Aan de orde is de stemming over het wetsvoorstel Vaststelling en invoering van titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek (30448).

(Zie vergadering van 27 maart 2007.)

De voorzitter:

Ik breng de Kamer in herinnering dat de behandeling van dit wetsvoorstel op 27 maart jongstleden na het antwoord van de regering in tweede termijn is geschorst. De minister van Justitie heeft toen toegezegd, advies te zullen vragen aan de regeringscommissaris over de uitleg van het algemeen overgangsrecht in verband met de invoering van titel 7.5 BW. Inmiddels heeft de minister de Kamer bij brief van 2 april 2007 hierover geïnformeerd (30448, F). De vaste commissie voor Justitie heeft in haar vergadering van 17 april 2007 besloten dat, gelet op de inhoud van die brief, geen nadere actie noodzakelijk is en dat er ook geen behoefte bestaat aan een derde termijn. Daarom kunnen wij nu dit wetsvoorstel afhandelen.

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Rabbinge (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De antwoorden van de minister van Justitie over het overgangsrecht en de toelichting van de regeringscommissaris hierop zijn toereikend en helder. Ze maken duidelijk dat er zich naar alle waarschijnlijkheid geen invoerings- en uitvoeringsproblemen zullen voordoen bij het introduceren van deze wet, wat hopelijk nog dit jaar zal gebeuren. Bij de beantwoording van vragen ging de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorbij aan de grote dynamiek in het landelijk gebied waarvan sprake zal zijn door ingrijpende veranderingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, schaalvergroting, verbreding van doeleinden en van functies, en veranderingen in de energievoorziening, waarbij wellicht voor een deel van biomassa gebruik zal worden gemaakt.

Deze veranderingen zullen grote gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering, de bedrijfsgrootte en de bedrijfsstructuur. Pacht is hierbij een belangrijk faciliterend instrument. Er moeten naar de mening van mijn fractie meer mogelijkheden komen voor natuurpacht. Wij zetten kanttekeningen bij de voortschrijdende liberalisering en wij denken dat de minister de gevolgen van vermindering van het pachtareaal te gemakkelijk heeft afgedaan. De toezegging dat de wet met inachtneming van de suggesties en opmerkingen van mijn fractie binnen drie à vier jaar geëvalueerd zal worden, heeft mijn fractie doen besluiten om ondanks de genoemde aarzelingen vóór het wetsvoorstel te stemmen.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. De fracties van de SGP en de ChristenUnie hebben geen specifieke opmerkingen over het overgangsrecht gemaakt. Wij hebben wel kennisgenomen van de brief van de regeringscommissaris c.q. de minister van Justitie van 2 april jongstleden. Wij treffen daarin een naar onze opvatting vindingrijke redenering aan die naar een bepaalde conclusie lijkt te zijn toegeschreven. Het gaat immers om een bepaalde interpretatie van de wetsgeschiedenis. Het wil ons voorkomen dat daar met dezelfde vindingrijkheid een andere conclusie naast te plaatsen zou zijn, maar dat zou de onzekerheid over het toepasselijke overgangsrecht niet beëindigen, doch veeleer bevorderen.

Wij blijven tegen de amendering in de Tweede Kamer, want daardoor zijn alle problemen met het overgangsrecht opgeroepen. Materieel betreuren wij de uitkomst van deze behandeling, omdat naar onze opvatting de verpachters door dit overgangsrecht niet altijd recht zal worden gedaan, maar onze bezwaren vormen geen reden om onze stem aan het totale wetsvoorstel te onthouden.

De heer Wagemakers (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Het instituut pacht kan in ons land alleen behouden blijven als er in de wet een evenwichtiger verhouding tussen de belangen van de pachter en die van de verpachter wordt neergelegd. Dit wetsvoorstel bevat hiertoe een bescheiden, maar niettemin zinvolle bijdrage.

Bij de kwestie van het overgangsrecht waren de minister en de CDA-fractie verenigd in de gedachte dat het wenselijk zou zijn, het bestaande recht van toepassing te laten zijn op lopende opzeggingsprocedures. Er is over deze kwestie advies gevraagd aan de regeringscommissaris; hij is van oordeel dat het niet nodig is, ter zake te voorzien in specifiek overgangsrecht. Onze fractie had zich op voorhand aan dit advies gebonden en het dient dan ook geen redelijk doel om twijfel te wekken aan de juistheid ervan. Wij zullen dit wetsvoorstel steunen.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. De regering heeft in dit debat al geconstateerd dat er hierbij sprake was van een scheiding der geesten. Volgens sommigen is het te weinig en te bescheiden – de heer Wagemakers vertolkte deze mening – volgens anderen, zoals mijn fractie, is het te veel en te snel. Dit leidde ertoe dat het debat en het wetsvoorstel bij geen van de fracties erg veel enthousiasme opriepen. Aan de ene kant werd er gevraagd om een nadere uitleg door de regering, aan de andere kant werd er gevraagd om een notitie om meer zicht te krijgen op de toekomstige mogelijkheden en de moeilijkheden van pacht. De regering heeft de uitleg wel gegeven, maar zij wenste geen notitie toe te zeggen, omdat die volgens haar niet nodig was. Volgens ons was dit verzoek van de fractie van de PvdA en van onze fractie juist wel heel terecht. Omdat de regering deze notitie niet heeft toegezegd, zal mijn fractie tegen dit wetsvoorstel stemmen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fractie van de SP tegen dit wetvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

Naar boven