Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 28, pagina 1253-1270 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 28, pagina 1253-1270 |
Aan de orde is het beleidsdebat over het onderdeel Buitenlandse Zaken (exclusief NAVO) in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2006 (30300 V).
De voorzitter:
Ik heet minister Bot en minister Van Ardenne-van der Hoeven van harte welkom. De staatssecretaris bevindt zich nog in een niet-voorziene file, maar wij hopen hem hier binnen ongeveer een kwartier welkom te kunnen heten.
De heer Van Thijn (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Verleden jaar stond de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken in het teken van het imago van Nederland in het buitenland. Bij het begin van mijn betoog wil ik nu de minister de vraag voorleggen hoe hij denkt dat het buitenland zal reageren op het feit dat in Nederland een dissident Kamerlid met terugwerkende kracht van haar nationaliteit wordt beroofd en dat dit gebeurt zonder enig proces. Ik hoor graag vanuit die invalshoek, want een andere behandelen wij hier vandaag niet, een reactie van de minister.
Voor het betoog deze keer zoek ik mijn uitgangspunt in het recente advies van de Algemene Energieraad en de AIV, getiteld Energiek buitenlands beleid. De centrale aanbeveling in dit advies wijst op de energievoorzieningszekerheid als nieuwe hoofddoelstelling van het buitenlands beleid, gelet op de gewijzigde geopolitieke situatie in de wereld. Wat kan dat betekenen? In een recent rapport van onze collega Jos van Gennip, getiteld "Energy security" worden die wijzigingen op beklemmende wijze nader geschilderd. Gewezen wordt op de toenemende schaarste aan gas en olie, ook al door de pijlsnelle opkomst van China en India en hun consumerende economieën, de infrastructurele kwetsbaarheid, zie pijpleidingen en transportroutes en de afhankelijkheid van de hoogst instabiele olieproducerende landen in het Midden-Oosten. Verder wordt gewezen op de toenemende afhankelijkheid, voor wat het gas betreft, van Rusland dat er niet voor terugschrikt om zijn monopoliepositie in te zetten voor diplomatieke doeleinden. Dat alles maakt het speelveld voor ons buitenlands beleid kleiner en kleiner, want als we daaraan toegeven is een goede verstandhouding met Rusland en olieproducerende landen in het Midden-Oosten is cruciaal. In NRC/Handelsblad van afgelopen zaterdag spreekt Thomas Friedman over de "eerste wet van Petropolitiek", een oude variant op de oude wet van bad money drives out good money. Nu spreekt hij over "good values drives out bad values". Naarmate de olieprijs stijgt, zullen "petrolistische landen" het meer voor het zeggen krijgen. Is dat wat bedoeld wordt met de nieuwe hoeksteen? Hoe verhoudt zich dat met andere doelstellingen, zoals de versterking van de internationale rechtsorde en de eerbiediging van de mensenrechten? Wat verandert er als energie een separate hoofddoelstelling wordt? Welke impact zal dit hebben voor het Nederlandse beleid inzake Irak, waar de verhoudingen eerder verslechteren dan verbeteren? Hoe voorkomen we dat we meegesleurd worden in een oorlogsspiraal in Uruzgan, een missie waarmee overigens ook onze fractie instemt. Hoe beïnvloedt deze nieuwe hoeksteen onze opstelling inzake Iran en het nog altijd uitzichtloos lijkende Midden-Oostenconflict? Wat betekent dit voor de collegiale verhoudingen? Gaat de minister zich nu ook buigen over het energiebeleid van minister Brinkhorst? Mijn fractie is van mening dat, ongeacht de ernst van de geschetste situatie die wij erkennen, het mensenrechtenbeleid niet de sluitpost van het beleid mag worden. Zij vraagt daarover een duidelijke uitspraak van de minister.
Van niet minder belang in dit kader is het WRR-rapport Dynamiek in islamitisch activisme. Dit rapport dat veel genuanceerder is dan in de pers is gebleken, gaat deels over spanningen in eigen land maar legt terecht verbindingen met het buitenland beleid. Te veel wordt, als het om de islam gaat, gedacht in confrontatie en sjablonen, aldus de WRR. Het beeld, ook van de politieke islam, is gedifferentieerd. Te weinig wordt ingespeeld op perspectiefvolle aanknopingspunten op het gebied van democratie en mensenrechten die er ook zijn. Nu bevinden wij ons in een negatieve spiraal die doorbroken zou moeten worden. We moeten, zo zegt de WRR, meer oog hebben voor het "democratisch potentieel". Oog hebben, niet alleen voor radicalisering, maar ook voor moderniserende ontwikkelingen die zich binnen de islam wereldwijd afspelen. Oog ook voor de achterliggende ontwikkelingen die tot radicalisme leiden. Wij moeten, vooral daar waar mogelijk, de dialoog zoeken in plaats van de confrontatie.
Dat Hamas de Palestijnse verkiezingen heeft gewonnen plaatst ons voor een duivels dilemma. Natuurlijk is Hamas niet van de ene dag op de ander een acceptabele gesprekspartner. Terecht stelt de EU, als onderdeel van het kwartet, dat, wil dat wel het geval zijn, men het terrorisme moet afzweren, de staat Israël moet erkennen en de aangegane akkoorden moet nakomen. Het doet mij overigens sterk denken aan situatie met de PLO in de jaren tachtig. Toen zijn die eisen ook gesteld, en terecht, maar de internationale gemeenschap heeft wel hemel en aarde bewogen via diplomatieke middelen, maar ook via second track diplomacy om voorwaarden te scheppen waardoor het uiteindelijk gelukt is om de PLO op een ander standpunt te krijgen. Nederland heeft daarbij achter de schermen een belangrijke rol gespeeld. Wat denkt de Nederlandse regering nu te ondernemen om de dialoog weer vlot te trekken? Mijn fractie betreurt het feit dat de EU en andere partijen aanvankelijk gemeend hebben om rücksichtslos alle economische en financiële steun te moeten stopzetten. Een politiek van Verelendung lijkt ons niet het aangewezen middel om een verdere radicalisering van de Palestijnse bevolking tegen te gaan, nog afgezien van het feit dat een humanitair rampenscenario een eigenaardig antwoord is op de uitkomst van democratische verkiezingen. Wilden we niet juist het respect voor democratie en mensenrechten in het Midden-Oosten bevorderen?
Intussen is de ontwikkeling in Israël niet zonder perspectief. De ontmanteling van de nederzettingen in Gaza was een belangrijke eerste stap. Voor het eerst tekent zich in de publieke opinie een duidelijke meerderheid af om tot verdere stappen te komen. Eindelijk heeft men oog voor de bedreiging van de demografische tijdbom: een Palestijnse meerderheid in Israël die tot een apartheidsstaat zou kunnen leiden. Dat wil men onder geen beding. De Groot-Israëlbeweging is een kopje kleiner gemaakt. De reshuffle van partijen en de vastbeslotenheid van Olmert om ook op de West Bank tot ontmanteling over te gaan is perspectiefvol. Het ware echter te prefereren als een en ander niet eenzijdig gebeurt maar dat het tot daadwerkelijke onderhandelingen komt. Olmert heeft daar een halfjaar voor uitgetrokken, een bewijs dat de bereidheid van die kant, ondanks alle veranderingen, er is. Een herleving van de Roadmap met de contouren van het vredesplan van Genève is nog altijd actueel en Oost-Jeruzalem mag onder deze omstandigheden niet als voldongen feit geannexeerd worden. Welke activiteiten ontwikkelt de Nederlandse regering om de dialoog weer op gang te brengen?
Voorzitter: Rabbinge
De heer Van Thijn (PvdA):
Voorzitter. Op dit moment is belangrijkste vraagstuk Iran. De nieuwe, op weinig democratische wijze gekozen president Ahmadinejad, ontkent de Holocaust, wil de staat Israël vernietigen en ontwikkelt, mede om dat doel te bereiken, een kernwapen. Een huiveringwekkend perspectief waaraan de wereld niet schouderophalend voorbij kan gaan. Waarom zouden wij hem niet op zijn woord geloven? We hebben wel eens meer bij dat soort verhalen ten onrechte onze schouders opgehaald. De internationale gemeenschap discussieert over twee onaantrekkelijke opties: militair ingrijpen of een geïntensiveerde dialoog. Beide opties hebben immense nadelen. Een dialoog is bij deze president, boter aan de galg en een militaire interventie, na Irak, zet de regio verder in vuur en vlam. Misschien is er nog een derde optie: een krachtdadige steun met alle middelen aan de Iranese civil society en de oppositie als motor van verandering. Ik wijs op een resolutie die de beide kamers in België hebben aangenomen waarin voor deze derde optie wordt gepleit. Deze optie houdt onder andere in om ook de democratische krachten te steunen die binnen en buiten Iran werken aan een democratische rechtstaat. Het voorstel is om de Nationale raad van verzet daarbij als gesprekspartner te aanvaarden.
Terzijde: hoe kon onze minister het ambtsbericht uitbrengen waarin Iran tot veilig land werd verklaard, ook voor christenen en homo's? Over recente executies wordt gezegd dat de weerlegging door de Iranese autoriteiten in alle drie de zaken dat het om homoseksualiteit zou gaan de bevinding bevestigt van waarnemers ter plaatse dat de laatste jaren de beschuldiging van sodomie op zichzelf nooit de primaire aanklacht is geweest voor een doodstrafvonnis in Iran. Het is "slechts"een subsidiaire tenlastelegging. Ik weet dat deze zaak in de Tweede Kamer is afgehandeld en dat hierover inmiddels geruststellende teksten zijn uitgesproken, maar mijn vraag is anders. Hoe krijgt de minister dit soort teksten uit de pen? Wie zijn de waarnemers ter plaatse en hoe wordt voorkomen dat dit soort Unfug opnieuw aan het papier wordt toevertrouwd?
In de dialoog met de islam over het grote belang van mensenrechten en democratie is het van extra grote betekenis dat de minister een scherpe koers blijft varen op het punt van de mensenrechten in "eigen kring" en consequent afstand blijft nemen van schendingen van de Geneefse Conventie. Ik denk daarbij onder andere aan Guantánamo Bay. Terecht heeft de Tweede Kamer daar een groot punt van gemaakt bij het debat over de uitzending van Nederlandse militairen naar Uruzgan. In dat verband acht ik het ook van groot belang om optimaal geïnformeerd te worden over de CIA-vluchten over Nederlandse grondgebied. De minister heeft tot nu toe alle betrokkenheid van de hand gewezen. Dat is in strijd met de rapportages van de Raad van Europa en het Europese Parlement. Hoe weet de minister dat zo zeker? Hij is toch wel op de hoogte van het bestaan van het need-to-knowbeginsel bij veiligheidsdiensten? Is het niet mogelijk dat de minister terzake onvoldoende geïnformeerd is en zou hij dat niet gewoon toegeven? Ik kwam dat beginsel ook tegen in de documenten over de affaire-Khan, die ik met belangstelling heb doorgenomen. De regering heeft alle betrokkenheid van de CIA ontkend. In die rapporten staat ook iets over het need-to-know-beginsel. Ik ben gedurende mijn ministerschap kort betrokken geweest bij de nazorg voor die affaire. Ik vraag mij af of het verhaal ook standhoudt als wij spreken over de Britse inlichtingendienst in plaats van over de CIA.
Het is tekenend voor de wereldpolitieke situatie, met haar fixatie op het Midden-Oosten, dat andere vraagstukken op de achtergrond dreigen te raken. Mijn collega Rabbinge zal spreken over de rampzalige situatie in Darfur. Ik zal nog een enkel woord wijden aan de situatie op de Balkan. Het is, ondanks de vorderingen die er gemaakt zijn met de verdere democratisering van Bosnië-Herzegovina, een slechte zaak dat Mladic en Karadzic na meer dan tien jaar nog altijd niet in Den Haag zijn. Het is dezer dagen tien jaar geleden dat ik als hoofd van de internationale waarnemingsmissie in Sarajevo was en meemaakte hoe, naar toen verluidde, Mladic door IFOR-troepen werd aangetroffen in zijn hoofdkwartier in Srpska. Ons werd gesommeerd hals over kop al onze mensen uit Srpska terug te trekken, zoals alle internationale functionarissen hals over kop weg moesten gaan. Vervolgens werd hij vrijgelaten. Zo gaat het nu al tien jaar. Terecht is nu de maat vol.
Terecht zijn de onderhandelingen met Servië-Montenegro over toetreding tot de EU afgebroken. Ik mag toch aannemen dat daarmee het Thessalonikiperspectief op losse schroeven is komen te staan. De belangrijkste hobbel die op korte termijn genomen moet worden, is een besluit over de finale status van Kosovo, hopelijk als uitkomst van de onderhandelingen onder leiding van de Finse oud-president Marti Atashaari. Zodra de Kosovaarse Albanezen zich bereid hebben verklaard waterdichte garanties te geven aan de Servische minderheid in het Noorden zou Atashaari naar de Veiligheidsraad gaan met een pakket van onafhankelijkheid, zoals hij dat noemt, ongeacht de opstelling van Belgrado. Het zal erom spannen, maar dit is de enige mogelijkheid. Er moet, na al die jaren, een oplossing worden bereikt, wil de vlam niet weer in de pan slaan.
Het feit dat de aandacht van de wereld zo gefocust is op de ontwikkelingen in het Midden-Oosten, mag niet verhinderen dat wij, de EU, in "eigen huis" orde op zaken stellen. Dat handwerk moet in het belang van de internationale rechtsorde en de handhaving van mensenrechten onverminderd doorgaan, ook al zijn de hoekstenen van het buitenlands beleid aan het kantelen ten gunste van de energie.
De heer Van der Linden (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Bernard Wientjes, voorzitter van VNO-NCW, schreef op 23 januari een artikel in de NRC met de kop Nederland, word weer open, tolerant en internationaal; Traditionele kracht van het land komt in gevaar. Ik moet zeggen dat het buitenland zich vaak afvraagt wat er in Nederland aan de hand is. Tegen die achtergrond vraag ik de minister van Buitenlandse Zaken, hoewel het zijn portefeuille niet is, of de recente affaire effect heeft op het buitenlandse aanzien van Nederland.
