

Het Verenigd Koninkrijk heeft zichzelf op belangrijke terreinen vrijwillig aan de zijlijn geplaatst. Als de monetaire unie pas tot stand had kunnen komen als alle leden van de Europese Unie daartoe bereid of in staat waren, zouden wij nu geen euro hebben. Dat zou er in dit geval ook voor pleiten om Ierland alle uitzonderingsbepalingen te geven die dat land wenselijk acht, met uitzondering van een vaste plek in de Europese Commissie. Die heeft het land in feite al met het Verdrag van Nice opgegeven. Daarin ligt de verplichting opgesloten dat de Europese Commissie bij meer dan 27 EU-lidstaten kleiner moet zijn dan het aantal leden van de Unie.

In het Verdrag van Lissabon is in artikel 17, lid 5 vastgelegd dat vanaf 2014 het aantal leden van de Commissie moet overeenstemmen met twee derde van het aantal lidstaten. Maar er is merkwaardigerwijs een zin aan toegevoegd die zelfs een stap terug zou kunnen betekenen, namelijk: "... tenzij de Europese Raad met eenparigheid van stemmen besluit dit aantal te wijzigen." Dit zou wel eens het opstapje naar toch nog een grote Commissie kunnen zijn. Hoe beoordeelt de regering dit punt? Zal zij zich tegen zo'n ontwikkeling verzetten? Lidstaten moeten niet gedwongen worden om tegen hun zin mee te doen. Maar anderzijds kan het evenmin zo zijn dat zij de overgrote meerderheid blokkeren om verder te gaan. Daarom geeft de exitclausule in het nieuwe verdrag de leden een vrije keus zonder dwingend voor de rest te zijn.

In de opvatting van het CDA vormen de gekozen volksvertegenwoordigers de representatieve democratie en niet referenda. Het moge duidelijk zijn dat, als in het verleden zaken, die nu tot de grote verworvenheden gerekend worden en die in hoge mate bijgedragen hebben tot vrede, stabiliteit en welvaart voor onze burgers in het huidige Europa, waar met bewondering alom in de wereld naar gekeken wordt, aan referenda onderworpen waren geweest, Europa er nu aanzienlijk slechter voor zou staan. Maar er zijn nieuwe instrumenten nodig om ons ook in de toekomst staande te houden. Steeds opnieuw komen andere uitdagingen op ons af. Het Verdrag van Lissabon is het antwoord op de uitdagingen waar de EU zich als politieke unie voor geplaatst ziet in de zich in hoog tempo veranderende omgeving, zowel Europees als mondiaal. Bovendien worden aan de instellingen van de EU met 27 leden andere eisen gesteld dan die van de oorspronkelijke zes. Ook op institutioneel vlak zijn hervormingen dringend geboden. Al op de topconferentie in Maastricht in 1992 hebben de EU-leiders besloten de EU te hervormen en klaar te maken voor de uitbreiding met tien of meer nieuwe leden. Verbreden en verdiepen. De verbreding heeft inmiddels succesvol plaatsgevonden.

Over het proces van verdieping gaat dit verdrag. Het Verdrag van Maastricht stelt in artikel 2: "Economische en sociale vooruitgang zijn hoofddoelstellingen van de EU." Het Verdrag van Lissabon concretiseert deze doelstelling. Het verdrag stelt de EU in staat om de politieke uitdaging in de globaliserende wereld beter te beantwoorden. Het betekent een enorme vooruitgang voor de democratisering van de EU. Het geeft de Europese burgers in Europa een wezenlijk grotere rol bij de vormgeving van de Europese politiek. De CDA-fractie heeft aan dit hervormingsproces bij meerdere gelegenheden in deze Kamer steun verleend.

Wij zijn voorstander van een sterke, meer democratische, opener en slagvaardiger EU, een EU die geen doel in zichzelf is, maar die de lidstaten in staat stelt om gezamenlijk oplossingen voor problemen en uitdagingen te zoeken die de schaal van zelfs de grootste lidstaten van de Unie ver te boven gaan, een EU die het belang van onze burgers dient en die bijdraagt aan een stabieler, vreedzamer, en welvarender wereld, die een voorbeeld kan zijn voor andere regio's in de wereld en een rol kan spelen in het uitdragen van gemeenschappelijk gedragen waarden, zoals mensenrechten, democratie, rechtstaat en sociale cohesie. Dit hervormingsverdrag draagt daar in hoge mate toe bij.

Een en ander verankert en versterkt de democratische structuren van de EU. De positie van de nationale parlementen en het EP wordt aanzienlijk versterkt. Zij zijn de gekozen representanten van de burgers. Zij komen als de grote overwinnaars uit dit verdrag. Het EP kiest de nieuwe voorzitter van de Commissie, krijgt volledig budgetrecht en op nagenoeg alle terreinen codecisie. Dat betekent dat noch de Europese Commissie, noch de Europese Raad om het EP heen kan. Ook de rol van de nationale parlementen wordt met de scherpere afbakening van de bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten en de mogelijkheid van het hanteren van de gele en oranje kaart versterkt. Ieder parlement krijgt daarbij dezelfde stemverhouding hetgeen in het voordeel van de kleinere landen is. De verbeterde samenwerking tussen het EP en de nationale parlementen kan en moet in de toekomst de democratische legitimiteit van de EU vergroten.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Collega Van der Linden stelt dat door de procedure met de gele en oranje kaart de positie van de nationale parlementen enorm wordt vergroot. Daaruit zou moeten blijken dat de nationale parlementen de grote overwinnaars zijn bij het Verdrag van Lissabon. Meent hij dat nu werkelijk? Er is toch een proef geweest met die gelekaartprocedure? Het werd toch een puinhoop? De heer Van der Linden weet dat zelf het beste. Neem de COSAC. Daar kwam niets van terecht. Neem de Tijdelijke Commissie Subsidiariteitstoets. Daar zaten wij samen in. Dat werkt toch niet! Laten wij elkaar niets wijs maken. Ik ken de heer Van der Linden als een buitengewoon eerlijk en oprecht man. Die procedure werkt toch niet?

De heer Van der Linden (CDA):

Collega Kox haalt één elementje eruit. Ik ben begonnen met te zeggen dat het Europees Parlement aanzienlijk grotere bevoegdheden krijgt. Het verschil tussen verplichte en niet verplichte uitgaven vervalt. Het EP krijgt volledig budgetrecht. De Europese Commissie, noch de Europese Raad kan besluiten nemen zonder de instemming van het Europees Parlement. Wat wil je dan nog meer als democraat? Daar komt bij dat de afbakening van taken tussen de Europese Unie en de lidstaten scherper wordt gesteld en dat er handvatten worden gegeven om die afbakening beter te hanteren en te controleren. Dan is het verder aan de nationale parlementen om te zorgen voor de infrastructuur. Wij moeten de politieke guts hebben om, als het op dit soort zaken aankomt, gemeenschappelijk een vuist naar Brussel te maken.

De heer Kox (SP):

De heer Van der Linden roept het EP toch niet als de grote winnaar uit. Dat zijn volgens hem de nationale parlementen. De minister-president heeft wat betreft het EP ervaren hoe ontzettend pro dat in de richting van de nationale parlementen is. Toen dit land nee zei tegen de Europese grondwet, werd de minister-president daar behalve door de twee parlementsleden van mijn fractie, nogal onheus bejegend. Het EP noemen als het orgaan dat het voor de nationale parlementen opneemt, vind ik dan erg merkwaardig. Wie is nu de winnaar?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik herhaal iets wat ik al heb gezegd. De positie van de nationale parlementen en het EP wordt aanzienlijk versterkt. Zij zijn de gekozen representanten van de burgers. Zij komen als de grote overwinnaars uit dit verdrag. Dan de winst voor het EP: het EP kiest de nieuwe voorzitter van de Commissie, krijgt volledig budgetrecht en op nagenoeg alle terreinen codecisie. Dat is nog nooit vertoond. Als iemand dat tien jaar geleden tegen mij had verteld, had ik geantwoord dat het nog lang zou duren voordat wij zover zouden zijn. Als het Europees Parlement, een direct gekozen parlement, volledige budgettaire bevoegdheden krijgt en ook de volledige bevoegdheid op het punt van wetgevende arbeid van de Europese Unie, vind ik dat een fantastische stap voorruit. Het betekent tegelijkertijd dat de positie van het Parlement in relatie tot de Europese Raad en de Europese Commissie aanzienlijk is versterkt.

De heer Kox (SP):

Hoe staat het met die gele- en oranjekaartprocedure? De praktijk heeft toch geleerd dat dit niet werkt? Of heeft de heer Van der Linden iets anders gezien dan de rest van het Nederlandse parlement?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb dat genoemd, maar de praktijk moet nog laten zien hoe het gaat werken. Dit is de eerste keer dat wij gele en oranje kaarten krijgen. Als de heer Kox voor dit verdrag stemt, kan hij eraan meewerken om daar inhoud aan te geven.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Een vraag over dezelfde procedure. De heer Van der Linden geeft aan dat het een heel sterk instrument is. Hij is zich er neem ik aan van bewust dat, ook al vindt een meerderheid van de nationale parlementen dat een en ander niet aan de subsidiariteitstoets voldoet, dit geen rechtsgevolgen heeft en dat een Europese institutie die beoordeling moet overnemen en daarover in meerderheid een beslissing op moet nemen.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik wil niet de indruk wekken dat de problemen uit de wereld zijn met de procedure van de gele en de oranje kaart. Ik heb alleen gezegd dat de bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Unie en de lidstaten meer en beter dan voorheen vastligt. Er zijn meer instrumenten dan in het verleden beschikbaar voor de nationale parlementen om te interveniëren en tegen de Commissie in te gaan. Er liggen meer mogelijkheden voor de nationale parlementen om gezamenlijk rechtstreeks te interveniëren bij de Europese Commissie.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Het huidige verdrag geeft toch ook de mogelijkheid aan de nationale parlementen om zich op welke wijze dan ook te uiten over Commissievoorstellen? Dat is nu niet alleen beperkt tot de subsidiariteit, maar ook tot de proportionaliteit.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat kan altijd, maar het heeft nooit consequenties gehad. Wij hebben hier in de Kamer gesproken over het Agentschap voor de mensenrechten in Wenen. Wij hadden toen nog niet de mogelijkheden om in Europa een oranje kaart te organiseren. Hadden wij die wel gehad, dan had de Commissie misschien meer en beter geluisterd naar de nationale parlementen. In vergelijking met de bestaande situatie zet het Verdrag van Lissabon wel degelijk stappen vooruit, maar het is geen remedie voor alle kwalen. Dat hangt ook van de nationale parlementen af.

De heer Engels (D66):

Ik hoorde de heer Van der Linden een aantal keren nadrukkelijk de term "democratie" noemen. Hij had kunnen weten dat ik dan extra scherp oplet. Overwinning van de parlementen nationaal, overwinning van het Europees Parlement, meer bevoegdheden; democratie ten top! Vindt hij ook dat de burgers in Europa voor de volle honderd procent kunnen delen in deze overwinning van de parlementen? Ik begrijp zijn aarzeling ten aanzien van de separate referenda in de verschillende landen. Stel, dat wij zouden uitgaan van Europese referenda, voor alle Europese burgers. Is dat niet een "plus" op de zo goede democratie die wij al hebben?

De heer Van der Linden (CDA):

De heer Engels kent het standpunt van het CDA over referenda. Ik heb hier zo-even ook iets over gezegd. Wij leven in een representatieve democratie. Hiervoor hebben wij beginselen die zijn vastgelegd in bijvoorbeeld de Raad van Europa. Samen met het Europees Parlement nemen wij verkiezingen waar en beoordelen of de verkiezingen "free" en "fair" zijn. In dat geval zeggen wij dat de verkiezingen goed verlopen zijn. Met andere woorden, als de positie van de gekozenen versterkt wordt, vind ik dat een winstpunt voor de democratie. Ik heb ook aan mijn kiezers gevraagd: wat vindt u, wat vinden jullie, van het Constitutioneel Verdrag; wat vindt u, wat vinden jullie van het Verdrag van Lissabon? Men zei tegen mij: René, wij hebben jou toch gekozen om hierover te oordelen? Ik vind dat eerlijk gezegd een heel goede benadering. Iedere vier jaar kunnen zij hierin weer wijzigingen aanbrengen. Als je kijkt naar de representatieve democratie en je ziet wat er gebeurt met het Europees Parlement en met de nationale parlementen, dan mag ik zeggen dat niet alleen de democratie, maar ook de participatieve democratie versterkt wordt. Immers, de rol van de sociale partners, van de "civil society", en van de kerken wordt hierin betrokken.

Dit gaat niet van mijn tijd af, voorzitter, want dit is een antwoord op een vraag.

De voorzitter:

Als u niet uitkijkt, wel, mijnheer Van der Linden.

De heer Van der Linden (CDA):

Mij is gevraagd naar de democratie. Ik geef nog even aan dat het hierbij niet alleen gaat om de rechtstreeks gekozen vertegenwoordigers, maar dat wij als CDA sterk zijn voor de "civil society" en voor de rol van al deze organisaties die hierin een belangrijke plaats innemen.

De heer Engels (D66):

Ik begrijp de heer Van der Linden goed. Ik neem hier kennis van, maar niet met instemming. Ik stel alleen wel met teleurstelling vast dat helaas niet alle Europese burgers beschikken over een René van der Linden; dan zou het een stuk beter gaan!

De heer Van der Linden (CDA):

In onze opvatting staat politiek dicht bij mensen. Wij zijn volksvertegenwoordigers. Men moet zorgen dat men zich ook vertegenwoordigd voelt door het volk en hiertoe moet men harder werken.

Ik heb al gezegd dat ook de kleine landen baat hebben bij dit soort verhoudingen. Het in het verdrag opgenomen burgerinitiatief – dit zeg ik ook aan het adres van beide interrumpanten – en de grotere betrokkenheid van de sociale partners, kerken en non-gouvernementele organisaties moeten ook bijdragen aan een grotere betrokkenheid van burgers bij de Europese politiek. Op deze manier versterkt het verdrag direct de sociale, culturele en religieuze dialoog en kan het bijdragen tot het vergroten van het draagvlak voor Europa.

Terecht wordt veel gesproken over het draagvlak voor Europa. Uit alle enquêtes blijkt echter dat tenminste in Nederland een breed draagvlak bestaat voor Europa en het lidmaatschap van de Europese Unie. Ongenoegen van de burgers hangt vaak ook samen met het gebrek aan effectief en slagvaardig optreden door de Europese Unie. In het debat in de Tweede Kamer heeft de minister van Buitenlandse Zaken verwezen naar de uitkomsten van het onderzoek dat ook aan de Kamers is toegezonden. Hieruit blijkt dat 76% van de Nederlanders juist een sterkere positie van de Europese Unie op het wereldtoneel steunt. In Le Figaro van twee weken geleden stond Nederland bovenaan wat de steun van burgers aan de Europese Unie betreft.

In dit geval gaat het dus duidelijk over "te weinig Europa". Ook om deze reden is het hervormingsverdrag dringend noodzakelijk. De Europese Unie moet meer bevoegdheden krijgen om slagvaardig te reageren op zaken die rechtstreeks onze burgers raken en waarvoor zij terecht een oplossing verwachten, zoals de gevolgen van de klimaatverandering, energie, grensoverschrijdende criminaliteit, terrorisme, immigratie en natuurrampen.

De heer Kox (SP):

Het is heel goed dat de heer Van der Linden deze 76% aanhaalt van Nederlanders die vinden dat de EU belangrijk is. Maar hij heeft dat andere cijfer toch ook gezien, namelijk dat 46% voor het Verdrag van Lissabon zou stemmen? Dit betekent dat 54% tegen zou stemmen. Het belang van het hervormingsverdrag, dat zou blijken uit de cijfers van de heer Van der Linden, wordt in een andere peiling dus precies op zijn kop gezet. Zijn deze cijfers minder belangrijk? Hebben wij dubbele "standards" wat percentages betreft of tellen ze ook mee?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik ben blij dat ik buitenlandse kranten lees. Le Figaro had een grafiek waarin Nederland bovenaan stond wat steun aan de Europese Unie betreft. Ik moet eerlijk zeggen dat ik nooit zo veel waarde hecht aan de vraag of je voor of tegen een Verdrag van Lissabon bent. Immers, dit is zo gecompliceerd, dat je burgers er nauwelijks een oordeel over kunt vragen. Ik hecht er wel aan om te weten of de burgers het lidmaatschap van de Europese Unie steunen, of zij vinden dat wij op deze manier goed werk verrichten en of zij vinden dat Europa eigenlijk wat succesvoller zou moeten kunnen zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van buitenlands beleid.

De heer Kox (SP):

Ik ben blij dat de heer Van der Linden buitenlandse kranten leest en ik Nederlandse. Hij leest toch ook geen andere statistieken?

De heer Van der Linden (CDA):

Maakt u zich geen zorgen, ik lees ook wel eens de Nederlandse kranten.

De heer Kox (SP):

Dan hebt u toch gelezen dat een minderheid voor dit hervormingsverdrag is, mijnheer van der Linden? Wij hebben het in dit debat toch niet over het lidmaatschap van de Europese Unie? Op mijn agenda staat dit onderwerp in ieder geval niet, maar misschien wel op die van u. Op mijn agenda staat het hervormingsverdrag. Daarvan constateer ik dat nog steeds, drie jaar na de Europese grondwet, slechts een minderheid voor zou stemmen en een meerderheid tegen. Als wij het volk vertegenwoordigen, zoals u zo goed aan collega Engels voorhield, zou dit cijfer u toch iets moeten vertellen?

De heer Van der Linden (CDA):

Nogmaals, het CDA heeft zich gekant tegen een referendum over een zo ingewikkelde zaak. Wij vinden dat wij de representatieve democratie de verantwoordelijkheid moeten geven om hierover te oordelen. Vandaag zijn wij hiermee in deze Kamer bezig en ook in de toekomst zullen wij dit blijven doen, ingeval van dergelijke materies.

De Europese Unie moet dus meer bevoegdheden krijgen om slagvaardig te reageren op zaken die rechtstreeks onze burgers raken en waarvoor zij terecht een oplossing verwacht. Deze zaken betreffen justitieel en politiebeleid en internationaal optreden. Ook op deze punten betekent dit verdrag een aanzienlijke verbetering. Met een nee tegen dit verdrag, en dus een nee tegen Europa, kiezen de tegenstanders tegen een effectieve aanpak van terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit, klimaatproblemen et cetera. Immers, dan wensen zij een veto van alle 27 lidstaten op deze vitale terreinen te handhaven. Dit maakt slagvaardig beleid bijna onmogelijk, zo is ook gebleken.

Het CDA weet echter dat het ongenoegen en de vrees van burgers ook andere motieven en achtergronden heeft, deels reëel, deels irreëel. Het is duidelijk dat overal in Europa en ook in Nederland burgers gehecht zijn aan hun nationale "huizen", hun lidstaten en hun regio's. De vrees bestaat voor een al te opdringerige Europese overheid. Tevens is er vrees voor uitslijting van nationale arrangementen en voor een niet gecontroleerde instroom vanuit andere landen.

Het is daarom voor alles noodzakelijk om duidelijk te blijven maken dat het Europese project transparant moet worden. Men moet laten zien dat er geen kaarten – ik bedoel hiermee niet de gele en oranje kaarten – tegen de borst worden gehouden en dat Europa weerstand kan bieden tegen de oeroude bureaucratische aandrift om zich te bemoeien met zaken die Europa niet zijn opgedragen. In zaken die Europa wel opgedragen, moet het goed presteren. Deze combinatie van daadkracht enerzijds en eerbied voor de soevereine positie van de lidstaten op andere domeinen anderzijds, zal van meer burgers overtuigde Europeanen kunnen maken. Dit vraagt tegelijkertijd minder gedetailleerde regelgeving en een voortdurende alertheid op de vraag of zaken niet beter door de lidstaten, de regio's of maatschappelijke organisaties zelf ter hand genomen kunnen worden. Dit kan ook "minder Europa" betekenen; dat moet niet uitgesloten worden.

De CDA-fractie heeft bij vele gelegenheden aandacht gevraagd voor de communicatie met onze burgers. Een publieksvriendelijke en toegankelijke versie van het verdrag is hard nodig. Dat op zich is evenwel niet voldoende. Belangrijker is, dat het beleid niet alleen gedragen, maar ook uitgedragen wordt door alle bewindslieden, ieder op zijn of haar terrein. Europa moet onderdeel zijn van het onderwijsprogramma. Maatschappelijke organisaties moeten zich committeren. Juist het middenveld moet in de communicatie met de burgers ingeschakeld worden. Ook is een belangrijke rol weggelegd voor de media.

Bij eerdere gelegenheden hebben wij gepleit voor een brede toekomstvisie op Europa. Europa is meer dan de Europese Unie. Wat mogen wij de komende periode op dit punt van de regering verwachten? Wil zij toezeggen dat wij voor de verkiezingen van het Europees Parlement een toekomstvisie krijgen op Europa op de lange termijn?

Namens de CDA-fractie heb ik bij andere gelegenheden complimenten gemaakt voor de inzet en de resultaten rond de totstandkoming van het verdrag. Ik sluit mij aan bij de opmerking over de snelle en uitgebreide beantwoording van de vragen. De bewindslieden die vanavond aanwezig zijn, verdienen een compliment. Als wij spreken over Europa, verdient ook de staatssecretaris voor Europese Zaken, die zich beroepsmatig de hele dag met Europa moet bezighouden, waardering voor zijn optreden en engagement. Ook stellen wij met voldoening vast dat onze collega's in de Tweede Kamer Europa hoog en frequent op de agenda hebben.

De Eerste Kamer heeft, terecht, Europa altijd hoog op de agenda gehad. Het Europese beleid is immers steeds meer "binnenlands" beleid geworden. Het Verdrag van Lissabon versterkt de rol van de nationale parlementen en daarmee ook die van de Eerste Kamer. Het verdient een eigenstandige rol te vervullen, hetgeen nu onderdeel uitmaakt van nadere heroverweging. Steeds meer wordt de werkwijze inzake Europa geïntegreerd in de gewone werkwijze van de Kamer met een directe betrokkenheid van de onderscheiden commissies. Dat is een positieve ontwikkeling. Dit vraagt van de regering een adequate informatievoorziening. Op dit punt is al veel verbeterd, maar het is nog steeds een aandachtspunt. Wil de regering toezeggen dat zij zal voorzien in een sluitend systeem? Wil zij tevens toezeggen dat zij, als zij in de toekomst de noodprocedure inroept, dit ook aan de Eerste Kamer meldt?

De Tweede Kamer heeft twee amendementen aanvaard. Een amendement legt de procedure vast voor een bijzondere informatieplicht van de regering voor voorstellen van wetgevende aard die door de beide Kamers der Staten-Generaal van bijzonder belang worden geacht. De CDA-fractie heeft geen bezwaar tegen dit amendement, maar wijst erop dat dit in feite bestaande praktijk is in de Eerste Kamer. Het tweede amendement regelt instemmingsrecht voor die beleidsonderdelen die binnen het beleidsterrein van de ruimte voor vrijheid, veiligheid en recht vallen, maar waarbij het Europees Parlement niet volledig of niet betrokken is als medewetgever. Dit amendement is logisch en consequent en heeft ook de steun van de CDA-fractie.

Ik vraag de regering nader in te gaan op hoe zij de rol van het Europees Parlement en de nationale parlementen ziet bij de intergouvernementele conferenties en de voorbereiding daarvan. In de schriftelijke beantwoording staat dat de intergouvernementele conferenties conferenties van vertegenwoordigers van regeringen zijn. Dat is duidelijk, maar hoe plaatst zij de rol van het Europees Parlement tijdens het proces van de totstandkoming van het voorliggend verdrag? Daar waren immers ook Europarlementariërs bij betrokken en de nationale parlementen hebben gevraagd in voorkomende gevallen op dezelfde positie te worden ingezet.

Dit hervormingsverdrag van Lissabon versterkt de sociale markteconomie in Europa. De Europese Unie wordt efficiënter, toekomstgerichter en krijgt een grotere concurrentiekracht. De sociale rechten worden door het grondrechtencharter diep verankerd en door een nieuwe sociale clausule gewaarborgd. Ik citeer artikel 3.3 omdat dat zo belangrijk is: "de Unie zet zich in voor de duurzame ontwikkeling van het Europa op basis van een evenwichtige economische groei en prijsstabiliteit, een sociale markteconomie," – dat is het Rijnlandmodel – "met een groot concurrentievermogen dat gericht is op de volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang. De Unie bestrijdt sociale uitsluiting en discriminatie, en bevordert sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen de generaties en de bescherming van de rechten van het kind."

Om met Bundeskanzlerin Merkel te spreken: "Solidarität, der Schutz der Schwacheren und die Absicherung gegen Lebensrisiken sind nicht nur ein Verfassungsauftrag. Sie sind nach meiner fessten Überzeugung das Fundament unserer Gesellschaftsordnung." Over de Gesellschaftsordnung gaat ook dit verdrag. Dit element in het Verdrag van Lissabon wordt onvoldoende in de politieke en publieke discussie onderkend.

In een artikel van Jan Marijnissen in de NRC van 9 juni jongstleden stelt hij dat de SP tegen het neoliberale marktdenken is en voor het Rijnlandmodel. Ook in dat licht bezien is de tegenstem van de SP heel vreemd. Immers de voorstanders van het Rijnlandmodel, waaronder de vakbeweging, zijn juist voor het grondwettelijk verdrag geweest en zijn nu voor het Verdrag van Lissabon, omdat daardoor het Rijnlandmodel mogelijk wordt. De SP zegt voorstander te zijn van het Rijnland model, maar sluit de weg daarnaar af. Het proces van de sociale en ecologische markteconomie is altijd afgeremd door het Verenigd Koninkrijk, dat de Europese Unie altijd heeft willen beperken tot een veredelde vrijhandelszone met een interne markt naar Angelsaksisch model. De vakbeweging, ook in ons land, is juist voor het Verdrag van Lissabon omdat er zo uitzicht is op een sociaal Europa door Europa te vormen naar het Rijnlandmodel. Vanwege een ouderwets aandoend nationalisme wil de SP dat verdrag verwerpen, zo voel ik dat. Daarmee verwerpt de SP dus ook het uitzicht op een sociaal Europa.

In dit licht bezien is het niet te begrijpen dat juist de SP zich totaal achter het Verenigd Koninkrijk schaart, waardoor de Europese Unie alleen een markt blijft. Dat is een vorm van eilanddenken terwijl wij weten dat de individuele staat op den duur geen weerstand tegen de globalisering kan bieden. De Europese Unie kan, als grootste economische macht, de marktdruk sociaal aanvaardbaar kanaliseren door het bevorderen van regels en het stellen van standaarden.

De heer Kox (SP):

Het zal ons lid Marijnissen aan de overkant deugd doen dat de heer Van der Linden nu ook tot zijn lezerskring behoort. Als dit de conclusies zijn die collega Van der Linden uit het artikel van Jan Marijnissen trekt, dan moet dat artikel opnieuw geschreven worden. Dat was volgens mij niet zijn bedoeling. Eerlijk gezegd vind ik dat er twee mogelijkheden zijn als de heer Van der Linden deze conclusies uit dat artikel trekt: het artikel was niet helemaal duidelijk of bij hem is iets niet helemaal duidelijk. Ik heb vooralsnog het idee dat het laatste het geval is. Hij kent toch de kritiek die er niet alleen bij de SP, maar Europabreed is op de neoliberale richting van de Unie, omdat door die ontwikkeling het Rijnlandmodel juist is afgebroken? Hij kent ongetwijfeld het boek van Michel Albert: Kapitalisme versus Kapitalisme, waarin deze uitlegt dat wij hier uitkomen als wij die tendens doortrekken. Hij noemt de vakbond die voor het Verdrag van Lissabon is, maar hij weet toch ook wat de vakbondsleden vonden, en de leden vormen de vakbond, en wat de Nederlandse burgers vonden? Waarom vindt hij het vreemd dat wij de mening van de meeste Nederlanders vertegenwoordigen? Wat is daaraan vreemd, nationalistisch en ondemocratisch?

De heer Van der Linden (CDA):

Ik houd hier geen boekbesprekingen, maar als de heer Kox het Verdrag van Lissabon leest en als hij ziet dat het Verdrag van Lissabon nadrukkelijk die opening biedt naar de sociale markteconomie en het Rijnlandmodel in artikel 3, dan moet hij dat niet aan de kant schuiven. Hij schaart zich daarmee in de hoek van de conservatieven in Engeland. Ik hoop dat hij zich daar niet thuis voelt, hoewel ik soms wel eens de indruk heb dat hij zich daar nadrukkelijk wel positioneert.

De heer Kox (SP):

De heer Van der Linden doet mij nu denken aan G.B.J. Hilterman, die wist ook de hele wereld rond te praten. Het Verdrag van Lissabon zou zo helder zijn. Weet hij waar staat wat ik bedoel? Het staat in protocol J. Daarin staat dat de vrije en onvervalste concurrentie heilig is in de Europese Unie. Dat is iets anders dan wat de mensen die het Rijnlandmodel ontwikkelden, bedoelden. Hij kan toch niet serieus menen dat juist dit verdrag zegt wat hij nu zegt, namelijk dat het Rijnlandmodel wordt beschermd? Ik heb de publieksversie bij mij; in de echte versie staat het wat dreigender.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik moet eerlijk zeggen dat ik bang was dat de heer Kox artikel 3 niet had gelezen. Daarom heb ik het geciteerd. Daarin staat heel nadrukkelijk dat het niet alleen om doelstellingen gaat zoals in het Verdrag van Maastricht staan, maar dat het Verdrag van Lissabon juist de instrumenten daarvoor geeft. Ik raad de heer Kox op dit punt nadrukkelijk aan niet dat soort boeken als van Michel Albert te lezen, maar te lezen wat in het verdrag staat en wat degenen die de sociale markteconomie hoog in het vaandel hebben staan, met dit verdrag beogen.

De heer Kox (SP):

Nu maakt de heer Van der Linden zich er met een Jantje van Leiden vanaf. Met Jantje van Leiden is het niet goed gekomen en ik wens hem iets beters toe. Hij begint met een artikel van Jan Marijnissen dat hij helemaal omdraait. Hij zegt dat daarin staat dat de SP een volgeling van de Britse conservatieven is geworden. Vervolgens zegt hij dat in het Verdrag van Lissabon het Rijnlandmodel wordt beargumenteerd. Ik geef aan dat protocol J precies het tegenovergestelde beweert en dan zegt hij dat wij dat niet moeten lezen, maar erop moeten vertrouwen dat het die kant opgaat. Dat is niet de logica die ik van de heer Van der Linden ken.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb uit het verdrag zelf geciteerd. Daarin staat de sociale markteconomie heel nadrukkelijk als een van de doelstellingen. Het is niet voor niets dat de vakbeweging op dit punt juist dit verdrag aangrijpt om de sociale economie, het Rijnlandmodel, meer ingang te doen vinden, ook in de globaliserende wereld. Het artikel van Jan Marijnissen bevat twee elementen, het element van de democratie en het element van de neoliberale markteconomie in Europa. Overigens heeft Hilterman daarop een commentaar gegeven. Hij definieert democratie op een manier die mij niet zo aanspreekt. Als je iets aan de neoliberale markteconomie wilt doen, moet je dit verdrag steunen. Ik ben benieuwd naar de zienswijze van de regering op dit punt.

In het debat in de Tweede Kamer is ruim aandacht besteed aan het institutioneel evenwicht. In het Verdrag van Lissabon worden nieuwe actoren en instellingen geïntroduceerd. Dit raakt het vraagstuk communautair-intergouvernementeel. Voor de regering staat buit kijf dat de instellingen onderling in balans blijven, zo stelt zij in de schriftelijke beantwoording op vragen uit de Tweede Kamer. Waarop baseert zij dit?

Uit het verslag van de Tweede Kamer is gebleken dat ontwikkelingssamenwerking zeker niet onder het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger zal vallen. Hoe zit het met de uitbreiding en het nabuurschapbeleid? Hoe verhoudt deze supercommissaris met de dubbele pet zich tot de voorzitter van de Europese Commissie die juist op extern beleid profileringsdrang heeft, zeker in relatie tot de voorzitter van de Europese Raad? Bovendien is de samenwerking tussen de voorzitter van de Europese Raad en de roulerend voorzitter ook een potentieel conflictgebied. Hoeveel stoelen moeten buitenlandse grootmachten opstellen voor de Europese Unie bij partnerschapoverleg "en petit comité"? In het laatste overleg in Rusland stonden drie stoelen klaar, heb ik begrepen, maar dat waren er veel te weinig.

Hoe stelt de minister zich de dubbele pet voor, enerzijds als vicevoorzitter van de Europese Commissie en anderzijds als voorzitter van de Raad van Buitenlandse Zaken met ambtelijke ondersteuning vanuit de Commissie Diensten en het Raadssecretariaat? Daarin zit een zekere spanning. Ook de Europese diplomatieke dienst zal bestaan uit ambtenaren afkomstig uit beide organisaties aangevuld met diplomaten uit de lidstaten. Bestaat hier niet het gevaar dat het communautair extern beleid verwatert en meer in de greep van de grote lidstaten geraakt?

Kortom het is aannemelijk dat deze innovaties tot veranderingen in de institutionele structuur zullen leiden maar minder zeker is of de instellingen onderling daarbij in balans zullen blijven. Hangt dit niet mede af van de wijze waarop het mandaat van de voorzitter van de Europese Raad wordt ingevuld en welke persoonlijkheid deze functie uiteindelijk gaat vervullen? Kan de minister-president duidelijk stelling nemen welke naar zijn oordeel voor een land als Nederland de belangrijkste politieke functie is: de voorzitter van de Europese Commissie of de voorzitter van de Europese Raad?

Bij het besluit om een permanente voorzitter voor de Raad te benoemen is noch in de Conventie noch in de regeringsconferentie een operationele rol aan de orde geweest. Acht de minister-president het mogelijk c.q. wenselijk dat dit bij de besluitvorming over het mandaat van de voorzitter van de Raad alsnog aan de orde komt? Er is toen bewust voor gezorgd dat geen relatie gelegd is noch met de Algemene Raad, noch met de wetgevende raden en evenmin met de buitenlandse dienst. Hoe beoordeelt de minister-president deze aspecten nu tegen de achtergrond van de lopende discussie?

De voorzitter:

Mijnheer Van der Linden, kunt u afronden?

De heer Van der Linden (CDA):

Bijna.

De voorzitter:

Ik weet dat u nog veel pagina's hebt te gaan, maar u bent al één minuut over tijd. Ik wil u daarom vragen tot een afronding te komen.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. Het Verdrag van Lissabon beoogt ook samenwerking van de EU met andere internationale organisaties te bevorderen. Op dat punt wil ik graag de aandacht van de regering vragen voor het Annual Report on Human Rights 2007. Daarin wordt daarvan weinig blijk gegeven.

Voor het bewaren van vrede en veiligheid zijn gezaghebbende internationale instituties onmisbaar. Een krachtiger Europa kan vanuit zijn eigen ervaringen, tradities en opvattingen iets toevoegen aan de internationale politiek rond vrede en veiligheid. Het CDA ziet Europa als een onmisbaar deel van de oplossing van belangrijke zaken en uitdagingen die grensoverschrijdend op ons afkomen: interne en externe veiligheid, de vergrijzing in Europa en de positie ten opzichte van nieuwe economische machten, zoals China en India. Daarbij is Europa geen eiland maar een belangrijke speler binnen de wereldpolitiek en economie. Het is een illusie te denken dat afzonderlijke landen deze uitdagingen alleen kunnen aanpakken. Europa draagt ook verantwoordelijkheid in de wereld, bijvoorbeeld voor de internationale rechtsorde en de internationale samenwerking. Dat vraagt een hechtere Europese samenwerking op het gebied van Defensie en Buitenlandse Zaken. Ook hier is het vreemd dat de SP die zoveel kritiek op de VS heeft, zich verzet tegen een betere Europese samenwerking op deze gebieden. Als het aan hen ligt, blijft Europa een verdeeld huis dat internationaal geen enkele vuist kan maken.

De heer Kox (SP):

Is er een speciale reden waarom de heer Van der Linden zich zo heeft verdiept in mijn partij? Hangt dat samen met het feit dat wij tegen het Verdrag van Lissabon zijn?

De heer Van der Linden (CDA):

Je moet je altijd verdiepen in de argumenten die anderen hebben. Als iemand tegen samenwerking op het gebied van defensie is, vraag je je toch af wat daar de oorzaken van en de redenen voor zijn.

De heer Kox (SP):

Waar is de christendemocratische logica dat als je kritiek hebt op Amerika, je voor het Verdrag van Lissabon moet zijn? Is het zo eendimensionaal? Ik houd ook erg van de Amerikanen, mag ik dan wel tegen het Verdrag van Lissabon zijn?

De heer Van der Linden (CDA):

Dan zou je toch veronderstellen dat je juist zorgt dat Europa een krachtiger samenwerking krijgt. Het Verdrag van Lissabon biedt daar mogelijkheden voor.

De heer Kox (SP):

Meent u echt dat het logisch is dat als je kritiek hebt op Amerika je voor het Verdrag van Lissabon bent?

De heer Van der Linden (CDA):

Je moet voor het Verdrag van Lissabon zijn, omdat dat er zorg voor kan dragen dat men in Europa een sterke, gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidspolitiek kan voeren, die meer gewicht in de schaal legt bij de samenwerking met Amerika en daar ook een betere balans in kan aanbrengen.

Mevrouw de voorzitter. Het Verdrag van Lissabon betekent, zoals betoogd, op belangrijke terreinen een noodzakelijke stap vooruit. Het CDA geeft daarom met overtuiging steun aan dit verdrag.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn fractie prijst zich gelukkig dat wij vandaag eindelijk het Wijzigingsverdrag van de Europese Unie kunnen behandelen. De constructie van de Unie is niet meer opgewassen tegen haar groei, in omvang en in ambities. De ambitie is om beleidsdoelen slagvaardig te kunnen aanpakken, maar ook om de Unie democratischer, rechtsstatelijker en transparanter te maken. Daarvoor zijn voorliggende wijzigingen noodzakelijk. Vooruitkomen kan niet zonder inleveren van nationale soevereiniteit. Meer democratie betekent een sterk Europees Parlement en transparante besluitvorming. Meer rechtsbescherming vraagt om een grotere jurisdictie van het Hof van Justitie, een bindend Handvest voor de grondrechten en toetreding tot het EVRM.

Om al deze redenen zijn wij blij met het verdrag. En daarom tegelijkertijd een tikje bezorgd over kentering in het ratificatieproces. De groei van de Europese Unie heeft wel wat weg van de processie van Echternach: drie stappen vooruit, twee achteruit. Beide bewegen zich wel doelgericht voort, maar in beide gevallen horen de vertragende stappen van de deelnemers onlosmakelijk bij de processie. Het vertragend proces zou wel eens nodig kunnen zijn om de legitimiteit van de Unie te bewerkstelligen. Al vaak kwam een voortvarende Europese elite plotseling tot stilstand als gevolg van nationale processen die regeringen ervan weerhielden in te stemmen met het afstaan van soevereiniteit. Ook Nederland heeft hier pijnlijke herinneringen aan. De groei van de Unie wordt logischerwijs niet in alle lidstaten tegelijkertijd op dezelfde wijze geapprecieerd. Voor de Ierse regering is het een hele klus om de juiste consequenties te verbinden aan de afwijzing, zodat de bevolking zich in een tweede referendum wel positief zal uitspreken. Maar de Ierse regering lijkt tenminste wel van plan om de bevolking opnieuw een oordeel te laten vellen over mogelijke aanpassingen. De Nederlandse regering en een meerderheid van de Tweede Kamer hebben dit niet aangedurfd. De eerste stap zal door de Ierse regering gezet moeten worden, die ruimte moet ze ook krijgen. Maar tegelijkertijd hebben wij hier wel met een gezamenlijk probleem en een gezamenlijke verantwoordelijkheid te maken.

Het is overigens de vraag of zo'n alles of niets-beslissing waar wij nu mee te maken hebben, wel de voorkeur verdient bij volgende verdragswijzigingen. Dat de afwijzing door een enkele lidstaat de hele Unie kan verlammen, is niet voor herhaling vatbaar. Wat is de reactie van de regering op de suggestie van de Duitse oud-minister van Buitenlandse Zaken Fischer, om lidstaten voortaan alleen over de verdergaande integratie te laten beslissen, en niet meteen over de hele Unie? Daarmee zou bij een afwijzing de gemeenschappelijke markt in stand blijven, en de politieke integratie alleen voor de lidstaten die daarvoor kiezen. Dit is misschien minder wenselijk, maar het voorkomt impasses als deze, en wellicht stimuleert het lidstaten wel meer om niet de boot te willen missen. Als versterkte samenwerking op zoveel vlakken mogelijk is, waarom dan niet met betrekking tot het Unielidmaatschap? Graag een reactie van de regering op deze suggestie.

De regering vond een tweede referendum niet nodig, maar stelt het van groot belang te vinden, haar burgers meer te betrekken bij de Europese Unie. Meer voorlichting lijkt het ei van Columbus. Maar wat zou logischer zijn dan burgers actief te betrekken bij de dagelijkse besluitvorming in Brussel en hen inspraak te geven bij de standpunten die de regering daar inneemt? Hoe kan dat beter vorm krijgen dan via een wettelijk verankerde rol van de volksvertegenwoordigers ten aanzien van deze regeringsstandpunten? Met verbazing heb ik de regeringsreacties gevolgd op de amendementen van de Tweede Kamer om deze rol vast te leggen. Daaruit sprak een gouvernementele houding in de negatieve zin van het woord, en een koudwatervrees voor parlementaire invloed. Niet alleen de burgers moeten de regering op haar blauwe ogen geloven, maar ook het parlement heeft volgens de regering niet meer dan vertrouwen nodig. Met deze houding zouden heel wat wetten kunnen worden afgeschaft, en misschien ook wel het parlement.

De regering meent dat een parlementair voorbehoud haar handelingsonbekwaam maakt in de Raad, maar dat is nergens op gebaseerd. Een parlementair voorbehoud weerhoudt geen enkele regering van dooronderhandelen naar een resultaat waar alle regeringen mee kunnen instemmen. Het is een volstrekt normaal verschijnsel in de onderhandelingen waar geen enkele lidstaat door aan gewicht verliest. Het enige gevolg is dat de formele instemming pas kan plaatsvinden op het moment dat het voorbehoud is opgeheven. Bij het instemmingsrecht is dat als het parlement echt heeft ingestemd met het politiek akkoord. In dat opzicht gaat een instemmingsrecht nog een stapje verder.

Als in ruim meer dan de helft van de lidstaten gewerkt wordt met een parlementair voorbehoud, waarom moet onze regering zich dan zo schrap zetten tegen een redelijke wens van het parlement om zijn betrokkenheid te kunnen verzekeren? Hebben andere regeringen echt last van dat parlementair voorbehoud? Worden meer dan de helft van de regeringen in de EU daardoor gehinderd? Heeft de Nederlandse regering hinder ondervonden van het instemmingsrecht op JBZ-gebied, dat al sinds jaar en dag wordt gehanteerd?

Uit de beantwoording in de nadere memorie van antwoord begrijp ik dat de regering vindt dat de Kamer alleen op basis van een Commissievoorstel moet bepalen of ze een bijzondere procedure wenst en dat ze daarbij niet het fiche van de regering nodig heeft. Dat is vreemd om twee redenen. De eerste is dat een fiche de Kamer de nodige informatie verschaft over de betekenis van een voorstel voor nationale wetgeving en praktijk. Deze informatie is waardevol bij de appreciatie van het voorstel. Ten tweede is het regeringsstandpunt voor het parlement een belangrijke drijfveer om al dan niet een sterkere rol te willen. Het gaat immers om het beïnvloeden van het regeringsstandpunt. Als het parlement zich helemaal zou kunnen vinden in een bepaalde strategie of een bepaald standpunt, kan een actief volgsysteem wellicht minder noodzakelijk zijn. Als het fiche niet tijdig arriveert, is het parlement misschien gedwongen het zekere voor het onzekere te nemen en dus voor een bijzondere procedure te kiezen. Realiseert de regering zich deze consequentie?

De regering stelt dat het parlement voortaan vanzelf geïnformeerd wordt over het verloop van de onderhandelingen, omdat de documenten en de besluitvorming voortaan volledig openbaar zijn. Kunnen wij daaruit de conclusie trekken dat alle raadsdocumenten over een voorstel van EU-wetgeving inclusief de voetnoten over de onderhandelingen voortaan onmiddellijk na beraadslaging van elk raadsgremium openbaar zijn?

Uit de Handelingen van de Tweede Kamer kan ik niet anders dan concluderen dat hoewel de regering een versterkt nationaal parlement in Europa als mantra inzet, zij zware druk heeft uitgeoefend om deze rol niet binnen de Nederlandse verhoudingen te versterken. Een sterke rol is prima, maar niet als wij er last van krijgen, zo lijkt blijkbaar de redenering. Dat de Tweede Kamer voor deze druk is gezwicht, zoals blijkt uit het massaal terugkomen op het besluit om een parlementair voorbehoud op te nemen in de goedkeuringswet, versterkt mijn indruk dat de Tweede Kamer de hele Europese besluitvorming maar al te graag aan de regering overlaat. Met name de PvdA-fractie heeft mij zwaar teleurgesteld. Het YouTube-filmpje waarin alle PvdA'ers op rij verklaren dat zij zeker een nieuw referendum willen – want zij zijn toch zeker niet gek – laat zien dat deze draai illustratief is voor de gewijzigde positie van de PvdA-fractie als het gaat om de verhouding tussen Europa en zijn burgers.

De grote verdienste van het Verdrag van Lissabon is dat het Europees Parlement meer te zeggen gaat krijgen op een aantal beleidsterreinen. Dat werd hoog tijd, maar wij moeten ophouden het Europees Parlement en de nationale parlementen in een onderlinge concurrentieverhouding te plaatsen, want die is er niet. Zij hebben elkaar nodig om de Europese Unie haar democratie legitimiteit te verstrekken. Hoewel de versterking van de democratische legitimiteit van de Europese Unie een van de doelstellingen is van het verdrag, is het de vraag of deze legitimiteit van het groeiend aantal agentschappen wel voldoende is gewaarborgd. Als dit met gevoelige terreinen te maken heeft, zoals strafrecht, dataprotectie of asiel, is effectieve parlementaire controle cruciaal, maar tegelijkertijd uiterst moeizaam. Effectieve controle kunnen parlementen alleen uitoefenen bij voldoende transparantie en medezeggenschap over de kaders en de criteria. Is de regering van mening dat het verdrag daartoe voldoende waarborgen biedt? En is het altijd wel strikt noodzakelijk om zulke vitale taken buiten de Commissie te plaatsen? Elke keer dat een taak elders wordt ondergebracht, wordt de controle immers ingewikkelder en wordt daarnaast een integrale werkwijze bemoeilijkt. Graag ontvangen wij op dit punt een reactie van de regering.

De regering geeft aan dat het verdrag niet strijdig is met de Grondwet. Toch is het de vraag of dit laatste ook geldt voor het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet. Ook nu al kan de Nederlandse rechter immers in zijn hoedanigheid van gemeenschapsrechter gedwongen zijn om, voor zover het wetten betreft die onder de reikwijdte van de Europese Unie vallen, ook aan de gemeenschapsrechtelijke beginselen te toetsen. Ratificatie van een goedkeuringswet betekent instemming met een wet die noopt tot afwijken van de Grondwet. Ook de Hoge Raad heeft in 2004 vastgesteld dat Grondwetsbepalingen niet in de weg kunnen staan aan het Europees recht. Is de regering met de Hoge Raad van mening dat het Europees recht en daarmee ook de gemeenschapsrechtelijke beginselen voorrang hebben op de Grondwet en dat het verdrag daarom noopt tot afwijking van artikel 120 van de Grondwet? Uiteraard is het voor het Parlement heel belangrijk om dit goed te toetsen, omdat het voorlopig nog de enige is die dit kan toetsen.

