Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L 212) (29031).

Bij deze behandeling worden betrokken:

- de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 15 juni 2004 (29224, E) inzake toegang tot Nederland van Nederlandse kinderen en hun verzorgende ouders;

- de ontwerprichtlijn minimumnormen toekenning vluchtelingenstatus (dossier 2.1.5);

- de gemeenschappelijke minimumlijst veilige landen (dossier 2.1.18).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie heeft om een plenaire behandeling van dit wetsvoorstel gevraagd, omdat zij meent dat wij het als Eerste Kamer niet kunnen maken dit wetsvoorstel onweersproken te laten passeren, ook al omdat wij vinden dat er enige tegenspraak in de argumentatie van de regering valt waar te nemen. Ik wil voorts even stilstaan bij het ontbreken van de lijst van zogenaamd veilige landen die gekoppeld zou moeten zijn aan dit wetsvoorstel.

Daar waar de richtlijn inzake tijdelijke bescherming een eerste stap vormt in het proces van harmonisatie van het asielrecht in de Europese lidstaten, merkt de minister in antwoord op onze vragen op dat een hogere graad van harmonisatie en een meer sluitend systeem van lastenverdeling wenselijk zouden zijn. Het is haar naar eigen zeggen – zie de stukken – blijkbaar niet gelukt, ondanks langdurige onderhandelingen, om dit te realiseren. Dat is jammer en kan gebeuren. Maar waarom is het niet gelukt? Het is daarbij onze vrees dat de richtlijn door haar gebruikt gaat worden om zich de facto te onttrekken aan een ruimhartige opvang van ontheemden. In de memorie van antwoord stelt zij dat de richtlijn nu eenmaal is vastgesteld en daarom in het Nederlandse asielstelsel moet worden ingepast. Dit lijkt op een strijdigheid in de beweringen, juist ten aanzien van de minimumnormen. Enerzijds stelt de minister impliciet dat Nederland kan doen wat het wil, omdat het op dit punt eigen bevoegdheden heeft, anderzijds moet expliciet een sterke versobering in onze systematiek worden geïmplementeerd. Hoe zit het nu eigenlijk?

Wel wordt de lidstaten de ruimte gelaten om verder te gaan dan is overeengekomen, maar de minister stelt dat haar geen lidstaten bekend zijn die een hoger niveau van opvang voorstaan. Dat lijkt in strijd met de feiten. Voor zover ik kan nagaan, tonen de feiten aan dat op zijn minst vijf landen, te weten: Finland, Zweden, Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk, elk op hun eigen wijze qua voorzieningen en verblijfsrechten verder lijken te gaan dan Nederland. Ik formuleer mijn opmerking voorzichtig. Ik zeg: "verder lijken te gaan." Ik weet namelijk niet zeker of ik van deze vijf landen de volledige informatie heb. Ik beroep mij echter op het gestelde in de voor ons liggende stukken.

Nederland hoeft zich dus niet meer, zoals zo vaak gebeurd is, op de borst te kloppen vanwege de in ruime mate tentoongespreide ruimhartigheid. Die is er namelijk niet meer. Bij de onderhandelingspositie van de regering bij de totstandkoming van de richtlijn is dus heel weinig te merken geweest van de traditie die Nederland op dit punt vroeger wist hoog te houden.

Voorzitter. Met de wet ter implementatie van deze richtlijn wordt het voor ontheemde asielzoekers nog moeilijker om überhaupt in de asielprocedure terecht te komen. Wij spreken over een besluitmoratorium voor massaal toegestroomde ontheemden en niet over reguliere asielzoekers. Het gevolg van het besluitmoratorium voor grote groepen ontheemden, dat ook nog is gekoppeld aan een vertrekmoratorium, is dat een ontheemde pas tot de asielprocedure kan worden toegelaten na het verstrijken van de maximale duur van drie jaar van dit besluitmoratorium. De minister geeft zelf toe dat de IND langzamer werkt – ik zou zeggen: nog langzamer werkt – wanneer de te onderzoeken feiten enige tijd achter ons liggen. De IND kennende, kan dat betekenen dat een ontheemde niet alleen jaren moet wachten voordat hij eventueel tot de asielprocedure wordt toegelaten, maar dat deze asielprocedure ook nog eens langer dan gemiddeld gaat duren. Gelet op het functioneren van de IND, weten wij hoe lang asielprocedures, ondanks de nieuwe Vreemdelingenwet, duren.

Kortom, het kan gebeuren dat iemand zo'n acht jaar onderweg is alvorens er een begin van zekerheid is of hij hier zijn leven met enig perspectief kan hervatten. Dat betekent in onze optiek dat geheide verdragsvluchtelingen, dus mensen die overeenkomstig de door ons land onderschreven Vluchtelingenverdrag van Genève en het EVRM op termijn zonder meer recht kunnen doen laten gelden op een definitieve verblijfstitel, nu als tijdelijk beschermde ontheemden de grootst mogelijke moeite hebben om in de asielprocedure terecht te komen. De regering schrijft dat dat allemaal wel meevalt, maar zij vermeldt niet waarom.

Voorzitter. Een ander aspect is de evenwichtige verdeling onder de lidstaten bij het opvangen van massale stromen ontheemden en het dragen van de consequenties daarvan. Het blijkt dat die verdeling niet tot stand is gekomen. De vraag is dan ook: wat nu? Welke initiatieven heeft ons land in de afgelopen maanden genomen? Nederland is toch EU-voorzitter. In het Dagblad van het Noorden heb ik gelezen dat er in Groningen een zeer leuke conferentie is geweest en een nog leuker samenzijn van de ministers van integratie in Europa in Beetsterzwaag, in een bekend etablissement aldaar. Ik heb alleen de foto's gezien. Er stond heel weinig tekst bij en dat deed mij het ergste vrezen. Wat is er eigenlijk besproken? Is er überhaupt wel het een en ander aan standpunten gewisseld en, zo ja, wat is de conclusie?

Voorzitter. Aanvankelijk zou deze richtlijn samengaan met de publicatie van een gemeenschappelijke minimumlijst van veilige landen van herkomst. Vanuit die landen zou er dus per definitie geen massale toestroom kunnen plaatsvinden. Het samenstellen van die lijst is echter niet gelukt. Er was namelijk sprake van wat genoemd wordt: een patstelling tussen betrokken ministers binnen enkele lidstaten. Ik neem aan dat Nederland daar niet bij hoorde. De lijst zou vervolgens worden vastgesteld door de Commissie na raadpleging door het Europees Parlement. De JBZ-raad is akkoord gegaan met deze procedure, die op zichzelf natuurlijk merkwaardig blijft. Wij kunnen weinig anders dan erin meegaan, maar wij constateren dat de discussie die zich toespitst op een aantal landen, waarbinnen de autoriteiten geen bescherming kunnen bieden tegen onmenselijke of vernederende behandeling, voor een deel aan ons voorbijgaat. Met name als het gaat om landen waar genitale verminking van vrouwen eerder gewoonte dan uitzondering is, is dat toch een punt waar wij met z'n allen wel langer bij stillen willen staan. Ik weet wel, die brief komt er nog wel in het kader van de JBZ-raad, maar het is toch jammer dat het op die manier gebeurt. Ik ben benieuwd wat de minister hier zelf van vindt, maar ik kan mij niet voorstellen dat zij met deze affaire gelukkig is. Ik meen mij te kunnen herinneren dat zij zich in het verleden scherp heeft gekant tegen praktijken die op grond van godsdienst in sommige landen op grote schaal voorkomen. Dan doel ik gewoon op verminking van meisjes.