Op 27 maart kopte Der Spiegel op de voorpagina Der neue kalte Krieg. Kampf um die Rohstoffe. De wedloop om de grondstoffen verandert de machtsverhoudingen tussen de staten fundamenteel. Het thema energievoorzieningszekerheid gaat steeds meer deel uitmaken van de buitenlandse politiek. Het gevecht om de energiebronnen veroorzaakt nieuwe allianties. Amerika sluit een energieovereenkomst met India voor de leverantie van nucleaire brandstof en technologie, zonder dat dit land het verdrag tegen de verspreiding van atoomwapens getekend heeft. Rusland lonkt naar China en China breekt in het Midden-Oosten in in de traditionele energieverhoudingen. De fors gestegen vraag naar energie door de explosieve groei in landen als China en India en de toegenomen instabiliteit in de kleine groep landen en regio's van olie- en gasproducerende landen zetten het vraagstuk verder op scherp. De AIV wijst in zijn uitstekende rapport Energiek buitenlands beleid, zoals hij dat eerder deed in het rapport Nederland in de veranderende EU, NAVO en VN, op de vergaande gevolgen van de mondialisering met opkomende nieuwe grootmachten en de sterk toegenomen interdependentie op mondiale schaal. De minister concludeert in zijn reactie op het laatstgenoemde AIV-rapport terecht dat de risico's en uitdagingen waar wij voor staan om meer en niet om minder internationale samenwerking vragen. Vraagstukken die in het verleden als binnenlandse politieke vraagstukken werden beschouwd, gaan een steeds grotere rol in de buitenlandse politiek spelen. Ik verwijs naar energie, terrorisme en epidemieën.
Dat vraagt om sterke internationale structuren. Ook hier komt de AIV tot de conclusie dat de hervormingscapaciteit van de eerder genoemde drie internationale organisaties ver achterblijft bij de vereisten die onder de sterk gewijzigde omstandigheden aan deze organisaties gesteld worden. In dit opzicht ben ik erg blij met het initiatief van Bondskanselier Merkel om weer nieuwe kracht te geven aan ten minste een van die internationale organisaties. Alhoewel algemeen de externe dimensie van de voorzieningscontinuïteit erkend wordt, slaagt de EU er niet in om dit in het externe beleid effectief vorm te geven. De AIV pleit er ook nadrukkelijk voor om de prioriteiten in het buitenlands beleid zowel op Europees als op nationaal niveau hiertoe te herschikken. Daarbij pleit de AIV voor nauwere samenwerking tussen de onderscheiden internationale organisaties, omdat een breed scala van aspecten, waaronder veiligheidsaspecten, aan de orde is. Hoe beoordeelt de minister deze aanbevelingen? Welke consequenties verbindt de minister hieraan voor de inrichting van het buitenlandbeleid in Nederland? Heeft dit ook zichtbare consequenties voor de samenwerking tussen de eerder genoemde internationale organisaties?
In dit verband verneem ik graag het oordeel van de minister over het rapport van premier Juncker, die de noodzaak onderstreept om ook op andere stabiliteitsbepalende terreinen zoals democratie, rechtsstaat en mensenrechten een betere en gestructureerde samenwerking tot stand te brengen tussen de EU en de Raad van Europa. Wil de regering toezeggen zich ervoor in te zetten om het rapport van Juncker in de conclusies van de Europese Top in juni aanstaande op te nemen, zoals de voorzitter van de Raad van Ministers, Kansler Schüssel, tijdens het debat in Straatsburg heeft toegezegd?
Hoe staat het met het advies dat deze Kamer aan de Raad van State heeft gevraagd inzake de agentschappen? Ik heb begrepen dat er al sinds februari een concept op het ministerie van Buitenlandse Zaken ligt. Is dat juist? Wanneer kan deze Kamer dat advies tegemoet zien? Waarom duurt het zo lang? Hoe staat het met de discussie over het agentschap in Wenen, waar deze Kamer een Kamerbrede motie over heeft aanvaard?
In dit sterk gewijzigde geopolitieke landschap tekenen zich tevens scherpere scheidslijnen af tussen Europa en de VS met een marktgedreven systeem en een groeiend aantal olie- en gasproducerende landen met een meer staatsgedreven systeem. Dat, en de groeiende instabiliteit, kan grote invloed hebben op de toegankelijkheid tot energiebronnen, het investeringsklimaat en de beschikbaarheid van energie. Daarnaast tekenen zich knelpunten af in de transportroutes en nemen de veiligheidsrisico's toe. Het wekt geen verbazing dat de energievoorziening in steeds meer landen als een vraagstuk van nationale veiligheid wordt gezien. Dit wordt nog eens onderstreept in de rapportage van de Navo-Assemblee over Energievoorzieningszekerheid, waarover onze collega Van Gennip rapport uitbrengt.
De spectaculaire groei van de Chinese economie heeft tot een steeds sterkere vraag naar grondstoffen geleid. Reeds nu is China de tweede olieverbruiker ter wereld en naar verwachting zal het Chinese energieverbruik in de komende jaren in vijftienvoud toenemen. Zouden Chinezen nu reeds dezelfde levensstandaard als de Verenigde Staten hebben, dan zou de dagelijkse Chinese vraag naar olie de huidige totale wereldproductie per dag overtreffen. China wordt op de voet gevolgd door India, dat tevens een spectaculaire groei doormaakt. Bovendien zal India zelfs China rond het jaar 2035 in bevolkingsomvang overtreffen. Even snel als de technologische vooruitgang beweegt zich India's buitenlandse politiek. Terwijl China op een confrontatiekoers met de Verenigde Staten op energievoorzieningsgebied lijkt uit te zijn, baarde het recente akkoord tussen Washington en New Delhi over atoomenergie groot opzien. Begin maart verplichtten de Verenigde Staten zich India van nucleaire brandstof te voorzien, hoewel New Delhi geweigerd heeft het Non-proliferatieverdrag te ondertekenen. Rond deze deal is het opvallend stil gebleven. Hoe beoordeelt de minister de mogelijke politieke effecten en de veiligheidseffecten hiervan?
Samen zullen India en China over ruim twintig jaar vier maal zoveel burgers tellen als Europa. Des te noodzakelijk zal het zijn voor Europa om extern sterk op te treden. Helaas is als gevolg van interne besluiteloosheid een dergelijk sterk optreden voorlopig, zo valt te vrezen, illusoir. Terwijl het niet-democratische Chinese regime, met het ontbreken van een rechtsstaat, het vandaag moeilijk heeft een stabiel investeringsklimaat te scheppen, gooit India, als functionerende democratie, op dit gebied hogere ogen. Europa zal de concurrentie op den duur alleen aankunnen als het haar voorsprong als waardengemeenschap weet te behouden. Daar het nog niet lukt om in EU-kader op te treden, stelt de AIV voor dat Nederland in het kader van het Internationaal Energie Agentschap, alsmede waar nodig in NAVO-verband optreedt. Energie is uiteraard een gemeenschappelijk belang, van zowel Europa als de Verenigde Staten. Evenwel zullen de Verenigde Staten energie als een essentieel onderdeel van nationale veiligheid beschouwen en daarbij weinig ruimte laten voor eventueel afwijkende Europese meningen of opvattingen.
Het huidige Amerikaanse optreden in Irak, in zaken als Guantánamo Bay, maakt duidelijk dat er fundamentele meningsverschillen binnen de huidige Amerikaanse regering bestaan. Hoe ziet de minister de prioriteiten van de Europese politiek op het gebied van energievoorziening en ziet hij tegengestelde belangen tussen Europa en de VS? Wat zijn naar het oordeel van de minister de belangrijkste obstakels om te komen tot een effectieve Europese gemeenschappelijke energiepolitiek? Dreigt bij het uitblijven daarvan geen situatie te ontstaan van eigenstandig, mogelijk tegenstrijdig, optreden van de lidstaten? Ik hoef maar naar Schröder te verwijzen. In welke mate staat Europa een ambitieus energiebeleid in de lidstaten zelf in de weg? Te denken valt aan het stimuleren van milieuvriendelijke auto's en roetfilters, waarbij vermeende verstoring van concurrentieverhoudingen op de Binnenlandse Europese markt als argument worden aangevoerd.
Dat brengt mij bij de relatie met Rusland. Dat is naar mijn mening een van de belangrijkste uitdagingen en politieke vraagstukken voor de komende jaren. Het partnerschaps- en samenwerkingsakkoord uit 1997 vormt een goede basis voor samenwerking, maar heeft helaas weinig opgeleverd. De topconferenties van EU en Rusland hebben niet gebracht wat er van verwacht was. Dat is zeker ook een gemiste kans voor de EU. Het potentieel is enorm maar de opbrengst gering. In feite bestaat er geen echt doordacht Ruslandbeleid. Daarin heeft de EU in de achter ons liggende jaren gefaald. Te zeer is vanuit de eigen interne omstandigheden gereageerd, vaak paternalistisch en belerend, stelt de AIV niet geheel ten onrechte. De conclusies van de laatste Europese Top in Brussel waren in dat verband tekenend. "De energiedialoog met Rusland nieuw leven inblazen en opener en doeltreffender te maken ter ondersteuning van de energiedoelstelling van de EU." Wie is hier de vragende partij? Waarom niet juist pleiten voor een relatie op basis van gelijkwaardigheid, reciprociteit, wederzijds begrip en wederzijdse afhankelijkheid? Wij hebben er het grootste belang bij om Rusland meer en meer deel te laten uitmaken van de grote Europese stabiliteitsruimte. Wij moeten alles doen om een nieuwe isolatie van Rusland te voorkomen. Tevens moet voorkomen worden dat de nieuwe EU-lidstaten de huidige relatie met Rusland te zeer belasten met pijn uit het verleden, hoe begrijpelijk die ook moge zijn.
Deze Kamer heeft in de afgelopen jaren een sterk Europese doch kritische opstelling aan de dag gelegd. Met grote waardering wordt hiervan in het AIV-rapport Europa en de burgers melding gemaakt. Daar mag deze Kamer ook trots op zijn. De aard en de wijze van de besteding van de Europese fondsen is reeds vele malen onderwerp van kritiek geweest en heeft geleid tot initiatieven vanuit deze Kamer in Cosacverband. Doelmatigheid en rechtmatigheid zijn onvoldoende gewaarborgd en belasten de beeldvorming over Europa. In dit verband wenst de CDA-fractie te wijzen naar een vernietigend oordeel van de Europese Rekenkamer over de besteding van de bijna 3 mld. Tacisgelden in Rusland in de periode 1991-2003. Van de 29 grote projecten werden slechts vijf als voldoende beschouwd. De effectiviteit was buitengewoon laag en de doelstellingen waren onnauwkeurig en niet meetbaar. Wij zeggen: ronduit onacceptabel. Ook projecten in voormalige lidstaten van de Sovjet-Unie op het gebied van bevordering van de democratie worden als verspild geld gekwalificeerd. Tegelijkertijd zien wij dat effectieve, doelgerichte assistentieprogramma's voor jonge rechters, ambtenaren, parlementariërs en medewerkers van parlementen in het kader van de Raad van Europa vanwege het ontbreken van financiële middelen moeten worden gestaakt. Hier gaat het slechts over zeer beperkte bedragen. Graag vraag ik de minister om eens klip en klaar stelling te nemen in deze anomalie.
De aard en wijze van de besteding van de Europese fondsen is reeds vele malen onderwerp van kritiek geweest en heeft geleid tot initiatieven vanuit deze Kamer in Cosacverband. Doelmatigheid en rechtmatigheid zijn onvoldoende gewaarborgd en belasten de beeldvorming over Europa. In dit verband wenst de CDA-fractie te verwijzen naar een vernietigend oordeel van de Europese Rekenkamer over de besteding van de bijna 3 mld. Tacisgelden in de periode 1991-2003. Van de 29 grote projecten werden er slechts vijf als voldoende beschouwd. De effectiviteit was buitengewoon laag en de doelstellingen waren onnauwkeurig en niet meetbaar. Wij vinden dit ronduit onacceptabel. Ook projecten in voormalige lidstaten van de Sovjet-Unie op het gebied van de bevordering van de democratie worden als verspild geld gekwalificeerd. Tegelijkertijd zien wij dat effectieve, doelgerichte assistentieprogramma's voor jonge rechters, ambtenaren, parlementariërs en medewerkers van parlementen in het kader van de Raad van Europa vanwege het ontbreken van financiële middelen moeten worden gestaakt. En daarbij gaat het slechts over zeer beperkte bedragen. Graag vraag ik de minister om eens klip en klaar stelling te nemen tegen deze anomalie.
Rusland is zich inmiddels van de nieuwe macht op het gebied van de energiehonger bewust. Het zelfbewustzijn groeit en het grootmachtsdenken dreigt terug te komen. Dat op zich is niet onnatuurlijk, maar het zou een overschatting zijn dat ze terug in de bipolaire wereld zijn. De CDA-fractie pleit ervoor om de situatie nauwkeurig te analyseren en, vooruitlopend op de vernieuwing van het EU-Ruslandsamenwerkingsakkoord in 2007, te werken aan een breed, diepgaand en vertrouwenwekkend geïnstitutionaliseerd partnerschip. Hopelijk treedt Rusland eind dit jaar toe tot de WTO, met de commitments en verantwoordelijkheden die daarbij horen. Alle vier partijen, met uitzondering van de VS, hebben hiervoor het groene licht gegeven. Hoe beoordeelt de minister de politieke eisen die de VS nog aan het lidmaatschap koppelen? Draagt de ouderwets koude en harde oorlogstaal van Cheney in de Baltische Staten bij tot het dragen van gemeenschappelijke internationale verantwoordelijkheid? Was het niet frappant dat hij daarna doorvloog naar Kazachstan, om het regime te bejubelen om de vooruitgang die op het gebied van democratie, rechtstaat en mensenrechten geboekt was? Voor mij ondergraaft dit zijn geloofwaardigheid.
Dit jaar neemt Rusland het voorzitterschap van de G-8 en de Raad van Europa op zich. Voor het eerst in de geschiedenis is Rusland voorzitter van een democratische, Europese internationale organisatie. Een historisch moment. Dit is een erkenning, maar tegelijk een grote verantwoordelijkheid. Hopelijk biedt het ook kansen en mogelijkheden voor verdere samenwerking op een aantal uitstaande issues, zoals mensenrechten, energie, "bevroren" conflicten. De bevroren conflicten in deze regio zijn slechts oplosbaar met de medewerking van Moskou. Een functionerende democratie en een ontwikkelde rechtsstaat bieden op lange termijn de beste perspectieven voor vrede en stabiliteit, dus ook voor energievoorzieningszekerheid. Dit geldt voor Rusland, dit geldt voor Europa waarvan, gezien het lidmaatschap van Armenië, Azerbaïdjan en Georgië in de Raad van Europa, ook de Kaukasus deel uit maakt. In het licht van mogelijke ontwikkelingen in Azerbaïdjan bijvoorbeeld, zoals geïllustreerd door de onregelmatigheden bij de recente verkiezingen, zou dit langetermijnprincipe ook in westerse politiek duidelijker naar voren kunnen komen. Alleen een democratisch Azerbaïdjan zou een betrouwbare partner kunnen blijven. Hoe beoordeelt de minister deze ontwikkelingen en wat verwacht hij van beide voorzitterschappen?