De mogelijkheid van toetreden tot het EVRM zal de rechtsbescherming van burgers die getroffen worden door handelingen van de Unie vergroten. Zal de Unie ook haar verantwoordelijkheid nemen voor de vergrote werklast die hierdoor bij het Hof voor de Rechten van de Mens ontstaat? Het Hof verkeert ook nu al in precaire omstandigheden en zal daarom volop ondersteund moeten worden. Ook inhoudelijk gezien zullen de nodige toetredingsafspraken moeten worden gemaakt. Kan de regering een toelichting geven op de voor haar wenselijke bevoegdheidsverdeling tussen de hoven? Welke geschillen en knelpunten voorziet de regering hierbij?

Communautarisering van beleid maakt slagvaardiger en democratischer. Dat is een feit, maar dit is natuurlijk alleen maar toe te juichen als de beleidsdoelen zelf wenselijk en in overeenstemming met de fundamentele rechten zijn. Wat betreft migratie en asiel zou het waarborgen van het recht op asiel prioriteit nummer één moeten zijn. Een intensievere samenwerking op de buitengrenzen moet hand in hand gaan met het bewaken van deze waarborg. De activiteiten van Frontex, met name het patrouilleren voor de kustwateren van Afrika, zijn te zeer gericht op afschrikking en zouden daarom wel eens in strijd kunnen komen met het Vluchtelingenverdrag. De eenzijdige afwenteling van asielzoekers op de lidstaten aan de buitengrenzen is niet alleen niet solidair, maar vergroot eveneens ook het risico van refoulement. Bovendien: wie weet zijn wij straks zelf wel de vragende partij als de BES-eilanden de UPG-status zouden krijgen.

Daarnaast gebruiken we de Neighbourhood Policy, die toch heel andere doelstellingen heeft, om de buurlanden te dwingen niet alleen hun eigen onderdanen terug te nemen, maar iedereen die door hun land is gereisd. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek dat de nieuwe lidstaten, wellicht als gevolg van de toetreding tot de Schengen Border Code, veel minder visa verstrekken aan burgers van hun buurlanden dan voorheen. De zogeheten visumfacilitatie is in dat licht misschien wel een heel versluierende term. Al deze tendensen samen wekken op zijn minst de indruk dat een sterkere Europese Unie symbool staat voor een geslotener Europese Unie. Is dat ook wat de regering voorstaat? Moeten we niet juist een opener politiek ten aanzien van de buurlanden voeren om hun ontwikkeling te versterken? Zijn wij niet meer solidariteit verschuldigd aan de buurlanden van conflictgebieden, die niet anders kunnen dan de vluchtelingen ter plekke opvangen? Mondiaal bezien vangen wij maar een fractie van de ontheemden en vluchtelingen op. Is de regering bereid om op EU-niveau ruimhartiger resettlement-afspraken te maken met de UNHCR? Een groter of sterker Europa betekent in onze ogen juist meer verantwoordelijkheid en niet minder verantwoordelijkheid nemen.

Terwijl op migratiegebied de bevoegdheden naar Europees niveau worden overgeheveld, breiden de nationale bevoegdheden op het terrein van strafrecht juist eerder uit. Men kan denken aan de uitbreiding van de wederzijdse erkenning en van de opsporingsmogelijkheden door gebruik van data uit andere lidstaten. De samenwerking tussen opsporings- en vervolgingsautoriteiten wordt versterkt. Burgers raken echter meer en meer het zicht kwijt. Wie heeft welke data? Op welke rechtsbasis vinden acties plaats? En welke regels en rechten gelden er dan? Door de eenzijdige versterking van de bevoegdheden en de mogelijkheden van overheden verdwijnen de checks and balances die een nationaal strafrechtelijk systeem kenmerken. Dit past niet in een Europese Unie die de rechtsstaatgedachte als uitgangspunt hanteert. Van een wederzijds vertrouwen in elkaars systeem zou een catalogus van procedurele waarborgen de sleutel moeten vormen. Blijkbaar is er zoveel weerstand vanuit een groep lidstaten, dat de onderhandelingen over het desbetreffende kaderbesluit zijn gestrand. De regering stelt dat haar deelname aan versterkte samenwerking zal afhangen van de inhoud. Dat spreekt voor zichzelf. Maar zij kan ook door een proactieve inzet de inhoud mede bepalen en vooruitgang bewerkstelligen. Is zij bereid hiertoe het voortouw te nemen?

Over het Europees Openbaar Ministerie is blijkbaar nog erg veel onduidelijk. Het is niet denkbeeldig dat overeenstemming uitblijft en er straks daarom slechts een groepje lidstaten kan waken en beslissen over de financiële belangen van de hele Unie. Dit lijkt uiterst onwenselijk, dus een te snelle constatering dat er geen eenparigheid is te bereiken, zou voorkomen moeten worden. Vervolgens is nog onduidelijk of er wel uniforme regels zullen worden opgesteld ten aanzien van de werkwijze en rechtswaarborgen, of dat die per lidstaat zullen verschillen. Daarnaast kan de nationale jurisprudentie enorm divergeren, terwijl het allemaal over dezelfde Europese financiële belangen gaat. Zou hier niet naar meer uniformiteit moeten worden gestreefd en zou de jurisdictie niet uitsluitend aan het Hof toegedeeld moeten worden? Welke inzet heeft de regering daarbij?

Onze fractie is verheugd dat het klimaat een topprioriteit van de Europese Unie is. Iedereen is er inmiddels wel van doordrongen dat een effectief klimaatbeleid alleen op grote schaal op een hoog niveau bereikt kan worden. Op welke wijze zal het belang van het klimaatbeleid tot uitdrukking komen in de taakverdeling van de nieuwe Commissie? Klimaatbeleid is bij uitstek beleid dat integraal gevoerd moet worden, maar wel geleid door een sterke commissaris. Is er bereidheid bij de lidstaten om verdergaande stappen te zetten in de handhaving ten aanzien van Europese afspraken wat betreft vermindering van uitstoot en energieverbruik? Recentelijk bleek nog uit onderzoek dat de G8 hun afspraken bij lange na niet nakomen, omdat de landen simpelweg te weinig maatregelen nemen. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk behoorden ook tot de boosdoeners. De EU kan alleen een voortrekker zijn op mondiaal gebied als zij geloofwaardig is. Hoe kijkt de regering aan tegen de wenselijkheid van een Europees klimaatpact, waarbij lidstaten forse boetes of andere Europese maatregelen riskeren als zij hun klimaatafspraken niet nakomen?

Zoals het klimaatbeleid al aantoont, is de versterking van de Europese Unie niet alleen van belang voor de interne besluitvorming maar ook voor haar rol in de wereld. Een versterkt buitenlands beleid voorkomt een verlamde opstelling vanwege onderlinge meningsverschillen. Daarmee geeft de Unie momenteel veel macht weg aan de VS en andere grootmachten. Als wij onze doelstellingen van democratie, "rule of law" en duurzaamheid serieus nemen en als wij die ook elders willen bereiken, moeten wij gezamenlijk optrekken en onze nek durven uitsteken. Onze fractie was daarom ook graag een stap verder gegaan door ook het buitenlandbeleid te communautariseren. Meer slagvaardigheid maar ook meer betrokkenheid van het Europees Parlement zou daarmee gegarandeerd zijn. Nu blijft het risico aanwezig dat, ondanks een Hoge Vertegenwoordiger en een Europese buitenlandse dienst, de Unie verlamd blijft of in elk geval minder effectief als gevolg van onderlinge verdeeldheid. Hoe kijkt de regering daar tegenaan? Hoe ver weg lijkt deze stap?

Ten aanzien van de onderlinge taakafbakening tussen de voorzitter en de vicevoorzitter van de Commissie, tussen de vaste en de roulerend voorzitter, zal de precieze uitwerking pas op termijn duidelijk worden. Wij gaan ervan uit dat de regering ons hiervan op de hoogte houdt evenals over haar inzet daarbij. Te hopen is dat al deze kapiteins niet zorgen voor een zwalkend schip, maar juist voor een consistente koers en voor flink wat knopen. Wellicht kan de Europese Unie toch nog leren van de Processie van Echternach. In 1947, zo leert de geschiedenis, had men zijn bekomst van het stroperige proces van drie stappen vooruit en twee terug. Sindsdien springen de deelnemers, elkaar vasthoudend aan een witte zakdoek, beurtelings met de linker- en de rechtervoet naar voren op de muziek van een soort marspolka. Het is een feestelijk gezicht. Als men eenmaal zo vrolijk huppelend naar voren beweegt, zal waarschijnlijk toch niemand ooit nog achteruit willen?

De heer Eigeman (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Dit debat heeft een meervoudige lading. Wij staan voor een belangrijke stap, de goedkeuring van de ratificatie van een verdrag, terwijl wij tegelijkertijd ongewis zijn over de status van dat verdrag. Het gaat bovendien om een verdrag met een complexe voorgeschiedenis waarover veel verdeeldheid bestaat. Alvorens wat meer uitgebreid naar die complexiteit te kijken, eerst een paar andere lijnen. In de eerste plaats het belang van dit moment in het proces van ontwikkeling van de Europese Unie en de rol van de Eerste Kamer in het debat. Het belang van dit moment is onder meer gelegen in het feit dat wij moeten laten zien dat de uitspraak van 1 juni 2005 niet voor niets is geweest, hoe je verder ook tegen een referendum aankijkt.

Het Lissabonverdrag zoals het thans voorligt, laat naar het oordeel van mijn fractie zien dat er lessen getrokken zijn uit de maatschappelijke debatten in de afgelopen jaren. Het referendum is daar een belangrijk moment in geweest, maar dat is niet de enige relevante gebeurtenis. Het verdrag schept een kader om de democratische werking van de Europese Unie te versterken, de rol van het Europees Parlement wordt uitgebreid en de nationale parlementen kunnen een scherpere eigen rol nemen in processen van besluitvorming Europees en nationaal. Mijn collega Van der Linden heeft er al het een en ander over gezegd. Ik teken daarbij aan dat het Europees Parlement en nationale parlementen soms in een concurrerende rol zitten. Dat vergt ervaring, zeg maar vallen en opstaan. Dat is geen goed lopende machine maar "work in progress". Overigens hebben wij daar al zo'n 160 jaar nationaal ervaring mee. Denk maar aan de gemeenteraden en provinciale staten en hoe zij moeten omgaan met wat hier in Den Haag wordt bepaald. Gele en oranje kaarten bieden soelaas voor de nationale parlementen en voor uitbreiding van zeggenschap in de JBZ-pijler voor het EP geldt dat ook. Ook kan de werkwijze tussen de verschillende organen van de Unie transparanter worden en beter controleerbaar en hebben wij winst geboekt door het burgerinitiatief.

Met het Lissabonverdrag kunnen wij de Europese Unie en daarmee de Europese samenleving ook socialer maken. Dat is noodzakelijk, want voor veel burgers is de Europese Unie en is Europa vooral vrije markt. En wie over een waardengemeenschap spreekt, moet er dan ook werk van maken. Het Lissabonverdrag biedt kansen met de uitbreiding in de JBZ-pijler en de ruimte die gecreëerd wordt voor een gerichter optreden in de wereld.

Mevrouw de voorzitter. Ik kom bij de rol van de Eerste Kamer. Mijn fractie heeft maar een beperkt aantal vragen gesteld. Ons werk als Eerste Kamer is in algemene zin vooral ingekaderd door onze bijzondere aandacht voor de Grondwet, de juridische kwaliteit, samenhang in internationale afspraken en dergelijke. Een autonoom politiek oordeel, in die zin dat wij het werk van de Tweede Kamer, al dan niet dunnetjes, nog eens overdoen, is niet goed. Het komt het gezag van het parlement en van onze Kamer in het bijzonder niet ten goede. Aanvullen, verdiepen, de vraag achter de vraag, dat is meer onze rol. Het gaat niet aan onze rol te kleineren, maar wij moeten die ook niet groter willen maken. Een serieus debat is gediend bij een beperkt aantal scherpe vragen, waarvoor wij de tijd durven nemen met oog voor zorgvuldigheid.

De PvdA-fractie heeft dit debat graag nu willen voeren omdat het kan en omdat het goed is om geen twijfel te laten bestaan over de waarde die wij toekennen aan het Verdrag van Lissabon, met alle twijfels die er over de voortgang ook kunnen bestaan. Europese discussies laten nogal eens een vorm van verkramping zien en ik weet uit de praktijk dat je daar niet al te lang mee moet blijven lopen. Niet nog maar even afwachten noch alleen maar pijnstillers slikken. Door de pijn heen komen en weer rechtop durven gaan; daar gaat het om.

Wat wij als Eerste Kamer ook kunnen, is op nieuwe politieke feiten ingaan.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik keek even naar de minister van Buitenlandse Zaken om te zien of hij erg gelukkig is met deze tip om pijn en verkramping te voorkomen.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik ken het gevoel dat de minister vorige keer overkwam, vandaar dat ik dat voorbeeld heb gebruikt. Misschien ging het niet over hem, maar over mijzelf.

De heer Kox (SP):

Ja, wij leven allen erg met elkaar mee. Begrijp ik goed dat de heer Eigeman adviseert om bij een verkramping op de tanden te bijten en door de pijn heen te gaan en dat hij dat vergelijkt met het proces dat wij met het Verdrag van Lissabon doormaken? Is het niet beter – ik kijk even naar de dokter in mijn fractie – om de oorzaak op te sporen en daar iets aan te doen in plaats van te zeggen: "kom op, Kox, kom op, Eigeman, tanden op elkaar en er doorheen bijten"? Dat is toch een beetje ouderwets medisch advies?

De heer Eigeman (PvdA):

Dat is ongetwijfeld het geval, maar het werkt voor mij in ieder geval wel. Laat ik er wat serieuzer op ingaan. Ik denk dat je heel lang kunt blijven stilstaan bij allerlei therapieën en dat je je heel diep kunt laten behandelen op de massagetafel en medicijnen kunt slikken, maar het gaat mij erom dat wij op dit moment rechtop durven te gaan. Ik stel vast dat de regering dat heeft gedaan met de voorliggende goedkeuringswet. Wij hebben daar waardering voor en wij zullen dat ook steunen, met alle kritiek die wij hebben. In het voorbeeld van de verkramping kan het nuttig zijn om gaande de rit wel te blijven ondersteunen en oefeningen te blijven doen. Daar hebben wij niets op tegen, daar kom ik zeker op terug.

De heer Kox (SP):

Het zal ongetwijfeld aan mij liggen, mijnheer Eigeman, maar ik begrijp helemaal niets van wat u vertelt. Het lijkt of u vindt dat wij toch maar iets moeten en dat wij dan naar een kraker gaan voor een behandeling en dat wij dan maar oefeningen blijven doen. Dat klinkt niet erg serieus als het gaat over het Verdrag van Lissabon. Wat wilt u nu?

De heer Eigeman (PvdA):

Het is buitengewoon serieus, alleen wilt u het niet begrijpen. Kijk, ik vind het prachtig wat wij vanavond allemaal meemaken. Ik heb mij nog afgevraagd of ik het wel zou zeggen, maar ik doe het toch: wij krijgen vanavond allemaal een beurt van de heer Kox, wij worden geknipt en geschoren. Nou, ik laat het over mij heengaan; mijn krullen blijven toch wel overeind, daar ben ik niet bang voor.

De heer Kox (SP):

Ik wil u helemaal niet knippen en scheren. Dat laat ik altijd aan mijn vrouw over; sommigen zeggen dat je dat ziet. Ik wil gewoon antwoord op mijn vragen. U hebt een proces zoals dat rondom het Verdrag van Lissabon weer als een pijnbezorgend proces beschreven waar wij nu eenmaal doorheen moeten.

De heer Eigeman (PvdA):

Jazeker, mijnheer Kox, er zit pijn in dat proces en ik heb een manier aangegeven om daarmee om te gaan. Het is uw manier niet. U hebt het recht op die mening, dat vind ik prima, maar ik zeg: leg je niet neer bij een verkramping, ga staan en loop door. Ik ben er verder voor om dat proces te ondersteunen met maatregelen. Daar kom ik nog op terug.

De voorzitter:

Mijnheer Kox, het lijkt mij goed om de heer Eigeman zijn betoog te laten vervolgen.

De heer Kox (SP):

Ik vroeg alleen antwoord op een vraag, maar ik begrijp dat ik het antwoord niet kan krijgen.

De heer Eigeman (PvdA):

Nee, u wilt het antwoord niet horen. Dat is iets anders.

De voorzitter:

Gaat u door, mijnheer Eigeman.

De heer Eigeman (PvdA):

Wat wij als Eerste Kamer ook kunnen doen, is op nieuwe politieke feiten ingaan. Door de negatieve uitslag van het Ierse referendum is zo'n nieuw feit geschapen. Mijn fractie acht het antwoord dat de regering in de memorie van antwoord heeft gegeven doorwrocht, evenals de aanvulling daarop in de nadere memorie van antwoord. De Ierse uitspraak mag niet gerelativeerd worden in de Ierse verhoudingen, laten wij daar duidelijk over zijn. De Ierse regering, het Ierse parlement en de Ierse samenleving moeten de ruimte geboden worden om een oplossing te maken. Daar zit nadrukkelijk ook een andere kant aan, want als om respect gevraagd wordt voor de Ierse bevolking mag dat ook gevraagd worden voor uitspraken van andere landen! Een referendum heeft niet per definitie meer waarde dan parlementaire uitspraken, maar zo'n sfeer is wel aan het groeien, voorzitter. Dat is de bijl aan de wortel van ons parlementaire systeem! Wanneer wij hier onze Grondwet, zoals die nu luidt serieus nemen, moet dat niet selectief gedaan worden. Ons parlementaire systeem voorziet in een ordentelijke wijze van besluiten nemen, waarin een referendum niet aan de orde is. Door telkenmale toch terug te vallen op die optie is het net of volksuitspraken meerwaarde hebben ten opzichte van parlementaire uitspraken. Wanneer Wansink in de Volkskrant van 28 juni 2008 spreekt over misleiding door staatssecretaris Timmermans als deze over 26 landen spreekt terwijl "het op zijn hoogst 26 parlementen zijn" dan komt deze columnist op de rand van wat in mijn ogen betamelijke parlementaire journalistiek is.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Begrijp ik het goed dat u zegt dat door te veel te tamboereren op het referendum de rol van de parlementen minder belangrijk lijkt? Hoe staat u nu tegenover het referendum?

De heer Eigeman (PvdA):

Ik denk dat u mij goed begrepen heeft. Ik stel vast dat op dit moment te vaak een referendum boven uitspraken van parlementen worden gezet en ik citeerde net de heer Wansink die zegt dat het op zijn hoogst 26 parlementen zijn. Dat vind ik een kwalijke uitspraak, want in ons systeem zijn die parlementen vertegenwoordigers van het volk. Daar is veel kritisch over te zeggen en dat weet ik als voormalig gemeenteraadslid heel goed, maar daar gaat het nu niet om; het gaat om de waarde van die uitspraken. Ik wil niet op deze wijze parlementaire uitspraken gerelativeerd zien.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Maar uw partij heeft tot en met de verkiezingscampagne zich hevig uitgesproken voor een tweede referendum. Distantieerde u zich daar toen ook al van?

De heer Eigeman (PvdA):

Daar gaat het niet om. In het partijprogramma van de PvdA is sprake van een opnieuw een referendum als er sprake is van een grondwettelijk verdrag. De vraag is aan de orde of dat hier het geval is en naar ons oordeel is dat niet het geval!

De heer Engels (D66):

Als parlementen om welke redenen dan ook besluiten om een referendum te houden van welke aard dan ook, zijn ze dan in uw optiek niet goed bezig? U bent nu bezig met een soort van lofzang, nog sterker dan de heer Van der Linden, op de representatieve democratie waarvan wij allen weten dat die toch wel op een bepaalde manier aan vernieuwing toe is, zou ik denken.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik ben ook helemaal niet tegen vernieuwing van de representatieve democratie en ik heb ook helemaal niet gezegd dat als parlementen uitspraken doen over het houden van referenda dat een slechte zaak zou zijn. Het enige wat ik heb gezegd, is dat er een sfeer ontstaat – ik heb ook heel bewust dat citaat gekozen – alsof volksuitspraken meerwaarde hebben boven parlementaire uitspraken. Dat vind ik een ongrondwettelijke uitspraak en ik blijf daarbij. U kunt dan wel zeggen "wat hebt u toch een geloof in de representatieve democratie, nog meer dan mijnheer Van der Linden" – ik geloof dat niet en denk dat wij elkaar daarin prima kunnen vinden – maar dit is wel het best werkende systeem dat wij hebben. Ik zie ook geen ander systeem. Het is prima om te zoeken naar aanvullingen – ik kom daar ook nog op terug – en vind dat wij daar zeker werk van moeten maken, maar op dit moment is de situatie toch zoals zij is.

De voorzitter:

U kunt uw betoog vervolgen, mijnheer Eigeman.

De heer Eigeman (PvdA):

Columnisten ontberen elke vorm van legitimatie, behalve hun contract met een uitgever. Wij zijn blij met hun dwarsheid, de lach, de traan, de rariteit en hun intellectuele esprit als dat nodig is, maar wij moeten niet doen alsof dat extra cachet geeft aan legitieme besluitvorming.

Mevrouw de voorzitter. Het Lissabonverdrag betreft een wijzigingsverdrag in de traditie van de verdragen van Amsterdam en van Nice. Laten wij dit verdrag ook zo behandelen. De nadere onderhandelingen hebben zoals gezegd een positief resultaat opgeleverd. Dat is ook nodig, want er is de komende jaren rust nodig om gestaag verder te werken aan vooral een inhoudelijk perspectief. Voor ons staan essentiële waarden als een goed werkende (parlementaire!!!) democratie en een sterk sociaal Europa op het spel en wij kunnen daar alleen resultaat boeken in samenwerking met andere Europese landen. Elke vorm van Alleingang is gedoemd te mislukken en zal tot een meer kwetsbaar Nederland leiden, waar vooral de zwakkere groepen onder zullen leiden. Om het democratischer en socialer te maken, is minimaal het Lissabonverdrag noodzakelijk, maar is voorts de werking noodzakelijk van een Europese overheid in nauwe samenhang met een beter werkende nationale overheid als het op samenwerken en op toepassen en uitvoeren aankomt. We kunnen doen alsof het beter is om het allemaal maar terug te draaien en lekker mee te waaien met de nationalistische winden van dit moment, maar ten lange leste is dat slecht voor Nederland, sociaal, economisch en cultureel. Wat dat betreft zouden we lessen moeten trekken uit de 19e eeuw. Jan Salie is niet voor niets in ons taalgebruik blijven hangen als een wat tragische figuur, weinig ondernemend, lekker thuis achter de geraniums. Ik weet overigens niet of hij familie is van Jantje van Leiden!

Dat wil niet zeggen dat er niets moet gebeuren. Wel degelijk is er de noodzaak om te investeren in meer invloed op de besluitvorming in Brussel, betere uitvoering en een steviger sociaal regime. Dat geeft vervolgens aanleiding voor een andere toonzetting en andere beeldvorming.

Mevrouw de voorzitter. Europa is in beweging voortdurend. De huidige situatie van de Europese Unie hoort daar bij. Het gaat om de richting en die wordt met een uitspraak in een land niet gelijk teruggebogen. Nadruk op crisis genereert crisis. Leiderschap gevraagd, zoals bijvoorbeeld Joska Fischer onlangs in het NRC aangaf: "Politiek is niet achter meerderheden aanrennen, maar die tot stand brengen." Dat geldt zeker als het om diffuse meerderheden gaat met als kern slechts een negatieve lading. Dat heeft ook zeker te maken met het volgende. Burgers hebben niks met institutioneel denken, burgers willen geen last hebben van regulering en moeten vooral voordeel zien van samenwerking. Mensen willen inspiratie, ideeën en vooral perspectief. Politici (en columnisten) die geen perspectief bieden maar propagandisten zijn van een enkelvoudig nee, dragen bij aan het failliet van een politiek bestel dat het juist moet hebben van geloofwaardigheid, van vertrouwen en investeren in perspectief. Dat verplicht ook ja-stemmers tot extra inspanningen want we kunnen onze ogen niet sluiten voor het feit dat ook wij vaak bezig zijn met instituten en met geregel.

Belangrijk criterium voor vervolgstappen is dat resultaat geboekt kan worden, bijvoorbeeld in een beter sociaal vangnet bij het werken aan Europese regulering van de uitzendmarkt en het harmoniseren van zzp-regelingen, of in een effectief beleid inzake energie en klimaat. Je kunt je beklagen over het effect van een vliegtaks en je ertegen verzetten, maar een beter milieu en het gevoel van rechtvaardigheid zijn gediend met een pleidooi om het op hoger schaalniveau te regelen. Voor de langere termijn zijn met name ook de zwakste groepen gebaat bij een sterke Europese Unie. Het internationale kapitaal baant zich zonder moeite eindeloze paden door de globaliserende wereld. Een sterk tegenwicht komt van goed georganiseerde werknemers en een overheid die strepen durft te zetten.

De heer Koffeman (PvdD):

U zegt dat wij niet achter meerderheden moeten aanlopen maar dat we ze moeten creëren. Misschien mag ik u in herinnering roepen dat er alles aan gedaan is om meerderheden te creëren voor de Europese grondwet en dat niet gelukt is, ondanks een heel intensieve overheidscampagne dat er ja moest worden gezegd op straffe van de meest ernstige calamiteiten die zich zouden kunnen voordoen? De bevolking heeft nee gezegd en je hoeft niet achter een meerderheid aan te lopen, maar je moet wel constateren dat het niet gelukt is om een meerderheid te creëren voor dit verdrag. Als er dan cosmetische wijzigingen in worden aangebracht, kun je niet zeggen dat de trein toch door moet, wat de burgers daar ook van vinden en dat doet u op dit moment wel!

De heer Eigeman (PvdA):

Er zijn twee opmerkingen te maken over uw interventie. De eerste is dat het eraan ligt met welke technieken je probeert om mensen te mobiliseren. U bent daar volgens mij expert in, dus misschien moeten wij eens bij u te rade gaan. Het gaat mij erom dat wil je dat op een goede manier doen, dat niet een kwestie is van alleen maar wat campagne voeren. Het is een veel langer lopend proces dat veel van ons vraagt en niet van de ene op de andere dag is geregeld, want het vertrouwen dat de bevolking in de politiek heeft – waar wij allen toe behoren – is niet geweldig groot. Ik kom daar straks in mijn verhaal nog op terug. Dat vergt een investering en dus meer dan alleen campagne voeren.

De tweede opmerking is dat het oordeel dat het om een cosmetisch spel zou gaan uw oordeel is en niet het mijne en dat moge uit mijn betoog wel blijken! Het gaat niet om cosmetica!

De heer Koffeman (PvdD):

U zult het toch met mij eens zijn dat het geringe vertrouwen dat de bevolking in de politiek heeft, alles te maken heeft met de vraag hoe de bevolking zich behandeld voelde door diezelfde politiek toen 85% van de politiek voor de Europese grondwet was en 63% van de bevolking tegen? Dat was een enorme kloof en er is niets gedaan om die kloof te dichten. Sterker nog, wij zijn vandaag bezig om die nog groter te maken!

De heer Eigeman (PvdA):

Ik deel uw oordeel niet, ik denk niet dat die kloof groter wordt gemaakt door nu achter het Lissabonverdrag te gaan staan. Ik denk dat het eerder een aanzet is om die kloof kleiner te maken. Ik wil er bovendien nog op wijzen dat die kloof ook niet ontstaan is vanwege de Europese politiek. De kloof gaat veel dieper. Wij gaan het vandaag daar niet verder over hebben, maar die is in een reeks van jaren ontstaan en daar maken Europa en de kloof met de Europese politiek deel van uit.

Door de uitbreiding van de Europese Unie zie je zienderogen arbeidsvoorwaarden verbeteren in de nieuwe lidstaten. De pijn die dat in oude staten oplevert, wordt niet altijd eerlijk verdeeld. Dit betekent niet dat je de grenzen moet dichtgooien, maar dat je naar een effectievere samenwerking streeft. Dit betekent ook dat je de revenuen die er nu ook zijn, beter moet verdelen. Ik citeer opnieuw de heer Fischer: "De Europese Unie is een manier om in ons gemeenschappelijk belang compromissen te bereiken. Daar draait het om, en niet om het laten verdwijnen van nationale bijzonderheden. In hemelsnaam! De charme van Europa is juist onze verscheidenheid."

De herkenbaarheid voor burgers gaat verder dan de nationale staat. Dit is een construct dat nog maar een enkele eeuw oud is en bovendien in een stelsel dat zelden stabiel geweest is. Te veel nationale trots, alsmaar koortsachtig zoeken naar een nationale identiteit, is voor de korte termijn gemakkelijk, maar kan tot gevaarlijke bijwerkingen leiden en levert op langere termijn ook niet meer zekerheid op. Terug naar nationale grenzen is ondenkbaar, de economie kent haar eigen dynamiek die zich niks van grenzen aantrekt. Dat geldt voor het "grote" bedrijfsleven maar ook voor het midden- en kleinbedrijf. Politieke samenwerking is belangrijk om het vrije spel der krachten beter bij te sturen. Het Verdrag van Lissabon is in dat perspectief een stap vooruit. Dat zal ook met overtuigingskracht gebracht moeten worden. Als bij mensen het idee blijft hangen dat regeringsleiders niet eens weten wat zij getekend hebben, dan overtuigt dat niet. Als mensen het gevoel blijven houden dat Europa vooral regellast betekent, dan overtuigt dat niet. Wat zal de regering doen om dat beeld te kantelen? Hoe draagt Den Haag bij aan het breidelen van de regelgeving, aan het met meer nadruk presenteren van afwegingsmomenten, wat wel en wat niet door en met gezamenlijk geregel tot stand gebracht wordt?

Het ontbreekt, naast zelfbeperking, ook nog aan kwaliteit. Vaak zijn richtlijnen of verordeningen ook nog eens innerlijk tegenstrijdig of in strijd met andere Europese regelgeving. Wat kunnen wij daaraan doen? Diverse malen is al geconstateerd dat er sprake is, ook nationaal, van een schrijnend gebrek aan kennis over Europese regelgeving, zowel bij de wetgevingsambtenaren als bij de rechterlijke macht. Hier is een dwarsverband te leggen met de nota van de Visitatiecommissie Juridische kwaliteit, die wij enige weken geleden toegezonden kregen. Wat zal de regering doen, onder meer met dat advies, om dat nationale tekort op te heffen?

Door de situatie die nu ontstaan is, kan het proces trager gaan. Moeten wij dat afwachten? Mijn fractie vindt van niet. Wij willen op drie fronten actie van de regering.

In de eerste plaats merk ik op dat de communicatie met burgers cruciaal is. Je ziet vaak in tijden van crisis en kritiek dat wij daar wat aan doen. Wij vragen om een permanente campagne, voortdurende aandacht voor voorlichting en aandacht voor de vraag hoe burgers een rol kunnen krijgen. Er kunnen geen gezamenlijke zware stappen meer gezet worden in EU-verband zonder na te gaan op welke wijze mensen kunnen meedoen. Dit kan eenvoudigweg door informatievoorziening, maar ook op andere manieren. Met zware stappen bedoelen wij nadrukkelijk niet alleen institutionele activiteiten, maar veel meer nog inhoudelijke dossiers. Duurzame ontwikkeling is door het kabinet tot speerpunt gemaakt. Het heeft inmiddels op verschillende plekken vastgelegd dat dit niet zonder burgers kan. Dit geldt dus ook voor maatregelen in internationaal verband. Energiebesparing als onderdeel van dat pakket is van hetzelfde laken een pak. Alle energieconferenties waaraan ik de afgelopen jaren heb meegedaan, leiden tot de conclusie dat het zonder burgers niet kan slagen. Maak daar gebruik van en laat mensen zien dat op verschillende plekken in Europa inspanningen geleverd worden en dat samenwerken tussen burgers zin heeft. Wat zal de regering daaraan doen?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik vind het heel interessant dat de heer Eigeman zegt hoe belangrijk het is dat burgers actief worden betrokken bij Europa en dat dit niet alleen beperkt mag blijven tot informatie. Ik onderschrijf dit. Tegelijkertijd zegt de heer Eigeman dat er geen referendum nodig is, omdat het parlement een rol moet spelen. Welke rol ziet hij voor zichzelf weggelegd in het nationaal parlement in de relatie met de burgers opdat zij meer worden betrokken bij de Europese besluitvorming?

De heer Eigeman (PvdA):

Ik meen dat je daarvan werk kunt maken in je eigen werkwijze als individuele parlementariër. Daarvoor zijn verschillende middelen te bedenken, maar dat moeten wij nu niet doen. Ik kan me echter ook voorstellen dat wij als er een set maatregelen aan de orde is die wij nog eens scherp willen beoordelen op subsidiariteit, te rade gaan door middel van een hoorzitting of een vragenronde in het land. Daarvoor zijn verschillende vormen denkbaar. Overigens hebben andere overheden hiervan ook al voorbeelden gegeven. De burger bij het beleid betrekken, hoeft lang niet altijd met het zwart-wit instrument van het referendum.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dit begrijp ik. De heer Eigeman spreekt nu alleen over subsidiariteit. Dit betekent in wezen dat aan de burger wordt gevraagd of hij van mening is dat Europa zich al of niet met een bepaalde zaak zou kunnen bemoeien. Wat gebeurt er als er inhoudelijke voorstellen van de Commissie voorliggen en hij wil dat de burger een stem krijgt om te laten horen wat hij daarvan vindt, hoe de regering zich zou moeten opstellen en wat de Raad zou moeten beslissen? Ziet hij dan mogelijkheden voor zichzelf om daaraan iets te doen?

De heer Eigeman (PvdA):

Ik doe niet anders, zou ik bijna zeggen. Ik meen dat er daarvoor mogelijkheden zijn. De vraag is echter of dit altijd in termen moet van: een oordeel vragen over voordat je een beslissing neemt. Een mogelijkheid kan ook zijn om mensen te laten meedoen bij de verdere uitvoering. Bij energiebesparingsmaatregelen kun je de hele rattenplan aan techniek te voorschijn halen, maar je kunt ook proberen om mensen een werkelijke bijdrage te laten leveren. Als je dit in je besluitvorming verdisconteerd, zal dat meehelpen aan het versterken van het draagvlak.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dan spreekt de heer Eigeman vooral over het betrekken van burgers, maar niet zo zeer over het democratischer maken.

De heer Eigeman (PvdA):

Dat is heel belangrijk hoor.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ja, dat is heel belangrijk, maar hij heeft het dan niet over de periode voorafgaande aan de besluitvorming. Ik denk dat burgers daaraan ook behoefte hebben. Ik vraag dit met name aan de heer Eigeman, omdat de Partij van de Arbeid zo verbazingwekkend negatief was over het parlementair voorbehoud dat in de Tweede Kamer is voorgesteld. Dit biedt het parlement bij uitstek de mogelijkheid om invloed uit te oefenen en daarmee ook door publieke debatten verantwoording af te leggen aan de burgers. Waarom heeft zijn fractie zich zo afwijzend opgesteld?

De heer Eigeman (PvdA):

Dit moet u aan de fractie in de Tweede Kamer vragen, want daar is het debat gevoerd.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Maar wat vindt de heer Eigeman hiervan?

De heer Eigeman (PvdA):

De regering heeft dit in het debat in de tweede Kamer op overtuigende wijze beargumenteerd. Het is jammer dat dit aspect hier nog niet aan de orde is geweest, maar er is ook een rol weggelegd voor het Europees Parlement. Het behandelingsvoorbehoud en de rol van het Europees Parlement zijn wel degelijk aan elkaar gekoppeld. Daar waar het Europees Parlement die ruimte niet heeft in de JBZ-pijler is nu een parlementair voorbehoud voorgesteld. Ik begrijp wel dat mevrouw Strik dit uitgebreider had gewild, maar mij lijkt dit heel effectief. Bovendien levert dit een bijdrage aan de versterking van de positie van het Europees Parlement. Ik doe daarover niet zo raillerend als de heer Kox in een interruptie met een van de andere collega's. Ik vind dit belangrijk. Het is een kwestie van bouwen; dit ontstaat niet zo maar, maar vergt investeringen.

De heer Engels (D66):

Mag ik wat de heer Eigeman heeft gezegd als volgt samenvatten? Burgers zijn belangrijk, wij moeten ze goed bij alles betrekken, zeker in Europees perspectief, zo lang wij maar niet over een lijn gaan waardoor burgers werkelijk zeggenschap zouden krijgen.

De heer Eigeman (PvdA):

Dit hangt heel erg af van de aard van het vraagstuk. Ik zal daarover graag met de heer Engels op een andere plaats in debat gaan, want er zijn heel veel situaties waarin dit gemakkelijk is, maar als het gaat over verdragen, over complexe internationale vraagstukken, is dat inderdaad mensen voor het lapje houden. Als wij daarin willen investeren op gemeentelijk niveau, vind ik dat prima. Graag zelfs.

De heer Kox (SP):

Ik heb hier het verslag van de dertiende vergadering van 25 januari 2005. De heer Eigeman staat vermeld op de presentielijst. Wij stemden toen over het raadplegend referendum. Ik kan niet vinden dat er ergens staat dat de heer Eigeman niet voorstemt, omdat hij er niet van houdt om mensen voor het lapje te houden.

De heer Eigeman (PvdA):

De heer Kox is een meester in het uit zijn verband trekken van citaten en situaties. Een raadplegend referendum is iets anders dan een referendum dat de doorslag kan geven. Het is inderdaad de vraag of het referendum een werkzaam instrument is bij ieder vraagstuk van Europese of nationale importantie. Ik denk het niet. Het is zelfs oneerlijk. Dat hebben wij de vorige keer al uitgebreid besproken, mijnheer Kox.

De heer Kox (SP):

De heer Eigeman zei zojuist – dat schrijven deze meest waardevolle medewerkers van ons parlement op – dat je over ingewikkelde verdragen geen referendum moet houden, want dat is mensen voor het lapje houden. Dan heeft hij mensen voor het lapje gehouden, want zijn naam staat bij de voorstemmers voor een raadplegend referendum. Dat stel ik nu vast. Dat kan. Voortschrijdend inzicht zullen wij dit dan maar noemen.

De heer Eigeman (PvdA):

Dat stelt de heer Kox vast en dit heeft hij blijkbaar nodig om een bepaald beeld te kunnen waarmaken. Ik herken me daar niet in.

Van verschillende kanten is aangedrongen op helderheid over een Europese Unie van twee snelheden. Dat is een lastig onderwerp. Het lijkt wel een beetje op het vraagstuk van de gemeentelijke takenpakketten die ook voor alle gemeenten hetzelfde moeten zijn. Dat soort dogma's helpt niet om meer klaarheid naar burgers te scheppen. Wij houden niet van een dogmatisch nee! Wij hebben al gewezen op de principiële kant van hoe om te gaan met een referendum. Dat speelt ook nu weer. Met 27 lidstaten kun je niet altijd gelijk optrekken en wachten tot de traagste klaar is, want dat zet de Europese Unie als geheel voortdurend op achterstand. Wij willen nadere uitleg van de regering over de pro's en contra's van de twee snelheden. Eerder heb ik gezegd dat alleen nee zeggen nogal gemakkelijk is. Nee zeggen in een referendum of een constitutioneel onderzoek zoals in Tsjechië mag, maar dan wel als we helder zijn over gevolgen. Bij de discussie over de inzet voor de onderhandelingen vorig jaar heb ik in een debat met collega Kox de degens gekruist over de goede vraagstelling bij een referendum. In feite gaat het hier over dezelfde dingen. Een referendum over wel of niet meedoen in de EU is een heldere vraag met alle gevolgen van dien. Die keuze mag je maken. Er is niets op tegen dat die keuze gemaakt kan worden, maar dan moeten wij wel helder zijn over de gevolgen. Die gevolgen zijn: uit de EMU, het invoeren van grenscontroles, verdere diploma-erkenning van de baan en nieuwe handelsbelemmeringen met alle gevolgen van dien.

De regering moet het omdraaien. Het moet veel meer gaan over wat de EU burgers concreet oplevert, de lusten en lasten. Onze Franse collega Lamassoure, lid van het Europees Parlement, heeft onlangs een rapport over concrete zaken gemaakt en vastgesteld dat het niet goed gaat met juist die praktische kant, te weten belastingen voor grensbewoners, diploma-erkenning en pensioenrechten. Trek daar lering uit! En als het niet gezamenlijk kan, dan maar met een kopgroep. Wij zouden graag een antwoord krijgen op de vraag wat de regering bijdraagt aan het zoeken naar oplossingen die tot differentiatie kunnen leiden.

Het laatste onderwerp onder het kopje "Wat nu?" betreft de samenwerking met onze buren. Uit het voorafgaande is duidelijk geworden dat mijn fractie een proactieve houding van de regering wil. Dat begint bij goede contacten met de buren. De Benelux gaat een nieuw verdrag sluiten. Die modernisering kan helpen bij het nadenken over nieuwe wegen. Onze samenwerking heeft vaker als laboratorium gewerkt voor Europese samenwerking. Waarom zouden wij dat niet opnieuw doen? Het Benelux-verdrag heeft al een status aparte in de EU-verdragen en dan moeten wij toch willen nagaan hoe wij dat kunnen benutten? Dat versterk je nog door daar andere buren bij te betrekken. Is dat een denkbare weg als researchoptie? Ik sluit mij graag aan bij de vragen die mevrouw Broekers heeft gesteld over de mogelijkheid om hier samen met de commissaris op te trekken.

Ik kom tot de feitelijke verdragstekst. Er zijn wat mijn fractie betreft twee hoofdonderwerpen: "het bestuurlijk en parlementair krachtenveld" en "de vrijheden gewogen". Het bestuurlijk en parlementair krachtenveld gaat over veel meer dan subsidiariteit. En subsidiariteit is overigens weer meer dan het teruggeven van bevoegdheden, zoals sommige mensen schijnen te denken. Het gaat niet alleen om een voortdurende weging van taken en de uitoefening daarvan op het adequate niveau, maar ook over de vraag waar het beste verantwoording kan worden afgelegd. Dat is geen statisch gegeven en vraagt dan ook om monitoring. Dat doen wij overigens ook binnen onze nationale grenzen: takenpakketten verschuiven en vaak is er sprake van verweving, wisselwerking en complementariteit. Het nieuwe verdrag maakt de discussie over subsidiariteit scherper door de procedure met oranje en gele kaarten.

In de Tweede Kamer is een discussie over het instemmingsrecht gevoerd en die is voorgezet in de schriftelijke gedachtewisseling met deze Kamer. Het antwoord in de memorie van antwoord over de positie van het Europees Parlement is overtuigend. Wel vind ik dat serieus werk gemaakt moet worden van het behandelingsvoorbehoud dat als gevolg van de motie Ormel is overgebleven. Het vraagt om een investering in beide Kamers, want beide Kamers moeten hun eigen positie bepalen en uitwerken.

Overigens is dit instrumentarium vooral een noodrem. Wanneer beide Kamers, ieder in hun eigen rol, beter bij de programmering van Europese regelgeving betrokken worden, kunnen parlementaire interventies in het stadium van besluitvorming worden voorkomen. Het oordeel over subsidiariteit en proportionaliteit kan in meer principiële zin helemaal aan de voorkant worden gevraagd. Controle op de uitwerking is dan een stuk eenvoudiger. Overtuig mijn fractie van de noodzaak dat wij op een bepaald terrein intensievere regelgeving op Europees gebied nodig hebben en werk dat uit!

Ook hier is het van belang om onze inspanningen op de burgers te richten! Op het gebied van voedselveiligheid is de Europese regelgeving wereldwijd norm aan het worden. Dat geeft zekerheid, zekerheid die voor velen van ons inmiddels vanzelfsprekend is geworden. Daarom is het belangrijk burgers voortdurend te bepalen bij nut en noodzaak. Het is ook een kans om de institutionele dominantie te doorbreken. De akkoorden van Schengen zijn in grensstreken gemakkelijker levend te maken, evenals overigens de afspraken over gecoördineerde inzet van politie en justitie. De betekenis die dat heeft voor de veiligheid van mensen, mag best duidelijker over het voetlicht worden gebracht. Natuurlijk kun je het vergroten van de pakkans voor te hard rijden in het buitenland als een last, als een inperking van je vrijheid beschouwen, maar mijn fractie spreekt liever over de versterking van de effectiviteit van onze veiligheidsapparaten. Dat is ook een kans van het Lissabonverdrag, een dubbele kans omdat het ook de rechtsstatelijkheid van dat optreden versterkt.

Voorzitter. Onze eigen vrijheden gewogen. Wat blijft er over van onze autonomie? Dat is een noodkreet die ons ook per e-mail door diverse mensen is aangereikt. De memorie van antwoord gaat daarop in: "Het gaat met name in een Unie van 27 lidstaten of meer steeds vaker om de keuze tussen participeren in de Europese rechtsorde en daarop evenredig invloed uit te oefenen of om de eigen autonomie te bewaken en daardoor overgeleverd te worden aan wat andere, meer invloedrijke staten eenzijdig of gezamenlijk beslissen. De regering kiest nadrukkelijk voor het eerste om via een slagvaardiger besluitvorming invloed te kunnen uitoefenen op beleid dat gezamenlijk en voor heel Europa wordt gemaakt. Het ten koste van alles vasthouden aan een veto leidt dus niet tot een grotere invloed van Nederland op de EU-besluitvorming."

Het is een helder en reëel antwoord. Zorgelijk is wel hoe wij dat duidelijk maken aan de mensen op straat en vooral de vraag hoe wij dat operationeel kunnen maken. Ik vraag de bewindslieden om dat nog eens te duiden. Het gaat om een principieel punt. Voor welk belang geef je formele autonomie op, wat staat daartegenover en wat is eigenlijk de waarde van die eigenheid als je vervolgens door krachten buiten het direct statelijke veld wordt uitgeschakeld? Daarbij gaat het mijn fractie in zekere zin om de vraag naar de legitimiteit, zeker als het de zwakste deelnemers in onze samenleving raakt.

Het is soms net alsof de Europese markten samenspannen tegen juist die zwakkere broeders en zusters. Het gaat om herverdelingsvragen en juist zij zouden daarvan het meest moeten profiteren. Het feit dat in veel nieuwe landen de arbeidsvoorwaarden, de sociale zekerheid en dergelijke positieve impulsen hebben gekregen door toetreding tot de EU, moet veel beter over het voetlicht komen en moet zijn doorwerking hebben in de beeldvorming over de sociale staat van Europa. Het is naar mijn oordeel nogal gemakkelijk om solidariteit te beperken tot landsgrenzen. Het is een soort van groepsegoïsme dat niet spoort met de geschiedenis van het socialisme waar mijn fractie voor wil staan.

Tot slot enkele kleinere onderwerpen. Mijn fractie heeft vragen gesteld over de positie van de Antillen. Het antwoord in de memorie van antwoord is voor dit moment voldoende. Wij noteren dat wij nader geïnformeerd worden over de resultaten van het lopende onderzoek. Ik wijs nog eens op het feit dat de politieke conclusies wel van belang zijn en ook aanleiding kunnen zijn voor nadere activiteit van de kant van de Kamer.

Over de effecten voor de uitbreiding en het absorptievermogen het volgende: het antwoord overtuigt nog niet. De regering stopt in feite bij de vraag waar het echt om gaat. Een nadere vraag daarom. Leidt opname in het verdrag van het absorptievermogen niet tot ongewenste inflexibiliteit? Turkije en Kroatië praten al jaren met de EU over toetreding. Het kan toch niet zo zijn dat zij anders behandeld worden dan hen jaren is voorgespiegeld, omdat de Kopenhagencriteria in het nieuwe verdrag worden opgenomen?

