Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 29, pagina 1332-1336 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 29, pagina 1332-1336 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake vervanging van de basisvorming door een nieuwe regeling voor de onderbouw (regeling onderbouw VO) (30323).
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. In het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, zit een aantal zaken waarover wij ons enige zorgen maken maar waarop wij niet uitvoerig zullen ingaan. Ik wil ze echter wel even noemen. Zo mogen leerkrachten ook les gaan geven in vakken die niet tot hun competentie behoren. Zij krijgen twee jaar de tijd om daarin een competentie te verwerven. Mijn fractie heeft in het licht daarvan vooral zorgen over het imago van het vak. Ik spreek regelmatig jongeren die zeer geschikt zijn om leraar te worden, maar dat absoluut niet zullen doen omdat het in hun ogen een vak is voor losers. Als je in de kwalificaties niet benadrukt dat je iets moet kunnen en kennen om leraar te worden en dat dit enig aanzien verschaft, zal het tekort aan leraren nog veel groter worden dan wij nu al verwachten. Dit punt is echter al uitvoerig in de Tweede Kamer behandeld, dus het heeft weinig zin om dat hier nog eens dunnetjes over te doen.
Er is één punt dat ik namens de voltallige commissie mag inbrengen, wat ik met veel plezier zal doen. Een van de weinige voordelen van aan het einde van het seizoen vaak nog een groot aantal wetsvoorstellen erdoor te moeten jagen, is dat bij de behandeling van het ene wetsvoorstel het vorige nog scherp op het netvlies staat. Een aantal weken geleden hebben wij het wetsvoorstel inzake de profielen in de tweede fase behandeld. De Kamer heeft toen vragen gesteld over de noodzaak om wiskunde op te nemen in het C&M-profiel voor het havo, met name omdat dit profiel vaak gekozen wordt door aankomende pabo-studenten. Wij hebben ons laten overtuigen door het argument van de minister dat het verplicht stellen van wiskunde het probleem van de rekenvaardigheid niet oplost en dat dit beter kan worden geregeld in de onderbouw. In dat licht hadden wij verwacht dat rekenvaardigheid als kern- of tussendoel zou worden opgenomen in de onderbouw van het havo, maar dat is niet het geval. Er zijn helemaal geen kern- of tussendoelen opgenomen voor het derde leerjaar havo. Zeker gezien de discussie van enkele weken geleden zou dat wel moeten gebeuren.
Tijdens de schriftelijke voorbereiding heeft de minister toegezegd dat, "ondanks het feit dat voor het derde leerjaar niet de kerndoelen gelden, er voor wiskunde wel een (uitgewerkt) voorbeeld zal zijn als richtsnoer voor scholen en methodemakers". Wij waarderen deze toezegging, maar een uitgewerkt voorbeeld als richtsnoer voor scholen en methodemakers is natuurlijk iets anders dan een concrete doelstelling waar scholen zich aan moeten houden en waar de inspectie op kan controleren. Dat laatste is waar het de Kamer om gaat. Graag horen wij van de minister hoe zij tegen deze opvatting aankijkt en of zij bereid is aan onze wens tegemoet te komen. Wij wachten de reactie van de minster met belangstelling af.
De heer Klink (CDA):
Voorzitter. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel inzake de aanpassing profielen tweede fase vwo en havo op 25 april jongstleden is van de kant van de CDA-fractie gevraagd om de inspectie te verzoeken, een thematisch onderzoek te doen naar de manier waarop scholen omgaan met de lesuren c.q. de lestijden. Welke patronen tekenen zich daarbij af? Hoe gaat men om met begeleidingsuren, contacturen en lesuren? Hoe intensief en inhoudelijk is het contact tussen leerkrachten en leerlingen?