Met betrekking tot de energievoorzieningszekerheid, maar bovenal voor de vrede en stabiliteit in Europa is Rusland een essentiële partner. Gezien het enorm belang van Rusland is de vraag of Rusland als partner ook betrouwbaar is. Op het gebied van energievoorzieningszekerheid heeft Rusland zijn verdragsverplichtingen tot op heden altijd gerespecteerd. Russisch optreden ten opzichte van de Oekraïne maar ook Moldova en Georgië maken echter duidelijk dat, waar nodig, Moskou er niet voor terugschrikt energievoorziening als een politiek drukmiddel te benutten. Wij mogen hierbij evenwel niet uit het oog verliezen dat ook de Oekraïne illegaal gas aftapte; dat moet ook betrokken worden bij de beschouwingen. Terwijl Nederland dankzij het eigen aardgas de Russische druk wellicht als minder ervaart, mag niet vergeten worden dat Duitsland voor meer dan 40% en Hongarije zelfs voor 85% van Russisch gas afhankelijk zijn. Een recente analyse in NRC Handelsblad van een Russische waarnemer, oorspronkelijk gepubliceerd in de Russische krant "Kommerzant", schetst een zorgelijk beeld van de Russische politiek. Het stelt dat de staat een onderneming geworden is en er slechts op uit is om het eigenbelang van een zeer beperkte groep veilig te stellen. Tijdens de recente Russisch-Duitse top in Tomsk liet president Poetin er geen twijfel over bestaan dat Rusland, waar nodig, er niet over zal aarzelen om zijn energieleveranties in de toekomst ook op Aziatische markten te richten. Tezelfdertijd steeg de beurswaarde van de Russische staatsonderneming Gazprom tot 250 mld. dollar, waarmee deze BP als Europa's grootste energieonderneming inhaalde en de tweede energieonderneming ter wereld werd, na Exxon Mobil uit de VS.
Poetin klaagde dat Gazprom ten onrechte in het Westen geen eigen distributiesysteem ter beschikking heeft. Tegelijkertijd echter werden bij de top in Tomsk belangrijke akkoorden tussen Duitse firma's en Gazprom ondertekend. Rusland dreigt, maar blijft tegelijkertijd goede zaken doen. President Poetin heeft er bovendien herhaaldelijk op gewezen dat Rusland deel van Europa is en wil zijn. En terwijl een aantal recente ontwikkelingen inzake de media en ngo's bron van zorg zijn, moet ook voor ogen gehouden worden dat hervormingen in een gigantisch land als Rusland, met een zo beladen verleden, een langetermijnopdracht zijn. In dit opzicht past een vergelijking met een olietanker: snelle koerswijzigingen zijn uitgesloten, maar indien het roer wordt omgegooid, zal de uiteindelijke koers tenslotte een geheel andere zijn.
In zijn rede voor de natie op 10 mei jongstleden heeft Poetin met nadruk onderstreept dat Rusland een positieve rol wil spelen in de energievoorziening in Europa, als een betrouwbare en constructieve partner die zijn verplichtingen respecteert. Ik citeer: "La Russie peut jouer un role positif dans la formation d'une stratégie énergétique européenne unifiée." Dat is heldere taal. Zoals de AIV stelt: de Europese relatie met Rusland is meer verstoord dan nodig of dienstig. Een verbetering van deze relatie is dringend noodzakelijk. Gelijkwaardigheid, wederzijds begrip, reciprociteit zijn inderdaad kernbegrippen in dezen. Er moet politiek op velerlei gebied, en met name ook in menselijke contacten – cultuur, onderwijs, toerisme, uitwisselingsprogramma's, ondersteuningsprogramma's – in de relatie met Rusland geïnvesteerd worden. Tijdens het bezoek van president Poetin aan Nederland is het belang van goede bilaterale relaties onderstreept. Deelt de minister de wenselijkheid van een fundamenteler analyse van de huidige situatie en de noodzaak van een sterker geïnstitutionaliseerde samenwerking op basis van gemeenschappelijke waarden, met het oog op duurzame stabiliteit, veiligheid en welvaart op het Europese continent?
De CDA-fractie acht dit thema van zo'n essentieel belang dat zij de minster verzoekt een diepgravende en samenhangende beleidsnotitie aan de Kamer te doen toekomen, mogelijk voorafgegaan door een rapport van de AIV. Wil de minister dit toezeggen?
Eveneens voor een groot deel afhankelijk van Russische medewerking is de democratisering in Belarus. Terecht heeft de Europese Unie recentelijk visumrestricties tegen President Loekachenko en zijn repressieve regime ingesteld. Deze maatregelen alleen zullen echter geen effect sorteren. Intensivering van de steun aan het maatschappelijke middenveld en de democratische krachten en een resultaatgerichte dialoog met Rusland over de ontwikkelingen in Belarus zijn onmisbaar. Dit is door de Europese Raad uitdrukkelijk erkend. Kan de minister uiteenzetten op welke wijze deze dialoog en steun aan de bevolking van Belarus concreet gestalte zou moeten krijgen? Ziet de minister nog initiatieven in het ministerscomité van de Raad van Europa onder Russisch Voorzitterschap in dezen?
De recente Palestijnse verkiezingen hebben aangetoond dat democratisch acceptabele processen nog niet tot democratisch acceptabele resultaten leiden. De door Hamas geleide Palestijnse Autoriteit heeft ondanks duidelijke eisen van het kwartet betreffende erkenning van Israël, het afzweren van geweld en het aanvaarden van aangegane verplichtingen, geen koerswendingen gemaakt – misschien is "nog" geen koerswendingen beter. Het valt te vrezen dat wij vaker geconfronteerd gaan worden met democratisch gekozen regimes die de beginselen van de democratie weigeren toe te passen in hun eigen beleid. Hoe gaan wij hiermee om? Kan een dialoog als brug naar de toekomst dienen? Hoe gaan de EU-ministers om met multilaterale bijeenkomsten waaraan, in dit geval, Hamasministers deelnemen? Terecht zoekt de EU naar wegen om de Palestijnse bevolking van humanitaire hulp te voorzien. Het is evident dat een dialoog met de Palestijnse bevolking nodig blijft. Ik verwijs naar uitspraken van de vroegere minister van openbare veiligheid en buitenlandse zaken van Israël, Ben Ami, die pleitte voor herstel van de internationale diplomatie en waarschuwde voor het opblazen van de Hamasregering. Volgens hem kon dat catastrofale gevolgen hebben. Ik vraag de minister dus hoe hij een dergelijke dialoog zou zien. Zoiets zal met name mogelijk zijn door contacten met volksvertegenwoordigers, als bijvoorbeeld het Palestijns parlement deelneemt aan fora zoals de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. Evenwel werden recentelijk visa geweigerd aan een Palestijnse delegatie die de meizitting van de Assemblee wilden bijwonen. Daarmee werd elke dialoog onmogelijk gemaakt. Kan de dialoog bijdragen tot het inwilligen van de eisen van het kwartet? Wat is de positie van de minister ten opzichte van Israëlische acties die het vredesproces bedreigen zoals de nederzettingen en de bouw van de afscheidingsbarrière? De Raad maakt hiervan gewag, maar verbindt er geen conclusies aan.
Terwijl de situatie in Irak vrijwel ontaard is in een directe burgeroorlog, geven ook recente ontwikkelingen in Zuidoost-Turkije reden tot grote zorg. Ondanks herhaaldelijke druk heeft de Turkse regering nog steeds geen zuidoostactieplan tot stand gebracht. Kan de minister aangeven hoe de regering die situatie in Zuidoost-Turkije analyseert en welke redenen aan te geven zijn voor het uitblijven van een concreet actieplan voor de regio?
Ten slotte wordt de situatie rond Iran steeds dreigender. Welke maatregelen staan de minister voor ogen om een dergelijke escalatie te verminderen? Ligt hierin mede een rol voor Rusland, om een uitweg te vinden door aan Iran verrijkte kernbrandstof te leveren en kernafval op te slaan, zoals nogmaals betoogd door het Carnegie-endowment for International Peace in de Herald Tribune van 4 mei jongstleden. Ook vraagt, naast de nucleaire dreiging, de mensenrechtensituatie in Iran, waar intellectuelen en politici verdwijnen en religieuze minderheden en mensenrechtenvoorvechters onder zware druk staan, bijzondere aandacht. Hoe kan de EU hier ondersteunend werken? Ik sluit mij aan bij het betoog van de heer Van Thijn, die met nadruk steun vroeg voor de civil society en de oppositie.
De heer Kox (SP):
Als u aansluit bij de heer Van Thijn, sluit u dan ook aan bij zijn oproep om de Nationale Raad van Verzet van Iran te erkennen als een van de gesprekspartners?
De heer Van der Linden (CDA):
Hij verwees naar een resolutie in België. Ik begreep daaruit niet dat hij daarmee een expliciet oordeel uitsprak, of een bepaald oordeel. Hij vroeg de regering naar haar opvatting. Dit verdient nadere discussie op het internationale vlak. Ik vind niet dat wij dit eigenstandig moeten doen en ik wil dus niet vooruitlopen op een stellingname.
De heer Kox (SP):
Van Thijn moet zelf maar uitleggen wat hij bedoelde, maar een van de kwesties is dat lidorganisaties van die Nationale Raad van Verzet nog steeds op de internationale terrorismelijst van de EU staan. Zolang dat het geval is, kunnen wij niet met hen praten. Dat lijkt mij de kwestie, daaraan zouden we iets moeten doen om de civil society en het binnen- en buitenlands verzet te kunnen steunen. Ik zou denken dat het CDA daarover ook een standpunt moet ontwikkelen.
De heer Van der Linden (CDA):
Wij zullen altijd een oppositie steunen die de democratische spelregels betrachten, betracht hebben en in de toekomst zullen betrachten. Ik wil nu niet treden in een oordeel over een organisatie die mogelijk op goede gronden op die lijst staat. Een dialoog is goed. Zoals bekend zijn zij met een brede delegatie in de Raad van Europa geweest. Ik neem daar geen positie in op dit ogenblik. Ik sluit het echter niet uit. Dat moet op zichzelf beoordeeld worden. Ik zou niet graag zien dat wij nu een organisatie steunen die in de toekomst niet veel blijkt te verschillen van hetgeen waarmee wij momenteel geconfronteerd worden.
De heer Kox (SP):
U kent echter ook het rapport van de AIVD waarin staat dat er wat de Nederlandse situatie betreft geen reden is om deze organisatie op de terreurlijst te zetten. U zegt dat er goede redenen zijn maar volgens mij heeft onze eigen AIVD die bewering tegengesproken. Om de dialoog op gang te brengen, moet er gesproken worden.
De heer Van der Linden (CDA):
Er is gesproken. Het lijkt mij echter niet verstandig dat elke lidstaat op dit punt een eigen beleid voert. Het heeft mijn voorkeur dat de Europese Unie daarin positie neemt. Per slot van rekening moet ook gekeken worden naar de effectiviteit. Het is wel aardig dat een individuele lidstaat een positie inneemt, maar een gemeenschappelijk standpunt van de Europese Unie legt meer gewicht in de schaal.
De heer Van Thijn (PvdA):
Ik begrijp uw voorzichtige opstelling, maar het is toch opmerkelijk dat een aantal parlementen in landen om ons heen om een uitspraak in deze richting heeft gevraagd. Ik hecht enorm aan het oordeel van de minister voordat ik mogelijk een stap verder zet op dit punt. Het is evenwel belangrijk dat de oppositie binnen en buiten Iran krachtig gesteund wordt, zolang deze aan de voorwaarden voldoet die in ons buitenlands beleid gelden. Ik hoor daar graag de visie van de minister op.
De heer Van der Linden (CDA):
Voorzitter. Mijn fractie heeft met waardering kennis genomen van een tweetal initiatieven van de Nederlandse regering, namelijk ten aanzien van Latijns-Amerika en Indonesië. Bilaterale relaties doen er echt nog toe. Op initiatief van de minister van Buitenlandse Zaken vindt er een zekere herontdekking plaats van Latijns-Amerika. Dat doet de CDA-fractie uiteraard deugd, omdat hierdoor de jarenlange pleidooien om dit continent niet te verwaarlozen gehonoreerd lijken te worden. Zo heeft de Eduardo Frei Stichting, die met mijn partij verbonden is, enkele jaren geleden aan de voorganger van deze minister een tienpuntenplan aangeboden over de relatie tussen Nederland en Latijns Amerika. Die naam, Eduardo Frei, onderstreept op zich al de jarenlange verbondenheid met Latijns-Amerika. Wij hebben Latijns-Amerika nodig voor onze economische belangen. Wij zijn in een aantal landen de eerste of tweede investeerder en wij hebben grote handelsbelangen. Maar er is meer: wij hebben Latijns-Amerika nodig als bondgenoot voor de versterking van de multilaterale instellingen, te beginnen bij de hervorming van de VN, en wij zien – gelukkig – in toenemende mate Nederland, Europa en Latijns-Amerika schouder aan schouder optrekken in de pogingen om de realiteit van de globalisering te ordenen naar de kaders van recht en rechtvaardigheid, zoals onze fractievoorzitter bij de algemene beschouwingen bepleitte. Ook en juist bij de gure tegenwind, die het multilateralisme en de versterking van het volkenrecht momenteel kenmerkt.
De voorzitter:
Ik verzoek u om uw betoog te bekorten. Ik zie dat u nog een aantal pagina's spreektekst voor u hebt, maar u hebt uw spreektijd al overschreden.
De heer Van der Linden (CDA):
Ik zal het proberen.
Voorzitter. Inzake het Internationaal Strafhof, bijvoorbeeld bij Kyoto, hebben verschillende Latijns-Amerikaanse staten onze opvattingen gedeeld. Maar paradoxalerwijze werden de volkeren daar niet beloond voor hun inzet voor verzoening, democratie, herstel van de rechtstaat en bestrijding van de armoede. Voor sommigen was het wijken van het gevaar van een communistische inktvlek ook het einde van de hulpverlening en de aandacht. Er vindt nu een beweging plaats naar autonomie, tegen uitsluiting van grote inheemse bevolkingsgroepen, tegen ongenuanceerde omarming van het marktdenken en vooral tegen de grote buur in het noorden. Die bewegingen beschouwen wij absoluut niet als tegen de Verenigde Staten gericht. Wij vinden dat deze steun verdienen vanwege de sociaal-economische en politieke aspiraties van deze landen, uiteraard binnen de kaders van recht en democratische verworvenheden.