De PvdA constateert dat ons land binnen Europa bepaald niet meer vooroploopt in de opvang van asielzoekers, de toelating tot de asielprocedure en het bieden van perspectief op een verblijfstitel voor onbepaalde tijd aan mensen die dat op zichzelf verdienen. Ik las vanochtend in misschien wel de beste krant van Nederland, zoals zij zich noemen, dat in ons land dit jaar minder dan 10.000 personen een asielaanvraag hebben ingediend. Dat kun je positief duiden: de Vreemdelingenwet 2000 heeft blijkbaar het effect gehad dat de overgrote meerderheid in de Eerste en Tweede Kamer heeft gewild. Je kunt het ook minder positief duiden in de zin van de verdeling onder Europese landen binnen een na te streven Europees asielbeleid. Wij willen allemaal, misschien elk op eigen wijze, een Europees asielbeleid. Maar nu blijkt dat Nederland binnen Europa minder mensen opvangt en tot de procedure toelaat dan op grond van inwonertal en dergelijke waarschijnlijk zou moeten worden geacht. Als wij over ontheemden spreken, hebben wij in ons achterhoofd Bosnië tien jaar geleden of Kosovo vijf jaar geleden. Mensen komen hier massaal naartoe en worden ook hiernaartoe gehaald door ons, terwijl wij niet weten wat er nog in het verschiet ligt. Ik ben er absoluut niet optimistisch over, want er is nog altijd een hoop ellende in de wereld en in Europa. Wij kunnen dan ook nog het een en ander verwachten. Het gaat in deze discussie om een massale toestroom en een eventuele calamiteit. Onze fractie kan het op zichzelf billijken dat dit aspect in de Vreemdelingenwet moet worden ingepast. Wij hebben evenwel de indruk dat die inpassing in de Vreemdelingenwet niet moet plaatsvinden met extreem strikte regels en beheersvormen. Wellicht kan de minister die indruk wegnemen, maar wij vrezen dat dit haar niet zal lukken. Maar goed, zij krijgt de kans daartoe in twee termijnen.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Vandaag is de afronding voorzien van het implementatieproces van de Europese richtlijn betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen. Dat is een wel heel lange zin, misschien wel typerend voor de duur van het implementatieproces. Het wordt tijd, zou je zeggen. Waarom heeft het zo ontzettend lang geduurd? Wij hadden ons toch voorgenomen om op dit punt een prominentere rol in Europa te spelen?

De Tweede Kamer heeft van de minister keer op keer te horen gekregen dat het gaat om een uitzonderlijke situatie. Natuurlijk hopen wij allemaal dat na de gewelddadige explosie in voormalig Joegoslavië niet weer zo'n drama hoeft te worden meegemaakt door ons en vooral door de betrokken mensen. Laten wij ons echter niet wijsmaken dat het niet kan. Op de Balkan kan nog steeds veel misgaan. Er zijn nog voldoende andere kruitvaten in Europa en in de omgeving van Europa. Gelukkig lijken de Oekraïners er met praten uit te komen, maar het had ook zomaar anders kunnen lopen. In de Kaukasus zijn er nog steeds veel smeulende vuren onder de oppervlakte. En wat kan er nog gebeuren in Wit-Rusland? Dat weten wij allemaal niet. Uitzonderlijk ja, maar onmogelijk nee. Dus is er alle reden om voorbereid te zijn. Als wij dat niet zijn, zullen degenen die onverhoopt massaal naar dit land toe komen letterlijk in de kou staan. De herinnering aan de tentenkampen op de Veluwe doet je nog het schaamrood op de wangen krijgen. Zijn wij er met deze implementatie? Wij hebben het wel juridisch geregeld, maar kan de minister garanderen dat wij er beter dan in het verleden op toegerust zijn, als het onverhoopt ergens in onze omgeving misloopt? Zullen wij dan kunnen zeggen: wij hebben ons best gedaan, beter kunnen wij niet bieden?

De Europese constellatie is inmiddels zodanig dat wij weinig keus hebben in Nederland wat de implementatie van dit soort richtlijnen betreft. Op zichzelf is het goed om af te spreken dat wij ernaar streven dat ieder zijn deel bijdraagt, als dergelijke crises zich voordoen. Ik begrijp dat het een streven blijft, want van een pondspondsgewijze toedeling van dit soort ontheemden is nog steeds niet echt sprake, ook niet met deze richtlijn. Kan de minister ons uitleggen hoe er vanuit Nederland momenteel achteraan wordt gezeten om zo'n eerlijkere verdeling in Europa te realiseren?

In de Tweede Kamer is er veel discussie geweest over de gevolgen van deze implementatie voor de al bestaande Nederlandse regelgeving. De minister vindt dat Nederland niet uit de pas moet lopen, omdat wij dan wel erg aantrekkelijk zouden worden voor dit soort ontheemden. Ik ben van nature niet erg cynisch, maar van zulke uitspraken krijg ik een akelig gevoel. Ik denk ook aan het artikel in Trouw van vandaag, waarin staat dat wij al helemaal niet meer zo aantrekkelijk zijn voor ontheemden. Mensen gaan onze deur al voorbij, omdat ons beleid zo streng is geworden dat mensen weinig soelaas verwachten van een aanvraag hier. Wat bedoelt de minister met "niet te aantrekkelijk worden" voor mensen die op de vlucht zijn voor oorlogsgeweld en ander geweld in hun eigen omgeving? In het debat in de Tweede Kamer is namens de CDA-fractie gezegd dat wij niet altijd "het beste jongetje van de klas" moeten willen zijn. Het CDA begrijpt kennelijk niet zo goed wat er met die uitdrukking bedoeld wordt, ook al hebben de meeste mensen meer dan acht jaar onderwijs genoten. Het gaat om de opvang van mensen die uit lijfsbehoud vluchten. Ieder mens en ieder land moet er dan alles aan doen om het beste jongetje van de klas te willen zijn, het beste te bieden aan degenen die van huis en haard verdreven worden, het beste plekje bij de haard voor deze mensen te reserveren. Als ik dat verkeerd zie, hoor ik dat graag van de minister en van de CDA-fractie, die in deze Kamer gelukkig een stuk genuanceerder en socialer is dan aan de overkant.

De vraag hoe zit het met ons categoriaal beschermingsbeleid in relatie tot de implementatie van deze richtlijn heeft de minister nog steeds niet bevredigend beantwoord. In de Tweede Kamer heeft zij gezegd dat het categoriaal beschermingsbeleid is zoals het was, maar dat de regering erg terughoudend zal zijn en dat zij er geen gebruik van zal maken in die gevallen waarin de Europese Raad de situatie als bedoeld in deze richtlijn van toepassing verklaart. Terecht heeft onze collega De Vries aan de overkant op de strijdigheid van deze opmerking gewezen. In de memorie van antwoord aan deze Kamer schrijft de minister dat categoriaal beschermingsbeleid eerst na afloop van de tijdelijke bescherming op haar netvlies komt indien de situatie in een land van herkomst onverminderd slecht zal zijn. Ik nodig de minister uit om te proberen helderheid in deze kwestie te brengen. Als wij vandaag te horen krijgen dat instemming met dit voorstel betekent dat er geen enkele kans op categoriaal beschermingsbeleid zal zijn indien en voor zolang de situatie van de richtlijn zich voordoet, dan maakt dat het voor ons onmogelijk om voor dit voorstel te stemmen.

Ik vind dat er een teveel aan zorgen voor onszelf in de aanpak van de minister zit en een te weinig aan compassie met de mensen die het echt moeilijk hebben. Natuurlijk moeten wij realistisch zijn en kijken of ieder zijn deel van de last in Europa op zich kan nemen. Natuurlijk kan niet alles wat wij eigenlijk zouden willen als zich zo'n ramp voordoet. Maar een dreigende verstopping van onze vreemdelingenketen mag ons niet te terughoudend maken. Als er geholpen moet worden, moeten wij helpen. Dat is een kwestie van solidariteit. Dat is geen kwestie van kiezen, maar een kwestie van doen. Desnoods schikt iedereen maar een beetje in.