Wij stelden toen al dat het de CDA-fractie er daarbij niet om te doen was om de inspectie of de overheid weer in staat te stellen om zich met het onderwijsproces te bemoeien, maar wel om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen binnen het onderwijs en de patronen die zich daarbij aftekenen. De minister zegde ons dit toe. Bij de schriftelijke voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel is van onze zijde gevraagd bij dat thematische onderzoek ook de onderbouw van het voortgezet onderwijs te betrekken. In de memorie van toelichting geeft de minister er echter geen blijk van deze toezegging te onderkennen en daar nader invulling aan te willen geven; ik doel op de toezegging tijdens het vorige debat. Wij gaan er als CDA-fractie van uit dat de minister de toezegging wil bevestigen en vragen haar opnieuw of zij de onderbouw daarbij wil betrekken.
Verder herhalen wij hier in meer algemene zin ons pleidooi om ouders intensief bij het onderwijs te betrekken, zeker nu de beleidsvrijheid en daarmee de verantwoordelijkheid van scholen toeneemt. Wij vinden het daarom een goede zaak dat scholen met dit wetsvoorstel worden verplicht om ouders ervan op de hoogte te stellen of er vakoverschrijdend wordt lesgegeven en hoe de inzet van leerkrachten er dan uitziet. In meer algemene zin herhalen wij wel ons pleidooi voor het stimuleren van een proactieve houding van scholen, in die zin dat zij een en ander niet wat bloedeloos, vaak kort door de bocht en niet zelden wat technisch verantwoorden in een schoolgids, maar ouders actief inlichten over hun pedagogische benadering en wellicht ook over inspectierapporten en de inhoud daarvan.
De heer Van Raak (SP):
Voorzitter. Mevrouw Linthorst heeft mede namens mijn fractie al de zorgen uitgesproken die in deze Kamer leven over het rekenonderwijs. Toch wil ik in aanvulling hierop nog heel even het woord nemen, omdat mijn fractie vragen heeft over de wijze waarop deze wet is aangeboden. Zij behelst eigenlijk niet een maar twee wetsvoorstellen. Het eerste voorstel is dat de basisvorming wordt afgeschaft en het aantal kerndoelen wordt teruggebracht; daarmee zijn wij het volledig eens. Tevens wordt echter vastgelegd dat docenten les mogen geven in vakken waarin zij eigenlijk niet bevoegd zijn; ook mevrouw Linthorst sprak daarover al haar zorgen uit. Dit is helaas al praktijk, maar de minister wil dit nu wettelijk vastleggen. Het lesgeven in vakken waarvoor een docent niet bevoegd is, wordt nu wettelijk gelegitimeerd. Het is ongewenst dat schoolbesturen leraren in de onderbouw in verwante vakken les mogen laten geven en dat zij tevens het niveau van vakbekwaamheid mogen bepalen.
Dit wetsvoorstel is een bestuurlijke vernieuwing, zo stelt de minister in de memorie van toelichting. Zij stelt een aantal algemene kerndoelen en schoolbesturen wordt vervolgens de vrijheid geboden om die doelen in het onderwijsprogramma te verwerken. Eerst wil ik iets zeggen over die kerndoelen. Ik was toch weer onaangenaam verrast hoezeer het onderwijs erin slaagt om nietszeggende algemeenheden te delibereren. Tijdens de behandeling op 28 juni 2004 in deze Kamer van de Wet op de beroepen in het onderwijs heb ik mijn verwondering al uitgesproken over de 70 pagina's open deuren op basis waarvan wij de bekwaamheid van mensen in het onderwijs zouden moeten meten. Onderdeel van het wetsvoorstel dat voorligt, is flink te snoeien in de onderwijsregels, in dit geval in de kerndoelen. Dat is een goede zaak, maar het blijft pijnlijk dat leerlingen Nederlands moeten leren om zich begrijpelijk uit te drukken of dat zij bij gymnastiek moeten leren meer te bewegen. Een ander doel is dit: de leerling leert over zorg en leert zorgen voor zichzelf, anderen en zijn omgeving en leert hoe hij de veiligheid van zichzelf en anderen in verschillende leefsituaties, zoals wonen, leren, werken, uitgaan en verkeer, positief kan beïnvloeden. Feitelijk staat hier niets en omdat zij zo nietszeggend zijn geformuleerd, betekent dit in de praktijk dat er eigenlijk nauwelijks kerndoelen zijn. Dat legt een grote verantwoordelijkheid bij de scholen.