De kracht van Europa is daarbij dat zij daaraan vanuit de veelheid van haar delen en haar historische banden die samenwerking gestalte kan geven, hopelijk beter gecoördineerd. Nederland kan daarbij een eigen en belangrijke rol spelen. Zoals gezegd waardeert mijn fractie de initiatieven van de minister buitengewoon. De CDA-fractie zou het op prijs stellen als deze neergeslagen worden in een samenhangende beleidsnotitie waarin economische en politieke samenwerking en ontwikkelingssamenwerking naar zowel het bilaterale- als multilaterale niveau worden beschreven en geconcretiseerd. Ik verzoek de minister om hierop te reageren en aan deze wens tegemoet te komen.
Tot slot is de CDA-fractie erg ingenomen met de nieuwe initiatieven van zowel de minister-president als deze minister om aan de relatie met Indonesië opnieuw inhoud te geven. Hier kan en moet ons land een eigen rol spelen. Die rol kan aan gewicht winnen als ze in Europees kader ingepast wordt. Collega van Gennip zal hier bij het onderwerp ontwikkelingssamenwerking nader op ingaan. Het is van groot belang dat de regering de 60ste verjaardag van de onafhankelijkheid aangegrepen heeft om een nieuwe start te maken. Kansen daartoe zijn in de achter ons liggende jaren helaas blijven liggen. Ook voor Indonesië geldt dat op het gebied van democratie, rechtstaat en mensenrechten nog een weg te gaan is. Maar wij weten ook wat er aan nation building is gedaan en bereikt en waarom Indonesië met vele andere landen niet tot de categorie failing states gerekend mag worden. Stabiliteit en het helpen bevorderen van het democratisch proces in dit grootste islamitisch land ter wereld is van buitengewoon belang. Ik verneem graag van de minister welk vervolg de regering voornemens is te geven aan deze hernieuwde relatie.
De heer Pormes (GroenLinks):
Voorzitter. De politieke islam in de Arabische landen maakt al enige jaren een omwenteling door. Vorig jaar hield de wetenschappelijk directeur van het International Institute for the Study of Islam in the Modern World, dr. Asef Bayat, zijn oratie onder de enigszins provocerende titel: "Islam en democratie, de perverse charme van een irrelevante vraag." "Het is een raar idee dat voortkomt uit de westerse verbeelding. Het is het oriëntalisme van Midden-Oostendeskundigen als de Amerikaan Bernard Lewis, adviseur van de Bushregering. Dat idee gaat ervan uit dat de islam nooit verandert en niet kan moderniseren. Een moslim kan niet democratisch zijn en dus is een democratische moslim geen moslim meer", aldus Bayat. Een krantenfoto die twee opgehangen Iraanse homo's laat zien zal voor veel mensen het beeld zijn dat opduikt als het over de islam gaat. Het imago van onvrijheid, folterstraffen en vrouwenonderdrukking bepaalt voor veel mensen de mening die zij hebben over dit onderwerp.
Vorige maand publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een indrukwekkend rapport: "Dynamiek in islamitisch activisme." Collega Van Thijn haalde dit reeds aan. Het mocht rekenen, hoe kan het ook anders, op een ouderwets rechts, kil onthaal. VVD-Kamerlid Hirsi Ali zei: "Geen wetenschap maar kwakzalverij." CDA-fractievoorzitter Verhagen sprak over: "Onzorgvuldige lariekoek. Studeerkamerpolitiek." Kamerlid Wilders zei: "Naïef en gevaarlijk. Taal der dwazen." De fractie van de LPF: "Een rammelend rapport dat het aanzien van de WRR schaadt." Het kabinet voelt niets voor een politieke dialoog met organisaties als Hamas en Hezbollah. "Wij gaan niet praten met organisaties die op onze vernietiging uit zijn", verklaarde minister Bot. Verder is aan de overzijde door het kabinet gezegd dat Hamas het geweld moet afzweren, Israëls bestaansrecht moet erkennen en zich moet ontwapenen. Dat lijkt mij enigszins kort door de bocht.
Wij delen uiteraard het standpunt dat geweld moet worden afgezworen, met grotere drang als het geweld zich richt op burgers. Wat voor het leger van de VS en Groot-Brittannië geldt met betrekking tot Irak of voor Israël met betrekking tot de Palestijnse gebieden, geldt absoluut ook voor Hamas. Maar uitsluiting zou echt een van de laatste beleidsopties moeten zijn van buitenlands beleid. Is de minister van mening dat Hamas geen deel uitmaakt van de oplossing? Is de minister het met mij eens dat juist op het punt van bestrijding van terreur en vooruitgang boeken in het vredesproces, de politieke dialoog met de Palestijnse Autoriteit, inclusief Hamas, noodzakelijk is?
Het buitenlands beleid van dit kabinet nodigt mijn fractie uit om verder te kijken dan het Israëlisch-Palestijns conflict. Het gaat om het versterken van onze banden met de islamitische wereld. Een muur optrekken tussen de Europese Unie en de moslimlanden is onbegonnen werk in dit tijdperk van globalisering. Door zo'n aanpak zouden armoede, ressentiment en geweld alleen maar toenemen. Wij moeten juist een brug slaan naar de islamitische wereld door een dialoog te voeren over wederzijdse grieven en gemeenschappelijke belangen, door economische samenwerking te bevorderen en door steun te geven aan de pioniers van de democratie en een moderne en democratische islam. Steun de democratische oppositiepartijen door te pleiten voor humanitaire en politieke rechten. Het is belangrijk dat het Westen erop aandringt dat ook islamitische bewegingen en partijen legaal kunnen functioneren. Dat doen de westerse landen nauwelijks omdat zij bij voorbaat bang zijn voor alle islamitische krachten en op hun netvlies de energiebelangen staan.
Het risico bestaat dat groeperingen als Hamas verkiezingen winnen. Het heeft echter natuurlijk ook te maken met de steun die wordt gegeven aan vaak corrupte regimes in die landen. Juist vanwege het democratisch tekort in veel Arabische landen zoeken veel mensen hun toevlucht tot de enige andere uitlaatklep die zij hebben, de politieke islam. De politieke islam ontpopt zich tot sociale organisaties en beheerders van belangrijke sociale voorzieningen, hulporganisaties voor kwetsbare groepen zoals weduwen en wezen. Deze worden gezien als het alternatief voor door het Westen en met name de Verenigde Staten gesteunde regimes. Zo neemt hun populariteit toe omdat zij zich presenteren als strijders tegen corruptie en nepotisme, hoeders van normen en waarden. Blijven wij ons echter concentreren op de fundamentalisten en constateren dat toenadering tot hen zinloos is en daarom maar de botte ramkoers moet worden ingezet? Wat stellen wij daartegenover?
GroenLinks kiest voor insluiting en dialoog, op zoek gaan naar aanknopingspunten en deze aangrijpen om een stap verder te zetten. Daarvoor is wel een langetermijnagenda nodig en veel lef en visie. Wij moeten niet bezwijken voor de medialogica en meegaan met de mediatistische waan van de dag. Ga in het offensief. Daag en nodig onze ontwikkelings- en mensenrechtenorganisaties uit om concrete programma's in te dienen, en pas de begroting daarop aan. Lever kritiek als mensenrechten in de ondemocratische landen worden geschonden. Laat de agenda van de VS niet leidend zijn.
Voor het slaan van een brug is Turkije van belang. Betrek dit land erbij. Turkije als lid van de Europese Unie biedt nieuwe kansen en mogelijkheden. Een gemeenschappelijke grens met landen als Syrië, Irak en Iran stelt Europa voor kansen en mogelijkheden om de islamitische wereld in te sluiten in een nieuwe democratische rechtsorde. Onderhandelingen met Turkije kunnen bijdragen aan een positief imago van de EU in de regio omdat daarmee de opvatting wordt weerlegd van de EU als exclusieve christelijke club. In een tijd waarin beeldvorming belangrijker lijkt dan harde feiten kan dat deuren openen voor Europa die voor de Verenigde Staten met de machtspolitiek van militaire benadering gesloten blijven. Turkije heeft in de afgelopen jaren ook in haar buitenlandse betrekkingen werk gemaakt van het verbeteren van haar relaties met bijvoorbeeld Syrië en Iran. Het Turks lidmaatschap kan het Europese buitenlands beleid versterken omdat de steun van een groot land als Turkije de Europese aanpak van conditional engagement in de regio kracht bijzet. Uitstekende perspectieven voor een programma speciaal gericht op de buurlanden van de Unie. Natuurlijk is er nog een ander brug: de Barcelonaverklaring. Evaluaties van tien jaar Barcelona wijzen uit dat het beleid maar weinig heeft bijgedragen aan mensenrechten en democratisering in de regio. Ook de WRR uit zich kritisch. De Raad mist effectiviteit en geloofwaardigheid van tien jaar Barcelona. Ik hoor graag de visie van de minister hierop.
Tijdens de algemene beraadslaging in de Tweede Kamer heeft minister Bot antwoord gegeven op een aantal uitdagingen waarvoor Nederland in 2006 staat. Hij is ingegaan op de manier waarop deze tegemoet worden getreden. De minister heeft verklaard dat hij keihard vecht voor de Nederlandse belangen in engere zin en dat niet de toonhoogte of de goede intentie als maatstaf wordt gehanteerd maar de uitkomst. Laat ik een aantal uitdagingen de revue passeren en de uitkomsten toetsen.
In Irak dreigt een ware burgeroorlog te ontstaan. De VS en hun "allies" ondervinden welke nadelen er kleven aan unilaterale geweldsuitoefening. Er is een nieuw gekozen parlement en een grondwet. De dagelijkse terreur, de aanslagen, de mensenrechtenschendingen, de armoede en de werkloosheid zijn toegenomen. Irak is een staat in ontbinding. Is dit het Irak dat het kabinet van zijn beleid had verwacht? Welke kansen op politieke hervormingen ziet het kabinet nog? Heeft de minister behoefte aan een evaluatie van dit onderdeel van zijn beleid? Wat stelt het kabinet hier tegenover? Wat is zijn politieke agenda voor Irak? Ziet hij überhaupt nog perspectieven? Kortom, wat is de strategie van het kabinet om zijn beloftes aan de Irakese bevolking gestand te doen?
Afghanistan is in wederopbouw. Nederland heeft daar militairen om die wederopbouw te ondersteunen; wij sturen er nog veel meer naartoe. Die militairen ondersteunen ook een regime dat presidents- en parlementsverkiezingen heeft gehouden en dus democratische geloofsbrieven kan overleggen. In de praktijk blijkt steeds duidelijker dat de krijgsheren aan de touwtjes trekken. Een van de gevolgen is wijdverbreide corruptie; een ander gevolg is de onstuitbare bloei van de opiumproductie en -handel. Worden de Afghanen hier beter van? Afgelopen zaterdag maakte mijn partijgenoot Karimi in NRC Handelsblad bekend dat er weinig reden is tot optimisme over de missie naar Uruzgan. Bovendien meent zij dat het kabinet met zijn uitspraak de troepen bij gewijzigde omstandigheden terug te roepen, de oorlog over zichzelf heeft afgeroepen. De Taliban zullen zich vooral richten op de Nederlandse strijdkrachten. De signalen van collega Karimi zijn niet nieuw. Een aantal maanden geleden konden wij dit lezen in Le Monde: "Zonder goed bestuur geen veiligheid. Hoe kunnen wij van een goed bestuur spreken met een administratie die zo corrupt is en zwaar aangetast is door drugsgeld?" De onveiligheid is ondanks de aanwezigheid van buitenlandse troepen sterk toegenomen. Volgens VN-bronnen is er in het zuiden geen enkele school meer open en is de staat in 80% van dat zuiden volledig afwezig. Is dit juist? Klopt dit beeld? Kan het kabinet ons informeren over de actuele situatie? Is het waar dat ook in het noorden benden van krijgsheren weer slaags met elkaar raken.
De toenemende onveiligheid en de bloei van de milities kunnen worden toegeschreven aan de belangrijkste tak van de Afghaanse economie: de opiumteelt en de handel in opiumproducten. Het gaat om ruim 80% van de wereldoogst. Ondanks de vele geldstromen neemt de teelt niet af. Hoe kan het ook, als een groot deel van het parlement bestaat uit leden die directe belangen hebben bij de handel in opium? Hoe is het mogelijk dat de internationale gemeenschap het Talibanbewind er met veel druk toe heeft kunnen bewegen om de teelt in opium terug te dringen en dit gekozen regime niet? Kan de regering ons dat uitleggen? Heeft dit wellicht te maken met de verborgen agenda van de Verenigde Staten, dichtbij de olie- en gasvelden van Centraal-Azië, in een land waardoor een belangrijke pijpleiding moet komen, namelijk vanuit Turkmenistan naar Pakistan en India? Bovendien past de militaire aanwezigheid perfect in het plan tot containment van de invloed van China. Waar staat het kabinet in dezen? Wat is de strategie en de visie van de Nederlandse regering met betrekking tot Afghanistan? Wordt het niet tijd om ons nadrukkelijker te bemoeien met de echte politieke agenda en om ons te bekommeren om de mensen in Afghanistan?
De derde casus waarover ik wat wil zeggen betreft Iran. De heren Van Thijn en Van der Linden hebben hier al het een en ander over gezegd. De directeur-generaal van het Internationaal Atoomenergie Agentschap, Mohamed el-Baradei, heeft afgelopen zaterdag de Four Freedoms Award ontvangen. Hij krijgt de onderscheiding onder meer voor zijn inzet om nucleaire dreiging te voorkomen. El-Baradei ontving vorig jaar samen met het atoomagentschap de Nobelprijs voor de vrede. Mijn fractie heeft dit uiteraard met instemming begroet en wenst hem ook vanuit deze plek te feliciteren. Daar blijft het echter niet bij. Wij steunen hem ook in zijn streven om een oplossing te bewerkstelligen in de kwestie-Iran. Hij is positief over het besluit om een pakket aanmoedigingsmaatregelen te ontwikkelen om Iran te bewegen, zijn uraniumverrijking op te geven, omdat er voor het eerst wordt overlegd over een praktisch voorstel dat met Iran kan worden besproken. Alleen aan de onderhandelingstafel kan een oplossing worden gevonden. De heer El-Baradei is erg optimistisch en hij hoopt dat er een einde komt aan de woordenstrijd. Ook belangrijk is dat hij heeft gezegd dat de tijd moet komen voor compromissen. Iran heeft volgens hem het recht op nucleaire energie voor vreedzame doeleinden, maar tegelijkertijd moet het land aantonen dat het echt alleen maar een vreedzame ontwikkeling nastreeft. Deelt het kabinet deze opvatting? Hoe beoordeelt de minister de recente ontwikkelingen op dit terrein?