In de verdediging van haar voorstel heeft de minister er herhaaldelijk op gewezen dat wij ons geen zorgen hoeven te maken dat haar mensen andere mensen te lang in onzekerheid zullen laten. Ook al laat deze wet formeel een lange tijd voor het nemen van een beslissing inzake de aanvraag van asiel, ook de IND heeft er volgens de minister alle belang bij om zaken zo snel mogelijk af te handelen, omdat er anders aan het eind van het proces alsnog verstopping optreedt. Eigenbelang is een heel goede reden om je best te doen, maar eigenbelang is ook vaak kort van zicht. Vandaar dat ik de door de minister aanwezig geachte feitelijke garantie op snelle afhandeling toch ietwat vind lijken op die van de tweedehands-autohandelaar, die levenslange garantie tot om de hoek aanbiedt. Niet ten onrechte wijst de directeur van VluchtelingenWerk Nederland ons er in zijn brief van 2 december jongstleden op dat ook nu 40% van de asielaanvragen niet binnen de wettelijke beslistermijn wordt afgehandeld. Wat is de reactie van de minister op deze opmerking en de rest van de brief? Kan de minister mij ervan overtuigen dat de door VluchtelingenWerk Nederland voorgestelde verlening van vergunning voor bepaalde tijd asiel ons of anderen echt in grote problemen brengt?

Voorzitter. Nederland is een klein land waar niet iedereen die dat wil kan komen wonen. Daar is niets aan te doen en het is goed dat wij onszelf dat realiseren en wij ons beleid daarop gronden. Maar Nederland mag nooit te klein zijn als het gaat om het onderdak en opvang bieden aan mensen die wegens oorlogsgeweld of ander geweld op de vlucht slaan en op onze poorten kloppen. Dan behoort er naar de mening van mijn fractie altijd plaats in de herberg te zijn en dan horen wij niet op zoek te gaan naar het slechtste plekje van het huis maar naar het warmste plek bij de haard.

De heer Van de Beeten (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik had eigenlijk niet zozeer het woord gevraagd over het voorliggende wetsvoorstel als wel over de brief van 15 juli van dit jaar van de minister. De opmerkingen van de heer Kox geven mij niettemin aanleiding om een enkele reactie te geven.

Zoals ook de richtlijn, is doel van het wetsvoorstel om primair in calamiteitsituaties zoals destijds in Joegoslavië, grote groepen ontheemden op te vangen. Pas in de tweede plaats komt de vraag aan de orde of ontheemden ook verdragsvluchtelingen kunnen zijn, of ze ook als asielzoeker kunnen worden aangemerkt. Dat bepaalt natuurlijk mede de vraag welk voorzieningenniveau men wil bieden. In dat opzicht is het ook niet een kwestie van het beste jongetje van de klas willen zijn, maar gaat het vooral om de vraag of het niet billijk is tegenover alle ontheemden, waar wij wat betreft de verdeling van deze groepen mensen tot een eerlijke verhouding willen komen tussen de lidstaten van de Europese Unie, dat het voorzieningenniveau onderling niet al te zeer verschilt. In de memorie van antwoord staat dat ook België en Duitsland voorzieningen bieden op het niveau van asielzoekers, maar dat in Nederland gunstiger dan de eisen van de richtlijn zijn: het gratis gezondheidsonderzoek voor tijdelijk beschermden, de kostenloze verzekering tegen financiële gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, de betaling van buitengewone kosten, de introductieactiviteiten, de activiteiten die strekken tot bevordering van maatschappelijke oriëntatie en de sociale en culturele activiteiten op het gebied van sport, spel en vrije tijd. Dat wordt allemaal wel door Nederland gedaan in het kader van de ontheemdenopvang. Daarvan kan dus niet gezegd worden dat dit niet netjes zou zijn. Integendeel.

Ik kom vervolgens te spreken over de brief van de minister van 15 juli jongstleden. Zij heeft daarin onderschreven het uitgangspunt dat een minderjarige die de Nederlandse nationaliteit heeft niet alleen het recht heeft om Nederland binnen te komen en te verlaten maar ook om hier te verblijven. Dat uitgangspunt heeft ook consequenties voor de situatie dat de betrokken minderjarige afhankelijk is van de hem of haar verzorgende ouder. Dat is een situatie die ons voortdurend zorgen heeft gebaard, ook in het licht van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Ook in deze brief noemt de minister een aantal criteria die van invloed zullen zijn op het antwoord op de vraag of de verzorgende ouder een verblijfstitel zou kunnen krijgen. Bij enkele van die criteria zetten wij als CDA-fractie en, naar ik heb begrepen, ook de D66-fractie, vraagtekens.

In de eerste plaats noemt de minister de aanspraak van het kind op verblijf in Nederland en om alhier een opvoeding en opleiding te genieten. Dat zou dus kunnen betekenen dat de vraag of de verzorgende ouder een verblijfstitel heeft van invloed is op de vraag of het kind hier bijvoorbeeld een onderwijsopleiding zou kunnen genieten. Dat vinden wij toch wel wat merkwaardig. Het zou namelijk inhouden dat de invulling van het verblijfsrecht van het kind mede afhankelijk zal worden gemaakt van het belang dat de ouder erbij zou kunnen hebben. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van het recht op verblijf in Nederland. Het recht op verblijf in Nederland van het kind is ongeconditioneerd. Men kan dan niet zeggen dat het alleen maar mag worden ingevuld op de wijze zoals hier voorgesteld, waarbij het erom gaat dat het kind eventueel een opleiding zou kunnen genieten. Het verblijf van de ouder of de opvoeder mag daarvan niet afhankelijk worden gemaakt.

Het tweede element is de leeftijd van het kind en de geworteldheid in Nederland. Ook daarvan zeg ik dat het principieel niet juist is om dat aan de orde te stellen bij de vraag of de verzorgende ouder in Nederland zou mogen verblijven. Het kind dat de Nederlandse nationaliteit heeft, ook al is het niet in Nederland geworteld, heeft op grond van die nationaliteit het recht op verblijf in dit land. Dat verblijf moet dan ook materieel mogelijk worden gemaakt als het kind afhankelijk is van de verzorgende ouder.

De minister spreekt in de brief verder over bijzondere gezinsomstandigheden. Kan zij deze nader toelichten?

Ook spreekt zij over aspecten van openbare orde. Het lijkt mij dat er sprake kan zijn van aspecten van openbare orde die in de weg staan aan het toelaten van de verzorgende ouder tot Nederland en het verschaffen van een verblijfstitel, wanneer de ouder wordt verdacht van terroristische activiteiten, om een extreem geval uit de actualiteit te nemen. Dat kan ik volledig onderschrijven, maar ook daar zie ik een glijdende schaal. Het moet wel om ernstige zaken gaan, voordat tegen een kind dat de Nederlandse nationaliteit heeft, wordt gezegd dat het maar met de verzorgende ouder mee moet, omdat wij op grond van aspecten van de openbare orde vinden dat die ouder het land moet verlaten.

Bij de vraag of er een bijdrage wordt geleverd in de kosten van opvoeding en verzorging, vraag ik de minister ook om dit nader toe te lichten.

Wel relevant lijken mij de frequentie en de omvang van het contact met de ouder wiens verblijfsrecht ter discussie staat, zoals ook in de brief genoemd. Een relevant aspect is ook of de Nederlandse ouder een band heeft met het kind of juist niet. Als er een Nederlandse ouder is die het kind verzorgt en als deze geen band meer heeft met de andere ouder, die de verzorging niet op zich heeft genomen, lijkt mij dat niets het weigeren van de verblijfstitel voor de niet-verzorgende ouder in de weg staat.

Tot slot de vraag of het recht op een gezinsleven kan worden uitgeoefend in het land van herkomst van de ouder die een verblijfstitel wil. Het lijkt mij dat dit uiteindelijk ook geen relevant aspect is voor de beoordeling van de vraag waar het hier om gaat.

De heer De Graaf (VVD):

Voorzitter. Ik had in eerste instantie niet het woord gevraagd, maar gelet op de bijdragen van de andere leden heb ik toch de behoefte om kort iets te zeggen. Naar de mening van de VVD-fractie gaat het om twee soorten implementatie; de implementatie van een richtlijn in een wettelijke maatregel en de implementatie van een raadsbesluit, in situaties van dreigende massale toestroom. Als de raad deze situatie definieert en beschrijft, hebben wij uit te voeren. Dat is de consequentie van deze wet. Dat de regering de keuze heeft gemaakt om in dat geval aansluiting te zoeken bij de nieuwe Vreemdelingenwet 2000, waarin wij gelukkig zijn afgestapt van allerlei verschillende soorten statussen en substatussen, heeft de volledige instemming van de VVD-fractie. Om die reden kunnen wij het hierbij laten.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Wij spreken vanmiddag over de omzetting van de richtlijn tijdelijke bescherming in het stelsel van de Vreemdelingenwet 2000. Waar gaat het dan over? Dan gaat het over mensen die tijdelijke bescherming behoeven. Dan gaat het over grote stromen mensen die naar Nederland komen, omdat het in hun land onveilig is en zij daar niet langer kunnen blijven. Er zijn daarnet al voorbeelden genoemd uit het verleden.