Ik heb bij een eerdere gelegenheid al gezegd dat consistentie belangrijk is voor de betrouwbaarheid van het optreden van de Unie. Het is een voorwaarde voor geloofwaardig optreden. Dat geldt voor een gemeentebestuur, maar evenzeer voor de EU. Dat mag niet doorkruist worden om de politieke aanvaardbaarheid van een verdragstekst te vergroten.

Voorzitter. Het gebrek aan legitimiteit van de EU speelt de Unie parten. Het is helaas niet alleen het probleem van de EU. Het geldt voor de politiek in het algemeen en de EU is bij uitstek een politiek project gebleven. De EU, het Europa van de toekomst moet weer of misschien eindelijk eens gedeeld worden met burgers, maar dan niet door eindeloos gepalaver, maatschappelijke debatten en al dan niet geformaliseerde volksraadplegingen. Opnieuw haal ik Fischer aan: "Zonder hervorming zal de EU de burger steeds slechter van dienst kunnen zijn. Dat is het gevaarlijkste dat ons kan overkomen." En Fischer doelt hier terecht op het handhaven van het Verdrag van Nice ten koste van het verdrag waar wij, als het aan mijn fractie ligt, morgen ja tegen zeggen. Wij doen dat niet omdat wij arrogante eurocraten zijn, maar omdat wij nog steeds geloven in de EU als een middel om Europa socialer, democratischer en groener te maken. Wij willen dat samen met 450 miljoen burgers doen, burgers met wie wij ook graag de eindeloze verscheidenheid van de Europese cultuur als vaste waarde vasthouden.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Het Verdrag van Lissabon is gezien zijn naamgeving niet langer een grondwettelijk verdrag, maar een hervormingsverdrag. Wat betekent dat nu precies? Het wijzigingsverdrag is niet alleen ontdaan van alle naar constitutionalisering van de Unie verwijzende symbolen zoals vlag en volkslied, maar vooral ook van grondwettelijke, federale en statelijke begrippen. Het kan met recht een cosmetische operatie worden genoemd.

De allesbehalve marginale institutionele en functionele inhoud van het oorspronkelijke grondwettelijke verdrag staat immers nog recht overeind: een vereenvoudigde uniestructuur als één rechtspersoon, met één institutioneel kader en duidelijk begrensde bevoegdheden. Daarnaast meer slagvaardigheid en democratie. De uitbreiding van de communautaire en meerderheidsbesluitvorming maakt Europa efficiënter en effectiever en het Europees Parlement krijgt een volwaardige positie als medewetgever.

Daarmee rijst de vraag of de lidstaten met dit nieuwe verdrag bewust de "Wille zur Verfassung" hebben losgelaten. Wie naar de Nederlandse ontwikkeling kijkt, kan moeilijk anders dan vaststellen dat het verdrag formeel een wezenlijke dimensie heeft verloren. En dat verlies heeft uiteraard politieke betekenis, zeker in het licht van het referendum van 2005. Het heeft overigens ook juridische gevolgen, bijvoorbeeld omdat het primaire recht van de Unie verdeeld blijft over twee verdragen. Maar intussen kan men op goede gronden het geheel van vastgelegde beginselen en regels in materiële zin als de constitutie van de Unie blijven aanmerken. Deelt het kabinet deze vaststelling?

De volgende vraag is dan of daarmee inderdaad een "Etikettenschwindel" heeft plaatsgevonden, die het voor de betrokken landen, waaronder Nederland, mogelijk moet maken het verdrag alsnog, maar dan zonder referendum te ratificeren. Het antwoord is afhankelijk van het perspectief van waaruit naar deze vraag wordt gekeken. Wie rationeel en objectief vanuit de wetenschappelijke literatuur naar deze vraag kijkt, zal geneigd zijn om deze vraag bevestigend te beantwoorden. En ik wil niet verhelen dat dit antwoord geheel aansluit bij de analyse van de D66-fractie. Graag nodig ik het kabinet uit, te reageren op de volgende uitwerking.

Het kabinet heeft in de eerste plaats op basis van de uitslag van het referendum een onderhandelingsagenda richting Europa opgesteld, wetende dat aan het nee van een meerderheid van de Nederlandse bevolking diverse motieven ten grondslag lagen. Toch heeft het kabinet de indruk gewekt, precies te weten wat het volk met het nee bedoelde en dat met dit verdrag ook volledig aan die bedoelingen tegemoet wordt gekomen. Dat is een knap staaltje politiek-bestuurlijk werk, als het tenminste waar zou zijn. Wie alleen de memorie van toelichting goed leest, ziet onmiddellijk dat het kabinet zich weliswaar heeft ingespannen om inzicht te krijgen in het gevoelen van de bevolking, maar dat dit is gebeurd op een wijze die zo min mogelijk afbreukrisico's met zich bracht. Zo heeft een specifiek op Europa gericht internetonderzoek uitgewezen dat de bevolking het gevoel heeft geen greep te hebben op de Brusselse besluitvorming. In de literatuur is dit onderzoek door gezaghebbende auteurs overigens afgedaan als oppervlakkig en methodologisch niet-deugdelijk. Uit het maatschappelijke debat is vervolgens een beeld gedestilleerd van allerlei onvrede opwekkende zaken, zoals de dure euro, de hoge Nederlandse bijdragen aan Brussel en de globalisering. Het antwoord op dit ongenoegen zou vervolgens voor een deel door aanpassingen van het grondwettelijke verdrag kunnen plaatsvinden en voor het andere deel daarbuiten moeten worden opgelost. De vertaling van onderzoek, maar ook van beelden heeft met andere woorden dusdanig selectief plaatsgevonden dat de inhoud van het verdrag overeind zou kunnen blijven. Met een andere boodschap hoefde Nederland immers niet bij de andere verdragspartners aan te komen.

In de tweede plaats is alles in het werk gesteld om een referendum te voorkomen. Waar elke denkbare logica indiceerde om de uitkomst van de kabinetsinspanningen opnieuw aan de burgers voor te leggen, heeft de partijpolitieke opportuniteit van het belang en van het moment tot een vreugdeloos proces van onwil en verdeeldheid geleid, en dit, terwijl de belangrijkste opdracht was, het vertrouwen van de burgers in Europa terug te winnen. Mijn fractie is overigens bijzonder teleurgesteld dat ook de Raad van State of zelfs de Raad van State zich niet aan dit proces heeft weten te onttrekken. De argumentatie van de Raad van State en het kabinet om een hernieuwd referendum niet aangewezen te achten, overtuigt op geen enkel punt. Ik heb al aangegeven dat het argument van de verdwenen grondwettelijke symbolen niet voldoende is om niet meer van een verdrag van constitutionele betekenis te kunnen spreken. En waar algemeen wordt aangenomen dat het wijzigingsverdrag inhoudelijk dezelfde hervormingen bevat als het grondwettelijke verdrag kan men zich in gemoede afvragen waarom het grondwettelijk verdrag drie jaar geleden nog op één lijn werd gesteld met een grondwetsherziening en het hervormingsverdrag niet meer. Over de inhoudelijke overeenkomst tussen beide verdragen is eenieder het eens. Nu wordt echter gesteld dat niet de inhoud, maar de gevolgde methodiek en de ambities destijds leidend zijn geweest voor de opvatting dat de goedkeuring niet alleen met een reguliere wettelijke goedkeuring kon plaatsvinden. Dat is een wonderlijke draai, zeker als men terugdenkt aan de erkenning dat in eerdere verdragswijzigingen al een bepaalde constitutionele geest bespeurbaar was. Graag verneem ik de reactie van het kabinet.

Het argument dat een raadplegend referendum staatsrechtelijk en politiek een gebrekkige figuur is, onderschrijft mijn fractie op zichzelf volledig. De hieruit voortvloeiende politiek-morele zelfbinding van fracties is slechts een mager substituut voor een reguliere juridische binding. Een echt referendum, dat wil zeggen een uit zichzelf bindend, correctief en op initiatief van de burgers uitgeschreven referendum vraagt echter een Grondwetswijziging en dan weten wij het wel. Dan is een een derde minderheid voor een conservatieve minderheid van een geruststellende eenvoud om alles bij het oude te laten. Maar aangezien in 2005 ondanks de ook toen reeds levende formele bedenkingen toch een consultatief referendum is gehouden, valt niet in te zien waarom dat nu opeens een bezwaar zou zijn, tenzij het domweg niet uitkomt. En daar gaat het nu precies om: het kabinet durfde niet. Het droeg wel de boodschap uit dat er een prachtig verdrag lag waarin de zorgen en wensen van de bevolking precies tot uitdrukking waren gebracht, maar het vroeg niet opnieuw aan de burgers of dat ook werkelijk zo was. Het lijkt erop dat het niet veel vertrouwen in zijn eigen analyse en oplossing had. Het risico dat Nederland bij een hernieuwd nee op Europees niveau in een moeilijk parket zou komen, weegt blijkbaar zwaarder dan het serieus nemen van de eigen bevolking, terwijl het risico van verder vertrouwensverlies in de nationale politiek en Europa voorop behoort te staan. Dat wordt echter op onverantwoorde wijze genegeerd. Wie veronderstelt dat het de kiezers in 2005 niet om de inhoud maar alleen om de verpakking te doen was, is hetzij bevangen door naïviteit, hetzij door cynisme.

Wellicht hebben de angsten en onzekerheden van de bevolking zich ook van het kabinet meester gemaakt. Anders is niet verklaren waarom het kabinet al vroegtijdig liet weten een eventueel aangenomen initiatiefwetsvoorstel voor een hernieuwd referendum niet te zullen bekrachtigen. Evenmin is anders te verklaren waarom de PvdA de kiezers een referendum beloofde, maar daar, eenmaal in het kabinet beland, alsnog van afzag. Ook in een representatieve democratie wordt algemeen aanvaard dat alleen de bevolking zelf kan beoordelen of een eerder afgegeven oordeel rijp is voor bijstelling. Door een tweede referendum categorisch af te wijzen wekt het kabinet de indruk dat het iets te verbergen heeft. Voor een herstel van vertrouwen tussen overheid en burger en vooral tussen burger en Europa is dat niet goed. Kan het kabinet nog eens uitleggen waarom dit grote risico is genomen?

Een tussenbalans opmakend, moet ik vaststellen dat het door het kabinet gevolgde proces als volstrekt onvoldoende moet worden beoordeeld. Ook het feit dat wij vandaag zo snel na het consent van de Tweede Kamer het debat over de goedkeuringswet voeren, roept vragen op. Een snelle parlementaire goedkeuring moet blijkbaar bijdragen aan een herstel van de opgelopen reputatieschade in Europa. De vraag is of de gebruikelijke zorgvuldigheid van wetgeving daaraan moet worden opgeofferd en met name of hiervan thans ook werkelijk sprake is. Graag hoor ik hoe het kabinet de nu gevolgde, ongebruikelijk snelle procedure waardeert.

Vervolgens wil ik in alle ruimhartigheid aangeven dat de D66-fractie en het kabinet in ieder geval op één punt niet van mening verschillen: het hervormingsverdrag verdient de goedkeuring van de Staten-Generaal. D66 steunde het grondwettelijke verdrag als een essentiële stap in de ontwikkeling naar een beter Europa en ziet geen enkele reden, nu dit hervormingsverdrag inhoudelijk dezelfde institutionele en functionele regelingen bevat, thans een andere afweging te maken. Het feit dat het grondrechtelijke Handvest niet rechtstreeks is gecodificeerd en dat het niet tot een integraal verdrag is gekomen, nemen wij nu maar voor lief.

Ik ga nog een stap verder, want ik zie de heer Timmermans zo glunderen! Kennelijk bevalt wat ik zeg hem nu goed. Mijn fractie deelt ook de opvatting van het kabinet over de overbodigheid van de aangenomen amendementen inzake een partieel parlementair instemmingsrecht en de procedure van het behandelingsvoorbehoud. In onze visie is er voor een instemmingsrecht in beginsel geen plaats meer.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik ben bijzonder verheugd dat u de bevolking zo serieus wenst te nemen, dat u pleit voor een nieuw referendum en dat u het zo betreurt dat dit niet gekomen is. Ik begrijp aan de andere kant ook dat de massale afwijzing door de bevolking voor D66 geen reden is om de eigen overwegingen ten aanzien van het grondwettelijk verdrag of welke naam dat ook gekregen mag hebben, af te wijzen. Waarom houdt D66 referenda of wil D66 referenda houden als de mening van de bevolking voor haar niet doorslaggevend is, althans, niet zwaar weegt?

De heer Engels (D66):

Ik denk dat het anders ligt. U weet maar al te goed dat het juist voor mijn partij heel paradoxaal is dat zij altijd en overal referenda wil, maar dat de uitslag daarvan altijd anders is dan waar zij zelf voor staat. Dat eelt op de ziel heeft mijn partij. De complicatie is – daar ben ik uitvoerig op ingegaan – dat het voorstel om ook nu tot een referendum te komen, hier niet is gearriveerd om de bekende reden dat dit in de Tweede Kamer is gesneuveld. Als dat wel het geval was, hadden wij dat voorstel gesteund, niet omdat wij dat de ideale vorm vinden – dat heb ik benadrukt – maar wij kunnen nu eenmaal binnen de huidige grenzen van de Grondwet niets anders dan dit doen.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat begrijp ik heel goed, maar ik neem aan dat het D66 niet alleen om de vorm te doen is – het is leuk om af en toe een referendum te houden – maar ook omdat D66 geïnteresseerd is in de mening van de bevolking. Nu er geen tweede referendum gekomen is, is de mening van de bevolking maar een keer gevraagd. De bevolking is heel duidelijk geweest. 63% heeft in alle talen nee gezegd. D66 heeft dus de keuze om de raad die de bevolking tijdens het raadplegend referendum heeft gegeven, al dan niet serieus te nemen. U zegt dat D66 hoe dan ook voor stemt, ongeacht alle bezwaren, "mits"-en en "maar"-en. D66 neemt de mening van de bevolking dus toch niet zo serieus. Zij zegt dat het leuk is dat er een referendum is gehouden en dat zij liever had gezien dat er nog een was gehouden, maar dat de mening van de bevolking voor haar toch niet zwaarwegend is.

De heer Engels (D66):

Nee, die redenering leeft zo niet in mijn fractie. In onze partij is het er bij het referendum om te doen dat je daadwerkelijk zeggenschap uit handen geeft als politieke partij als je de bevolking raadpleegt, en niet alleen om de mening van de bevolking te horen. Dat is met een consultatief referendum wat ingewikkeld. Op basis van de uitslag van dat referendum hebben wij een aantal acties in gang gezet, met meer of minder succes, onder leiding van het kabinet. De vraag ligt voor of datgene wat je hebt gedaan aanleiding is om dat opnieuw aan de bevolking voor te leggen. Het valt denk ik ook niet goed uit te leggen dat wij destijds het referendum zijn ingegaan met een opvatting over het grondwettelijk verdrag, aan iedereen bekend, om dan nu te zeggen dat wij onze opvatting moeten bijstellen en dat wij dit moeten ophangen aan een referendum over een eerder verdrag.

De heer Van der Linden (CDA):

Vindt de heer Engels dat het bij referenda gaat om de zaak waarover de burgers bevraagd worden? Nu zegt de heer Engels dat wij zeggenschap uit handen geven. Als je zeggenschap uit handen geeft, moet je natuurlijk ook wel verwachten dat de mensen weten waarover zij stemmen, niet dat het goeddeels ongelezen en grotendeels onbesproken blijft waarover zij stemmen. Loop je dan niet het grote risico dat je daarmee je eigen politieke verantwoordelijkheid ontloopt, wat verregaande consequenties kan hebben voor de samenwerking en met name ook voor de burgers zelf op termijn?

De heer Engels (D66):

Ik begrijp precies wat u bedoelt. Ik ben het er ook niet mee oneens. Maar de kern van mijn betoog was dit. Nu wij eenmaal drie jaar geleden dat consultatieve referendum hebben gehouden, met politieke zelfbinding van fracties, kunnen wij niet begrijpen dat het kabinet zegt dat het is tegemoetgekomen aan al die zorgen en wensen die leefden maar dat het daar niet aan toevoegt dat dit betekent dat je in een volwassen democratie natuurlijk ook moet vragen aan de burgers of je daarin bent geslaagd. Als u nu de vraag stelt of het onder alle omstandigheden altijd verstandig is – en ook in het belang van de democratie, en zelfs in het belang van burgers – om maar een referendum te houden, bijvoorbeeld om partijpolitieke redenen, dan is mijn antwoord nee. Ik ben dus voor het instrument. Ik vind dat het een goede en denkbare aanvulling is binnen de vertegenwoordigende democratie – daarover verschillen wij van mening – maar ik ben er een tegenstander van om dat referendum er te pas en te onpas in te gooien.

De heer Van der Linden (CDA):

Als u het goeddeels met mij eens bent, zou ik mij kunnen voorstellen dat u zegt dat dit voor de toekomst betekent dat u er geen voorstander meer van bent om dit soort zeer ingewikkelde zaken aan de mensen voor te leggen in een referendum.

De heer Engels (D66):

Het klinkt als een dooddoener, maar hierover komt straks een passage in mijn tekst.

De heer Van der Linden (CDA):

Misschien kun u nu alvast, vooruitlopend op die passage, ja of nee zeggen?

De voorzitter:

Het lijkt mij beter dat de heer Engels zijn betoog vervolgt.

De heer Engels (D66):

Nee, dat mag niet van de voorzitter!

De heer Van der Linden (CDA):

Dan ben ik benieuwd naar die passage. U hebt gezegd dat de regering het knap heeft gedaan door de analyse van het referendum te interpreteren.

De heer Engels (D66):

Ik denk dat het kabinet het zelf heel knap vond, maar uit mijn betoog blijkt dat ik het niet zo knap vond.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat is iets anders. Hebt u dan een goede analyse gemaakt van dat referendum?

De heer Engels (D66):

Nee. Niet op basis van wetenschappelijk onderzoek. Dat is er ook niet.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat betekent wel dat u zonder een analyse van het vorige referendum vindt dat er nu weer een referendum had moeten plaatsvinden.

De heer Engels (D66):

Nee. Als iemand beweert dat hij tegemoet is gekomen aan de wensen en de zorgen van de bevolking en dat wat hier nu voorligt daarvan de precieze vertaling is, vind ik dat je moet zeggen dat je daarachter staat en dat je het via het consultatief referendum opnieuw voorlegt aan de bevolking. Dat is wat ik heb gezegd. Maar ik heb ook nooit de bewering gedaan dat ik precies wist wat de zorgen en de wensen van de bevolking waren. Dat zegt het kabinet.

De heer Van der Linden (CDA):

Als u voor een tweede referendum zou zijn geweest, had u eerst een goede analyse moeten hebben van het eerste referendum om te kijken of daaraan was voldaan.

De heer Engels (D66):

Nee, want ik vind dat de bevolking dat had moeten uitspreken. Ik ben bang, misschien met u, dat de bevolking zou hebben gezegd, die analyse van zorgen en wensen anders te zien.

De heer Kox (SP):

Ik wil nog even helder krijgen of ik de heer Engels goed begrijp. Hij zegt: omdat wij het eerste referendum hadden, had het in de rede gelegen dat wij het tweede referendum ook zouden hebben gekregen. Als het inititiatiefvoorstel-Van Bommel de Tweede Kamer had gehaald en hier was gekomen, zouden wij ervoor hebben gestemd. Als het het hier had gehaald, zouden wij een referendum hebben gehad. Nu dat referendum er niet komt door de ontrouw van de PvdA aan haar kiezers, kom ik in de situatie dat ik kan zeggen: er is geen referendum, de peilingen laat ik nu aan mij voorbijgaan en nu stem ik tegen. Als je profiteert van de ontrouw van een ander, hoe heet dat dan?

De heer Engels (D66):

Dat weet ik niet.

De heer Kox (SP):

Het komt u eigenlijk wel goed uit dat zij geen voet bij stuk hebben gehouden.

De heer Engels (D66):

Nee, dat is niet waar. Hoe het heet weet ik ook niet. U hangt hier een redenering op die in mijn fractie totaal niet aan de orde is geweest. Ik kan hierop verder ook geen antwoord geven.

Ik was begonnen, nog een positief punt van overeenstemming tussen het kabinet en D66 aan te geven. Wij delen de opvatting van het kabinet, zoals verwoord in de memorie van antwoord over de aangenomen amendementen uit de Tweede Kamer. Onze visie is dat er voor een instemmingsrecht in beginsel geen plaats is nu het zogenaamde democratische deficit in Europa grotendeels is opgeheven door het medebeslissingsrecht van het Europees Parlement. Bovendien kent ons staatsrecht voldoende instrumenten om de politieke verantwoordelijkheid van het kabinet ook op dit soort zaken te activeren. Mijn fractie vond de pleidooien voor het behoud van een instemmingsrecht en de invoering van een behandelingsvoorbehoud nogal defensief van toon, hoewel dat misschien past in de huidige tijdgeest, waarin toch wat meer naar binnen wordt gekeken dan een tijdje terug.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Waarom zet u die twee democratische mogelijkheden zo tegenover elkaar? Het is natuurlijk heel goed dat het Europees Parlement bij communautarisering ook kan medewetgeven, maar waarom zouden de nationale parlementen niet ook invloed moeten uitoefenen op het regeringsstandpunt in de Raad? Dat kan het Europees Parlement namelijk niet.

De heer Engels (D66):

Nee, daarom heb ik ook gezegd dat ik helemaal niet vind dat onze Staten-Generaal die rol niet moet spelen. Ik ben het echter eens met de analyse van het kabinet dat er voor extra instrumenten, zoals vervat in de amendementen naar ons oordeel geen behoefte is omdat er ook nu reguliere staatsrechtelijke middelen zijn in het verkeer tussen regering en parlement om op dat soort zaken de verantwoordelijkheid van het kabinet te activeren.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Doelt u dan op de grondwettelijke bepalingen over informatie en...

De heer Engels (D66):

Ja, over de ministeriële verantwoordelijkheid, de inlichtingenplicht, de mogelijkheid om die te activeren en te effectueren, de mogelijkheid om moties aan te nemen, inlichtingen te vragen, te eisen dat er op tijd informatie komt; al die zaken die achter de gedachte zitten van het behandelingsvoorbehoud en het instemmingsrecht kunnen natuurlijk ook achter de reguliere instrumenten worden gezet.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

U kunt pas informatie vragen als u weet dat er informatie ligt die u nodig hebt. De informatieplicht die bij het instemmingsrecht was geregeld, was geregeld zodat wij vanzelf die informatie kregen. Hoe weet u nu als dat systeem ophoudt wanneer u om iets moet vragen wat wel belangrijk is?

De heer Engels (D66):

Je kunt toch afspraken maken met een kabinet, ook op basis van de nationale, reguliere staatsrechtelijke instrumenten, wat voor soort informatie je wilt hebben als het gaat om Europa, besluitvorming, wetgeving en wit- en groenboeken? Daar kun je vervolgens toch ook het kabinet aan houden? Als er een afspraak door de Staten-Generaal met het kabinet wordt gemaakt, gaan wij ervan uit dat het kabinet zich daaraan houdt. Dat kun je ook zelf controleren. Wanneer het kabinet op de een of andere manier zou falen, of niet helemaal zou voldoen aan de gemaakte afspraak, moet je als parlement natuurlijk ook je politieke verantwoordelijkheid activeren.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik constateer dat u hierover anders denkt dan uw collega's in de Tweede Kamer. Ik ga er dus ook van uit dat ik u bij de uitvoering van het amendement-Wiegman c.s. dan ook aan mijn zijde heb waar het gaat om het goed regelen van de informatievoorziening voor ons, zodat wij dit goed kunnen volgen.

De heer Engels (D66):

Inhoudelijk zijn wij het hierover volkomen met elkaar eens, dat is waar.

Ik kom bij de toekomst van Europa en de situatie op korte termijn. Over de Ierse kwestie hebben wij een schriftelijke vraag gesteld. Wij zijn het eens met het kabinet – alweer – dat de reflex van de tegenstanders van het verdrag om pas op de plaats te maken met de goedkeuringsprocedure of zelfs de wet in te trekken omdat het verdrag dood zou zijn niet moet worden gevolgd, al had het debat over de goedkeuring wat ons betreft ook na de vakantie kunnen plaatsvinden. In andere betrokken lidstaten wordt het ratificatieproces eveneens voortgezet, wat ons betreft terecht. Wij begrijpen op zichzelf best dat het kabinet niet de neiging heeft om in dit stadium uitspraken te doen over mogelijke oplossingen. Toch wil mijn fractie, betrokken als zij zich voelt bij de Unie, het kabinet vragen of er Nederlandse initiatieven worden overwogen die een oplossing dichterbij brengen. Ik heb de minister van Buitenlandse Zaken tijdens een radio-uitzending horen zeggen dat Ierland een probleem is van allen. Dit is een terechte uitspraak, maar ook een uitspraak die verplichtingen schept. Een verplichting om namens de Nederlandse regering een actieve rol te spelen om de ontstane impasse te doorbreken. Dat zou de ontstane reputatieschade voor Nederland wel eens meer kunnen herstellen dan twee maandjes eerder ratificeren. Ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken of hij bereid is dat pad van actieve interventie op te gaan en welke mogelijkheden hij ziet om het proces weer vlot te trekken.

Ervan uitgaande dat er een oplossing komt die de continuïteit van de Unie waarborgt, wil ik in de tweede plaats enige opmerkingen maken over de betekenis van het verdrag op de langere termijn. Is het Verdrag van Lissabon nu een trendbreuk of is het de uitdrukking van de continuïteit in de Europese ontwikkeling? In zijn ontstaanswijze is het een Europees verdrag in de klassieke zin van het woord: veel onderhandelingen en meningsverschillen en als gevolg daarvan complexe teksten. Inhoudelijk worden substantiële hervormingen in gang gezet, zowel in institutionele als in functionele zin. Daarmee markeert dit verdrag wel degelijk een nieuwe fase in de Europese ontwikkeling, hoe paradoxaal dat ook klinkt in een van euroscepsis en nationalisme doortrokken tijdgeest.

Veel zal dus afhangen van de lidstaten als "masters of the treaty". Mijn fractie meent dat Nederland daarin een prominente rol moet spelen. Voor Nederland, als een van de zes oorspronkelijke oprichters van de Europese Gemeenschap, is dat een onontkoombare verantwoordelijkheid en een dure plicht. Het kabinet spreekt inmiddels meer over Europese samenwerking dan integratie en lijkt zich nogal protectionistisch op te stellen ten aanzien van de typisch Nederlandse verworvenheden van onze verzorgingsstaat en het onderwijs. Daarmee raken wij verder verwijderd van de grondwettelijke opdracht aan de regering om de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Daarmee maken wij ons tevens los van een lang gekoesterde traditie en dreigen wij onze reputatie en onze daarmee verbonden positie in Europa te verliezen.

Vraagt de politieke realiteit van dit moment nu werkelijk om een meer terughoudende, intergouvernementele benadering van Europa? De tijd van bevlogen concepten en ambitieuze eindperspectieven lijkt inderdaad voorbij en het zogenaamde finaliteitsdebat is vrij geruisloos van de agenda afgevoerd.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Kan de heer Engels zijn positie tegenover dit verdrag nog wat helderder maken? In zijn betoog heeft hij eerst gezegd dat hij zich aansluit bij de interpretatie van veel wetenschappers dat het Verdrag van Lissabon eigenlijk de oude Europese grondwet is in enigszins aangepaste vorm. Materieel is het meeste overgenomen. Wanneer het tot een politieke beoordeling komt, heeft hij eigenlijk spijt dat wij niet veel verder komen. Hij zegt dat Nederland hier een plicht verzaakt, dat het alleen nog maar over samenwerking gaat en niet over integratie. Ik zie hier een verschil tussen een wetenschappelijke interpretatie, waarbij zijn fractie zich aansluit, en een politiek oordeel dat iets anders lijkt te klinken.

De heer Engels (D66):

Ja "lijkt", want de heer Kuiper geeft nu wel een heel scherpe samenvatting. Toen ik sprak over de toekomst van Europa en welke rol van het kabinet ik daarin graag zie, heb ik op geen enkele wijze laten blijken dat het kabinet op dat punt faalt. In deze fase van mijn betoog zeg ik hoe ik de inzet en de opstelling van het kabinet in de toekomst graag zou zien. Dat is inderdaad een politieke opvatting, maar dat is in dit gedeelte van mijn betoog geen afwijzing van de inzet van het kabinet.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

De heer Engels wil intensivering van de samenwerking en het Verdrag van Lissabon is daarbij toch een goed instrument?

De heer Engels (D66):

Ik vind dat het Verdrag van Lissabon een goed aanknopingspunt biedt om de traditionele rol van Nederland te kunnen blijven spelen binnen Europa. Het betoog dat ik hier houd, heeft tot doel het kabinet op te roepen om op dezelfde voet door te gaan als wij lang hebben gedaan. Pas als het kabinet dat helemaal niet zou doen, zou ik wat kritischer uit de hoek moeten komen, dat is waar.

Er is en komt geen Europese staat, maar er is intussen wel een Europese rechtsorde en er functioneert ook een politiek systeem. De lidstaten hebben zich daaraan gebonden en daardoor is de nationale soevereiniteit materieel niet meer ongedeeld en absoluut. Een belangrijke vraag is nu of de Unie een noodzakelijke voorwaarde zal blijken voor de continuïteit en de stabiliteit van de Europese staten in de 21ste eeuw. Het snel en ingrijpend veranderende wereldbeeld zal de onderlinge afhankelijkheid van de Europese landen waarschijnlijk vergroten. Ik noem kortheidshalve China en India, anderen hebben nog meer landen genoemd. Dat is ongetwijfeld goed. Dat maakt een verdere ontwikkeling van de Unie relevant en gerechtvaardigd, maar bevestigt tegelijkertijd de noodzaak van een sterkere democratische inbedding.

Niet alleen de Nederlandse bevolking, maar alle Europese burgers moeten absoluut beter bij de Unie worden betrokken. Dat vraagt niet alleen om een betere communicatie. Het vraagt meer politisering van de Europese besluitvorming en politisering vraagt democratisering en rechtsstatelijkheid. In dat licht wijs ik op de gedachte van de Europese Unie als een unie van staten én burgers, die onlangs in het Nederlands Juristenblad werd uitgewerkt. Al in de preambule van het Verdrag van Rome in 1957 spraken de zes "founding fathers" de wil uit een hechter verband tussen de staten en de volkeren van Europa tot stand te brengen. Het Hof van Justitie stelde in 1963 vast dat de Gemeenschap een nieuwe rechtsorde vormt die zowel de lidstaten als de burgers raakt. In 1979 kwam het kiesrecht voor het Europees Parlement en in 1992 merkte het Verdrag van Maastricht de burgers van de lidstaten aan als burgers van de Unie.

Het Handvest van de grondrechten is de meest recente aanwijzing van de betekenis van de burgers in de Unie. De grondrechten drukken echter slechts een element van de rechtsstatelijkheid van de Unie uit. Democratie is de uitdrukking van de volkssoevereiniteit en dat gegeven maakt de idee van de Unie van staten en burgers extra interessant. Het dwingt tot een verdergaande positionering van de burger in de Unie dan alleen via communicatie en uitleg. Het vraagt om de mogelijkheid om naast het kiesrecht voor het Europees Parlement een rechtstreekse, daadwerkelijke en beslissende inbreng te hebben in de besluitvorming en in het beleid. Ik vraag het kabinet of het niet een goede gedachte zou zijn een ontwikkeling in gang te zetten naar de invoering van de figuur van een Europees referendum.

Ik ga naar een afronding. Ruim vijftig jaar geleden startte Nederland met vijf andere Europese landen een uniek experiment. Een experiment om tot een duurzame samenwerking in Europa te komen. Dit proces van groeiende integratie heeft zich in de loop van de jaren verbreed en verdiept. De D66-fractie vindt dat Nederland in een verdere Europese integratie moet blijven investeren omdat wij alleen dan een rol kunnen blijven spelen in het bevorderen van de wereldvrede en onze belangen in de wereldeconomie beter kunnen behartigen.

De D66-fractie onderschrijft niet en betreurt zeer de op een gelegenheidsargumentatie gebaseerde opvatting van het kabinet dat het Verdrag van Lissabon dusdanig afwijkt van het Grondwettelijke Verdrag, dat met een goedkeuringsprocedure zonder een tweede referendum kon worden volstaan. De fractie roept het kabinet op een actieve rol te spelen in de oplossing van het Ierse probleem. Wij vragen het kabinet ook een prominente rol te blijven spelen in de voorhoede van Europese lidstaten die naar een verdere ontwikkeling en versterking van de Unie streven.

Tot slot dringen wij er bij het kabinet op aan op een serieuze wijze werk te maken van een verdere democratisering van Europa, als een Unie van staten en burgers.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Het is natuurlijk niet echt feest als wij een verdrag moeten goedkeuren waarvan wij weten dat het voorlopig toch blijft haken op de tegenstem die al uitdrukkelijk uit Ierland is gekomen, dat het nog voorwerp is van onderzoek naar constitutionele problemen in Tsjechië en in Duitsland, dat het blijkbaar op zoveel weerzin bij de president van Polen stuit dat hij zijn handtekening nog maar niet zet en dat het mogelijk ook in Oostenrijk nog problemen zal opleveren.

Een feest is dat niet, maar diegenen die menen dat dit verdrag belangrijk is voor de vooruitgang van het hele Europese continent, hebben daarom misschien nog wel meer reden om duidelijk te maken dat zij dat vinden. Dat kan het duidelijkst worden getoond door, wat mij betreft, onder applaus dit verdrag aan te nemen. Ik heb goede hoop dat deze Kamer, en daarmee Nederland, dat morgen zal doen. Weliswaar niet unaniem, maar toch met een zeer overtuigende meerderheid.

Ik heb mij wel eens negatiever uitgelaten over de manier waarop de regering na het referendum over de Europese grondwet heeft geopereerd, maar ik wil bij deze gelegenheid uitdrukkelijk zeggen dat ik daarvoor waardering heb. Zij heeft op deze wijze gehandeld door uit overtuiging positief te blijven over de materiële inhoud van de grondwet, maar daarbij scherper te willen vastleggen hoe de subsidiariteit binnen de Europese Unie kan worden bewaakt door een duidelijke bevoegdheidstoedeling en ook bewaakt moet worden door de eerst betrokkenen, waar de nationale parlementen toch zeker bij horen. En ook, hoewel ik daar persoonlijk niet heel blij mee ben, door duidelijke voorwaarden te stellen aan het beeld van Europa dat door de verdragen wordt geschapen en dat in het geval van de constitutie voor veel Nederlanders toch blijkbaar iets beangstigends had gekregen. Dat alles bij elkaar maakt dat wij niet alleen uit eigen overtuiging ja kunnen zeggen tegen het nieuwe Verdrag van Lissabon, maar er ook van overtuigd zijn dat daarmee op een verantwoorde manier voldoende rekening is gehouden met bestemde, maar vooral ook onbestemde gevoelens ten opzichte van Europa. Een Europa dat als extra bestuurslaag wel heel ver van ons bed is, maar dat toch ook door een heel grote meerderheid van de Nederlanders wel degelijk als nuttig en noodzakelijk wordt gezien. Ik zal dus met vreugde voor de goedkeuringswet stemmen, omdat ik meen dat wij daarmee een grote stap in een goede richting zetten, hoewel dat niet betekent dat daarmee het ideaal van mijn partij bereikt is. Het is een stap vooruit, maar hopelijk volgen er nog meer stappen.

Het is een grote stap vooruit, omdat de normale wetgevingsprocedure een democratische procedure wordt, met besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid in de Raad en met goedkeuring van het Europees Parlement, waarbij het Parlement ook een volledig budgetrecht krijgt. Op die manier kan gemakkelijker en sneller tot besluitvorming worden gekomen, waardoor de slagvaardigheid van de Unie toeneemt. Op die terreinen waar unanieme besluitvorming vereist blijft, wordt het gemakkelijker om tot versterkte samenwerking te komen. Op JBZ-terrein heeft Nederland altijd behoord tot de kopgroep die bereid was tot Schengen en Prümafspraken. Wij gaan ervan uit dat dit zo blijft in al die gevallen waar gemeenschappelijk optreden kan helpen tegen de tegenkrachten in onze maatschappijen, die immers ook geleerd hebben grootschalig te opereren. Het Europees openbaar ministerie mag er komen als voor grensoverschrijdende zaken zinvol, maar vooral ook zichtbaar bewijs van gezamenlijk optrekken.

Het verdrag is ook een stap vooruit door de impuls die wordt gegeven aan het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid. Ondanks het feit dat er fundamenteel sprake blijft van eigen beleid van de lidstaten worden er door de inbedding van de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en door de Europese diplomatieke dienst structuren geschapen die kunnen leiden tot intensievere relaties, meer gezamenlijkheid en uiteindelijk tot grotere eenheid in standpunten en, alweer, vooral ook tot meer zichtbaarheid van gezamenlijk optrekken. Wij zijn er nog niet, maar wij gaan vooruit wat betreft een echt Europees buitenlands beleid en een Europese defensie-inbreng in het NAVO-bondgenootschap.

Vooruitgang in dit verband is ook het uitdrukkelijk vastleggen van de onderlinge solidariteit in noodsituaties, inbegrepen militaire bedreigingen. Vooruitgang is wat mij betreft ook de heel uitdrukkelijke afbakening van bevoegdheden, waarbij de uit de gemeenschappelijke markt stammende bevoegdheden de exclusieve bevoegdheden vormen en daarnaast een serie, voor een deel nieuwe, gedeelde bevoegdheden gedefinieerd is, die veel ruimte laat voor een flexibel inspelen op zich toch voortdurend wijzigende omstandigheden, maar die natuurlijk ook aanleiding geven om subsidiariteit en proportionaliteit van voorgenomen beleid goed in de gaten te houden. Het is hier om met Paulus te spreken: Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig.

Om in de gaten te houden wat wel of niet nuttig is vanuit een oogpunt van proportionaliteit zijn de Raad, dus de regeringen, en het Europees Parlement beschikbaar. Maar voor het aspect van subsidiariteit is natuurlijk vooral de oplettendheid van de regeringen in de Raad van belang. Die moeten erop letten dat Europa niet te veel aanpakt en dus van de staten afpakt. Ik denk dat het principieel bezien goed is dat het verdrag ook vaststelt dat hier ook uitdrukkelijk een verantwoordelijkheid ligt voor de nationale parlementen, die immers moeten staan voor de eigen autonomie van de bevolkingen die zij vertegenwoordigen. Het vaststellen van dat principe lijkt mij belangrijker dan de praktische betekenis van de gele- en oranjekaartprocedures. Ook zonder dat die procedures echt tot formele resultaten leiden, want dat zal maar heel zelden het geval zijn, kan het parlement er wel toe bijdragen dat er niet ongecontroleerd bevoegdheden verdwijnen door het Europese proces en de rol van de regering daarin te volgen en erop te reageren. Het is nog even zoeken naar een praktische vorm daarvoor. Nu in de goedkeuringswet het instemmingsrecht van de beide Kamers gehandhaafd wordt voor de JBZ-onderwerpen die niet aan goedkeuring van het Europees Parlement onderworpen zijn, zullen die onderwerpen speciale, maar niet alle aandacht moeten krijgen.

Dat zijn wat mij betreft de hoofdzaken. Afdalen tot in de details heeft weinig zin, want er zijn heel veel details, maar voor de totale beoordeling maken die het verschil niet meer. Alleen over de vaste voorzitter voor de Europese Raad, de president van Europa, waar vanuit Nederland met wat scepsis naar gekeken wordt, wil ik nog wel zeggen dat wij daar toch een positief resultaat van verwachten. Ondanks de wat gecompliceerde verhoudingen tussen de Commissievoorzitter, de Hoge Vertegenwoordiger en deze Europese president, hebben wij toch neiging om daar vooral het positieve aspect in te zien van een duidelijk gezicht voor Europa, dat stimulerend moet inwerken op de houding van de lidstaten, naast de beide andere gezichten die Europa vertegenwoordigen. Het is afwachten, maar wij hebben daar wel vertrouwen in.

En dan het negatieve. Het is jammer dat Europa zijn inrichting moet vastleggen in 37 pagina's verdrag, 160 pagina's werkingsverdrag, 139 pagina's protocollen en dan als uitsmijter nog een Slotakte met 39 pagina's lang verklaringen over van alles en nog wat, alles volgens de geconsolideerde uitgave die wij toegestuurd hebben gekregen. Ondanks alle waardering wat betreft de inhoud is de vorm niet echt geschikt om het publiek uit voor te lezen.

Ook wat de inhoud aangaat, zoals ik in het begin al zei, is het ideaal voor mij en mijn partij nog niet bereikt. De Europese Unie ontleent haar bevoegdheden aan de wilsovereenstemming van de lidstaten. Aan de lidstaten zijn ook nog de typisch statelijke bevoegdheden van buitenlands beleid en defensiebeleid uitdrukkelijk voorbehouden. Dat betekent dat de Unie inderdaad nog niet echt als een staat beschouwd kan worden, ook niet als wij haar vlag en volkslied officieel hadden vastgesteld, zoals eerst in de grondwet de bedoeling was. Toch krijgt zij trekken van een federale staat, waar de bevoegdheden op basis van subsidiariteitsoverwegingen verdeeld zijn. Dat is wat ons betreft een goede ontwikkeling, maar het statensysteem waarop het gebouwd is, en dat ontstaan is in oorlogen en dynastieke verwikkelingen, is niet in alle opzichten de ideale basis voor een Europees Ländersysteem. Dat blijkt al wanneer wij beseffen dat in dit Europa het Maltees met nog geen 400.000 sprekers en het Iers met maar 350.000 sprekers officiële talen van de Unie zijn en het Baskisch met een miljoen en het Catalaans met wel negen miljoen sprekers niet. Dit Europese staatsgebouw in wording is dus nog onevenwichtig, zonder daarmee te willen ontkennen dat in Europa de staten in veel gevallen inderdaad de voornaamste identiteitsdragende entiteiten zijn die dus ook met een zeker recht een plaats in dat Europese Ländersysteem kunnen opeisen. Maar er zijn regio's die de wens en de behoefte hebben zelf rechtstreeks deel uit te kunnen maken van de Europese Unie. Het verschil tussen staten en regio's zou minder absoluut moeten worden, zou moeten kunnen vervagen. Dat is geen gemakkelijk proces en het zou ongetwijfeld leiden tot grotere statelijkheid van de Unie zelf. Een kleine, maar niet onbelangrijke bijdrage daartoe zou geleverd worden als het Europees Parlement Europa als totaal zou vertegenwoordigen en niet volgens een naar staten ingedeeld districtenstelsel.

Het laatste neemt niet weg dat Europa steeds meer aan de burger begint te leveren wat het belooft te leveren. Daarom is voor mij een van de meest aansprekende delen van de twee herschapen EU-verdragen het hoofdstuk over non-discriminatie en het burgerschap van de Unie. Een burgerschap dat naast het nationale burgerschap komt, maar dat veel extra's te bieden heeft, omdat de Europese burger een heel grote ruimte van vrijheid, veiligheid en recht om in te leven wordt geboden. Europa slaagt er tot nu toe redelijk in om ook iedere nieuweling die daarin opgenomen wordt en waarin het soms nauwelijks verwacht wordt, de mogelijkheid te bieden zichzelf te zijn, zonder gediscrimineerd te worden en zich op te trekken aan de rest van Europa. Dit nieuwe verdrag geeft Europa meer mogelijkheden om het noodzakelijke aan te pakken en daardoor ook meer mogelijkheden om nieuwe toetreders adequaat op te vangen in de structuren van de Unie. Uiteindelijk kan het Europese ideaal toch niet anders zijn dan dat alle Europese volken de zegeningen van deze Unie deelachtig kunnen worden?

Wat mij betreft zullen wij het Verdrag van Lissabon dus inderdaad met applaus begroeten, in de hoop en, ondanks alles, toch ook in de verwachting dat het straks in werking kan treden zonder al te veel averij op te lopen. Als de minister hier nog iets bemoedigends over kan zeggen, verwelkom ik dit zeer.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Ik dank de regering voor de antwoorden op de vragen die we gesteld hebben voorafgaand aan de behandeling van dit debat. Toch moet mij van het hart dat die beantwoording nogal cynisch van aard is. Vragen worden in de memorie van antwoord en de nadere memorie van antwoord vooral tegemoet getreden, alsof ze op "misverstanden" gebaseerd zouden zijn. Eigenlijk op dezelfde manier waarop de Nederlandse bevolking tegemoet getreden is, toen zij de ja-campagne van de regering niet bleek te begrijpen en het referendum hiermee een onmogelijk middel werd voor een te ingewikkelde kwestie. Als de bevolking ja had gezegd, was het heel anders geweest.

Uit alles blijkt dat de regering niet van plan is zich ook maar enigszins van haar ingezette koers af te laten brengen, namelijk ratificatie van het Verdrag van Lissabon dat in de ogen van veruit de meeste kiezers niet anders is dan de Europese grondwet met een ander jasje aan, om precies te zijn een dekmantel. De regering heeft haast en dat is de reden dat de grootste regeringspartij zware druk heeft uitgeoefend om het Verdrag van Lissabon nog voor het reces door de senaat te loodsen. Niemand weet waar die haast vandaan komt of waar deze voor nodig is. De signalen staan niet op groen, maar op oranje of rood. Het heeft er alle schijn van dat het kabinet gas geeft voor oranje, om nog net te kunnen glippen door het rode licht dat de kiezers het hebben gegeven en nog steeds zouden willen geven. Het kabinet laat in de nadere memorie van toelichting weten, aanleiding noch mogelijkheden te zien voor een Europees referendum.

Deze mogelijkheden zijn er wel degelijk en een aanleiding is er, zo mogelijk, nog meer. De kiezers en de gekozenen zijn ver uiteen gedreven en dat zal zich wreken op 7 juni 2009, wanneer de kiezers zich opnieuw kunnen uitspreken over een ondemocratisch georganiseerd Europa dat zich weinig tot niets aantrekt van de mening van haar burgers. Een Europa dat nog steeds ijsbeert tussen Brussel en Straatsburg en zich daarmee volkomen ongeloofwaardig maakt in de ogen van de Europeanen. Een Europa dat een ondemocratische Europese ministerraad kent en dat vernietigende oordelen van de bevolking van bijvoorbeeld Frankrijk, Nederland en Ierland aan zijn laars lapt en daarbij de schijn wekt, de mening van zijn burgers serieus te nemen.

Deze totale onoprechtheid zal door kiezers niet gewaardeerd worden en leiden tot een nieuw referendum in 2009. Hoe harder politici campagne zullen voeren en de burgers zullen zeggen dat het om de verkiezing van een nieuw Europees Parlement gaat en niet om een nieuwe uitspraak over de ondemocratische wijze waarop cruciale beslissingen als de introductie van de euro en van de Europese grondwet zijn doorgevoerd, des te duidelijker zullen kiezers afstand nemen van de traditionele politiek, met alle gevaren van dien voor een stabiele samenleving.

Wij zijn vijftig jaar op weg naar Europese eenwording; vijftig jaar waarin de burger niet betrokken is, en het resultaat laat zich aanzien: een gedrocht van een Unie dat van ingewikkelde verdragen en besluitvormingsconstructies aan elkaar hangt, niet transparant en zonder noemenswaardige democratische controle, maar wel met tal van bevoegdheden die democratisch gekozen parlementen in de lidstaten buitenspel zetten, monddood maken of degraderen tot de provinciale staten van Europa.