Indonesië is het grootste islamitische land ter wereld. Ik heb in een eerder debat Indonesië genoemd als een van de drie trauma's van het buitenlandbeleid. In de Tweede Kamer heeft de minister verklaard de moeilijke relatie met Indonesië te hebben kunnen afsluiten. Ongetwijfeld heeft daarbij zijn aanwezigheid op de onafhankelijkheidsdag van de republiek op 17 augustus een belangrijke rol gespeeld. De minister betuigde toen spijt door te stellen dat Nederland destijds door de inzet van militairen aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond. Daarmee stonden de dienstweigeraars van toen aan de goede kant van de geschiedenis. Ik complimenteer de minister met deze moedige stap. Die moed ontbrak tijdens de verschillende Paarse kabinetten. De PvdA moet zich bij het beluisteren van het gebaar van deminister hebben doodgeschaamd. Dat mag zij zichzelf als linkse partij aanrekenen.
Wij beginnen met Indonesië met het openslaan van een nieuwe hoofdstuk. De democratische opbouw in Indonesië is in volle gang. De economie trekt aan. Het aantal conflicten langs etnische en religieuze scheidslijnen is nagenoeg verdwenen. Er zijn nog wel incidenten. Wel problematisch is de situatie in Papua. Evenals de minister steunt mijn fractie de gekozen lijn door er met de Indonesische regering voor te zorgen dat het lot van de Papoea's verbetert. Ik begrijp echter niet helemaal waarom de minister bij het begrotingsdebat aan de overzijde zich zo negatief heeft uitgelaten over de provinciale herindeling van Indonesië. Dat lijkt mij niet helemaal gepast in een hernieuwde relatie, net zo goed als ik het ongepast zou vinden als Indonesië het zou afkeuren indien wij besluiten om de provincies Groningen en Drenthe samen te voegen. Wat wel past, is samen zorgen voor een sociaal rechtvaardige situatie in de drie nieuwe Papuaprovincies. Het kabinet zou hierin veel actiever kunnen zijn, zeker met de mogelijkheden die worden geboden vanuit de autonomiewetgeving. Waarom niet samen met de provinciale parlementen en bestuurders, en de nationale regering in Jakarta, een goed sociaal en economisch plan ontwerpen en cofinancieren? Dat zou gepast zijn. Het zou een behoorlijke stimulans moeten zijn om een antwoord te bieden op de onveilige situatie van vele burgers daar.
Ten slotte kunnen er lessen worden getrokken uit onze geschiedenis met Indonesië. Laten wij niet wachten tot 2066 als er een nieuwe minister van Buitenlandse Zaken is, wellicht van SP-huize, om te verklaren dat Nederland destijds, in 2006, aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond toen het besloot, met instemming van de Partij van de Arbeid, om militairen te sturen naar Afghanistan.
De heer Dees (VVD):
Voorzitter. In juli 2005 heeft de Adviesraad Internationale Vraagstukken, de AIV, een advies uitgebracht over Nederland in de veranderende Europese Unie, NAVO en Verenigde Naties. In de regeringsreactie van 7 april jongstleden wordt "erkentelijkheid uitgesproken voor dit gedegen en belangwekkende rapport dat een brede analyse weet te combineren met een aantal gerichte aanbevelingen voor de opstelling van ons land in EU-, NAVO- en VN-verband". De VVD-fractie is het eens met deze positieve kwalificaties. Het rapport is voor ons extra waardevol omdat het, naast de beschouwing over de drie fora, de gelegenheid biedt om van gedachten te wisselen over de strategische aspecten van het buitenlands beleid. Debatten daarover, binnen en buiten deze Kamer, vindt de VVD van grote betekenis. Wij missen ze vaak. Immers, met name een goed gefundeerd strategisch beleid voor de middellange en lange termijn moet erin resulteren dat de belangrijkste doelen van het beleid – de bevordering van het Nederlands belang en de bevordering van de internationale rechtsorde en de mensenrechten – worden verwezenlijkt. Ik begin met enkele opmerkingen en vragen over ontwikkelingen in de EU, de NAVO en de VN.
De Adviesraad vindt de hervormingscapaciteit van de drie internationale organisaties onvoldoende, met name gezien de mondialisering van de grote vraagstukken en de toegenomen interdependenties. De regering deelt deze zorgen, zo schrijft zij, in het bijzonder voor de Verenigde Naties. Vorig jaar heb ik bij de begrotingsbehandeling namens mijn fractie de minister krachtig aangemoedigd om zijn herhaalde pleidooien voor een meer effectief en robuust multilateralisme voort te zetten. Ondanks die inspanningen is er naar onze mening op de VN-top in september 2005 op dit essentiële punt te weinig bereikt. Daarmee doel ik niet op de samenstelling van de Veiligheidsraad, waar wij weinig vertrouwen hadden in vorderingen, maar wel op het vermogen van de Veiligheidsraad en de Verenigde Naties om de naleving van aanvaarde resoluties te controleren en af te dwingen. Voor veiligheidsvraagstukken, voor non-proliferatie van massavernietigingswapens en de beheersing van de kernenergiesituatie in Iran zijn zulke instrumenten van vitaal belang. Aan dit lijstje van bedreigingen moeten wij helaas thans nog toevoegen het inzetten van energieleveranties en energietechnologie als politiek wapen in het algemeen. Ook hier is door andere sprekers terecht gewezen op het uitstekende rapport van de AIV en de Energieraad.
In verband met de geringe vorderingen van het effectieve multilateralisme in de VN wil ik drie vragen stellen. 1. Is Europa voldoende eensgezind geweest tijdens de VN-top? 2. Welke initiatieven zullen in de zeer nabije toekomst worden genomen om wel tot effectief multilateralisme en tot sanctiemogelijkheden te komen? 3. Wat zijn de meest recente intenties van de VN inzake de onaanvaardbare ontwikkelingen in Iran? Ik kom over dit laatste punt straks nog apart te spreken. Overigens zijn, mede door de inzet van Nederland, wel een aantal andere belangrijke resultaten op de VN-top geboekt, zoals de positieve ontwikkeling naar een internationale doctrine die de veiligheid van individuele burgers meer centraal stelt: het beginsel van de "responsability to protect". Dit is een belangrijk principebesluit. De kern hiervan is de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap om burgers tegen massaal geweld te beschermen indien de betrokken staat dat niet kan, wil of doet. Mijn vraag is hoe het verdergaat met de concrete vormgeving van dit buitengewoon belangrijke principe, dat door onze fractie wordt toegejuicht. Ook de vervanging van de slecht functionerende Mensenrechtencommissie van de VN door een beter gepositioneerde Mensenrechtenraad met meer mogelijkheden en bevoegdheden is een stap voorwaarts, al geldt hier wel: eerst zien, dan pas geloven. Is in de nieuwe vormgeving voldoende uitgesloten dat landen die zelf structureel mensenrechten schenden, zoals Cuba, lid zijn van deze raad? Overigens wil ik deze gelegenheid benutten om de regering van harte te feliciteren met het feit dat Nederland lid is geworden van de Mensenrechtenraad. Die raad telt zo'n 47 leden; dat zijn er niet zo heel veel. Ik heb begrepen dat Nederland met 137 stemmen, dus met een aanzienlijke steun uit de wereldgemeenschap, in de Mensenrechtenraad terecht is gekomen. Dat illustreert de uitstekende reputatie die Nederland op dit terrein heeft opgebouwd. Ik wil de regering complimenteren met haar succesvolle inzet op dit belangrijke punt.
De VVD-fractie maakt zich grote zorgen over de situatie in Iran. Er is daar een fanatiek religieus regime dat op onaanvaardbare wijze voortgaat met een nucleair programma en het toezicht en de regels van het Internationaal Atoomenergie Agentschap aan de laars lapt. Ook van de deadline van de Veiligheidsraad om uiterlijk op 28 april jongstleden te stoppen met het verrijken van uranium, trekt men zich niets aan. Het dreigement van Iran om alle nucleaire knowhow te exporteren naar andere moslimlanden moet buitengewoon serieus worden genomen. Om de heer Van Thijn te citeren: het is huiveringwekkend. Ik krijg graag informatie van de minister over de actuele situatie.
Wij bepleiten in de eerste plaats een krachtige stellingname van de Veiligheidsraad met resoluties en toepassing van sancties. In de tweede plaats spreekt onze fractie zich in de lijn van het in de Tweede Kamer aanvaarde amendement-Van Baalen/Karimi uit voor steun aan democratiseringsbewegingen in en buiten Iran die zich inzetten voor democratie, vrije media en mensenrechten. Ook wij zijn geïnteresseerd in de opvatting van de minister over de resolutie die in de Belgische senaat is aangenomen. Ik las deze resolutie gisteren pas en heb daar geen onderzoek naar kunnen doen. In het kader van de dialoog wil ik eerst van de minister zelf horen wat hij van deze resolutie vindt. Als dit in dit debat niet mogelijk is, dan verneem ik dit graag schriftelijk.
De andere fora, de EU en de NAVO, hebben moeizame jaren achter de rug. De EU maakt terecht een periode van reflectie en bezinning door en is, wat ons betreft, op zoek naar een meer evenwichtige koers die meer overlaat aan de nationale lidstaten zelf en veel bescheidener is in het uitrollen van gedetailleerde technocratische interventies die door de bevolking niet worden begrepen. In de transatlantische samenwerking was sprake van verdeeldheid en aanvaringen. Gelukkig zijn er veel tekenen van herstel en verbetering. In ons NAVO-debat van 21 maart 2006 is daarover uitstekend en toekomstgericht gedebatteerd. In verband met de actualiteiten nodig ik de minister graag uit, ons te informeren over de transatlantische samenwerking inzake de dossiers Midden-Oosten, Iran en de Kaukasus.
Vertrouwen wekt de uitspraak van de minister in zijn brief van 7 april jongstleden dat "de samenwerking met de VS aan inhoud en strategische gerichtheid wint". Kan hij hierop concreter ingaan?
Het analytische gedeelte van het AIV-rapport leent zich ook uitstekend voor een debat over de kansen en bedreigingen die de mondialisering in het algemeen en voor ons land in het bijzonder met zich brengt. Twee jaar geleden sprak ik hier namens de VVD met name over de uiterst grote risico's van de mondialisering op het gebied van massavernietigingswapens, terrorisme, infectieziekten en energie. In het AIV-rapport worden deze risico's terecht nogmaals benadrukt. In het jaarverslag 2005 van de AIVD wordt, evenals in het AIV-rapport, op de speciale kwetsbaarheid van Nederland gewezen vanwege onze open structuren, de aanwezigheid van veel internationale bedrijven en een bevolkingssamenstelling met veel allochtonen.
De mondialisering brengt voor ons land echter ook veel kansen. Benutten wij deze kansen voldoende? Het gaat om kansen voor dynamiek en groei, voor bedrijvigheid en export, voor ondernemers en wetenschappers en voor nieuwe technologieën. Interessant is in dit verband een artikel van de voorzitter van VNO-NCW, Bernhard Wientjes, in NRC/Handelsblad van 23 januari 2006. In zijn analyse noemt hij drie ontwikkelingen die onze internationale positie hebben verzwakt: de houding tegenover Europa, politiek professionalisme en de haperende integratie. Hij concludeert dat de traditionele kracht van het land in gevaar komt en hij bepleit een versterking van onze internationale oriëntatie. De VVD-fractie is het volstrekt eens met dit pleidooi.
Dit is geen kritiek op de minister. Hem is geen land te ver om voor het Nederlands belang op te komen en een beetje minister of staatssecretaris gaat toch zeker eenmaal per jaar of per kabinetsperiode keer naar China.
Uit eigen waarneming ben ik erg onder de indruk van de inzet en kwaliteit van onze diplomaten, zowel op politiek als op economisch gebied. De afgelopen jaren heb ik als voorzitter van de Nederlandse delegatie naar de Interparlementaire Unie veel ambassades zien werken op het politiek-diplomatieke en het economische vlak. In dit verband noem ik ook de wetenschappelijk-technische attachés. Over een periode van enkele decennia is mijn waarneming dat er naast het traditionele, diplomatieke werk veel meer nadruk is komen te liggen op de economische belangen van ons land en ons bedrijfsleven en dat de resultaatgerichtheid is toegenomen. Toch kan er meer verzilverd worden. Ik noem twee suggesties.
In de eerste plaats bepleiten wij een verdere versterking van de strategische beleidsontwikkeling bijvoorbeeld rondom de vraag hoe wij ons politiek en economisch opstellen ten opzichte van de nieuw opkomende landen als China en India. Wij hebben terecht kritiek op de mensenrechtensituatie in China en op de militaire dreiging jegens Taiwan. Die kritiek handhaven wij natuurlijk, maar tegelijkertijd is het de vraag hoe we in het Nederlands belang nieuwe kansen daar benutten. Hoe verhoudt bijvoorbeeld ons stimuleringsbeleid van nieuwe technologieën – ICT, nanotechnologie en biotechnologie – zich tot de ontwikkelingen in de nieuw opkomende landen? Moeten we bijvoorbeeld coalities tussen ondernemers en wetenschappers in ons land en die andere landen sterker stimuleren? Kennelijk heeft ook de Tweede Kamer behoefte aan een verdere verdieping van de discussie. Daarover heeft de minister desgevraagd een Chinanota en een notitie over Indonesië toegezegd.
Onze vraag is of de minister in deze nota's over de opkomende landen en de relatie met Nederland in nauw overleg met zijn collega van Economische Zaken en OCW wil ingaan op de kansen die hier voor ons liggen en op de aspecten die voor Nederland van strategisch belang zijn. Deze nota's krijgen vanwege de algemeen strategische invalshoeken een meerwaarde.