Het is misschien goed om even te melden wat er dan in de praktijk gebeurt. Natuurlijk vindt er eerst voorwerk plaats in Europees verband. De Commissie doet een voorstel tot instelling van tijdelijke bescherming. Door de Commissie wordt heel duidelijk gemaakt welke groep er wordt bedoeld, met welke ingangsdatum en welke verwachte verplaatsingen. Dan vindt er een opgave plaats van de opvangcapaciteit door de lidstaten en dan besluit de raad tot instelling van tijdelijke bescherming. De eerste periode van die tijdelijke bescherming is één jaar. Daarna is er een automatische verlenging met zes maanden en dan is er nog een tweede automatische verlenging met zes maanden. Tot slot is er een verlenging met gekwalificeerde meerderheid met maximaal één jaar. De totale periode kan dan uitkomen op drie jaar.

De heer Middel heeft gevraagd waarom er geen lijst van veilige derde landen is. De lijst van veilige landen van herkomst hangt samen met de richtlijn Asielprocedure en niet met de richtlijn Tijdelijke bescherming. Ik betreur dat ook, laat dat duidelijk zijn. Wij hebben er tijdens ons voorzitterschap alles aan gedaan, maar het is niet gelukt om overeenstemming over die lijst te bereiken. Er moest besloten worden bij unanimiteit en dat bleek niet mogelijk te zijn. Dat kwam onder meer door de beoordeling van de bescherming tegen vrouwenbesnijdenis in sommige Afrikaanse landen. Ik ben heel zorgvuldig op het gebied van besnijdenis van vrouwen en meisjes en genitale verminking en ik meen dat de richtlijn Asielprocedures door het eisen van een individuele toets voldoende waarborgen biedt wanneer een asielzoeker kan aantonen dat het land van herkomst geen bescherming kan bieden. Dat geldt ook voor genitale verminking. Ten overvloede voeg ik eraan toe dat de lidstaten unaniem vrouwenbesnijdenis afwijzen. Juist vanwege de waarborgen had ik met de lijst kunnen instemmen, maar andere landen niet. De landen in kwestie boden in mijn ogen in principe voldoende bescherming tegen genitale verminking van vrouwen.

Er is gevraagd of er vijf landen zijn die verder gaan dan Nederland. Andere landen geven rechten en voorzieningen op het niveau van de asielzoekers. Dat zijn België en Duitsland. Finland geeft wel rechten en voorzieningen op het niveau van de vluchtelingen, maar verleent ook geen asielstatus.

De lidstaten moeten hun opvangcapaciteit aangeven. Met een verplichte opgave wordt de opvangcapaciteit per lidstaat inzichtelijk. Die transparantie zal bijdragen tot een politieke en een publieke discussie in de lidstaten over het aantal op te vangen ontheemden. Ik kan mij voorstellen dat het onderwerp van discussie in de Raad zal zijn. Ik verwacht dat dit de lidstaten ervan zal weerhouden om een veel te lage opvangcapaciteit op te geven. Verder is die verplichting een aanknopingspunt voor aanvullende maatregelen door de Raad. Bij overschrijding van de opgegeven opvangcapaciteit moet de Raad op grond van artikel 25 van de richtlijn de situatie met spoed onderzoeken en passende maatregelen treffen. Daarbij behoort ook een aanbeveling om aanvullende steun te verlenen aan de betreffende lidstaat.

De heer Middel verkondigde dat het nog moeilijker zal zijn voor ontheemden om hier bescherming te krijgen, maar dat is niet zo. Wij maken afspraken in Europees verband en daar houden wij ons natuurlijk aan. Die mensen hebben behoefte aan een veilige plek. Wij zijn nog steeds een gastvrij land voor de echte vluchtelingen.

De heer Middel (PvdA):

Ik ben bang dat hier sprake is van een misverstand. Als ontheemden hier massaal binnenkomen, dan is het eerste dat zij willen een veilige plek. Het punt is alleen dat onder die ontheemden ook mensen zullen zijn die volgens de verdragen die Nederland heeft ondertekend zonder meer recht hebben op een verblijfstitel, volgens het Vluchtelingenverdrag, het EVRM of misschien zelfs het categoriaal landenbeleid. Dat laat ik maar even buiten beschouwing, want anders wordt het heel ingewikkeld. Mijn stelling is dat het voor evidente vluchtelingen die deel uitmaken van die massale toestroom vrijwel onmogelijk is om het asielloket te vinden, laat staan om tot de procedure toegelaten te worden, terwijl zij er volgens de verdragen die wij hebben ondertekend wel recht op hebben.

Minister Verdonk:

De mensen moeten zich natuurlijk kunnen melden. De IND zal ook zo snel mogelijk bepalen welke mensen inderdaad vluchteling zijn in de zin van het Vluchtelingenverdrag en welke mensen in aanmerking komen voor een asielstatus in Nederland. Die mensen hoeven niet zo lang te wachten. Als de IND gedurende die periode beslist dat men een asielstatus in Nederland kan krijgen, zal die status met terugwerkende kracht worden verleend. Het is echt niet zo dat men acht jaar moet wachten voordat er zekerheid ontstaat over die status. De IND probeert iedere asielaanvraag zorgvuldig af te handelen. Dit is in eerste instantie in het belang van de vreemdeling zelf.

Er is gevraagd wat er is besproken op de Integratieconferentie. Ik zeg toe dat ik de Kamer de elf basisbeginselen voor integratie zal toesturen zoals die daar zijn besproken. Een van de belangrijke punten die daar zijn onderschreven, is dat alle lidstaten unaniem van mening zijn dat mensen die in een bepaalde lidstaat willen wonen, moeten inburgeren. Zij moeten de taal van het land machtig zijn, de bestaande waarden onderschrijven en zich aan de regels houden. Daar waren de collega's heel helder in.

De heer Kox heeft gevraagd waarom de ontheemden niet allemaal een verblijfsvergunning asiel krijgen. Ik heb al gezegd dat zij in grote getale naar ons land komen. Het uitgangspunt van ons asielrecht is de individuele toetsing aan artikel 29, eerste lid van de Vreemdelingenwet. Buiten die gevallen wordt de asielvergunning niet verleend. De richtlijn dwingt hier ook niet toe. De richtlijn zegt dat je tijdelijk bescherming moet bieden.

Geen enkele lidstaat die de richtlijn al heeft geïmplementeerd, kent de tijdelijk beschermde zo maar een vluchtelingenstatus toe. Finland kent ontheemden en vluchtelingen weliswaar dezelfde voorzieningen toe, maar niet dezelfde status. Dus ook met het oog op de noodzakelijke harmonisatie van het asielrecht in de lidstaten is een asielvergunning voor ontheemden niet wenselijk. Daarbij komt dat in de richtlijn zelf en ook in de ontwerp-asielrichtlijnen die nog niet zijn vastgesteld, een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen verlening van tijdelijke bescherming en verlening van asiel en subsidiaire bescherming.

In de toekomst voorzie ik ook problemen met de categoriale verlening van een verblijfsvergunning asiel aan ontheemden als vluchtelingen en subsidiair beschermden zich, anders dan de tijdelijk beschermden, vrijelijk door de lidstaten kunnen bewegen. De uniforme asielstatus zou in dat geval het noodzakelijke onderscheid onmogelijk maken en het vertrouwen van de andere lidstaten in de Nederlandse verblijfsvergunning aantasten.