De constitutie van Europa moest worden herzien, maar in plaats van een pas op de plaats te maken om louter het democratisch functioneren te regelen en de transparantie te garanderen, moest en zou er een monsterverdrag worden opgesteld, een verdrag voor een grondwet voor Europa. Hierin worden niet alleen democratiseringsvoorstellen uitgewerkt, maar wordt ook gesproken van het afstaan van vetorechten, van een vergaande overdracht van nationale bevoegdheden en zelfs van een eigen Europees leger, waardoor landen betrokken zouden kunnen raken in militaire conflicten waar ze part noch deel aan hebben of zouden willen hebben.

De gedachte dat een Europees leger de beste garantie zou vormen om oorlogen binnen Europa te voorkomen, is van een soortgelijke naïviteit als de stelling dat de vorming van een wereldleger en een wereldregering alle militaire conflicten uit de wereld zou kunnen helpen. De wereldvoedselcrisis, de klimaatverandering en de toenemende internationale instabiliteit als gevolg daarvan zullen hooguit leiden tot een toenemende behoefte, het bastion Europa te verdedigen tegen buitenstaanders die hun gelijke rechten opeisen. Dat heeft weinig van doen met het waarborgen van vrede en veiligheid, maar veel meer met de zo geroemde VOC-mentaliteit die het Europa mogelijk moet maken, zijn kunstmatige voorkeurspositie en neokoloniale opstelling te behouden in het claimen van hulpbronnen uit derdewereldlanden.

Oude, volkomen achterhaalde artikelen uit de oprichtingsverdragen worden nog maar eens bekrachtigd, zoals het uitgangspunt dat productieverhoging het enige doel van het gemeenschappelijke landbouwbeleid mag zijn. Het is merkwaardig dat het wel mogelijk bleek het uitgangspunt "vrije en onvervalste mededinging" uit de oorspronkelijke verdragstekst te schrappen, maar dat er geen mogelijkheden gevonden werden om grootheden als duurzaamheid, dierenwelzijn, klimaatvriendelijkheid of de wereldvoedselverdeling toe te voegen aan de mogelijke uitgangspunten van het gemeenschappelijke landbouwbeleid.

Kennelijk zijn er belangen die zich daartegen verzetten of, erger nog, kennelijk wordt het thema duurzaam landbouwbeleid nog steeds te onbelangrijk gevonden om er serieus aandacht aan te schenken in de gewijzigde tekst. Alleen dat al is voldoende reden om het voorliggende Verdrag van Lissabon af te wijzen: een landbouwbeleid dat leidt tot een verscherping van de tegenstellingen tussen arm en rijk, een vergroting van de klimaatproblemen, een verdere verslechtering van de wereldvoedselsituatie en van de toegang tot drinkbaar water; alleen omdat het rijke Westen de borden minstens zo vol wil blijven scheppen als in de afgelopen decennia het geval was, en het liefst nog voller.

Als de genoemde problemen zich kunnen vertalen in een "casus belli", zoals collega Van Kappen onlangs stelde – ik ben dit zeer met hem eens – dan is het instemmen met dit Verdrag van Lissabon een oorlogsverklaring aan onszelf, aan de duurzaamheid en aan het gezonde verstand. Dat zouden we niet moeten willen toestaan en alleen al daarom zou het goed zijn om te luisteren naar de kiezers die door de politiek geraadpleegd zijn. De kiezers hebben deze raad gegeven, op niet mis te verstane wijze. De politiek slaat deze raad echter in de wind; onverstandig en onverantwoord.

Een aan de groeidoelstellingen van het gemeenschappelijke landbouwbeleid verwant thema is dierenwelzijn. Het welzijn van dieren zou volgens de grondwet van Lissabon, tegenwoordig aangeduid als het "Verdrag van Lissabon", weliswaar worden gerespecteerd, op voorwaarde dat dit niet ten koste zou gaan van de vrijheid van mensen om, onder het mom van tradities, stieren dood te martelen, ganzen op een grove manier onder dwang te voederen voor de productie van "foie gras" of dieren te martelen en te deporteren in de bio-industrie om er een paar dubbeltjes extra mee te verdienen.

De Partij voor de Dieren, destijds nog niet vertegenwoordigd in het parlement, was faliekant tegen de Europese grondwet. Dit gold ook voor de Nederlandse kiezer die zich in grote meerderheid heeft uitgesproken tegen deze nieuwe stap in de Europese integratie en dit nog steeds doet, blijkens opiniepeilingen. In tegenstelling tot deze monddood gemaakte kiezer, mag de Partij voor de Dieren nu wel haar oordeel vellen over het nieuwe verdrag, dat tot stand is gekomen na de niet mis te verstane afwijzing. Wij betreuren het ten zeerste dat de burger van dit kabinet niet de gelegenheid krijgt, zich opnieuw uit te spreken. Dit gebeurt onder het mom dat het kabinet goed geluisterd zou hebben naar de burgers, dat het weet wat goed is voor de burger en dat het zich gemandateerd voelt, de wensen van de burger naar eigen inzicht te interpreteren en door te voeren in een verdrag dat de burger naar onze stellige overtuiging nooit gewild heeft.

Hoe denken de bewindslieden werkelijk over de vraag hoe de burger desgevraagd zou oordelen over het nieuwe verdrag? Duidelijk is, dat het hervormingsverdrag nauwelijks afwijkt van de door de burgers verfoeide grondwet. Na een denkpauze van twee jaar, waarin het angstvallig stil bleef, presenteerden de Europese regeringsleiders in juni 2007 in twee dagen tijd een nieuwe aanpak van dit proces. Het Nederlands Juristenblad schrijft hierover: "de kern van deze nieuwe aanpak werd gevormd door een uitruil. Landen die het grondwettelijke verdrag al geratificeerd hadden, hebben aan de landen die dat nog niet hebben gedaan, toegegeven dat er een nieuwe verdragstekst moest komen die ontdaan was van allerlei toeters en bellen die hem de allure van een grondwet gaven. In ruil daarvoor hebben de landen die het grondwettelijk verdrag niet geratificeerd hebben, aan de andere lidstaten toegegeven dat de substantie van het grondwettelijke verdrag goeddeels overeind zal worden gehouden. Alles wat die Europese grondwet aan nieuws bracht, wordt overgebracht naar twee bestaande verdragen en alles wat die Europese grondwet ongewijzigd had willen overnemen uit die verdragen, blijft verder onaangeroerd."

Kan het kabinet aangeven hoe de beoogde democratisering en transparantie is uitgewerkt en hoe zich dit verhoudt tot de verdere integratie van Europa? Wij zien dat de Raad van Ministers alleen in het openbaar vergadert, als het om wetgeving gaat. Hoe zit het met de controle op die andere werkterreinen? Waarom kan het kabinet leven en stemt het namens zijn zeer wantrouwige burgers in met een proces dat hieraan geen einde maakt? Doet het hem niets dat de meerderheid van de kiezers volgens opiniepeilingen het kabinet inmiddels liever vandaag dan morgen ziet vertrekken? Vormt dat voor het kabinet geen signaal dat de onvrede na het harde nee tijdens het grondwetsreferendum eerder groter dan kleiner is geworden? Graag uw reactie.

De rol van de nationale parlementen wordt versterkt, maar niet op belangrijke terreinen als politie en justitie. Daartegenover zijn de bevoegdheden van de Europese Unie op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht ruimer geformuleerd. De samenwerking op het gebied van de bestrijding van het terrorisme wordt veelvuldig geroemd door verschillende partijen in het parlement. Veel deskundigen wijzen echter op de schaduwzijde van een staat die onder het mom van terrorismebestrijding de privacy van haar burgers schendt door meer dan welk land ter wereld ook telefoons te tappen. Dit is een land waar mensen die voor dieren opkomen verdacht worden gemaakt en onder de noemer terrorisme worden geplaatst, gebruikmakend van de angst onder burgers voor zaken die wel onder die noemer te vatten zijn. Zelfs Postbus 51 wordt inmiddels ingezet om de angst onder burgers te voeden, ook over onderwerpen die helemaal niets van doen hebben met de vraagstukken van het huidige internationale terrorisme.

De privacy van burgers wordt met voeten getreden en het Europees Parlement kan nog altijd niet als een echt parlement opereren. Het kan dus onvoldoende tegenmacht organiseren als vertegenwoordiging van het volk. De Partij voor de Dieren maakt zich grote zorgen over de strafrechtelijke en militaire plannen van Europa. Wij sluiten ons graag aan bij de kritische vragen die hierover in de Tweede Kamer zijn gesteld en die door het kabinet zijn weggewuifd, omdat de Europese trein nu eenmaal niet mag stoppen of van koers mag veranderen. Daarom blijft ook onveranderd dat dierenwelzijn ondergeschikt is aan menselijke tradities, zoals het stierenvechten. Ook blijft de ouderwetse bepaling uit de jaren vijftig ongewijzigd dat de landbouw eerst, vooral en uitsluitend over productieverhoging moet gaan. Dat heeft desastreuze gevolgen voor en staat haaks op de moeizaam tot stand gekomen milieuambities van de EU, om over de invulling daarvan maar niet te spreken. Bijna de helft van de Europese begroting wordt nu besteed aan de landbouw. Wat dat de afgelopen vijftig jaar heeft opgeleverd, kan niet anders dan rampzalig worden genoemd. Wij dumpen ons overtollig varkensvlees nog steeds in economisch kwetsbare landen in Afrika, alsof daar niets aan de hand is.

Wij hebben boterbergen en melkplassen gezien. Gegarandeerde minimumprijzen voor boeren zorgden ervoor dat die bergen en plassen nog groter werden. De productie werd verder geïntensiveerd, bestrijdingsmiddelen en kunstmest werden volop ingezet en dieren in steeds kleinere hokken gestopt. Er werd immers betaald voor het eindproduct, niet voor het welzijn van de dieren die dat moesten leveren. Wij vinden het normaal dat een ei nog steeds hetzelfde kost als zestig jaar geleden, zonder ons af te vragen of iemand misschien iets tekort zou kunnen komen. Dat een sinaasappel in diezelfde periode verveelvoudigd is in prijs, roept geen enkele vraag op, net zomin als het feit dat de uit slavernij en dwangarbeid van dieren afkomstige producten tientallen jaren ongewijzigd van prijs bleven door verbeterde uitbuitingsmethoden.

Toen de boter- en graanbergen tot in de hemel leken te groeien en de melk- en wijnplassen steeds verder volliepen, werd de oplossing voor het eerst gezocht in grootschalige gesubsidieerde dumping van voedsel in ontwikkelingslanden. Dat was oneerlijke concurrentie die leidde tot de teloorgang van lokale boeren in de arme landen. In de jaren negentig is ingegrepen in het Europese landbouwbeleid om deze uitwassen te voorkomen, maar desondanks blijken wij niet veel vorderingen te hebben gemaakt. Ik zei het zojuist, tot op dit moment gaat de dumping van Europese overschotten in derdewereldlanden gewoon door, zonder dat het Verdrag van Lissabon daar maar iets over zegt. Graag uw reactie.

Wij zijn nog steeds ver verwijderd van een duurzame landbouw, waarin respect voor dieren, mensen en de leefomgeving het uitgangspunt vormen. Wij zien dat ook in Nederland iedere week vijftig boeren stoppen die geen toekomst meer zien voor hun bedrijf. Dat is niet het gevolg van het feit dat de Partij voor de Dieren sinds anderhalf jaar in dit parlement zit, maar dit is het rechtstreekse gevolg van dertig, veertig, vijftig jaar Europees landbouwbeleid en Nederlands landbouwbeleid onder aanvoering van de grootste partij in de huidige regeringscoalitie, die de warmste pleitbezorger is van dit ondemocratische en overhaast vormgegeven Europa, dat niet kan rekenen op steun van haar burgers.

Wij zien weer melkplassen, wij zien de dumping van melk, wij zien boeren melk uitrijden over hun landbouwgrond omdat zij vinden dat zij te weinig betaald krijgen voor hun melk. Het is inderdaad een schande dat melk wordt verkocht voor een prijs die lager ligt dan die van bronwater. Vanuit Europa worden subsidies gegeven om grote hoeveelheden varkensvlees op de Afrikaanse markt te dumpen. Ontwikkelingsorganisaties luiden de noodklok, omdat lokale boeren niet kunnen concurreren tegen dit goedkope vlees. Lokale productie van voedsel komt in het gedrang. Het milieu heeft ernstig te lijden onder de Europese veehouderij. Broeikasgassen, ammoniak, fijnstof, het loopt de spuigaten uit. Nederland is letterlijk de "zwarte schandvlek" van Europa als het gaat om de vernietiging van de natuur door ammoniakemissies van de bio-industrie, zoals te zien is op de door Europa uitgegeven emissiekaarten.

Dertig jaar politiek onderhandelen heeft voor dieren niet meer opgeleverd dan een half A4'tje extra ruimte voor de legkip. In Europa leven en lijden jaarlijks tien miljard dieren in de bio-industrie. Het gesleep van levende dieren naar alle uithoeken van de Unie gaat elk voorstellingsvermogen te boven. Het ruimen en vergassen van miljoenen gezonde dieren om de economische gevolgen van door de mens veroorzaakte dierziektecrises het hoofd te kunnen bieden, is in strijd met elke gedachte van mededogen of duurzaamheid, maar wordt aangewakkerd door het Europese non-vaccinatiebeleid.

Er is alle reden om te kiezen voor een duurzaam landbouwbeleid. In de memorie van antwoord lees ik dat de regering vindt dat waarden als dierenwelzijn, landschapsbeheer, plattelandsontwikkeling en duurzaamheid voldoende kunnen worden gewaarborgd in artikel 32 van het Werkingsverdrag, maar ik vraag mij af hoe. Ik vraag een toelichting van de regering. De zin "kunnen worden gewaarborgd" is niet meer dan een semantische "wegwezer": de dierenwelzijnswetgeving in Nederland is al meer dan vijftien jaar oud. Daarvan was het ook de bedoeling dat het zou "kunnen" worden ingevuld. In die vijftien jaar is dat niet gebeurd, integendeel, wij spreken inmiddels over megalomane schaalvergroting in de vorm van varkensflats die het aanzien van het Nederlandse platteland blijvend zal verwoesten en de problemen rond de beheersbaarheid van dierziektecrises en welzijnsfricties alleen maar groter zal maken. Graag een reactie van het kabinet.

Is het kabinet bereid om zich ervoor in te spannen, integrale duurzaamheid uit te roepen tot uitgangspunt van het gemeenschappelijk landbouwbeleid? Is het bereid, zich in te zetten voor een werkelijke erkenning van de intrinsieke waarde van het dier, door het voorbehoud van de culturele en religieuze tradities te schrappen uit de bepaling van het Verdrag van Amsterdam en daarmee ook uit het Verdrag van Lissabon, of moeten wij andermaal decennia lang wachten op marginale welzijnsverbeteringen, decennia die wij niet hebben in een wereld die bij ongewijzigd consumptiepatroon binnen vijftig jaar drie keer meer vraagt dan er geboden kan worden, alleen al aan grondstoffen?

Wie ziet dat het welzijn van levende wezens wordt aangetast maar de andere kant uitkijkt, maakt zich mede schuldig aan het leed dat wordt veroorzaakt, zelfs zonder er actief veroorzaker van te zijn. Er zijn heel veel redenen om nee te zeggen tegen het Verdrag van Lissabon: omwille van de Nederlandse kiezers die in vertwijfeling kijken naar wat hun vertegenwoordigers tegen hun wil aan het doen zijn, omwille van arme landen, omwille van duurzaamheid en mededogen, omwille van het democratisch gehalte van ons bestuur en omwille van onze soevereiniteit als Nederlandse Staat. Dit is een soevereiniteit die ons de gelegenheid biedt een betere wereld na te streven, ook wanneer anderen dat voorbeeld in eerste aanleg niet willen volgen.

Veel verworvenheden in de Nederlandse samenleving dreigen ten prooi te vallen aan grootste gemene Europese deler, die ons ver in de tijd terugplaatst. Sommige fracties in dit huis hebben naar verluid in de wandelgangen al toegezegd, de wens van de grondwetadepten te zullen steunen. Daarmee komen zij meer tegemoet aan de wensen van de grootste regeringspartij, dan aan de wensen van hun kiezers. Het weerhoudt de Partij voor de Dieren niet, te zeggen dat de Europese keizer geen kleren aan heeft, zelfs wanneer dit een debat om des keizers baard zou zijn.

Ik doe een dringende oproep aan de Kamer, de stem van de kiezer serieus te nemen. De kiezer is vanuit Europa, maar ook door ons kabinet bedreigd met oorlog en allerhande andere rampspoed voor het geval hij nee zou zeggen tegen de Europese grondwet. Desondanks zeiden de kiezers in meerderheid nee, en de oorlog en andere rampspoed bleven uit.

De regering bleek van elastiek. Wat voor het Europees referendum geduid werd als een absolute onmogelijkheid, nee zeggen, werd een dag na het referendum alweer kunstig vertaald in een groen licht voor verdergaan, waar de kiezer stop had gezegd. Voorafgaand aan het Iers referendum werd gedreigd dat de Europese grondwet en het Verdrag van Lissabon en de geringe verschillen daartussen dood zouden zijn in geval van een Iers nee. Het was van het allergrootste, zelfs existentieel belang voor Europa dat de leren ja zouden zeggen. Nog geen dag na het Ierse nee, draaide die mening. Wij laten Europa toch niet lam leggen door Ierland? Wie al twijfels had over het democratisch gehalte van dit Europa ziet die twijfels bevestigd in de soap rond het Europese verdrag. Wie nog geen twijfels had, heeft alle aanleiding die alsnog te ontwikkelen. Ik hoop zeer dat dit debat alsnog tot een inhoudelijke afweging zal kunnen leiden en niet slechts dient tot het legitimeren van een gelopen race die tot stand kwam zonder de kiezers.

De heer Engels (D66):

Ik hoorde in het betoog van de heer Koffeman een waardering over de wijze waarop vanuit het kamp van de ja-stemmers destijds de campagne is gevoerd. Mijn indruk was, maar ik heb dat niet wetenschappelijk onderzocht, dat ook uit het kamp van de nee-stemmers wel eens een populistische oproep is gedaan of aan demagogie is gedaan. Ik heb hem daar niet over gehoord. Hoe waardeert u dan in zijn totaliteit de uitspraak van de kiezer in 2005 als het gaat om Europese ontwikkeling en het verdrag?

De heer Koffeman (PvdD):

Ik denk dat de ja-campagne een van de slechtste campagnes is geweest die ooit gevoerd is. Dat heeft de nee-kiezers sterk geholpen bij het vormen van hun mening. Daar ben ik zeer van overtuigd. Ik denk dat je de kiezer niet mag onderschatten, want ik denk dat mensen heel goed aan hun water voelen wat er wel en niet deugt aan dit verdrag of aan deze grondwet. Ik vind het buitengewoon flauw, kinderachtig, ondemocratisch dat op het moment dat de kiezer ja had gezegd dat een enorm volksfeest had opgeleverd, omdat de kiezer het had begrepen, maar dat bij een nee de Nederlandse overheid, in dit geval bij monde van de heer Van der Linden, zegt dat het veel te ingewikkeld is om aan de kiezer voor te leggen. De uitkomst van wat de kiezer gezegd heeft, was bepalend of de kiezer het begrepen had of niet. Dat was wat ik bedoelde te zeggen.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Laat ik beginnen met een gewetensvraag aan de minister-president: zijn de leden van mijn fractie, als zij morgen tegen het Verdrag van Lissabon stemmen, bedriegers en dwaallichten te noemen? Of figuren die een loopje nemen met intemationaalrechtelijke verplichtingen of de duistere pagina's van de Europese geschiedenis kennelijk niet begrijpen of willen begrijpen? U begrijpt, ik heb even rondgekeken in het therapeutische mopperhoekje in cyberspace van staatssecretaris Timmermans. Daar lees je dit soort kwalificaties over ons soort mensen. Als het weblog geen therapie is voor een man met een knots van een politiek trauma, maar bedoeld is als serieuze praat, dan krijg ik graag van de premier enige onderbouwing van dit ongecontroleerde staatssecretariële bijltjesgedrag aan de vooravond van de afsluiting van een historisch proces dat in Nederland drie jaar terug begon.

Ongeacht ieders positie en ieders stemverklaring, knippen en scheren doen wij vandaag niemand, zo zeg ik in de richting van collega Eigeman. En morgen na de stemming houden wij nog steeds evenveel van iedereen, de staatssecretaris voorop natuurlijk. En ach, wellicht is bij zijn uitspraken over ons soort mensen het woord van de apostel Paulus van toepassing: hij die hij lief heeft, kastijdt hij. Ik begrijp dat de staatssecretaris daar nog even over na moet denken. Het valt overigens niet mee om een goede relatie met deze man te krijgen, maar dat zijn de leukste.

Mevrouw de voorzitter. Ik had het over een historisch proces dat drie jaar terug begon. Op 1 juni 2005 schreef de Nederlandse bevolking geschiedenis door, frontaal tegen de wil van regering en parlement in, nadrukkelijk nee te zeggen tegen de voorgestelde centralistische en marktfundamentalistische richting en inrichting van de Europese Unie. Morgen, 8 juli 2008, schrijft deze Kamer geschiedenis door van dat volkse nee alsnog een parlementair ja te maken, hoewel het volk niet wezenlijk van gedachten veranderd is en de politiek toch echt had beloofd beter naar het volk te zullen luisteren. Morgen verloopt kennelijk de uiterste houdbaarheidsdatum van ons enige nationale referendum ooit en wordt het weer business as usual in Nederland. Het volk wikt, de politiek beschikt.

Alles lijkt onder controle. Daarom verbaast de haast die de regering maakt om ons ja te krijgen. Waar regering en Tweede Kamer zich ieder drie maanden tijd gunden om de brij van wijzigingsvoorstellen, protocollen en verklaringen die vorig jaar in Lissabon opgesteld werden, te verwerken, wordt de senaat slechts krap drie weken gegund om als chambre de réflection een doordacht oordeel te vellen. Om dat Olympische schema te halen, beantwoordde de regering in absolute recordtijd, binnen drie dagen, tweehonderd gedetailleerde vragen van deze Kamer. Op zowat dezelfde dag dat die antwoorden binnenvielen, meldde de premier ons dat een vergelijkbare hoeveelheid vragen van deze Kamer over de Nederlandse betrokkenheid bij de oorlog in Irak, zes maanden zal vergen. Is Irak nu zo moeilijk of Europa zo gemakkelijk, vraag ik de premier. Of verraadt de haast van de premier dat zijn regering nog steeds bang is dat uitstel net als in 2005 weer tot afstel zou kunnen leiden?

De angst voor een eigengereide bevolking op dit punt, zit diep bij deze premier en zijn regering. Wij herinneren ons hoe de premier in het AD kort voor het referendum zei dat hij voor gek zou staan bij een Nederlands nee tegen de Europese grondwet. Wij herinneren ons hoe Maxime Verhagen hulpeloos en hopeloos "och, stem toch ja"-folders op het Plein probeerde uit te delen aan mensen die allang wisten wat ze wilden. Wij herinneren ons hoe ministers in mantelpak het strand van Scheveningen afstruinden in een wanhoopspoging om de golven van het burgerlijk verzetstij tegen de Europese grondwet te keren. Wij herinneren ons nog hoe doorgaans bedachte bewindslieden ineens stroomuitval, economische crisis en zelfs oorlogsdreiging tevoorschijn toverden om het dwarse volk in het gareel te krijgen. En wij herinneren ons nog hoe de staatssecretaris, toen nog eenvoudig Kamerlid, de politiek zelfs wilde verlaten, toen hij zich door de bevolking, zijn eigen kiezers en zijn eigen partij in de steek gelaten voelde.

Drie jaar lang met een politiek trauma rondlopen, dat lijkt me ook niet gemakkelijk. Dan wil je wel haast maken om dat achter de rug te krijgen, zo vlug als het kan. Daarom moet deze Kamer van deze regering op stel en sprong, nog voor de zomervakantie begint, dit dossier dicht doen zodat het trio achter de regeringstafel weer trots op Nederland kan zijn bij de volgende Europese top. Zij zijn dan de schaamte voorbij van het onthutsende Nederlandse nee en kunnen samen met anderen lelijk gaan doen tegen de landen waarin het verzet tegen de Europese superstaat in wording nog voortduurt. In Buitenhof gaf de staatssecretaris daarvan al een voorproefje, nadat de Ierse bevolking vorige maand zei wat de Nederlandse bevolking al jaren denkt: er is er maar één die goed moet nadenken en dat is Ierland. Zouden wij dat Europees nabuurschap op zijn allersmalst mogen noemen? Ik hoorde de minister van Buitenlandse Zaken gelukkig zeggen dat voor hem het probleem van Ierland een probleem van ons allemaal is. Zou hij dat ook tegen de staatssecretaris kunnen zeggen?

Ik herinner mij ook dat de premier in 2005 heel wat verstandige woorden sprak, toen hij in dit huis het Nederlandse nee een hardhandige wake-up call noemde. Kan de premier voor ons eens nakijken of de wekker van de staatssecretaris wel werkt, of dat hij sinds het volk iets zei wat hem niet zinde, permanent met oordoppen loopt? Indien dat zo is, is dat niet gezond. Niet voor de staatssecretaris en al helemaal niet voor ons. Als wij hier praten, willen wij namelijk graag dat er ook geluisterd wordt.

De minister-president vindt dat hij wel goed geluisterd heeft. Na het Nederlandse nee heeft hij een voorbeeld genomen aan Willem II, die in één etmaal van autocraat democraat werd. De premier werd in nog minder tijd van eurofoor eurowijs. Hij had zijn volk begrepen, zei hij en zette vanaf toen in op hard onderhandelen over een ander verdrag. Want de Europese grondwet was dood na het Nederlandse nee. We horen de premier nog zeggen, hier in deze Kamer, in de richting van zijn Europese collega's: het nee van Nederland en Frankrijk moet niet alleen gezien worden als een nee in Nederland en Frankrijk; zou je in België, in Duitsland of in het Verenigd Koninkrijk een referendum hebben georganiseerd, dan had je waarschijnlijk eenzelfde uitslag gekregen. De minister-president had gelijk. Maar hij heeft er naar de mening van mijn fractie te weinig mee gedaan, of mee willen doen.

Het Verdrag van Lissabon draagt de handtekening van de minister-president en zijn minister van Buitenlandse Zaken. Zij zijn er trots op en zij vinden het veel beter dan de Europese grondwet. Ik gun hen dat gevoel van harte. Meer dan dit was volgens de premier niet haalbaar of niet wenselijk. Hij legt dit voorstel met overtuiging aan ons voor. Daar is niets mis mee. Aan een tweede referendum wilde hij niet. Hij vond het eerste al niks, een tweede absoluut onaanvaardbaar. Dat heeft hij de PvdA duidelijk gemaakt in de coalitiebesprekingen: als jullie willen regeren moeten jullie deze belofte aan jullie kiezers toch echt even negeren. De PvdA regeert en dus hebben niet de kiezers, maar wij vandaag het laatste woord over het Verdrag van Lissabon. Het volk vertegenwoordigen is een uitdrukking die vandaag en morgen daarom een speciale klank krijgt in deze zaal. Wie vertegenwoordigt wie? Wie vertegenwoordigt de meerderheid en wie vertegenwoordigt de minderheid?

Deze regering noemt het Verdrag van Lissabon een naar vorm en inhoud wezenlijk ander verdrag dan de Europese grondwet, terwijl meer dan 95% van de inhoud van de laatste in de eerste terug te vinden is. Ik vind dat een krasse bewering. Zeker, de vlag en het volkslied zijn uit de tekst verdwenen. De Europese minister van Buitenlandse Zaken heeft een andere naam gekregen, maar houdt dezelfde functie. Het Handvest van de grondrechten, volgens de Raad van State een constitutioneel element in de afgewezen Europese grondwet, gaat nu verscholen achter een enkele verdragsbepaling in de brij van kruisverwijzingen. De vrije en onvervalste concurrentie, de omstreden verankering van het neoliberale marktfundamentalisme in de Europese grondwet, is nu in een van de 33 bijgevoegde protocollen verborgen. De voorrang van de Europese verdragen boven de Nederlandse Grondwet is nu verstopt in een van de vele verklaringen bij het verdrag. Aan hun geldingskracht is echter niets veranderd, zegt de regering in antwoord op onze schriftelijke vragen. De militarisering van de Unie is in het verdrag gebleven, maar dat is eigenlijk niet veel meer dan een NAVO-plus-regeling, antwoordt de regering nu op onze vragen. Dat de NAVO andere lidstaten heeft dan de Unie en de EU-solidariteitsclausule dus ook andere gevolgen kan hebben en nieuwe verplichtingen oplevert, lijkt voor de regering een verwaarloosbaar detail, hoewel president Sarkozy juist hier de mogelijkheden voor een militaire stap vooruit lijkt te zien. De vetorechten die vervielen in de Europese grondwet, sneuvelen evenzeer en evenveel in het Verdrag van Lissabon, waarmee de oude pijlerstructuur de facto ook ingrijpend verandert.

Het verdrag maakt dat wij als land, als parlement en als burgers minder te zeggen krijgen over de richting en inrichting van de Europese Unie. Aan een dergelijk parlementair voorbehoud wil de regering niet. Waarom eigenlijk niet? De regering geeft hoog op van de oranjekaartprocedure en verkoopt daarmee toch echt knollen voor citroenen. Wij hebben via de Gemengde Commissie Toepassing Subsidiariteit en de COSAC mogen oefenen – collega Van der Linden en ik zaten er bij – en de conclusie daar was dat de bedachte procedure van samenspannende nationale parlementen dusdanig complex is, dat dit echt niet gaat werken. Hoe gaat de regering trouwens reageren als straks deze Kamer voor een Brussels plan een oranje kaart wil heffen, maar de Tweede Kamer daar niet aan wil? Worden hier onze eigen regels over de verhouding tussen beide Kamers van de Staten-Generaal ook nog even op hun kop gezet? Misschien kan de minister-president hier enige verheldering over geven.

Alles overziende, is het Verdrag van Lissabon inderdaad in vorm verschillend, maar in inhoud gewoon een kloon van de afgewezen Europese grondwet. Zoals de wijze vos, de Luxemburgse premier Juncker, die straks waarschijnlijk de eerste president van de Unie wordt, zegt: natuurlijk is dat zo, maar zou u mij verstandig vinden als ik dat nu ging benadrukken? De Franse oud-president Giscard d'Estaing, onder wiens leiding René van der Linden en Frans Timmermans een regeltje mochten meeschrijven aan de Europese grondwet, oordeelt hetzelfde; dit verdrag is zijn grondwet. Van hetzelfde laken is het nieuwe pak gesneden, zo hebben zij ons verteld en zo oordelen ook de meeste Europese regeringsleiders en parlementen. Ik vraag de premier: zijn zij met zijn allen nu zo dom, of is onze regering zo slim?

Ruim drie jaar nadat de Nederlandse kiezers een einde aan de Europese grondwet maakten, heeft de meerderheid van de Nederlanders nog steeds weinig vertrouwen in de wijze waarop Balkenende en zijn collega-regeringsleiders de Europese samenwerking organiseren. Burgers zien Lissabon en de Europese Unie niet als bescherming, maar veeleer als bedreiging. Ik neem aan dat de premier die uitspraak van de Franse president Sarkozy, gedaan aan de vooravond van het Franse voorzitterschap van de Europese Unie, kent. Ziet hij met de Franse president dat grote groepen burgers Lissabon zien als een bedreiging van de nationale democratie, de sociale rechten en de privacy? Ziet hij eveneens de groeiende zorgen over vrede en stabiliteit, nu het Verdrag van Lissabon de deur openzet om van de Europese Unie niet alleen een economische en politieke, maar ook een militaire unie te maken, die buiten haar grenzen, ook zonder toestemming van de Verenigde Naties, mag opereren? Het staat allemaal in het verdrag waarover wij het vandaag en morgen hebben. De Ieren noemen dat één van de belangrijke argumenten voor hun nee. Erkent ook de minister-president dat het politieke draagvlak voor Lissabon weliswaar stevig lijkt, maar dat het draagvlak onder de burgers van Europa nog steeds flinterdun is?

Naar de mening van de fractie van de SP botst het Verdrag van Lissabon op de wil van de bevolking, steekt het slecht in elkaar en zal het het functioneren van de Europese Unie eerder bemoeilijken dan vergemakkelijken, als wij het bekijken vanuit de burgers.

De heer Eigeman (PvdA):

Voorzitter! De beeldvorming over wat de burgers van Europa vinden, wordt mij nu toch wat al te zwart-wit voorgesteld. In het onderzoek dat onder meer door het Sociaal en Cultureel Planbureau gedaan is, staan een aantal kritische noten over de kijk van de burgers op Europa, maar daar staat ook nadrukkelijk in dat 79% van de burgers het lidmaatschap van de EU een goede zaak vindt, dat 74% van de Nederlanders het lidmaatschap een voordeel vindt en dat 76% van de Nederlanders optimistisch is over de ontwikkelingen binnen de EU. Hoe rijmt de heer Kox dit met het beeld dat hij hier neerzet?

De heer Kox (SP):

Het aardige is dat het bevestigt dat deze discussie er niet over moet gaan of Nederland wel of niet lid van de Europese Unie moet zijn. Die vraag is allang door onze bevolking beantwoord, zonder referendum. Vandaag wordt de vraag gesteld of wij dit verdrag als aanwinst van de Europese Unie zien. Het zal blijken dat ook van de eigen partij van de heer Eigeman minstens de helft van mening is dat het Verdrag van Lissabon daar net niet bij past.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik haak aan bij de opmerking van de heer Kox dat het draagvlak weliswaar stevig lijkt, maar dat het draagvlak onder de burgers van Europa nog steeds flinterdun is. Ik kan dat gewoon niet rijmen met de cijfers die ik net genoemd heb.

De heer Kox (SP):

Als de heer Eigeman mij citeert, moet hij goed citeren. Ik heb gezegd dat het draagvlak onder de burgers voor Lissabon flinterdun is. Ik heb niet gezegd dat het draagvlak voor Europa, de Europese Unie of de Europese samenwerking flinterdun is.

De heer Eigeman (PvdA):

De heer Kox heeft ook gezegd dat burgers Lissabon en de Europese Unie niet als bescherming, maar veeleer als bedreiging zien. Hoe spoort dat met de zojuist door mij genoemde cijfers?

De heer Kox (SP):

Ook op dit punt moet de heer Eigeman mij goed citeren. Ik citeerde op mijn beurt president Sarkozy.

De heer Eigeman (PvdA):

Maar dat deed u instemmend. Ik wil daar echter verder niet over flauwekullen. Het gaat erom dat de heer Kox een bepaald beeld oproept en ik constateer dat er ook andere beelden op te roepen zijn. Ik vind het prima dat de heer Kox voortdurend herhaalt wat hij zelf vindt en dat onderbouwt met onderzoeken die hem goed uitkomen, maar ik laat een ander onderzoek zien en ik heb een wat ander beeld.

De heer Kox (SP):

Ik legde een uitspraak van de huidige voorzitter van de Europese Raad voor. Mijn vraag aan de minister-president is of hij eveneens denkt dat de burgers Europa en de Europese Unie op dit moment eerder als bedreigend dan als beschermend ervaren. Dat lijkt mij een legitieme vraag. Wij krijgen daar aanstonds antwoord op. Als ik zeg dat ik constateer dat het politieke draagvlak onder de Europese burgers voor Lissabon flinterdun is, weet ik mij geschraagd door cijfers die aantonen dat ook de achterban van de partij van de heer Eigeman minstens voor de helft vindt dat het Verdrag van Lissabon niet aangenomen moet worden.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik vind de vraag van de heer Kox inderdaad heel legitiem. Ook onze vraag aan de SP-fractie is echter legitiem. Wat vindt de SP-fractie eigenlijk van Europa? De SP-fractie is tegen het Verdrag van Lissabon, maar waar is zij dan voor? Vindt de SP-fractie dat wij op basis van het Verdrag van Nice kunnen opereren?

De heer Kox (SP):

Als de heer Van der Linden het goedvindt, zeg ik hetzelfde als hij eerder deed: daar kom ik direct nog op terug. Als hij daarna naar de microfoon loopt om een vraag aan mij te stellen, zal ik hem daar op antwoorden.

De heer Van der Linden (CDA):

Mag ik dan vragen of de SP-fractie vindt dat wij op basis van het Verdrag van Lissabon niet verder kunnen?

De heer Kox (SP):

Nee nee. Ik heb de heer Van der Linden niet gezien in Nice, maar ik stond daar met een spandoek, want ik vond dat geen goed verdrag.

De heer Van der Linden (CDA):

Maar wat dan wel?

De heer Kox (SP):

Een nieuw verdrag. Daar kom ik zo meteen op.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik ben benieuwd.

De heer Engels (D66):

Voorzitter! De heer Kox heeft ook gezegd dat het Verdrag van Lissabon botst op de wil van de bevolking. Als nu morgen een meerderheid van deze Kamer het verdrag zou aannemen, is dat dan geen uitdrukking van de wil van de bevolking?

De heer Kox (SP):

Nee, dat zal de heer Engels mij niet horen zeggen. In dat geval zou ik een referendumdemocraat en geen parlementaire democraat zijn. Ik constateer alleen dat in een referendum waartoe deze Kamer besloten heeft, de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking een uitspraak heeft gedaan. Ik constateer dat uit allerlei onderzoeken blijkt dat daaraan niets veranderd is, maar dat er bijvoorbeeld in de positie van de partij van de heer Engels wel iets veranderd was. Zijn partij was eerst tegen de Europese grondwet, maar zij is nu voor het hervormingsverdrag. Dat mag allemaal, maar de beweging zit dus onder meer bij de partij van de heer Engels en niet zozeer bij de bevolking.

De heer Engels (D66):

Daar ga ik straks nog iets over zeggen. De heer Kox stelt mij gerust op dit punt, maar het is wel merkwaardig dat hij steeds doet alsof hij de wil van de bevolking kent, hoewel dat niet het geval is. Op basis van een aantal peilingen zou men een aantal dingen kunnen zeggen, maar het wordt niet echt duidelijk wat voor een basis dat is. Nogmaals: de heer Kox doet alsof hij dat al wel weet. Ik vind het in dit proces ook wel wat bedenkelijk dat hij niet de uitspraak aandurft dat als wij morgen het Verdrag van Lissabon aannemen, dit dan tegen de wil van de bevolking zou zijn.

De heer Kox (SP):

Als de heer Engels het niet erg vindt, ga ik voorlopig nog uit van de enige echte meting die wij hebben gedaan, namelijk het Europese referendum, waarin de partij van de heer Engels en de mijne gelijk optrokken en wij samen gewonnen hebben, doordat de meerderheid van de bevolking nee zei tegen de Europese grondwet. Ik deel de mening van de heer Engels dat het Verdrag van Lissabon wel erg lijkt op de afgewezen Europese grondwet.

De heer Engels (D66):

Je kunt enerzijds het verschil tussen dit verdrag en het grondwettelijk verdrag natuurlijk heel klein maken. Anderzijds is er natuurlijk genoeg gebeurd in de tussentijd. Er zijn toezeggingen gedaan over verdere democratisering. Daar spreekt de heer Kox helemaal niet over. Het karakter en de strekking van het Verdrag van Lissabon zijn toch heel anders.

De heer Kox (SP):

Ik heb geprobeerd aan te sluiten bij de onderzoeken die aantonen dat minstens 95% van de inhoud van de Europese grondwet in het Verdrag van Lissabon zit. Volgens mij zaten de onderzoekers er niet ver naast. Ik weet een groot geleerde als professor Engels in elk geval op dit punt aan mijn zijde. En dat is ook wel eens fijn.

Mevrouw de voorzitter. Het Verdrag van Lissabon botst op de wil van de bevolking, het steekt slecht in elkaar en het zal het functioneren van de Europese Unie eerder bemoeilijken dan vergemakkelijken als wij het bekijken vanuit de positie van de burger. De eurocraten zullen er natuurlijk wel mee uit de voeten kunnen en de ruimte die het biedt snel invullen. Wij zullen hier het nakijken hebben. Als wij morgen ja zeggen, leveren wij een groot deel van onze parlementaire zeggenschap in, zonder zicht op ten minste gelijkwaardige democratische compensatie. Het Europees Parlement gedraagt zich immers sinds jaar en dag veeleer als de fanclub van de Unie dan als waakhond voor de rechten van de burgers en de lidstaten. Onze premier mocht daarmee kennismaken toen hij kort na het Nederlandse nee in het Europees Parlement aantrad en daar van alle kanten de oren gewassen werd. Het was fijn dat er nog wat SP'ers in de zaal zaten, die konden zeggen: ga je gang, mijnheer de minister-president, je land is niet minder waard geworden omdat het nee heeft gezegd tegen de Europese grondwet.

Gelukkig is ook na een ja hier, het verdrag hier buiten nog lang niet in werking getreden. Ten eerste gaat het Verdrag van Lissabon niet in op 1 januari 2009, zoals voorzien. Het wordt later omdat wij in ieder geval nog moeten wachten op Ierland, op uitspraken van constitutionele hoven, op andere parlementen en op handtekeningen van een aantal staatshoofden. Ten tweede is het de vraag of, indien wij voor de Europese verkiezingen van juni 2009 geen werkend verdrag hebben, het er nog ooit van zal komen. Kiezers kunnen hard oordelen over politici die zich elitair gedragen. Dat hebben de afgelopen paar verkiezingen in Nederland wel laten zien. Ten derde zal het verdrag dat nu voorligt in ieder geval niet zo worden ingevoerd. Ik hoop dat wij het daarover eens kunnen zijn. Het Ierse Supreme Court verbiedt het immers aan de Ierse regering sinds 1987 om een ingrijpend Europees verdrag te ratificeren als het niet bij referendum door de bevolking van Ierland is aangenomen. Dus mag president McAleese van Ierland haar handtekening niet onder dit verdrag zetten. Ik hoop dat wij het daar in ieder geval over eens kunnen zijn. Ik hoor graag hoe de regering dan denkt over een verdrag dat niet echt aangepast mag worden.

De heer Van der Linden (CDA):

De heer Kox heeft in het artikel van vanochtend in de Volkskrant geschreven: het verdrag zal gezien het Ierse nee in deze vorm nooit in werking kunnen treden. Wij hebben eenzelfde exercitie meegemaakt bij het Verdrag van Nice. Vindt de heer Kox dat aanvullende verklaringen zeker niet dit verdrag zijn?

De heer Kox (SP):

Ik heb in de antwoorden op mijn vragen gelezen dat wat er rondom dit verdrag in protocollen wordt ondergebracht net zo veel geldingskracht heeft als wat er in de tekst van het verdrag staat.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik sprak niet over protocollen, ik sprak over verklaringen. Vindt u dat aanvullende verklaringen een inbreuk zijn op het bestaande verdrag, zoals de tekst er nu ligt?

De heer Kox (SP):

Als aanvullende verklaringen bijvoorbeeld zouden leiden tot nieuwe opt outs dan vindt de regering, zoals is geantwoord op mijn vragen, dat zeker geen verbetering van het verdrag, in ieder geval wel een verandering van het verdrag. Dan is daarmee een ander verdrag voorgelegd. Ik kan er niets aan doen, het Supreme Court in Ierland is hier erg duidelijk over: dit verdrag kan niet zo getekend worden.

De heer Van der Linden (CDA):

Bij het Verdrag van Nice zijn ook aanvullende verklaringen gekomen en toen heeft een tweede referendum plaatsgevonden. Dat heeft de burgers van Ierland blijkbaar voldoende gerustgesteld. Vindt u dat aanvullende verklaringen in dit geval voldoende zouden kunnen zijn en geen inbreuk zijn op het verdrag of vindt u dat het een aantasting is van dit verdrag?

De heer Kox (SP):

Ik ben blij dat u mij zo veel bevoegdheden toekent, maar die bevoegdheid ligt volgens de Ierse grondwet bij het Supreme Court. Het Supreme Court zegt dat een ingrijpend Europees verdrag niet van gelding kan worden zonder ratificatie en zonder referendum.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Van der Linden.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik ben het ermee eens dat wij niet zonder een tweede referendum in Ierland de ratificatie kunnen verwachten. Daarom heb ik de regering gevraagd of überhaupt een uitkomst mogelijk is zonder een nieuw referendum. Dat referendum kan alleen maar plaatsvinden als de Ierse regering heeft aangegeven dat er een aantal bezwaren zijn die te ondervangen zijn met verklaringen.

De heer Kox (SP):

Ik kan niet meer doen dan u het antwoord geven dat ik gegeven heb. Daar ga ik niet over, daar gaat u niet over, daar gaat de Nederlandse regering niet over, daar gaan voorlopig het Supreme Court in Ierland en de Ierse bevolking over. De Ierse bevolking zal een tweede referendum nodig hebben om dit verdrag in aangepaste vorm wel of niet te accepteren. Maar wij zijn het er in ieder geval over eens dat er een tweede referendum komt. Dan zijn wij het er meteen ook over eens dat er nog wel meer gaat gebeuren.

Voorzitter. Ik vertelde dat de Ierse president McAleese haar handtekening niet onder dit verdrag mag zetten. Bovendien zullen de presidenten van Duitsland, Tsjechië en Polen om hun moverende redenen hun handtekeningen voorlopig ook niet onder dit verdrag zetten. Dat is nogal iets. Bondspresident Kohler wacht een uitspraak van het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe af over een constitutionele klacht. Volgens de regering is een uitspraak daarover te verwachten aan het eind van dit jaar. Volgens Duitse bronnen wordt dat ergens in 2009. In ieder geval is de kans dat de ratificatieprocedure volledig afgerond wordt voor de Europese verkiezingen daarmee een stuk kleiner geworden. Ik vraag de regering of ik dat in ieder geval goed zie. President Klaus van Tsjechië tekent niet omdat het verdrag na het Ierse nee volgens hem dood is. En daarbij moet het Tsjechische constitutionele hof ook nog een uitspraak doen over de toelaatbaarheid van de grondwet naar Tsjechisch recht. De Poolse president Kaczynski tekent niet omdat hij rekent op nieuwe onderhandelingen over een aangepast verdrag. Of de Oostenrijkse bondspresident tekent, weet ik niet. Wel weet ik dat zijn bondskanselier Gusenbauer vindt dat er na een tweede referendum in Ierland ook een referendum in Oostenrijk moet komen over het aangepaste verdrag. De Oostenrijkse bondskanselier hoopt zo iets te veranderen aan het dramatisch lage vertrouwen van zijn burgers in de richting en inrichting van de Europese Unie. Ik vind het overigens wel bijzonder dat in Oostenrijk een referendum blijkbaar een regering waard is en dat bij de sociaaldemocraten in Nederland een regering blijkbaar een referendum waard is. Zo zie je maar, sociaaldemocraten zijn ook niet overal hetzelfde.

Hoe het bijvoorbeeld in Zweden verdergaat, weten wij niet. Zelfs in Finland zijn nu complicaties gerezen over de ratificatie. Ik hoor daar graag iets meer over. Ik moet vaststellen dat het nogal onnozel is om hoe dan ook te beweren dat het alleen een Iers probleem is. Ik moet erg denken aan struisvogels als ik dit trio achter de regeringstafel tot nu toe zie weigeren om onze vragen over eventuele belemmeringen elders in Europa te beantwoorden. Kop in het zand, dan gaat het vanzelf voorbij, lijkt het motto van onze regering. Dat denken struisvogels. Die eindigen tegenwoordig ook erg vaak als biefstuk op een bord. Mensen worden verondersteld iets wijzer te zijn. In de woorden van mijn collega Broekers: een regering die niet weet wat zij wil, kan geen invloed uitoefenen. Goed gezegd, collega Broekers. Ik hoop dat de regering zich dat ook realiseert.