Verder bepleit de VVD-fractie dat nog eens goed gekeken wordt naar de effectiviteit van ons beleid terzake van de stimulering van bedrijvigheid in concrete situaties. Tijdens een debat over de biotechrichtlijn in dit huis met de minister en staatssecretaris van Economische Zaken heb ik mijn bevreemding erover uitgesproken dat indertijd het biotechnologisch bedrijfsleven vrij massaal uit Nederland vertrok. Het hoofdkantoor van Organon bijvoorbeeld ging naar Washington. Het leek erop dat de regering reageerde in de trant van: ik sta erbij en ik kijk ernaar. Er gebeurde niets. De laatste jaren stond ons land gelukkig enige keren hoog op de shortlist van internationale ondernemingen als vestigingsplaats voor productie, maar meestal redden wij het niet. Een veelgehoord probleem is dat buitenlandse ondernemers die vestigingen in ons land overwegen, worden geconfronteerd met diverse overheidsinstanties die allemaal hun eigen tijdrovende ingewikkelde procedures hebben. Het schiet dan niet op. Andere landen doen het beter en men haakt af. In de Tweede Kamer is in dit verband door de VVD-fractie voor een eenloketbenadering gepleit, waarbij wij ons graag aansluiten.
Tot slot nog enkele opmerkingen over de verhouding tussen de Raad van Europa en de Europese Unie. Overeenkomstig de afspraken op de Top van Warschau in mei 2006 heeft de Luxemburgse minister-president Juncker recentelijk zijn, naar mijn mening voortreffelijke, aanbevelingen gepresenteerd. Zijn rapport heeft in brede kring waardering gekregen. Vooral de aanbeveling dat de Europese Unie ter vermijding van doublures maximaal gebruik moet maken van de instrumenten die de Raad van Europa op het gebied de mensenrechten reeds heeft, spreekt ons aan. Onze vraag luidt: hoe is de follow-up op regeringsniveau en in de Comités van Ministers in de EU en de Raad van Europa? Willen de bewindslieden deze aanbevelingen in deze gremia bepleiten.
En overigens blijven wij van mening dat het bureau van de grondrechten, zoals voorgesteld door de EU, er niet moet komen.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Eén ding is zeker: het heeft deze minister van Buitenlandse Zaken in de afgelopen jaren zeker niet ontbroken aan buitenlandse zaken. Hem kunnen wij zeker geen "minister van lege dozen" noemen. Ik heb de minister wel eens horen zeggen dat hij dol is op een deeltijdbaan van 32 uur en dat hij er daarom maar twee genomen heeft. Het is welhaast een wonder dat hij tijd kan vinden om hier de hele dag met ons door te brengen. Ik maak van deze gelegenheid graag gebruik om op enkele delen van zijn beleid dieper in te gaan. Het spreekt voor zich dat de minister voor Europese Zaken zich hierbij ook aangesproken mag voelen. De staatssecretaris mag mij overigens vertellen waar hij zijn dozen tegenwoordig mee vult, nadat de inhoud daarvan bruut door het referendum van verleden jaar eruit is gehaald.
De regering bepleit in de begroting voor dit jaar mooie dingen die mijn partij aanspreken: versterking van de internationale rechtsorde, eerbiediging van de mensenrechten, grotere mondiale veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulp aan en beter bestuur in de rest van de wereld, versterkte Europese samenwerking, meer welvaart en minder armoede, een toename van menselijke en sociale ontwikkeling, een beter beschermd en verbeterd milieu, plus aandacht voor welzijn en veiligheid van landgenoten buiten 's lands grenzen en een versterkt cultureel profiel en een positieve beeldvorming van ons land. Daar kun je niet zoveel op tegen hebben. Mijn eerste vraag aan de minister is of het allemaal lukt. Ligt hij op schema? Lukt het binnen die twee parttime werkweken om op deze gebieden de vooruitgang te boeken die hij zich ten doel heeft gesteld? Kort voor zijn aantreden als minister meldde hij dat Nederland volgens hem in een stevige malaise verkeerde, waardoor onze invloed in het buitenland snel erodeerde. Ik neem aan dat hij zich in de afgelopen tweeënhalf jaar ingespannen heeft om dat proces te keren. Kan hij ons aan de hand van de door de regering geformuleerde doelen in de begroting voor dit jaar vertellen of wij er nu beter voorstaan? Zo ja, waarom en zo nee, waarom niet?
Toen deze minister aantrad, ging er volgens de Groene Amsterdammer een zucht van verlichting door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat kwam vooral omdat Maxime Verhagen geen minister werd – ik kan mij daar iets bij voorstellen – maar ook vanwege de kwaliteiten die de nieuwe man op de Apenrots werden toegedicht. Hij zou een transatlanticus zijn, maar geen naloper van Washington. Hij zou een Europeaan zijn, maar wel eentje die het lef had om de Lissabonstrategie een beetje dwaas te noemen en een tandje lager niet slecht had gevonden bij het overhaaste Europese unificatieproces. En hij zou een diplomaat zijn, die op basis van een ervaring van veertig jaar zijn pad door het mijnenveld van de buitenlandse politiek wel zou vinden en het land niet gemakkelijk in de problemen zou brengen. Hoe duidt de minister zijn positie nu? Wij hoeven het niet meer over verwachtingen te hebben, maar wij kunnen nu over prestaties spreken. Hij is vaak in Washington geweest, hij is vaak in Brussel geweest. En hij heeft, voor zover ik het heb kunnen volgen via de uitstekende website van het ministerie, zowat elk land ter wereld aangedaan. Heeft dat er ook toe geleid dat onze internationale relaties daadwerkelijk beter zijn geworden? Hebben wij nu meer invloed en minder problemen in de buitenlandse politiek?
Laat ik eerst wat vragen stellen over onze trans-Atlantische relatie. Vindt de minister dat die relatie erg onder druk gezet is door de Amerikaanse Alleingang in de oorlog tegen Irak, de flagrante en constante schending van internationaal oorlogsrecht in de oorlog tegen het terrorisme en, meer algemeen, de neoconservatieve koers van president Bush? Had Nederland in de afgelopen jaren wellicht meer afstand van de Amerikaanse politiek moeten nemen? Eerder zei de minister in deze Kamer dat onze meegaande houding ons een bevoorrechte positie opleverde bij de Amerikanen. Maar heeft Amerika ons per saldo niet meer gebruikt dan wij de Amerikanen? En heeft dat onze andere relaties in de rest van de wereld niet aangetast?
Het moet gezegd: deze minister heeft het aangedurfd om de Amerikaanse regering aan te spreken op haar wangedrag inzake het internationale oorlogsrecht. Daarom valt hij de prijzen. De vraag blijft natuurlijk wat het per saldo heeft opgeleverd. Voelt hij zich niet belazerd, nu Guantánamo Bay na al die jaren nog steeds bestaat, het Rode Kruis geen toegang krijgt tot geheime gevangenissen en daarover zijn beklag doet? Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken erkent de eerder ontkende geheime CIA-vluchten met gevangenen wel, maar bagatelliseert ze vervolgens weer. Of komt de term "belazeren" niet voor in het woordenboek van een diplomaat? Heeft hij daar maar mee te leven?
De minister heeft het ook aangedurfd de juistheid van de inval in Irak te betwijfelen, ook al deed hij onze premier daar geen plezier mee en de minister van Defensie evenmin. Hij durft tegengas te bieden aan hen die liefst snel militair zouden willen ingrijpen in Iran, officieel vanwege het Iraanse kernwapenprogramma maar in werkelijkheid om weer toegang te krijgen tot de Iraanse olierijkdommen. Op dat soort momenten herken je de wijsheid van een diplomaat. Natuurlijk moeten we de Iraanse bevolking helpen de mullahdictatuur kwijt te raken. Dat moet alleen niet gebeuren door buitenlandse bommen maar door steun aan het binnenlandse verzet. In dat verband de vraag of de minister met mij van mening is dat de plaatsing van Iraanse verzetsorganisaties op de Europese terreurlijst onterecht is. Als lid van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa heb ik president Rajavi van de Iraanse Raad van Verzet toegezegd dit hier aan de orde te stellen. Ik merk dat andere collega's dat ook doen. Ik hoor graag het oordeel van de minister.
De minister trad aan als kritisch Europeaan, die een aanpak van rustig aan dan breekt het lijntje niet voorstond. Dat was heel verstandig. Maar heeft de EU niet juist de fout gemaakt het unificatietempo nog verder te verhogen met haar poging de Europese Grondwet in alle lidstaten aangenomen te krijgen? Is de Europese Unie volgens de minister na het Nederlandse en het Franse nee in een existentiële crisis terechtgekomen of liggen de oorzaken dieper? Waren die eerder aanwezig? Hoe staat het nu met de brede maatschappelijke discussie? De dag na het referendum vonden wij allemaal dat die discussie er moest komen. Bij nader inzien vond de Tweede Kamer toch weer iets anders, waarna de regering zei dat zij er op haar manier mee zou doorgaan. Ik vernam dat de staatssecretaris nu iets met het internet aan het doen is. Ik kan mij voorstellen dat een brede maatschappelijke discussie iets meer voorstelt. Ik hoor graag wat de stand van zaken is. De Europese Grondwet is voor Nederland dood. Dat zei de minister na het referendum. Nu gaat bondskanselier Merkel echter tijdens het Duitse voorzitterschap van de EU een reanimatieplan presenteren. Volgens mij heet dat trekken aan een dood paard. Vindt de minister dat ook? Ik vraag hem ook hoe dit zich verhoudt met een wijsheid die hij herhaaldelijk heeft verkondigd, namelijk dat wij in geval van twijfel altijd met de Duitsers mee zouden moeten doen. Dat lijkt nu op gespannen voet te staan met zijn eerder uitgesproken oordelen over de Europese Grondwet. Ik vraag de minister verder of we er niet wijzer aan zouden doen om er eens werk van te maken om de Unie bescheidener en slanker te maken en transparanter en beter te laten functioneren, in plaats van door te blijven sukkelen met het grondwetproject. Daar zouden wij allemaal iets aan hebben.
Over de uitbreiding van de Europese Unie met Bulgarije en Roemenië spreken wij hier binnenkort apart, als we weten wat het oordeel van de Europese Commissie is. Maar kunnen de bewindslieden aangeven wat na deze stap de Nederlandse inzet met betrekking tot verdere uitbreiding zal zijn? Ik denk hierbij niet alleen aan de plannen met Turkije, maar ook aan de mogelijkheden in het voormalige Joegoslavië.
Hoe oordelen de bewindslieden over de positie van die andere Europese organisatie, de Raad van Europa? Wat heeft de Nederlandse regering per saldo kunnen doen om deze vorm van Europese samenwerking te ondersteunen? Ik moet zeggen dat de houding van de regering betreffende de poging van de EU om een deel van de kerntaken van de Raad van Europa te kapen, mijn fractie is tegengevallen. Gelukkig is de in deze senaat gestarte verzetsbeweging tegen dit EU-imperialisme nu overgeslagen op andere parlementen én de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. Aan het adres van de heer Van der Linden zeg ik overigens dat het soms goed is om vanuit een parlement aan iets te beginnen, dus dat je niet altijd hoeft te wachten totdat er van de andere kant iets komt; hij was per slot van rekening ook enigszins betrokken bij deze verzetsorganisatie. Deze maand komen de ministers van de Raad van Europa bijeen. Mogen wij ervan uitgaan dat de Nederlandse regering nu wel onze bondgenoot zal zijn, als deze kwestie aan de orde komt in de eerstvolgende bijeenkomst van de ministers van de Raad van Europa later deze maand?
Overigens blijf ik van mening dat er een volstrekte wanverhouding is tussen de budgettaire anorexia van de instituten van de Raad van Europa en de budgettaire boulimie van de Europese Unie. Wat vinden de bewindslieden ervan dat je een assemblee van de Raad van Europa voor 15 mln. moet laten draaien, net zoveel als één agentschap van de EU zou moeten kosten? Wat hebben ze gedaan om die scheefgroei aan te pakken? Laat ik hier trouwens nogmaals zeggen dat ik de samenwerking van vrijwel alle Europese landen en parlementen op het niveau van de Raad van Europa dusdanig belangrijk vind, dat ik vind dat we er meer aandacht en middelen aan dienen te geven. Ik ben een socialist, dus zuinig, maar soms moet iets meer ruimte krijgen. Dat geldt voor dit instituut. Laten we niet vergeten dat Rusland hiervan niet alleen lid is, maar voor het eerst ook het voorzitterschap gaat bekleden. Laten we de kansen niet veronachtzamen die dit kan opleveren. Tegelijk mag je aan parlementen vragen om meer aandacht te schenken aan wat in en rond Straatsburg gebeurt; dat loopt op dit moment namelijk ook niet over.
Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de woorden van het CDA en de VVD over het rapport-Junker en wat we daarmee gaan doen. En ik kan – dat is toch een unicum – vrijwel geheel aansluiten bij hetgeen de woordvoerder van het CDA zei over de relatie met Rusland. Volgens mij heeft deze een buitengewoon belangrijk thema bij de kop genomen. Terugblikkend, moeten we het raar vinden dat het zo lang duurde voordat wij beseften dat onze grootste buurman interessant is; niet alleen vanwege mensenrechten, maar ook als leverancier van van alles en nog wat. Daarmee moet je toch goede betrekkingen onderhouden.
Na mijn vragen over onze transatlantische en Europese relaties nu mijn vragen over de rest van onze buitenlandse politiek. Om te beginnen het allerbelangrijkste: Nederland in oorlog. De afgelopen jaren hebben Nederlandse militairen uitvoering moeten geven – en dat hebben zij keurig gedaan – aan het deel van onze buitenlandse politiek dat samenhangt met de Amerikaanse oorlog tegen het terrorisme. In tegenstelling tot landen als België, Frankrijk en Duitsland steunden wij de illegale inval in Irak en meer dan veel andere landen gaven wij steun aan de operatie "Enduring Freedom". Deze zomer sturen we zo'n 1500 Nederlandse soldaten naar een van de allergevaarlijkste plekken ter wereld: het Afghaanse moeras dat Uruzgan heet. De regering beroemt zich desondanks op onze hoge plek in internationale strijdcoalities. Maar wat zijn de gevolgen voor onze positie in de wereld en straks voor onze militairen? Worden we niet vooral als Amerikaanse hulptroepen gezien, in plaats van als een onafhankelijk land? En hoeveel risico mag je je soldaten eigenlijk laten lopen als je zo weinig zekerheid over het resultaat hebt?