Waarom wordt er niet gekozen voor een categoriaal beschermingsbeleid, was de volgende vraag. Volgens mij is dit niet nodig, omdat deze mensen nu juist door de Europese richtlijn Tijdelijke bescherming worden beschermd tegen terugzending naar een onveilig land. Aan de toepassing van onze D-grond bestaat dan geen behoefte. Als het niet strikt noodzakelijk is, wil ik die D-grond niet toepassen. Een categoriaal beschermingsbeleid wordt alleen gevoerd als dit echt nodig is en dit is hier niet het geval, want wij geven bescherming.

Een omgekeerde toetsingsvolgorde vind ik ook geen goed idee. Zo werkt het systeem van de wet nu eenmaal niet. Wij toetsen eerst aan A, dan aan B, C en D. Dat is de normale volgorde en als het anders zou zijn, zou het wel heel makkelijk worden om iedereen die afkomstig is uit een land waarvoor een categoriaal beschermingsbeleid wordt gevoerd, een vergunning op de D-grond te geven en de aanvraag pas dan aan het Vluchtelingenverdrag en het EVRM te toetsen, als de categoriale bescherming eindigt.

De heer Kox heeft gevraagd of wij in Nederland nu nog wel echt solidair zijn en of de minister en het kabinet uitstralen dat wij dat ook willen zijn. Het is hem bekend dat wij een restrictief toelatingsbeleid voeren, maar als er echt geholpen moet worden, zullen wij helpen. Ik ben het helemaal met hem eens dat dit een kwestie is van solidariteit, maar dan gaat het wel om mensen die hier naar toekomen, omdat zij gevlucht zijn uit een onveilige situatie en die structureel of tijdelijk bescherming behoeven.

Voorzitter. Volgens de heer Kox is de implementatietermijn niet gehaald en daarom vraagt hij of de regering als EU-voorzitter hieraan voldoende heeft gedaan. Bij de implementatie van iedere richtlijn moeten moeilijke keuzes worden gemaakt. Bij het inpassen van de tijdelijke bescherming in de Vreemdelingenwet moesten verschillende alternatieven worden overwogen: een aparte status voor ontheemden en een verblijfsvergunning asiel.

Aan alle opties zijn aantrekkelijke voordelen maar ook vervelende nadelen verbonden. De afwegingen, die ter voorbereiding van de implementatie noodzakelijk waren, kostten daardoor veel meer tijd dan vooraf was ingeschat. Inmiddels zijn er maatregelen getroffen om de tijdige implementatie veilig te stellen. Op het ministerie wordt daaraan strak de hand gehouden. Nog voor de vaststelling van de te implementeren richtlijn moet duidelijk zijn wat de gevolgen van de richtlijn voor de nationale wetgeving zijn en hoe en op welke termijn het kan worden gerealiseerd. Dit gebeurt aan de hand van een implementatieplan dat aan de interdepartementale commissie Europees recht wordt gestuurd. Uiteraard na de behandeling van vandaag.

De Europese Commissie heeft in januari 2004 de laatste stand van zaken over de implementatie van de richtlijn voor tijdelijke bescherming ontvangen. Ik hoop dan ook dat omzetting op heel korte termijn gerealiseerd kan worden.

Is de implementatie afgerond? Laat ik duidelijk zijn: er moet nog veel gebeuren aan de verdeling van de lasten over de lidstaten. De richtlijn biedt geen instrument voor een verplichte verdeling van ontheemden over de lidstaten. Voorstellen daartoe zijn keer op keer in de Raad gestrand. De richtlijn schrijft ook niet voor dat bij het instellen van tijdelijke bescherming direct financiële middelen naar rato van het aantal ontheemden moeten worden toegedeeld. Wel verplicht de richtlijn de lidstaten, hun opvangcapaciteit aan te geven, opdat de Raad bij overschrijding daarvan nadere maatregelen kan treffen, waaronder de aanbeveling om aanvullende steun te verstrekken. Het is niet zo dat alle lasten bij enkele lidstaten terechtkomen. De richtlijn verplicht de lidstaat tijdelijke bescherming te bieden aan ontheemden die zich op zijn grondgebied bevinden. Overigens kan ik niet uitsluiten dat als daar het moment voor is, er op basis van afspraken tussen de lidstaten een zekere "burden sharing" tot stand kan komen. Ik kan verder ook niet uitsluiten dat de Raad als hij bij overschrijding van de opgegeven opvangcapaciteit, passende maatregelen moet treffen, iets in die richting zal voorstellen. De richtlijn verplicht er in ieder geval niet toe.

Als Nederland onverhoopt met massale toestroom wordt geconfronteerd, zal de regering zich ervoor inzetten dat met de beschikbare middelen een evenwichtige verdeling van de lasten van opvang van de ontheemden over de lidstaten daadwerkelijk gestalte krijgt.

Voorzitter. Ik stel u voor dat ik de vragen van de heer Van de Beeten schriftelijk beantwoord. Hij stelde namelijk een salvo vragen op een zo gedetailleerd niveau dat ik niet in staat ben om zijn vragen op dit moment te beantwoorden.

De heer Van de Beeten (CDA):

Gelet op de tijd neem ik hiermee genoegen. Ik ontvang echter wel graag zinvolle antwoorden van de minister, want als wij hierover nogmaals moet debatteren, zal er ongetwijfeld een motie worden ingediend. Ik wil dat het punt dat ik aan de orde stelde, echt wordt opgehelderd.

Minister Verdonk:

Ik was ervan overtuigd dat ik de heer Van de Beeten in de brief van 15 juli 2004 afdoende had beantwoord. Als dat niet het geval is, zal ik het nu zeker beter doen.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter. Het is toch wel opvallend dat de heer Van de Beeten reageert op een opmerking van de heer Kox alsof hij een soort schaduwminister is. Blijkbaar vereenzelvigt het CDA zich zo met het kabinetsbeleid dat hij het werk van de minister het liefst zou overnemen. Een en ander doet overigens niets af aan het feit dat ik het met zijn opmerking over de verblijfstitel voor kinderen eens ben. Hij was inderdaad gedetailleerd, maar de gedachte achter zijn opmerkingen steun ik namens mijn fractie van harte.

Ik ga niet nogmaals in op de genitale verminking. De minister heeft mij namelijk overtuigend duidelijk gemaakt dat zij hierop zo veel als maar mogelijk is op zal toezien.

De minister sprak op een manier over asielzoekers en ontheemden dat ik mij steeds verbaasder afvroeg of zij eigenlijk wel het verschil kent tussen deze twee groepen. Wij praten over de massale toestroom van ontheemden, waarvoor speciale maatregelen moeten worden getroffen omdat onze bureaucratie niet in staat is om die toestroom te verwerken. Deze mensen kunnen zich niet normaal bij het asielloket aanmelden en de procedure doorlopen. Toch moeten zij op zeer korte termijn bescherming hebben. Daarom is de afspraak gemaakt dat wij die mensen in ieder geval veiligheid bieden. Daarna gaan wij verder kijken. Maar wat gebeurt er in de praktijk? Er wordt de eerste tijd niet verder gekeken. Deze mensen hebben veiligheid, en daarmee is het afgelopen. De heer Kox heeft een heel zinnige vraag gesteld, namelijk waarom geen categoriale bescherming wordt geboden. De minister antwoordde daarop dat er in Europees verband een procedure is afgesproken op basis waarvan wij dat niet doen. Dat is dus een procedureel antwoord op een inhoudelijke vraag. In eerste termijn heb ik al gezegd dat wij het hebben over ontheemden, niet over asielzoekers. Onder die ontheemden bevinden zich echter mensen die zonder meer direct tot de asielprocedure zouden moeten worden toegelaten, omdat zij volgens de verdragen die wij hebben ondertekend recht hebben op bescherming voor een langere periode. Zij moeten zelfs het perspectief krijgen om hun leven te hervatten. De ontheemdenregeling is juist in het leven geroepen omdat de ervaring leert dat de IND de toestroom gewoon niet aankan. De minister zit er nu lang genoeg om te weten hoe de IND werkt. Ik moet eigenlijk zeggen: niet werkt, of slecht werkt. De minister weet, of behoort te weten dat de IND niet op haar taken berekend is, zeker niet als er sprake is van massale toestroom. Hoe is het dan mogelijk dat iemand die regelrecht een vluchteling is volgens alle criteria die daarvoor gelden, zich kan melden bij het loket van de IND, als de IND niet in staat is om normaal te functioneren? Daarvoor is er een ontheemdenregeling ontworpen. Er klopt dus gewoon iets niet in de redenering, maar volgens de heer De Graaf is dat wel het geval.