Mijn fractie is erg voor de integratie van praktische en theoretische vakken in het vmbo en ziet veel voordelen als docenten hier vakoverschrijdend kunnen werken in kernteams. Leraren mogen wat ons betreft lesgeven in onderdelen van andere vakken, maar wij zien niet graag dat schoolbesturen bepalen of deze docenten voldoende kwaliteiten hebben. Zeker nu de lerarentekorten sterk dreigen te groeien, zijn wij bang dat leraren geen recht meer hebben op het behalen van een vakbevoegdheid en naar willekeur worden ingezet.
Wij hadden graag de mogelijkheid gehad om vandaag over twee wetsvoorstellen te stemmen. Met het afschaffen van de basisvorming en het beperken van de kerndoelen hadden wij onder voorwaarden zeker kunnen instemmen. Het wettelijk vastleggen dat docenten les mogen geven in vakken waarvoor zij niet bevoegd zijn, kunnen wij echter niet goedkeuren, althans zo lang er geen wettelijke voorschriften komen voor bijscholing en objectieve criteria voor het niveau. Doordat de minister deze twee zo verschillende zaken in één wetsvoorstel heeft aangeboden, moet het goede helaas wijken voor het kwade.
De voorzitter:
Wenst één van de leden in de eerste termijn nog het woord?
Het woord is aan mevrouw Kalsbeek.
Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):
Voorzitter. Hoewel mijn fractie geen spreektijd heeft aangevraagd, omdat mevrouw Linthorst de vraag van de commissie zo uitstekend heeft verwoord, zou ik dat graag op deze manier willen ondersteunen, vooral omdat wij in het debat over de profielen heel sterk hebben aangedrongen op het vak wiskunde in het havo-profiel cultuur en maatschappij.
De vergadering wordt van 13.45 uur tot 14.00 uur geschorst.
Minister Van der Hoeven:
Voorzitter. Uit de inbreng van de Kamer maak ik op dat wij het nog over enkele onderwerpen met betrekking tot het wetsvoorstel zullen hebben. Ik constateer dat het wetsvoorstel op brede instemming kan rekenen, en dat vind ik een goede zaak. Ook in de Tweede Kamer was dat het geval; daar stemde alleen de fractie van de SP tegen. Ook het onderwijsveld stemt in met het wetsvoorstel; dat merk ik aan de reacties uit het veld. Ik heb mij afgevraagd hoe het komt dat het wetsvoorstel zo positief wordt bejegend door het onderwijsveld. Welnu, ik denk dat dit te maken heeft met het feit dat de verantwoordelijkheid voor goed onderwijs wordt gelegd waar deze thuishoort, te weten bij leraren, scholen en besturen. Er is sprake van een nieuwe balans tussen wat de wetgever moet regelen en de vraag welke verantwoordelijkheden op schoolniveau thuishoren. De Regeling Onderbouw gaat uit van een opdracht aan scholen, met kerndoelen, doorstroomeisen en voorschriften voor het gebruik van de onderwijstijd en voor de inzetbaarheid van het personeel, maar geeft daarbij ruimte aan scholen.
De Kamer heeft drie onderwerpen aan de orde gesteld. In de eerste plaats betreft dat het vergroten van de beleidsruimte. Met name de fractie van de SP staat daar gereserveerd tegenover, maar ook mevrouw Linthorst heeft hierover een opmerking gemaakt. Een ander onderwerp is de door mevrouw Linthorst namens de commissie verwoorde vraag over de borging van de rekenvaardigheden. Het derde onderwerp is door de heer Klink aan de orde gesteld, te weten de onderwijstijd en de positie van de ouders.