Onder deze minister, de minister die ons door het mijnenveld zou kunnen loodsen, is Nederland steeds sterker bij de oorlog in Afghanistan betrokken geraakt. Nederlandse soldaten doen mee aan de Amerikaanse oorlog tegen de Taliban, via Enduring Freedom. Nederlandse militairen gaan in NAVO-verband naar Uruzgan om daar, althans volgens de Canadezen die daar het commando hebben, ook oorlog te gaan voeren tegen de Taliban, voormalige krijgsheren en drugsbaronnen. Volgens oud-VN-ambassadeur Holbrooke zal de buitenlandse militaire presentie in Afghanistan minstens nog tien jaar moeten duren. Hoe lang zal onze militaire betrokkenheid duren? Of eindigt die stipt na de nu in gang gezette missie? Ik denk dat dit niet het plan is van de regering. Weet de minister nog steeds zeker dat wederopbouw onder de huidige omstandigheden enige kans maakt? Alle berichten uit het gebied zeggen iets anders. Dat is heel ernstig, want in ieder geval een groot deel van ons parlement wilde dat onze militairen daar voor een wederopbouwmissie heen gingen. Als dat niet mogelijk is, begrijp ik de woorden van minister Kamp wel. Deze minister sprak evenwel andere taal: missie is missie, we gaan het afmaken. Is er op dit punt wel sprake van eenheid van beleid in het kabinet?
Is het verder wel mogelijk een land op te bouwen zonder steun van een centrale overheid en met een corrupte provinciale overheid, die sinds kort op verzoek van Nederland onder leiding staat van een voormalig kopstuk van de Taliban, die volgens mij nog steeds op de internationale terrorismelijst van de Verenigde Naties staat, en met wie je eigenlijk geen zaken mag doen? Wij denken dat deze persoon beter is dan de schurk die vóór hem daar zat. Hoe kon het trouwens dat de vorige gouverneur net voor zijn vertrek zowat de hele overheidsinboedel verpatste? Klopt het dat president Karzai de minister heeft gezegd geen geld te hebben voor de wederopbouw van Uruzgan? Moeten wij die boel dus straks van die meneer gaan terugkopen? Dat is allemaal realpolitik. Tot hoever zal die gaan? Sam Pormes wees al op het feit dat we daar met regionale, provinciale en nationale parlementen te maken hebben, waarvan ongeveer de helft van de leden een min of meer rechtstreekse relatie met drugsproductie en -handel heeft. De bedoelingen kunnen dus mooi en nobel zijn, maar realpolitik verplicht ons vooral naar de feiten te kijken en niet te veel te dromen.
De minister heeft recentelijk bij zijn rondreis te horen gekregen dat er van president Musharraf geen extra maatregelen te verwachten zijn om de grens met Afghanistan zijn gatenkaaskarakter te ontnemen. Maar wat moeten wij daar gaan doen? Mensen achternazitten die zomaar de grens over kunnen lopen, terwijl onze soldaten daar moeten stoppen omdat we anders in een internationaal conflict met Pakistan verzeild raken? Hoe gaat de minister hiermee om? En is al duidelijk wie straks wie gaat beschermen: wij de Australische militairen of zij ons? Daarover was nog enig misverstand; het lijkt me goed om dit tijdig uit te praten, anders beschermt niemand straks niemand en krijgen we wel erg veel trammelant. Tot zover mijn vragen over onze positie in Afghanistan.
Dat wereldwijde stabiliteit niet kan zonder een oplossing van het conflict in het Midden-Oosten is voor eenieder een vaststaand feit. In dat licht mijn vraag aan de minister: wat heeft de Nederlandse regering bijgedragen aan het dichterbij brengen van een oplossing aldaar? Alle pressie is op de Palestijnen gezet, terwijl Israël ongestoord Palestijnse gebieden kon blijven bezetten en de Palestijnen vernederen. Dit heb ik nogmaals moeten constateren tijdens mijn waarnemerschap voor de Raad van Europa. Ik vind het bizar dat wij zo coulant omgaan met een land dat illegaal, tegen de uitspraken van de VN in, een land bezet, en dat wij zulke harde eisen stellen aan degenen die nu al tientallen jaren onder die bezetting zuchten. Daar klopt iets helemaal niet. En het is geen theorie; als je daar bent, zie je hoe het werkt; dan zie je zaken die je liever niet had willen zien.
Alle pressie is dus gericht op de Palestijnen. Tot onze verbazing en verwondering heeft de Palestijnse Autoriteit alle pressie beantwoord: op democratische wijze zijn een president en een parlement gekozen, op basis waarvan er een regering is gekomen. Vervolgens worden de Palestijnen beloond met extra sancties. Ik kan dat niet begrijpen, ik schaamde me de ogen uit mijn kop: wij konden daar als waarnemers constateren dat die verkiezingen een voorbeeld zouden zijn voor menig Europees land, en dan gaan we zo met hen om. Ik kan mij voorstellen dat heel veel eenvoudige burgers van Palestina zich een kunstje geflikt voelen. Hoe ziet de minister dit, met al zijn ervaring als diplomaat?
De heer Dees (VVD):
De heer Kox zal toch ook uit het debat hebben begrepen dat de kritiek op Hamas vooral gestoeld is op drie punten, namelijk het niet afzweren van geweld, het niet erkennen van Israël en het niet naleven van akkoorden die met de Palestijnen al in 1993 zijn afgesloten, zoals het Osloakkoord?
De heer Kox (SP):
Ja, maar de heer Dees weet ook dat Realpolitik hierin de doorslag moet geven. Het geweld van Hamas tegen Israël is al langer dan een jaar gestopt. Dat is reaalpolitiek, want dat zien wij. Woorden en daden moeten goed worden gewogen. Dat in het charter van Hamas de staat Israël niet wordt erkend, is bekend, maar vraag in Israël eens wie het bestaan van Palestina erkent. Olmert zegt dat hij zelf wel uitmaakt hoe groot Palestina wordt en dat hij zelf de grenzen over een aantal maanden tekent. Sommige leden van de Israëlische regering verwerpen het idee van een Palestijnse staat in het geheel. Het derde punt betreft het zich houden aan internationale verdragen. Ik weet wel dat Hamas niets erkent, maar waar is de akte waaruit blijkt dat deze regering de verdragen niet overneemt? Reëel gezien valt met de politiek van de Palestijnse regering op dit moment te werken. Wij hebben in het verleden wel met andere regeringen gewerkt. Wij overleggen ook met de regering van Iran die niet democratisch aan de macht gekomen is en nog veel ergere dingen over allerlei zaken op de wereld zegt. Daar doen wij ook zaken mee. Waarom zouden wij dat niet doen met deze regering?
De heer Dees (VVD):
Wij praten ook als parlementariërs tegen elkaar, ook tegen de regering. Ik wijs de heer Kox op de resolutie die in de laatste sessie, in april, van de Raad voor Europa over het Midden-Oosten is aangenomen en waarin de parlementariërs van de Raad voor Europa zich zeer ten principale op de drie punten die ik noemde – het afzweren van verzet, het erkennen van Israël en het nakomen van verdragen, onder andere van Oslo – hebben uitgesproken en hebben gezegd dat Hamas niet aan de maatstaven voldoet.
De heer Kox (SP):
Juist die resolutie was zo aangenaam omdat daarin stevige eisen werden gesteld aan de Palestijnse regering. Er stond echter ook een hele serie eisen in aan de Israëlische regering. Daaraan ontbreekt het vaak in het debat. Van de bezetter wordt niets gevraagd of gewenst en van de bezette wordt van alles gevraagd. Ik vind dat het punt in het kader van de reële politiek moet worden bekeken. De Raad voor Europa had een delegatie van de nieuwe regering van Palestina uitgenodigd. Die regering wilde mensen sturen voor een dialoog met Israëlische parlementariërs. Wat vervolgens gebeurde is bekend: de Franse regering weigerde visa te verlenen. Ik hoor overigens graag het oordeel van de minister daarover: zou dat ook gebeurd zijn als wij parlementariërs hadden uitgenodigd? Vervolgens zeiden de Israëlische vertegenwoordigers in de Raad voor Europa dat zij niet met die mensen wilden praten. Wie wil er nu geen dialoog? Daar moeten wij echt naar kijken want anders maken wij het regime in Palestina ontzettend zwart en al het andere erg wit.
De voorzitter:
Probeert u uw betoog af te ronden. Het spreekt vanzelf dat ik de interrupties niet bij uw spreektijd heb opgeteld. Het debat is ook zeer interessant, maar desondanks vraag ik u om u aan uw spreektijd te houden.
De heer Kox (SP):
Ik ga graag nog in op onze relaties met een ander deel van de wereld. Wij spreken, niet ten onrechte, over Irak, Iran, Afghanistan, het Midden-Oosten en over andere landen in de wereld die in diepe crisis verkeren. Aan de andere kant van de wereld, in Latijns-Amerika, doet zich echter een ontwikkeling voor die ons zou moeten verheugen. Latijns-Amerika is niet langer meer het continent van de junta's, de generaals en de geheime operaties van de CIA maar een continent waar via democratische verkiezingen op zijn minst volkse presidenten aan de macht komen en parlementen afraken van het idee dat zij alleen een bepaalde elite vertegenwoordigen. Ik geef toe dat het vaak om onconventionele presidenten gaat die niet vies zijn van populisme of volledig betrouwbaar zijn. Ik vind het echter een buitengewoon positieve ontwikkeling van een continent dat zolang in het moeras heeft gezeten en blijkbaar in staat is om zich nu te ontwikkelen. Juist over die ontwikkeling maakt deze minister van Buitenlandse Zaken zich zorgen. Hij is bang dat er straks allemaal Fidel Castro's rondlopen in Latijns-Amerika. Ik hoor daar graag een toelichting op. Ik vind het eigenlijk niet chique om een democratisch gekozen president met Fidel Castro te vergelijken. Ooit beschouwde ik Fidel Castro als een aansprekend figuur, maar dat is al tientallen jaren geleden. Volgens mij denken veel mensen op die manier over Castro. Ik zie aan de heer Van Middelkoop dat hij Castro ook ooit een aansprekend figuur vond. Daar zijn wij het dan over eens. Waarom maakt de minister van Buitenlandse Zaken zich zorgen? Hij spreekt binnenkort met president Chavez. Waar gaat dat gesprek over? Kan hij aan Chavez goed uitleggen dat Nederland absoluut geen pion van de VS is. Wat gaat hij allemaal inbrengen?
Ik kom op mijn slotopmerkingen. Deze minister zegt vaak dat mooie doelstellingen van de Nederlandse politiek het eigenbelang niet hoeven te bijten. Eigenbelang en algemeen belang gaan in de wereld van vandaag de dag gelijk op volgens de minister. Hij volgt daarmee een goede traditie want ik las onlangs het dagboek van Abel Tasman uit de 17de eeuw. Het is leuk om te lezen welke instructies onze voorgangers uit de Staten-Generaal gaven aan Abel Tasma. Hij reisde ongeveer net zoveel als deze minister alleen in een lager tempo. Hij kreeg keurige instructies. Als hij beschaafde volken aantrof dan mocht hij niet zomaar alles inpikken, als een imperialist, maar moest hij keurig spreken met de bevolking en de koning. Hij moest laten zien wat de voordelen van Nederland waren. Pas daarna kon hij een boom planten, de vlag ophangen en de bevolking welkom heten in Nederland. Hij kreeg echter ook de instructie mee om het niet te nauw te nemen met de waarheid. In het dagboek staat: als men vraagt welke waarde aan bepaalde materialen wordt gehecht, dan moet je zeggen dat Nederland weinig geeft om goud en zilver en dat lood en tin heel belangrijk worden geacht. Mijn vraag aan de minister is of hij erkent dat de internationale politiek soms zo gevoerd moet worden, gekoppeld aan zijn laatste bezoek aan Kazachstan. Hij heeft daar mooie woorden gesproken over oude zijderoutes en nieuwe olieroutes tegen president Nazerbajev. Hij heeft daarmee een megaconcessie voor Shell losgekregen, volgens mij voor de neus van Dick Cheney. Wat heeft hij tegen Nazerbajev gezegd over de waarde die wordt gehecht aan olie? Heeft hij gezegd dat Nederland turf en windmolens eigenlijk veel belangrijker vindt? Dat is natuurlijk een beetje flauwekul, maar ik hoor graag wat deze minister heeft gezegd over het voorzitterschap van de OVSE en het lidmaatschap van Kazachstan van de WTO. Dat kan toch onmogelijk gerelateerd zijn aan de democratische prestaties van die man? Hoe ver gaat deze minister om in de buitenlandse politiek de dominee en de koopman aan elkaar te koppelen? Met alle respect voor deze minister heb ik soms het idee dat hij net iets te inschikkelijk kan zijn met betrekking tot ons eigen belang. Dat laat zich niet altijd goed rijmen met het algemeen belang. De minister had naar mijn mening tegen president Nazerbajev moeten zeggen dat Nederland olie ontzettend belangrijk vindt maar mensenrechten nog veel belangrijker.
Ik kijk met belangstelling uit naar de antwoorden van de minister.
De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):
Voorzitter. De heer Van Thijn begon zijn verhaal enigszins improviserend door stil te staan bij de actualiteit, namelijk het uitkotsen van een collega-parlementariër, Ayaan Hirsi Ali, door dit land. Ik val hem op dit punt bij. In een van de vorige debatten hebben wij gesproken over het imago van Nederland. Ik vraag de minister om zijn binnenlandspolitieke invloed aan te wenden om de buitenlandspolitieke reputatieschade van Nederland te verminderen. Er zitten meer aspecten aan deze zaak maar dit is er in elk geval een die raakt aan de verantwoordelijkheid van deze minister.
Voorzitter. Ik spreek namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP. Ik feliciteer de minister met het Nederlandse lidmaatschap van de VN Mensenrechtenraad. Natuurlijk vond elke rechtgeaarde Nederlander allang dat wij daar op grond van historie, idealistische instelling en multilaterale oriëntatie een plaats verdienden, maar het was helaas toch nog nodig om anderen daarvan te overtuigen. Dat is gelukt en daarom: chapeau! Nu begint de eerste zitting al op 19 juni aanstaande zodat het wellicht mogelijk is om iets te vertellen over de vervulling van die positie, zowel personeel als beleidsmatig. Ik neem bijvoorbeeld aan, met erkenning, dat dit primair een eigen bevoegdheid is van de minister en dat de mensenrechtenambassadeur hierbij een rol zal spelen. Ook wil ik hem aanbevelen de Kamers op gezette tijden te informeren over het werk in die raad en de Nederlandse posities.