De heer De Graaf (VVD):

Kunt u mij aangeven waar u het vandaan haalt dat iedere ontheemde die onder de bescherming van de richtlijn komt te vallen – en dat bepalen wij niet, maar de ministerraad van de EU – drie jaar en zes maanden moet wachten voordat over zijn of haar status wordt beslist? Dat staat helemaal nergens. In de stukken die zijn gewisseld is door de minister meermalen betoogd dat men ook bij de IND zal trachten om de grote groep ontheemden die zich meldt, zo snel mogelijk te beoordelen. Als men tot het einde wacht en als de beschermde status wordt opgeheven, hetzij door verloop van tijd, hetzij omdat de raad vindt dat de situatie weer veilig is, zou men binnen zes maanden al die ontheemden die er dan nog zitten, een briefje moeten geven waarin de statusbeslissing staat. Nergens is bepaald dat men niet de eerste dag waarop ontheemden binnenkomen al kan beginnen met beoordelen. Ook is nergens bepaald dat niet hetzelfde geldt voor mensen die zouden kunnen aantonen dat zij op grond van andere verdragen als vluchteling of als asielzoeker kunnen worden beschouwd en aanspraak maken op een status. Dat zou al na een maand door de IND kunnen worden besloten, als men er onmiddellijk mee begint. Dat is het uitgangspunt: niet opsparen tot het eind. Dat staat nergens en het is ook niet de bedoeling.

De heer Middel (PvdA):

Ik begrijp de vraag. Overigens heb ik niet gesproken over drie jaar en zes maanden. De minister heeft dat ook toegegeven: de ontheemdentoestand kan een periode betreffen van maximaal drie jaar: een jaar, plus twee keer zes maanden, plus nog een jaar. U zegt dat het uitgangspunt is dat de IND meteen aan de slag kan gaan, maar de ervaring leert dat uitgangspunten wel heel mooi geformuleerd zijn, maar in de praktijk vaak niet werken. De ervaring leert gewoon dat de IND niet op haar taak berekend is. De massale toestroom leert iedere keer weer dat dit in dubbel opzicht niet het geval is. Men kan het gewoon niet aan. Wij nemen aan dat de meesten uit de groep weer teruggaan naar het land van herkomst, als de situatie daartoe aanleiding geeft. Er zullen zich echter ook mensen onder bevinden die normaal gesproken in de asiel procedure hadden moeten komen. Zij hebben daartoe echter niet de mogelijkheid, want de IND is niet eens in staat om de reguliere asielstroom te behandelen, laat staan de massale toestroom van ontheemden. De minister heeft in de verste verte niet kunnen duidelijk maken dat het anders ligt. Mijn conclusie is dat de ontheemdenregeling die voorligt, in wezen is bedacht om onder de status van asielzoeker nog een lagere status te introduceren, die geldt voor mensen die weliswaar tijdelijk worden beschermd, maar die verder geen enkel recht hebben. De PvdA-fractie ziet dat absoluut niet zitten.

De heer De Graaf (VVD):

U insinueert nu iets dat helemaal niet waar is. Het enkele feit dat men op grond van de aanwijzing van de raad tot een groep ontheemden behoort, betekent dat men recht heeft op bescherming in ons land. Dat is voor maximaal drie jaar, plus zes maanden voor het afwerken van de aanvragen. Men krijgt gedurende die periode exact dezelfde voorzieningen, inclusief de zaken die de heer Van de Beeten heeft genoemd, die een normale asielzoeker in dit land krijgt. Zo staat het in de regeling. Volgens mij praten wij op dit moment niet meer over het implementatiewetsvoorstel als zodanig. Daarmee zouden wij volgens mij gauw akkoord moeten gaan, omdat het namelijk de verwerking is van een goede richtlijn van de EU. Wij zouden moeten praten – daar gaat het de heer Middel namelijk om – over de organisatie van de IND. Dat is iets heel anders.

De heer Middel (PvdA):

Dat hoop ik straks ook uitvoerig te kunnen doen in een beleidsdebat dat wij hopelijk krijgen met de minister. Als wij over de IND praten, hebben wij inderdaad meer spreektijd nodig dan wij nu hebben opgegeven, want het is daar een zooitje. Om echter toch nog in te gaan op wat mijn geachte collega van de VVD-fractie zegt: ik insinueer niets. Insinueren heeft een bepaalde lading die ik niet plezierig vind. Ik stel hier iets. Ik stel dat de komst van ontheemden met zich meebrengt dat, gezien de massaliteit van de groep, zelfs een naar behoren functionerende IND niet in staat zou zijn om deze mensen afzonderlijk te beoordelen, als dat nodig is. De wijze waarop de IND nu functioneert, is een extra reden om te zeggen dat het onmogelijk is. Dat betekent dus dat men hier maximaal drie jaar lang veilig zit, maar dat men gedurende deze drie jaar geen toegang krijgt tot de asielprocedure. Als de drie jaar voorbij zijn, moet men alsnog in de asielprocedure. Dat insinueer ik niet, dat is gewoon een feit. Men is daardoor op voorhand op achterstand gezet. Dan moet de IND ook nog eens een keer onderzoek gaan doen naar de redenen waarom men een asielaanvraag doet, terwijl de IND zelf zegt dat het verschrikkelijk moeilijk wordt om dingen nog uit te zoeken, als de vlucht al lang geleden is. De IND is dus drie keer gehandicapt; in de eerste plaats door zijn eigen incompetentie op een aantal punten, in de tweede plaats door de massale toestroom en in de derde plaats doordat men ook nog een keer feiten moet onderzoeken die ver achter ons liggen. Ga er maar aan staan! Mijn conclusie is dat de ontheemdenstatus in wezen een status is die lager is dan de asielstatus en die is toch ook al niet zo fantastisch goed aangekleed in dit land.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Kox.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter...

De voorzitter:

Ik dacht dat u was uitgesproken.

De heer Middel (PvdA):

Ik dacht dat ik geïnterrumpeerd werd.

De voorzitter:

Neemt u mij niet kwalijk, ik dacht dat u aan het einde van uw betoog was.

De heer Middel (PvdA):

Ik heb nog twee kleine punten, want dit was inderdaad het hoofdpunt van mijn tweede termijn.

Over het gezellig samenzijn in Lauwerswold en Beetsterzwaag krijgen wij dus een brief. Het ging mij met name om de vraag waarom met betrekking tot de massale toestroom geen afspraken zijn gemaakt. Heeft dat misschien te maken met andere portefeuilles?