Als wij dit verdrag afwijzen omdat het veel te veel lijkt op de door de Nederlandse bevolking afgewezen Europese grondwet, wat dan? Dat is een terechte vraag die een eenvoudig antwoord verdient. Dan krijgen wij op termijn een ander akkoord en, hopen wij, een beter verdrag. Zo en niet anders heeft de Europese samenwerking zich tot nu toe ontwikkeld. De "grote halen snel thuis"-politiek brachten ons weinig goeds in het verleden. Het Verdrag van Maastricht is er een voorbeeld van. De Europese grondwet was een ander voorbeeld. En Lissabon zal later ook een misstap blijven, te snel, te groot en in de verkeerde richting. Tegen mijn collega Strik zeg ik: geen "Processie van Echternach", maar een "Processie van Echterniet". Het Verdrag van Lissabon bleek echter niet een oplossing voor een probleem te zijn, maar een nieuw probleem dat een oplossing in weg staat.

De heer Van der Linden (CDA):

In het eerder door mij aangehaalde artikel zegt Jan Marijnissen: de Europese integratie moet temporiseren, moet het zachtjes aan doen. Dat betekent dat men voor integratie is. Wij zijn vanaf 1992 bezig om Europa handelingsbekwaam te maken voor een Europa van 27. Dus wij zijn zestien jaar bezig en dan zegt u temporiseren. Vervolgens zegt u dat wij over een nieuw verdrag moeten heronderhandelingen. Mijn vraag is: op basis waarvan wilt u eigenlijk werken in Europa?

De heer Kox (SP):

Liever niet op basis van Lissabon, de Europese grondwet, Amsterdam, Nice of Maastricht, want daar is het fout gegaan; in uw provincie is het begonnen. Daar zijn wij de verkeerde weg ingeslagen. Wij zouden daarnaar terug moeten om te bekijken hoe wij verder komen. Overigens zijn wij wel zo veel jaren bezig, maar de burgers zijn met iets anders bezig. U moet mij er niet op aankijken dat politici er zo weinig van bakken. Het was uw partij die hier meestal in de regering zat.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik moet eerlijk zeggen dat dit mij een beetje tegenvalt. De inbreng van de heer Kox is altijd uitermate constructief, zeker op het punt van de Raad van Europa. Het valt mij tegen dat hij hier nu weer tegen Nice, tegen Amsterdam en tegen Maastricht is.

De heer Kox (SP):

Ik stond er met spandoeken; ik kan dat niet ontkennen.

De heer Van der Linden (CDA):

U bent wat dat betreft wel consequent, maar daarmee geeft u geen antwoord op de vraag wat u dan wel met Europa wilt. Daarmee geeft u eigenlijk aan dat u vindt dat wij lekker op het kleine eilandje Nederland moeten blijven zitten.

De heer Kox (SP):

Collega Van der Linden is mijn beste vriend, overal in Europa trekken wij samen op, maar soms zijn zijn gedachtesprongen toch wel erg wonderlijk. Ik zeg dat naar de mening van mijn partij – daar hebben wij veel over gepubliceerd – in Maastricht de verkeerde richting is ingeslagen met de Europese Unie. Het is een groot halen, snel thuis-politiek geworden en de introductie van het neoliberalisme en het marktfundamentalisme in de Europese Unie. Dat hadden wij niet moeten doen, want zonder dat waren wij gekomen waar wij waren. De heer Van der Linden zal toch moeten onderkennen dat de Europese Unie zich heeft ontwikkeld tot wat het is zonder de Europese grondwet en zonder het Verdrag van Lissabon? Europa is niet piepend tot stilstand gekomen, het is niet zo dat er niets meer gebeurt. Ga maar eens kijken in Brussel en Straatsburg, daar gebeurt nog van alles, maar de richting is verkeerd. En als je de verkeerde richting ingaat – daarom verwees ik naar de processie van Echternach; die gaat wel langzaam, maar komt uiteindelijk toch ergens uit – dan begint de oplossing door maar weer terug te gaan naar waar je verkeerd gaan lopen. Daar moet je dan de juiste weg gaan kiezen en dat is de juiste oplossing!

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. U was tegen het Verdrag van Maastricht waar de euro is gekomen.

De voorzitter:

U zei "u" en u ben ik!

De heer Kox (SP):

En de voorzitter was niet bij de demonstranten tegen het Verdrag van Maastricht. Ik kan dat zeggen, want die kon je op de vingers van twee handen tellen!

De heer Van der Linden (CDA):

Ik zou het haar ook niet graag willen aanrekenen!

De Socialistische Partij was tegen het Verdrag van Maastricht!

De heer Kox (SP):

Daar bent u toch niet verbaasd over? Dat hebben wij altijd gezegd!

De heer Van der Linden (CDA):

En tegen het Verdrag van Nice. U incasseert alleen de verworvenheden daarvan, iedere keer opnieuw. Als wij er dan over praten dat wij weer een stap vooruit moeten zetten vanwege het klimaat, vanwege het energie, vanwege de criminaliteit, vanwege het terrorisme, dan zegt u dat wij vanaf Maastricht fout zijn gegaan...

De heer Kox (SP):

Maar als je een stap vooruitzet in de verkeerde richting, waar kom je dan uit? Dan kom je toch nog verkeerder uit of zie ik dat nu helemaal verkeerd?

De heer Van der Linden (CDA):

Neen, het was geen verkeerde richting.

De heer Kox (SP):

Daar verschillen wij over van mening, maar ik begrijp dat ik u vandaag er niet zal kunnen overtuigen dat Maastricht, Nice, Amsterdam, de Europese grondwet en Lissabon fout zijn. Daarover verschillen wij van mening, maar u kunt mijn consistentie toch niet tegenspreken dat als wij vanaf Maastricht hebben gezegd "jammer, maar hier kiest de Europese Unie de verkeerde richting" wij nu zeggen: teruggaan en weer beginnen op de plaats waar je de fout in ging?

De heer Van der Linden (CDA):

U bent zeer consistent geweest door altijd nee te zeggen!

De heer Kox (SP):

En aan te geven wat wij graag wel zouden zien.

De heer Van der Linden (CDA):

Nee, daar bent u niet consistent in geweest!

De heer Kox (SP):

Jawel, geen neoliberaal marktfundamentalistisch georiënteerde centralistische Europese Unie.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat zijn van die kreten. Ik heb in mijn inbreng net nadrukkelijk aangegeven dat dit verdrag de invulling is van de doelstellingen die in Maastricht zijn afgesproken. En dan komen wij bij de sociale markteconomie terecht en u wil dat allemaal ontkennen?

De heer Kox (SP):

Dat ben ik niet met u eens en in dit geval is de meerderheid van de Nederlandse bevolking het wat meer eens met mij dan met u. Dat is af en toe wel een fijn gevoel, mijnheer Van der Linden, u zult mij dat vergeven!

De voorzitter:

Mijnheer Van der Linden, wij hebben nog een tweede termijn. De heer Kox vervolgt zijn betoog.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Het zou echt kunnen dat dit verdrag het uiteindelijk toch niet haalt, ook al heb ik mensen als collega Van der Linden horen zeggen dat het op voorhand niet kan. Maar de minister-president is onze grootste ervaringsdeskundige en die weet dat wat eerst niet kan later toch kon en zelfs ook nog door hem met verve kon worden verdedigd! Dus, als dit verdrag het uiteindelijk niet haalt, biedt het Europeanen een nieuwe kans op een beter verdrag. Het is naar de mening van mijn fractie zaak dat we daarop anticiperen in plaats van hier onnozelaartje spelen. Een beter verdrag betekent voor mijn fractie in ieder geval: afstappen van de neiging om alles via Brussel te regelen en kiezen voor een samenwerking waarin Brussel niet langer centraal staat. Geen maxiverdrag zoals de Europese grondwet en het Verdrag van Lissabon – je kunt dit toch niet de beloofde kortere variant op de Europese grondwet noemen, meen ik toch wel te mogen zeggen – maar veeleer een kort en helder miniverdrag, dat ooit ook door Nicolas Sarkozy, althans in woord, werd nagestreefd. Een verdrag dat niet vanuit Brussel maar vanuit de burger geschreven is, eerder een Europese Magna Carta, of beter om dichterbij huis te blijven een nieuwe Brabantse "Blijde lncomste", die eerder tot doel heeft de burgers te beschermen, dan een centralistische constitutie van een superstaat in wording gebaseerd op marktfundamentalisme. Een verdrag dat burgers, in de woorden van Sarkozy, beschermt in plaats van bedreigt en dat aanzetten biedt om Europa daadwerkelijk democratischer, socialer, vredelievender en vooruitstrevender te maken. Natuurlijk zeg ik in de richting van de regering kan zo'n verdrag, al was het alleen maar omdat uit allerhande onderzoek blijkt dat zoiets veel meer draagvlak heeft onder de burgers van de lidstaten dan het verdrag dat nu voorligt. Natuurlijk zeg ik maar in de richting van de heer Van der Linden eist dat een fundamentele heroverweging van de tot nu toe door de meeste politici ingenomen posities. Maar waarom zou het volk van mening moeten veranderen, waarom de politici niet, die zeggen het volk te willen vertegenwoordigen en die getuige de ontwikkelingen van de laatste jaren de plank zo vaak faliekant misgeslagen hebben als het om meer draagvlak voor samenwerking in Europa ging?

Mevrouw de voorzitter. Door de recente ontwikkelingen hier en elders in Europa krijgen we extra bedenktijd. Laten we die niet verspillen maar gebruiken, hoe er morgen hier ook gestemd wordt. Onze bevolking is erg vóór Europese samenwerking. Nederland hoort bij Europa en Europa hoort in Nederland. Daaraan twijfelen zou ook erg onnozel zijn. Het is een onverbrekelijke relatie, een samenwerking zonder einde. Maar moet die samenwerking, in de geest van eerst Maastricht, daarna Rome en nu Lissabon centralistisch en marktfundamentalistisch blijven, of vooral democratisch en sociaal worden? Dat is de vraag! Als Lissabon het uiteindelijk toch niet haalt, willen wij graag met de burgers praten over een democratischer en socialer Europa. De verkiezingen voor het Europees Parlement op 4 juni 2009 bieden daar wel een heel erg mooie kans toe. Nee, vandaag en morgen wordt het hier niet spannend, maar over elf maanden wellicht des te meer.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Vijfentwintig jaar geleden maakten de voorlopers van de ChristenUnie, het GPV en de RPF, zich samen met de SGP op voor deelname aan de verkiezingen voor het Europees Parlement in 1984. De eerste verkiezingen in 1979 hadden zij aan zich voorbij laten gaan, een beetje uit kansberekening, maar ook wel omdat de vraag leefde of deelname aan verkiezingen een legitimatie zou betekenen van een Europese politieke werkelijkheid die zij niet wilden. Vanaf 1984 echter maken deze partijen ononderbroken deel uit van het Europese Parlement. In die jaren werd een eigen koers gevaren met betrekking tot Europa, enigszins bezijden de politieke hoofdstroom, een politieke hoofdstroom die nu op haar beurt een zijstroom is geworden. Een constante in die politieke opstelling is de afwijzing van het Europees federalisme en het opkomen voor nationale zelfstandigheid. Deze partijen hebben zich nimmer verzet tegen internationale samenwerking. Integendeel, daar waar samenwerking geboden is, moet deze ook vorm kunnen krijgen.

Terugkijkend op deze vijfentwintig jaren kan worden geconstateerd dat GPV en RPF, de ChristenUnie nu is veranderd en "weggegroeid" van een terughoudende opstelling met betrekking tot Europa. Daaraan heeft bijgedragen dat in Europa zelf het federalistisch ideaal min of meer is prijsgegeven. Hoe men het ook wendt of keert, de uitbreiding met een fors aantal Midden- en Oost-Europese lidstaten heeft de Europese Unie politiek en cultureel heterogener gemaakt, meer bewust van nationale diversiteit. Dit heeft het ideaal van een Europese federatie, dat destijds vooral wortels had in de oude West-Europese Europese Gemeenschap, minder plausibel gemaakt. De lidstaten stellen zich sindsdien in op een meer pragmatische benadering van Europese samenwerking. Terwijl de ChristenUnie en de voorlopers daarvan partijen negatief stonden tegenover de verdragen van Maastricht en Amsterdam, hebben zij voor het Verdrag van Nice gestemd, dat een regeling probeerde te treffen voor de zich naar het oosten uitbreidende Europese Unie. Het was voor het eerst dat deze partijen voor een Europees Verdrag stemden. Dat was een principiële stap. De ChristenUnie heeft daarmee haar terughoudende opstelling met betrekking tot de vormgeving van een Europees bestuur definitief achter zich gelaten.

Wat onze fractie betreft, is binnen deze nieuwe constellatie de waardering toegenomen voor Europese samenwerking. Zolang het f-woord de discussie bleef beheersen, was de houding overwegend negatief. In de jaren negentig stond in onze verkiezingsprogramma's te lezen dat de Europese Monetaire Unie er niet moest komen, omdat dit een stap zou zijn in de richting van een federaal Europa. Niemand in onze partij bepleit thans een uittreding uit de EMU en een terugkeer naar de gulden. Dit illustreert de ontwikkeling naar een positief kritische opstelling. Europese samenwerking om grensoverschrijdende problemen het hoofd te bieden, is van het grootste belang, niet in de laatste plaats in het licht van steeds indringender geworden vraagstukken op het gebied van milieu, energie, vervoer, klimaat, landbouw en visserij. Samenwerking op andere gebieden zoals migratie, politiek, ontwikkelingssamenwerking en politie en justitie is eveneens geboden. Wij hebben, om nog eens een woord van Paulus te citeren, niet alleen te letten op ons eigen belang, maar ook op dat van anderen. Zo kan een samenwerkend Europa verder vorm krijgen in een tempo dat past bij een werelddeel waarin vrijheid en verscheidenheid altijd een politieke vertaling hebben gekregen. Ik meen dat de heer Ten Hoeve daarvan een mooi voorbeeld gaf toen hij sprak over de talen in Europa. De verscheidenheid heeft altijd ook gezocht naar een politieke uitdrukking. Dit is gebeurd in het licht van negatieve ervaringen met centralisering en machtsvorming door gedwongen unificatie. Daarvan kent Europa een aantal slechte voorbeelden.

Zodra Europa een geforceerd politiek ideaal wordt, wanneer machtsvorming gaat prevaleren boven verscheidenheid, ontstaat er een heel andere dynamiek, een die wij niet willen. In 2005 laaiden de sentimenten op over het grondwettelijk verdrag dat getuigde van uitdrukkelijke ambities in de richting van Europese staatsvorming. Velen in onze partij zagen dit als terugkeer naar een centralistisch machtsdenken waaraan wij juist voorbij meenden te komen. Ook veel Nederlanders gaven er blijk van daarvan niet gediend te zijn. Het Europa van de eenentwintigste eeuw is niet primair een politiek eenheidsideaal, maar verschijnt als een belangengemeenschap, een interne markt en een publiek ruimte waar lidstaten op een verantwoorde manier gezamenlijk invulling aan hebben te geven als partners van elkaar. Daarbij dient de nationale politiek als kritisch tegenover de Europese politiek, een eigen positie in te nemen.

Als wij dan nu het Verdrag van Lissabon hebben te beoordelen, doen wij dat vanuit een positief-kritische houding. Ik heb de gang daartoe nu toegelicht. Dit verdrag past beter bij de realiteit van Europa zoals ik die schetste. Op twee punten is dit met name voor ons van belang, namelijk het afscheid van het idee van Europese staatsvorming – dat door Europese bevolkingen niet gedragen wordt – en de versterkte aandacht voor democratische procedures waarin de Europese bevolking nog het nodige te wensen heeft. Dit verdrag heeft een andere blikrichting dan het grondwettelijk verdrag en dit is voor onze fractie een belangrijke constatering. Het verschil tussen de grondwet en het Verdrag van Lissabon is dus geen bagatel; het verdrag is in karakter en strekking een ander verdrag geworden. Dit neemt niet weg dat naar de mening van onze fracties nu wel invulling moet worden gegeven aan wat dit verdrag zegt te beogen, namelijk een duidelijker afbakening van bevoegdheden tussen Europa en de lidstaten en een actievere Europese democratie, niet in de laatste plaats in de lidstaten zelf.

Er wordt regelmatig gesproken over de finaliteit van Europa. Het herzieningsproces sinds Nice is met deze door Joschka Fischer in 2001 opgeworpen vraag in zijn Humboldtlezing begonnen. Waar eindigt Europa? Ook burgers vragen helderheid op dat punt. Vaak wordt dan gedacht in termen van een einddoel. Zo'n discussie hebben wij hier ook al eens gevoerd. Wat zou het einddoel dan moeten zijn? Het bezwaar tegen een finaliteitdiscussie van deze soort is dat zo'n einddoel niet te schetsen is. Niemand kent de toekomst en de politieke bewegingen van de toekomst. Maar zouden wij in plaats van een discussie over een einddoel niet moeten denken aan een discussie over een min of meer definitieve regeling van de gewenste structuur voor wat betreft de verhouding tussen lidstaten en de Unie? Die verhouding zal niet statisch zijn, maar moeten aansluiten bij de politieke realiteit die gekenmerkt wordt door diversiteit van landen en volken in Europa. Europa is een Unie van politieke gemeenschappen.

Die frase zou ik willen vasthouden: Europa is een Unie van politieke gemeenschappen. Burgers beschouwen zichzelf primair als lid van een van die politieke gemeenschappen. Dat is telkens de boodschap van Europese referenda. Burgers beschouwen zich als lid van een nationale politieke gemeenschap. De Europese Unie is belangrijk voor het vormgeven van Europese samenwerking en het behartigen van gemeenschappelijke belangen, maar het is niet de primaire politieke gemeenschap voor burgers. Dit zou het wel meer kunnen worden, maar dat is nu niet de realiteit. Er moet dus nu gelet worden op een vormgeving van een goede balans tussen de politieke gemeenschappen van Europa en de bestuurlijke en politieke werkzaamheid van de Unie. In het vinden van dat evenwicht ligt het antwoord op de finaliteitvraag. Zien de minister-president of staatssecretaris het Verdrag van Lissabon als de beslechting van de finaliteitvraag? Waar verkeren wij in dit proces? Anderen hebben daarnaar gevraagd vanavond en ik zou ook graag zien dat wij dat perspectief met elkaar kunnen schetsen. Waar zitten wij in het beantwoorden van die vraag naar de gewenste structuur tussen de lidstaten en de Unie?

Deze vraag heeft nog een andere kant in zich. De betekenis en impact van Europa zijn voor de burgers van de lidstaten een bron van onrust en discussie. De afstand tussen de burger en Europa is groot en het begrip voor wat Europa doet, laat te wensen over. De indruk is dat Europa gewoon doorgaat en dat burgers in een machteloze toeschouwerrol worden gedrongen, terwijl de nationale zelfstandigheid langzaam verdampt. Op welke manier geven wij in Nederland vorm aan de Europese politieke realiteit die zal ontstaan na aanvaarding van het Verdrag van Lissabon? Dat zal voor veel burgers ook de vraag zijn die overblijft. Het verdrag wordt als complex ervaren, veel burgers vertrouwen die complexiteit niet en menen dat zij om de tuin worden geleid of dat onze Grondwet buiten werking wordt gesteld. Dit vraagt om een helder politiek antwoord. Het is dringend nodig dat op een overtuigende manier duidelijk wordt gemaakt dat de Europese bevoegdheid begrensd is. Dat willen wij ook zeggen met dit verdrag. Dit zal de burger geruststellen. Bovendien wordt duidelijk gemaakt met welke intenties en aspiraties Nederland nu het pad van de Europese samenwerking vervolgt. Kan de regering dat aangeven? Op welke manier zal de regering de gewenste politieke duidelijkheid aan de burger verschaffen?

Nederland en Frankrijk hebben in 2005 het grondwettelijk verdrag afgewezen en vervolgens gedaan weten te krijgen dat er opnieuw onderhandeld is over een nieuw verdrag dat zich, zoals het coalitieakkoord zegt, naar "inhoud, omvang en benaming" dient te onderscheiden van het grondwettelijk verdrag. In aanmerking nemend dat bijna twee derde van de 27 lidstaten in mei 2005 het verdrag al had geratificeerd, is dat een prestatie op zich. Met belangrijke steun van het Duitse voorzitterschap kon een jaar geleden een andere weg in worden geslagen, een weg waarin de afbakening van Europese bevoegdheden en de rol van lidstaten als "masters of the treaty" benadrukt kon worden. Nederland heeft het nodige gekregen, mede dankzij goed onderhandelen en de actieve rol die onze bewindslieden hierin hebben gespeeld. Dit zijn niet alleen mijn woorden, maar dit is ook de conclusie van de deskundigen van Clingendael die het aan het optreden van onze minister-president toeschrijven dat de Nederlandse wensen in een vroeg stadium zijn meegenomen in de onderhandelingen over een nieuw verdrag.

De heer Engels (D66):

Mag ik aan de heer Kuiper een vraag stellen over de term "inhoud"? Hij zegt dat dit een heel ander verdrag is dan het grondwettelijk verdrag. Waar zit dat verschil nu precies in? Het is voor het eerst dat ik dit zo eloquent uitgesproken hoor, behalve in het coalitieakkoord, terwijl ik in andere literatuur alleen maar lees en elders ook vaak hoor dat de inhoud nauwelijks verschillend is. Zelfs de Raad van State heeft gezegd dat het niet zo zeer de inhoud is die bepaalt dat wij nu eigenlijk niet meer een constitutioneel verdrag hebben, maar dat dit meer te maken heeft met de methodiek en de ambitie van het verdrag. Bij de heer Eigeman kon ik ook al nauwelijks vernemen wat het positieve verschil is tussen de inhoud van dit verdrag en het vorige. De heer Kuiper zegt het, maar waar zit het hem in? Wat is nu het grote verschil in de inhoud waardoor wij op een heel andere manier over dit verdrag moeten praten?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik citeerde niet voor niets het coalitieakkoord. Ik ben het verder met u eens dat veel uit het grondwettelijk verdrag is overgenomen in het Verdrag van Lissabon. Er zijn echter ook zaken verwijderd. Ik noem symbolen als de vlag en het volkslied. Verder wordt nu benadrukt dat er een belangrijke rol is weggelegd voor nationale parlementen. U zult wellicht tegenwerpen dat die rol in het vorige verdrag ook was geregeld, maar het feit dat het nu zo wordt benadrukt, is belangrijk. Belangrijk is verder ook dat de bevoegdheden duidelijker zijn afgebakend. Overigens weet u ook dat het Duitse voorzitterschap dit punt met nadruk naar voren heeft gebracht.

De heer Engels (D66):

Vergroot uw fractie het inhoudelijk verschil wellicht zo sterk uit om uit te kunnen uitleggen waarom zij nu wel voor het verdrag stemt?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat is een flauwe opmerking, want ik zei al dat grote delen van de grondwet op verzoek van de zeventien lidstaten die al hadden geratificeerd, bewaard is gebleven. Dat laat onverlet dat afscheid is genomen van staatkundige aspiraties en daarmee zijn het karakter en de strekking van het verdrag veranderd.

Voorzitter. Het zou niet van goed Europees partnerschap en staatsmanschap getuigen als Nederland ditmaal het verdrag zou afwijzen. Het heeft ook iets met begrip voor democratische verhoudingen te maken als Nederland een op zijn verzoek heronderhandeld Europees verdrag, waar de meerderheid van Europa achter staat, nu gewoon ratificeert. Dat is voor mijn fractie een belangrijke overweging bij haar eindoordeel.

Dat wil niet zeggen dat wij geen zorgen hebben of niets meer te wensen zouden hebben. Ik wil dat nu niet formuleren in de vorm van kritische kanttekeningen bij dit verdrag, maar wil enkele vragen stellen in het licht van het door ons beoogde politieke ideaal, namelijk een Europa van politieke gemeenschappen, eensgezind waar nodig, zelfstandig, vrij en onverveerd waar mogelijk; een Unie die zijn eer stelt in goede rechtsstatelijke en democratische verhoudingen, die naar de beste Europese tradities een waarborg zijn voor de historische vrijheden die ons lief zijn.

Wanneer Europa een Unie is van politieke gemeenschappen, dan zouden de ambities van de Unie daarmee in de pas moeten lopen. Mijn fractie houdt moeite met een Europa van verschillende snelheden, waarvoor in de bepaling van de versterkte samenwerking een grondslag wordt geboden. In de antwoorden van de regering wordt gesuggereerd dat versterkte samenwerking een laatste redmiddel is als de gehele Unie haar doelstellingen niet weet te realiseren. Of versterkte samenwerking – zeg: kopgroepvorming – ontstaat, is afhankelijk van de interpretatie van die doelstellingen en dat impliceert altijd een politiek oordeel.

Door de mogelijkheid van versterkte samenwerking kan dus wel degelijk een kopgroep ontstaan die op onderdelen verder wil dan de rest. Gaat het hier om samenwerking om uitvoering te geven aan gemeenschappelijk overeengekomen beleid, bijvoorbeeld de uitvoering van de Petersbergtaken, dan is daarbij nog wel iets voor te stellen, maar een Europa van verschillende beleidsinhoudelijke snelheden is iets heel anders. Graag zou ik de positie van onze regering nogmaals toegelicht zien.

De heer Van der Linden (CDA):

Versterkte samenwerking is niet nieuw, want deze mogelijkheid was al in het Verdrag van Maastricht opgenomen. Bent u het met mij eens dat juist versterkte samenwerking Europa vooruit heeft geholpen? Ik denk dan aan de Europese Monetaire Unie. Dergelijke samenwerking heeft andere lidstaten op sleeptouw genomen en daarmee zijn zij nu vaak erg blij.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Daarvan zijn inderdaad goede voorbeelden te geven. Mijn fractie heeft zich altijd gereserveerd opgesteld tegenover het idee van kopgroepvorming. Ik wil vandaag dan ook horen hoe het instrument ingezet kan worden. Mijn fractie zou namelijk niet willen dat het een methode is om de hele Unie een bepaalde richting op te dwingen als men niet kan besluiten tot een gezamenlijke koers. Wij willen voorkomen dat een drammerige kopgroep de agenda gaat bepalen.

Voorzitter. Een ander punt betreft het optreden van de Unie naar buiten. Het is een uitdrukkelijke wens om Europa meer als eenheid te laten optreden in de wereld. Betoogd wordt zelfs dat dit nodig zou zijn vanwege de opkomst van China, India en Rusland. Mijn fractie is van mening dat Europa, met zijn geheel eigen karakter, met zijn accent op vrijheid, verscheidenheid en rechtsstatelijkheid, zich in de wereld ook moet manifesteren als advocaat van vrijheid, verscheidenheid en rechtsstatelijkheid. Europa kan hierin een eigen positie innemen.

Joschka Fisher vindt het erg dat Europa soms niet eens meer wordt genoemd in het rijtje grootmachten. Maar waarom zouden wij ons moeten spiegelen aan de machtsaspiraties van China, Rusland of de Verenigde Staten? Laat Europa een eigen gezicht tonen waarop respect voor culturele eigenheid, sociale rechtvaardigheid, spreiding van vrede en welvaart te lezen staat. Kan de regering aangeven of dit ook wat haar betreft de inzet wordt voor het GBVB en het GVDB?

Mijn fractie stelt er prijs op dat Nederland als zelfstandige politieke gemeenschap ook zelfstandig vorm kan blijven geven aan zijn buitenlandbeleid en ontwikkelingssamenwerking. In dat licht hebben wij bedenkingen bij artikel 34 dat lidstaten verplicht in internationale fora de standpunten van de Unie te verdedigen. Wat nu als deze standpunten niet overeenkomen met onze eigen afwegingen? Dan zou er toch zeker ernstig tekort worden gedaan aan de mogelijkheid om een eigen buitenlandbeleid te formuleren?

De wens het democratisch gat tussen de lidstaten en de Unie te vullen is een duidelijk richtsnoer geweest bij het opstellen van het verdrag. Een democratischer Europa impliceert de mogelijkheid controle uit te oefenen op Europese besluitvorming en "checks and balances" tussen de instellingen die Europees beleid maken. Hoewel de afzonderlijke instellingen, het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Europese Raad, wellicht democratischer worden, blijft het democratisch gehalte van de gehele constellatie nog onduidelijk. Op Europees niveau is er nog geen uitgebalanceerde spreiding der machten.

De wetgevende en uitvoerende macht blijft verspreid over verschillende instituties, waarbij de positie van de Europese Raad, ook al heeft hij geen wetgevende bevoegdheid, opvallend sterk blijft. De democratische controle op de Commissie is vergroot, maar de democratische controle op de Europese Raad blijft hierbij achter. Wie spreekt de voorzitter van de Europese Raad aan op de uitoefening van zijn bevoegdheden of de overschrijding ervan? Zou de regering kunnen aangeven wat haar oordeel hierover is?

Ten slotte wijs ik erop dat een democratischer Europa dicht bij huis begint en ook een zaak is van de nationale parlementen. Deze lijken nu te ontwaken en dat juichen wij toe. De nationale parlementen zullen een belangrijk deel van hun werkzaamheden moeten richten op Europese wet- en regelgeving. Dat zou zelfs een positieverandering van de Kamers van de Staten-Generaal met zich mee kunnen brengen, met een steviger gewicht voor de Eerste Kamer.

Het Verdrag van Lissabon is dus ook een opdracht aan onszelf om werk te maken van een democratischer Europa, een Europa van politieke gemeenschappen, die zo heten, omdat ze invulling geven aan een eigen politiek bestaan binnen de context van een Europa waar vrede, recht en veiligheid bestaat voor alle burgers.

De vergadering wordt van 22.05 uur tot 22.20 uur geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Graag zeg ik de leden van uw Kamer dank voor hun inbreng in eerste termijn. De rolverdeling tussen mij, de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken is als volgt. Ik ga in op een aantal gevolgen van het nieuwe verdrag in algemene zin. Ik zal bij de wat algemenere aspecten stilstaan. Vervolgens geef ik het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken, die in zal gaan op zaken die met name te maken hebben met het buitenland- en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Hij zal ook ingaan op de positie van de Hoge Vertegenwoordiger in relatie tot anderen op het vlak van het buitenlands beleid en op de uitbreiding. Vervolgens gaat de staatssecretaris in op een aantal punten die ook ik behandel. Hij zal daarover een aantal specifieke vragen beantwoorden en stilstaan bij diverse beleidsterreinen. Zelf geef ik eerst een algemene beschouwing. Daarna ga ik in op de afzonderlijke sprekers.

Ik ben uw Kamer erkentelijk dat dit debat nog voor het zomerreces kon plaatsvinden. In de discussies over het Verdrag van Lissabon heeft Nederland een groot beroep gedaan op de flexibiliteit van andere lidstaten. De Nederlandse wensen zijn allemaal in het nieuwe verdrag terug te vinden. Het past Nederland dan ook om tijdig zijn goedkeuringsprocedure te doorlopen met als door het kabinet bepleit resultaat een volmondig ja tegen het verdrag van Lissabon. Dat wist u al. Uw Kamer heeft zich de afgelopen weken bijzonder ingespannen om niet alleen een spoedige behandeling mogelijk te maken – ik wijs op wat de heer Eigeman daarover heeft gezegd – maar om die bovendien ook met de in uw Kamer gebruikelijke grondigheid te laten plaatsvinden. In twee rondes werden veel vragen schriftelijk aan de regering voorgelegd. In de memories van antwoord is daar zo degelijk mogelijk op ingegaan. Aan dit debat ging als het ware reeds een zeer grondig schriftelijk debat vooraf. Dan heb ik het nog niet eens over alle documenten, toelichtingen en debatten die eveneens onderdeel vormen van de wetsgeschiedenis.

Tussen het debat in de Tweede Kamer en het debat met u ligt uiteraard het belangrijke feit van het Ierse referendum. De Eerste Kamer heeft overigens een naam hoog te houden voor wat betreft de scherpe timing van de debatten over dit verdrag. Ik herinner mij dat u ook op 19 juni 2007, enkele dagen voor de cruciale top onder Duits voorzitterschap, met het kabinet over het wijzigingsverdrag debatteerde. In uw Kamer bleek toen veel steun voor de inzet van de regering aanwezig te zijn, hoewel niet iedereen overtuigd leek van de haalbaarheid van onze gedeelde wensenlijst.

Het is in mijn ogen terecht dat u aan het Ierse referendum zowel schriftelijk als mondeling de nodige aandacht hebt besteed. Het kabinet wil uiteraard ook al het mogelijke doen om in te gaan op uw vragen over de thans ontstane situatie. Daarbij wil ik wel uw begrip vragen voor het feit dat een aantal vragen voor de regering in dit stadium niet simpel te beantwoorden is. Dat, omdat de Ierse regering heeft aangegeven, enige tijd nodig te hebben om de achtergronden van het nee in kaart te brengen en te consulteren over mogelijke oplossingen. In die situatie ligt het niet op de weg van de Nederlandse regering om daarover stellige uitspraken te doen. Evenmin acht het kabinet het juist om bijvoorbeeld oordelen te vellen over de wijze van goedkeuring in andere lidstaten.

Een aantal van de sprekers van vandaag was van opvatting dat de goedkeuringsprocedure in Nederland moest worden afgebroken, nu in Ierland nee is gezegd. Om zeker twee redenen is het kabinet het daar niet mee eens. Alle lidstaten hebben het recht, zich volgens hun eigen constitutionele procedures uit te spreken over het Verdrag van Lissabon. Het Ierse nee heeft geen grotere waarde dan het ja van andere lidstaten. Een tweede punt is dat het bij het zoeken van een oplossing relevant is dat een groot aantal andere lidstaten reeds tot ratificatie is overgegaan. Ik ben het dan ook eens met wat mevrouw Broekers hierover heeft gezegd, namelijk dat er nu eigenlijk geen reden is om te besluiten, het proces te stoppen. Landen hebben uiteraard recht daartoe, maar het is onze opvatting niet. Daar komt iets anders bij. Tijdens de laatste Europese Raad heb ik zeer zorgvuldig geluisterd naar de Ierse premier Brian Cowen. Zijn boodschap was onomwonden dat andere landen door moesten gaan met hun ratificatie. Het is goed om ook dat hier nog eens te onderstrepen.

Een enkeling heeft zijn teleurstelling uitgesproken dat in Nederland geen referendum zal plaatsvinden. Ik wijs erop dat het parlement, dat de vorige keer tot een raadplegend referendum besloot, thans in grote meerderheid oordeelt en heeft geoordeeld dat voor het Verdrag van Lissabon goedkeuring per referendum niet de geëigende weg is.

Het valt mij op dat er een debat plaatsvindt over het referendum, ook over dit verdrag. Dat mag, dat past in een democratie, maar het begint mij langzamerhand wel tegen te staan dat degenen die niet kiezen voor een referendum worden weggezet op een manier waarvan ik zeg dat dit niet zou moeten in een volwassen democratie. Waarom is het nodig om iemand die niet voor een referendum is weg te zetten als antidemocraat? Waarom moet een regering die niet voor een referendum is worden vergeleken met het bewind van Mugabe? Waarom moet er wanneer je niet voor een referendum bent worden gezegd dat je bang bent voor de bevolking? Of, om een ander voorbeeld te noemen, waarom wordt de stellingname ingenomen dat wij de indruk wekken alsof wij iets zouden willen verbergen? Als wij dit zeggen tegen elkaar, is mijn reactie dat wij van mening mogen verschillen over het referendum en dat niet iedereen hetzelfde hoeft te denken. Maar dit is nog geen vrijbrief om met termen als "antidemocraat" te komen. Ik vind dat beschamend en ik vind het ook jammer – ik gebruik nu een heel milde term – dat dit ook in de journalistiek soms gebeurt. Ik heb goed geluisterd naar de heer Eigeman, die sprak van betamelijke parlementaire journalistiek. Daarom vond ik het goed dat de heer Kox zei dat de parlementaire meerderheid ook een deel van het volk is. Het is goed om dat te melden. Dat vond ik een lichtpunt in deze discussie.

De heer Koffeman (PvdD):

De premier pleit voor een meer afgewogen debat. Dan moet hij ook niet kort door de bocht hier citaten neerleggen. Hij is niet vergeleken met Mugabe door de Partij voor de Dieren, het kabinet ook niet. De Partij voor de Dieren in de Tweede Kamer heeft gezegd dat een land dat zich laat voorstaan op zijn parlementaire democratie goed zou moeten luisteren naar zijn kiezers omdat in een land als dat van Mugabe, in Zimbabwe, niet naar de kiezers wordt geluisterd. Hier zou dat wel het geval moeten zijn. Dat betekent niet dat het kabinet vergeleken is met het bewind van Mugabe. Ik vind het heel flauw om net te doen alsof dat wel gebeurd is. Deze discussie over de Europese grondwet wordt veel getekend door dit soort misverstanden, die welbewust worden opgeroepen.

Minister Balkenende:

Ik vind een verwijzing naar het bewind van Mugabe in zo'n discussie volkomen ongepast.

De heer Engels (D66):

De minister-president heeft er zin in, want wij gaan direct scherp van start!

Minister Balkenende:

Zo is dat! Dat heb je in de sport ook. Een beetje tempo!

De heer Engels (D66):

Ja, wie de bal kaatst... Daar komt hij aan.

Minister Balkenende:

Ik zat al te wachten.

De heer Engels (D66):

U hebt naar een enkeling verwezen. Ik voelde mij aangesproken. Ik heb inderdaad geciteerd uit een artikel in het NJB, waarin na een grondige analyse van het niet-houden van het referendum en het advies van de Raad van State inderdaad is gesteld dat dit inderdaad de indruk vestigt alsof het kabinet iets te verbergen zou hebben. Ik heb de woorden "zo lijkt het" gebruikt in mijn betoog. Dat heeft dus te maken met een appreciatie van mijn kant wat het kabinet kan verwachten, desnoods aan de stamtafel van Cafetaria De Vette Vaatdoek, door dat referendum niet te willen. Ik heb wel gezegd dat het kabinet de indruk maakt, het referendum niet te hebben durven houden. Dat heb ik ook beargumenteerd. Als u ervan overtuigd bent – daarover heb ik u niet gehoord – dat u met dit verdrag tegemoetkomt aan de eisen en wensen van de bevolking, waarom dat dan niet aan de bevolking zelf gevraagd? Ik ben zeer teleurgesteld en ik vind het beneden het niveau van de minister-president om dan te zeggen dat een benadering zoals ik die heb gekozen beschamend zou zijn. Daar voel ik mij totaal niet door aangesproken.

Minister Balkenende:

Dat moet u ook niet doen. Dan krijgen wij zo'n vervelende sfeer in het debat. Ik heb alleen gezegd dat het mij opvalt dat in het debat over de wenselijkheid van een referendum heel grote woorden worden gebruikt. Ik zeg: laten wij elkaar de ruimte geven in het debat om hierover onze opvattingen te geven, maar laten wij voorkomen dat wij terminologie gebruiken waarmee je de tegenstander geen recht doet en die op sommige punten veel te ver gaat. Als er tegen mij wordt gezegd – dat hebt u gedaan – dat ik de indruk wek zaken te verbergen, zeg ik het volgende. Met het parlement is voortdurend contact geweest over de inzet van de regering voor en na een Europese Raad, dus moet u niet spreken van zaken verbergen. Wij hebben over onze onderhandelingsinzet klip-en-klaar aangegeven wat wij willen. Dan moet u niet de suggestie gaan wekken dat er iets te verbergen zou zijn. Dat is geen aanval op u. Ik heb wel een aanval willen doen op te grote woorden bij diegenen die niet kiezen voor een referendum.

De heer Engels (D66):

U maakt een apaiserende beweging. Ik draai onmiddellijk met u mee. Als ik die terminologie heb gebruikt, heb ik u niet rechtstreeks verweten als kabinet dat u iets te verbergen heeft, maar wel dat de indruk wordt gevestigd door dat referendum niet te willen bij een groot deel van de mensen dat dat wel eens zo zou kunnen zijn. Dat vind ik jammer, omdat ik dit heb geplaatst in het licht van het feit dat wij in de relatie tussen Europa en de burgers een vertrouwensslag moeten maken. Wanneer er dit soort oordelen wordt gegeven, ben ik bang dat dit niet bijdraagt aan het herstel van vertrouwen. Dat was de zorg van waaruit ik heb gesproken. Dat waren geen grote woorden. Dat was een constructieve bijdrage vanuit deze Kamer om te praten over de vraag of het nu wijs was of niet om een referendum te houden. Daarin maken wij keuzes. Die zijn niet dezelfde. Ik voel mij buitengewoon weinig aangesproken door het woord "beschamend" op dit punt. U kunt wel zeggen dat ik dat niet moet doen, maar u hebt het wel gezegd. Ik vond het jammer dat u die opening maakte.

Minister Balkenende:

De ene aanduiding is iets anders dan de andere. U zegt ook al dat de indruk wordt gewekt. U moet het kabinet beoordelen op wat wij tegen u hebben gezegd over onze inzet. U kunt een kabinet beoordelen op de vraag wat men over een referendum heeft afgesproken. U kunt ons aanspreken op het feit dat wij de Raad van State hebben gehoord. Met woorden als "de indruk wekken dat" wordt een suggestie opgeroepen waarmee u ons geen recht doet, want ik heb niets te verbergen. Wij zijn altijd gewoon eerlijk en open geweest hoe wij dit proces zouden aanpakken en wat onze inzet zou zijn. Daar staan wij voor en daarvoor hebben wij ons keer op keer verdedigd. Ik ben wel blij dat ik deze verduidelijking heb kunnen geven. U hebt het niet zo bedoeld en ik wil niet zeggen dat u beschamend bezig bent geweest. Daar houd ik ook niet van, maar als ik de optelsom maak van hoe dit debat wordt gevoerd over het fenomeen referendum, heb ik daarover very mixed feelings.

Uiteraard ziet het kabinet niet werkeloos toe terwijl binnen Ierland en tussen de Ierse regering en de overige lidstaten wordt nagedacht en overleg plaatsvindt over mogelijke oplossingen. Het kabinet acht het van groot belang dat samen met Ierland oplossingen worden gevonden die de Unie in staat stellen spoedig te beschikken over de verbeteringen en het democratisch functioneren van de Unie die zijn neergelegd in Lissabon. Het zal de Kamer dan ook niet verbazen dat het kabinet zich op het standpunt stelt dat een oplossing voor het vraagstuk van het Ierse nee niet ligt in het openbreken van het Verdrag van Lissabon. De heer Ten Hoeve heeft daarover een goede opmerking gemaakt. Lissabon brengt belangrijke verbeteringen voor de Europese burger die niet op losse schroeven moeten komen te staan.

In dat opzicht is het ook goed dat, anders dan in juni 2005, thans niet is besloten tot een reflectieperiode in heel Europa. Zoals de staatssecretaris dat ook reeds publiekelijk aangaf, gaat het er nu om een oplossing te vinden voor het Ierse vraagstuk. Niet meer, maar zeker ook niet minder. Want het zal eenieder duidelijk zijn dat de overige lidstaten niet over Ierland heen kunnen walsen. In gezamenlijkheid dienen wij een oplossing te vinden voor dit specifieke vraagstuk. Er zal recht moeten worden gedaan aan de oorzaken van het Ierse nee. Ik hoop dat daarover dit najaar meer duidelijkheid ontstaat.

Een aantal leden van uw Kamer nodigde het kabinet uit om in te gaan op mogelijke consequenties van een niet of later in werking treden van het verdrag. Zij vroegen onder meer naar de consequenties voor het uitbreidingsproces en voor het mogelijk ontstaan van een Europa van meerdere snelheden. In algemene zin wil ik opmerken dat thans de aandacht niet in hoofdzaak uit moet gaan naar het meest negatieve scenario. De inzet van het kabinet blijft dat het Verdrag van Lissabon spoedig in werking treedt, zodra een oplossing is gevonden die ook Ierland in staat stelt het goed te keuren.

Wel is het natuurlijk onmiskenbaar dat hoe groter de Unie wordt, hoe belangrijker het wordt om te beschikken over de verbeteringen in het democratisch functioneren, vervat in het Verdrag van Lissabon. Ook in de ogen van het kabinet is het veruit te prefereren dat de Unie over het Verdrag van Lissabon beschikt voordat er een volgende ronde van uitbreidingen zal plaatsvinden. De minister van Buitenlandse Zaken zal hier straks nader op ingaan.

Over de gedachte van een Europa van meerdere snelheden wil ik slechts opmerken dat daarvoor in het verdrag mogelijkheden zijn geschapen, die overigens nog niet of nauwelijks zijn gebruikt, waarbij een nauwere samenwerking met een aantal institutionele waarborgen is omkleed. Nederland heeft die nauwere samenwerking in het verdrag steeds beschouwd als een instrument dat uiteindelijk steeds zal moeten leiden tot voortgang met de voltallige Unie.

Een ander verhaal is de mogelijk toenemende druk om zaken buiten het verdrag om te gaan regelen. Daarvoor moeten wij zeer op ons qui vive zijn, omdat wij gebaat zijn bij gereglementeerde en transparante besluitvorming. De staatssecretaris voor Europese Zaken zal hierop straks nader ingaan.

Ik ga nu in op de inhoud van het Verdrag van Lissabon en op de wijze van totstandkoming ervan. Bij het aantreden van het huidige kabinet in maart 2008, enkele weken voor de plechtige herdenking van vijftig jaar Europese verdragen te Berlijn, werd duidelijk dat in Europa de geesten rijp begonnen te worden voor een nieuwe verdragsonderhandeling. Het kabinet heeft er toen vanaf het begin werk van gemaakt om de volksvertegenwoordiging intensief te betrekken bij de Nederlandse inzet. In een brief aan beide Kamers van 19 maart 2007 werden de vijf hoofdpunten van die inzet beschreven: geen grondwet en vermijden van statelijke pretenties, meer democratie, meer betrokkenheid van nationale parlementen, duidelijk afgebakende bevoegdheden bij bijvoorbeeld de publieke dienst, meer slagvaardigheid, vooral op terreinen als milieu en veiligheid, en respect voor de uitbreidingsregels.

Dat de regering met deze inzet op brede steun in de Nederlandse politieke geledingen bleek te kunnen rekenen, maakte dat het voorzitterschap van de Europese Raad, de Commissie en andere lidstaten daar niet omheen konden. Daarbij is van groot belang geweest dat enerzijds van Nederlandse kant is duidelijk gemaakt dat een substantieel ander verdrag nodig was, maar dat anderzijds naar het gezamenlijke is gezocht en duidelijk is gemaakt dat Nederland het streven deelde om de Europese Unie toe te rusten op de uitdagingen van de toekomst. Zodoende bleek het mogelijk om in het nieuwe verdrag gehoor te geven aan de zorgen en verwachtingen die in uitgebreide discussies en onderzoeken na het referendum naar voren waren gekomen. Ook de andere lidstaten zagen in dat wij zo een steviger basis voor de Europese samenwerking zouden hebben.

Staat u mij toe nog eenmaal de punten langs te lopen die het Verdrag van Lissabon in de ogen van het kabinet een duidelijke verbetering ten opzichte van de bestaande verdragen maken en het fundamenteel doet verschillen van het verworpen Grondwettelijk Verdrag. Allereerst is het Verdrag van Lissabon een wijzigingsverdrag zonder grondwettelijke ambities. Dat heeft meer dan slechts een symbolische waarde. Het is een fundamentele politieke keuze omdat dit aangeeft dat de Unie zich niet in een statelijke of federale richting ontwikkelt.

In de tweede plaats levert het Verdrag van Lissabon een grote bijdrage aan het democratisch gehalte van de Unie. De rol van de nationale parlementen die straks een rechtstreekse invloed kunnen uitoefenen op voorstellen van de Europese Commissie, wordt aanzienlijk versterkt. Er is gesnoeid in het aantal besluitvormingsprocedures en rechtsinstrumenten. De positie van het Europees Parlement is versterkt met een uitgebreid budgetrecht en een bredere toepassing van de codecisie. Tevens wordt een burgerinitiatief ingesteld en wordt de openbaarheid van de Raad verder vergroot.