Een niet onbelangrijk deel van mijn betoog zal gaan over aspecten van onze relatie met Indonesië. Op 17 augustus van het vorig jaar hield de minister in Jakarta een rede, waarin hij inging op de gebeurtenissen van de jaren veertig van de vorige eeuw die leidden tot de onafhankelijkheid van Indonesië. Reeds de datum, 17 augustus, was natuurlijk een politiek moment, want dat is in Indonesië de dag van de Proklamasi: onafhankelijkheidsdag. Ik herinner eraan dat nog niet zolang geleden Hare Majesteit de Koningin bij een staatsbezoek nadrukkelijk die datum ontweek. De minister moet zich dat heel goed gerealiseerd hebben. Er leeft bij ons geen behoefte om de minister hierover te kapittelen. Integendeel, met het voortschrijden van de tijd ontwikkelen gebeurtenissen zich van bronnen van verwijt en bitterheid tot historische data waar de pijn uit verdwenen is en waar men met enige onthechtheid over kan spreken en oordelen. Zo wordt voorkomen dat men zich door het verleden laat gijzelen. Het is de eigen keuze geweest van Indonesië om de 16e augustus als onafhankelijkheidsdag nationaal te vieren en dat valt te begrijpen.
Dat neemt niet weg dat wij alleen al om redenen van politieke en historische integriteit zorgvuldig moeten zijn bij het achteraf geven van oordelen over historische gebeurtenissen. De minister zei in het begin van zijn rede in Jakarta dat zijn aanwezigheid op die dag mocht worden gezien als een politieke en morele aanvaarding van de Proklamasi. Van de betekenis noch van de noodzaak van deze exclamatie heb ik veel begrepen. Ik neem aan dat van Indonesische zijde hierom ook niet was gevraagd. Daar kent men immers nauwelijks de morele preoccupatie met het verleden waar wij vaak last van hebben. Evenmin is het nodig om deze geschiedenis nog in termen van verzoening te presenteren. Ik nodig de minister uit om zich over betekenis en noodzaak nader te verklaren.
Ook zei de minister in zijn rede dat in de koloniale tijd en vooral in de eindfase daarvan "harm was done to the interests and dignity of the Indonesian people". Daar valt weinig tegenin te brengen, en dat wil ik ook niet, evenmin tegen de veronderstelling dat daarmee lang niet alles is gezegd. Daarna volgt er echter weer zo'n merkwaardige exclamatie: "even if the intentions of individual Dutch people may not always have been bad." Ik kan moeilijk anders dan constateren dat hier a contrario is gezegd dat weliswaar individuele Nederlanders weinig kan worden verweten, maar wel de toenmalige Nederlandse kabinetten. Heeft de minister dit ook zo beoogd? En zo ja: waarom? Had dit dan niet onomwonden moeten worden gezegd? Dan zou de betuiging van spijt aan duidelijkheid hebben gewonnen. Retorisch fraai is de opmerking van de minister dat de ontplooiing destijds van militaire troepen Nederland aan "the wrong side of history" deed terechtkomen. Filosofisch valt ook daarop wel wat aan te merken, maar ik heb die uitdrukking verstaan als een niet tijdig onderkennen van de eigen en niet te ontwijken dynamiek naar zelfstandigheid van het Indonesische volk. Ook dan valt er nog wel meer te zeggen, maar dat doet niet af van de adequaatheid van deze taxatie. De minister zal willen erkennen dat ik zijn bijdrage in Jakarta recht heb willen doen en eveneens dat daarover enkele legitieme vragen gesteld mogen worden. Ik ben benieuwd naar zijn antwoorden.
Ik blijf nog even in Indonesië. Op 15 november verscheen het rapport van professor Drooglever van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis over de wijze waarop in de jaren zestig met het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea's is omgegaan. Zoals de minister weet is deze studie verricht in opdracht van zijn voorganger Van Aartsen, die in 1999 op een verzoek van mijn kant naar een dergelijke studie positief reageerde. Ik ben de heer Van Aartsen daar nog altijd erkentelijk voor, zoals ik het ook op prijs heb gesteld dat hij aanwezig was en ook het woord voerde op het symposium in de Koninklijke Bibliotheek waar de studie werd gepresenteerd. Daar was niet minister Bot en zelfs geen ambtelijk vertegenwoordiger. Ik vond en vind dat een schoffering van Drooglever, de Tweede Kamer en de Papoea's. Dergelijk gedrag had ik van deze minister niet verwacht. Waarom heeft hij de uitvoering van een opdracht, gegeven door zijn eigen departement, bij oplevering tenslotte geboycot? Ik hoor op dat punt graag een verantwoording.
Laat ik ook zelf een poging doen deze vraag te beantwoorden gestimuleerd door berichten die ik later ontving. Ik veronderstel dat de minister zich in zo vergaande mate onder druk van Jakarta heeft laten zetten dat angst voor enigerlei vorm van represaille hem heeft bevangen. Als dat het geval is, is dat een Nederlandse minister onwaardig. Het spijt mij om dit te moeten concluderen. Ik moet zelfs de mogelijkheid onder ogen zien dat de minister handjeklap heeft gespeeld met de Indonesische autoriteiten, die al jaren met een kennelijk schuldig geweten paniek hebben gezaaid rondom en over deze studie. Ik heb dat zelf ook een keer gemerkt. In De Telegraaf van 8 januari van dit jaar stond namelijk een uitspraak van minister Wirajuda over zijn goede samenwerking met onze minister, waar Wirajuda kennelijk tevreden constateerde dat mede dankzij de samenwerking met zijn goede vriend Bot – ik gebruik de taal van De Telegraaf – de presentatie van de Droogleverstudie was getrivialiseerd en dat men eendrachtig de media en ngo's had afgehouden. Is dat waar? Dat er over de presentatie van de studie vooraf meer dan eens is gesproken, staat buiten kijf. Heeft de minister ook bepaalde afspraken gemaakt of beloften gedaan, bijvoorbeeld dat hij de studie niet in ontvangst zou nemen? Ik moet helaas zeggen, en dat spijt mij zeer, dat de minister de schijn tegen heeft. Is hem als blijk van erkentelijkheid beloofd dat de Indonesische autoriteiten aan Nederlanders weer visa bij aankomst zouden gaan verstrekken? Ook dat lees ik in genoemd krantenbericht. Het zal toch niet waar zijn!
Mag ik de minister vervolgens eens ronduit vragen of hij in al zijn gesprekken met de Indonesische autoriteiten ooit kritisch en constructief aandacht heeft gevraagd voor het lot van de Papoea's, de culturele destructie van dat volk, de structurele schending aldaar van de rechten van de mens, de schaamteloze exploitatie van bos en bodemschatten en het gemanipuleer – zeg ik ook aan het adres van collega Pormes – met de zogenaamde speciale autonomiewet? Ik heb er mijn twijfels over. Op 14 november van het vorig jaar, dus de dag voorafgaande aan de presentatie van de Droogleverstudie – dat kan toch geen toeval zijn? – stuurde de minister een brief naar de Tweede Kamer met voornemens tot intensivering van de Nederlandse samenwerking met Indonesië. Elke notie van kritiek ontbreekt daarin, evenals een verwijzing naar de Papoea's. Ik begrijp dat slecht. Minister Van Aartsen aanvaardde destijds binnen de EU de rol van voortrekker in een kritische dialoog met Jakarta, ook waar het ging om de situatie in Papoea. Is daarvan nu werkelijk niets meer over? Alleen al om redenen van buitenlands beleid zou dat toch een verwaarlozing van verantwoordelijkheden en kansen zijn? Ik ben teleurgesteld. Het vervelendst is echter dat met alle aandacht de situatie in Papoea geen steek verder is gekomen. Zo snel als wij vorige week reageerden toen het ging om de overstromingsramp in Suriname, zo traag – zo niet afwezig – is onze buitenlands-politieke aandacht voor het lot van een volk waarvoor wij in het verleden een bijzondere verantwoordelijkheid hebben aanvaard. Die is echt niet geheel verdampt door de annexatie door de Republiek Indonesië. Gelukkig las ik in het verslag van de reis van de minister-president naar Australië en Indonesië dat deze in Jakarta wel met zijn collega Yudhoyono over de speciale autonomiewet voor Papoea had gesproken, evenals over de mensenrechtensituatie aldaar. Ik wacht de reactie van de minister op dit Indonesische verhaal af.
Een van de grootste en meest serieuze uitdagingen waarvoor de wereld staat, is het vinden van de juiste aanpak van Iran, niet in de laatste plaats omdat de geloofwaardigheid van vrijwel alle fundamentele internationale begrippen op het spel staat. Ik houd niet zo van het gebruik van historische analogieën, maar met enige regelmaat komt mij het beeld van Chamberlain uit 1938 voor ogen. Ik zal niet ingaan op alle diplomatieke inspanningen van de laatste tijd. Ik zou wel willen weten hoe de Nederlandse regering de ernst taxeert van het vraagstuk dat zich in die regio voordoet. Wat is het eigen karakter van dit vraagstuk? Dat is alleen al gewenst om te voorkomen dat de meeste kritiek zich weer eens richt op de rol van de Verenigde Staten. Dat hebben wij al zo vaak gezien. Dat zou dan weer een winstpunt zijn voor president Ahmadinejad, die de wereld onlangs verraste met een bizarre brief aan president Bush. NRC Handelsblad gaf vorige week een commentaar door uit de Wall Street Journal van de Iraanse journalist Amin Taheri: "De VS hebben behoefte aan een open en eerlijk debat over de vraag wat zij moeten doen met een bewind dat zich tot doel stelt, de VS uit het Midden-Oosten te verdrijven, Israël van de kaart te vegen, een islamitische grootmacht te vormen en de wereld te veroveren voor 'het enige ware geloof'." Is dat ook het niveau waarop de minister en zijn Europese collega's het gevaar-Iran taxeren? Dat is namelijk bepalend voor de keuze van pressiemiddelen die eventueel geoorloofd zijn. Het voorkomt een verenging van de discussie tot de vraag of al dan niet voor een militaire optie mag worden gekozen, zonder die overigens uit te sluiten. Het komt mij voor dat de Europese Unie zich niet nog eens kan permitteren om, zoals met de Irakoorlog, tot op het bot verdeeld te raken. Ik hoor hier graag een reactie op.
In dezelfde regio doet zich het vraagstuk voor hoe om te gaan met de door Hamas geleide Palestijnse regering. Ook hier dienen zich zeer lastige dilemma's aan. Ook hier is eenheid van beleid van de Verenigde Staten, de andere leden van het kwartet en de Europese Unie van groot belang. In het verslag van de Razeb van 10 en 11 april lees ik dat de raad vasthoudt aan de drie eisen erkenning van Israël, afzweren van geweld en aanvaarden van eerdere overeenkomsten. Ook lees ik dat de Europese Unie het Palestijnse volk blijft steunen, een volk overigens dat in meerderheid Hamas in het zadel heeft geholpen; dat is nu eenmaal de werkzaamheid van de democratie. Het is aardig dat de heer Kox op dit punt voortdurend spreekt over Realpolitik, een toch wel belaste term, maar dat hij dat op allerlei andere terreinen juist weer niet doet. Dan is hij altijd zeer principieel, bijvoorbeeld als het gaat om het afwijzen van een militaire operatie. Maar goed, iedereen moet zijn eigen consistentie maar bewaken.
De heer Kox (SP):
Ik behoor niet tot diegenen die vinden dat er iets mis is met Realpolitik, zeker niet in de buitenlandse politiek. Dat ik tegen interventies ben, is niet zozeer principieel maar altijd praktisch ingegeven. De heer Van Middelkoop heeft dat dus wat verkeerd ingeschat. Iedereen is het erover eens dat dit een ernstig, heel groot probleem is. Als wij dit probleem niet oplossen, kunnen wij heel veel zaken in de wereld niet oplossen. Dan moeten wij daar reëel naar kijken: wat is er aan de hand en hoe moeten wij daarmee omgaan? Ik vind juist dat de internationale gemeenschap aan Prinzipienreiterei doet door te zeggen: deze regering moet dit of dat doen. Mag ik de heer Van Middelkoop vragen of hij ook vindt dat de regering van Israël het geweld moet afzweren, de staat Palestina moet erkennen en zich moet houden aan internationale verdragen en afspraken? Als wij het daarover eens kunnen worden, valt er te onderhandelen, maar juist daaraan mankeert het.
De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):
Het was niet mijn bedoeling om de heer Kox uit te lokken om zijn verhaal nog eens te herhalen. Ik geloof ook niet dat het nodig is om al te zeer in discussie te gaan. Ook ik erken de eenzijdigheid van bepaalde posities in het Midden-Oostendebat. Als het gaat over de inzet van geweld, maakt het echter nogal wat uit of er sprake is van legitiem geweld op het punt van zelfverdediging of van verdediging door welke partij dan ook, of van terroristisch geweld. Het laatste moeten wij met elkaar in deze wereld afzweren. Daarna kunnen wij echter weer gaan discussiëren over de vraag wie terroristisch is en wie niet, maar dat debat ontloop ik nu liever even. Mijn kritische opmerking bestaat hieruit dat wij nu eenmaal niet in een taalwereld leven waarin je je eigen begrippen helemaal alleen kunt definiëren en dat Realpolitik toch echt een heel negatieve klank heeft. Een realistisch-politieke benadering in de buitenlandse politiek, die wij ook bij deze minister vaak aantreffen, onderschrijf ik ook nog wel. Daarna begint de discussie over vorm en inhoud en allerlei gewichten. Realpolitik is echt beginselloze politiek en zo ken ik de heer Kox helemaal niet. Althans, die connotatie heeft het in de geschiedenis gekregen. Het komt van Bismarck, meen ik, maar op dat punt laat ik mij graag voorlichten.
Ik kom terug op de situatie aldaar, waar natuurlijk sprake is van een spagaat. Met erkenning van de noodzaak om niet voorbij te gaan aan humanitaire aspecten, als dus wordt afgezien van een Verelendungsbenadering, ligt er de vraag hoe dan druk wordt ontwikkeld om Hamas de drie eisen te laten inwilligen. De EU-donorrol kan toch niet de facto ondermijnend blijken te zijn voor een politieke aanpak? Wil de minister hier eens op reflecteren? Ik neem hier geen honderdprocentige posities in. Ik zie best hoe lastig het is, maar ik zou het toch wel fijn vinden om wat te horen over de strategie van de aanpak op de wat langere termijn. Het zou ongeloofwaardig zijn als na verloop van tijd blijkt dat de Europese Unie financieel voorziet in de basisbehoeften van het Palestijnse volk, terwijl Hamas zich met de daardoor vrijkomende middelen politioneel en militair op peil houdt. Kortom: hoe beoordelen de minister en zijn EU-collega's voor de wat langere termijn de effectiviteit en geloofwaardigheid van het nu ingezette compromisbeleid?
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.30 uur tot 13.30 uur geschorst.
Voorzitter: Timmerman-Buck
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20052006-1253-1270.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.