Mijn laatste opmerking. Iedere keer dat wij praten over een wijziging van de Vreemdelingenwet of over asielbeleid, blijkt weer opnieuw dat het zoveel losmaakt en dat er zoveel bij komt kijken dat de fractie van de PvdA er een groot voorstander van is om een keer rustig de tijd te nemen, bijvoorbeeld in het kader van de begrotingsbehandeling, om van gedachten te kunnen wisselen, niet alleen over de Europese dimensie, maar over het totale beleid. Daarbij kan ik nu al zeggen dat wij graag met de minister van gedachten willen wisselen over het functioneren en vooral het disfunctioneren van de IND.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. De minister zegt dat het zo lang heeft geduurd tot deze richtlijn geïmplementeerd kon worden, omdat er verschillende opties voorhanden waren die allemaal secuur nagelopen zijn. Immers, zo zegt zij, zij hadden allemaal beduidende voordelen en beduidende nadelen. Die zijn allemaal goed nagelopen. Dat is fijn om te horen, want daarmee zegt de minister dat er meerdere keuzes mogelijk waren geweest en dat is een beetje in strijd met haar verder zo eenduidige houding dat dít de oplossing is en zó moeten wij het doen, want als wij het anders doen, krijgen wij problemen in eigen land of met de buren of met Europa of wat dan ook. Nee, de minister geeft aan dat wij ook andere keuzes hadden kunnen maken. Wij hadden kunnen kiezen voor een speciale ontheemdenstatus, wij hadden kunnen kiezen voor een vergunning voor bepaalde tijd en wij hebben uiteindelijk gekozen voor dit. Dat is te respecteren. De minister heeft die keuze gemaakt. Ik heb willen aangeven dat die keuze ook anders had kunnen zijn en als wij het daar al over eens zijn, dan zijn wij het in ieder geval eens over de vraag waarover wij het oneens zijn. Wij hadden ook een ruimere regeling kunnen bedenken en dat is waar ik op doelde. Ik snap dat de minister, als ik de kwestie van de solidariteit opbreng, daarop reageert met: u gaat mij toch niet wijsmaken dat ik niet solidair zou zijn. Dat wil ik ook niet zo zeggen, maar het gaat natuurlijk wel om de invulling. Ik vind solidariteit iets dat uit je hart moet komen en dat ruim is. Het moet niet vanuit een houding komen van: het moet nu eenmaal, dus zullen wij het dan maar zo doen. Ik vind dat er te veel – op dat punt is de minister niet ingegaan in haar eerste termijn – gekeken wordt naar wat het ons voor problemen oplevert, naar hoe wij het zo goed mogelijk kunnen regelen, zodat wij er zo weinig mogelijk last van hebben, terwijl het in dit soort situaties gaat om mensen die van huis en haard weg vluchten, om mensen die de meest verschrikkelijke dingen meemaken. Dan moeten wij niet alleen maar bekijken of wij de toestroom wel kunnen verwerken en of het allemaal wel past in onze regeltjes, wij moeten in eerste instantie voor die mensen zorgen en daarna de problemen maar bekijken. Een Amerikaanse aanpak dus, niet bekijken of alles wel precies past in de individuele regeltjes die wij hebben bedacht. Het is goed dat wij die hebben gemaakt en dat wij alles individueel proberen te toetsen, maar de minister gebruikt iets te vaak het woord "echt". Zij heeft dat misschien geleerd van Ad Melkert, want die is er ooit mee begonnen: "mensen die echt sociale zekerheid nodig hebben". Die term gebruikte hij om aan te geven dat volgens hem een aantal mensen geen sociale zekerheid nodig hebben. De minister zegt nu dat de mensen die naar Nederland komen en die het echt nodig hebben, hier echt wel een plaats krijgen. Dat neem ik wel aan, maar soms moet je wat ruimhartiger zijn en zeggen dat de nood zo hoog is dat die mensen wel binnen kunnen komen en dat je wel zult bekijken wat je voor hen kunt doen. Dan moet je niet zeggen dat je eerst per individu moet vaststellen wat de situatie precies is. Door een andere oplossing te kiezen zouden wij ons wat ruimhartiger hebben kunnen opstellen, de minister heeft aangegeven dat dit mogelijk zou zijn geweest.

De heer Van de Beeten (CDA):

Wat wilt u nu eigenlijk met dit hele betoog? Wilt u in de Vreemdelingenwet een speciale status voor deze groep mensen opnemen? Welke voorzieningen bieden wij hun dan aan? En hoe snel moeten die beschikbaar zijn? De heer Middel heeft zojuist betoogd dat de IND al overbelast is en hij sprak ook nog van "echte" asielzoekers, die er ongetwijfeld ook bij zullen zijn. Maar u wilt al die mensen in procedure nemen.

De heer Kox (SP):

Op z'n Tilburgs, het stikt me eigenlijk niks als de IND overbelast is, want dan verdubbelen wij de IND maar of wij schakelen professoren of andere deskundigen in, die toch ruim in hun tijd zitten. U zegt dat ik een ruimere regeling wil terwijl de IND het nu al zo druk heeft. Ja, als het moet, dan moet het!

De heer Van de Beeten (CDA):

En waar wilt u het geld ervoor vandaan halen?

De heer Kox (SP):

Ik zou 26 dingen kunnen noemen, maar als het om solidariteit gaat, moet je niet over geld praten. Je schikt maar wat in, zo heb ik het geleerd. Dat zouden wij ook elkaar moeten leren. Geld voor solidariteit is altijd een oplosbaar probleem. Dan maak je in je eigen huis maar een beetje ruimte, dat deed men na de Tweede Wereldoorlog ook. Toen werd er ook ingeschikt en plaats gemaakt om problemen op te lossen.

De minister zegt dat wij de harmonisatie moeten volgen, omdat wij anders voor de rest van Europa niet meer betrouwbaar zijn. Dit is wel een harmonisatie naar beneden. De minister zegt dat wij moeten harmoniseren, terwijl er is aangegeven dat hiervoor gewoon onze nationale wetgeving toegepast had kunnen worden, bijvoorbeeld het categoriale beschermingsbeleid. Dat zou je nog steeds van toepassing kunnen verklaren, maar de minister wil dit niet doen. Zij zegt dat de IND de zaak wel op orde zal krijgen. Dit zal zeker wel waar zijn en ik heb ook alle respect voor de medewerkers van de IND, maar dat is voor hen een inspanningsverplichting, terwijl ik graag rechten voor deze groep wil. De mededeling dat een ander het wel goed bedoelt, is geen recht.

De heer De Graaf (VVD):

Kunt u in een paar woorden aanduiden wat het verschil is tussen het categoriale ontheemdenbeleid en het beleid dat nu wordt voorgesteld, met alle gegevens en voorzieningen die eraan zijn verbonden, zoals opgesomd door de heer Van de Beeten? Ik denk dat de aanwijzing voor categoriaal ontheemdenbeleid in uw betoog puur een procedurekwestie is, omdat het resultaat aan voorzieningen niet anders zal zijn dan met de door de minister voorgestelde regeling.

De heer Kox (SP):

Het verschil is dat wij sneller tegen een groep mensen zeggen: "Fijn dat jullie er zijn. Jullie moesten huis en haard verlaten, het is niet anders. Jullie zijn nu hier, jullie zijn welkom. Je krijgt meer ruimte voor het verwerven van eigen inkomsten door aan de slag te gaan en je bent minder afhankelijk van de tijdelijke status van de Ontheemdenregeling." Het is gewoon wat ruimhartiger en het strijdt inderdaad wat meer met de precieze regeltjes voor individuele beoordeling, maar so what? Als mensen op de vlucht zijn geslagen, mogen zij wat mij betreft hier blijven.

De heer De Graaf (VVD):

Ik vind het veel belangrijker dat de richtlijn ertoe leidt dat mensen die zich hier als ontheemden melden, in die categorie vallen en dus hier moeten worden opgevangen. Dan moeten wij inschikken, wij hebben bepaald dat dit niet meer afhankelijk is van een persoonlijke beoordeling, dat is nu gewoon een regel.

De heer Kox (SP):

Het is erg goed dat wij dit doen, dat er in Europa afspraken over zijn gemaakt. Ik vind het alleen zo jammer dat wij ons dan van onze magerste kant laten zien. Ik zou voor echte vluchtelingen, echte ontheemden graag een ruimhartig beleid zien. Volgens mij ben je al gauw echt ontheemd; als je wegvlucht van huis en haard, heb je voor mij al bewezen dat je aardig op weg bent naar de status van ontheemde. Het is voor ons te mager, te weinig, en daarom zullen wij tegen dit wetsvoorstel stemmen.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Naar aanleiding van wat ik de insinuaties van de heer Middel zou willen noemen, merk ik het volgende op. De heer Middel zei dat hij niet insinueert, maar als hij zegt dat de IND "een zootje" is, dan vind ik dat ik dit toch onder de categorie insinuaties mag vatten. De IND is geen zootje, de IND werkt niet slecht en de IND is wel op zijn taken berekend. Door allerlei situaties van het afgelopen jaar heeft de IND achterstanden opgelopen. De IND is met man en macht bezig om al die achterstanden in te lopen en om te zorgen dat het serviceniveau, het professionaliteitsniveau dat vereist is, weer geleverd zal worden. Voor het allergrootste deel wordt dit ook al geleverd.