Ten derde stelt het verdrag duidelijke grenzen aan de bevoegdheden van de Unie. Dat is gebeurd in de beschrijving van de categorieën bevoegdheden in het verdrag, maar ook in het protocol over de diensten van algemeen belang. In dit protocol wordt helder afgebakend dat de EU-regelgeving rekening moet houden met de nationale sociale arrangementen en de kwaliteit van de publieke dienst.

In de vierde plaats zal de Unie slagvaardiger kunnen optreden op terreinen waarop een gemeenschappelijke aanpak noodzakelijk is. Vraagstukken met een duidelijk grensoverschrijdend karakter, zoals energie, milieu, klimaat en de aanpak van de terrorisme, vergen een besluitvaardiger Europese Unie. Tot slot zijn in het Verdrag van Lissabon de criteria verankerd die de EU stelt aan een land dat wil toetreden. Dit benadrukt het belang van de criteria en de gedegen toetsing van lidmaatschapsaanvragen daaraan door de Raad.

Daarom, tegen de achtergrond van deze verbeteringen, is het kabinet van mening dat het Verdrag van Lissabon een evenwichtige grondslag vormt voor de Europese samenwerking in de komende periode. Dit zijn grote voordelen ten opzichte van Nice. Het is goed om die hier te noemen. Dat betekent dat wij ook die verworvenheden niet terzijde moeten schuiven. Dat is ook de reden waarom wij hechten aan het Verdrag van Lissabon.

In dit kader is door de heer Kuiper en de heer Van der Linden gevraagd naar het vraagstuk van de finaliteit van Europa. De regering heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat de Unie een sui generis samenwerkingsvorm is die zich niet laat vatten in het traditionele staatsrechtelijke vocabulaire. Bovendien wil de regering een verdere ontwikkeling van de Unie op de langere termijn in welke richting ook zeker niet uitsluiten. In de Europese verdragen zijn het bestel van de Gemeenschap en de Unie en de evolutie daarvan beschreven. Ook het Verdrag van Lissabon geeft op punten weer een nadere invulling aan dat bestel. Het lijkt weinig dienstig om in dit stadium een exercitie te beginnen ter nadere definiëring van de finaliteit van de Europese Unie. Overigens neem ik aan dat de staatssecretaris op deze vraag van de heer Kuiper nader zal ingaan. Het is niet een proces dat wij nu kunnen afronden, waarbij wij zeggen dat dit het finale stadium is, maar wij zijn met het Verdrag van Lissabon wel een stap verder.

Wat de voorliggende Goedkeuringswet betreft, wil ik over het daarin voorziene voor de rol van het parlement het volgende zeggen. Het bepaalde in lid 3 inzake instemmingsrecht in specifieke gevallen, is het resultaat van een amendement van de Kamerleden Ormel en Blom. Dat is in de ogen van het kabinet geheel in lijn met arrangementen die tot op heden gelden voor de wetgeving op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken, zonder de volledige betrokkenheid van het Europees Parlement. De procedure, beschreven in lid 4, ingevoegd op voorstel van de Tweede Kamerleden Wiegman en Ten Broeke, belichaamt een nauwkeurig evenwicht tussen enerzijds het streven naar stevige prikkels om de Kamers in staat te stellen een volwaardige rol te spelen en anderzijds de noodzaak om de constitutioneel onderscheiden rollen te respecteren en de onderhandelingspositie van Nederland niet te ondergraven.

Het parlementair voorbehoud zoals hier omschreven past in de geest waarin wij de afgelopen jaren gezamenlijk, regering en volksvertegenwoordiging, hebben gestreefd naar een grotere betrokkenheid van de Staten-Generaal bij het Europese wetgevingsproces. Ik ben het eens met de typering die de heer Van der Linden heeft gegeven aan deze ingediende amendementen.

Het debat van vandaag gaat over het Verdrag van Lissabon. Het kabinet is ervan overtuigd dat het verdrag zeer dienstig zal kunnen zijn bij het waarborgen van het democratisch gehalte van de Unie en tevens bij het zeker van de slagkracht van de Unie. Meer nog dan voorheen moet de Europese Unie zich bewijzen door haar daden, door het concrete beleid dat wij gezamenlijk overeenkomen. In het huidige tijdsgewricht bestaat er onder de Europese bevolking een kritische houding ten opzichte van de Europese Unie, zoals ook onlangs in Ierland bleek. Daartegenover staat dat velen inzien dat een belangrijk deel van de hedendaagse uitdagingen het nationale niveau overstijgt en om een gezamenlijk Europees antwoord vraagt. Klimaatverandering, migratie, grote criminaliteit en terrorisme, maar ook de dynamiek van de economische globalisering, dat zijn allemaal vraagstukken die wij in Europees verband tegemoet moeten treden.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De heer Balkenende zegt dat het amendement dat is aangenomen een goed evenwicht vormt tussen het belang van de regering en dat van het parlement. Ik heb in de Handelingen gelezen dat hij heeft gezegd dat het heel belangrijk is dat wij van goede informatie worden voorzien en dat de regering alles in het werk zal stellen om daaraan bij te dragen, zodat wij onze parlementaire controle effectief kunnen uitoefenen. In antwoord op vragen heeft de regering in de nadere memorie van antwoord aangegeven dat het niet nodig is dat wij vragen om een eerdere toezending van het fiche, zodat wij beter binnen de acht weken die ons nu zijn toegemeten kunnen beslissen of wij een bijzondere wetgevingsprocedure willen, omdat de Kamer wel kan beslissen zonder dat fiche. Hoe zit dat nu? Beantwoordt dit dan toch aan de toezegging van de heer Balkenende dat hij alles zal doen om mee te werken aan onze effectieve controle?

Minister Balkenende:

Wij hebben afgesproken dat ik een algemene opmerking zal maken over de amendementen. De staatssecretaris zal nader ingaan op dit punt. Dat heeft hij ook in het debat in de Tweede Kamer gedaan. De staatssecretaris zal op deze vraag ingaan.

Het Verdrag van Lissabon stelt de Unie in staat die uitdagingen beter tegemoet te treden. Het Ierse nee maakt dat een spoedige inwerkingtreding met vraagtekens is omgeven. De Unie kan zich niet veroorloven om zich een lange periode geheel te focussen op de institutionele aspecten. Ook al kan de nieuwe gereedschapskist nog niet worden benut, het werk moet doorgaan. Belangrijke besluiten over klimaatbeleid, energiezekerheid en immigratiebeleid staan op stapel. Het kabinet is vastbesloten om er in de komende periode samen met de Europese partners voor te zorgen dat de Unie doet wat de mensen ervan verwachten. Hierbij wil ik in algemene zin stilstaan en daarna wil ik de verschillende sprekers nalopen.

Ik heb in algemene zin aangegeven dat ik met mevrouw Broekers van oordeel ben dat het proces van ratificatie dient te worden voortgezet. Ik heb in verband met haar vragen evenals in de Tweede Kamer aangegeven dat ik het niet dienstig acht om nu al te speculeren over wat er zou kunnen gebeuren, over hoe het verder moet wanneer wij in oktober nog geen stap verder zouden zijn. Ook in de Europese Raad draag ik mijn vaste overtuiging uit dat het zaak is dat wij de verworvenheden van het Verdrag van Lissabon kunnen veiligstellen en dat Ierland tijd moet worden gegund, wat het heeft gevraagd, om in te gaan op de conclusies en analyses in Ierland zelf. Men zal daarover ook andere landen consulteren. De zaak is er nu niet mee gediend om publiek te speculeren over wat daarna komt. De Ierse premier heeft dat ook verzocht en ik vind het relevant dat hier tot de Kamer te zeggen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik hoop dat het de minister-president duidelijk is dat mijn fractie op dit moment helemaal niet van hem wil horen dat de regering voor een bepaald scenario kiest. Wel vragen wij de minister-president dat de regering moet blijven nadenken over de scenario's die mogelijk zijn. Er bestaat niet één oplossing, er zijn er misschien wel drie of vier, maar ik hoor de minister-president zeggen dat het allemaal oplossingen zijn die erop gericht zijn dat behalve Ierland de andere landen tot ratificatie komen, waarna met Ierland wordt gekeken hoe wij de impasse moeten oplossen. Ik leid dat definitief af uit wat de minister-president heeft gezegd, maar daarnaast zijn er andere scenario's wenselijk en mogelijk. Daarvan zou de minister-president ons enigszins deelgenoot kunnen maken, zonder dat daar een keuze uit moet worden gemaakt.

Minister Balkenende:

Gemakshalve zou ik nu kunnen verwijzen naar uw partijgenoot, de heer Ten Broeke, in de Tweede Kamer. Hij hield bij het debat ter zake dat daar is gevoerd, een interessante beschouwing waarbij hij de verschillende modaliteiten heeft genoemd. Hij noemde een viertal scenario's. Ik heb toen aangegeven dat de heer Ten Broeke die uitstekend had weergegeven. Dat waren exact de punten die aan de orde zijn. Ik heb toen echter ook gezegd dat ik het niet zinvol vond om ze stuk voor stuk langs te gaan, vanwege het perspectief. Wij hechten aan de verworvenheden van het Verdrag van Lissabon, maar de Ieren hebben ons gevraagd hen even de tijd te gunnen om met nadere bevindingen te komen. Mocht de situatie ontstaan dat het perspectief van het verdrag heel anders komt te liggen, dan heb je die scenario's nodig. Het is echter niet in het belang van de zaak als ik mij daar nu al op richt. Ik vind het veel belangrijker om de verworvenheden van het Verdrag van Lissabon binnen te halen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik begrijp hieruit, mocht het perspectief anders komen te liggen, dat dit blijkt op de top in oktober.

Minister Balkenende:

Ik hoop dat wij in oktober meer duidelijkheid hebben. Sommige Kamerleden hebben gevraagd naar het tijdschema en hoe wij in dat kader met de kwestie omgaan. Ik heb in de Tweede Kamer aangegeven dat ik daar nog niet over wil speculeren, maar de Kamer kan ervan verzekerd zijn dat de regering met alle mogelijkheden rekening houdt. De zaken moeten echter wel in de goede volgorde lopen.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. Acht de minister het uitgesloten dat artikel 87, lid 5, waarin staat dat met eenparigheid afgeweken kan worden van een kleinere commissie, al aan de orde komt voordat het verdrag door alle lidstaten is geratificeerd?

Minister Balkenende:

Ik moet de heer Van der Linden nu op dezelfde manier behandelen als mevrouw Broekers. Voor het ratificeren van het verdrag met 27 lidstaten zijn spelregels in het verdrag opgenomen. De heer Van der Linden vraagt mij om nu al stil te staan bij de mogelijkheid van een bepaalde situatie. Wij houden met alles rekening, maar ik ga er nu niet over speculeren.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat vraag ik niet. Ik vraag of dat element uit het Verdrag van Lissabon kan worden genomen voordat dit verdrag volledig is geratificeerd door alle lidstaten, als daar reeds nu een besluit over wordt genomen.

Minister Balkenende:

Dan gaat er iets anders gebeuren. Stel dat wij dit zouden gaan doen in de verschillende lidstaten, dan gaan wij shoppen. De heer Van der Linden weet dat, want hij heeft een grote Europese ervaring. Wij gaan dan shoppen. Dan gaan wij allerlei onderdelen bekijken, maar de opdracht moet juist zijn om de totaliteit, waar zo nadrukkelijk aan is gewerkt de laatste jaren, binnen te halen. Als wij er één element uitlichten, is dat het eerste signaal dat wij ons eigenlijk neerleggen bij de situatie dat het verdrag wel eens in de gevarenzone zou kunnen komen. Het tweede signaal is dat, gelet op die eerste kwestie, er ook nog andere dingen moeten gebeuren. Dat zouden wij niet moeten willen.

De heer Van der Linden (CDA):

De minister-president geeft antwoord op mijn vraag. Hij zegt dat wij niet gaan shoppen in het verdrag. Dat betekent dat dit element niet wordt voorgesorteerd in de besluitvorming.

Minister Balkenende:

Laten wij eerst afwachten wat er in oktober gebeurt.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Op dit soort momenten zou je de regering in overweging kunnen geven de heer Van der Linden te benoemen tot staatssecretaris voor Europese Zaken in bijzondere dienst, want hij wil graag problemen oplossen. Dat siert hem. Ik haalde de uitspraak van de staatssecretaris in Buitenhof aan, namelijk dat er maar eentje is die na moet denken en dat dit Ierland is. De minister-president geeft nu aan dat Ierland eigenlijk hardop na moet denken richting oktober, maar dat wij wat dit betreft gerust kunnen zijn, omdat de Nederlandse regering ook aan scenario's werkt. Als de analyse van Ierland straks bekend wordt, kan de regering aan het parlement voorleggen: in deze situatie denken wij dat dit een oplossing zou kunnen zijn.

Minister Balkenende:

U moet zich eens voorstellen, terwijl Ierland nog volop in het proces zit van het maken van analyses van het nee en zich afvraagt hoe daarmee moet worden omgegaan, wat het perspectief is en hoe tegen het verdrag moet worden aangekeken, dat op hetzelfde moment in een ander lidstaat al een discussie wordt gevoerd over wat er moet gebeuren in een bepaalde situatie. Daarmee doen wij geen recht aan de vrijheid die Ierland nu dient te hebben om hierbij stil te staan. Ik wil dit proces graag op een zorgvuldige manier afronden richting oktober. Dan zullen wij opnieuw bezien hoe ver wij dan zijn.

De heer Kox (SP):

Ik markeer even dat wij op dit punt niet zo erg van mening verschillen. Ik verschilde wel van mening met de staatssecretaris en de minister-president verschilde van mening met de heer Van der Linden die ook aangaf wat er allemaal niet kon gebeuren. De minister-president stelt dat eerst Ierland aan zet is, maar dat wij erop mogen vertrouwen dat de regering straks met haar antwoorden komt in het kader van de analyse.

Minister Balkenende:

Ik houd van eenheid van kabinetsbeleid. Dat is een groot goed in een democratie. Tussen de staatssecretaris en mij bestaat geen verschil van opvatting. Ierland heeft tijd en ruimte nodig om stil te staan bij het nee van het laatste referendum. Dat is echter geen proces dat Ierland alleen voert, want wij zullen Ierland waar dat kan steunen, op wat voor manier dan ook. Wij hebben namelijk de gezamenlijke opdracht om eruit te komen. Er zit dus geen enkel licht tussen de opvattingen van deze drie bewindslieden. Als dat zou worden gevraagd aan de andere kabinetsleden, zullen ze deze opmerking met applaus begroeten.

De heer Kox (SP):

Ik ben buitengewoon blij dat de staatssecretaris bedoelt wat de minister-president nu zegt. Hij had gewoon meer zendtijd moeten krijgen bij Buitenhof. Dan had hij het kunnen uitleggen. Dan is dit misverstand in ieder geval opgelost.

Minister Balkenende:

Dan de vraag van mevrouw Broekers of de teller nog steeds op negentien staat. Het parlement van Cyprus heeft het Verdrag van Lissabon vorige week goedgekeurd. Daarmee staat de teller van het aantal parlementaire goedkeuringen op twintig. Sommige houden de zaak echter nog op, bijvoorbeeld Duitsland, vanwege een juridische procedure. Daarnaast hebben enkele presidenten aangegeven, die van Polen en van de Tsjechische Republiek, dat zij nog even wachten. Kijken wij naar de parlementaire ratificatie, dan is inmiddels sprake van twintig lidstaten.

Mevrouw Broekers en de heer Van der Linden hebben gevraagd of de regering de opvatting van een aantal regeringsleiders deelt, dat bij het niet doorgaan van het Verdrag van Lissabon de verdere uitbreiding van de EU stil komt te staan. Ook hebben zij gevraagd wat dit betekent voor Kroatië en Turkije en de Balkanlanden. Met andere woorden, klopt het gestelde: zonder een nieuw verdrag geen nieuwe leden? Indien het Lissabonverdrag definitief van tafel gaat, zal dat ook gevolgen hebben voor het uitbreidingsproces. Het Verdrag van Nice voorziet immers niet in een EU van meer dan 27 lidstaten. Om de verdere uitbreiding gestalte te kunnen geven, zullen dan ook enkele institutionele wijzigingen moeten worden doorgevoerd. De regering is echter niet van mening dat de lopende onderhandelingen met de kandidaat-lidstaten Turkije en Kroatië nu moeten worden gestaakt. Met de overige Balkanlanden zijn de onderhandelingen nog niet van start gegaan. Deze landen hebben nog een lange weg te gaan voordat het EU-perspectief zal zijn omgezet in een lidmaatschap. Voor het overige zal de minister van Buitenlandse Zaken verder ingaan op het terrein van de uitbreiding.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Ik heb hier graag volledige helderheid over. De onderhandelingen met Kroatië en Turkije gaan door, maar de gesprekken met de andere landen liggen plat.

Minister Balkenende:

Op basis van de situatie die nu is ontstaan, is er geen reden om de besprekingen met Kroatië en Turkije te staken. Er is op het ogenblik geen sprake van het lidmaatschap van de Balkanlanden. Dat is de stand van zaken.

De heer Van der Linden (CDA):

Op basis van het Verdrag van Nice kan verder worden uitgebreid, maar als sprake is van meer dan 27 leden, moet er een kleinere Commissie komen. Ik ben erg blij dat de minister-president aangeeft dat Turkije en Kroatië gewoon doorgaan. Als de onderhandelingen met die landen zouden worden stopgezet, kan alleen maar een herstart plaatsvinden op basis van unanimiteit, maar dat zou grote problemen opleveren met vooral Turkije.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Kan de minister-president aangeven op welke basis de onderhandelingen verder gaan? Heeft dat betrekking op de stemmenweging en het aantal Commissieleden? Gebeurt dat op basis van het huidige verdrag, of op basis van het Verdrag van Lissabon?

Minister Balkenende:

De gesprekken die nu worden gevoerd, vinden plaats volgens het geldende recht. Tot het aantal van 27 is er geen probleem en kan worden doorgegaan met deze discussies. Als het Verdrag van Lissabon echter niet wordt geratificeerd, zul je bepaalde voorzieningen moeten treffen. Dat is echter een situatie waarover ik liever niet wil speculeren, zoals ik al opmerkte tegen mevrouw Broekers. Het is goed dat de heer Van der Linden deze vraag stelt, want hiermee wordt duidelijkheid geboden over de vraag hoe en langs welke lijnen de onderhandelingen gevoerd worden.

De heer Van der Linden vroeg ook om een beschouwing van mij over aard en karakter van de Europese Unie tegen de achtergrond van de discussie over de EU als een unie van burgers en lidstaten de EU als een sui generisproces, zeker tegen de achtergrond dat burgers die het staatsburgerschap van een van de lidstaten genieten, met dit verdrag daarnaast het Europees burgerschap krijgen. Voorop moet worden gesteld dat het Europees burgerschap al in 1991 is geregeld in het Verdrag van Maastricht. De heer Van der Linden weet dit als geen ander. Toen is al vastgelegd dat wie onderdaan van een lidstaat is, tevens het burgerschap van de Unie bezit. Dit is dus geen nieuwe ontwikkeling die door het Verdrag van Lissabon wordt geïntroduceerd. Het burgerschap van de Unie is extra; het komt niet in de plaats van het nationale staatsburgerschap. Tegen deze achtergrond is te begrijpen dat het Unieverdrag op velerlei onderdelen de burgers van de lidstaten rechten verleent, zoals het recht om zijn stem te laten horen aan het Europees Parlement of aan de andere instellingen, om de Europese Ombudsman in te schakelen of het Europese Hof.

De lidstaten zijn essentiële bouwblokken van de Unie; zonder de lidstaten geen Unie. Zij zorgen ervoor dat de Unie kan functioneren en dat de gezamenlijke afspraken worden uitgevoerd op hun grondgebied. Het is dus terecht dat gesproken wordt van een unie van burgers en van lidstaten. Tegelijk is het integratieproces ook een sui generisproces; een eigen rechtsstelsel qua besluitvorming, parlementair en rechterlijk toezicht en doorwerking van het EU-recht in de lidstaten. Dit is niet in tegenspraak met het karakter van de unie van burgers en lidstaten. Zij maken deel uit van de Unie, van dit rechtsstelsel en dragen bij aan de ontwikkeling ervan.

De heer Van der Linden heeft voorts gevraagd of het juist is dat de vaste voorzitter van de Europese Raad een uitgebreid secretariaat krijgt dat mogelijk zelfs naast het bestaande Raadssecretariaat komt te staan. De regering gaat ervan uit dat de vaste voorzitter over een klein kabinet zal beschikken. Het verdrag bepaalt voorts dat de Europese Raad zal worden bijgestaan door het secretariaat-generaal van de Raad. De regering voorziet dus geen uitgebreid secretariaat dat naast het bestaande Raadssecretariaat komt te staan. Dit zal nader moeten worden uitgewerkt in het Reglement van orde van de Europese Raad.

Verder vroeg de heer Van der Linden of het uiteindelijke institutioneel evenwicht niet mede afhangt van de wijze waarop het mandaat van de Europese voorzittersraad wordt ingevuld en van de vraag wie deze functie gaat vervullen. De nadere invulling van het mandaat via het Reglement van orde van de Europese Raad zal binnen de verdragsbepalingen moeten vallen. Uiteraard zal de regering hierop samen met andere lidstaten toezien. Iedere vaste voorzitter van de Europese Raad zal zijn eigen stijl willen hanteren. Dit laat onverlet dat iedere vaste voorzitter zal moeten opereren binnen de grenzen die het verdrag stelt.

De heer Van der Linden (CDA):

Deze grenzen zijn natuurlijk niet heel duidelijk, eerlijk gezegd. De vraag is eigenlijk wat de Nederlandse regering belangrijker vindt: de voorzitter van de Commissie of de voorzitter van de Raad? Hier vloeit veel uit voort, niet alleen voor wat de invulling van het mandaat van de voorzitter van de Raad betreft, maar ook voor wat de keuze van de personen betreft. Waar leg je je prioriteiten? In alle discussies in de IGC en in de Conventie is heel nadrukkelijk aangegeven dat de voorzitter van de Raad geen uitvoerende taken zou moeten krijgen en zich meer zou moeten gedragen als een technisch voorzitter, in plaats van een president.

Minister Balkenende:

Dit is een belangrijke vraag. Ik zeg het in alle duidelijkheid, ik acht beide functies van even groot belang. Elk van de instellingen – wij praten en over de Raad en over de Europese Commissie – levert een bijdrage aan het Europese besluitvormingsproces vanuit de respectievelijke taken en verantwoordelijkheden. Het is goed om nog eens te zeggen dat er natuurlijk wel een goede samenwerking zal moeten bestaan tussen de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Europese Commissie; dat is evident. Wat de heer Van der Linden opmerkt, raakt een beetje de discussie die wij in deze Kamer hebben gevoerd: wat zou het profiel moeten zijn van de voorzitter van de Raad? Men weet dat in het verleden hierover het idee heeft bestaan, onder andere in Frankrijk, dat deze voorzitter een soort president van Europa zou worden. Deze keuze hebben wij nadrukkelijk niet gemaakt. Nu vind ik een begrip als "technische voorzitter" wel wat erg minimalistisch. De voorzitter van de Europese Raad representeert immers de Raad. Natuurlijk zit hier een stuk techniek aan vast. De voorzitter van de Europese Raad kan natuurlijk ook het Europees Parlement bezoeken en daar debatten aangaan; exact wat nu ook gebeurt met de premier van het land dat het voorzitterschap bekleedt. Hoe dit zich verder gaat ontrollen, zal nog verder besproken worden. Ongetwijfeld zal ik of de staatssecretaris hierover nader van gedachten wisselen met de Kamer. Wij hadden natuurlijk gehoopt dat wij deze discussie over de verdere invulling van functies wat eerder zouden kunnen doen, maar momenteel zitten wij midden in de discussie rondom de ratificatie van het Verdrag van Lissabon. Kort en goed, ik vind beide functies van gelijk gewicht. Ik begrijp de opmerking over het technische karakter ervan. Dit zal echter niet alleen een minimalistische invulling moeten zijn, in de zin dat deze voorzitter alleen een vergadering voorzit en dat is het dan; dat is niet de bedoeling.

De heer Van der Linden (CDA):

Jammer genoeg kunnen wij dit ogenblik niet beschikken over het rapport van de parlementariërs Brok en Dehaene, die van vitaal belang zijn voor deze discussie. Ik kan mij wel voorstellen dat de regering deze Kamer toezegt, nauw overleg te voeren over de invulling van dit mandaat, zowel voor de minister van Buitenlandse Zaken, de Hoge Vertegenwoordiger, als voor de voorzitter van de Raad. Immers, hieraan is nadrukkelijk de vraag verbonden hoe je in Europa staat, in de Europese Unie.

Minister Balkenende:

De Tweede Kamer kent, anders dan de Eerste Kamer, voorafgaand aan iedere Europese Raad, een algemeen overleg, gevolgd door een plenair debat. Wij hebben ook regelmatig contacten met de Eerste Kamer. Ik spreek uit mijn ervaring in de afgelopen jaren. Het hele proces destijds bij de discussie rondom het grondwettelijk verdrag en naderhand het wijzigingsverdrag heeft evenzeer uitgemond in contacten met de Eerste Kamer. Ik heb niet voor niets even gerefereerd aan het debat dat vorig jaar juni heeft plaatsgevonden. Ook bij de verdere stappen zullen wij uiteraard contact met deze Kamer hebben.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik hoor de minister-president zojuist zeggen dat de functies van voorzitter van de Europese Raad en van voorzitter van de Commissie voor de regering van gelijk gewicht zijn. Wij hebben hierover ook gediscussieerd op 22 april, tijdens de Staat van de Unie. Toen is duidelijk naar voren gekomen – ik heb dit namens mijn fractie naar voren gebracht – dat de opvatting van de Nederlandse regering altijd is geweest en volgens mij nog steeds is, dat het zwaartepunt moet liggen bij de Europese Commissie en dus bij de voorzitter van de Commissie. Heeft de minister-president hierover ineens een andere opvatting? Of moet ik toch weer teruggrijpen op 22 april?

Minister Balkenende:

Wij beginnen altijd te redeneren dat wij een sterke Commissie nodig hebben. Zoals de afgelopen jaren is gebleken, is Nederland een land dat altijd de Commissie heeft gesteund in datgene waarmee zij bezig is. Dat wil niet zeggen, dat je geen kritiek kunt hebben op bepaalde onderdelen. Wij weten hoe belangrijk een goed functionerende Commissie is. Daarnaast kunnen wij de rol van de Commissie niet los zien van de andere instellingen. Wij hebben het altijd gehad over het evenwicht in de verhouding tussen Parlement, Commissie en Raad/Europese Raad. Tegen deze achtergrond maak ik mijn opmerking ook. De heer Van der Linden merkte terecht op dat de voorzitter van de Europese Raad geen executieve bevoegdheden zou moeten hebben. Dan praten wij veeleer over het werk dat de Europese Commissie heeft te doen. Dit bedoel ik met mijn opmerking over een goede samenwerking. Wij hebben het echter wel over een evenwicht tussen deze instellingen. Dit heeft Nederland altijd bepleit en dat is ook exact de reden geweest dat wij ons hebben gekeerd tegen de idee van een president van Europa. Immers, dit zou ten koste gaan van het evenwicht tussen de instellingen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

In alle stukken kom ik inderdaad tegen dat de Nederlandse regering de voorzitter van de Europese Raad een technische voorzitter noemt en dat is het ongeveer. Heb ik dit juist gelezen?

Minister Balkenende:

Wat moet een technische voorzitter doen, als hij of zij wordt uitgenodigd bij het Europees Parlement om te spreken? Ik mag hopen dat wij een voorzitter krijgen die toch wat meer kan dan alleen het laten vallen van de hamer bij het begin en het einde van de vergadering en af en toe eens wat samenvat. Dit zal mevrouw Broekers met mij eens zijn.

Een andere vraag van de heer Van der Linden luidt: de Commissievoorzitter wordt gekozen door het Europees Parlement op voordracht van de Europese Raad met een directe relatie naar de Europese verkiezingen, wat democratischer is dan de vaste ER-voorzitter die door 27 personen wordt gekozen; moet dit leiden tot een technische ER-voorzitter? De procedure die voorziet in verkiezing van de Commissievoorzitter van het Europees Parlement zal inderdaad bijdragen aan de politieke statuur van deze persoon. De vaste voorzitter van de Europese Raad wordt gekozen door de leden van de Europese Raad, bestaande uit de staatshoofden en de regeringsleiders van de lidstaten en beschikt hiermee tevens over een politiek mandaat. Zoals eerder aangegeven, laat de positie van de vaste ER-voorzitter zich het beste kenschetsen als een integrerend voorzitter met coördinerende taken. Over de technische hoedanigheden hebben wij het zo-even al met elkaar gehad.

Verder heeft de heer Van der Linden een vraag gesteld die hierop neerkomt: bij het besluit, een vaste Europese Raadvoorzitter te benoemen, is geen operationele rol aan de orde geweest; er is bewust geen relatie met de Algemene Raad, noch met de wetgevende Raden en evenmin met de buitenlandse dienst. Is het wenselijk dat dit bij de besluitvorming over het mandaat aan de orde komt? Eigenlijk heb ik hierover al gesproken. Inderdaad zal inderdaad de rol van de vaste voorzitter binnen de grenzen van het verdrag nader worden uitgewerkt. Hierover komen wij nog nader te spreken met elkaar, als het moment daar is.

Voorts heeft de heer Van der Linden deze vraag gesteld: waarop baseert de regering de stelligheid dat instellingen onderling in balans blijven? Dit raakt enigszins de opmerking die ik maakte tegen mevrouw Broekers. Het verdrag biedt voldoende waarborgen; democratische controlemechanismen en het hiervoor vereiste institutionele evenwicht blijven overeind. De Europese Raad concentreert zich op het geven van strategische impulsen, maar krijgt geen wetgevende bevoegdheid. Deze blijft voorbehouden aan de Raad van Ministers en het communautaire samenspel met de Europese Commissie en het Europees Parlement. De Commissie behoudt haar initiatiefrecht, evenals haar uitvoerende bevoegdheden. Het verdrag bepaalt de kaders waarbinnen de vaste voorzitter van de Europese Raad moet functioneren. Er is sprake van een coördinerend en integrerend voorzitterschap. De vaste voorzitter wordt duidelijk ingekaderd binnen de bestaande raadstructuur. Deze zal werkzaamheden doorlopend moeten afstemmen met het roulerend voorzitterschap, de voorzitter van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger.

De heer Kox (SP):

Het is dus niet de technisch voorzitter die de heer Van der Linden noemde. Ik lees in de geconsolideerde versie in artikel 15, lid 6 wat een voorzitter van de Europese Raad allemaal moet doen. Als ik de term voorzitter van de Europese Raad door de minister-president zou vervangen, zou dan de begripsomschrijving van wat onze minister-president zoal doet daar niet sterk op lijken? Het leiden en stimuleren van de werkzaamheden van de ministerraad, zoals het dan wordt, het zorgen voor de voorbereidingen en de continuïteit van de ministerraad, het bevorderen van de samenhang en de consensus binnen de ministerraad, verantwoording afleggen na afloop van de ministerraad – dat hebben wij elke week – en op zijn niveau de ministerraad vertegenwoordigen in zijn hoedanigheid voor de externe vertegenwoordiging van het land? Lijkt dat niet sterk op de functie van de minister-president? Kortom, is de heer Van der Linden niet ver weggelopen van het idee dat wij echt een voorzitter van de Europese Raad zullen krijgen?

Minister Balkenende:

De heer Kox weet waarover hij praat. Ik bedoelde deze elementen te noemen. Als je alleen spreekt over technisch voorzitterschap, doet dat geen recht aan de andere activiteiten. Ik heb zo-even de term "coördinerend en integrerend voorzitterschap" gebruikt. Dat sluit aan bij de typeringen die de heer Kox terecht naar voren brengt.

Mevrouw Strik heeft een vraag gesteld over het klimaatbeleid. Op welke wijze zal het belang van het klimaatbeleid tot uitdrukking komen in het nieuwe takenpakket van de Commissie? De G8 komen afspraken niet na, de Europese Unie kan alleen voortrekker zijn als zij geloofwaardig is. Hoe kijkt de regering aan tegen een Europees klimaatpact, inclusief boetes voor landen die daaraan niet voldoen? De strijd tegen klimaatverandering staat hoog op de agenda van deze Commissie en ongetwijfeld ook van de volgende. Het is belangrijk dat er resultaten worden geboekt. Op de G8 wil ik verder niet vooruitlopen. Met de Kamer wil ik de resultaten van die top, die woensdag bekend zijn, afwachten. Feit is wel dat de Europese Unie binnen dit gremium op klimaatgebied een voortrekker is. Wij ondersteunen dit van harte. De suggestie van een klimaatpact waarbij analoog aan het Stabiliteits- en Groeipact boetes kunnen worden uitgedeeld, suggereert dat wij momenteel in de Europese Unie niet tot stevige afspraken zouden kunnen komen. Dat bestrijd ik. Het wetgevingspakket dat nu in de Raad voorligt, is zeker geen soft law, het zijn richtlijnen die later geïmplementeerd moeten worden door de lidstaten. Zoals gebruikelijk zal de Commissie haar taken als hoedster van het verdrag ook bij deze richtlijnen kunnen uitoefenen en lidstaten die daaraan te traag of verkeerd uitvoering geven voor het Hof kunnen dagen. Het Hof kan lidstaten veroordelen en onder het Verdrag van Lissabon ook boetes opleggen bij de veroordeling.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Is de minister-president bereid zich als regeringsvertegenwoordiger van een lidstaat actief op te stellen, daar waar bespeurd wordt dat lidstaten zich niet houden aan de afspraken en zich er ook daadwerkelijk in te mengen en procedures te starten, of zich bij procedures te voegen?

Minister Balkenende:

Sterker, ik begrijp zeer goed de inzet van mevrouw Strik voor de vraag wat de EU kan betekenen voor het klimaat. Dat weet ik ook van haar fractie in de praktijk. Ook dat wat zij naar voren brengt is een reden om het Verdrag van Lissabon te willen. Ik heb zojuist gezegd dat onder het Verdrag van Lissabon boetes kunnen worden opgelegd bij de veroordelingen. Met andere woorden, het juridische systeem dat het Verdrag van Lissabon biedt, is een versterking van hetgeen de Commissie op het ogenblik al kan. Wij praten dan over het naleven van richtlijnen en zaken voordragen voor veroordeling bij het Hof. Het Hof kan lidstaten veroordelen. Met andere woorden, datgene wat gedaan moet worden, moet gedaan worden. Zij weet mijn eigen betrokkenheid bij het thema klimaat. Zij weet dat ik destijds met Tony Blair een brief heb geschreven om meer aandacht te besteden aan het onderwerp. Zij weet ook de criteria die zijn vastgesteld. De commissie is bezig met het kijken naar de verdere follow-up van de gemaakte afspraken, dat is ingewikkeld genoeg. De overtuiging van de Nederlandse regering is dat wij dit jaar succes moeten boeken, ook in relatie tot Kopenhagen volgend jaar. Dit betekent dat je de afspraken serieus neemt en zo nodig met sancties komt. Ik begrijp de opmerking over boetes zeer wel, maar dan zeg ik op mijn beurt, laten wij er alstublieft voor zorgen dat het Verdrag van Lissabon er komt. Daarin is de voorziening opgenomen.

De voorzitter:

U kunt uw betoog vervolgen.

Minister Balkenende:

Ik let even op de bodylanguage van mevrouw Strik. Dat is inderdaad uitlokking.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik laat mij uitlokken. De minister-president hoeft mij niet te overtuigen als het gaat om het Verdrag van Lissabon. Ik probeer de minister-president iets anders te ontlokken. Hij stelt dat het een prioriteit is. Het is de Nederlandse regering echt ernst, ervoor te zorgen dat die afspraken worden gehandhaafd. Een lidstaat kan er natuurlijk voor kiezen, gewoon achterover te leunen en te kijken of de procedures inderdaad bij het Hof worden gevoerd, of kan zich daarin actief opstellen. Dat was mijn vraag. Is de regering bereid, zich actief op te stellen?

Minister Balkenende:

Op dat punt zeg ik hartgrondig ja. Europa moet onder andere op dit terrein vooruit en kan op dit terrein veel betekenen voor de burgers. Dat betekent dat er geloofwaardige stappen moeten worden gezet. Dat is ook de reden waarom ik mij de afgelopen tijd heb ingezet om te komen tot het maken van goede afspraken. Dat betekent vaak ook samenwerken met anderen, elkaar scherp houden, zorgen dat de Europese Commissie voortgang kan boeken, dat wij aan het eind van het jaar weten of wij tot het pakket kunnen komen dat zo nodig is. De Kamer kan ons daarop aanspreken.

De heer Engels heeft een opmerking gemaakt over het volgende. Over de inhoudelijke overeenkomst tussen het grondwettelijke verdrag en het Verdrag van Lissabon is iedereen het eens. Nu wordt echter gesteld dat niet de inhoud, maar de gevolgde methodiek en ambities destijds leidend zijn geweest voor de opvatting dat de goedkeuring via een referendum noodzakelijk was. Dat is een wonderlijke draai volgens de heer Engels, zeker omdat in eerdere verdragswijzigingen een constitutionele geest bespeurbaar was. Hij wil graag een reactie. Er is geen sprake van een draai, maar van een consistente benadering. Van belang is dat het Verdrag van Lissabon, zoals de Raad van State al aangaf, een regulier wijzigingsverdrag is, dat zich niet alleen in vorm en benadering, maar ook in inhoud kenmerkend onderscheid van het verworpen grondwettelijke verdrag. Belangrijke inhoudelijke verschillen zijn: afbakening van bevoegdheden, het protocol Diensten van algemeen belang, de noodremprocedure, de verbeterde rol van de nationale parlementen bij de subsidiariteittoets en de verankering van de uitbreidingscriteria. Anders dan aan het grondwettelijke verdrag zijn aan het Verdrag van Lissabon derhalve geen argumenten te ontlenen voor een geleidelijke uitbouw van de Europese Unie in een meer uitgesproken statelijke of federale zin.

De heer Engels heeft ook gevraagd wat de regering vindt van een Europees referendum. Die vraagstelling begreep ik van hem. De regering is niet van opvatting dat het Verdrag van Lissabon aan de gehele Europese bevolking in één referendum moet worden voorgelegd. Goedkeuring van een nieuw verdrag is aan de lidstaten en niet ieder lidstaat heeft de wettelijke plicht of de mogelijkheid om een volksraadpleging over dit onderwerp te organiseren.

De heer Engels (D66):

De vraag was ook niet of wij dit gaan doen. Ik was toen al aangeland in mijn gedeelte van het betoog over de verdere toekomst van Europa, dus na Ierland. Mijn vraag was, of dat niet een figuur zou kunnen zijn die goede diensten zou kunnen bewijzen in iets wat wij allemaal willen, namelijk een verwerkelijking van meer democratie en het herstel van vertrouwen en contact met de burger in Europa. Dat is het perspectief van waaruit die vraag is gesteld. Als je dat wilt, moet er heel veel gebeuren, maar het gaat nu even om de attitude van het kabinet.

Minister Balkenende:

Dat begrijp ik. Op het punt van referenda bestaat er verschil van opvatting. Dat geldt ook voor referenda Europabreed, waarop de heer Engels doelt. Het kabinet heeft niet de neiging om daar voor te zijn. Hij weet dat dit de algemene opvatting over een referendum is. Op dit punt zullen wij elkaar nog regelmatig tegenkomen. Kijk niet zo aarzelend.

De heer Engels (D66):

Zo vaak komen wij elkaar niet tegen.

Minister Balkenende:

Nee, dus ik vind het een groot goed om hier vanavond te mogen spreken. Zoals ik al zei, ik geloof niet dat het houden van een referendum een wenselijke ontwikkeling is. Ik wil hierbij wel één ding zeggen. De heer Engels heeft natuurlijk gelijk met zijn vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat Europa ook in de hoofden en harten van mensen meer kan worden verankerd. Hoe kunnen wij zorgen dat het Europees perspectief meer op het netvlies van mensen komt? Hoe kan de betrokkenheid worden versterkt? Hoe kan de communicatie worden verbeterd? Waarom zijn wij Europeanen? Wat is de rol van de Europese Unie? Al die vragen zijn relevant, maar zij raken het thema communicatie. Daarop zal de staatssecretaris ingaan.

De heer Kox heeft gezegd: de regering maakt te veel haast met de ratificatie. Een vraag over Irak kostte zes maanden en over het verdrag drie dagen. De regering hecht aan voortzetting van de ratificatie van het Verdrag van Lissabon. Ik heb de argumenten daarvoor gegeven. Op de Europese Raad in juni is afgesproken dat het ratificatieproces met andere lidstaten zal worden voortgezet. De regering is de Eerste Kamer erkentelijk dat wij vandaag hierover kunnen debatteren, dat heb ik ook gezegd. Bovendien ben ik het niet eens met de stelling van de SP-fractie dat de Eerste Kamer slechts drie weken de tijd heeft om het verdrag goed te keuren. De regering heeft de goedkeuringsstukken van het verdrag in een vroeg stadium aan de Kamer gezonden, daarna de memorie van toelichting en het rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State, de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer en de twee memories van antwoord aan de Eerste Kamer. Dit is een proces dat al maanden aan de gang is en waarvan de heer Kox van de SP kennis heeft kunnen nemen.

De heer Kox (SP):

Het is zoals het is. Wij behandelen vandaag het Verdrag van Lissabon. Het moet toch ook de minister-president zijn opgevallen dat het tempo erg hoog is. Wij hebben hier een regel dat als hier zaken niet binnen een termijn die de Kamer allang van tevoren heeft gesteld, worden aangediend, wij die niet voor het zomerreces behandelen. Wij doen dit nu toch. Ik denk dat het ook van uw kant een duidelijke wens was dat wij van die regel af zouden wijken en nu snel een beslissing nemen. Dat valt mij op. Wij maken nu opeens heel veel snelheid, maar als wij het na de zomervakantie zouden behandelen, hadden wij meer kunnen nadenken.

Minister Balkenende:

De Tweede Kamer hechtte ook aan een snelle behandeling. Dat betekende dat de leden van het kabinet en de betrokken ambtenaren hard moesten werken om dat allemaal gereed te krijgen. Dat was een verzoek van de Tweede Kamer. Het ging ook sneller dan wij een aantal weken of maanden geleden hadden gedacht. Daar was ik blij om. Dat was ook een goed signaal van Nederland. Wij hebben zelf namelijk een heel actieve rol gespeeld in de totstandkoming van het wijzigingsverdrag. Het eerste idee was dat het oktober of november zou worden. Toen de Tweede Kamer klaar was, hebt u als Kamer besproken hoe u hiermee om wenste te gaan. Uiteindelijk hebt u ervoor gekozen om het nu te behandelen. Ik heb dat zeer gewaardeerd. Bovendien heeft deze snelle behandeling niet in de weg gestaan dat u zeer veel vragen hebt gesteld en dat er nog een andere set vragen is gesteld. Daarop is snel en adequaat gereageerd door de bewindslieden, met name die van Buitenlandse Zaken. Dat is ook de reden waarom wij hier nu over kunnen debatteren. Ik vind het ook, met alle verschil van mening dat wij kunnen hebben, een goed signaal dat, nadat het advies van de Raad van State is verschenen en nadat er in de Tweede Kamer over is gesproken, er ook hier snel over kan worden gesproken. Ik ben ook blij dat het op deze manier kan.

De heer Kox (SP):

Zoals gezegd: gedane zaken nemen geen keer. Als de Tweede Kamer echt haast had gemaakt, hadden wij meer tijd gehad. De Tweede Kamer is ook op de hoogte van de termijnen die wij hier hanteren. Wij hebben nu onze richtlijnen moeten opschuiven om dit toch nu te kunnen behandelen. Ik moet de minister-president en de regering echter complimenteren. U hebt sneller geantwoord dan Lucky Luke. U kunt nu ook in een kwartier vier uur debat beantwoorden. Daar verdient u de complimenten voor. Ik had echter graag gezien dat wij de reflectietijd die wij onszelf hadden kunnen gunnen in de zomervakantie, ook genomen hadden.

Minister Balkenende:

Het was het besluit van de Kamer zelf om het nu te behandelen. Die vrijheid hebt u. Daar treed ik niet in. Als u ons uitnodigt om hier te komen, komen wij, ook al wordt het vier uur 's nachts. Wij hebben verder heel veel documenten gekregen. Het is de vraag of als je twee maanden extra zou hebben, dat werkelijk zou hebben geleid tot een andere beoordeling van de stukken die voorliggen. Dat is een hypothetische vraag die ga ik niet beantwoorden, want u hebt als Kamer het besluit genomen om dit voor het zomerreces te behandelen. Daar hebben wij als kabinet grote waardering voor.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. U zag hier net ook de heer Van der Linden staan en u zag mij staan. De volgende opmerking maak ik eigenlijk ook namens de heer Van der Linden. Wij hebben als commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties van deze Kamer zelf een brief geschreven naar het kabinet met de opmerking dat wij het verdrag heel graag behandeld wensten te zien voor het zomerreces. Alle argumenten van de minister-president zijn prima, maar wij hebben er zelf om gevraagd.

Minister Balkenende:

Zo simpel is. Het spijt mij dat ik zo veel tijd heb genomen voor mijn antwoord.

Voorzitter. De heer Kox heeft nog gevraagd of de minister-president net als de Franse president ziet dat grote groepen burgers Brussel als een bedreiging zien voor de nationale democratie, sociale rechten en de privacy. Ik ga nooit voorbij aan de zorgen van burgers over Europa. Onze inspanningen voor het nieuwe verdrag, maar ook voor de manier waarop wij omgaan met concrete beleidsvoorstellen zijn mede gebaseerd op de discussies en onderzoekingen van afgelopen jaren. In 2005 hebben wij gezegd dat het een wake-up call was die wij serieus moesten nemen. Wij wilden ook stilstaan bij de vraag wat de redenen waren dat het tot een nee heeft geleid. Met andere woorden, de zorgen van burgers hebben wij op ons in laten werken. Dit verdrag kan helpen – dat is de vaste overtuiging van de regering – om de kloof te verkleinen. Dat kan worden gerealiseerd door meer transparantie, meer betrokkenheid van de burgers, een sterkere rol van het Europees Parlement, grotere betrokkenheid van de nationale parlementen, maar ook meer slagvaardigheid op terreinen die er voor de burger echt toe doen. De thema's klimaat en energie zijn daar twee van en zo zijn er meer te noemen.

De Unie moet door daden laten zien dat het ons helpt in tijden van globalisering. Zo kijken wij tegen de zaken aan. Het is het beste om in te gaan op de zorgen van de burgers, maar wij moeten nu niet weer in een fase komen van jarenlange discussies over institutionalia. Wij moeten gewoon doen wat nodig is. Het is mijn oprechte overtuiging dat een aantal verworvenheden zijn opgenomen in het Verdrag van Lissabon die maken dat Lissabon de zaken beter aan kan dan Nice. U en ik zullen niet van mening verschillen over het feit dat de rol van de nationale parlementen is versterkt, dat er meer transparantie is, dat de rol van het Europees Parlement is versterkt en dat de bevoegdheden zijn gemarkeerd. Dat zijn de voordelen die ik hier toch ook graag genoemd wil hebben.

De heer Kox (SP):

Op dit punt wil ik de minister-president ondersteunen. Het Verdrag van Lissabon is er echter nog niet. De een zal wat pessimistischer zijn dan de ander, maar misschien komt het verdrag er nooit. Het komt in ieder geval niet op 1 januari 2009. Er zijn al heel veel mogelijkheden om Europa beter te laten werken dan het nu werkt. Ik hoop dat de regering in de komende maanden, naast het getob over Lissabon, er vooral druk op zal zetten om de dingen die wij afgesproken hebben, bijvoorbeeld op het gebied van justitie, van criminaliteit en van asiel, daadwerkelijk door te zetten. U hoeft niet te wachten op Lissabon om veel dingen al te doen. Dat is mijn overtuiging. Wij hebben al genoeg afgesproken in Europa. Het grote probleem is dat wij heel veel dingen niet doen.

Minister Balkenende:

U en ik zitten wat dat aangaat op één spoor. Datgene wat gedaan moet worden, moet je aanpakken. Dit even los van deze discussie over instituties. Dan wil ik toch zeggen dat als je het bijvoorbeeld hebt over de sancties in het kader van het niet nakomen van richtlijnen op het gebied van milieu – mevrouw Strik sprak daarover – Lissabon meer aanknopingspunten biedt om dat aan te pakken. Dat vind ik winst. Waarom zou je die winst niet pakken? Waarom nemen wij die voordelen niet? Juist omdat de Europese Unie groter is geworden, is het nodig om de institutionalia aan te pakken. Daarom vind ik het eeuwig zonde als het hele proces niet goed zou lopen. Wij zitten er echter nog midden in. Eerst moet worden geluisterd naar Ierland en daarna moeten wij gezamenlijk werken aan oplossingen.

De heer Kox heeft verder een vraag gesteld die ik niet zo kan beantwoorden. Hij heeft gewezen op complicaties in Finland als het gaat om de ratificatie van het Verdrag van Lissabon. Ik heb begrepen dat het Fins parlement het verdrag op 11 juni heeft goedgekeurd. Mij zijn geen complicaties bekend. Maar misschien heeft de heer Kox andere informatie dan de informatie die wij via de ambassade hebben gekregen.

De heer Kox (SP):

Ik zou overdrijven als ik, in lijn met de heer Van der Linden, zou zeggen dat ik geregeld Finse kranten lees. Dat zou ook niet opschieten, want daar zou ik niets van begrijpen. Ik heb echter begrepen dat er een regeling van de Volkerenbond uit 1921 is die bepaalde eilanden in Finland het recht toekent om te oordelen over dit soort verdragen. Dat heeft men in Finland ook pas ontdekt. Ik wil u adviseren om iemand de Finse kranten te laten lezen om te zien of dat onverwachte effect nog kan optreden. Het is goed om na te gaan of er twee eilanden in Finland zijn die recht hebben om over dit verdrag te oordelen en die om hun moverende redenen hebben besloten tegen dit verdrag te zijn.

Minister Balkenende:

Ik had eerst een licht gevoel van opluchting toen u zei: ik spreek geen Fins. Dan zou ik namelijk makkelijk kunnen zeggen: dan kunt u het ook niet weten. De informatie die u daarna gaf, is voor ons echter aanleiding om nader te bezien hoe dit precies zit. Wij hebben die informatie in ieder geval niet gekregen. Het is goed dat u het meldt. Wij zullen het nagaan.

De heer Kuiper heeft gevraagd of de regering kan aangeven of duidelijk is gemaakt dat de Europese bevoegdheid begrensd is en met welke intenties en aspiraties Nederland nu het pad van de Europese samenwerking vervolgt. Verder vroeg hij of het Verdrag van Lissabon voldoende waarborgen biedt om aan de sluipende bevoegdheidsoverdracht een einde te maken. Het Verdrag van Lissabon bakent expliciete bevoegdheden van de Unie af door middel van categorieën van bevoegdheden. Deze bevoegdheidsverdeling is een belangrijke verbetering ten opzichte van de huidige verdragen. De Unie kan alleen die bevoegdheden uitoefenen die haar in de verdragen zijn toegekend. Bevoegdheden die niet aan de Unie zijn toebedeeld, horen toe aan de lidstaten. De regering zal hier scherp op letten. Ik weet zeker dat de Kamer dat ook zal doen. Daarnaast wordt in het Verdrag van Lissabon expliciet aangegeven dat bevoegdheden kunnen worden ingetrokken. Indien hieraan behoefte bestaat, zal de regering van deze mogelijkheid gebruik maken. Het kabinet is van mening dat met dit pakket aan regels duidelijker wordt vastgelegd hoe de bevoegdheden gebruikt mogen worden. Ik vind dat winst ten opzichte van de situatie die wij nu kennen.

Hiermee ben ik gekomen aan het eind van mijn beantwoording in eerste termijn. De beantwoording zal worden voortgezet door de minister Van Buitenlandse Zaken.

Minister Verhagen:

Mevrouw de voorzitter. De minister-president heeft stilgestaan bij de situatie die ontstaan is na het nee van Ierland. Hij heeft ook duidelijk gemaakt dat de Europese Raad zich in oktober onder het Franse voorzitterschap zal buigen over de ontstane situatie. Desalniettemin vroeg de heer Engels specifiek aan mij of er nog initiatieven overwogen worden om een oplossing dichterbij te brengen. Specifiek heeft hij gevraagd of ik bereid zou zijn actief op pad te gaan. Allereerst zal de Ierse regering met andere lidstaten overleg plegen over de ontstane situatie en de richting waarin naar haar mening een oplossing gevonden kan worden. Het is allereerst aan de Ierse regering om te bepalen hoe zij die situatie beoordeelt, maar uiteraard zal tijdens het Franse voorzitterschap ook met diverse lidstaten overleg plaatsvinden om de ontstane situatie te bespreken. Daar willen wij uiteraard een actieve rol in spelen. De minister-president heeft al aangegeven dat het kabinet dit als een gezamenlijk probleem ziet. Wij zijn weliswaar van opvatting dat allereerst de Ieren aan zet zijn om voor zichzelf te bepalen welke consequenties zij verbinden aan hun nee, maar alle kabinetsleden gezamenlijk – dus niet de minister van Buitenlandse Zaken alleen – willen daar een actieve rol in spelen. Het is dus belangrijk dat de Ieren weten wat zij willen, maar het is ook belangrijk dat wij weten wat wij willen. In dat kader is het ook van belang dat wij vandaag en morgen de behandeling in ons eigen parlement voortzetten, opdat wij ook weten of wij gesteund worden door de meerderheid van de volksvertegenwoordiging, die de opvattingen van het volk verwoordt.

Het Verdrag van Lissabon biedt de burgers meer democratie, meer transparantie en meer slagvaardigheid. Die zaken zijn broodnodig. Wij hebben in onze schriftelijke beantwoording al naar voren gebracht dat wij dat broodnodig vinden, willen wij als Europa ook mondiaal een speler van gewicht blijven. De wereld om ons heen verandert. Wij zien de opkomst van China en andere regionale grootmachten, die ons ook in economisch opzicht ergens in de eerste helft van de 21ste eeuw voorbij kunnen streven. Dat hoeft op zichzelf geen bedreiging te zijn, het kan ook kansen bieden, maar wij zullen in ieder geval als Europa bij de les moeten blijven. Als wij op het punt van veiligheid het hoofd willen bieden aan de bedreigingen van globalisering en als wij in een veranderende wereld willen doen wat de burgers van ons verwachten op het vlak van veiligheid, werkgelegenheid en welvaart, dan moeten wij absoluut bij de les blijven. Dan is het naar mijn mening – daarmee geef ik ook een antwoord aan de heer Kuiper – ook van belang dat de Europese Unie zich spiegelt aan de positie in de wereld van landen als China, Rusland en de Verenigde Staten. Dat geldt ook op het punt van het daadkrachtig kunnen optreden in de wereld en het samen een vuist kunnen maken. President Sarkozy heeft bij de aanvang van het Franse voorzitterschap gezegd – en naar onze mening terecht – dat de Europese Unie de risico's van de globalisering voor de Europese burgers moet opvangen. Wij zijn het van harte met hem eens. Wij hebben al vaker gezegd dat juist in een tijd die gekenmerkt wordt door grensoverschrijdende uitdagingen, Europa het verlengstuk van de Nederlandse belangen is. Samen staan wij nu eenmaal sterker. In economisch opzicht, of het nu gaat over de interne markt of over de euro, en in politiek opzicht, maar ook om als Europa een rol te kunnen spelen op het wereldtoneel, hebben wij "Lissabon" nodig. "Lissabon" biedt de handvaten voor een meer daadkrachtige, slagvaardige Unie. Naar onze mening kan de Europese Unie via het Verdrag van Lissabon meer daadkracht en slagvaardigheid tonen om die belangrijke grensoverschrijdende uitdagingen aan te gaan.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Wij spreken hier regelmatig over de ambities van Europa in de wereld. Zouden wij dat met elkaar nog iets scherper kunnen krijgen? Wij spreken over globalisering en economische belangen. De minister zegt dat wij ons moeten spiegelen aan andere grootmachten. Moeten wij ons misschien aan China spiegelen? Zo ja, in welk opzicht moeten wij dat dan doen? China is bezig half Afrika op te kopen, waarbij het niet let op zaken als mensenrechten en ook geen andere consideraties heeft behalve economische macht. Is dat wat Europa ook zou moeten doen? Dit soort ambities spreken mij niet aan.

Minister Verhagen:

Juist als wij nog tegenwicht willen kunnen bieden, juist als wij nog enige invloed willen hebben, teneinde ervoor te zorgen dat de wereld er zo niet uit komt te zien, zullen wij als Europa een vuist moeten maken. Als wij willen voorkomen dat hier een situatie ontstaat waarin er geen sprake meer is van economische groei en groei van werkgelegenheid, terwijl er tegelijkertijd in andere landen een economische groei is van 9 à 10% en daar wel de innovatie plaatsvindt die nodig is om op het punt van duurzaamheid te kunnen doen wat wij nodig hebben, dan hebben wij ons op een aantal punten wel degelijk te spiegelen aan landen als China. Ik wil dus niet spreken over "kopiëren", maar wij hebben wel rekening te houden met de ontwikkelingen die om ons heen plaatsvinden.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

In dat geval zou ik wat meer willen horen over onze ambitie om tegelijkertijd het continent te zijn dat het in zijn externe betrekkingen heeft over mensenrechten – dat zal de minister natuurlijk ook uit het hart gegrepen zijn – en in de wereld bepaalde waarden wil uitdragen. Ik mis dat aspect trouwens ook in uitspraken van anderen in Europa.

Minister Verhagen:

Ik kom daar uitvoerig over te spreken. Als wij het hebben over het daadkrachtig kunnen optreden in een globaliserende wereld en over het aangaan van grensoverschrijdende uitdagingen, dan is het absoluut noodzakelijk dat het Verdrag van Lissabon wel tot stand komt, omdat dat ons beter in staat stelt een toonaangevende rol te spelen op het gebied van vrede, veiligheid, democratie en bescherming van mensenrechten. Wat dat betreft is met het Verdrag van Lissabon eindelijk een slag geslagen. De meest in het oog springende verbetering op het gebied van buitenlands beleid is het samenvoegen van de functie van Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken met de functie van Commissaris van de Externe Relaties, waardoor wij een meer geïntegreerd beleid kunnen voeren, juist op de genoemde terreinen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat gaat over de formele zaak, over de manier waarop men een en ander organiseert. Maar iets meer in de kern van ons gemeenschappelijk beleid zijn die waarden nu dus ook veranderd.

Minister Verhagen:

Ik kan iedere keer op een interruptie de volgende pagina van mijn betoog verwoorden, maar ik wil over het buitenlands beleid in het algemeen een betoog houden, waarbij alle genoemde elementen aan de orde komen en waarin het gaat om drie zaken: het Verdrag van Lissabon, de institutie en wat die betekent.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik weet niet of ik nu op de zaken vooruitloop, maar ik hoop met de minister dat de versterkte positie de slagvaardigheid van de Unie zal verbeteren. Tegelijkertijd blijft de grootste blokkade naar ik vrees de eenparigheid van stemmen waarmee de Unie beslist op dit terrein.

Minister Verhagen:

Ik kom daar zo op terug.

Ik begin met een opmerking over de institutie, namelijk de nieuwe Hoge Vertegenwoordiger. Die wordt verantwoordelijk voor zowel het intergouvernementele buitenland- en veiligheidsbeleid als belangrijke delen van het communautaire beleid, zoals het nabuurschapsbeleid. Hij is tegelijkertijd verantwoordelijk voor de coördinatie van het gehele communautaire externe beleid, waaronder zaken als ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp vallen. Al met al is hiermee een bedrag van 7 mld. per jaar gemoeid. Eigenlijk heeft de Unie daadwerkelijk de instrumenten in handen om een coherent geïntegreerd extern beleid te voeren. Dat kan in de toekomst grote kansen bieden. De Hoge Vertegenwoordiger zal ook optreden als vaste voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken.

De heer Van der Linden vroeg of de dubbele pet van de Hoge Vertegenwoordiger er niet toe leidt dat het communautaire externe beleid verwatert. Ik ben daar op zichzelf niet bevreesd voor. De dubbele pet van de Hoge Vertegenwoordiger, die de Raad Buitenlandse Zaken voorzit en vicevoorzitter is in de Europese Commissie, is juist een belangrijke troef, omdat je daarmee meer samenhang brengt in diverse aspecten van het externe optreden van de Unie. De Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken treedt uiteraard op binnen de in het verdrag afgesproken verdeling van bevoegdheden. Hij zal dus telkens vanuit de respectieve bevoegdheden van de Unie en de lidstaten handelen. Hij kan de inzet van middelen coördineren, maar dat maakt het intergouvernementele gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid beslist niet meer communautair, of de communautaire handelspolitiek meer intergouvernementeel. Hij kan eigenlijk alleen maar optreden indien de Raad hem daartoe op basis van het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid mandateert. Over de reikwijdte van dat specifieke mandaat wordt nog de discussie gevoerd. Valt bijvoorbeeld de inhoud van het nabuurschapsbeleid als het gaat over uitbreiding onder het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger? Die discussie moet nog plaatsvinden. De coördinatie, met name de besteding van de middelen, zal absoluut tot zijn bevoegdheden behoren.

De heer Van der Linden (CDA):

Dit wordt natuurlijk een supercommissaris.

Minister Verhagen:

Ja.

De heer Van der Linden (CDA):

Hij heeft wel "zwei Seelen in einer Brust". Dat is op zichzelf een heel gevaarlijke eigenschap, want hij heeft loyaliteit naar twee kanten. Hij krijgt straks een ambtenarenapparaat dat met één been in de Commissie zit en met het andere been in de Raad. Dat kan sluipenderwijs een uitholling van het communautaire element betekenen. Het hangt er namelijk helemaal van af welke persoon het wordt en er zijn geen waarborgen met betrekking tot het functioneren van de ambtelijke diensten. Als men die ambtelijke diensten onder de Commissie zou brengen, was het een ander verhaal. Maar ik vrees eerlijk gezegd dat ook in de staande praktijk sluipenderwijs de Europese Commissie hier aan het kortste eind gaat trekken.

Minister Verhagen:

Ik ben dat niet met u eens, te meer omdat hij als vicevoorzitter van de Europese Commissie ook daaraan loyaal moet zijn. Dan komt de situatie in beeld waar mevrouw Broekers op doelde, namelijk wat er gebeurt als het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger niet door de Europese Raad wordt beëindigd wanneer hij bijvoorbeeld ontslag zou moeten nemen. Op grond van de artikelen 17 en 18 is het theoretisch mogelijk dat de Hoge Vertegenwoordiger zijn functie van vicevoorzitter in de Europese Commissie moet neerleggen, bijvoorbeeld omdat de Commissie collectief ontslag neemt, maar dat hij wel als Hoge Vertegenwoordiger kan aanblijven. Op zichzelf heeft het neerleggen van zijn functie als vicevoorzitter niet direct gevolgen voor het externe optreden van de Europese Unie. Uit artikel 234 van het Verdrag van de West-Europese Unie blijkt dat de Commissieleden en de Hoge Vertegenwoordiger in functie blijven en de lopende zaken blijven behartigen totdat in hun vervanging is voorzien. Een vergelijkbare regeling is ook in de huidige verdragen te vinden. Dus de Commissieleden moeten de lopende zaken blijven behartigen totdat in hun vervanging is voorzien. Op het moment dat er een nieuwe vicevoorzitter is, wordt deze ook automatisch de nieuwe Hoge Vertegenwoordiger. De situatie waarvoor de heer Van der Linden vreesde, zal zich op basis van de verdragen niet hoeven voor te doen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Is de minister van Buitenlandse Zaken het met mij eens dat het goed zou zijn om ook voor die situatie iets te regelen in het reglement van orde van de Europese Raad? Dan ligt het namelijk vast. Ik begrijp het verhaal van de minister, maar toch zou ik het handig vinden als dat ook geregeld is.

Minister Verhagen:

Als de vicevoorzitter van de Commissie ontslagen wordt dan wel ontslag moet nemen, blijft hij aan totdat in zijn vervanging is voorzien. Hij blijft de lopende zaken behartigen. Zodra er een nieuwe vicevoorzitter gekozen wordt, wordt hij op basis van het verdrag ook de Hoge Vertegenwoordiger. Ik zeg mevrouw Broekers toe dat ik de situatie die zij schetst nog zal bezien in het kader van de discussie over het reglement van orde van de RAZEB. Op basis van de artikelen 201 en 214 van het EG-verdrag zou er voor deze situatie een oplossing moeten zijn, zonder dat daar een specifieke nadere bepaling voor nodig is. Nogmaals, ik zeg toe dat ik zal nagaan of de juristen binnen de Europese Unie daar anders over denken.

Voorzitter. De Hoge Vertegenwoordiger wordt bijgestaan door een Europese dienst voor extern optreden. Deze dienst zal de expertise leveren die de Hoge Vertegenwoordiger voor zijn werkzaamheden nodig heeft. Dat is weliswaar een op zichzelf staande dienst, maar de EDO valt onder de hoede van de Hoge Vertegenwoordiger, die dus weer verantwoording heeft af te leggen aan de ene kant aan de Raad en aan de andere kant aan de Europese Commissie. Dus op dat punt verwacht ik niet de problemen die de heer Van der Linden voorziet.

Het Verdrag van Lissabon biedt nog andere verbeteringen in het externe optreden van de Unie, zoals de verdere ontwikkeling van het Europees veiligheids- en defensiebeleid, de solidariteitsclausule en de wederzijdse bijstandsclausule. De heer Kox had daar enige zorgen over. Ik hoorde anderen spreken over een Europees leger. De heer Kox vreesde dat er een militaire unie zou komen die buiten de grenzen zelfs zonder toestemming van de Veiligheidsraad zou opereren. Ten eerste komt er geen Europees leger. Ik kan mij niet verdedigen in een discussie waarin het beeld wordt opgeroepen dat er een Europees leger komt, want het beeld klopt niet. Ten tweede brengen de wijzigingen in het Verdrag van Lissabon op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid geen verandering in het intergouvernementele karakter ervan. Met andere woorden: lidstaten beslissen zelf over de inzet van militaire middelen in het kader van de Europese Unie. In Nederland zal dat gewoon gebeuren op basis van onze nationale besluitvorming. Ik verwijs naar de uitzending van militairen in het kader van de Europese operatie in Tsjaad. Daarover hebben wij gewoon een normaal overleg gehad en is een besluit genomen binnen onze artikel 100-procedure. Met betrekking tot de toestemming van de Veiligheidsraad is de regering van mening dat de uitzending van Nederlandse militairen in overeenstemming moet zijn met het internationale recht. Op basis van ons toetsingskader en van de leidraad die in dat toetsingskader is vastgelegd, dient voor elk afzonderlijk geval te worden vastgesteld of er sprake is van overeenstemming met het internationale recht en of er een mandaat is voor de voorgenomen uitzending. Het Verdrag van Lissabon brengt hierin geen verandering. Er komt dus geen verandering in de rechtsgrondslag en het mandaat voor militaire missies en de deelname van Nederlandse militaire eenheden. Onverkort blijft voor ons van toepassing hetgeen ik met uw Kamer gewisseld heb. Bijdragen aan het Europees veiligheids- en defensiebeleid, waaronder de wederzijdse bijstandsclausule valt, vinden altijd plaats op basis van vrijwilligheid en nationale besluitvorming. Men is dus niet verplicht om op basis van het Verdrag van Lissabon nu opeens militairen te laten opereren in een kader waar wij op dit moment niet toe zouden besluiten.

De heer Kox (SP):

Wat de minister nu zegt, is belangrijk. Voor de interpretatie van het verdrag is ook wat in de Handelingen wordt opgenomen van belang. Ik begrijp van de minister dat het gestelde in artikel 42, lid 2, namelijk dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid een geleidelijke bepaling omvat van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie en dat dit zal leiden tot een gemeenschappelijke defensie zodra de Europese Raad met eenparigheid van stemmen daartoe besluit, niet betekent dat er een gemeenschappelijk leger komt. Vervolgens zegt de minister – en dat betreft artikel 42, lid 7 – dat op basis van vrijwilligheid lidstaten in geval van agressie of iets in die richting kunnen handelen. Hoe moet ik artikel 7 dan lezen? Nu staat er: indien een lidstaat op zijn grondgebied gewapenderhand wordt aangevallen, rust op de overige lidstaten de plicht, deze lidstaten met alle middelen waarover zij beschikken hulp en bijstand te verleden. De plicht is toch iets anders dan vrijwilligheid?

Mijn derde vraag is de volgende. In de beantwoording van onze schriftelijke vragen, stelt u dat je artikel 42, lid 7, kunt vergelijken met artikel 5 van het Verdrag van Washington, het NAVO-verdrag. Wij zijn het erover eens dat artikel 5 het hart van dat NAVO-verdrag is. Als we een vergelijkbare clausule in een tot nu toe economische en politieke unie invoeren, dan maken wij daar toch ook een militaire unie van? Ik zie op dat punt toch geen spoken?

Minister Verhagen:

Voor alle NAVO-leden geldt ook ten opzichte van het Verdrag van Lissabon de uitzondering dat de NAVO de basis blijft voor de collectieve zelfverdediging. Op dat punt verandert er dus niets door het Verdrag van Lissabon. Als het gaat om bijstand en hulp die op basis van het Verdrag van Lissabon ten aanzien van andere lidstaten geldt, wordt er uiteraard een vorm van bijstand gegeven, maar wordt door de lidstaten zelf bepaald welke vorm dat is. Dat betekent dat met name over de deelname in de vorm van militaire uitzending de nationale besluitvorming geldt. Ik sluit het niet uit dat wij militaire bijstand verlenen of Nederlandse militairen vragen om op basis hiervan elders te opereren, maar dan gaat dat wel op basis van nationale besluitvorming en niet op basis van een verplichting die uit dit verdrag voortvloeit.

De heer Kox (SP):

Ik stel vast dat de minister in de beantwoording van de schriftelijke vragen stelt dat artikel 42, lid 7, vergeleken kan worden met artikel 5 van het NAVO-verdrag. Dat artikel verplicht tot bijstand en dat staat ook hierin. Er staat niet dat het vrijwillig gaat, er staat dat het verplicht is. Het gaat er niet om of je dat nu goed of slecht vindt, maar er komt dan toch een militaire component in de Unie als je in dit verdrag een solidariteitsclausule opneemt die je kan verplichten tot militaire bijstand die lijkt op artikel 5 van het NAVO-verdrag? Ik zie toch geen spoken?

Minister Verhagen:

Op basis van het NAVO-verdrag zijn wij verplicht om militaire bijstand te leveren, maar als het om een niet-NAVO-land gaat, hoeft het niet de vorm van uitzending van Nederlandse militairen te hebben. Dat heb ik gezegd! Op basis van het Verdrag van Lissabon is geen enkel land verplicht om militairen uit te zenden naar een ander land, want dat is aan nationale besluitvorming onderhevig. Als een nationaal parlement het niet wil, gebeurt het niet!

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Is er geen algemene bijstandsverplichting die al heel lang geldt, namelijk op grond van artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties? Waar hebben wij het dan over?

De heer Kox (SP):

Dat leest u verkeerd, dat staat er niet!

Minister Verhagen:

Ik heb aan de opmerking van mevrouw Broekers niets toe te voegen. Het zou ook vreemd zijn als wij geen vorm van bijstand zouden leveren aan onze partners in de Europese Unie die in nood zijn en onze bijstand nodig hebben! De vraag hoe die bijstand wordt ingevuld, is een andere discussie. Er kan niet uit gelezen worden dat wij daartoe verplicht zouden zijn.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Ik begrijp de minister als hij zegt dat het onderhevig blijft aan nationale besluitvorming, maar als het gaat om een militaire invasie in een land waaraan wij solidariteit verplicht zijn, ligt het toch wel voor de hand dat de reactie daarop ook (mede) militair van karakter zal zijn?

Minister Verhagen:

Dat zou kunnen, maar het verschil zit erin dat als een lidstaat van de NAVO wordt aangevallen, wij verplicht zijn op basis van artikel 5 van het verdrag om op te treden. De heer Kox suggereert dat wij op basis van deze bijstandsverplichting in het Verdrag van Lissabon verplicht zouden zijn om Nederlandse militairen te laten deelnemen aan een militaire operatie elders. Dat is niet het geval, want dat is onderhevig aan nationale besluitvorming. Als bijvoorbeeld Duitsland wordt aangevallen en wij treden daar op dan gaat dat ook niet via de normale artikel 100-procedure, maar op basis van artikel 5 van het NAVO-verdrag. Dat gaat op dat punt dus verder!

Voorzitter. Over het buitenlands beleid zijn er verschillende opvattingen. Mevrouw Strik van GroenLinks vindt het niet ver genoeg gaan, vindt in het Verdrag van Lissabon het intergouvernementele karakter nog te zwaar en wil het buitenlands beleid eigenlijk communautariseren om het effectiever te maken. De heer Kuiper vindt het op een aantal punten te ver gaan. Ik ga allereerst in op de opmerkingen van mevrouw Strik. Het Verdrag van Lissabon brengt inderdaad geen verandering aan in het intergouvernementele karakter van het buitenlands beleid van de Europese Unie, maar wel een aantal veranderingen die de slagkracht van het buitenlandse beleid vergroten, onder andere door die dubbelfunctie van de vicevoorzitter van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger. Wij zijn voorstander van deze initiatieven om dat buitenlands beleid effectiever te maken, maar wij vinden tegelijkertijd dat er ook een goede balans is gevonden tussen enerzijds behoud van nationale competenties en anderzijds slagkracht van de Europese Unie. Als je het geheel zou communautariseren, het aan meerderheidsbesluitvorming onderhevig zou laten zijn, zou dat naar onze mening een stap te ver zijn. Dat is overigens ook de reden waarom de suggestie van de heer Kuiper niet juist is. Hij vond het al veel te ver gaan dat wij verplicht zouden zijn in internationale fora de standpunten van de Europese Unie te verdedigen. De Nederlandse regering is voorstander van een gecoördineerd extern optreden van de Europese Unie en dat houdt ook in dat indien een standpunt tot stand is gekomen op basis van die intergouvernementele besluitvorming ook alle lidstaten dat moeten uitdragen. Het zou buitengewoon vreemd zijn als wij eerst deelnemen aan de totstandkoming van een standpunt, als wij er door middel van onze inbreng voor zorgen dat dit standpunt overeenkomt met onze eigen afwegingen, als het standpunt wordt vastgesteld bij unanimiteit, dat wij dat naderhand dan niet in die internationale fora zou verdedigen. Als je het er niet mee eens bent, komt er überhaupt geen gemeenschappelijk standpunt tot stand!

Mevrouw Strik (GroenLinks):

U geeft aan dat dit een mooi evenwicht is voor de regering, maar u gaat er dan wel van uit dat de huidige wijzigingen al zorgen voor meer slagkracht. Wat nu als zou blijken dat dit bijzonder tegenvalt? Is dat voor de regering dan reden om nog eens opnieuw naar het eigen standpunt te kijken en te bezien of het wel zo verstandig is om aan die eenparigheid van stemmen vast te houden?

Minister Verhagen:

Op dit moment niet om de doodeenvoudige reden zoals de minister-president al zei dat wij nu al jarenlang hebben gedebatteerd over instituties en wij niet wederom een jarenlange discussie willen hebben over de instellingen, maar meer op basis van de instrumenten. Naar onze mening biedt het Verdrag van Lissabon voldoende instrumenten willen wij nu beleid concreet maken voor de burgers en om ook zichtbaar de voordelen van deze Europese besluitvorming op die terreinen te kunnen realiseren.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

In mijn vraag ging het mij om de ruimte die er is voor de formulering van een eigen buitenlands beleid. Misschien kunt u die vraag nog even verkennen. Wij zullen ons eigen geluid toch niet helemaal opgeven of inleveren, dat zal ook niet de bedoeling zijn, maar wat is nog de ruimte, wellicht ook bij gebleken verschil van inzicht met het Europees beleid, om toch een eigen visie te kunnen blijven uitdragen?

Minister Verhagen:

Als er geen gemeenschappelijk standpunt tot stand is gekomen, kunnen wij in de verschillende internationale fora natuurlijk onze eigen standpunten naar voren brengen. Laat ik een voorbeeld noemen waarbij wij gelukkig wel in staat zijn geweest om te komen tot een gemeenschappelijk standpunt, namelijk dat wij ons als Europese Unie ten principale keren tegen de doodstraf. Dat betekent dat wij dat als Europese Unie in de Algemene Vergadering van de VN naar voren hebben gebracht om zo een resolutie tot stand te brengen, hetgeen uiteindelijk ook is gelukt. Als dat niet het geval was geweest, had ik wel degelijk de vrijheid gehad om als Nederland voor een resolutie te stemmen die de doodstraf afwijst zonder dat er daarover een gemeenschappelijk standpunt was. Die ruimte hebben wij. Als er geen gemeenschappelijk standpunt over Zimbabwe tot stand komt, kan ik rustig mijn eigen inbreng hebben. Natuurlijk kan dat, maar het is natuurlijk veel effectiever als de Europese Unie als geheel dit doet.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

De minister geeft nu voorbeelden waarin een gemeenschappelijk standpunt congrueert met dat van Nederland.

Minister Verhagen:

Als dat niet het geval was geweest, had ik het ook gedaan.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Het lidmaatschap van Servië van de Europese Unie in relatie tot het Hof van Arbitrage is een ander recent voorbeeld. Nederland had er toen wel degelijk belang bij om een eigen positie in Europa te kunnen innemen.

Minister Verhagen:

Door het Verdrag van Lissabon verandert er niets op dat punt. In het geval van Servië heb ik uiteindelijk een gemeenschappelijk standpunt gerealiseerd waarbij de Raad van de ministers van Buitenlandse Zaken als geheel zei dat, ondanks het feit dat er een stabilisatie- en associatieovereenkomst wordt getekend, die niet ter ratificatie aan de parlementen mag worden voorgelegd. In de tweede plaats treedt er geen interim-overeenkomst in werking zolang er geen sprake is van volledige samenwerking met het Joegoslavië-tribunaal. Dit moet wederom met unanimiteit worden vastgesteld. Ik geef dus niets op. Die situatie zou hetzelfde zijn na de vaststelling van het Verdrag van Lissabon, omdat het intergouvernementeel blijft.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dus als wij willen, kunnen wij een voorbehoud maken en toch het recht claimen om een eigen standpunt uit te dragen in ons buitenlands beleid?

Minister Verhagen:

Ja, maar het is de vraag of dat effectief is. Mijn inzet is er juist op gericht om een gemeenschappelijk standpunt te bereiken. Als de lidstaten van de Europese Unie dit gezamenlijk doen, kun je wel invloed uitoefenen of dit nu is ten aanzien van China, Zimbabwe, Rusland of andere landen. Het is natuurlijk veel effectiever om als Europese Unie in geheel de betrekkingen met Rusland te regelen dan dat Nederland dat alleen doet. Het risico is dan ook dat de verschillende landen tegen elkaar worden uitgespeeld.

De heer Van der Linden (CDA):

Dit is natuurlijk tegelijkertijd de zwakte van de Europese Unie, want een lidstaat kan ook de onderhandelingen met Rusland behoorlijk in de wielen rijden. Ik vond het voorbeeld van de minister van de doodstraf niet zo'n overtuigend voorbeeld, omdat dit een commitment is van alle landen van de Europese Unie op basis van de afspraken en de verplichtingen in de Raad van Europa. Europa kan op dit punt een morele autoriteit in de wereld zijn, juist op grond van hetgeen voorheen is geregeld en gerealiseerd. Liggen er niet meer kansen en mogelijkheden op het punt van de versterkte samenwerking om juist met de doelstellingen van het Verdrag van Lissabon, ook in de toekomst wat meer body te geven aan het buitenland- en veiligheidsbeleid?

Minister Verhagen:

Op het moment dat je er niet in slaagt om een gezamenlijk standpunt van de Europese Unie in het buitenlands beleid tot stand te brengen, trek je uiteraard op met zo veel mogelijk gelijkgezinden. Je kunt dan echter geen gebruikmaken van de instellingen van de Europese Unie zoals de Hoge Vertegenwoordiger of van het budget van de Europese Commissie. Die zijn immers gericht op het gemeenschappelijk tot stand gekomen beleid. Je kunt wel met gelijkgezinden optrekken. Zoals bekend is buitenlands beleid niet alleen een kwestie van geld, dat is in het kader van ontwikkelingssamenwerking vaker het geval dan in andere onderdelen van het buitenlandse beleid. Dan is het ook de vraag hoe je je ten opzichte van andere landen opstelt.

De heer Van der Linden (CDA):

Die versterkte samenwerking in het buitenland- en veiligheidsbeleid kan juist meer gewicht en vorm krijgen doordat er nu een constructieve onthouding wordt ingebouwd. Dit betekent dat lidstaten niet hoeven mee te doen, maar de rest niet hoeven te blokkeren. Dan kun je wel gebruikmaken van de gemeenschapsinstellingen.

Minister Verhagen:

Dat is nu ook het geval. Je kunt op het punt van bijvoorbeeld de Petersbergtaken wel degelijk met de constructieve onthouding te werk gaan. Ik wijs erop dat het Verdrag van Lissabon niets verandert aan die mogelijkheden ten opzichte van het Verdrag van Nice. Er is alleen een aantal instellingen gecoördineerd zodat je tot wat meer extern gecoördineerd optreden kunt komen.

De heer Kox (SP):

De minister zegt in antwoord op de opmerkingen van de heer Kuiper dat er ruimte blijft voor eigenstandig buitenland- en veiligheidsbeleid. Hoe moet ik dan artikel 24, derde lid lezen waar staat: "De lidstaten geven in de geest van loyaliteit en wederzijds solidariteit hun actieve en onvoorwaardelijke steun aan het buitenland- en veiligheidsbeleid."? In het volgende deel van dit subartikel staat dat de lidstaten zich onthouden van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of afbreuk zou kunnen doen aan de doeltreffendheid van de bundelende kracht.

Minister Verhagen:

Ik herhaal: een gemeenschappelijk standpunt van de Europese Unie, de opvatting van de Europese Unie, waar wij niet tegen ingaan, is eerst tot stand gekomen door diezelfde Europese Unie en het is intergouvernementeel. Met andere woorden, als wij daarmee niet eerder hebben ingestemd, komt het überhaupt niet tot stand. Als ik er eerst mee heb ingestemd, mag van mij worden verwacht dat ik het de dag daarna ook nog verdedig.

De heer Kox (SP):

Dan is niet alleen de minister daaraan onvoorwaardelijk verbonden...

Minister Verhagen:

De andere ook!

De heer Kox (SP):

Maar wij ook, ons land is daaraan dan onvoorwaardelijk verbonden. Dus als de ministers in eenparigheid ja zeggen, is onze speelruimte weg.

Minister Verhagen:

Wat doen wij hier de hele tijd? Wat doen wij ter voorbereiding van een Raad van de ministers van Buitenlandse Zaken? Ons standpunt naar voren brengen en met de Kamer bespreken. Wat doen wij hier bij de Staat van de Unie? Wat doen wij hier vandaag? Dan bespreken wij toch de opvattingen die wij over bepaalde zaken hebben? Zo gaat het nu ook. Ik zal het nog sterker zeggen. Als er nu bijvoorbeeld een stabilisatie- en associatieovereenkomst met Servië is gesloten onder bepaalde voorwaarden, is Nederland daaraan ook gebonden. Zo zit de wereld in elkaar.

De heer Kox (SP):

Ik begrijp wel dat de wereld zo in elkaar zit en gaat zitten, maar laat daarover dan geen misverstand bestaan.

Minister Verhagen:

Maar nu ook!

De heer Kox (SP):

De eigenstandige positie van ons land wordt zeer beperkt door dit soort bepalingen.

Minister Verhagen:

Met alle respect, de heer Kox wil het niet begrijpen of hij begrijpt het niet. Er verandert niets, maar in het kader van die conspiratietheorie kan ik mij voorstellen dat hij nu opeens een enorme dreiging op Nederland ziet afkomen door het Verdrag van Lissabon. Dit is op dit punt niet het geval.

Voorzitter. Er zijn enkele vragen gesteld over de uitbreiding van de Europese Unie, onder andere door de leden Van der Linden en Eigeman. Ik wil daarop als volgt antwoorden. Het winstpunt van het Verdrag van Lissabon is dat er voor het eerst in het verdrag zelf naar de criteria voor toetreding tot de Unie wordt verwezen. Dit betekent dat de Unie terdege rekening moet houden met deze criteria als besloten wordt over het wel of niet toetreden van een kandidaat-lidstaat. De regering is van mening dat een latere inwerkingtreding van het verdrag in beginsel de uitbreiding van de Unie als zodanig niet in de weg staat. Uiteraard moet de kandidaat-lidstaat aan de criteria van toetreding voldoen. Dit blijft een vereiste dat weliswaar in het verdrag is aangescherpt, maar het staat ons uiteraard volledig vrij om op basis van die criteria, de toets nu ook op basis van het Verdrag van Nice toe te passen. Wat betreft de absorptiecapaciteit van de Unie ben ik van mening dat de Unie een niet of eventueel een veel latere inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon node zal missen. Het verdrag verbetert immers de slagvaardigheid van de Unie en dat is in een Unie met meer lidstaten dan de 27 die er nu al zijn, juist van groot belang.

Het onderhandelingsproces als zodanig gaat gewoon door, de minister-president verwees er ook al naar. Als wij een aantal noodzakelijke aanpassingen moeten doen, omdat het Verdrag van Nice ons daartoe verplicht, bijvoorbeeld van het aantal commissarissen, het stemgewicht of het aantal zetels in het Europees Parlement, zullen wij als het Verdrag van Lissabon niet in werking treedt, daarover afzonderlijk moeten onderhandelen in de toetredingsverdragen. Iedere lidstaat moet immers instemmen met de toetreding van nieuwe lidstaten, omdat dit geregeld wordt in afzonderlijke verdragen. Het uitbreidingsproces gaat gewoon door, ook al zijn er institutionele aanpassingen nodig als het aantal lidstaten groter wordt dan in het Verdrag van Nice is voorzien. Het staat iedere lidstaat vervolgens vrij om te bepalen of hij het op grond van zijn criteria en zijn inschatting van het absorptievermogen van de Unie verantwoord vindt om in te stemmen met de uitbreiding van de Unie met één of meerdere lidstaten.

De winst van het Verdrag van Lissabon is dat de toetsing aan de criteria en de politieke besluitvorming in de Raad scherp van elkaar worden onderscheiden. Dat is een extra waarborg dat de criteria goed worden toegepast. Maar de facto doet dit dus niets af aan hetgeen het kabinet hierover eerder heeft gezegd.

De heer Van der Linden en mevrouw Strik hebben vragen gesteld over mensenrechten en de werklast van het Europese Hof. De heer Van der Linden ging specifiek in op het jaarlijkse rapport van de Unie over mensenrechten. Dit rapport wordt voorbereid door de Raad en de Europese Commissie. De Unie brengt dit rapport sinds 1999 uit. De heer Van der Linden refereerde dan ook aan het negende rapport. De bedoeling van deze rapporten is het bieden van een overzicht van het werk van de EU op het terrein van mensenrechten.

Hoewel het zwaartepunt van het rapport ligt bij het mensenrechtenbeleid in de externe betrekkingen van de Unie, wordt in het rapport ook ingegaan op de mensenrechten binnen de EU. Daarbij valt te denken aan het werk van het EU-Grondrechtenagentschap en het Europees Parlement op het terrein van de mensenrechten. In het rapport is terug te lezen hoe de gemeenschappelijke waarden van de Unie worden vertaald in mensenrechtenactiviteiten in de betrekkingen met derde landen, multilaterale fora als de VN, de Mensenrechtenraad, de Raad van Europa en de OVSE. Verder wordt ingegaan op thema's als de doodstraf, de rechten van het kind, het recht op ontwikkeling, mensenrechten en terrorisme.

Ik onderstreep dat deze activiteiten elkaar niet zozeer overlappen als wel aanvullen. Ze vullen het werk aan van de Raad van Europa en andere spelers op het terrein van de mensenrechten zoals de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten. De Raad van Europa houdt zich bezig met het respect voor de grondrechten binnen de Raad van Europa. De Unie maakt hiervan nog geen deel uit. Daarom voorziet de Unie middels het Grondrechtenagentschap in maatregelen en activiteiten op het terrein van de mensenrechten om de leemte te vullen die ontstaat doordat de Unie nog geen partij is bij het EVRM.

Ook in de economische en politieke betrekkingen met derde landen kan de Europese Unie een belangrijke rol spelen bij de bevordering van de mensenrechten. De Raad van Europa kan dat niet en dat betekent dat de activiteiten van de Unie hier aanvullend zijn op de activiteiten van de Raad van Europa. Ik wil er dan ook voor waken om het beeld te creëren dat er sprake is van concurrentie. Ik heb overigens eerder gesteld dat de Raad van Europa een hoger profiel krijgt als hij zich concentreert op zijn kerntaken. Tegelijkertijd wordt bovendien de noodzaak kleiner dat de Europese Unie zich specifiek met dit terrein bezighoudt.

Mevrouw Strik stelde een specifieke vraag over de verantwoordelijkheid voor de vergroting van de werklast. De regering rekent het tot de uitdrukkelijke verantwoordelijkheid van de Europese Unie om oplossingen aan te dragen voor de te verwachten vergroting van de werklast van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.

Het achtste protocol bij het Verdrag van Lissabon bevat een aantal eisen voor de toetredingsonderhandelingen. Zo mag toetreding niet tot gevolg hebben dat de bevoegdheden van de Unie worden gewijzigd. De bevoegdheden van de lidstaten en de Unie blijven dus hetzelfde als wanneer er geen sprake zou zijn van toetreding van nieuwe lidstaten. De voorbehouden van individuele lidstaten bij het EVRM en de bijbehorende protocollen blijven eveneens intact. Nationale afwijkingen die worden toegestaan door het EVRM, worden dus geëerbiedigd. De regering zal zich ervoor inzetten dat er geen sprake zal zijn van geschillen tussen beide hoven. Daarvoor zullen onderlinge afspraken moeten worden gemaakt. Het is het doel van de regering dat die afspraken zullen leiden tot een helder en werkbaar mechanisme in het toetredingsverdrag. Daardoor willen wij mogelijke geschillen zoveel mogelijk voorkomen.

De heer Eigeman en mevrouw Broekers vroegen naar de Benelux-eurocommissaris. Het Verdrag van Lissabon bevat een bepaling voor de periode na 2014 een toerbeurtsysteem voor de verkleinde Commissie. De regering acht de kans groot dat de Commissie vanaf dat moment altijd een commissaris uit een van de Benelux-landen zal bevatten. Dat betekent echter niet dat die commissaris de Benelux-landen gaat vertegenwoordigen. De verdragen zijn daarover altijd heel duidelijk geweest: de leden van de Europese Commissie zijn onafhankelijk. Het Verdrag van Lissabon verandert daar niets aan.

Deze onafhankelijkheid is in de ogen van de regering van groot belang voor het functioneren van de Europese Commissie. De regering zal hieraan dan ook vasthouden. Het is verder onjuist om te denken dat een commissaris met de Nederlandse nationaliteit het Nederlandse belang in alle gevallen behartigt. Het is namelijk zijn taak om het Europese belang te behartigen. De regering is dan ook geen voorstander van een Benelux-commissaris, omdat de onafhankelijkheid van de commissarissen niet ondermijnd mag worden. Bovendien willen wij het risico vermijden dat de komst van een Benelux-commissaris ertoe leidt dat andere groepen lidstaten ook voor een eigen commissaris kiezen. Als dat zou is gebeuren, is het hek van de dam, want dat leidt natuurlijk tot allemaal regionale of nationale poppetjes.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Waarom lijkt het de regering dan zo nuttig om een Benelux-commissaris te hebben? De regering wil immers dat er altijd iemand in de Commissie zit die afkomstig is uit een van de Benelux-landen en dat de Benelux-landen hun beleid van tevoren zoveel mogelijk afstemmen.

Minister Verhagen:

Een commissaris die namens de Benelux zitting heeft in de Commissie, is iets anders dan een commissaris in wie burgers zich herkennen omdat zij bekend zijn met zijn culturele achtergrond. Het is iets anders of een commissaris in de Commissie zit namens Nederland of dat burgers het leuk vinden om een Nederlandse commissaris te hebben.

Is het overigens wel in het Nederlandse belang dat een commissaris een van onze grootste bierbrouwers een boete heeft gegeven voor het maken van kartelafspraken? Daarover kun je best een discussie voeren! Met het oog op de Europese mededingingsregels en het belang van vrij verkeer van goederen is het echter een goede zaak dat een commissaris zich hierover heeft uitgesproken.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dit voorbeeld spreekt mij niet echt aan. Ik moest onmiddellijk aan het gevleugelde woord "omnis comparatio claudicat" denken! Dat wil zeggen: iedere vergelijking gaat mank.

Minister Verhagen:

Zo is dat. Ik zal dan ook maar geen vergelijkingen meer maken. Ik hoop echter wel dat het verschil duidelijk is tussen een Benelux-commissaris en een commissaris die afkomstig is uit een van de Benelux-landen. De Benelux zal in in ieder geval zeker als proeftuin voor de Europese Unie kunnen functioneren. Daartoe horen ook absoluut meer Benelux-overleggen, voorafgaand aan raden. Dat is onze vaste intentie, die ook is vastgelegd bij de ondertekening van het nieuwe Benelux-verdrag. Dit is kabinetsbreed. Het geldt dus niet alleen voor de minister-president of voor de minister van Buitenlandse Zaken, maar ook op andere terreinen, waar wij juist door de afstemming van onze eigen standpunten een groter gewicht in de schaal kunnen leggen in de discussie binnen de Europese Unie.

Staatssecretaris Timmermans:

Voorzitter. Ook ik dank uw Kamer voor de gemaakte opmerkingen en de gestelde vragen in eerste termijn. Ik zal zo gestroomlijnd mogelijk antwoorden, zodat wij wellicht nog voor het ochtendgloren kunnen afsluiten.

Misschien is het goed om even stil te staan bij wat nu de Europese samenwerking zo onderscheidt van andere vormen van internationale samenwerking. De kern is toch dat bij de Europese samenwerking het uitgangspunt is dat er een voorstel komt van de Europese Commissie en dat dat uiteindelijk alleen maar bij unanimiteit van tafel kan worden gehaald, terwijl er bij alle andere vormen van internationale samenwerking eerst unanimiteit moet komen voordat er iets besloten kan worden. Dit zet Europese landen dus in een bepaalde vorm van lotsverbondenheid, waardoor zij gedwongen worden om met elkaar te onderhandelen en om samen te proberen het optimum te vinden van een voorstel van de Europese Commissie. Dat is in de kern het enige fundamentele verschil, als je het inkookt, tussen de Europese Unie en andere vormen van internationale samenwerking.

Ik sta hier zo bij stil omdat ik er heel grote moeite mee heb om te begrijpen waarom de heer Kox zegt dat het tot Maastricht goed ging, terwijl het vanaf dat moment fout is gegaan. Mijn impressie was altijd dat de SP deze vorm van samenwerking, namelijk besluiten bij meerderheid op voorstel van de Commissie, ten principale ter discussie stelde. Dus niet de fase waarin die besluitvorming plaatsvindt, maar de fundamentele vorm ervan. Dat kan, daar heb ik alle respect voor, maar dan moet de SP niet volhouden voor de Europese Unie te zijn. Dat is zij niet, want dan wijst zij deze fundamentele vorm van besluitvorming niet af. Als de SP zegt dat het gaat om Maastricht, wat staat die partij dan tegen aan Maastricht? Is dat de euro? De collega's van de SP aan de overkant zijn inmiddels zo ver dat zij zeggen dat de euro een goede zaak is, die ons al twee keer heeft behoed voor een internationale financiële crisis. Dus ook aan SP-kant is er op dit punt voortschrijdend inzicht. Prima, dat juich ik toe.

De heer Kox (SP):

U zegt dat de SP toch anders denkt dan zij zegt te denken. Dan gaat u daarop doorredeneren, maar daarbij maakt u een fout. Dat is niet zo verstandig, want dan komt u nergens uit. Ik heb u gezegd dat vanaf Maastricht de Europese Unie een verkeerde richting kiest. Dan moet u niet zeggen dat u dacht dat de SP voor die tijd al Europa ter discussie stelde. U mag zo veel denken als u wilt, maar hier moet u vooral verstandige opmerkingen maken en u baseren op de feiten. Dus gaat u daarover nu verder. Vanaf Maastricht hebben wij de verkeerde weg gekozen.

Staatssecretaris Timmermans:

Uw vraag is?

De heer Kox (SP):

Nee, u was iets aan het vertellen.

Staatssecretaris Timmermans:

Ik kan mij goed herinneren dat de SP ook voor Maastricht tegen de Europese samenwerking was. Leuk dat u dit nu vanaf Maastricht vindt. Dat vind ik prima. U bent nu al tot Maastricht opgeschoven.

De heer Kox (SP):

U loopt al een tijdje mee in de politiek, ik ook. U moet hier geen uitspraken doen die niet juist zijn, zoals dat de SP voor Maastricht al tegen de Europese samenwerking was. Dat is kletspraat van de eerste orde!

Staatssecretaris Timmermans:

Ik zal u nog wel eens een brief sturen waarin ik u verwijs naar alle uitlatingen die de SP heeft gedaan tegen de Europese samenwerking. Ik vind het prachtig dat die elementen die met name door christendemocraten en sociaaldemocraten zijn uitgevonden, zoals het Rijnlands model, nu met zoveel warmte door de SP worden omarmd.

Wij waren de afgelopen tijd toch wel een eindje opgeschoten op het punt van de superstaat. De heer Kox was het met mij eens dat na het heronderhandelde verdrag er helemaal niet meer in zit dat Europa zich onderweg bevindt naar een superstaat. Dat was de heer Kox toen met mij eens. Kennelijk heeft het Ierse referendum hem teruggebracht op eerdere gedachten. Nu komt in zijn betoog weer een paar keer die vermaledijde superstaat terug, waarvan de heer Kox eerder zei dat die niet meer in het verschiet ligt.

Maastricht is het niet. De superstaat is het niet. De euro is ook ineens geen goede zaak meer. Kennelijk heeft het referendum de heer Kox iets radicaler gemaakt. Iedereen mag het Verdrag van Lissabon hier afwijzen, maar het is wat al te gemakkelijk om aan de hand van het verdrag te roepen dat er niets deugt aan de Europese samenwerking. Dat heb ik iets te vaak gehoord vandaag.

De heer Kox (SP):

Ik weet dat de regering altijd met één mond spreekt, maar ik heb bijna de indruk dat de minister-president dit bedoelde aan het begin van zijn betoog toen hij zei dat wij zo niet met elkaar zouden moeten debatteren. Roep nu niet van alles, ga gewoon in op de uitspraken die ik heb gedaan en ga niet zeggen dat de SP altijd tegen de Europese samenwerking is geweest. Dat is verspilling van lucht, van tijd en van moeite. Gaat u gewoon in op de inhoud van mijn betoog in de trant zoals de minister-president aan deze Kamer volhield. Wat voor ons geldt, moet ook voor u gelden.

Staatssecretaris Timmermans:

Jazeker. Maar wat mij verbaast, is dat u het nog niet zo lang geleden met mij eens was dat die superstaat er niet komt. Nu begint u weer over die superstaat. Waar of niet? Staat dat niet in uw betoog? Dit staat volgens mij gewoon in uw betoog, dus dit is ook de inhoud van uw betoog.

Er is gevraagd wat er in Oostenrijk gebeurt nu de regering daar is gevallen en of het verdrag nog gewoon wordt geratificeerd. De regering heeft het verdrag ondertekend. Voor zover wij weten, gaat de ratificatie van het verdrag gewoon door.

Mevrouw Broekers-Knol heeft een vraag gesteld over de vennootschapsbelasting. Zij vraagt zich af of de regering nu ineens met een andere motivering komt voor de vennootschapsbelasting, anders dan het belasten van winst. Nee, het gaat nog steeds om het belasten van winst, maar wij hebben gemerkt dat bij de corporaties het niet-belasten van winst leidt tot een oneigenlijke marktpositie, waar corporaties zich in de markt begeven. Daarom is er aanleiding om nu ook de vennootschapsbelasting op de corporaties van toepassing te doen zijn. Overigens verzoek ik u dit punt verder uit te diepen met de staatssecretaris van Financiën, die hierover binnenkort met uw Kamer komt te spreken.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dat lijkt mij een prima idee, want het is nooit de motivatie van de vennootschapsbelasting, maar de grondslag.

Staatssecretaris Timmermans:

De grondslag van de vennootschapsbelasting is nog steeds het belasten van winst. Dit is niet veranderd door wat er ten aanzien van de corporaties is gebeurd. Ik geef toe dat dit in de schriftelijke beantwoording wat kort door de bocht is geformuleerd, maar de staatssecretaris van Financiën zal hierop uitvoerig ingaan.

Mevrouw Broekers heeft voorts vragen gesteld over de comitologiecomités en de transparantie daarvan. Zouden die comités niet openbaar moeten zijn nu alle wetgevingshandelingen van de Raad en het Europees Parlement openbaar worden? Het fundamentele verschil is dat die comitologieprocedures manieren zijn om de Commissie te helpen bij de uitvoering van taken die haar bij wetgeving zijn opgedragen. De wetgeving is transparant en openbaar, tenminste, als uw Kamer en andere parlementen ook instemmen met het Verdrag van Lissabon. Dan gaan wij weer een flinke stap vooruit op het punt van de transparantie. Dat zou mevrouw Broekers moeten aanspreken. Als dat gebeurt, houden wij nog steeds de comitologieprocedures, maar die zijn bedoeld om de Commissie te controleren bij de uitvoeringswerkzaamheden die zij daartoe verricht. Wij zien niet de noodzaak om de Commissie te dwingen, deze allemaal in het openbaar te doen, aangezien de wetgevingsvoorstellen waarop zij haar uitvoering baseert wel in transparantie en openbaarheid zullen plaatsvinden.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik heb helemaal niet gevraagd dat de comitologieprocedure van al die comités in het openbaar zal plaatsvinden. Ik heb alleen gevraagd aan de regering of er ideeën bestaan om te bewerkstelligen dat die procedures meer inzichtelijk zouden kunnen worden gemaakt. Kortom, het is maar een klein stapje meer, maar toch iets meer inzicht. Want hoe je het ook wendt of keert, het gaat inderdaad om uitvoeringshandelingen, maar de wijze waarop de comitologieprocedures werken is gewoon ondoorzichtig. Daarop zou toch wel iets meer zicht kunnen zijn. Ik begrijp dat de comitologieprocedures nodig zijn voor de Commissie. U hoort mij niet zeggen dat het niet nodig zou zijn. Maar geef gewoon wat meer inzicht. Het zou de regering sieren als zij daar wat meer aan zou werken.

Staatssecretaris Timmermans:

Als ik uw Kamer van dienst kan zijn door nog eens precies de verschillende comitologieprocedures op een rij te zetten, doe ik dat graag.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dat hoeft niet.

Staatssecretaris Timmermans:

Ik zal zien of wij de Commissie kunnen stimuleren om ze te vereenvoudigen en terug te brengen tot minder procedures dan nu. Dat is al een keer gebeurd. Die procedures zijn de afgelopen jaren al gestroomlijnd, maar als wij dat verder kunnen doen, zullen wij daaraan graag bijdragen. Mevrouw Broekers heeft ook gevraagd welke onderwerpen in het toetredingsverdrag kunnen worden geregeld. Dat zijn alleen de onderwerpen die rechtstreeks te maken hebben met de wijzigingen die nodig zijn om de toetreding mogelijk te maken. Ik denk dat de achtergrond van haar vraag is dat er van die bekende Brusselse loodgieters waren die dachten de veranderingen die wij beogen met het Verdrag van Lissabon, te kunnen wegmoffelen in een toetredingsverdrag zodat al die procedures en referenda omzeild kunnen worden. Wij zijn niet van die loodgietersclub, dat willen wij niet. Zaken die strikt genomen horen te worden geregeld bij uitbreiding, horen in een uitbreidingsverdrag en andere zaken niet. Die horen gewoon in een regulier verdrag te staan.

De heer Van der Linden heeft gevraagd of de regering bereid is aan de Eerste Kamer te melden dat gebruik is gemaakt van de noodremprocedure. Het antwoord daarop is ja. De heer Van der Linden heeft ook gevraagd of de regering wil toezeggen dat zij in een sluitend systeem van informatievoorziening aan het parlement zal voorzien. De regering is bereid het maximale te doen om het systeem sluitend te maken, maar ik moet daarbij aantekenen dat nu ook beide Kamers rechtstreeks alle voorstellen en initiatieven van de Commissie ontvangen. Dat laat onverlet dat de regering de verplichting heeft om al die voorstellen te voorzien van een BNC-fiche en dat moet sneller en beter. Wij zijn al een heel eind opgeschoven, maar het moet nog beter. Die taak neem ik graag op mij. Dan kunnen wij het systeem definitief sluitend maken. Wij zijn nog steeds wel eens te laat en dat is mij een doorn in het oog.

De heer Van der Linden heeft nog gevraagd wat wij verwachten van een voorzitterschap dat de nationale agenda nastreeft. Hij doelde daarmee vooral op het Franse voorzitterschap, dat sprak over bescherming van de burgers. Natuurlijk is er met onze Franse vrienden altijd waakzaamheid geboden. De Nederlandse regering deelt hun fundamentele analyse dat de burger Europa vaak als bedreiging ziet, terwijl Europa het schild zou moeten zijn voor de burger c.q. dat de burger zou moeten zien dat Europa hem vaak beschermt, zoals dankzij de euro ook gebeurt bij de kredietcrisis, om een klein voorbeeld te noemen. Natuurlijk is bij de Franse regering, zoals bij iedere regering, altijd de neiging aanwezig om dat te vertalen in eigen stokpaardjes.

Als dat zou uitmonden in protectionisme, zal de Franse regering de Nederlandse regering op haar weg vinden. Dat is volgens onze analyse geen oplossing van de problemen waarvoor Europa staat, integendeel. De fundamentele analyse van president Sarkozy wordt dus gedeeld, maar de uitvoering niet altijd. Daarbij teken ik wel aan, om een concreet voorbeeld te geven, dat vandaag de formele JBZ-Raad heeft besloten verder te willen met het pact over migratie en asiel op voorstel van de Franse regering. Het is een goede zaak dat de Europese ministers van Justitie vandaag hebben afgesproken dat er geen generaal pardon meer zal komen in de lidstaten. Dat is vooruitgang voor Europa en vooruitgang voor Nederland. Zo kunnen niet meer honderdduizenden illegalen zomaar een status krijgen waardoor zij bij gebrek aan grenzen ook toegang krijgen tot Nederland. Het is een goede zaak dat op dit terrein door de impuls van het Franse voorzitterschap vooruitgang wordt geboekt.

De heer Van der Linden heeft ook gevraagd of de regering nader kan ingaan op rol van het EP bij de IGC en de voorbereiding daarvan. Als wij bij Nice blijven, wordt het EP alleen maar geraadpleegd over bijeenkomsten van een IGC. Het Europees Parlement heeft dan dus de mogelijkheid zijn wensen kenbaar te maken en that's it. In het Verdrag van Lissabon, artikel 48, wordt de formele betrokkenheid van het Europees Parlement bij de IGC en de voorbereiding daarvan op drie manieren uitgebreid. In de eerste plaats kan het EP de Raad een ontwerp tot herziening van de verdragen voorleggen. Het EP kan dus zelf het werk doen en het voorstel aan de Raad voorleggen. Het EP is per definitie vertegenwoordigd in de conventies ter voorbereiding van een verdragsherziening en het EP heeft een goedkeuringsrecht voor het niet bijeenroepen van een conventie. De Europese Raad kan dus niet zelf besluiten om geen conventie bijeen te roepen als de Europese Raad meent dat de reikwijdte van de wijzigingen bijeenroeping niet rechtvaardigt. Daarvoor moet hij goedkeuring van het Europees Parlement hebben. Dat is voor de democratie rond het maken van nieuwe spelregels in Europa een enorme vooruitgang.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat begrijp ik allemaal, maar bij de laatste voorbereiding van het Verdrag van Lissabon en de aanloop naar de IGC is het Europees Parlement vertegenwoordigd door drie vertegenwoordigers uit het Europees Parlement die betrokken zijn geweest bij de voorbereidingen en ook bij de teksten. Daarover hebben wij toen gezegd dat hier geen discriminatie mag bestaan tussen het nationale parlement en het Europees Parlement. Wij vinden dat ook de nationale parlementen een plek moeten krijgen bij dit soort discussies.

Staatssecretaris Timmermans:

Mocht men besluiten tot een conventie met daarin vertegenwoordigers van het Europees Parlement dan lijkt het mij evident dat daarin ook vertegenwoordigers van de nationale parlementen zouden zitten.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat is evident, maar in de IGC ter voorbereiding van Lissabon heeft het Europees Parlement een aparte status gekregen doordat Brok, Crespo en Duff een aparte status hebben gekregen. Daarvan vinden wij dat nationale parlementen en het Europees Parlement op gelijke voet moeten worden behandeld.

Staatssecretaris Timmermans:

Ik neem daar nota van. Ik beloof dat ik daarna voor de ochtend zal kijken. Ik kan niet precies overzien wat de consequentie is van deze opmerking. Ik zal dit voor de heer Van der Linden nagaan en hij zal dit in de tweede termijn van mij horen.

Mevrouw Strik heeft gevraagd of wij het met de Hoge Raad eens zijn dat het Europees recht voorrang heeft op de Grondwet en dat het verdrag daarom noopt tot afwijking van de Grondwet. De Hoge Raad heeft niet gesteld dat Europees recht voorrang heeft op de Grondwet. De Hoge Raad heeft bepaald dat Europees recht rechtstreeks doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde, zonder toepassing van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Dat vloeit voort uit de eigen aard van het Europees recht, zoals het Europees Hof dat in 1964 al heeft gedefinieerd. Volgens mij is dat Costa versus ENEL, maar dat weet ik niet helemaal zeker. De regering is daarnaast van mening dat dit wijzigingsverdrag evenmin als de vorige wijzigingsverdragen noodzaakt tot afwijking van de Grondwet. Het is immers een gewoon wijzigingsverdrag, net als de verdragen van Amsterdam, Maastricht en Nice.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Het punt dat ik wilde maken was dat de rechter op grond van het Gemeenschapsrecht verplicht is wetten te toetsen aan gemeenschapsrechtelijke beginselen, zoals proportionaliteitsbeginselen. Dat is verboden op grond van artikel 120 van de Grondwet. Dat is die constitutionele toetsing. Het gaat niet alleen om dit Verdrag van Lissabon, maar dat wij over de Goedkeuringswet gaan stemmen, betekent dat wij daarmee met een tweederde meerderheid moeten instemmen omdat deze Goedkeuringswet ook kan nopen tot toetsing.

Staatssecretaris Timmermans:

Volgens mij klopt de redenering van mevrouw Strik niet dat het uitgaan van algemene rechtsbeginselen constitutionele toetsing zou zijn. Dat is het helemaal niet. Wij gaan heel vaak uit van algemene rechtsbeginselen, ook van Europees recht. Dat is toch geen constitutionele toetsing. Ik begrijp niet wat mevrouw Strik bedoelt.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Op grond van artikel 120 zou de rechter dit niet moeten mogen.

Staatssecretaris Timmermans:

Dat is het geval als het constitutionele toetsing zou zijn, maar dat is het niet. Ik zal mij beraden met de echte vaklieden op dit vlak. Mocht dit andere inzichten opleveren, dan zal zij dat morgen van mij horen.

Indien het parlement een BNC-fiche niet tijdig ontvangt, is het gedwongen voor een bijzondere procedure te kiezen. Mevrouw Strik heeft gevraagd naar de mening van de regering over deze kwestie. Ik heb zojuist in antwoord op de heer Van der Linden al gezegd dat ik vind dat wij sneller moeten zijn. Soms zijn wij nog te laat met die BNC-fiches. Dat mag niet meer gebeuren. Binnen zes weken moeten die fiches altijd en per definitie in de Kamer liggen. Die deadline willen wij halen. Dat laat onverlet dat de Kamer elk moment zelf kan bepalen hoe daarmee om te gaan. Dat ligt niet aan de regering. Als de Kamer vindt dat iets niet snel genoeg gaat, kan zij ons daarvoor onmiddellijk naar de Kamer halen. Als mevrouw Strik met het voorstel aan de slag wil gaan als er nog geen BNC-fiche is, staat niets dat in de weg. Zoals ik straks al zei, stuurt de Commissie het voorstel ook naar de Kamer zodra het dit naar ons stuurt. De Kamer krijgt het op precies hetzelfde moment binnen. Het verschil is alleen dat wij er vervolgens een BNC-fiche van maken. Dat fiche wil mevrouw Strik graag met ons bespreken. Dat ben ik met mevrouw Strik eens. Dat moeten wij binnen zes weken aanleveren, maar niets staat de Kamer in de weg om, vanaf het moment dat het voorstel hier binnenkomt, ermee aan de slag te gaan.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Het fiche levert ons extra informatie die het Commissievoorstel niet levert. Daarbij gaat het om de betekenis van het Commissievoorstel voor de nationale praktijk en de nationale wetgeving. Dat kunnen wij uiteraard ook uitzoeken. Wij kunnen wel een standpunt innemen. De minister-president gaf aan dat hij zijn uiterste best doet om mee te werken aan de informatievoorziening. Het punt is ook dat die bijzondere procedure, of wij die willen of niet, bedoeld is om invloed te kunnen uitoefenen op het regeringsstandpunt. Als wij dat standpunt dan nog niet kennen, is het voor ons lastiger. Als wij dat niet krijgen, zullen wij misschien sneller besluiten tot een bijzondere procedure, terwijl wij, als wij die informatie wel zouden hebben, misschien hadden geconstateerd dat het prima gaat met de onderhandelingen.

Staatssecretaris Timmermans:

Wij maken vorderingen, maar wij zijn er nog niet helemaal. Wij zullen er voor zorgen dat alle BNC-fiches en de voorstellen binnen zes weken bij de Kamer liggen. Die zes weken hebben wij echt nodig, omdat vaak sprake is van gecompliceerde onderwerpen. Er staat dan al veel druk op. Als het korter kan, zorgen wij daarvoor, maar de termijn van zes weken moeten wij kunnen halen. Ik beloof mevrouw Strik dat wij daar op korte termijn aan zullen voldoen.

Mevrouw Strik heeft ook gevraagd of er meer balans kan komen tussen uitbreiding van de bevoegdheden van de rechtshandhavers en de rechtswaarborgen voor de burgers. De regering is het ermee eens dat er bij de verdere ontwikkeling van de strafrechtelijke integratie gestreefd moet worden naar maatregelen die noodzakelijk zijn voor een adequate rechtshandhaving. Daaronder verstaan wij maatregelen die de rechtshandhaving bevorderen en die de rechten van de burgers volledig respecteren. Daarom is het Handvest van de grondrechten zo belangrijk. Mevrouw Strik moet niet doen alsof dat bijzaak is. De regering is zich ervan bewust dat de pogingen om de procedurele rechten te versterken tot nu toe niet erg succesvol zijn geweest. Wellicht was dit ook het gevolg van een te abstracte behandeling daarvan en kan behandeling met het oog op concrete procedures eerder resultaat opleveren. Zo is er nu concreet uitzicht op consensus over het kaderbesluit inzake verstekvonnissen, waarover zes maanden is onderhandeld. Dat leidt tot een versterking van de procedurele rechten in concrete procedures. Wij zullen ons blijven inzetten voor een goede balans in deze zaak en dan is zo concreet mogelijk handelen waarschijnlijk de beste benadering.

Mevrouw Strik heeft ook gevraagd of de versterking van het grensbeheer niet leidt tot vermindering van de toegang tot asielprocedures. Het leggen van een verband tussen de versterking van het buitengrensbeheer en de vermindering van de toegang tot asielprocedures gaat voorbij aan het feit dat alle lidstaten gehouden zijn hun internationale verplichtingen ten aanzien van vreemdelingen na te leven, zoals het beginsel van non-refoulement en het in behandeling nemen van asielaanvragen. Ik vind ook dat onze burgers moeten kunnen rekenen op een adequate bescherming van de buitengrenzen. Ik denk niet dat wij het asiel- en migratiebeleid een goede dienst bewijzen door het beleid te laten dicteren door lekke grenzen. Dat zou de verkeerde benadering zijn. Landen zullen humaan, rechtvaardig en streng asielbeleid moeten handhaven, met bewaking van de buitengrenzen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik doelde op de activiteiten van onder andere Frontex, op het patrouilleren voor de kusten van derde landen, bijvoorbeeld voor een land als Libië dat nu niet onmiddellijk op een lijst van veilig derde land terecht zou komen. Die afschrikkingsmethode leidt ertoe dat er minder migranten kunnen komen. Dat kan het risico op refoulement met zich brengen, of daardoor kan in ieder geval de toegang tot de procedure worden verminderd. Daarom was mijn vraag of de Nederlandse regering bereid is om op EU-niveau ook te pleiten voor een ruimhartiger resettlement-beleid, voor meer en betere afspraken met de UNHCR en voor het nemen van de verantwoordelijkheid voor die mensen die daar dan gedwongen worden opgevangen.

Staatssecretaris Timmermans:

Voorzitter. Het feit dat er nu wordt gepatrouilleerd voor de Libische kust leidt er alleen maar toe dat er minder arme mensen verdrinken op die gammele bootjes waarmee zij de zee op gaan, omdat ze denken dat ze Malta of Italië zonder enige controle kunnen bereiken. Daar wordt schandalig misbruik van gemaakt door mensen die smokkelroutes organiseren, omdat ze denken dat er geen sprake van controle is. Frontex zorgt ervoor dat deze mensonterende toestanden niet gebeuren. Wat is het alternatief van mevrouw Strik dan? Geen controle door Frontex en het maar laten gaan? Ik denk niet dat zij daarvoor pleit.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik pleit ervoor dat de EU zijn verplichtingen ten aanzien van het Vluchtelingenverdrag nakomt. Dan loop je niet het risico dat illegale migranten, waar ook asielzoekers en potentiële vluchtelingen tussen kunnen zitten, geen bescherming krijgen.

Staatssecretaris Timmermans:

De EU komt die zaken na, meer dan welk ander deel van de wereld ook. De EU zal zijn verplichtingen nakomen ten aanzien van het Vluchtelingenverdrag. De EU zal de verplichtingen nakomen ten aanzien van het non-refoulement. De EU zal de verplichtingen nakomen ten aanzien van een humanitaire behandeling van vluchtelingen. Daarom maken wij op Europees niveau afspraken over asielprocedures. Daarom maken wij afspraken met derde landen over het terugnemen van mensen die onterecht verblijf hebben verkregen. Daarom maken wij afspraken met derde landen over projecten die de leefomstandigheden in de landen waar die mensen vandaan komen, moeten verbeteren. Daarom proberen wij ervoor te zorgen dat er meer wordt gedaan aan ontwikkelingssamenwerking. Dat beleid van de EU is een voorbeeld voor andere delen van de wereld.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, met het oog op de tijd verzoek ik u om morgen met een reactie te komen.

Staatssecretaris Timmermans:

Mevrouw Strik heeft gevraagd of de regering bereid is op EU-niveau het resettlement-beleid te versterken. De staatssecretaris van Justitie doet niets anders dan dat bevorderen. Zij was daar toevallig vandaag mee aan de slag in de Informele Raad in Frankrijk.

Hoe staat de regering tegenover een Europees openbaar ministerie? De regering staat daar positief tegenover. Uiteraard moet er nog veel worden verduidelijkt. Daar moeten wij nog flink mee aan de slag. Het feit dat wij het aanklagen op Europees niveau zouden kunnen regelen, is een goede zaak voor de strafrechtsamenwerking. Mevrouw Strik kan ervan verzekerd zijn dat het belang van duidelijkheid daarover en het belang van het afbakenen van bevoegdheden en taken op dit punt een topprioriteit is van de minister van Justitie bij zijn onderhandelingen met de Europese collega's.

Wat gaat de regering doen aan het schrijnende gebrek aan kennis over de Europese regelgeving bij wetgevingsambtenaren en de rechterlijke macht? In het Programma versterking van de juridische functie bij het Rijk, dat in gang is gezet naar aanleiding van het rapport van de Visitatiecommissie juridische functie en wetgeving, wordt ook aandacht besteed aan de Europese dimensie. De projectorganisatie werkt momenteel aan een versterking van de samenwerking en de bundeling van expertise bij de uitvoering van de Europese regelgeving. Bij de werving en opleiding van en het loopbaanbeleid voor juristen zal de Europese dimensie versterkt aandacht krijgen. De betrokkenheid van wetgevingsjuristen bij het onderhandelingsproces in Brussel wordt versterkt. Ook de rechterlijke macht is op dit punt actief. Ik wijs ook op de kennisversterking door de ontsluiting van allerlei Europeesrechtelijke bronnen door middel van een toegankelijke internetstructuur voor de rechterlijke colleges, Eurinfra. Ik wijs ook op de cursussen en seminars die worden georganiseerd, zoals onlangs het seminar van de rechtbank in Amsterdam tot versterking van de Europese deskundigheid onder de titel "Je weet niet wat je mist". Het kabinet ondersteunt dergelijke initiatieven van harte.

Wat gaat de regering doen, vraag de heer Eigeman, om de vaak voorkomende innerlijke tegenstrijdigheid van verordeningen en richtlijnen of de strijd met andere Europese regelgeving tegen te gaan? De verbetering van de kwaliteit van de Europese regelgeving blijft een topprioriteit. Wij zijn op dat punt nog niet tevreden. Er is niet zo vaak sprake van onderlinge tegenstrijdigheid. Tot voor kort kreeg het vinden van een compromis wel altijd meer aandacht dan het bewaken van de kwaliteit van de wetgeving. De Europese commissie is met het traject gestart om bij het formuleren en uitvoeren van en het onderhandelen over de wetgeving ook extra kwaliteitscontrole op die wetgeving toe te passen. Wij ondersteunen dit van harte en zullen er ook voor zorgen dat men hierin verder gaat.

Hoe gaat de regering het beeld kantelen dat regeringsleiders niet weten wat zij tekenen en dat Europa alleen staat voor regellast? Deze vraag stelde de heer Eigelman. Dit komt neer op de bredere vraag naar de communicatie over Europa. In de afgelopen jaren hebben wij sedert het referendum heel sterk de nadruk gelegd op dingen die niet goed gaan in Europa. Natuurlijk gaan heel veel dingen ook niet goed in Europa. Men zal mij niet horen zeggen dat alles goed gaat. Ik geef toe, dat ik wel eens de neiging heb om tegenwicht te bieden aan mensen die vooral, en soms alleen, de nadruk leggen op dingen die misgaan, en als reactie hierop alleen maar die dingen te noemen, die wel goed gaan. Wij moeten zoeken naar een balans tussen het benoemen van dingen die inderdaad verbetering behoeven en het tegelijkertijd wegpoetsen van dingen die wel goed zijn gegaan.

Met name in de bijdrage van de heer Koffeman, en wat minder in de bijdrage van de heer Kox, hoorde ik een hele opsomming waaruit je de conclusie zou kunnen trekken dat er helemaal niets van deugt. Dat is mij iets te gortig. Ik denk dat het antwoord op de vraag van de heer Eigelman begint met het vertellen van een eerlijk verhaal over wat er niet goed gaat en wat er wel goed gaat. Neem het asiel- en immigratiebeleid, de euro, productveiligheid of het feit dat de Europese markt de normen dicteert voor de rest van de wereld en dat men zich in de Verenigde Staten en Azië aanpast aan de regels van de Europese markt en niet meer andersom. Ondanks alle indianenverhalen over deze neoliberale Europese Unie waardoor alle banen zouden verdwijnen, zijn er in de Europese Unie de afgelopen jaren miljoenen banen bij gekomen. Dit zijn allemaal zaken die wel eens met wat meer nadruk door politici naar voren gebracht zouden kunnen worden. Zeker, hiermee ontken je niet de zorgen van de burgers. Er zijn zeker zaken in de Europese Unie die verbetering behoeven, zoals de democratie, het rondreizende circus et cetera. Deze zaken zijn ook ons een doorn in het oog. Uiteindelijk gaat het echter altijd over het "per saldo": wat brengt de Europese samenwerking per saldo voor de Nederlandse burgers tot stand? Dan blijf ik bij mijn overtuiging dat het effect per saldo positief is. Wij praten graag over de dingen die beter moeten, maar per saldo is het voor de Nederlandse burger een goede zaak dat wij deel uitmaken van de waardegemeenschap die de Europese Unie is, dat wij deel uitmaken van landen die zestig jaar geleden elkaar nog naar de strot vlogen, maar nu, op basis van lotsverbondenheid, met elkaar een gemeenschap vormen. Per saldo is dit een goede zaak.

De heer Koffeman heeft een vraag gesteld over het gemeenschappelijke landbouwbeleid en over de dumping van de Europese overschotten in de derde wereld. Hij stelde dat dit gewoon doorgaat, zonder dat het verdrag hierover iets zegt. De Europese landbouwoverschotten zijn de afgelopen jaren sterk verminderd door de hervorming van het landbouwbeleid en natuurlijk ook door de nieuwe marktsituatie ten aanzien van voedsel. Exportsubsidies zijn sterk teruggebracht. De EU heeft in het kader van de WTO-/Doha-onderhandelingen aangeboden om alle, haar nog resterende exportsubsidies af te schaffen. Dit moeten anderen dan ook doen. Op dit moment zit het op dit punt niet goed wat de Verenigde Staten en nieuwe, snel groeiende economieën betreft. Deze laatste spelen heel makkelijk dat ze nog ontwikkelingsland zijn, terwijl ze dit al lang niet meer zijn en onder dit mom protectionistische maatregelen handhaven. Natuurlijk moet de Europese Unie dit afschaffen, maar niet unilateraal, want dan gaat dit ten koste van de Europese consument en de Europese boeren. De mensen in de allerarmste landen schieten er niets mee op, want deze landen hebben al toegang tot de Europese markt zonder restricties in de vorm van heffingen.

De heer Koffeman heeft verder gevraagd naar dierenwelzijn. Zijn partij wijst het Verdrag van Lissabon onder andere af, omdat nog steeds niet een einde wordt gemaakt aan het stierenvechten. Ik heb respect voor deze opstelling, maar de vraag in de Europese samenwerking is altijd de volgende: moet je het grotere goed zo vooropstellen, dat je ook kleinere verbeteringen maar afwijst? Als je het Verdrag van Nice vergelijkt met het Verdrag van Lissabon, gaat de positie van dierenwelzijn erop vooruit in het Verdrag van Lissabon. Ik respecteer de mening dat dit niet voldoende is, volledig. De Nederlandse regering wil ook graag verder gaan. Echter, waarom een verbetering afwijzen en waarom het betere nu weer tot vijand van het goede maken? Ik denk dat de Europese samenwerking en de aard ervan zo is, dat je met kleine stappen vooruit moet, aangezien je rekening dient te houden met 27 landen die het met elkaar eens moeten worden. Kleine stappen vooruit zijn ook stappen vooruit.

De heer Koffeman (PvdD):

Zeker, dat is absoluut het geval. Deze kleine stappen vooruit zijn er echter niet. Op het moment dat je zaken die slecht zijn voor dieren en daarmee ook voor mensen, grondwettelijke bescherming gaat bieden, dan is dit een grote stap achteruit. Als je zegt dat het jammer is dat er nog lidstaten zijn die aan stierenvechten doen, begrijp ik dat je dit niet in één keer kunt oplossen en dat je kleine stapjes kunt zetten om tot verbeteringen te komen. Op het moment dat je tradities van mensen, zoals het stierenvechten, grondwettelijke bescherming gaat bieden, is dit niet een stapje vooruit, maar een heel grote stap achteruit. Hiertegen hebben wij geageerd. Er zijn passages die wel ter discussie zijn gekomen, waarin het minieme verschil tussen grondwet en grondwettelijk verdrag of Verdrag van Lissabon een rol speelt. De hele kwestie van grondwettelijke bescherming tegen dieronvriendelijke aangelegenheden is niet aan de orde geweest. Dit betekent dat dieren gewoon niet aan de beurt komen. De staatssecretaris kan wel zeggen dat wij kleine stapjes vooruit doen, maar dit zijn heel kleine stapjes om kippen een centimeter extra te geven. Deze stappen tellen niet. Echte stappen vooruit worden niet gezet. Het is waar dat wij rekening moeten houden met deze 27 lidstaten. Dit betekent dat de grote gemene Europese deler, met de nadruk op "gemene", de overhand heeft. Dit betekent dat het niveau dat wij met zijn allen in Nederland op het punt van dierenwelzijn zouden willen ambiëren, eerder naar beneden getrokken wordt, dan dat wij de anderen mee omhoog trekken.

Staatssecretaris Timmermans:

Voorlopig zijn wij de enige lidstaat met een dierenpartij in het parlement. Voordat wij een meerderheid hebben, duurt het nog wel even. Net als in 2005 komt de heer Koffeman terug op de grondwettelijke verankering. Het gaat helemaal niet om een grondwettelijke verankering. Dit is een verdrag, net als eerdere verdragen. In dit verdrag is een artikel over dierenwelzijn opgenomen, dat nog niet in eerdere verdragen stond. Het is ruimer geformuleerd dan het huidige protocol bij het huidige Verdrag van Amsterdam. In de eerste plaats ziet het op meer beleidsterreinen dan alleen landbouw. In de tweede plaats is uitdrukkelijk toegevoegd dat dieren wezens met gevoel zijn. Hiermee is het artikel een belangrijk handvat om de strijd van de heer Koffeman voor meer dierenwelzijn invulling te geven op Europees niveau. Waarom grijpt u dit handvat niet aan, mijnheer Koffeman, en blijft u steken op een bijna theologische discussie over een grondwettelijke verankering van het stierenvechten? Dit is niet aan de orde. U hebt hier een opening om meer te doen voor dierenwelzijn; doet u dit alstublieft.

De heer Koffeman heeft, net als de heer Eigeman, gevraagd naar de Europacommunicatie. Ik hier al een aantal dingen over gezegd. De openbare raadsvergadering ingeval van wetgeving, het burgerinitiatief dat de burgers kansen geeft om iets op de Europese agenda te zetten, de bevoegdheden van het Europees Parlement die fors worden versterkt en de mogelijkheden van de nationale parlementen om veel eerder en beter betrokken te worden bij voorstellen die de Commissie maakt, zijn allemaal instrumenten uit het Verdrag van Lissabon die wij moeten aangrijpen om de transparantie en de democratie op Europese schaal te verbeteren. Dit zijn instrumenten die de Europacommunicatie kunnen verbeteren. Na vier referenda en nu weer een over het Verdrag van Lissabon deel ik met de Kamer één ervaringsfeit: hoe meer en hoe langer je praat over spelregels, des te meer en des te langer je moet praten met burgers die steeds sceptischer worden. Ik verwijs ook naar de leus die, naar ik meen, de heer Koffeman heeft bedacht voor de SP-campagne indertijd: "weet waar je 'ja' tegen zegt". Ik vind dit nog steeds een briljante leus die heel sterk aansluit bij de leus van de Ieren: "if you don't know, say 'no"'. Ik begrijp dit heel erg goed. Dit is een ingewikkeld onderwerp dat lastig is over te brengen. De ja-campagne is hierin niet geslaagd. Ik wijs de Kamer erop dat ook in deze twee referenda waarin ja gewonnen heeft, de ja-campagne niet ging over het verdrag of de inhoud, maar over de visie die men heeft op de toekomst van de Europese integratie. Wij hebben nog een lange weg te gaan om onze burgers mee te nemen in een proces dat wij jarenlang hebben verwaarloosd. Ik steek daarvoor graag de hand in eigen boezem. Dat proces bestaat uit het uitleggen hoe Europa werkt, wat de Europese structuren zijn, hoe de Europese overheid in elkaar steekt en hoe burgers daarop invloed kunnen uitoefenen. Ik geef u één ding als zekerheid mee, als wij Europa in de komende tijd niet laten presteren en blijven hangen in de discussie over de spelregels, zullen wij op dat punt geen millimeter opschieten.

De heer Van der Linden (CDA):

Vindt de staatssecretaris het tegen die achtergrond acceptabel dat de Ierse commissaris publiekelijk heeft gezegd: als u het verdrag niet heeft gelezen, stem dan maar nee?

Staatssecretaris Timmermans:

De Ierse commissaris heeft tot mijn grote leedwezen gezegd dat hij het verdrag niet eens zelf heeft gelezen. Ik vind dat je niet van burgers kunt vragen, te vertrouwen dat iets goed is – want daar gaat het om – als je zelf niet eens de moeite hebt genomen om het tot in detail te bestuderen en te weten waar je het vertrouwen van de burgers voor vraagt. Dat McGreevy dat heeft gedaan neem ik hem zeer kwalijk.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat wil ik graag onderstrepen. Daarnaast heeft hij gezegd: als je het niet gelezen hebt, stem dan maar nee. Dan valt het mij reuze mee dat nog zo veel mensen hebben voorgestemd.

De heer Kox (SP):

Dit geeft aan hoe belangrijk communicatie is. De heer Van der Linden heeft de Ierse commissaris weer iets anders horen zeggen dan hij volgens de Ierse pers heeft gezegd. Ik denk dat de staatssecretaris beter geïnformeerd is wat dat betreft. Het was overigens wel eerlijk van de man. Hij zegt dat hij het niet gelezen heeft. Het was ook ontzettend dom, dat ben ik met de staatssecretaris eens. Het is mij iets te makkelijk om dus maar te denken dat door die uitspraak van de commissaris de Ierse bevolking dan maar tegen zal stemmen.

Staatssecretaris Timmermans:

Dat hoort de heer Kox mij ook niet zeggen. Mensen zijn maandenlang, of in ieder geval vele weken, bestookt met opmerkingen dat, als het verdrag er komt, Ierse jongeren verplicht in een Europees leger moeten dienen, Ierland wordt gedwongen de doodstraf weer in te voeren en wij allemaal worden gedwongen abortus uit te voeren. Wij hebben zojuist gesproken over de falende ja-campagne. Daar ben ik het zeer mee eens, maar iedereen zal het met mij eens zijn dat dit ook niet echt een nette manier van campagne voeren is van het nee-kamp. Dat mensen zich dan afvragen of het waar of niet waar is, zij dat niet weten en dus voor de zekerheid maar nee-zeggen, begrijp ik zeer goed. Daarmee maak ik het nee niet kleiner. Dat nee is een feit, een keihard feit waar Europa als geheel mee om zal moeten gaan. Europa zal op de Ierse duiding moeten wachten en op hoe de Ieren daarmee om moeten gaan. Begrijp mij niet verkeerd, maar laten wij niet net doen alsof ze in het ja-kamp allemaal dom zijn en in het nee-kamp heilig. Zo is het ook weer niet.

De heer Kox heeft nog gevraagd naar de speciale positie van de Olandeilanden in Finland. Ik kan hem geruststellen, daar spreken de mensen geen Fins maar Zweeds, dus misschien scheelt dat een beetje. Zij behoren consistent tot de meest pro-Europese delen van Finland, omdat heel veel rechten die zij speciaal als regio en als minderheid hebben, verankerd zijn in Europese afspraken voor regionaal beleid. Ik denk dus dat wij de beoordeling, mocht die er komen, met enig vertrouwen tegemoet kunnen zien. Ik verheug mij op het optreden van de collega van de heer Kox, de heer Van Bommel daar, want hij zal zijn zegenrijke werk daar ongetwijfeld voortzetten.

De heer Kox (SP):

Het is goed dat de staatssecretaris volgt waar de heer Van Bommel steeds uithangt. Dat is meestal op de plekken waar de staatssecretaris een dag eerder of een dag later komt. De staatssecretaris hoeft dus niet voor te doen alsof hij hier maar een beetje aan de kant zit. Hij is erg actief en erg betrokken bij de campagne. Hij zal zijn gezicht ook nog wel in Finland laten zien. Overigens stel ik toch voor dat hij de berichten in het Fins of in het Zweeds even goed laat lezen, want ze kunnen een probleem vormen.

Staatssecretaris Timmermans:

Dat zullen wij zeker doen. De heer Kox geeft mij nu ook weer de kans om hem op één punt uit zijn eerste termijn tegen te spreken. Ik ben niet in Ierland geweest om campagne te voeren voor het ja. Ik geef eerlijk toe dat ik aan de Ieren heb aangeboden om campagne te komen voeren als zij wilden. De Ieren hebben gezegd dat zij dat op hun eigen manier doen, omdat de Ierse bevolking niet gauw onder de indruk is van buitenlanders die komen vertellen hoe zij het moeten doen. Kennelijk dacht het nee-kamp daar anders over. Wie wint heeft dan gelijk, zullen wij maar zeggen.

De heer Kox heeft ook gevraagd hoe de regering gaat reageren als de Eerste Kamer een oranje kaart wil heffen en de Tweede Kamer niet. Zet dit de verhouding tussen beide Kamers op zijn kop? Nederland heeft hierin twee stemmen. Omdat veel landen bikamerale systemen hebben, hebben wij dat geïntroduceerd. Zweden heeft bijvoorbeeld maar één kamer. Dat land heeft voor één kamer twee stemmen. Het kan natuurlijk zijn dat de stem van de Eerste Kamer gegeven wordt, maar die van de Tweede Kamer niet. Dat betekent dat het moeilijker wordt om het aantal stemmen te halen dat nodig is om tot een heroverweging te komen, maar het vlakt elkaar niet uit. Het maakt de zaak alleen minder sterk als de beide Kamers niet samen optrekken. Overigens, voor alle duidelijkheid, dit is de relatie tussen de parlementen en de Europese Commissie, niet de relatie met de regering. De Kamer kan de regering sowieso met een boodschap sturen, want zij zal natuurlijk met de Kamer in overleg gaan over wat de positie van de regering moet zijn. Daarvoor heeft de Kamer de staatsrechtelijke middelen.

De heer Kuiper heeft gevraagd of ik het Verdrag van Lissabon als een verslechtering van de finaliteitsvraag zie. Ik denk dat, zonder dat ik daar op dit uur een heel betoog over af wil steken, wij twee dingen moeten constateren. Dit is een stap in de methodiek die al veertig jaar goede diensten heeft bewezen. Wij identificeren knelpunten die het beste kunnen worden opgelost. Bij dit verdrag gaat het vooral om Justitie en Binnenlandse Zaken. Dat vatten wij dan in een nieuw verdrag. De heer Van der Linden heeft in zijn betoog terecht gezegd: wat wij nu doen, met dit verdrag, is wezenlijk het procedureel en juridisch afsluiten van het einde van de Europese deling. De Europese Unie moet ook na het einde van de deling kunnen optreden conform de basisregels van het Europese optreden. Niet meer en niet minder dan dat. Is daarmee voor de eeuwigheid beslist wat de Europese Unie zal doen? Nee, want er kan zich best over tien jaar of over twintig jaar, bij een volgende generatie, weer een onderwerp voordoen, waarvan wij met zijn allen vaststellen: daar schiet de handelingsbekwaamheid van de nationale overheden tekort en dus moeten wij naar een grotere schaal. Dan komt er weer een discussie over een nieuw verdrag.

In mijn analyse is nu wel definitief begraven de suggestie alsof Europa zich in de richting van een superstaat zou ontwikkelen. Die suggestie heeft zo veel ellende veroorzaakt dat iedereen daar heel nadrukkelijk afstand van zal blijven nemen, voor zover mensen überhaupt die bedoeling hadden; wat zeer de vraag is. Het is duidelijk dat een zo divers Europa, met 27 lidstaten en straks nog meer, nooit meer dezelfde soort van samenwerking zal hebben als ooit door Schumann en Monet is bedoeld. Het is conform de verdragen een samenwerking van 27 soevereine landen die op bepaalde punten hun soevereiniteit delen. Ik verheug mij erop om hier, als er meer tijd voor is, in de Kamer op terug te komen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik zal hier morgen in tweede termijn nog wel even op doorgaan, maar ik wil nu toch nog twee dingen naar voren brengen. Fischer heeft in 2001 gezegd: nu er een uitbreiding van Europa plaatsvindt, staan wij voor een nieuwe fase en het zou goed zijn als wij de finaliteitsdiscussie daarin voeren. Het gaat om de taxatie van de vraag die toen aan het begin van dit proces is opgeworpen. Ik ben blij dat u hebt gezegd dat de ambities voor een superstaat en dergelijke van tafel is. Het gaat echter om de taxatie daarvan. Verder hebben wij in onze nationale context een bepaalde regeling tussen gemeenten, provincies en Rijk. Daar zit een bepaalde rust, een bepaalde balans in. Ik zou wensen dat dat ook met Europa het geval zou zijn. Dat is de achtergrond van mijn vraag naar de finaliteit. Wanneer komen wij in zo'n situatie dat wij iets hebben geregeld? Dat verandert uiteraard weer, maar er is dan toch een bepaalde rust, een bepaald evenwicht bereikt. Ook daarin gaat het om de taxatie van de wijze waarop de regering daartegen aankijkt. Is er met dit verdrag een goede stap in die richting gezet?

Staatssecretaris Timmermans:

Het zoeken naar rust wordt geholpen door dit verdrag. Ik zeg er meteen bij dat de onrust weliswaar vaak wordt toegeschreven aan de verdragen, maar de onrust zit hem in mijn analyse veel meer in het feit dat Europa als geheel nog steeds niet een definitieve plek heeft weten te geven aan de hereniging van Europa. Wij zoeken allemaal nog naar een nieuwe plek in dat nieuwe, uitgebreide Europa. Dat geeft onrust. Daar komt nog eens die hele globaliseringsbeweging bij. Daar komt de verandering in onze economische en sociale structuur bij. Daar komt de klimatologische uitdaging bij. Daar komt de demografische uitdaging bij. Daar zit de onrust. De onrust zit in een gevoel. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog hebben grote delen van onze bevolking het gevoel dat het met hun toekomst wel eens wat minder zou kunnen zijn dan met hun verleden. Het is voor het eerst in de Europese naoorlogse geschiedenis dat het intrinsieke vooruitgangsdenken niet meer vanzelfsprekend is. Daar zit volgens mij de onrust.

Hier wil ik graag mee afsluiten.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik dank de regering voor de reactie in eerste termijn. De beraadslaging wordt morgenochtend voortgezet. Ik zou willen zeggen: tot straks!

Sluiting 1.10 uur

Naar boven