Laat ik beginnen met de ruimte voor de scholen. Als wij echt verantwoordelijkheid bij scholen willen neerleggen, moeten wij hun de ruimte laten. Wij kunnen dan geen uniform systeem hanteren, en ik geloof dat ook de SP-fractie het daarmee eens is; ik heb immers in dank het voorstel van deze fractie aanvaard om de basisvorming af te schaffen. Men verwijt mij, dat ik dit niet in twee wetsvoorstellen regel, maar dat zou niet handig zijn. Als ik aan de ene kant iets afschaf, terwijl ik tegelijkertijd niet zorg voor iets nieuws, zou ik bestuurlijk niet goed bezig zijn. Daarom heb ik dit zo gedaan. Misschien zegt de heer Van Raak nu: ik had toch liever twee wetsvoorstellen gehad! Welnu, dat is nu een maal niet zo. Ik kan er niets aan doen; er is een andere keuze gemaakt.
Het draait om de ruimte om op schoolniveau invloed uit te oefenen op het onderwijs. Er bestaan echter op dat punt enkele misverstanden. Zo vinden sommigen het maar niets dat leerkrachten ook andere vakken mogen geven dan die waarvoor zij bevoegd zijn. Als een school ervoor kiest om met vakoverstijgende programmaonderdelen te werken, kan er in de eerste twee leerjaren worden gewerkt met teams van leraren. Wij hebben daarover ook uitdrukkelijk gesproken in de Tweede kamer. Ik heb toen aangegeven dat met dit wetsvoorstel niet wordt toegestaan dat een leraar een ander vak gaat geven dan de vakken waarvoor hij bevoegd is. Terecht vraagt mevrouw Linthorst zich af wat een vakleraar dan nog zou moeten kunnen en kennen. Juist de status van en de trots voor het eigen vak moeten niet alleen intact worden gelaten, maar juist worden gestimuleerd. Een docent die bevoegd is voor wiskunde, kan echter wel degelijk ook vakoverstijgende programmaonderdelen verzorgen op andere punten dan zijn vakgebied, mits die een relatie hebben met het vak wiskunde. Het team moet ook beschikken over de bekwaamheden voor alle betrokken vakken. Men is verantwoordelijk voor dat deel van het vakoverstijgende programma waarvoor men voldoet aan de bekwaamheidseisen. In de Tweede Kamer is gesproken over het voorbeeld van de leraar Engels, die ook aandacht geeft aan literatuurgeschiedenis als vakoverstijgend programmaonderdeel voor moderne vreemde talen. Betrokkene verzorgt dan niet de vakken Frans en Duits, maar wel, onder verantwoordelijkheid van zijn vakbroeders voor Frans en Duits, aspecten van die vakken.
Het debat in de Tweede Kamer heeft geleid tot een wijziging op dit punt. Door het aannemen van een amendement van de leden Lambrechts en Hamer is een extra voorschrift opgenomen voor het geval dat leraren die geen deel uitmaken van het team een bijdrage willen leveren aan het verzorgen van een vakoverschrijdend programmaonderdeel. In dat geval moet het bevoegd gezag vaststellen of de inhoudelijke en didactische kennis van de betrokkene voldoende zijn. Daarbij moeten ook de opvattingen van de leden van het team in aanmerking worden genomen. Als er deficiënties zijn, moet ook worden vastgesteld hoe hierin alsnog zal worden voorzien. Dat wordt vastgelegd in het dossier van de betreffende leraar. Dat punt is dus ondervangen.
Er is ook een amendement van mevrouw Vergeer van de SP-fractie aan de orde geweest. Dat amendement beoogde om in de wet op te nemen dat leraren in teams ook een onderwijsbevoegdheid moeten halen voor andere werkzaamheden die zij verrichten waarvoor zij niet voldoen aan de bekwaamheidseisen. Dat amendement is verworpen.
Ik denk dat ik hiermee heb aangegeven op welke manier het risico dat door de heer Van Raak werd genoemd, wordt ondervangen.
Het tweede onderwerp betreft de borging van de rekenvaardigheden, een erg belangrijk onderwerp. Ik ben het met de Kamer eens dat er echt een probleem is op dit terrein. Ik deel ook het gevoel van urgentie inzake het belang van een goede borging van die rekenvaardigheden. Dit punt is breder dan alleen de onderbouw van het voortgezet onderwijs en het derde leerjaar. Het is essentieel in doorlopende leerlijnen die beginnen in het primair onderwijs en die doorlopen tot het hoger onderwijs. Ik wil de problemen in die context aanpakken, dus niet alleen bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Een concrete doelstelling van het onderwijs is dat scholen doorlopende leerlijnen realiseren. Daarin zijn elementaire rekenvaardigheden van belang.
Ik wil enkele dingen doen. Er zijn negen kerndoelen die betrekking hebben op rekenen en wiskunde. Daar staat nu boven "onderdeel c, wiskunde". Daar moet van worden gemaakt "onderdeel c, rekenen en wiskunde". Het volgende is een inhoudelijk punt. De tekst van de kerndoelen ligt op dit moment bij de Raad van State, dus het is moeilijk om die nog te wijzigen. Ik ben bereid om in de toelichting bij de kerndoelen, die hoort bij de totale wetsbehandeling, het belang van met name de rekenvaardigheden voor de doorlopende leerlijn van leerlingen te expliciteren. Op die manier kan voor de inspectie een beter aanknopingspunt worden gecreëerd om het toezicht op te baseren. Door het noemen van de doorlopende leerlijn, die loopt van het primair onderwijs via het voortgezet onderwijs naar het hbo, wordt ook het probleem van het derde leerjaar betrokken. Dat zit in de doorlopende leerlijn van het rekenonderwijs. Ik kan dan bovendien een oplossing vinden voor het probleem van leerlingen van het mbo die met dezelfde rekenproblematiek worden geconfronteerd. Als zij naar het hbo gaan, vallen zij immers ook onder de doorlopende leerlijn.
Een volgend punt betreft de inspectie, het toezicht en de evaluatie. De inspectie ziet toe op de naleving van de wettelijke voorschriften en dus op de kerndoelen. Zij kan het toezicht formaliseren en concretiseren, maar ziet ook toe op de wettelijke eis om op alle profielen voor te bereiden. In het toezichtskader moet worden uitgewerkt hoe dat precies moet gebeuren, maar in deze wet zijn de uitgangspunten voor het toezicht van de inspectie opgenomen. Ik begrijp heel goed dat de Kamer wil weten hoe dit zich ontwikkelt in de tijd. Ik ga in elk geval eenmalig een thematisch onderzoek laten doen naar de kwaliteit van het reken- en wiskundeonderwijs. Het zou goed zijn als de inspectie vervolgens in het jaarlijkse onderwijsverslag een passage wijdt aan de stand van zaken met betrekking tot het rekenonderwijs. Op die manier kan de zaak door de jaren heen worden gevolgd en wordt zichtbaar waar zich zaken goed of misschien minder goed ontwikkelen.
De ontwikkelingen in de onderbouw worden gemonitord door de Projectgroep Onderbouw VO. Daarover informeer ik beide Kamers jaarlijks. Ook hierbij komen de rekenvaardigheden specifiek aan de orde. Als uit de monitor mocht blijken dat scholen onvoldoende aandacht besteden aan de rekenvaardigheden, krijgt de projectgroep de opdracht om zijn activiteiten daarop te richten. Ik denk dat wij op deze manier in elk geval kunnen waarborgen dat hetgeen wij willen daadwerkelijk gebeurt.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
De minister zegt dat de inspectie aanknopingspunten heeft voor controle op dit punt. Als een school niet voldoende aandacht besteedt aan rekenvaardigheid, heeft de inspectie toch ook de taak om in te grijpen? Dat is toch niet alleen een taak van de projectgroep?
Minister Van der Hoeven:
Natuurlijk, het gebeurt beide. Als de inspectie constateert dat op een bepaalde school iets met het rekenonderwijs aan de hand is, verwacht ik dat zij niet wacht met handelen tot zij het jaarverslag gaat schrijven. Zij moet meteen ingrijpen. Het is echter goed dat de Projectgroep Onderbouw VO betrokken blijft bij dit geheel omdat deze groep van de scholen zelf is en het vertrouwen van de scholen heeft. Zo kan vanaf twee kanten aan dit probleem worden gewerkt. Ik ben het er zeer mee eens dat wij dit niet kunnen laten passeren. Vijf jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel is een evaluatie voorzien, maar die geldt voor het geheel.
Met betrekking tot het rekenonderwijs is ook de betrokkenheid van de pabo's van belang. Ik hecht zeer aan hun betrokkenheid bij de monitoring en de evaluatie. Het is heel goed dat niet alleen wordt gekeken naar de scholen zelf, maar ook naar het oordeel van de pabo hierover. Ik kom hierop terug in de junibrief die ik in het debat in de Tweede Kamer heb toegezegd en die uiteraard ook naar de Eerste Kamer zal worden gezonden.
Het derde punt betreft de vragen van de heer Klink over met name het thematische onderzoek naar de ontwikkeling rond de besteding van scholen door de onderwijstijd. Ik heb toegezegd dat ik zo'n onderzoek zou uitvoeren, dus dat doe ik. Bij dat onderzoek zal ook de onderbouw worden betrokken, dat zeg ik graag toe. Het stond op papier iets anders, maar nu is op het papier van de Handelingen van deze Kamer vastgelegd dat wij dat gaan doen.
De heer Klink vroeg ook of ik wil stimuleren dat scholen ouders proactiever informeren over hun pedagogische benadering in de onderbouw en over de inspectierapporten. Ik ben het ermee eens dat ouders en andere betrokkenen echt kritisch moeten meedenken over het door een school gevoerde beleid. Daar is informatie voor nodig. In dit wetsvoorstel worden de voorschriften voor de schoolgids aangescherpt. Scholen moeten de ouders in de schoolgids specifiek informeren over bijvoorbeeld de inrichting van het onderbouwprogramma en over de eventuele keuze voor vakoverstijgende programmaonderdelen en de inzet van het personeel daarbij. Ik span mij er in elk geval samen met de inspectie nog meer dan nu voor in om de transparantie van de schoolresultaten voor ouders te vergroten. De inspectieoordelen over de kwaliteit van alle afzonderlijke scholen zijn openbaar. Bij zeer zwakke scholen, vraagt de inspectie het schoolbestuur om in de reactie op het oordeel "zeer zwak" aan te geven hoe de ouders hierover zijn geïnformeerd. Als de inspectie dat niet voldoende vindt, informeert zij de ouders zelf. Ik denk dat wij op die manier met behoud van ieders verantwoordelijkheden toch de zaak een tikkeltje hebben aangescherpt.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. Ik kan heel kort zijn. Ik neem aan dat ik namens de hele commissie de minister kan bedanken voor haar toezeggingen. Volgens mij hebben wij het zo goed opgelost. Mijn fractie zal voor het wetsvoorstel stemmen.
De heer Van Raak (SP):
Voorzitter. Het is niet noodzakelijkerwijs logisch dat er nu niet één, maar twee wetten voorliggen. In de ene wet wordt de basisvorming afgeschaft en het aantal kerndoelen beperkt. De minister zegt dat zij zich daarbij ook geïnspireerd heeft geweten door de SP. Dat doet mij deugd.
Minister Van der Hoeven:
Dat gaat mij toch wel wat ver, hoor.
De heer Van Raak (SP):
Gaat zelfs "geïnspireerd" te ver?
Minister Van der Hoeven:
Uw partijfractie heeft mij dat voorstel aangeboden. Ik heb dat voorstel aanvaard. Uiteraard heb ik een aantal dingen die ik al wilde doen, gedaan in de hoop dat u voor dit wetsvoorstel kon stemmen. In feite doe ik toch wat u graag wilde dat ik deed?
De heer Van Raak (SP):
Ja. Wij hadden ook heel graag voor gestemd, anders hadden wij tegen onszelf gestemd. De minister heeft er in dit wetsvoorstel alleen iets aan vastgeplakt wat er niet noodzakelijkerwijs uit voortvloeit, namelijk dat docenten les mogen geven in vakken waar zij eigenlijk niet toe bevoegd zijn. Daar kunnen wij niet in meegaan, al is ook dat eigenlijk niet helemaal waar. De minister zegt dat wij niet willen dat docenten lesgeven in onderdelen van vakken die nauw verwant zijn met hun vak. Dat is niet helemaal waar, want zeker in het vmbo, maar ook in andere soorten onderbouw vinden wij het juist heel goed dat docenten in teamverband vakoverschrijdend te werk kunnen gaan. Wij zijn daar erg voor. Wij zijn er alleen niet voor dat de situatie kan ontstaan dat schoolbesturen kunnen bepalen dat docenten bepaalde vakken moeten geven en zelf moeten controleren of het niveau en de vakbekwaamheid goed zijn. De verhoudingen in het onderwijs zijn op dit moment namelijk niet goed. Als dat wel zo was, konden wij ermee instemmen. Uit de gesprekken die ik voer, blijkt dat de verhouding tussen veel schoolbestuurders en leraren lang niet goed is. De minister voert dergelijke gesprekken vast ook wel. Hoe het ook zij, ook in de openbaarheid, bijvoorbeeld in een uitzending van Buitenhof in de afgelopen maand maart, heeft een leraar economie – Ton van Haperen heette hij, geloof ik – een debat gevoerd met een bestuurder, Leo Lenssen. Misschien kan de minister zich dat nog herinneren. Je zag dat die twee mensen, die bestuurder en die leraar, tegenover elkaar zaten, elkaar niet begrepen en in verschillende werelden leefden. Zolang dat het geval is, dus zolang die verhoudingen zo slecht zijn, vind ik het niet verantwoord om schoolbesturen nu al zo veel vrijheid te geven in hun omgang met de docenten. Dat was anders geweest als er wettelijke voorschriften voor bijscholing en objectieve criteria voor niveaus kwamen. Op dit moment en in de situatie waarin de scholen nu verkeren, vind ik het onverantwoord om schoolbesturen zo veel vrijheid te geven dat zij mogen bepalen welke vakken leraren moeten geven en of zij hier al dan niet geschikt voor zijn. Daarom zullen wij tegen stemmen.
Minister Van der Hoeven:
Voorzitter. Ik heb eerder van de heer Van Raak gehoord dat hij liever twee wetten had gehad. Overigens hebben zijn partijgenoten in de Tweede Kamer mij dat niet gezegd. De heer Van Raak brengt dat nu dus in. Dat is aan hem. Toch zitten er een paar denkfouten in zijn redenering, als ik het zo mag zeggen. Ieder bevoegd gezag gaat altijd over de inzet van personeel. Dat is zijn verantwoordelijkheid; dat moet het doen, want daar wordt het op aangesproken. Juist het amendement dat in de Tweede Kamer is aangenomen voor het geval dat leraren die niet deel uitmaken van het team een bijdrage leveren aan een vakoverstijgend programmaonderdeel, voorziet erin dat het team moet worden ingeschakeld bij het opdragen door het bevoegd gezag van dit soort werk aan een ander lid van het personeel. Verder is het juist daardoor mogelijk dat er wordt vastgesteld hoe te voorzien in eventuele onvolkomenheden. Dat wordt vastgelegd in het bekwaamheidsdossier. Hier zit een bijscholingsverplichting bij. Bovendien hebben wij in de Wet op de beroepen in het onderwijs een aantal andere zaken met elkaar geregeld zoals bijscholing, de rol van de inspectie en die van het bevoegd gezag. Ik vind het dus jammer dat de heer Van Raak hierbij persisteert. Ik had dat liever anders gezien. Ik had liever dat de gehele Eerste Kamer voor had gestemd, maar ik ben blij met de mening van de overgrote meerderheid van die Kamer.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
De aanwezige leden van de fractie van de SP wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.
Sluiting 14.20 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20052006-1332-1336.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.