De heer Middel (PvdA):

Ik begrijp dat de minister het opneemt voor haar dienst, al is die dienst op enige afstand gekomen. Ik wil mijn opmerking wel nuanceren. De minister werkt nu twee jaar direct met de IND. Ik heb de IND en de voorganger van de IND, de Dienst Vreemdelingenzaken van de heer Nawijn, ongeveer dertien jaar meegemaakt. Ik kan niet anders dan concluderen dat de IND in een aantal opzichten – om het aldus te nuanceren – disfunctioneert en dat betekent dat het in een aantal opzichten een zootje is. Ik hoop dit op een nader moment toe te lichten en daarover met de minister te debatteren. Ik sluit mij overigens aan bij een deel van de Tweede Kamer– het was net geen meerderheid – dat om die reden ook een onderzoek heeft gevraagd naar het functioneren van de IND.

Minister Verdonk:

Het verzoek om dat onderzoek heeft inderdaad geen meerderheid gehaald. Ik kan zeggen dat ik zelf maatregelen heb getroffen en dat ik zelf degene ben die de Algemene Rekenkamer heeft gevraagd een onderzoek in te stellen. Ik vind namelijk dat het eind volgend jaar duidelijk moet zijn hoe de wereld er voor de IND in 2010 uitziet: wat wij dan verwachten, wat de prognoses zijn van de instroom van asielzoekers en wat de prognoses zijn op het gebied van de reguliere vergunningverlening, de titellevering en dergelijke. Met dat soort prognoses kunnen wij een IND maken die gericht is op de toekomst en die daartoe ook geëquipeerd is.

De heer Middel (PvdA):

Daarmee geeft u zelf al aan dat het niet zo wonderschoon is als u ons misschien in eerste instantie deed denken. Voorts ligt er een rapport van de Ombudsman die dit heel anders formuleert dan ik doe, maar wiens conclusie op precies hetzelfde neerkomt.

Minister Verdonk:

Ik heb zo-even aangegeven dat het afgelopen jaar een aantal taken is overgegaan van de Vreemdelingenpolitie naar de IND. Een aantal taken is voorts doorgegeven vanuit de IND aan de gemeenten. Dat is een gigantische operatie geweest. Er bleken op allerlei niveaus veel meer achterstanden te zijn, zeker bij de Vreemdelingenpolitie, dan wij ooit hadden kunnen voorzien en dan de IND ooit had kunnen voorzien. Dat betekent dat dit alles als een soort sneeuwbal aan ellende is gaan werken. Daar heeft de IND mee te kampen en ik vind dat deze dienst dat op dit moment heel professioneel aan het oplossen is. Ik ben overigens altijd bereid, voorzitter om, als u dit vraagt, naar uw Kamer komen.

De integratieconferentie heeft niet gesproken over een massale toestroom. De integratieconferentie ging over de mensen die blijvend gevestigd zijn in de Europese lidstaten en over de vraag hoe wij kunnen zorgen dat deze mensen, deze minderheden, en ook de autochtone mensen in Europa elkaar beter kunnen vinden. Wij hebben ook uitgesproken dat dit moet. Bovendien hebben wij ons uitgesproken tegen radicale tendensen, zowel aan de linkerkant als aan de rechterkant, zowel religieus als niet-religieus getint.

De heer Kox heeft gelijk als hij zegt dat er voordelen zijn aan een bepaalde keuze en dat er ook nadelen aan zijn. Ik heb afwegingen gemaakt en ik heb gekozen voor deze regeling. Als wij in Europa praten over harmonisatie, betekent dit dat wij met elkaar een gelijk niveau op een aantal zaken moeten hebben. Als de heer Kox dan zegt dat wij kiezen voor minimumnormen en dat de harmonisatie altijd naar beneden is, wijs ik op het volgende. Wij hebben nu met elkaar, als 25 lidstaten, minimumnormen bereikt als een start, als een begin. Van daaruit kunnen wij bouwen. Meer was niet haalbaar met de 25 lidstaten. Wij hebben derhalve voor een minimumniveau gekozen, waaraan wij vervolgens allemaal gaan werken en waarna wij stappen voorwaarts kunnen zetten als wij dat allemaal willen.

De heer Kox (SP):

Er waren verschillende opties, maar u hebt enkele jaren nodig gehad om een keus te maken. Het was dus niet evident wat de beste en wat de slechtste oplossing was. Als dat wel zo zou zijn geweest, hadden wij de keus in anderhalve week kunnen maken, maar nu hebben wij er jaren over gedaan. Dat wilde ik aangeven. De verschillende opties ontliepen elkaar niet veel in kwaliteit, maar het ging om de politieke keus. Ik neem aan dat u dat met mij eens bent. Al degenen die zeggen dat het ook anders had gekund, zijn dus niet zo onnozel. U hebt uiteindelijk een andere afweging gemaakt.

Verder zegt u: nu hebben wij minimumnormen en vervolgens gaan wij aan iets beters bouwen. Dat vind ik positief. Kunt u mij heel kort schetsen hoe in 2010 het veel ruimere beleid er zal uitzien? Het gaat mij er dus niet om wat er dan allemaal bij de IND is gedaan. Dat ruimere beleid wil blijkbaar niet alleen ik, maar streeft u zelf ook na. Dat ruimere beleid is echter nu met de vijfentwintig lidstaten niet te realiseren. Wellicht kan uw antwoord op dit punt ertoe leiden dat wij in een meer gelukkige kerstsfeer afscheid nemen.

Minister Verdonk:

Nederland heeft als voorzitterschap van de EU het Haags programma ingezet. Dat gaan wij de komende jaren uitvoeren. Daar staat heel duidelijk in dat er in 2010 één asielstatus is, dat wij op verschillende plekken in Europa op grond van één methode de asielaanvraag gaan beoordelen en dat wij op het gebied van visaverlening in Europa gaan werken met visumkantoren. Dus dat Haags programma vormt de basis voor het nemen van stappen. De termijn van het voorzitterschap van Nederland is nu praktisch voorbij. Aan het eind van het jaar is die helemaal voorbij. U kunt echter van mij aannemen dat wij volop de vinger aan de pols zullen houden.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. De minister geeft aan dat wij alles goed gaan regelen. Er komt bijvoorbeeld één methode voor asielaanvraag enzovoorts. Dat is allemaal keurig. Ik vroeg echter meer naar de "hoogte" van het beleid en niet of wij in 2010 alles goed geregeld zullen hebben. Het gaat mij om de vraag of wij dan ruimhartiger zijn geworden. De minister heeft gekozen voor een bepaalde variant en voor een bepaalde minimumnorm. Er zat nu niet meer in, maar wat zit er nog in het vat?

Minister Verdonk:

Ik wil graag met u nog een keer debatteren over het Europese beleid. Zeker met het oog op de tijd zou dat nu wat te ver voeren. Zojuist heb ik aangegeven welke stappen worden gezet. Ik zou nog meer punten kunnen noemen. Wij gaan bijvoorbeeld op het gebied van integratie grote stappen voorwaarts zetten. Wij hebben voor het eerst een integratieconferentie gehad en wij gaan nog maatregelen nemen op het punt van asielverlening. Echter, het voert wat ver om daar nu allemaal op in te gaan. Ik wil deze Kamer het Haags programma toesturen, want ik veronderstel dat zij dat nog niet heeft. Daarmee wordt duidelijk waarop wij hebben ingezet en waarmee wij verder willen gaan.

Het idee is geopperd dat ik alleen maar denk: welke problemen levert ons dit op? Als grote groepen mensen naar Europa komen, proberen wij dat te managen. Daarvoor hebben wij nu eindelijk een richtlijn die daarvoor de voorwaarden biedt. Waarom willen wij dit? Juist ten behoeve van de vluchtelingen. Daar hebben wij het namelijk over. Voor echte vluchtelingen zijn wij ruimhartig, maar dat zijn dan wel de mensen die naar Nederland komen, omdat het in hun land onveilig is. Daar moet ik op blijven wijzen. Dit is voor ons de enige reden om mensen asiel te verlenen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor haar reactie in tweede termijn.

Naar mij blijkt wenst de fractie van de Partij van de Arbeid stemming over dit wetsvoorstel. De stemming zal volgende week dinsdag plaatsvinden.

Ik dank de minister voor haar aanwezigheid.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven