Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van de wetsvoorstellen:

Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005) (29767);

Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2005) (29758);

Wijziging van belastingwetten in verband met noodzakelijk onderhoud (Fiscale onderhoudswet 2004) (29678).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Driel (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Dit belastingplan wordt wel minder ingrijpend genoemd dan het belastingplan van vorig jaar, maar het belang is er niet minder om. Dat geldt voor hetgeen er wel in staat, maar ook voor wat er niet in staat. Ik wil mij bij de behandeling van het belastingplan op een aantal punten concentreren. Punten die te maken hebben met de vraag hoe je aankijkt tegen de hantering van het belastinginstrument in relatie tot de wijze waarop de samenleving er voor staat en zich ontwikkelt.

Het meest pregnante punt in het hele belastingplan is de nadruk op de verbetering van het vestigingsklimaat. Mijn partij is het er van harte mee eens dat dat punt van groot belang is. Dit land moet aantrekkelijk blijven voor ondernemers om zich te vestigen en voor mensen die een onderneming willen starten, voor buitenlandse investeerders en voor allochtone en autochtone starters. Maar mijn fractie verbaast zich wel over de eenzijdige nadruk die het kabinet bij dit punt legt op de substantiële verlaging van de vennootschapsbelasting. Een vestigingsklimaat verbeteren vergt een groot aantal maatregelen waarvan de verlaging van de VPB er slechts één is. Het tijdstip waarop deze verlaging gebeurt, roept bovendien gemengde gevoelens op. Immers, in Europees verband wordt getracht enige coördinatie tot stand te brengen in de tarifering en dan is het merkwaardig dat op dat moment de fungerend voorzitter de VPB verlaagt. Mijn fractie heeft de indruk dat de staatssecretaris weinig vertrouwen heeft in die coördinatie. Waarom zou hij anders niet wachten? Of zien wij dit verkeerd? Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris.

Het vestigingsklimaat is afhankelijk van veel meer dingen. Zonder volledig te willen zijn: een goed vestigingsklimaat hangt samen met dingen als een betrouwbare en voorspelbare overheid, adequate regelgeving en beperkte administratieve lasten en bureaucratie, goede bereikbaarheid, goed onderwijs, een goed woon- en leefmilieu. Een goed vestigingsklimaat hangt ook samen met de vraag of creativiteit gewaardeerd en ondersteund wordt in de samenleving, er een goed cultuuraanbod is, het een land is waar het prettig wonen is, waar sociale spanningen tot het minimum beperkt blijven, waar sociale partners samen oplossingen zoeken, een land waar mensen zich veilig voelen. Een goed vestigingsklimaat heerst daar waar mensen vertrouwen hebben in de samenleving, waar de overheid vertrouwen en betrouwbaarheid uitstraalt en voorspelbaar is. En wat die laatste aspecten betreft is er wat aan de hand in dit land. Het kabinet heeft in zijn eerste jaar zulke statements afgegeven dat de mensen geen vertrouwen in de toekomst hebben, dat zij er geen vertrouwen in hebben dat zij hun werk zullen houden of nieuw werk zullen vinden, er geen vertrouwen in hebben dat de AOW overeind blijft. "Zeker weten" dat de hypotheekrenteaftrek op de schop gaat, al beweert het kabinet krampachtig het tegendeel. En daarbij komt nog dat ziektekosten en energielasten de komende jaren sterk zullen stijgen. Het vertrouwen is er als het ware bij de mensen verbaal uitgeramd, alsof dit kabinet de burger wilde straffen voor de fikse bestedingen in de jaren rond de eeuwwisseling. Het kabinet heeft de burger angst aangejaagd en een doemscenario geschetst, in de hoop en verwachting dat daarmee een aantal niet welkome ingrepen gemakkelijker geaccepteerd zouden worden.

Dat viel wel tegen. Het enige wat gebleven is, is de angst en het gebrek aan vertrouwen in de toekomst. Gebrek aan vertrouwen leidt tot onderbesteding en tot een overmaat aan sparen. Kijk eens hoe de spaarquote pijlsnel stijgt. Het leidt tot minder groei van ondernemingen, vooral in het midden- en kleinbedrijf, en het is vooral slecht voor het vestigingsklimaat.

Deze psychologische operatie van het kabinet moet nu worden hersteld met een sterke verlaging van de vennootschapsbelasting, met een prijskaartje van 1,2 mld. Nu is het financieringstekort niet zo'n belangrijk thema meer en zijn alle andere factoren om het vestigingsklimaat te verbeteren van ondergeschikt belang. Alles wordt ingezet op deze kaart, zonder dat duidelijk is of dit middel werkt. Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie niet kiest voor zo'n rigoureuze benadering. Mijn fractie kiest voor een veelzijdige benadering, waarbij andere aspecten veel meer een rol spelen. Ik zal op een paar van die aspecten ingaan.

Een aspect dat bijdraagt aan een goed vestigingsklimaat, is een betrouwbare overheid. Op belastinggebied is hier nog ruimte voor verbetering. Het verbreken van de omkeerregel bij het levensloopdossier is zo'n punt. Feitelijk wordt er een dubbele heffing toegepast. Je zou kunnen spreken van handelen in strijd met fiscale normen en waarden. Het is een vrij unieke maatregel, die sterk het karakter moet hebben van "eens maar nooit meer". Mijn fractie houdt vraagtekens bij deze maatregel, vanuit de invalshoek dat een consistent en voorspelbaar belastingregime hiermee niet wordt bevorderd.

Wat het geloof in een consistente, betrouwbare en voorspelbare overheid ook niet bevordert, is de ingreep van het kabinet in het grijs kenteken. Mijn partij is er op zichzelf niet tegen dat het grijs kenteken voor particulieren wordt afgeschaft. Het gaat erom een eind te maken aan onbedoeld gebruik, dat overigens jarenlang is gedoogd. De koppeling aan de BTW is wat ons betreft een oplossing. Het fatsoen, de redelijkheid en de betrouwbaarheid van de overheid eisen samen echter een goede overgangsperiode. Door niet zo'n overgangsperiode te creëren faalt de overheid in onze ogen tegenover burgers die zich niet op zo'n onverwachte wending hebben kunnen voorbereiden. Het gaat weliswaar om een derving van inkomsten van 300 mln euro op jaarbasis, 145 mln in 2005 gerekend vanaf 1 juli, inclusief de 5 mln voor gehandicapten, maar toch.

Een bepaalde categorie gehandicapten is overigens vrijgesteld, maar dat is een heel beperkte categorie, zoals de Gehandicaptenraad in een recent schrijven duidelijk heeft gemaakt. Gehandicapten met een opvouwbare rolstoel, maar met veel ruimtevretende materialen erbij, vallen er bijvoorbeeld buiten. Mijn fractie vraagt om een wat royalere behandeling van deze categorie. Een hardheidsclausule lijkt ons toch wel het minste.

Terugkomend op mijn betoog, de rechtvaardigheid en betrouwbaarheid eisen een overgangsmaatregel bij het grijs kenteken. Nu zitten mensen met een onverkoopbare auto en een vier keer zo hoge wegenbelasting. Wij pleiten dan ook voor een overgangstermijn van drie jaar.

De vraag is steeds: hoe voorspelbaar en betrouwbaar is de overheid? Op dit punt is dat beperkt. Mijn fractie is ervan overtuigd dat die deuk in de betrouwbaarheid ook doorwerkt in ons vestigingsklimaat. Er moet wel een heel sterke verlaging tegenoverstaan, wil zij daartegen opwegen.

Menige burger zal nu denken dat het met de hypotheekrenteaftrek ook wel zo zal gaan. Dit kabinet heeft plechtig verzekerd dat er deze kabinetsperiode geen wijziging komt van de hypotheekrenteaftrek, maar daarna kan dat weer anders liggen. Zal er dan met hetzelfde argument worden gezwaaid als nu wordt gebruikt tegenover particulieren met een grijs kenteken, dat zij het hadden kunnen zien aankomen? Ik mag hopen van niet. Ik hoop en wens dat mensen met een hypotheek dan wel een ruime overgangstermijn wordt gegund.

Als je op het punt van de hypotheekrente spreekt over voorspelbaarheid en betrouwbaarheid van de overheid, zou het veel beter zijn om de koninklijke weg te bewandelen door alvast een onderzoek te starten om een aantal mogelijke wijzigingen van de hypotheekrenteaftrek in de komende jaren onder de loep te nemen. Als er door regeringsfähige partijen gezamenlijk op gestudeerd wordt, weet de burger wat hem te wachten staat, omdat er politiek brede consensus kan komen over de te nemen maatregelen. Uiteraard moet als uitgangspunt gelden: het ongemoeid laten van aangegane verplichtingen en een geleidelijke invoering om schokken op de woningmarkt te voorkomen. Het zou verstandig zijn hier ook de suggesties en opvattingen van de VROM-raad in mee te nemen. Zo'n voorbereiding betekent onzekerheidsreductie en komt een betrouwbare en voorspelbare overheid ten goede, en wel om reden van het feit dat geen burger meer gelooft dat het huidige hypotheekrenteaftreksysteem zo te handhaven is. Het is dan beter de burger goed voor te bereiden, te meer daar nu ook vanuit de regeringspartijen, soms in het openbaar en soms in onderlinge gesprekken, steeds vaker toegegeven wordt dat het systeem de komende jaren op de helling gaat.

De betrouwbaarheid van de overheid zou ook gebaat zijn met wat minder onzekerheid rond het rulingbeleid. Er wordt nog steeds geklaagd over het feit dat, bijvoorbeeld in tegenstelling tot landen als Ierland en Luxemburg, er geen zekerheid en duidelijkheid is over de vereisten die het rulingteam en/of het ministerie van Financiën voor het verkrijgen van ruling stelt. Nu weet ik wel dat ruling een geschiedenis heeft en dat wij er een paar jaar geleden misschien te gemakkelijk mee waren en er in Europees verband wat problemen mee kregen, maar slaan wij nu niet door naar het andere uiterste? De staatssecretaris heeft aan de overkant toegezegd dat de rulingpraktijk sneller gaat draaien conform OESO en Europese gedragscode, maar de vraag is of dat voldoende is. Voorspelbaarheid, duidelijkheid en betrouwbaarheid zijn op dit punt voor het vestigingsklimaat van groot belang.

Ook zijn er klachten over het feit dat het het vestigingsklimaat niet ten goede komt dat de kennisgroepen van de Belastingdienst nogal intern – sommige zeggen: licht autistisch – gericht zijn. Nu weet ik dat de staatssecretaris dit inmiddels aanpakt door te streven naar meer kennisuitwisseling tussen deze kennisgroepen en belastingconsulenten, maar onze indruk is dat een en ander traag verloopt en dat de externe gerichtheid naar ondernemingen veel beter zou kunnen.

Een derde punt dat betrekking heeft op het functioneren van de Belastingdienst, betreft de opsporing van fraude. Mijn fractie maakt zich zorgen over de kwaliteit en kwantiteit van de opsporing van fraude bij de Belastingdienst. Een rapport van de Algemene Rekenkamer laat zien dat er nog veel ruimte voor verbetering is op het punt van de bestrijding van fraude. Het is nog steeds niet duidelijk, althans aantoonbaar, dat fraude in de sociale zekerheid en fiscale fraude altijd worden bestraft. De resultaten van fraudebestrijding zijn nauwelijks aanwijsbaar en bewijsbaar en het is dus ook niet duidelijk hoeveel meer opbrengst er zou zijn indien fraude beter bestreden zou worden. Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het op dit punt eerder slechter dan beter gaat. Terrorismebestrijding, met name het volgen van geldstromen van terroristen, heeft immers een belangrijkere prioriteit gekregen. Mijn fractie onderschrijft die prioriteit, maar meent dat het een verkeerd signaal is als de consequentie zou zijn dat de opsporing van reguliere fraude, bijvoorbeeld al te creatief omgaan met ondernemingsconstructies waardoor fiscus en UWV getild worden, uit het zicht raakt. Fraude is het betonrot van de samenleving. Mijn fractie vreest dat de belastingsdienst te veel aan capaciteit in kwalitatieve en kwantitatieve zin heeft moeten inboeten met betrekking tot de reguliere fraude. Uitbreiden dus, die belastingdienst, en beter opsporen en strenger handhaven! Dat is onze aansporing . Wij hebben een zeer goed functionerende Belastingdienst – op ICT-gebied heeft die zelfs geëxcelleerd – maar raakt de Belastingdienst nu niet op een aantal punten achterop? Wellicht kan de staatssecretaris onze ongerustheid op dit punt wegnemen.

Een land waar fraude meer kans krijgt, waar instituties op dat vlak niet optimaal functioneren, niet omdat de instituties niet goed zijn maar omdat de prioriteiten anders gesteld worden, heeft een potentieel probleem op het vlak van het vestigingsklimaat. Dat geldt althans het vestigingsklimaat voor die ondernemers en ondernemingen die wij graag in dit land willen zien.

Mijn conclusie is dat de overheid in plaats van 1,2 mld VPB-verlaging te geven, er beter aan zou doen betrouwbaarder en meer voorspelbaar te zijn, ook in de institutionele uitvoering, en vertrouwen en optimisme uit te stralen. Dan hoeft een deel van die 1,2 mld in ieder geval niet op deze wijze te worden aangewend. Mijn fractie zou ook willen dat een deel van die 1,2 mld ingezet wordt voor verlaging van de loonkosten voor lagere loonschalen. Het is mijn partij duidelijk dat het kabinet hier niet voor kiest, ondanks het feit dat het Centraal Planbureau in een doorrekening tot een beter resultaat komt als de loonkosten aan de onderkant worden beperkt. Dat resultaat is beter in termen van banen en in termen van financieringstekort. Het kabinet maakt een politieke keuze. Dat mag en lijkt mij zelfs de bedoeling van politieke partijen, maar die politieke keuze wordt niet ondersteund door feiten of doorrekeningen en is louter ideologisch getint. Deze belastingverlaging is niet de beste oplossing, maar dient om de ideologie van het kabinet te accentueren.

Naast een goed vestigingsklimaat wil mijn fractie dat zoveel mogelijk mensen aan het werk zijn. Daarom hebben wij in het verleden voor de Wet werk en bijstand gestemd. Dit kan worden bereikt door het vestigingsklimaat te verbeteren. Daarover verschillen wij niet van mening, maar wij vinden dat ook naar de andere kant moet worden gekeken. Wij verschillen van mening over de instrumenten en de maatvoering van de instrumenten: wij vinden dat bepaalde instrumenten te veel accent krijgen en andere – de al genoemde instrumenten en de door ons gewenste verlaging van loonkosten, met name voor lager betaalden – te weinig.

Wij zien naast die verlaging van de loonkosten nog andere instrumenten. Als wij de bedrijvigheid in dit land willen bevorderen, is gerichte financiële steun bij het oprichten van een bedrijf in de vorm van belasting- en premievrijstelling gedurende de eerste drie jaar een veel beter middel. Dan kun je ook denken aan het tijdelijk behoud van de uitkering gedurende drie jaar bij het starten van een onderneming vanuit een WAO-, WW- of een bijstandssituatie. Het zou goed zijn om bij elke overheidsopdracht altijd een offerte te vragen aan een bedrijf dat korter dan vijf jaar bestaat. Er valt ook te denken aan het uit de algemene middelen betalen van een verzekering voor arbeidsongeschiktheidsrisico's voor starters en voor het inkomensverliesrisico door faillissement voor die zelfde starters. Waarom overweegt het kabinet dit soort maatregelen niet?

Verbetering van het vestigingsklimaat, bevorderen van het woon- en leefmilieu, verlaging van de loonkosten – met name, maar niet alleen voor lager betaalden – en armoedebestrijding bij ouderen, chronisch zieken en gehandicapten kosten allemaal geld. De vraag is dan altijd waar je dat geld vandaan haalt. Wij pleiten er daarom voor om AOW-premie te heffen bij AOW-ers met een inkomen ruim boven modaal. Het aantal mensen met een inkomen ruim boven modaal boven de 65 jaar stijgt razendsnel. Het is ons inziens niet onrechtvaardig om die mensen te vragen om hun bijdrage te leveren door ook AOW-premie te betalen. Of dat nou is om de AOW voor iedereen betaalbaar te houden, het vestigingsklimaat te verbeteren, starters gericht te helpen of de loonkosten te verlagen en daarmee het economisch draagvlak te versterken, wij pleiten op dit punt voor bijdragen naar draagkracht. Dat mogen wij in deze tijd van iedereen vragen.

Het niet heffen van AOW-premie voor deze categorie stamt nog uit de tijd dat 65-plussers nog nauwelijks een pensioen hadden. Gelukkig is op dat punt veel verbeterd. Naast de onderkant – een groep die veel en terecht in de politieke belangstelling staat – zijn er veel gepensioneerden met een goed pensioen en ook een categorie met veel geld aan lijfrente en koopsompolissen en sterk in waarde gestegen huizen. Al in 1993 pleitte de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid er in het rapport "Ouderen voor Ouderen" voor om ook de goed gesitueerde ouderen te laten bijdragen aan de sociale zekerheid en de AOW in het bijzonder. Deze aanbevelingen zouden op grond van de gedegen analyse van toen en de situatie van nu moeten worden overgenomen.

In het kader van de vraag waar je het geld vandaan haalt zonder de loonkosten te verhogen, moet ons inziens ook worden gesproken over de hypotheekrenteaftrek. Mijn fractie zet in toenemende mate vraagtekens bij de mogelijkheid om hypotheekrente tegen het hoogste tarief af te trekken. Het is mijn fractie volkomen onduidelijk wat erop tegen is om de waarde en schuld van het eigen huis in box 3 te plaatsen, met overigens een ruime vrijstelling, zodat het eigenhuizenbezit bevorderd blijft. Het voordeel is dan voor iedereen gelijk: voor hoge en lage inkomens, starters en zij die al jaren een huis hebben. Daarnaast kan gedacht worden aan aftrek tegen de laagste schijf of aan beperking van de hoogte van de aftrek. Het is mijn fractie daarnaast ook onduidelijk waarom de aftrek van de pensioenpremies bij de hoogste inkomens wordt gehandhaafd. Mijn partij ziet niet in waarom belastingbetalers moeten meebetalen aan de opbouw van premies en van pensioenen voor leden van raden van bestuur van grote ondernemingen en andere grootverdieners.

Als lastenverzwaring nodig is, is de boodschap van mijn fractie dus dat die heel goed gevonden kan worden in maatregelen die niet tot hogere loonkosten leiden, want ook mijn partij is geen voorstander van hogere loonkosten en uitholling van het economisch draagvlak. Het argument tegen lastenverzwaring, namelijk dat zij leidt tot hogere loonkosten, is lang niet altijd juist.

Bij de belastingheffing dient ook gekeken te worden hoe rechtvaardig de gemaakte keuzen zijn. Dragen deze belastingmaatregelen bij aan een rechtvaardiger samenleving? Niet zo erg, is onze mening. De verlaging van de loonkosten via de SPAK is helaas niet meer aan de orde, waardoor de laagstbetaalden nog moeilijker aan een baan komen. En dat, terwijl minister De Geus enige maanden geleden de noodklok luidde omdat 2 miljoen mensen wegens geringe opleiding in de toekomst zonder baan zullen komen te zitten. Het ligt dan toch voor de hand om naast extra inspanning met betrekking tot scholing ook het fiscale instrument te gebruiken om de loonkosten voor deze categorie te verlagen. Waarom doet het kabinet dit dan niet? Waarom worden fiscale instrumenten maar beperkt gebruikt voor de onderkant van de financiële samenleving, waar verlichting rechtvaardig zou zijn, nu de koopkracht het komende jaar tegen de 2% achteruitgaat?

Voor de ouderen is gekozen voor een koopkrachtreparatie door elke AOW'er 60 euro te geven. Het ware beter geweest het dubbele bedrag alleen te laten toekomen aan ouderen met alleen AOW of met AOW en een klein pensioentje. Technisch was dat wellicht heel moeilijk, daar heeft mijn fractie nog wel enig begrip voor, maar dat is dan des te meer reden om voor een bredere grondslag voor de AOW-premieheffing te kiezen.

Een laatste punt dat mijn fractie graag aan de orde stelt, is de verbetering van het woon- en leefmilieu, vooral de vergroening van ons belastingstelsel. Het kabinet heeft een paar stapjes op dit vlak gezet, maar het kan een stuk beter. Vorig jaar is in deze Kamer gesproken over een beter gebruik van regulerende heffingen, over bestemmingsheffingen en de verbreding van de belastinggrondslag. De staatssecretaris zegde toen toe al die mogelijkheden meer aandacht te geven. Hij zou er in dit belastingplan op terugkomen. Wil hij zelf beoordelen in hoeverre hij die aangegane verplichting is nagekomen? Hoe denkt hij ondanks de weerstand van coalitiepartijen in de Tweede Kamer toch aan de verbreding van de belastinggrondslag te werken en de eenzijdige belasting van de factor arbeid te verbreden naar andere maatschappelijk schaarse factoren, zoals energie en andere milieufactoren? Is hij in staat te werken aan een belastingplan voor 2006 waarin aan regulerende heffingen, bestemmingsheffingen en verbrede belastinggrondslag meer aandacht wordt gegeven?

Uit onderzoek dat recentelijk is gepubliceerd blijkt dat er nog te veel uitstoot van CO2 is. Daar moet eenvoudigweg iets aan gebeuren. Het woon- en leefklimaat moet onzes inziens verbeteren. Het is daarom merkwaardig dat niet meer de nadruk wordt gelegd op accijnsvrijstellingen ter bevordering van biobrandstoffen en dat de ecotaks voor grootverbruikers niet verder wordt verhoogd. Daarbij gaat het ons niet zozeer om het geld, maar om een gerichte heffing ter vergroening. Waarom komt er niet meer geld beschikbaar voor milieu-innovaties? Waarom vindt er geen delfstoffenheffing plaats, zodat zand en grind meer hergebruikt worden? Wij betreuren het ook dat het belastinginstrument onvoldoende voor de vergroening wordt gebruikt en dat een deel van wat het kabinet wil er aan de overkant is uitgehaald.

Er zijn voldoende keuzemogelijkheden om de economie te stimuleren en het vestigingsklimaat te bevorderen. Mijn partij wil graag het belastinginstrument anders inzetten: voor meer werk, voor een rechtvaardiger samenleving en voor vergroening.

De heer Kox (SP):

Uw partij wil dus graag een ander belastingplan. U begon uw verhaal met de mededeling dat dit belastingplan buitengewoon eenzijdig is, omdat het gefocust is op de verlaging van de vennootschapsbelasting. Tussen die inleiding en die uitleiding moet ook een oordeel zitten. Wat is dat oordeel? Zal de PvdA-fractie in deze Kamer zeggen dat dit belastingplan niet aanvaardbaar is?

De heer Van Driel (PvdA):

Ik heb de nadruk gelegd op het eenzijdige karakter van het belastingplan en ik heb gevraagd om een aantal verbeteringen. Ik overweeg rond het grijze kenteken nog met een motie te komen. Wij zullen pas definitief oordelen na het antwoord van de staatssecretaris.

De heer Kox (SP):

Het is dus nog geen gelopen race?

De heer Van Driel (PvdA):

Vanavond wordt er niet meer zoveel gelopen.

De heer Kox (SP):

Ik ben erg benieuwd.

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. Met belangstelling en waardering heeft mijn fractie kennisgenomen van het belastingpakket 2005. Anders dan vorig jaar, toen de zeer gecompliceerde Bosal-wetgeving deel uitmaakte van het Belastingplan 2004, is dit pakket overzichtelijker en sluit het beter aan bij het karakter van een belastingplan. De staatssecretaris heeft zich derhalve gehouden aan zijn belofte van vorig jaar, toen hij beterschap beloofde op dit punt; dank daarvoor. Mede met het oog op deze belofte waren wij minder gelukkig met de oorspronkelijk in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2005 opgenomen mogelijkheid van de bestuurlijke dwangsom. Afgezien van de vraag of een dergelijke maatregel niet in een afzonderlijk wetsvoorstel moet worden opgenomen, zou een dergelijk middel, gelet op het bestaande instrumentarium van de fiscus, naar onze mening disproportioneel zijn. Ook hebben wij twijfels bij de effectiviteit van de dwangsom als middel. Het verheugt ons dan ook dat de staatssecretaris dit voorstel uit het belastingpakket 2005 heeft gehaald.

Wij constateren dat de rol van de Belastingdienst steeds belangrijker wordt voor het bieden van een vangnet aan de minder kapitaalkrachtige en kansrijke burgers in onze samenleving. In de sfeer van de kinderopvang, de verzilveringregeling en alle nog op stapel staande toeslagen ter uitvoering van het stelsel van lastenmaximering wordt de burger steeds afhankelijker van de Belastingdienst. Op papier klopt het allemaal wel en ook aan de deskundigheid van de medewerkers van de Belastingdienst hoeft niet te worden getwijfeld, maar hoe bereiken we dat alle burgers die er recht op hebben ook daadwerkelijk de weg naar de fiscus weten te vinden? Een maximale voorlichtings-inspanning van de overheid is daartoe uiteraard vereist, maar wij denken dat dit niet genoeg is. De burgers die onder deze regelingen vallen, kunnen vaak niet terugvallen op professionele belastingadviseurs. Om die reden verdienen organisaties als ouderenbonden, patiëntenverenigingen, maar ook fiscale EHBO's die in veel steden kosteloos aangiften verzorgen voor met name ouderen en uitkeringsgerechtigden, alle steun van de overheid. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen deze problematiek aan? Hoe denkt hij te voorkomen dat mensen die het hard nodig hebben, door drempelvrees of onwetendheid geen gebruikmaken van de bestaande fiscale mogelijkheden?

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik hoor net dat ouderenbonden en fiscale EHBO's – die wij allang verzorgen, bijvoorbeeld in Tilburg – alle steun verdienen. Wat betekent dat? Ik weet namelijk dat ze niet alle steun krijgen. Is dit bedoeld als steun of aanmoediging?

De heer Essers (CDA):

Dat wilde ik net zeggen. Ik denk concreet aan de terbeschikkingstelling van overheidsruimte voor het aangiftewerk van deze organisaties, het verschaffen van schriftelijk materiaal, boeken, tijdschriften, computerfaciliteiten en dergelijke. Verder denk ik dat een maximale bereikbaarheid van de Belastingdienst in dit verband ook zeer belangrijk is. Wij hebben dan ook met zorg kennisgenomen van een recent, door de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs uitgevoerd onderzoek naar de telefonische bereikbaarheid van de Belastingdienst. Wat is de reactie van de staatssecretaris op de tegenvallende resultaten van dit onderzoek?

Met belangstelling hebben wij ook kennisgenomen van het voornemen van de staatssecretaris inzake een gedragscode tussen Belastingdienst en belastingadviseurs. Daarmee trekt hij de normen-en-waardendiscussie door naar deze sfeer. Ofschoon wij daarvan geen tegenstander zijn – normen en waarden dienen overal op de agenda te staan, dus ook in de belastingwereld – willen wij hierbij toch een kanttekening plaatsen. Wij krijgen namelijk de indruk dat de staatssecretaris ervan uitgaat dat een belastinginspecteur en belastingadviseur twee volstrekt gelijke partijen zijn en dat het enige onderscheid is gelegen in de verschillende personen, dan wel instanties, voor wier belangen men opkomt. In de plenaire behandeling in de Tweede Kamer noemde de staatssecretaris als voorbeelden van onderwerpen waarin een dergelijke gedragscode moet voorzien: "Hoe ga je om met tijdslijnen? Hoe ga je om met altijd het onderste uit de kan willen ofwel fiscale grensverkenning? Hoe ga je om met het geven van informatie waarom is gevraagd? Doe je dat voluit of probeer je toch wat dingetjes toe te dekken zonder dat je liegt?". Dit citaat wekt de indruk dat de staatssecretaris over het hoofd ziet dat de positie van een inspecteur wezenlijk anders is dan die van een belastingadviseur. De inspecteur moet de wet naar doel en strekking uitvoeren. Daarbij dient hij zich niet op te stellen als een tollenaar die zoveel mogelijk geld voor de schatkist moet binnenhalen. Eerder dient zijn attitude die van een rechter te zijn die probeert te achterhalen hoe de wet naar doel en strekking moet worden uitgelegd, rekeninghoudend met de tekst van de wet, de jurisprudentie, de wetsgeschiedenis etc. Hierbij past bijvoorbeeld niet dat inspecteurs en kennisgroepen aan fiscale grensverkenning doen door rechtsvragen overmatig te juridiseren. Een belastingadviseur moet echter binnen de wettelijke grenzen de belangen van zijn cliënt behartigen. Dat kan betekenen dat hij terughoudend is in het geven van informatie, zonder dat hij liegt, of dat hij soms wel het onderste uit de kan moet proberen te halen. Sommigen vinden dat onsympathiek maar dit is nu net datgene waarin de adviseur zich van de inspecteur onderscheidt. Het lijkt ons moeilijk om in dergelijke gevallen te spreken van de schending van een gedragscode, daar adviseurs op aan te spreken en er wellicht consequenties aan te verbinden.

In de nota naar aanleiding van het verslag zegt de staatssecretaris nadrukkelijk dat hij de rolverdeling tussen inspecteur en belastingadviseur niet wenst te doorbreken. Wel beschouwt hij de gedragscode als een aanzet om het wij-zij-denken te doorbreken. Van een dergelijk denken is zijns inziens nog te veel sprake in de relatie tussen de Belastingdienst en de belastingadvieswereld. Brengt echter de verschillende rolverdeling tussen inspecteur en belastingadviseur dit wij-zij-denken niet onvermijdelijk met zich? Is dat wel zo erg? Ik verzoek de staatssecretaris om een nadere toelichting. Aan welke gedragsregels denkt hij concreet? Welke sancties wil hij verbinden aan het niet-naleven van die gedragsregels? Heet overigens het personeelsblad van Financiën niet: "Wij van Financiën"?

Ik koppel hieraan het merkwaardige fenomeen dat de Belastingdienst al vele jaren geen nieuwe mensen aanneemt voor het proces van de aanslagregeling. Het gevolg daarvan is een steeds verder vergrijzend inspecteurbestand. De adviseurs nemen daarentegen wel regelmatig jonge mensen aan. Dreigt op die manier niet een generatiekloof te ontstaan tussen de inspecteurs en de belastingadviseurs? Is het ook vanuit een oogpunt van personeels-opbouw wel wenselijk om een dergelijke rigide personeelsstop zo lang door te voeren? De mededelingen in de nota naar aanleiding van het verslag dat op korte termijn een beperkte externe werving zal plaatsvinden ten behoeve van de processen invordering en materieel toezicht op de zeer grote ondernemingen en dat door middel van interne doorstroom medewerkers geschikt worden gemaakt voor het fiscale proces, nemen deze zorgen niet helemaal weg. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij hier tegenover staat.

Het belangrijkste aandachtspunt van dit belastingpakket is uiteraard de verlaging van het vennootschapsbelastingtarief en de verhoging van de zelfstandigenaftrek. Mijn fractie juicht deze aanpassingen toe. Zij komen in eerste instantie ten goede aan bedrijven die met hun activiteiten reële winsten behalen, dus niet aan holdingvennootschappen die weinig dan wel niet belaste deelnemingswinsten behalen. Een lagere winstbelasting betekent lagere productiekosten, een betere concurrentiepositie, meer werkgelegenheid en als gevolg daarvan minder uitkeringen.

Er zijn echter ook zorgen. Nederland loopt bepaald niet voorop in de Europese Unie als het gaat om de hoogte van het vennootschapsbelastingtarief. Dat roept de vraag op of op termijn niet een verdergaande verlaging noodzakelijk zal zijn. Daarmee zitten wij midden in de problematiek van de dreigende en voor een deel reeds bestaande "rat race tot the bottom" binnen de Europese Unie. In de schriftelijke inbreng heeft mijn fractie gevraagd welke concrete maatregelen Nederland neemt om een minimumvennootschapsbelastingtarief binnen de Europese Unie ingevoerd te krijgen. De staatssecretaris wijst er in zijn antwoord onder meer op dat de uitkomst van de discussie op de recente informele Ecofin is, dat de Europese Commissie is uitgenodigd om een werkgroep op te starten waarin de gemeenschappelijke grondslag voor de vennootschapsbelasting kan worden besproken. De tarieven komen eerst in een later stadium aan bod. De staatssecretaris verzucht in zijn antwoord dat de materie complex en weerbarstig is, hetgeen zijns inziens zou kunnen duiden op een lange adem. Uit dit antwoord spreekt een zekere berusting en een afwachtende houding. De CDA-fractie roept de Nederlandse regering echter op om een actieve voortrekkersrol te vervullen op het terrein van de afstemming van de vennootschapsbelastingtarieven en -grondslagen in de Europese Unie, in plaats van het mogelijk ontstaan van consensus op dit terrein in de verre toekomst af te wachten, al dan niet afgedwongen door de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap.

Ik roep in herinnering de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, waarin Nederland een prominente rol speelde in Brussel op het terrein van de fiscaliteit. Ik noem bijvoorbeeld het rapport-Van den Tempel over de verschillende stelsels van winstbelasting in Europa, uitmondend in een pleidooi voor het klassieke stelsel. Is de staatssecretaris van plan om de leidende rol die Nederland in het verleden in Europa had, weer op zich te nemen? Met zoveel fiscale kennis niet alleen bij de Nederlandse Belastingdienst, maar ook bij de belastingadvieswereld en de fiscale wetenschap, moet dat mogelijk zijn. Heeft Nederland echter die ambitie wel?

Behalve het tarief is uiteraard ook de grondslag van groot belang. Wij rekenen erop dat met de tariefsverlaging niet alle financiëledekkingskruit al is verschoten, terwijl de echte discussie over de nieuwe Wet vennootschapsbelasting 2007 nog moet beginnen. Ook die nieuwe wet zal immers de nodige budgettaire gevolgen hebben. Graag ontvangen wij hiervan een bevestiging van de staatssecretaris.

Met de verlaging van het vennootschapsbelastingtarief komt ook weer een ander falen van de Nederlandse ondernemingswinstbelasting aan het licht, namelijk het ontbreken van een rechtsvormneutrale winstbelasting. Voor de hogere winstniveaus dreigt het globale evenwicht tussen de belastingheffing van de BV en de aanmerkelijkbelanghouder aan de ene kant en die van de inkomstenbelastingondernemer aan de andere kant, verloren te gaan. Het cumulatieve vennootschapsbelasting- en inkomstenbelastingtarief beloopt per 1 januari 2007 47,5%. Het maximale tarief in box 1 voor IB-ondernemers is echter 52%. De verhoging van de zelfstandigenaftrek werkt alleen voor de lagere winstniveaus. Daardoor dreigt weer een toename van het aantal BV's, louter om fiscale redenen. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de staatssecretaris geen vlucht in de vennootschapsbelastingsfeer te verwachten. Dat moge zo zijn, maar het is onmiskenbaar dat fiscale factoren als gevolg van de verlaging van het vennootschapsbelastingtarief in de toekomst bij de rechtsvormkeuze weer een meer prominente rol zullen spelen. Dit valt te betreuren. Net de niet-fiscale factoren, met name de civielrechtelijke aspecten, zouden bepalend moeten zijn voor de keuze van de meest geschikte rechtsvorm waarin een onderneming wordt gedreven. Dat er fiscaal weinig barrières zijn om van de ene rechtsvorm naar de andere rechtsvorm over te gaan, maakt dit probleem eigenlijk alleen maar groter. Daarbij komt dat veel ondernemers op hoge kosten worden gejaagd, vanwege de kerstbomen aan BV's die vaak om fiscale redenen worden opgezet. Het adagium is immers nog altijd: één BV is geen BV. Wij blijven dan ook bij ons standpunt dat het wenselijk is om onderzoek te doen naar een vorm van een rechtsvormneutrale ondernemingswinstbelasting en dit onderzoek indien mogelijk nog te betrekken bij het thans uit te voeren onderzoek in het kader van de nieuwe Wet vennootschapsbelasting 2007.

In dit verband verdient tevens aandacht het wetsvoorstel om openbare personenvennootschappen in de toekomst op verzoek rechtspersoonlijkheid te verlenen. Als de vennootschapsrechtelijke verschillen steeds kleiner worden, waarom trekken wij dat dan niet door naar belastingheffing? Graag vernemen wij de mening van de staatssecretaris hierover.

Ik kom nu te spreken over de belastingheffing van overheidslichamen. In onze schriftelijke inbreng hebben wij de staatssecretaris gevraagd om concreet aan te geven wanneer voorstellen te verwachten zijn ter uitvoering van de contourenschets uit 1997. De leden van mijn fractie zijn van mening dat het de hoogste tijd is dat ernst wordt gemaakt met het al meermalen aangekondigde voornemen om oneigenlijke concurrentieverschillen tussen van vennootschapsbelastingheffing vrijgestelde overheidslichamen en wel belaste bedrijven weg te nemen.

In de nota naar aanleiding van het verslag antwoordt de staatssecretaris dat in de Mededingingswet gedragsregels voor overheden worden opgenomen die als onderneming goederen en diensten aanbieden en dat de verruiming van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsbedrijven wordt bestudeerd in samenhang met de voortgang van de aanpak waarop de Mededingingswet zich richt. Vooralsnog wordt daarom per geval bekeken of de vennootschapsbelastingvrijstelling wordt opgeheven. Wij vragen ons af of deze benadering niet te incidenteel gericht is en te afhoudend of defensief. Ook op dit terrein dient de overheid het goede voorbeeld te geven. De NMa corrigeert regelmatig bedrijven die concurrentiebelemmerende maatregelen nemen. Het is dus ontoelaatbaar dat sommige overheidsbedrijven niet de zelfde fiscale lasten hoeven te dragen als private ondernemingen of instellingen die in de zelfde markt of sector opereren. Wij pleiten dan ook voor een structurele, integrale aanpak van deze problematiek. Een dergelijke aanpak zou op korte termijn moeten worden uitgewerkt. Graag vernemen wij wat hierop de visie van de staatssecretaris is.

De financiering van de tariefsverlaging op het vlak van de vennootschapsbelasting wordt voor het overgrote deel opgebracht door het bedrijfsleven. Uiteraard is het niet altijd mogelijk dat de financiële pijn één op één wordt geleden door diegenen die direct profiteren van de tariefsverlaging bij de vennootschapsbelasting en de verhoging van de zelfstandigenaftrek. In het algemeen is volgens mijn fractie sprake van een evenwichtig pakket. Naar haar mening klopt de veronderstelling niet dat alle lasten eenzijdig op het midden- en kleinbedrijf zijn afgewenteld ten faveure van multinationals. Bij de herziening van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 moet naar haar oordeel wel aandacht worden besteed aan het feit dat de huidige vennootschapsbelasting zowel ziet op multinationale ondernemingen als op vennootschappen binnen het midden- en kleinbedrijf. Vooral bij de opstelling van bepalingen ter voorkoming van misbruik zal telkens weer met het verschil in uitgangspositie en mogelijkheden van multinationals en het midden- en kleinbedrijf rekening moeten worden gehouden. Dat geldt ook voor de mate waarin administratieve lasten op de verschillende sectoren van het bedrijfsleven kunnen worden gelegd.

Er is één categorie belastingplichtigen die ongetwijfeld geen warme gevoelens van solidariteit zal hebben bij de financiering van de verlaging van het vennootschapsbelastingtarief: de particulieren die een auto's met grijs kenteken hebben. De vele, deels emotionele, brieven en e-mails zijn ook onze fractie niet ontgaan. Laat ik vooropstellen dat zij de afschaffing van het grijs kenteken voor particulieren een juiste maatregel vindt. Te lang hebben vorige kabinetten gewacht met het nemen van deze maatregel. Onze fractie prijst dus deze staatssecretaris dat hij uiteindelijk de knoop heeft doorgehakt. Wel vindt zij het ongelukkig dat deze maatregel is genomen in het kader van een compensatie voor de tariefverlaging bij de vennootschapsbelasting. Nadat in eerste instantie het grijs kenteken voor iedereen zou worden afgeschaft, werden uiteindelijk "echte" ondernemers gesauveerd. Als gevolg daarvan krijgen particulieren met een grijs kenteken het gevoel dat zij moeten opdraaien voor een tariefverlaging waarvan in eerste instantie alleen ondernemers profiteren. Los van het feit dat de tariefverlaging bij de vennootschapsbelasting uiteindelijk ten goede komt aan de gehele Nederlandse economie en samenleving, is onze fractie van mening dat dit – op zichzelf begrijpelijke – gevoel dat veel eigenaren van auto's met een grijs kenteken zullen hebben, niet wegneemt dat het ongedaan maken van het onbedoelde gebruik van auto's met een grijs kenteken door particulieren gerechtvaardigd is, sterker nog: al veel eerder had moeten gebeuren.

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is veel gezegd over de wenselijkheid of onwenselijkheid van een overgangsregeling. Uiteindelijk zijn alle amendementen verworpen die daarin voorzagen. De belangrijkste reden was de met een uitsterfconstructie gepaard gaande budgettaire derving, gevoegd bij het gegeven dat het gaat om onbedoeld gebruik. Waarom zouden eigenaars van auto's met een geel kenteken moeten betalen voor een uitsterfconstructie die het onbedoelde gebruik van het grijs kenteken voorlopig in stand houdt, zo redeneerde in grote lijnen het kabinet.

Mijn fractie heeft serieus bestudeerd of een overgangsregeling tot de mogelijkheden behoort. De moeilijkheid daarbij is de grote diversiteit aan gevallen, zoals blijkt uit de vele mailtjes en brieven die wij over deze problematiek hebben ontvangen. Een overgangsregeling kan juridisch echter uitsluitend generiek van aard zijn. Bovendien dient elke overgangsregeling waarborgen te bevatten tegen nieuw onbedoeld gebruik. Voor mensen die een mobiliteitshandicap hebben en afhankelijk zijn van een niet-opvouwbare rolstoel of een scootmobiel, is een aparte regeling getroffen. Zij mogen ook in de toekomst nog steeds gebruikmaken van het grijze kenteken. Graag vernemen wij de reactie van de staatssecretaris op een bericht in de Telegraaf van 4 december 2004, waarin wordt gesteld dat ook gehandicapten die een inklapbare rolstoel hebben onder omstandigheden onder deze regeling dienen te vallen. Genoemd werden o.a. mensen met een spierziekte die een opvouwbare rolstoel met een motor hebben. Ook zijn er gehandicapten die door hun beperkingen aangewezen zijn op een bestelauto. Inmiddels hebben wij hierover een brief ontvangen van de Chronisch zieken en gehandicapten raad Nederland. Ook de heer Van Driel wees daarop. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om deze mensen alsnog tegemoet te komen?

De heer Van Driel (PvdA):

Het CDA heeft zich de laatste anderhalf jaar opgeworpen als de partij van de gehandicapten. Zou de heer Essers hier niet wat krachtiger stellig kunnen nemen, juist voor die mensen die net buiten deze regeling vallen? De heer Essers verzoekt de staatssecretaris om een reactie. Dat past toch niet bij het beeld dat zijn partij zich inzet voor deze mensen?

De heer Essers (CDA):

Als ik die indruk gewekt heb, wil ik dat graag corrigeren. Ik moedig de staatssecretaris aan om deze mensen tegemoet te komen. Het lijkt mij een terechte wens, maar ik wil ook van de staatssecretaris horen of hieraan eventueel grote uitvoeringstechnische bezwaren verbonden zijn. De heer Van Driel heeft zelf het woord hardheidsclausule gebruikt. Dat betekent dat er voor incidentele gevallen een oplossing gezocht wordt.

Verder verdient het aandacht dat de huidige voorstellen al een, zij het beperkte, overgangsregeling bevatten. De nieuwe regeling moet namelijk bij Koninklijk Besluit ingaan. De regering verwacht als ingangsdatum 1 juli 2005. Wel gaat per 1 januari 2005 al een verhoging in van de motorrijtuigenbelasting voor ondernemers waaronder de particuliere grijskentekenhouders voorlopig nog vallen. Op bestaande bestelauto's zal niet met terugwerkende kracht BPM worden geheven.

Een van de problemen waarmee veel particuliere grijskentekenrijders thans worden geconfronteerd, is de forse waardedaling van hun auto. In onze schriftelijke inbreng hebben wij gevraagd waarom de BPM-teruggaafregeling voor ondernemers niet geldt indien een auto bij eerste registratie op naam is gesteld van een particulier dan wel eerst later buiten de ondernemingssfeer is geraakt en deze auto op een later tijdstip alsnog door een ondernemer voor zijn bedrijf wordt gekocht. In het antwoord op deze vraag wijst de staatssecretaris op de uitvoeringstechnische lasten die een andere regeling met zich zou brengen. Daarvoor hebben wij begrip. Het gaat ons er thans om, of uitsluitend voor de huidige particuliere grijskentekenrijders een overgangsregeling kan worden gemaakt die voorziet in een eenmalige teruggave van de BPM bij verkoop van de auto door de particuliere grijskentekenhouder aan een ondernemer, binnen een bepaalde periode. Een dergelijke regeling zou de overgangsproblematiek voor de particuliere grijskentekenrijders kunnen verlichten. Zij krijgen dan immers méér terug voor hun voertuig als zij die bijvoorbeeld aan hun werkgever verkopen. Graag vernemen wij de mening van de staatssecretaris over dit voorstel. Wij zijn met name geïnteresseerd in de met dit voorstel samenhangende budgettaire en uitvoeringstechnische gevolgen. Mogelijk ziet de staatssecretaris nog andere mogelijkheden om de overgangsproblematiek enigszins te verlichten? Indien dat zo is, vernemen wij dat graag.

In dit verband merk ik overigens op dat naar onze mening als gevolg van de huidige hype rondom het afschaffen van het grijze kenteken veel particulieren zodanig in paniek geraakt zijn dat zij hun auto tegen een veel te lage prijs hebben ingeruild dan wel dreigen in te ruilen. Uit vrees voor een paar honderd euro méér wegenbelasting op jaarbasis ruilen zij hun auto in voor een prijs die op dit moment naar verwachting duizenden euro's lager ligt dan over pakweg een jaar. Diegenen die onnodig paniek rondom dit onderwerp zaaien, zouden zich dit moeten aantrekken. Een ander probleem is dat de regeling zoals deze nu wordt voorgesteld, waarschijnlijk veel uitvoeringsproblemen en procedures zal veroorzaken. Wie nu precies recht heeft op een grijs kenteken is niet duidelijk geregeld; er wordt met veel open normen gewerkt. Deze zouden moeten worden verduidelijkt, en wellicht worden aangescherpt. Ook dient de controle op naleving van die normen goed geregeld te zijn. Om die reden, maar ook om de met deze wijziging gepaard gaande administratieve aanpassingen, is het gewenst dat de belastingdienst en het bedrijfsleven de nodige tijd krijgen om zich in te stellen op het nieuwe systeem. Het is de vraag of een half jaar daarvoor voldoende is. Volgens de staatssecretaris is echter medio 2005 een reëel haalbare datum. Wij hebben goede nota genomen van de mededeling in de nota naar aanleiding van het verslag dat het geschatte budgettaire beslag dat is gemoeid met uitstel tot bijvoorbeeld 1 januari 2006 maar liefst 145 mln euro is.

Ronduit teleurstellend vinden wij het antwoord van de staatssecretaris op onze vraag, of hij niet bevreesd is voor nieuw onbedoeld gebruik van het grijs kenteken, indien slechts de eis wordt gesteld dat de bestelauto meer dan bijkomstig in het kader van de onderneming wordt gebruikt. "Meer dan bijkomstig" wordt thans uitgelegd als "meer dan marginaal". Op onze vraag of deze eis niet strikter moet zijn, bijvoorbeeld "meer dan 50%", antwoordt de staatssecretaris dat het risico van onbedoeld gebruik nooit geheel valt uit te sluiten, ongeacht de vraag of aan het gebruik van de bestelauto in de onderneming de eis wordt gesteld van meer dan bijkomstig gebruik, dan wel een striktere eis. Dit antwoord overtuigt ons niet. Naar onze mening komt een striktere eis beter tegemoet aan doel en strekking van de regeling dan de thans gestelde lichte toets van "meer dan bijkomstig". Particulier gebruik van een bestelauto, ook als dat door een ondernemer geschiedt, staat immers op gespannen voet met de bedoeling van het in stand houden van het grijs kenteken voor ondernemers. Graag vernemen wij hieromtrent de mening van de staatssecretaris, waarbij wij met name geïnteresseerd zijn in de budgettaire opbrengst van het strikter maken van deze regeling, een budgettaire opbrengst die wellicht kan worden aangewend voor de voorstellen die wij hebben gedaan in het kader van andere overgangsregelingen in dit verband.

De heer Kox (SP):

Ik probeer bij te houden wat u aan overgangsregelingen voorstelt. Het ziet er interessant uit: u heeft uw best gedaan om de regeling een stuk aannemelijker te maken. Denkt u eigenlijk dat de staatssecretaris invoering van de regeling per 1 juli niet haalt? Pleit u er daarom voor die datum te verschuiven naar 1 januari? Of hangt dat nog?

De heer Essers (CDA):

Ik heb, kijkend naar deze regeling, de oprechte vraag gesteld of 1 juli een haalbare datum is. Daarover staat in de nota naar aanleiding van het verslag dat dit een reëel haalbare datum is.

De heer Kox (SP):

Neemt u dat dan aan? Of vindt u dat de staatssecretaris meer tijd moet krijgen, om ervoor te zorgen dat de regeling deugdelijk in elkaar komt te zitten?

De heer Essers (CDA):

Ik geloof de staatssecretaris op zijn woord. Maar uiteraard is het onze taak het implementatieproces te volgen.

De heer Kox (SP):

Als er een voorstel komt om 1 januari als ingangsdatum te nemen, bent u daar dan voor, bent u bereid om daarover te denken of gelooft u de staatssecretaris op zijn woord?

De heer Essers (CDA):

Uitstel van de regeling tot 1 januari 2006 legt een budgettair beslag van 145 mln euro. Dat is een heel hoge prijs, als de staatssecretaris garandeert dat 1 juli een haalbare datum is.

De heer Kox (SP):

De opbrengst is 300 mln euro op jaarbasis. Zelfs ik met mijn HBS-A had uitgerekend dat het ongeveer rond die koers moest liggen. Dat hoge bedrag kan u dus niet verrast hebben.

De heer Essers (CDA):

Het is een hoog bedrag als het ministerie van Financiën aangeeft dat 1 juli een haalbare datum is.

Zeer terecht vraagt de regering aandacht voor de problematiek van de bedrijfsopvolging. Naar onze mening verdient deze problematiek een integrale behandeling. De indruk wordt thans echter gewekt dat sprake is van een enigszins gefragmenteerde aanpak van deze belangwekkende thematiek. Die indruk wordt nog eens versterkt door de aanname van op zich toe te juichen amendementen door de Tweede Kamer op deelterreinen van de problematiek van de bedrijfsopvolging. Wij roepen de staatssecretaris dan ook op om voor deze problematiek te komen met een integraal pakket aan fiscale maatregelen dat zowel ziet op bedrijfsopvolging en -verplaatsing in de sfeer van de IB-ondernemer, als op de bedrijfsopvolging en -verplaatsing in de BV-sfeer.

Daarbij dient niet alleen aandacht te worden besteed aan de inkomstenbelasting en aan het schenkings- en successierecht, maar ook aan andere belastingmiddelen, zoals de omzetbelasting, de vennootschapsbelasting en de overdrachtsbelasting. Er bestaan nog vele knelpunten in de sfeer van de bedrijfsopvolging. Zo is bijvoorbeeld de financieringsrente die door de bedrijfsopvolger wordt betaald terzake van de overname van een aanmerkelijkbelangpakket slechts aftrekbaar tegen het aanmerkelijkbelangtarief van 25%, ofschoon die rente niet in mindering is gebracht op de met vennootschapsbelasting belaste winst. In de praktijk wordt dit als een echt knelpunt ervaren. Anders dan de staatssecretaris stelt in de nota naar aanleiding van het verslag past naar de mening van de CDA-fractie een aftrek tegen het gecombineerde inkomstenbelasting/vennootschapsbelastingtarief veel beter in het huidige stelsel. In de inkomstenbelastingsfeer bestaat nog steeds behoefte aan een verdergaande subjectivering van het ondernemingsbegrip, teneinde bijvoorbeeld bedrijfsverplaatsingen door een en dezelfde ondernemer van de ene plaats naar de andere, fiscaal niet te belemmeren. Er is dan ook naar onze mening nog steeds behoefte aan een alomvattend pakket maatregelen dat bestaande fiscale knelpunten in het kader van de bedrijfsopvolging en bedrijfsverplaatsing wegneemt.

De in de Tweede Kamer op dit punt aangenomen amendementen geven aanleiding tot vele vragen. Het amendement op stuk nr. 58 van mevrouw Dezentjé Hamming bewerkstelligt onder andere een ophoging van het vrijgestelde ondernemingsvermogen voor het successie- en schenkingsrecht naar 60% in 2005 en 2006 en naar 75% vanaf 1 januari 2007. In onze schriftelijke inbreng hebben wij naar aanleiding van deze forse toename van de vrijstelling de vraag gesteld in hoeverre met het oog op het gelijkheidsbeginsel de heffing van successie- en schenkingsrecht ter zake van niet-ondernemingsvermogen nog gerechtvaardigd is. In zijn antwoord wijst de staatssecretaris onder andere op de mening van de meerderheid van de Tweede Kamer op dit punt. Wij gaan ervan uit dat hij die mening als medewetgever deelt.

Verder vragen wij ons af of het antwoord van de staatssecretaris dat indien in de toekomst mocht blijken dat in betekenende mate onbedoeld gebruik wordt gemaakt van de regeling dat maximaal 15% beleggingsvermogen in de vennootschap aanwezig mag zijn, hij zal bezien of die regeling moet worden aangepast, wel zo verstandig is. Ligt dit onbedoeld gebruik niet zodanig voor de hand dat het beter is om de wet nu reeds aan te passen in plaats van het in tact houden van de gesignaleerde mogelijkheden, waarna in de toekomst een wettelijke reparatie – eventueel met de door ons betreurde terugwerkende kracht – toch noodzakelijk blijkt te zijn?

Wij zijn de staatssecretaris erkentelijk voor de uitgebreide beantwoording van onze vragen naar aanleiding van het amendement op stuk nr. 42 van mevrouw Van Vroonhoven-Kok inzake de introductie van een renteloze uitstelfaciliteit voor de betaling van de stakingswinstbelasting bij de overdragende ondernemer.

Tot slot vraag ik aandacht voor de problematiek van de exitheffingen, de heffingen die je moet betalen als je Nederland verlaat. Wij weten nu al vrijwel zeker dat ook na de aanpassingen in de invorderingssfeer van de conserverende aanslag de huidige exitheffingen op gespannen voet staan met het EU-recht. De fiscale vakliteratuur staat hier bol van. Dat geldt in versterkte mate voor de exitheffingen in de winstsfeer, die meteen afrekening opleggen in plaats van uitstel tot het moment van realisatie. Wat doet Nederland? Doen wij alsof onze neus bloedt totdat er weer een nieuwe uitspraak komt van het Hof van Justitie van de EG? Of gaan wij ons ook op dit dossier actief inzetten om in EU-verband bijvoorbeeld een verordening te maken waarin deze materie wordt geregeld? Deze problematiek raakt immers alle lidstaten. Gaan wij ons inzetten om onze belastingverdragen EU-proof te maken op dit terrein? Immers, zonder aanpassing in de belastingverdragen is het de vraag of exitheffingen, in welke vorm dan ook, überhaupt geoorloofd zijn. Wat bedoelt de staatssecretaris in dit verband met de opmerking in de nota naar aanleiding van het verslag dat naast unilaterale en bilaterale oplossingsrichtingen, de multilaterale oplossingsrichting vooralsnog onderdeel van het beleid blijft om de heffing over op Nederlands grondgebied aangegroeide meerwaarden te verzekeren? Ik krijg hier graag een toelichting op.

Wij zijn van mening dat het goed zou zijn als er door de Europese Commissie een EU-modelverdrag, te vergelijken met het huidige OESO-Modelverdrag, zou worden ontwikkeld dat als leidraad kan dienen voor de door lidstaten in de toekomst af te sluiten belastingverdragen. Ook op dit punt vragen wij de staatssecretaris of hij bereid is binnen Europa een leidende rol te gaan spelen.

Ik wacht, mevrouw de voorzitter, met vertrouwen het antwoord van de staatssecretaris af.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Thissen (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Staatssecretaris Wijn sloot zijn bijdrage bij de algemene financiële beschouwingen af met een citaat van zijn leraar Duits. Ik had mij al sinds geruime tijd voorgenomen om de behandeling van het Belastingplan 2005 rondom de hypotheekrente te beginnen met de Nederlandse toerist in Duitsland die volhardt in het praten in het Nederlands en die op steeds luider toon dezelfde vraag stelt omdat de Duitsers hem niet snappen. Dit doet mij ook een beetje denken aan dit kabinet als het gaat over de hypotheekrenteaftrek. Steeds harder begint de staatssecretaris te praten en uit te leggen dat dit niet aan de orde is gedurende deze kabinetsperiode, in de hoop dat het volk het dan beter snapt. Maar ja, zoals ik al zei, hij verstaat de Duitse taal. Dus dan had ik de situatie moeten verplaatsen naar Albanië, in de hoop dat de staatssecretaris die taal niet machtig is.

Rondom de hypotheekrenteaftrek voltrekt zich langzamerhand een netwerk van invloedrijke organisaties die eigenlijk allemaal dit kabinet gratis en ongevraagd adviseren om er eens kritisch naar te kijken. In 2007 kost de hypotheekrenteaftrek de Nederlandse schatkist 11 mld euro. De huursubsidie kost de Nederlandse schatkist dit jaar aan de uitgavenkant 1,6 mld euro. Dan is daar de afgelopen jaren een behoorlijk bedrag op bespaard, terwijl de huren voor de minst draagkrachtigen flink stijgen. Dat is een beweging die mensen twee maal treft, zeker mensen met een laag inkomen. De hypotheekrenteaftrek pakt onbedoeld zeer ruim uit voor de mensen met heel veel middelen, met een heel hoog inkomen. Deze discussie heeft de staatssecretaris ook gevoerd met het Tweede-Kamerlid voor GroenLinks Kees Vendrik. Natuurlijk is het een stimulans voor de middengroepen om een woning te kopen, om eigen bezit te vormen, maar het is tegelijkertijd voor de mensen met de hoogste inkomens het meest lucratief. Daarbij komt ook nog – daarop heeft minister Zalm geen antwoord gegeven bij de algemene financiële beschouwingen – dat mensen met een redelijk tot riant inkomen die in de Belgisch-Nederlandse grensstreek zijn gaan wonen een aantal jaren geleden de mogelijkheid hebben gekregen om de rente en kosten van hun aldaar aanwezige woning af te trekken, althans, wanneer zij in Nederland geld verdienen. Dat kost de Nederlandse schatkist jaarlijks 300 tot 400 mln euro. Het is zo langzamerhand tijd, ook gezien in het licht van een evenwichtige financiële huishouding van de Nederlandse Staat, om eens goed te kijken naar die hypotheekrenteaftrek. De fractie van GroenLinks is niet voor afschaffing van de hypotheekrenteaftrek en zij is er ook niet voor om de mensen die nu verplichtingen zijn aangegaan hard te treffen. Wij zijn er wel voor om voor alle nieuwe gevallen de exorbitante mogelijkheden van aftrek te beperken, bijvoorbeeld dat mensen met de hoogste inkomens alles in de hoogste schaal kunnen aftrekken. Ik zou ervoor willen pleiten om een onderzoek te doen naar de voor- en nadelen op het moment dat de hypotheekrenteaftrek wordt versmald voor nieuwe gevallen en naar de consequenties daarvan voor de woningmarkt. In de Staatscourant staat een interview met de voorzitter van de VROM-Raad die een aantal schokkende cijfers op tafel legt, namelijk dat tussen 1990 en 2003 de totale hypotheekschuld van 93 mld gestegen is naar 389 mld. De hypotheekrenteaftrek stimuleert dus schuld en niet de aflossing van die schuld.

Het tweede onderwerp waar ik vanavond iets over wil zeggen betreft het grijs kenteken. Het is geen enkel Eerste-Kamerlid de afgelopen weken ontgaan dat het debat hierover tot grote beroering in het land heeft geleid. Grote beroering bij mensen die jaren geleden, weliswaar onbedoeld, gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die het kabinet consequent heeft gelaten. Aanvankelijk was het grijs kenteken bedoeld voor ondernemend Nederland, maar particulieren hebben ook van die mogelijkheid gebruik kunnen maken. De overheid heeft dat gestimuleerd door het te gedogen.

Het punt is dat deze groep heel hard wordt getroffen door het per 1 juli aanstaande onmogelijk te maken, terwijl het voor ondernemers in stand blijft. Wij zijn niet voor een grijs kenteken; niet voor ondernemers en ook niet voor particulieren. Wij zijn er wel voor om de groep die er jarenlang gebruik van heeft kunnen maken, die forse investeringen heeft gedaan en nu een groot deel van die investeringen als sneeuw voor de zon ziet verdwijnen, geleidelijk te laten wennen aan het nieuwe regime van wegenbelasting. Wij hebben een periode van drie jaar voor ogen. Wij houden een motie achter de hand om dat te vragen.

Wij zijn er zeer voor om naast het grijs kenteken, dat straks afgeschaft is, en het geel kenteken dat de meeste van ons hebben, een groen kenteken in te voeren om te stimuleren dat auto's gaan rijden op biogassen of met een zeer zuinige motor en met brandstof die niet extra vervuilend is. Hoe staat de staatssecretaris hier tegenover?

De huidige groep mensen die gebruikmaakt van het grijs kenteken, voelt zich wat besmuikt door de wijze waarop er in de publieke opinie, ook door leden van dit kabinet, over gesproken is, alsof men illegaal gebruik heeft gemaakt van een mogelijkheid. Ik denk dat de staatssecretaris daar krachtig afstand van moet nemen, want deze mensen hebben gewoon gebruikgemaakt van de mogelijkheid die werd geboden door de mazen in de regeling, terwijl opeenvolgende kabinetten daar niet tegen zijn opgetreden. Ik vind dat de staatssecretaris een ereschuld heeft om deze mensen gedurende drie jaar, enigszins gestaffeld afgebouwd, te compenseren.

Collega Van Driel had het er ook al uitvoerig over dat de staatssecretaris heel eenzijdig bezig is, als hij zegt dat het vestigingsklimaat voor bedrijven vooral wordt gestimuleerd door de vennootschapsbelasting flink te verlagen. Het vestigingsklimaat in Nederland is een samenspel van tal van inhoudelijke zaken die ertoe doen. Het is niet alleen het fiscale klimaat of de grondprijs, maar ook en vooral de conditie, het opleidingsniveau en de vaardigheden van de beroepsbevolking. Het gaat ook om de kwaliteit van het onderwijs, en vooral de schakeling tussen beroepsonderwijs en datgene wat ondernemend Nederland vereist voor banen. Het gaat om een dynamische arbeidsmarkt waar niet te veel stilstand is en waar mensen door de overheid gestimuleerd worden, bijvoorbeeld door fiscale maatregelen, om aan employability te doen. De natuur- en milieuomgeving is ook bepalend voor het vestingklimaat van bedrijven. De culturele infrastructuur bepaalt of er wat te genieten is, niet alleen in de Randstad, maar ook daarbuiten. Zijn daar fiscale mogelijkheden voor? Hoe zit het met de sociale infrastructuur? Is er een coherente samenleving, waar groepen op een fatsoenlijke manier met elkaar omspringen? Kortom, voor het vestigingsklimaat van bedrijven is veel meer nodig dan de hoogte of de zwaarte van de vennootschapsbelasting.

Heeft de staatssecretaris overigens een beeld waarom bedrijven zich in Nederland vestigen, waarom bedrijven Nederland voorbijgaan of uit Nederland vertrekken? Als hij dat beeld heeft en als het bijvoorbeeld gaat over kosten van arbeid, waarom wordt er dan niet een scenario uitgeprobeerd om de kosten van arbeid juist te verlagen, terwijl de belasting voor milieubelastende activiteiten of voor investeringen in materiële zaken wellicht wordt verhoogd? Zijn dit soort scenario's al eens naast elkaar afgewogen?

Mijn laatste vraag op het gebied van belastingen is waarom wij wel al sinds jaar en dag progressie hebben in de loon- en inkomstenbelasting en niet in de belasting op vermogen.

Het uitgangspunt van dit kabinet is evenwichtig beleid op het gebied van de koopkracht. Mensen met een inkomen aan de onderkant gaan er minder op achteruit dan mensen aan de bovenkant. Maar mensen aan de onderkant die er op achteruitgaan, al is het dan minder in de ogen van de staatssecretaris, gaan er wel hard op achteruit. Mensen met een lager inkomen hebben te maken met maatregelen op verschillende terreinen. Zij hebben te maken met een beperking van de huursubsidie, terwijl de huren stijgen en de komende jaren fors zullen stijgen volgens de plannen van de minister van Volkshuisvesting. Zij hebben te maken met een flinke stijging van de ziektekostenpremies. Zij hebben te maken met een stijging en een invoering van eigen bijdragen in de zorg. En dan zijn er niet te vergeten nog al die ouderbijdragen in het onderwijs die langzamerhand, zeker voor mensen met een laag inkomen, de pan uit rijzen.

De fractie van GroenLinks zal een motie indienen. Zij wil een notitie van de regering zien waaruit blijkt hoe de verschillende groepen huishoudens met een laag inkomen kunnen worden gecompenseerd en hoe zij actief kunnen worden gehouden en kunnen blijven participeren in deze samenleving door bepaalde maatregelen te nemen. Ik noem bijvoorbeeld de introductie van een lastenplafond voor deze groepen huishoudens. Dat zal het CDA zeer aanspreken. Wij dienen deze motie in en trekken tegelijkertijd de motie-Platvoet (29200, nr. D) uit het vergaderjaar 2003 in, die mijn collega Platvoet op 11 november 2003 heeft voorgesteld.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Platvoet c.s. (29200, D) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gerichte inkomenspolitiek onderdeel is van overheidsbeleid;

overwegende dat gerichte lastenverlichting voor minder draagkrachtigen daarin prioriteit behoort te zijn;

overwegende dat uit het inkomensbeeld 2005 blijkt dat de koopkracht voor de verschillende groepen huishoudens met een laag inkomen onder toenemende druk staat;

overwegende dat deze groepen huishoudens geconfronteerd worden met een cumulatie van maatregelen die hen in hun koopkracht treffen (stijging premies ziektekostenverzekering, stijging eigen bijdragen zorg, stijging ouderbijdragen scholen, verlaging huursubsidie, verhoging huurprijzen, vermindering bijzondere bijstand, afschaffing van categoriale regelingen, etc);

verzoekt de regering, binnen zes maanden met een notitie te komen waarin gerichte lastenverlichtingen voor minder draagkrachtigen worden geïnventariseerd en de mogelijkheid is onderzocht om een lastenplafond in te stellen voor de verschillende groepen huishoudens met een laag inkomen en verminderde koopkracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Thissen, Meulenbelt, Kox, Platvoet en Van Raak.

Zij krijgt D (29767, 29758).

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil ten slotte de visie van de staatssecretaris horen op de toekomst van de Belastingdienst. De afgelopen jaren is een beleid in gang gezet om de Belastingsdienst steeds meer inkomensondersteunende maatregelen te laten uitvoeren voor specifieke groepen huishoudens. Heeft hij ook voor ogen om bijvoorbeeld maatregelen zoals bijzondere bijstand als inkomensondersteuning door de Belastingdienst te laten Thissendoen. Denkt hij ook aan allerlei andere inkomens compenserende dan wel ondersteunende maatregelen? Met andere woorden: wat is de toekomst van de Belastingdienst? Wordt deze dienst ook een bank van betaling om mensen de mogelijkheid te bieden om ruimer in deze samenleving te participeren?

De heer Biermans (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Mijn bijdrage aan de plenaire behandeling van de onderhavige wetsvoorstellen omvat drie hoofdstukken. Allereerst waag ik mij aan een terugblik op de belastingbeschouwingen 2003. In het tweede hoofdstuk ga ik in op de aan de orde zijnde wetsvoorstellen. Tot slot werp ik een korte blik vooruit naar 2005.

Tijdens de belastingsbeschouwingen van het afgelopen jaar is door diverse woordvoerders, onder wie die van mijn fractie, veel aandacht besteed aan de kwaliteit van wetgeving. Er is onder andere gesproken over het oneigenlijk of niet noodzakelijk combineren van fiscale regelingen – als voorbeeld gold toen de Bosalwetgeving – het vervuilen van een Belastingplan met nieuwe regelingen, niet verteerbare terugwerkende kracht en de te moeilijke redactie van fiscale wetgeving. De leden van de VVD-fractie hebben zich afgevraagd of de fiscale wetgeving sindsdien is verbeterd. Zij zijn van mening dat dit inderdaad het geval is. Daarvoor geven zij de staatssecretaris en zijn mensen graag complimenten. Zij hopen dat die complimenten evenzoveel stimulansen zijn om fiscale wetsvoorstellen steeds aan alle kwaliteitscriteria te laten voldoen. Wij zullen, zoals dat ook in de afgelopen maanden te merken was, de voorstellen daar kritisch op blijven toetsen. Wij gaan daar vandaag mee door.

Een ander belangrijk thema tijdens de belastingbeschouwingen van het afgelopen jaar was het fiscale vestigingsklimaat van Nederland. Nederland wordt gemeden c.q. de rug toegedraaid, zo heb ik betoogd. De staatssecretaris heeft toegezegd alle aandacht aan het fiscale vestigingsklimaat te zullen geven. Tot grote tevredenheid bevatten de onderhavige wetsvoorstellen een aantal zeer belangrijke regelingen ter verbetering van het fiscale vestigingsklimaat. Er is sprake van een verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting. Dat is een uitermate belangrijke stap om Nederland weer op de shortlist van het bedrijfsleven te zetten. Een ander punt van aandacht was het oplossen van de knelpunten voor de bedrijfs-opvolging in de Successiewet. Ook op dit punt is het kabinet voortvarend aan de slag gegaan, hetgeen resulteert in een aantal faciliteiten voor bedrijfsopvolging.

Buiten deze twee regelingen worden door de onderhavige wetsvoorstellen nog veel andere regelingen die het fiscale vestigingsklimaat verbeteren, versoepeld, vereenvoudigd of verruimd. In de visie van mijn fractie zijn dat zeer noodzakelijke maatregelen. Als het het bedrijfsleven goed gaat, draait de economie immers goed en gaat het ook de mensen goed.

De belastingbeschouwingen van 2003 werden gekenmerkt door een absoluut hoog technisch karakter van de inbreng van enkele fracties. Dat was een genot voor fiscalisten, maar ongetwijfeld een crime voor normale mensen. De Bosal-wetgeving heeft daartoe fors bijgedragen. Tijdens de belastingbeschouwingen van vorig jaar betroffen vele vragen de mogelijke gevolgen van die wetgeving. Op 24 september jongstleden hebben de leden van de vaste commissie voor Financiën van de fracties van de VVD, het CDA en D66 een aantal vragen gesteld over die gevolgen. De antwoorden zijn niet naar tevredenheid. Uiteraard werd geen complete evaluatie van de Bosal-wetgeving verwacht. Daar is het veel te vroeg voor en daar werd daarom ook niet naar gevraagd, zoals het antwoord van de staatssecretaris wel suggereert. Er werd gevraagd naar ervaringen: is het ministerie door het bedrijfsleven of adviseurs benaderd met vragen over of knelpunten met betrekking tot die wetgeving? Daarenboven vraag ik de staatssecretaris opnieuw om in te gaan op vraag 3 van de desbetreffende vragen.

Ik kom toe aan hoofdstuk 2. Ik begin met de bespreking van de afzonderlijke wetsvoorstellen, allereerst met het wetsvoorstel 29758 inzake de overige fiscale maatregelen 2005. De fiscale wetgeving is ten gevolge van maatschappelijke ontwikkelingen voortdurend in beweging en vraagt daarom om doorlopend onderhoud. In de memorie van toelichting staat dat in dit wetsvoorstel slechts voorstellen zijn opgenomen die op zichzelf geen afzonderlijk wetsvoorstel rechtvaardigen, maar toch noodzakelijk zijn. Dit is echter maar ten dele waar. In het wetsvoorstel zat een "mol", die er door de staatssecretaris in is losgelaten, maar uiteindelijk ook weer door hem is gevangen. De "mol" was de introductie van de last onder dwangsom. Dit onderdeel van het wetsvoorstel zou de inspecteur de bevoegdheid geven om een belastingplichtige een verplichting op te leggen op straffe van een dwangsom. Dit zou een nieuwe dwangmaatregel zijn, geïndiceerd door de bouwfraude, bovenop de reeds bestaande mogelijkheden van de omkering van de bewijslast en de strafrechtelijke dreigingen. Deze last onder dwangsom had óók nog eens te weinig rechtsgang. Ik zou de leden van mijn fractie alleen al om dit onderdeel van het wetsvoorstel hebben kunnen adviseren tegen het gehele wetsvoorstel te stemmen, maar zover hoeft het gelukkig niet te komen. De staatssecretaris heeft de "mol" uit het wetsvoorstel gehaald. In de nota naar aanleiding van het verslag van deze Kamer geeft de staatssecretaris aan dat hij zich nog beraadt over de wenselijkheid van de last onder dwangsom. Namens de VVD-fractie raad ik hem aan zich hier diepgaand over te beraden. Als hij vervolgens toch meent met een wetsvoorstel te moeten komen, moet hij in elk geval de rechten en de plichten van de Belastingdienst en de burgers evenwichtiger verdelen. Tevens moet de rechtsbescherming van de burgers daarin een evidente plaats hebben. Als het tot een zodanig wetsvoorstel komt, is dat een mooie aanleiding om het gesloten systeem maar eens ten principale in deze Kamer ter discussie te stellen.

Ik dank de staatssecretaris voor de buitengewoon uitvoerige beantwoording van de vragen inzake de tonnageregeling. Ik ga ervan uit dat de praktijk hiermee zeer gebaat is. Mocht de praktijk nog behoefte hebben aan verdere toelichting, dan weet men ons ongetwijfeld te vinden en wij weten waar wij met de vragen heen moeten. De enige vraag die ik nu stel, is of de staatssecretaris de terugwerkende kracht van twee jaar voor de sleepbootactiviteiten kan motiveren.

Het wetsvoorstel bevat een aantal wijzigingen in de fiscale wetgeving naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 11 maart 2004, nr. C-9/02 inzake Hughes de Lasteyrie du Saillant. De leden van de VVD-fractie zijn het eens met deze aanpassingen. De staatssecretaris houdt echter ondanks gefundeerde andersluidende meningen vol dat de conserverende aanslag zelf, maar ook de aanslag inzake de eindafrekeningswinst in de inkomsten- en de vennootschapsbelasting EU-proof zijn. Hij kan zich wellicht procedureel ook niets anders permitteren. Wij moeten afwachten wat de rechtsprocedures terzake opleveren. Het hof van Arnhem heeft inmiddels prejudiciële vragen gesteld inzake de rechtmatigheid van de conserverende aanslag. Toch vragen de leden van de VVD-fractie zich af waarom de staatssecretaris niet proactiever reageert ten aanzien van regelingen die hoogstwaarschijnlijk in strijd zijn met het EU-recht. Wat dat betreft zitten de leden van de CDA-fractie op één lijn met de leden van de VVD-fractie.

Recentelijk heeft de staatssecretaris van PriceWaterhouseCoopers een lijst met vijftig regelingen ontvangen die in de visie van PWC niet EU-proof zijn. Wat is het plan van aanpak van de staatssecretaris? Een nieuw debacle als Bosal moet voorkomen worden. Het argument om aanpassingen voor de vennootschapsbelasting mee te nemen in de herziening van die wet spreekt ons op zichzelf wel aan, maar is uiteraard budgettair riskant. Worden in dezen wel de juiste afwegingen gemaakt? Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris.

Het tweede punt in dit kader betreft de motivering van de staatssecretaris. Waarom is hij van oordeel dat de Staat geen kostenvergoeding hoeft te geven aan burgers die op basis van de naar achteraf blijkt in het licht van de EU-regelgeving foutieve Nederlandse wetgeving kosten hebben gemaakt om zekerheid te geven voor de conserverende aanslag? Het betreft die aanslagen waarvoor de beschikking al vaststaat. De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs heeft aangegeven – de leden van de VVD-fractie delen deze mening – dat een fatsoenlijk opererende overheid die de normen en waarden hoogacht een vergoeding voor ten onrechte gemaakte kosten behoort te geven. De staatssecretaris noemt dit een algemene notie en "vanwege de onwenselijke precedentwerking die zou uitgaan van honorering van het verzoek van de Orde" handhaaft de staatssecretaris zijn standpunt: geen kostenvergoeding. De leden van de VVD-fractie horen graag van de staatssecretaris hoe het corrigeren van onfatsoen kan leiden tot een ongewenst precedent.

Mijn derde punt betreft het ingangstijdstip van de tienjaarstermijn van de conserverende aanslag en de Invorderingswet 1990. Deze termijn begint eerst te lopen op de dag na de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste belastingtermijn. In de praktijk kan hierdoor sprake zijn van dertien jaar. Voor het aanmerkelijkbelangvoorbehoud begint de tienjaarstermijn te lopen op het moment van de emigratie zelve. Kan de staatssecretaris aangeven waarom hij deze aanvangstijdstippen niet laat gelijkvallen?

Het wetsvoorstel Fiscale onderhoudswet 2004 past in de in de laatste jaren gebruikelijk geworden praktijk om met enige regelmaat – zou dat niet vaker per jaar moeten? – een verzamelwetsvoorstel te maken met voorstellen tot herstel van in de uitvoeringspraktijk gebleken onduidelijkheden in de wetgeving en aanpassingen van redactionele aard. De wijzigingen komen voort uit de dialoog tussen de Belastingdienst enerzijds en bedrijfsleven, belasting-adviseurs en wetenschappers anderzijds. Wij ondersteunen deze aanpak. Wij hebben schriftelijk gevraagd naar de criteria die worden gehanteerd bij de keuze om een wijziging van de wet naar aanleiding van in de praktijk gebleken of in theoretische beschouwingen aangegeven onduidelijkheden in een onderhoudswet op te nemen. Als criteria voor wijzigingen in deze onderhoudswet noemt de staatssecretaris budgettair belang en strijd met het EU-verdrag. Dit antwoord stelt ons niet tevreden. Er is niet gevraagd naar de reden voor opname van de wijzigingsvoorstellen in het onderhavige wetsvoorstel, maar naar de criteria in het algemeen. Daarnaast is de concrete vraag gesteld waarom de in Vakstudie Nieuws genoemde gewenste wijzigingen niet zijn opgenomen. Graag alsnog een adequate reactie van de staatssecretaris op onze vragen.

Nu het Belastingplan 2005. Een belasting heeft in hoofdzaak een budgettaire hoofddoelstelling. Het Belastingplan 2005 bevat voorstellen voor gerichte inkomensondersteuning, versterking van het Nederlandse ondernemings- en vestigingsklimaat en vergroening die in dat kader zijn in te passen. De voorstellen zijn belangrijk in het licht van de politieke ambities van de regering: arbeidsparticipatie en gerichte inkomensondersteuning, verbetering van het ondernemings- en vestigingsklimaat en de vergroening. Deze ambities onderschrijven wij.

Ik dank de staatssecretaris en zijn mensen voor de antwoorden op onze schriftelijke vragen. Ik stel nu nog enkele punten expliciet aan de orde. Een verlaging van het effectieve vennootschapsbelastingtarief leidt tot een grotere prikkel voor bedrijven om te investeren doordat het nettorendement toeneemt. Daardoor zal het bruto nationaal product toenemen en is sprake van economische groei. Dit zal ook de werkgelegenheid ten goede komen. Nederland komt bovendien eerder op de shortlist van een vestigingsplaatszoekende internationale bedrijven. De opbrengst van de vennootschapsbelasting kan bij een lager tarief toenemen ten gevolge van een bredere grondslag. Bij de Financiële beschouwingen heb ik gevraagd wat de economische gevolgen zijn van een verdere verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting dan nu voorzien. Wat zijn de inverdieneffecten?

De heer Van Driel (PvdA):

Voorzitter. De heer Biermans is zo laaiend enthousiast over de betekenis van die 1,2 mld. Heeft hij daar een idee van?

De heer Biermans (VVD):

Dat gaat de staatssecretaris ons vertellen.

De heer Van Driel (PvdA):

Maar u bent toch enthousiast? Dan moet u dat kunnen onderbouwen, anders is het een beetje te makkelijk.

De heer Biermans (VVD):

De VVD-fractie is inderdaad heel enthousiast over de 1,2 mld.

De heer Van Driel (PvdA):

Maar waarom dan?

De heer Biermans (VVD):

Omdat daarmee hogere bedrijfswinsten worden behaald, meer investeringen, een hoger bruto nationaal product en uiteraard meer werkgelegenheid. Eigenlijk zouden wij daarover allemaal enthousiast moeten zijn.

De heer Van Driel (PvdA):

U herhaalt de zinnen als een mantra. Om hoeveel meer werkgelegenheid gaat het? Welke soort extra investeringen is aan de orde? Het gaat om een bedrag van 1,2 mld euro. Probeert u wat concreter te zijn.

De heer Biermans (VVD):

Als u het goed vindt, stel ik eerst nog een aantal vragen aan de staatssecretaris. Wellicht stemt u dat tevreden.

De heer Kox (SP):

Wij kennen de heer Biermans als iemand die heel kritisch kijkt naar belastingwetgeving: is deze wel effectief, haalt deze wat uit? De opening van zijn betoog vanavond ging daar ook over. De heer Biermans heeft de notitie van het CPB waarschijnlijk gelezen. Er worden slechts marginale verschillen genoemd ten aanzien van de toename van het bruto binnenlands product en de werkgelegenheid. Wat spreekt hem zo aan waardoor hij zo ruimhartig van vertrouwen is terwijl zijn houding tegenover belastingwetgeving anders altijd zo kritisch is? Zou hij niet veel meer kritische vragen moeten stellen? Als die er nu aankomen, dan ben ik gerust. Ik had van de VVD-fractie over een dergelijk grote investering van de overheid veel kritische vragen verwacht.

De heer Biermans (VVD):

De stelling dat het om een heel grote belastingverlaging gaat, is natuurlijk een inschattingskwestie. Het gaat om een grote belastingverlaging die overigens door het bedrijfsleven zelf wordt opgebracht.

De heer Kox (SP):

De staatssecretaris sprak over een pregnante en ongekende verlaging van de vennootschapsbelasting. Het gaat niet om zomaar iets, maar om iets heel bijzonders.

De heer Biermans (VVD):

Ik bevestig dat het om een grote belastingverlaging gaat, maar deze kan groter zijn. De belastingverlaging is niet zomaar uit de lucht gevallen. Daar liggen onderzoeken en interviews aan ten grondslag.

De heer Kox (SP):

Er ligt één onderzoek van het Centraal planbureau voor. Ik neem aan dat u dat bekeken heeft. Waarom is dat voor u voldoende overtuigend terwijl u over het algemeen altijd zo kritisch bent, ook over het Centraal planbureau trouwens?

De heer Biermans (VVD):

Het gaat niet alleen om het verslag van het Centraal planbureau maar om de algemene kijk op de economie en met name om het weglopen van de industrie en het bedrijfsleven uit Nederland c.q. het niet meer naar Nederland komen. Daar ligt de kern van het probleem. Die tendens moet gekeerd worden zodat Nederland als interessante vestigingsplaats aan het bedrijfsleven wordt aangeboden. De belastingverlaging is daartoe ontzettend belangrijk. Vergeleken met de tarieven in de ons omringende landen, zit Nederland aan de bovenkant van de range.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik heb begrepen dat Nederland in de middenmoot van de Europese landen zit. Ik hoor dan ook graag een nadere precisering van de stelling dat bedrijven, als zij de keuze hebben om zich in Europa te vestigen, zich bij voorkeur niet in Nederland vestigen vanwege de hoogte van de vennootschapsbelasting. Die valt wel mee in relatie tot in andere Europese landen.

De heer Biermans (VVD):

In de memorie van toelichting staat dat aan deze verlaging onderzoeken van het internationale bedrijfsleven ten grondslag liggen. Het gaat onder andere om een onderzoek van Ernst&Young. Het internationale bedrijfsleven vindt Nederland niet interessant vanwege het hoge vennootschapsbelastingtarief.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dan nog bevindt Nederland zich in de middenmoot. Een betaald-voetbalclub in Venlo zou blij zijn om daarin te zitten.

De heer Kox (SP):

Kan de heer Biermans de tarieven van onze buurlanden eens noemen, dus van Duitsland, België, Frankrijk en, wat verder, Italië? Hij zal tot de conclusie moeten komen dat zijn stelling niet klopt. Hij kan nu wel smekend naar de kant van de staatssecretaris kijken, maar die landen hebben juist een hoger vennootschapsbelastingtarief dan Nederland.

De heer Biermans (VVD):

De omringende landen die u noemt, hebben inderdaad exact dezelfde problemen als Nederland. Ze zullen vervolgens dus ook het tarief verlagen.

De heer Kox (SP):

Enige demagogie mag. Ik vind dat niet erg. Maar u begon met te zeggen dat onze buurlanden een lager tarief hadden. Ik zeg u nu dat dit niet waar is. U kunt dat ook controleren; ze hebben een hoger tarief dan wij. U zegt dat het met de buurlanden ook niet goed gaat. Maar wat hebben wij er dan aan dat wij onze belastingen verlagen? Blijkbaar gaat het bij ons ook niet goed. Er moet toch enige logica in uw redenering zitten.

De heer Biermans (VVD):

In die conclusie kunnen wij elkaar vinden: met Nederland gaat het ook niet goed. Daarom hebben wij de belastingverlaging nodig.

De heer Kox (SP):

Dan neemt u dus uw bewering terug dat de ons omringende landen lagere tarieven hebben dan Nederland?

De heer Biermans (VVD):

Dat heb ik helemaal niet gezegd. Ik heb gezegd dat Nederland ...

De heer Kox (SP):

Het leuke is dat de stenografen dat allemaal opschrijven.

De heer Biermans (VVD):

Precies! Ik heb gezegd dat Nederland behoort tot de landen met de hoogste tarieven. Vervolgens werd er gezegd dat er landen zijn met hogere tarieven. Ook dat is waar.

De heer Thissen (GroenLinks):

Bij een goed vestigingsklimaat hoort ook dat politici zoals u zeggen dat het wel goed gaat in Nederland. U maakte zojuist weer de fout die het kabinet ook de hele tijd maakt, namelijk door u te bedienen van de politiek van de somberheid, de apocalyptische spoken die uit de zee oprijzen: het gaat zo slecht met onze economie! Als u dat voortdurend herhaalt, dan is het een self-full filling prophecy en dat is niet goed voor het vestigingsklimaat van het bedrijfsleven. Daar helpt geen tarief van de vennootschapsbelasting tegen.

De heer Biermans (VVD):

Als ik somberheid heb uitgestraald over de tariefsverlaging, dan zit hem dat beslist niet in de tariefsverlaging. Het zit hem er misschien in dat het nóg lager zou kunnen zijn. De tariefsverlaging leidt alleen maar tot vreugde bij de hele VVD-fractie. Zij leidt vooral tot vreugde omdat het ontzettend belangrijk is om het bedrijfsleven gewoon naar Nederland te halen en in Nederland te houden.

De heer Van Driel (PvdA):

U werd gevraagd om uw opmerkingen een beetje te staven. Het is een soort mantra: belastingverlaging is goed voor ons allemaal. U brengt het alsof het een soort geloofsartikel is. Probeer het toch een beetje te adstrueren!

De heer Biermans (VVD):

Ik voel alweer de drang opkomen om te zeggen dat ik nooit meer dan drie keer herhaal wat ik al heb gezegd. Ik heb zojuist gezegd dat onderzoeken, die ik zelfs bij naam heb genoemd, uitwijzen dat de verlaging van het Vpb-tarief ontzettend belangrijk is om Nederland als vestigingsland weer interessant te maken.

De heer Schuyer (D66):

In de Miljoenennota 2005, blz. 37, wordt een vrij uitvoerige analyse gegeven van de tarieven in de andere landen. Er staat pagina voor pagina in dat alle landen overwegen om die tarieven te verlagen, tot een lager bedrag dan wij nu voorstellen.

De heer Biermans (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Samenvattend ga ik er maar van uit dat enkele leden van deze fractie de tariefsverlaging niet bevalt en dat zij daarom zo indringend steeds dezelfde vragen stellen. Ik ga door met mijn verhaal.

De voorzitter:

U bedoelt: "enkele leden van deze Kamer".

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Kan de heer Biermans mij uitleggen waarom zijn enthousiasme eventueel niet zou kunnen leiden tot de gevreesde race to the bottom? Ik neem althans aan dat hij het enthousiasme ook gunt aan zijn collega's in België, Duitsland enz. Of heeft hij tegen die race geen enkel bezwaar?

De heer Biermans (VVD):

Ik heb er wel bezwaar tegen. Overigens denk ik dat het zo ver niet komt. Wat dat betreft heb ik redelijk veel vertrouwen in de collega's binnen de EU. Op dit moment is er zeker voor Nederland geen sprake van. Wij gaan van een heel hoog tarief naar een iets minder hoog tarief. Wij zitten zeker nog niet op nul. Ik betwijfel of wij er ooit komen. Het zou absoluut niet goed zijn om daarop uit te komen. Overigens denk ik ook dat de tarieven in de nieuwe EU-landen eigenlijk te laag zijn en dat wij met z'n allen moeten streven naar een tarief van pakweg 20%.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Volgt u ook de suggestie van de heer Essers om eventueel in EU-verband een verplichte minimumlijn vast te stellen?

De heer Biermans (VVD):

Absoluut!

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

U bent dus wel bang voor de race to the bottom.

De heer Biermans (VVD):

Ik denk dat het zo ver niet komt. Maar mocht het ertoe komen, dan is het bodemtarief absoluut belangrijk.

Mevrouw de voorzitter. Bij de financiële beschouwingen heb ik ... Nee, deze zin heb ik al gehad. Dit is even niet voor de Handelingen. Alhoewel, laat ik hem toch maar wel uitspreken, want anders is de volgende zin niet helder.

Bij de financiële beschouwingen heb ik namens de leden van de VVD-fractie gevraagd wat de economische gevolgen zijn van een verdere verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting die de regering nu voorziet. Wat zijn de inverdieneffecten? Zijn er rekenmodellen waarmee de economische en budgettaire gevolgen van de nu voorgestelde tariefverlagingen en van verdergaande verlagingen inzichtelijk zijn te maken? De antwoorden op deze vragen waren toen niet geheel bevredigend. Kan de staatssecretaris hier nader op ingaan?

Volgens de nota is de Nederlandse accijnsheffing op vliegtuigbrandstoffen voor binnenlandse vluchten uniek. Wat is de opbrengst van deze maatregel? Hoeveel bedrijven moeten deze belasting opbrengen? De heffing benadeelt de concurrentiepositie van vliegscholen en maatschappijen die binnenlandse vluchten verzorgen en brengt zodoende de continuïteit van deze sector in gevaar. De leden van de VVD-fractie begrijpen dit niet, gelet op het beleid van deze regering om het fiscale ondernemingsklimaat te verbeteren. Is hier sprake van de bekende "sitting duck"? Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Zullen Nederlandse bedrijven die accijns niet ontwijken door net over de grens te starten en vervolgens binnenlandse vluchten uit te voeren? Zullen buitenlandse bedrijven Nederland niet als interessante markt gaan zien, omdat zij die accijns niet hoeven te betalen?

Volgens de staatssecretaris wordt van grijze kentekens onbedoeld gebruik gemaakt. Dat betekent dat de wetgever het gebruik dat van de regeling wordt gemaakt, nooit heeft beoogd. Het onbedoelde gebruik wordt nu onmogelijk gemaakt. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de uitzonderingsregeling voor gehandicapten ruim genoeg is. Vallen de gehandicapten die ook zijn aangewezen op een aangepaste auto, niet buiten de vrijstelling door het niet-inklapbare rolstoelcriterium? Ik sluit mij aan bij de vragen van de heren Essers en, naar ik meen, Van Driel. Genoemd worden nierdialysepatiënten of mensen met een spierziekte, die een hydraulische autolift nodig hebben omdat zij zelf niet kunnen tillen. Is de staatssecretaris bereid om voor deze gehandicapten de vrijstelling eveneens in stand te houden?

Is het wettelijke criterium "meer dan bijkomstig gebruik" onderscheidend genoeg? Hoe wordt dat gebruik gemeten? Gebeurt dat in zakelijk gereden kilometers of in dagen? Ik krijg graag een antwoord van de staatssecretaris op deze vragen.

Over het autokostenforfait heb ik namens mijn fractie enkele schriftelijke vragen gesteld. Ik heb er ook schriftelijke suggesties voor gedaan.

De heer Van Driel (PvdA):

Begrijp ik goed dat de VVD-fractie een overgangstermijn niet noodzakelijk vindt? Hebben mensen van wie het onbedoelde gebruik altijd is getolereerd en die erop vertrouwen dat de overheid voorspelbaar is, pech gehad? Komt u niet veel verder dan tegen hen te zeggen dat zij hun auto maar voor een habbekrats moeten verkopen of dat zij veel meer wegenbelasting moeten gaan betalen?

De heer Biermans (VVD):

Nee, wij hebben hier binnen de fractie zeer indringend over gesproken. Er is sprake van onbedoeld gebruik, mogelijk gemaakt door de regeling die tot 1 januari aanstaande geldt. Wij zien heel goed dat sommige mensen daardoor in de problemen kunnen komen. Als je het vanuit die visie benadert, ligt een overgangsregeling voor de hand. De mensen die een geel kenteken hebben en het normale tarief aan motorrijtuigenbelasting en BPM betalen, moeten het onbedoelde gebruik wel financieren. Het gaat naar onze mening te ver om aan hen te vragen of zij de komende jaren extra belasting willen betalen om het onbedoelde gebruik te financieren. Deze twee overwegingen hebben wij tegen elkaar afgewogen. Wij hebben de laatste zwaarder laten wegen dan de eerste.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik heb respect voor uw afweging, maar u haalt nu juist de mensen aan die met een geel kenteken rondrijden. U had ook een klein tikje minder kunnen doen in de Vpb. Daar had je ook wat kunnen vinden. Er zijn wel meer alternatieven. Ik ken de heer Biermans een man met een veel bredere visie dan dat hij zich alleen maar vastketent aan het gele kenteken.

De heer Biermans (VVD):

Ik heb ook een afgewogen visie. Als ík die al niet zou hebben, zijn er voldoende mensen in de fractie om in elk geval tot een afgewogen visie te komen. Wij hebben een en ander tegen elkaar afgewogen. Wij zijn van mening dat onbedoeld gebruik afgelopen moet zijn. Het is heel vervelend voor de betreffende mensen, maar in de afweging of het onbedoelde gebruik nog langer gefinancierd moet worden, is in onze visie het antwoord duidelijk: geen overgangsregeling!

Daarbij speelt ook nog een andere overweging. Er worden vaker regelingen afgeschaft. Misschien herinnert u zich dat nog niet eens zo lang geleden de aftrek voor de studeerkamer afgeschaft is. Hebben wij toen tegen alle mensen die een studeerkamer gebouwd hadden, gezegd dat het vervelend was dat men kosten gemaakt had en dat er dus een overgangsregeling zou komen? Als wij daaraan beginnen, is het einde helemaal zoek!

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik noteer toch even de kern van de redenering van de heer Biermans. Hij heeft gezegd: een overgangsregeling zou gerechtvaardigd zijn, alleen de dekking bevalt mij niet. Het is niet niks, wat de heer Biermans zegt, zeker in dit huis. Hij maakt een rare afweging die nauwelijks uit te leggen is aan de burgers.

De heer Biermans (VVD):

Als de heer Van Middelkoop met dekking de principiële vraag bedoelt of mensen bereid zijn nog langer te betalen voor onbedoeld gebruik, kan ik hem volgen, maar niet als hij iets anders bedoelt.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik heb goed naar de heer Biermans geluisterd. Ik hoorde met zekere dankbaarheid dat hij inderdaad zei dat een overgangsregeling gerechtvaardigd zou zijn. Daarna kwam een afweging van een heel ander type, te weten een puur budgettaire. Op grond daarvan steunt de heer Biermans de staatssecretaris. Ik vind dat niet niks als de heer Biermans dat zo zegt.

De heer Biermans (VVD):

Ik denk dat ik mijn standpunt moet verduidelijken. Ik heb gesproken over de visie van de VVD-fractie op een overgangsregeling. Misschien heb ik het te genuanceerd verteld. Ik heb gezegd dat je kunt kijken naar die mensen die onbedoeld van deze regeling gebruikmaken of naar degenen die het moeten betalen. Natuurlijk is het heel pijnlijk dat de prijs van auto's met een grijs kenteken enorm keldert. Dat zien wij echt wel. Dat gebeurt echter mede door toedoen van die mensen zelf omdat zij deze auto's zo massaal op de markt dumpen. Als wij echter kijken naar de mensen die het moeten betalen, de mensen met auto's met een geel kenteken en de mensen die geen auto hebben, komen wij tot de conclusie dat een overgangsregeling niet aan de orde is.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Is de heer Biermans het met mij eens dat de wijze waarop het wordt gefinancierd niet logisch noodzakelijk is, dat ook een vorm van financiering mogelijk zou zijn geweest? Als dat zo is, zou hij dan bereid zijn daarover na te denken?

De heer Biermans (VVD):

Er is sprake van onbedoeld gebruik en al jarenlang is de gedachte dat dit moet ophouden. Deze staatssecretaris trekt de conclusie dat er een eind moet komen aan dit onbedoelde gebruik. Wij moeten natuurlijk niet de achtergrond van bijvoorbeeld de BPM vergeten. Het is een luxe belasting op auto's.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Hierover is iedereen het eens. De heer Biermans moet niet weglopen van mijn vraag. Mijn vraag gaat alleen maar over de overgangsregeling, leidend tot een situatie die wij allemaal willen, namelijk dat het grijze kenteken verdwijnt.

De heer Biermans (VVD):

Ik zeg het nu voor de vierde keer: een overgangsregeling is in de visie van de VVD-fractie niet noodzakelijk c.q. niet gewenst.

De heer Van Driel (PvdA):

De heer Biermans denkt in dezen in een heel eng kader. Hij geeft zelf een dekking aan en wil daarvoor anderen niet laten betalen. Hij kan echter wel vijf andere dekkingen aanvoeren.

De heer Biermans (VVD):

De heer Van Driel haalt steeds mijn verhaal uit zijn verband. Het verhaal is duidelijk: geen overgangsregeling omdat er sprake is van onbedoeld gebruik. Bij een overgangsregeling zouden de mensen die dit onbedoelde gebruik de afgelopen jaren al gefinancierd hebben, nog langer moeten betalen.

De heer Van Driel (PvdA):

Ú haalt de dingen door elkaar, niet wij. Over het onbedoeld gebruik zijn wij het eens: daar moet een eind aan komen. Maar je kunt dan wel op een fatsoenlijke manier die zaak afbouwen. U zegt: omdat het onbedoeld is, bouwen wij het ook niet af. Dat vind ik een tamelijk inconsequente, niet-logische redenering.

De heer Biermans (VVD):

Kunt u aangeven waarom degenen die de afgelopen jaren hebben betaald, in de komende jaren nog steeds moeten betalen voor dat onbedoelde gebruik?

De voorzitter:

Ik vraag de heer Van Driel om in tweede termijn te reageren.

De heer Biermans (VVD):

Over het autokostenforfait heb ik namens mijn fractie schriftelijke vragen gesteld en suggesties gedaan. Kan de staatssecretaris, aansluitend op zijn antwoorden, meer inzicht geven in de methodes waarmee de werkgever op effectieve en efficiënte wijze de hem aangeboden rittenadministraties kan controleren? Als deze methodes ontwikkeld zijn, kan de belastingdienst deze controle toch ook zelf doen? Waarom moet het bedrijfsleven alweer meer werk gaan doen, als onbezoldigd inspecteur en ontvanger?

De motivatie van dit onderdeel van het wetsvoorstel, namelijk meer belastingopbrengst genereren die nu niet binnenkomt, spreekt aan. Wat niet aanspreekt, is dat de fiscus alle informatie heeft om zelf een sluitende controle te doen, maar desondanks deze taak zonder enige compensatie aan de werkgever opdraagt. Graag een reactie van de staatssecretaris hierop.

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de wijzigingen in de Successiewet, ter zake van de bedrijfsoverdrachten. Deze wijzigingen brengen hun visie dat de fiscaliteit bedrijfsoverdrachten niet mag belemmeren en dat de Successiewet als belastingwet steeds minder belangrijk moet worden, een flink stuk dichterbij. Het is in hun ogen spijtig dat de Tweede Kamer het kabinetsvoornemen om de driejaarsperiode tot twee jaar bij de opvolgingsfaciliteit in de inkomstenbelasting terug te brengen, ongedaan heeft gemaakt. Overigens pleit ik ook voor een integrale aanpak van de bedrijfsopvolging, zoals de heer Essers van het CDA dat ook heeft gedaan.

Op de schriftelijke vragen van de CDA- en VVD-fractie, wanneer de nota inzake de subjectieve belastingplicht van overheidslichamen, waarvan vorig jaar werd gezegd dat deze spoedig zou verschijnen, nu echt verschijnt, antwoordt de staatssecretaris: deze verschijnt niet. Hij zegt per geval te bekijken of de Vpb-vrijstelling wordt opgeheven. Dit antwoord roept de vraag op of er een lijst van vrijgestelde overheidslichamen bestaat, die in principe belaste activiteiten uitvoeren en waarvan dus de vrijstelling dient te vervallen. Meer in het algemeen bevalt het de VVD-fractie niet dat die algemene notitie er niet komt.

De wijziging van de optieregeling, die volgens de zojuist genoemde criteria niet in het belastingplan thuishoort, bevat een duidelijke verbetering van de regeling. Spijtig is dat er geen congruentie bestaat tussen de behandeling van een optieregeling in de inkomstenbelasting enerzijds en de vennootschaps- en dividendbelasting anderzijds. Als reden geeft de staatssecretaris aan dat hij zich nog beraadt op de gevolgen van het Falconsarrest. Wanneer heeft de staatssecretaris de studie terzake afgerond? Neemt hij bij die studie ook de vraag mee of het niet meer voor de hand ligt om de winst uit een optieregeling, die betrekking heeft ten minste 5% van de aandelen van een vennootschap, te belasten volgens het tarief voor het aanmerkelijk belang, in plaats van het progressieve tarief?

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de maatregelen die de staatssecretaris gaat nemen met betrekking tot de besluiten. Toch nog een enkele vraag aan de staatssecretaris over de besluiten. Ligt het niet voor de hand de besluiten naast het VNO-NCW ook ter beoordeling voor te leggen aan belanghebbende beroepsgroepen? De kwaliteit kan daardoor aanzienlijk toenemen. Daar streeft de staatssecretaris naar. Wij hebben het tijdens de algemene financiële beschouwingen in dit kader gehad over het lef van de inspecteur en het sluiten van compromissen. Moet de gedragscode tussen de belastingdienst en de belastingadvieswereld in dat kader geplaatst worden? Past deze code wel bij de verschillen in taken tussen de inspecteur en de belastingadviseur? De heer Essers ging daar ook al op in. Er lijkt wel sprake van een code voor padvinders. Graag een reactie van de staatssecretaris op deze vragen.

Tot slot wil ik ingaan op de elektronische aangifte. Mag de visie van de staatssecretaris op de fiscale en strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor de juistheid van de aangifte als volgt worden samengevat? Als de belastingplichtige de aangifte zelf elektronisch instuurt, is hij voor de juistheid ervan verantwoordelijk. Laat hij de aangifte insturen door zijn adviseur, die daarbij gebruik maakt van het wachtwoord van de belastingplichtige, is de belastingplichtige eveneens de enige verantwoordelijke. Dient de adviseur de aangifte in onder gebruikmaking van een eigen wachtwoord, maar heeft de belastingplichtige de aangifte vóór verzending maar de belastingdienst goedgekeurd – dat gebeurt heel traditioneel op papier – dan is de belastingplichtige eveneens de enige verantwoordelijke. Is er geen sprake van een voorafgaande accordering door de belastingplichtige, dan verschuift de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de aangifte van de belastingplichtige naar de adviseur. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Ik kom toe aan het laatste hoofdstuk: een vooruitblik naar 2005. Het jaar 2005 belooft een fiscaal interessant jaar te worden. In januari starten wij met de behandeling van het inmiddels ingrijpend aangepaste en door de praktijk buitengewoon kritisch beoordeelde wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling. Verder hebben wij de evaluatie van de Wet inkomstenbelasting 2001 op de agenda staan. Als derde grote klus moeten wij de aanzetten van de mede door mijn fractie bepleite herziening van de Wet op de vennootschapsbelasting beoordelen. Kortom, er zit nog heel wat in het vat. Voor de korte termijn zien wij uit naar de reacties van de staatssecretaris.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Ik spreek ook namens de Onafhankelijke Senaatsfractie. Het belastingplan 2005 is, anders dan vorig jaar, eigenlijk tamelijk eenvoudig. Sommigen hebben dat ook gesteld. De hevige publiciteit gaat immers niet over dit belastingplan als zodanig, maar over het beleid inzake pensioen, VUT, WAO en dergelijke. De heer Biermans wees hier al op. Kortom, om zaken die op het terrein van Sociale Zaken en Financiën liggen en die zijn vandaag niet aan de orde. Beschouwingen over hypotheekrente en dergelijke zijn bij de algemene financiële beschouwingen ook al aan de orde geweest en kunnen wat mij betreft vandaag eveneens onbesproken blijven.

Kern van het Belastingplan 2005 zijn de voorstellen rondom de verlaging van de vennootschapsbelasting en de dekking die daarvoor gevonden dient te worden. Andere jaren heeft mijn fractie met enige regelmaat gepleit om de vennootschapsbelasting te bezien in het Europees perspectief. Immers, het ondernemersklimaat is voor de groei van onze economie van wezenlijk belang en deze belasting is weliswaar niet het enige element waarop bedrijven hun vestigingsbeslissingen nemen, maar het is er wel een belangrijk onderdeel bij. In de 15 oude landen is het tarief van 38% naar 32% gezakt. Nederland zit daar met zijn 34,5% flink boven. Dit om interrupties op dit punt voor te zijn.

Wij prijzen de staatssecretaris dan ook dat hij met voortvarendheid een beleid heeft uitgestippeld tot 2007, waarbij de Vpb in stappen wordt verlaagd. Er wordt wel gesteld dat de noodzaak daartoe op dit ogenblik nog niet zo sterk is, maar mijn fractie is het daar niet mee eens. Het is bekend dat in veel andere landen van de Europese Unie, en bepaald niet alleen de nieuwkomers, een beleid in de steigers staat om de VPB naar beneden bij te stellen, in België bijvoorbeeld naar 20%. Het is functioneel om daarop te anticiperen. Het is voor ons de vraag of het eindpunt in 2007 ook werkelijk het eindpunt zal blijken te zijn. Wij zouden dat wel wensen. Om die reden hebben wij er bij de algemene financiële beschouwingen voor gepleit om in Europees verband het vraagstuk van de vennootschapsbelasting op de agenda te zetten. Het is van belang dat er tussen landen geen race naar de bodem van de schatkist ontstaat. Dat geldt niet alleen voor de VPB, maar ook voor de loon- en inkomstenbelasting en bijvoorbeeld ook voor de successierechten, zoals ik al bij de algemeen financiële beschouwingen stelde. Wellicht is de staatssecretaris in staat een stand van zaken te geven wat de discussie betreft over een mogelijke bandbreedte waarbinnen de VPB zich in de Europese Unie zou kunnen begeven. Misschien kan dit idee worden meegegeven aan het Luxemburgse voorzittersschap.

Is er eigenlijk weinig kritiek inzake het beleid ten opzichte van de VPB, de manier waarop de dekking is gevonden staat des te meer onder kritiek. Getrainde belastingwoordvoerders in deze Kamer hebben de ervaring dat in elke regeerperiode een vloed van reacties loskomt op het moment dat je een voorstel doet het grijze kenteken aan te passen. Zo'n voorstel wordt, in tegenstelling tot wat veel gezegd is, binnen elke kabinetsperiode ten minste een keer gedaan. Ook dit jaar zijn de protesten in alle hevigheid losgebarsten. Mijn fractie pleit al sinds jaar en dag voor het opheffen van het grijze kenteken, vanaf 1982 om precies te zijn. Dan kan men ook uitrekenen in welke frequentie dit onderwerp in deze Kamer terugkomt. Wij betreuren het dat de staatssecretaris door de overzijde niet in staat is gesteld om in een keer van dit gedrocht af te komen. Nu dit niet gebeurd is, valt te voorspellen dat het grijze kenteken nog wel vaker op onze tafels zal verschijnen. Is er reden om een overgangsregeling te bepleiten? De stroom mails die wij hebben ontvangen maakt een ding duidelijk: er is jaren en jaren met het grijze kenteken gewerkt door mensen die wisten of hadden kunnen weten er eigenlijk geen recht op te hebben. Met andere woorden, men heeft bewust een risico genomen. Nogmaals, de discussie over het grijze kenteken is niet van vandaag of gisteren.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. De heer Schuyer beweert hier nogal iets. Hij zegt dat mensen jarenlang bewust gereden hebben met een kenteken waarop zij geen recht hadden. Dat kan hij niet stellen. Zij hadden er wel recht op. Dat is allemaal beoordeeld. Zij hebben dat kenteken keurig aangevraagd en zij hebben het gekregen. Niemand, ook de staatssecretaris niet, zegt dat de politie erop afgestuurd moet worden. De regeling was zoals zij was. Dan kan de heer Schuyer toch niet beweren dat die mensen misbruik hebben gemaakt van die regeling. Dan zou je ook kunnen zeggen dat de hypotheekrenteaftrek eigenlijk niet bedoeld was voor mensen met een huis van een paar miljoen. Dat weten wij toch. Maar daarmee wordt het toch geen misdaad, geen overtreding?

De heer Schuyer (D66):

Dat heb ik ook niet gezegd. Ik heb gezegd dat die mensen konden weten er eigenlijk geen recht op te hebben omdat het oneigenlijk gebruik is.

De heer Kox (SP):

Nu zegt u weer dat zij er eigenlijk geen recht op hebben. Ik betwist dat. Zij hebben er wel recht op. Dat is vastgesteld. Dat staat er los van of wij dat nu niet meer willen of in het verleden al niet wilden. Aan de rechtstitel ontbreekt niets. Het is helemaal correct.

De heer Schuyer (D66):

Ik ben dat niet met u eens.

De heer Kox (SP):

Kunt u uitleggen wat daar onrechtmatig aan is?

De heer Schuyer (D66):

Ik heb het begrip onrechtmatig niet gebruikt.

De heer Kox (SP):

Als u zegt "eigenlijk geen recht op hebben" is dat in mijn ogen hetzelfde als "geen recht op hebben".

De heer Schuyer (D66):

Ik bedoel daarmee dat iedereen heeft kunnen weten dat het grijze kenteken bedoeld was voor kleine ondernemers.

De heer Kox (SP):

Nee, het was voor iedereen. Mensen hebben het aangevraagd en zij hebben het gekregen, maar niet omdat zij kleine ondernemer waren.

De heer Schuyer (D66):

Ja, omdat zij de gaten in de wet hebben gevonden.

De heer Kox (SP):

Alle belastingadviseurs worden rijk van dat soort regelingen, maar het was geheel en al volgens de wet. Het mocht. Dan mag u hier niet zeggen dat zij er eigenlijk geen recht op hadden, want dan beledigt u een heel grote groep mensen.

De heer Schuyer (D66):

Die opmerking is dan voor mijn rekening. Ik vind dat zij er eigenlijk geen recht op hebben.

De heer Van Driel (PvdA):

Mijnheer Schuyer, die belasting is gekoppeld aan een voertuig. Dat staat zo in de wet. Achteraf heeft men pas bedacht dat het om een voertuig voor een onderneming moest gaan. Dan had men dat anders in die wet moeten zetten. Het was volkomen legaal en volkomen normaal. Nu wordt gedaan alsof het eigenlijk niet de bedoeling was. Dan had men een andere wet moeten maken. Zo simpel is het.

De heer Schuyer (D66):

Nee, want de interpretatie ervan en de debatten in deze Kamer zijn ook onderdeel van de wetsgeschiedenis.

Met andere woorden, men heeft bewust een risico genomen, want nogmaals, de discussie over het grijs kenteken is niet van vandaag of gisteren. Vanaf de jaren tachtig is gesteld dat het oneigenlijk gebruik moet worden tegengegaan. Dat is steeds geprobeerd via regelgeving waaraan de auto met een grijs kenteken moest voldoen. De auto-industrie heeft daar telkens creatief op ingespeeld; dan wel een achterbank, dan geen achterbank, dan een raampje zus, dan een raampje zo.

De weg die de staatssecretaris nu heeft gekozen, is een andere en minder gemakkelijk te omzeilen. Wij steunen dat beleid, maar de vraag blijft of er argumenten zijn voor een overgangsregeling. Ik sluit mij aan bij de nadrukkelijke vragen van de heer Essers over gehandicapten, maar alstublieft geen discussie over al of niet opvouwbare rolstoelen, want dan weet ik alweer hoe het verdergaat. Rolstoelgebruikers moeten gewoon worden vrijgesteld.

Wij vinden in beginsel dat er geen reden is om een overgangsregeling te maken, zoals ik hiervoor al heb gesteld, maar in december 1993 is er wel een trend gezet voor een kleine schadevergoeding. De benadeelden konden hun auto toen zonder bijbetaling van het restant BPM laten ombouwen en keuren door de Rijksdienst wegen, om daarna als auto met een geel kenteken aan het verkeer te kunnen deelnemen, of om de auto op de markt te kunnen verkopen tegen een reëlere prijs. Wij willen wel van de staatssecretaris horen waarom hier nu niet voor is gekozen, in tegenstelling tot in 1993. Wij neigen ertoe om uit het oogpunt van rechtsgelijkheid met 1993 voor deze bescheiden compenserende maatregel te pleiten. Wij horen graag wat het budgettair effect van dit voorstel zou kunnen zijn.

Een ander punt dat veel pennen in beweging heeft gebracht, is het voorgestelde beleid op het terrein van de onroerendezaakbelasting. Het voorstel om een deel van die belasting af te schaffen is niet voor het komende jaar gedaan, maar het is niet van tafel. Het gaat hier om meer dan een belastingmaatregel. De vraag is of wij een eigen belastinggebied voor de lagere overheid willen, en daarmee de consequentie aanvaarden van uiteenlopende lasten per woonplaats, of dat wij de lagere overheid vanuit een centraal punt financieren. Het is nu niet het moment en de plaats om daarover met elkaar in discussie te gaan, maar er kan wel worden vastgesteld dat het voorgestelde beleid een trendbreuk is.

De minister stelt dat er weinig begrip is bij de burgers voor deze belasting, omdat er geen duidelijke relatie is met gerelateerde uitgaven. Het is van belang om op te merken dat dit langzamerhand zo is ontstaan, maar dat die relatie er in het verleden veel duidelijker was. Het voorstel dat tussen het kabinet en de VNG tot overeenstemming heeft geleid, namelijk dat er een studie wordt verricht naar mogelijke andere vormen van lokale belastingen, heeft onze steun. Wij wachten de uitkomsten daarvan eerst maar eens af, alvorens het debat over de principiële vraag met het kabinet te voeren.

Er is op korte termijn echter wel een punt dat aandacht verdient. Dat is het feit dat in 2005 nieuwe WOZ-waarden dienen te worden vastgesteld. Wij vernemen graag van de bewindslieden op welke manier de vinger aan de pols wordt gehouden. Het is immers goed voorstelbaar dat door een andere taxatieweging onwenselijke effecten optreden, juist op een ogenblik dat onduidelijk is wat de toekomst van de OZB zal worden.

Een ander punt dat aan de overzijde in bespreking is gekomen, is de leeftijdsgrens bij de zelfstandigenaftrek. Inderhaast is mij ontgaan of deze leeftijdsgrens nu is verdwenen of niet. In het beleid dat de regering voert op het gebied van langer werken, ook van ouderen, is het naar de mening van mijn fractie niet logisch om die leeftijdsgrens te hanteren. Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Het blijft opvallend stil als het gaat over de vermogensrendementsheffing. Dat komt doordat een rendement van 4% al enige tijd moeilijk te realiseren is. Bij de totstandkoming van het belastingplan werd het willekeurige karakter van dit percentage benadrukt. Dat gebeurde vaak met de gedachte dat het eigenlijk hoger zou moeten zijn. Die opvatting is al meer dan twee jaar niet meer vol te houden als wij kijken naar de realiteit van de werkelijke rendementsaspecten. Dat betekent niet dat mijn fractie een pleidooi zou willen houden om het percentage te verlagen. Verre van dat! Maar het laat wel zien dat 4% als maatstaf indertijd helemaal zo gek niet is geweest. Er zijn jaren dat er minder en er zijn jaren dat er meer rendement op vermogen gemaakt wordt, maar dat middelt op grond van de nog jonge geschiedenis eigenlijk wel redelijk uit. Voor de overheid geldt dat men een redelijk stabiele lijn vasthoudt, en ook een stabiele mogelijkheid van inkomsten daarmee genereert. Dat betekent dat mijn fractie er geen behoefte aan heeft om het systeem dat pas onlangs is gekozen, nu alweer breed in discussie te brengen.

Dat geldt in veel mindere mate voor kwesties als de fiscalisering van de AOW, voor de hypotheekrenteaftrek in de meest brede zin en voor bovenmatige pensioenopbouw. Alle drie de punten zijn genoemd. Natuurlijk zijn ook die zaken in deze regeerperiode op dit moment niet aan de orde – daarover zijn afspraken gemaakt – maar wij zouden het toch niet gek vinden als deze stuk voor stuk uiterst complexe onderwerpen zouden worden verwoord in een opdracht aan een in te stellen staatscommissie. Dat is aanmerkelijk transparanter dan ambtelijke werkgroepen die harde ingrepen voorstellen en dat op een of andere manier laten lekken, met alle politieke rimram die dat dan weer tot gevolg heeft. Dat bij dit type van discussie de Europese dimensie dient te worden betrokken, spreekt voor mijn fractie vanzelf.

Mijn fractie heeft wel zorgen over de realisatie van het kabinetsbeleid inzake de terugdringing van de administratieve lasten. De staatssecretaris heeft aan de overzijde ruiterlijk toegegeven dat dit belastingplan tot enige administratieve lastenverzwaring leidt. Dat verontrust ons toch wel. Ten eerste, omdat de praktijk dan meestal nog een slag weerbarstiger is dan verwacht, waardoor het begrip "enige" al snel de betekenis van "aanmerkelijke" zal krijgen. Ten tweede, omdat dit niet de enige maatregel met verzwaring zal worden. Men hoeft geen helderziende te zijn om te kunnen voorspellen dat de uitvoering van VUT en prepensioenregelingen ook de lastendruk niet zullen doen verminderen. En het vorig jaar geaccepteerde beleid inzake het autokostendossier is ook geen voorbeeld van vereenvoudiging gebleken. Ook de heer Biermans heeft daarover gesproken. Tussen twee haakjes: hoe staat het met het volgen van dat dossier en leidt dat tot aanpassingsvoorstellen? Kortom, wij hebben de grootste aarzeling of de beleidsdoelstelling van het terugdringen van de administratieve lastendruk wel wordt gehaald. Evaluatie is in ieder geval nodig. Eigenlijk zou het goed zijn om ook een nulmeting met elkaar af te spreken, opdat er niet gesjoemeld kan worden – oneigenlijk gebruik – met deze doelstelling. Graag horen wij van de staatssecretaris hoe hij een nulmeting op dit punt zou willen realiseren.

Enige jaren geleden heb ik een bescheiden succes kunnen boeken ten gunste van het milieu in relatie tot de fiscale behandeling. Het ging toen over de heffing op het onttrekken van grondwater. Dat werd belast zonder dat er rekening mee werd gehouden dat bij de bouw bouwputten worden drooggemaakt door grondwater gedurende een minuut te onttrekken. Dat grondwater wordt gezuiverd en daarna direct weer teruggepompt naast de bouwput. Het kon natuurlijk nooit de bedoeling van de wetgever zijn om dit onder de noemer "onttrekking" te definiëren.

Iets soortgelijks lijkt zich nu ook voor te doen bij de afschaffing van de vrijstellingsmogelijkheid ten behoeve van de Wet belastingen op milieugrondslag niet reinigbare grond, de zogenoemde WBM-heffing. De commissie heeft een uitvoerige brief gekregen van mr. Soppe, optredend voor Nijhoff Grindmaatschappij, die mijn fractie overtuigt dat wat nu wordt voorgesteld weliswaar de administratieve lasten verlicht maar het milieu behoorlijk belast. In de schriftelijke antwoorden wordt toch niet erg duidelijk gemaakt waarom hier nu geen uitzondering voor zou kunnen worden gemaakt. In die afweging tussen milieu en heffingen op dit punt kiest mijn fractie toch voor het milieubelang. Zij verzoekt de staatssecretaris dan ook om hier uitvoerig aandacht aan te geven. Wij willen echt niet zover gaan dat op grond van deze kwestie wetsvoorstel 29758 inzake overige fiscale maatregelen door ons niet zal worden gesteund, maar een toezegging dat op dit punt reparatie wordt voorbereid, zou ons toch wel welkom zijn. Wij wachten het antwoord op dit punt dan ook met bijzondere belangstelling af.

Bij de algemene financiële beschouwingen heb ik aandacht gevraagd voor het vraagstuk van de successierechten. Tot mijn genoegen heb ik geconstateerd dat de staatssecretaris zich terdege bewust is van de problemen op dat terrein in het licht van Europa en in het licht van kapitaalvlucht uit ons land. Behalve dit algemene punt is aan de overzijde door de CDA-fractie gevraagd om aandacht te schenken aan het tarief van de successie voor goede doelen. Ook wij beschouwen de verlaging van 11% naar 8% als een stap in de goede richting, maar het eindpunt van die goede richting is voor ons wel 0%. Daarbij hoort natuurlijk een goede afbakening van wat wel en niet als "goed doel" wordt gedefinieerd. Daar mankeert het op dit moment aan. Werkt de staatssecretaris aan zo'n definitie en is hij bereid om in de komende jaren van 8 naar 5, 3 en 0 te gaan?

Tot slot een opmerking over de invoering van de Wet kinderopvang. Mijn fractie heeft deze wet om diverse redenen niet gesteund, maar nu invoering desondanks voor de deur staat, willen wij weten of er enig zicht is op de aanvraag voor het gedeelte dat de overheid bijdraagt. Dat moet ongeveer twee weken voor de invoering nu toch eigenlijk wel duidelijk zijn. Die vraag komt voort uit verontrustende berichten dat door onvoldoende voorlichting bij deze door de overheid zelf ontwikkelde complexe materie de vraag naar de overheidsbijdrage fors achterblijft; over administratieve lasten gesproken! Als er sprake is van dat achterblijven, is er nu reden om de wet op haar effecten te evalueren. Daar zal wel geen bereidheid toe bestaan, maar misschien wel om de termijnen te verlengen waarbinnen men een bijdrage kan aanvragen. Er is echt nog veel te veel onwetendheid om deze termijnen nu strak te gaan hanteren. Wij hopen dat de staatssecretaris bij zijn beantwoording de mogelijkheid biedt tot enige ruimte in tijd. Ik wacht de beantwoording met belangstelling af.

De heer Essers (CDA):

Ik heb een technische vraag en een vraag van meer politieke aard. Eerst de technische vraag: zou u nog eens precies kunnen vertellen wat in 1993 die overgangsregeling van grijs naar geel inhield? Heb ik het goed begrepen dat de BPM toen werd teruggegeven aan deze mensen?

De heer Schuyer (D66):

Voor een gedeelte, namelijk voor de waarde van de auto op dat moment. Er was een taxatie van de auto en voor dat stukje moest BPM betaald worden, maar niet over de nieuwwaarde.

De heer Essers (CDA):

Dank u. Dan mijn politieke vraag. U hebt enkele opmerkingen gemaakt over box 3. U kunt zich vinden in het gemiddelde rendement van 4%, maar box 3 behelst meer dan het forfaitair rendement. Box 3 behelst ook een tarief dat voor kapitaalinkomsten afwijkt van het tarief in box 1. Hebt u ook over dat punt geen behoefte aan een nadere discussie?

De heer Schuyer (D66):

Als u dat vraagt, heb ik sowieso behoefte aan die nadere discussie, want u weet daar veel meer van dan ik. Ik geef mij op dat punt dus snel gewonnen, maar ik had het niet in mijn betoog betrokken. Ik heb het alleen over die 4% gehad.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik had, sprekend namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP, willen beginnen met de opmerking dat het belastingplan er een stuk eenvoudiger en overzichtelijker uit ziet dan vorig jaar, maar dat heeft bijna iedereen zo ongeveer als startzin gebruikt. Daarom draai ik het maar om: het was vorig jaar bar en boos. Daar laat ik het dan maar bij, behalve dat ik de kwalificatie "bar en boos" ongetwijfeld terugvind in de vele reacties die wij van burgers hebben gekregen op de afschaffing van het grijze kenteken, maar daar kom ik straks nog over te spreken wanneer ik inga op de vraag of hun verontwaardiging gerechtvaardigd is. Ik signaleer voor dit moment slechts dat, als het er voor burgers op aankomt, zij de Eerste Kamer weten te vinden en ons wensen te beschouwen als een soort parlementaire beroepsinstantie. En geef ze eens ongelijk!

Ik begin met een formeel puntje, overigens zonder veel enthousiasme. De Raad van State heeft, met verwijzing naar relevante beschouwingen verwoord in zijn Jaarverslag 2001, erop gewezen dat de voorstellen betreffende de aandelenoptierechten in de vorm van een zelfstandig wetsvoorstel bij de Staten-Generaal hadden moeten worden ingediend. Het belangrijkste argument daarvoor is dat het hier gaat om een heffingswet met verdergaande effecten dan alleen budgettaire. De staatssecretaris geeft dat met zoveel woorden toe wanneer hij erop wijst dat dit voorstel een onderdeel vormde van de kabinetsreactie op de code van de commissie-Tabaksblat. Het verweer van de staatssecretaris bestaat uit voorspelbare gelegenheidsargu-menten die hij in dit debat niet hoeft te herhalen. Waar het om gaat, is dat de Raad van State niets voor niets adviseert dat er onderwerpen zijn als het onderhavige die het verdienen zelfstandige aandacht van de wetgever te krijgen en dat het parlement als medewetgevend orgaan ietsje meer serieus zou moeten worden genomen. Graag dus wat meer respect voor deze valide overwegingen en wat minder legislatief opportunisme.

En dan nu naar het Belastingplan in meer eigenlijke zin. Ik begin met enkele kleinere onderwerpen. De budgettaire ruimte die de staatssecretaris nodig heeft om de koopkracht van kwetsbare groepen te beschermen, wordt onder meer gevonden in het schrappen van de fiscale faciliëring van de zogenaamde "pc privé-aankopen". Die regeling heeft inderdaad zijn doel bereikt en kan dus verdwijnen. Nu dat gaat gebeuren, zou ik het op prijs stellen over deze regeling enkele evaluerende reflecties te vernemen van de staatssecretaris. Mijn indruk, en niet alleen de mijne, is altijd geweest dat deze regeling veel te ruimhartig is geweest. Zoals de overheid vond en vindt dat van het grijze kenteken door de burger onbedoeld – want dat is het correcte woord – gebruik is gemaakt, zo heeft diezelfde overheid, ongetwijfeld even onbedoeld, haar goede geld ingezet op een wijze die ook facilieerde waar dat nauwelijks nodig was. Het beoogde doel zou toch wel bereikt worden. Is de staatssecretaris bereid dit te erkennen en daaruit een les te trekken?

Een ander puntje betreft de verhoging van de AWBZ-premie met 0,3% per 1 juli 2004, een maatregel die per 1 januari 2005 alweer wordt teruggedraaid. Het gaat mij op dit moment slechts om de rechtvaardiging van die maatregel. Het AWBZ-fonds, zo zegt de staatssecretaris zelf, had deze extra inkomsten niet nodig. Het ging er slechts om dat het EMU-saldo verslechterde. Mijn vraag is of dit een valabel argument mag zijn. Mag de premiebetaler er immers niet van uitgaan dat er een intrinsiek verband wordt gelegd tussen het niveau van zijn premie en het uitgavenvolume dat een dergelijk fonds moet genereren? Ik weet dat dit een pietepeuterige vraag lijkt, maar het principiële punt daarin is dat het beheer van dit soort fondsen transparant en rationeel moet zijn. Huiselijk gezegd: er kan maar niet naar willekeur aan elke knop worden gedraaid om tot een bevredigend saldo te komen. Graag een reactie van de staatssecretaris, ongetwijfeld mede namens zijn minister.

Een derde puntje betreft de toekomst van het tarief Successiewet. Dat tarief wordt nu van 11% naar 8% verlaagd voor de voor algemeen nut werkende instellingen. Nu had de werkgroep van prof. Moltmaker een algehele vrijstelling voor deze instellingen geadviseerd, maar daar had de staatssecretaris geen geld voor. Onduidelijk is echter gebleven of dat voor dit moment geldt of dat op een later moment toch tot die gewenste algehele vrijstelling kan worden overgegaan. Die verwachting hangt nog altijd in de lucht en die wordt mijns inziens versterkt door het voornemen om strengere criteria te gaan toepassen om in aanmerking te komen voor het bijzondere tarief voor algemeen nut beogende instellingen. Daarover komt nog een nota en mijn vraag nu kan daarom zijn of het voorstel voor die strengere criteria gepaard zal gaan met het voorstel voor een algemene vrijstelling. Dat punt is tot nu toe voor mij geheel onduidelijk. Budgettair moet dit mijns inziens mogelijk zijn.

Een vierde punt betreft de tariefverlaging BPM voor dieselauto's met roetfilter. Dat is een stimuleringsregeling met een zeer voor de hand liggende milieuhygiënische spits. Wat zou daar op tegen kunnen zijn? Welnu, het doel mag nog zo positief zijn, de vraag is natuurlijk wel of de overheid hier een financiële verantwoordelijk draagt. Is immers niet een van de eerste ecologische beginselen dat de vervuiler betaalt? Is het dan niet vreemd dat een burger die een roetfilter aanschaft daarvoor een overheidspremie krijgt? Zou het niet andersom moeten zijn, namelijk dat een extra heffing bij een niet-aanschaffen van een roetfilter wordt opgelegd? Dit zijn de vragen ten principale die ik graag beantwoord krijg. Als er dan toch een stimuleringsmaatregel komt, en natuurlijk zal ik mij daar niet tegen verzetten, moet de introductie daarvan dan niet gepaard gaan met de mededeling dat het natuurlijk om een tijdelijke maatregel gaat én dat over een x-aantal jaren het roetfilter gewoon verplicht wordt gesteld? Wil de staatssecretaris dit beamen? Ik ben het nog niet tegengekomen in het dikke pak witte stukken.

Dan ga ik over naar een tweetal majeure thema's, allereerst de verlaging van de vennootschapsbelasting. Daarover spraken wij vorig jaar reeds en dit voorstel is dan ook geen verrassing. In de Tweede Kamer is uitvoerig stilgestaan bij de ratio van deze maatregel. Voorop stond de vraag of hier geen "race to the bottom" met tarieven wordt gestart. Dat debat behoeft niet te worden overgedaan. Wat ons betreft is de staatssecretaris er niet echt in geslaagd de terzake levende zorg weg te nemen. En misschien kan dat ook niet, omdat hij daarover nu eenmaal niet alleen gaat. Belangrijker is dat hij evenmin voldoende heeft overtuigd dat deze maatregel, die wordt genomen om Nederland als vestigingsland aantrekkelijker te maken, superieur is aan andere maatregelen die hetzelfde zouden kunnen verwezenlijken. Ik denk dan aan een verlaging van de lastendruk op arbeid, maar er is meer. Ook dat is in de Tweede Kamer uitvoerig aan de orde geweest. Wat mij daarbij opviel was dat in het debat aldaar de vergelijkingscijfers leken te veranderen, en wel in het voordeel van de redenering van de staatssecretaris.

Het CPB, zo lees ik in de nota naar aanleiding van het verslag op blz. 4, heeft in de MEV 2002 de economische effecten van een verlaging van de vennootschapsbelasting vergeleken met de economische effecten van een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. Deze vergelijking wijst uit dat de economische effecten van een verlaging van de vennootschapsbelasting op middellange termijn ongeveer gelijk zijn aan de economische effecten van een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. De economische groei neemt bij een verlaging van de vennootschapsbelasting na zes jaar met 1% toe en bij een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting met 1,1%. De werkgelegenheidsgroei in arbeidsjaren bedraagt na zes jaar in het geval van een verlaging van de vennootschapsbelasting 1,1% en in het geval van een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting 1,4%. Dat zou je dus het gelijk van Ferd Crone kunnen noemen.

In het plenaire debat op 18 november komt de staatssecretaris dan plots met andere cijfers. Hij zegt daar: "Op de website van het Centraal Plan Bureau staat het CPB-document nr. 30 uit mei 2003. Daarin staat een doorrekening via het zogenaamde Jade-model. Volgens dat model betekent een verlaging van de vennootschapsbelasting met 1% bruto binnenlands product dat op de langere termijn het nationale inkomen met 1,2% stijgt en de werkgelegenheid met 0,9%. In datzelfde document staat dat als de loon- en inkomstenbelasting met eenzelfde percentage wordt verlaagd, het bruto nationaal product met 0,9% zou toenemen en de werkgelegenheid met 0,8%. Dat is respectievelijk 0,3% en 0,1% minder".

Dat is dus een wat ander verhaal. Het kan zijn – laat ik de staatssecretaris behulpzaam zijn – dat het verschil zit in de effecten voor de kortere of de langere termijn, want uit andere opmerkingen maak ik op dat het gelijk van de staatssecretaris vooral voor de langere termijn geldt. Hoe dan ook, het cijfermateriaal is niet eenduidig en vooralsnog onvoldoende steungevend aan de staatssecretaris. In elk geval wil ik over dit cijfergegoochel uitleg ontvangen.

In de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer staat op blz. 5 een interessant staatje: vermeld worden de door managers van multinationals genoemde belangrijkste vestigingsplaatsfactoren. De belastingdruk staat in die tabel in de middenmoot. Dat hoeft, zo geef ik de staatssecretaris onmiddellijk toe, nog niet te betekenen dat je aan de belastingdruk daarom weinig aandacht zou moeten geven. Relevanter vind ik de waarneming dat de verlaging van de vennootschapsbelasting een wat armoedige maatregel is, die slecht past bij een hoogontwikkeld land als Nederland. Ons land moet, allereerst, niet concurreren met lage belastingen, dat kunnen we overlaten aan minder ontwikkelde landen, maar met bijvoorbeeld de infrastructurele kwaliteit, de telecommunicatie, het opleidingsniveau enz. Dat is wat die managers ook zeggen. Daar is echter geld voor nodig, maar dat komt nu juist minder bij de overheid binnen omdat de belasting wordt verlaagd. Om het wat fors te stellen: is deze maatregel niet beleidsarm, veel te weinig de creativiteit prikkelend en onvoldoende gerelateerd aan de vereisten van onze kenniseconomie? Wil de staatssecretaris reageren op deze kritische opmerkingen?

Om de verlaging van de vennootschapsbelasting te financieren heeft de staatssecretaris voorgesteld het fiscaal gunstige regiem af te schaffen in de motorrijtuigenbelasting en belasting op personenauto's en motorrijwielen voor bestelauto's, de zogenaamde grijze kentekens. De argumenten die hij daarvoor aanvoert zijn voorspelbaar en valide. Sinds jaar en dag was bekend dat van deze regeling gebruik werd gemaakt op een niet-beoogde wijze. Interessant is ook dat de staatssecretaris hier weer wel het beginsel dat de vervuiler dient te betalen opvoert, waar hij in de toelichting opmerkt dat gebruikers van de grijze kentekens meer de maatschappelijke kosten moeten gaan betalen die zij veroorzaken. Nu zal het hem niet zijn ontgaan dat dit voorstel zeer veel kritische reacties heeft opgeroepen. Laat ik vooropstellen dat die reacties alleen al om financiële redenen zeer begrijpelijk zijn. Veel burgers worden onverwacht geconfronteerd met een forse belastingverhoging, gelijktijdig met een even forse waardevermindering van hun bestelauto. In veel gevallen gaat het om burgers bij wie dat er echt inhakt, zodat gezinnen er mee in de problemen kunnen raken. Ik zal de staatssecretaris de lamentaties die ons per mail of brief bereikten besparen, hij zal ervan op de hoogte zijn. De vraag die wij dienen te beantwoorden, is of de maatregel zoals deze er, na de wijzigingen door de Tweede Kamer aangebracht, te rechtvaardigen was en is. Ik meen van niet en ik kom niet al te snel tot een dergelijk oordeel.

Laat ik met de laatste verzwakking van het huidige voorstel beginnen. Ik spreek niet over de uitzonderingspositie van gehandicapten want die is om redenen van die handicap meer dan voldoende gerechtvaardigd. Ik sluit mij graag aan bij alle vragen die in het bijzonder door de collega's Essers en Biermans gesteld zijn terzake van een mogelijke verfijning. Het gaat mij allereerst om het na de motie-Verhagen aangebrachte onderscheid, dat per medio 2005 wordt geëffectueerd, tussen het tarief voor de particulieren met een grijs kenteken en het tarief voor de ondernemers. Natuurlijk heeft de staatssecretaris daarvoor een budgettair argument. Collega Biermans is daarmee al heel tevreden, maar het argument van de staatssecretaris kan niet altijd het laatste woord zijn. Door dit onderscheid in te brengen heeft de staatssecretaris mijns inziens het beginsel van de gelijke behandeling geschonden. De oorspronkelijke argumenten waarmee de staatssecretaris het voorstel bij de Tweede Kamer indiende, waren immers zonder onderscheid van toepassing op particulieren en ondernemers. In de toelichting werd het voorstel zelfs aangemerkt als een "maatregel binnen de ondernemerssfeer". In de stukken van de staatssecretaris wordt staccato een viertal argumenten genoemd voor de aanpassing van het regime van de grijze kentekens zonder dat enig onderscheid wordt gemaakt tussen ondernemers en particulieren. Als de ene groep wordt aangeslagen of ontzien dan moet ook de andere worden aangeslagen of ontzien. Dat is de redelijkheid van gelijke behandeling. Dat heeft de staatssecretaris evenwel nagelaten zonder daarvoor argumenten te ontlenen aan de fiscaliteit zelf. Ik weet dat Verhagen c.s. hierin een rol hebben gespeeld, maar ik heb alleen te maken met de staatssecretaris.

Vervolgens moet de vraag gesteld worden of het voorstel zoals het er nu ligt in aanmerking dient te komen voor toepassing van bepalingen van overgangsrecht. Die vraag, zo voeg ik er volledigheidshalve aan toe, zou ook aan de orde zijn wanneer eerdergenoemd onderscheid tussen particulieren en ondernemers niet zou zijn aangebracht. Ik meen dat de overheid verplicht is om met een overgangsmaatregel te komen en dat dus het wetsvoorstel op dit punt verwijtbaar beneden de maat is. Een overgangsmaatregel zou alleen al geboden zijn door de omvang van de hogere heffing. Belastingverhogingen zijn natuurlijk volstrekt normaal en geen burger kan daar overwegende bezwaren tegen maken maar er zijn verhogingen die verplichten tot een gefaseerde aanpak. In dit geval was dat zeer passend geweest, omdat het in veel gevallen om meer gaat dan een bescheiden procentuele verhoging. Er is evenwel meer dat verplicht tot enigerlei vorm van overgangsmaatregel. De staatssecretaris heeft inmiddels zelf erkend dat het bij het grijze kenteken in de gewraakte gevallen niet gaat om onwettig gebruik of misbruik. Hij spreekt over onbedoeld gebruik. Die term is gegroeid in de gedachtewisseling met de Tweede Kamer. De term "onbedoeld gebruik" is inderdaad correct geformuleerd. Daarmee ligt evenwel ook de verwijtbaarheid voor de gegroeide situatie niet meer bij de burger maar bij de overheid zelf. Wanneer de staatssecretaris stelt dat bij herhaling gewaarschuwd is voor een fiscale ingreep terzake van de grijze kentekens – volgens collega Schuyer al sinds 22 jaar – dan is dat in het heden een krachteloos argument tegenover de burgers die het aangaan. Zij hebben immers met een vrij geweten jarenlang op wettige wijze gebruik gemaakt van een onvolkomen regeling waarvoor uitsluitend de overheid verantwoordelijk was.

Het simpele feit dat al meer dan 22 jaar lang gewaarschuwd is zonder dat enige maatregel kwam, legitimeerde als het ware nog eens extra het onbedoelde gebruik van het grijze kenteken. De maatregel in dit Belastingplan heeft dan ook wel degelijk het karakter van een overval en is zelfs niet aangekondigd in het regeerakkoord. Was dat wel het geval geweest dan had de staatssecretaris nu een stuk sterker gestaan. Nu de overheid eindelijk de scheef gegroeide situatie rechtzet, doet zij dat met klonten boter op het hoofd en moet zij begrip opbrengen voor de effecten voor de getroffen burgers. Juist omdat de overheid de situatie van onbedoeld gebruik zo lang heeft laten voortbestaan, mist zij nu het recht van een afschaffing ineens. De burger heeft recht op een aanpassingstermijn, door de mogelijkheid van anticipatie of door een gefaseerde aanpak. In de Aanwijzingen voor de regelgeving staat een aantal aanwijzingen van overgangsrecht. Daarbij staat ook een regel die van toepassing is op de thans gewraakte maatregel. Ik doel op Aanwijzing 169. Het gaat daarin over de eerbiedigende werking of de uitgestelde werking. De eerste leidt tot het blijvend gelden van een regeling, de tweede voor het laten voortduren van een regeling voor een bepaalde periode. De laatste, dus de uitgestelde werking, is hierbij van toepassing. In de toelichting bij deze Aanwijzing wordt gesteld dat uitgestelde werking wenselijk is wanneer de bestaande situatie heeft geleid tot het ontstaan van verwachtingen omtrent het voortduren van deze situatie. Ik vat het nu relevant samen in onmiddellijk begrijpelijke taal. De aanwijzing laat in het midden welke maatregel bij uitgestelde werking nog wel gerechtvaardigd kan zijn. Maar als dat het punt van discussie zou zijn, dan is de meeste kou al uit de lucht. Het meest voor de hand ligt dan, maar dat is slechts mijn voorstel voor dit moment, om te denken aan de invoering van een maatregel op termijn of gefaseerd.

Mijn conclusie kan daarom moeilijk een andere zijn dan dat de maatregel zoals die nu voorligt om genoemde redenen en met de Aanwijzingen voor de regelgeving in de hand, onvoldoende gerechtvaardigd is. Met erkenning van de budgettaire problemen van de staatssecretaris kan ik dan ook moeilijk anders dan hem verzoeken deze maatregel te heroverwegen. Hij mag het grijs kenteken afschaffen, maar niet op deze wijze. Het is de taak van de Kamer om vooral te letten op het recht en de redelijkheid van een voorstel en de conclusie is dat het zo niet kan. Ik laat het aan de staatssecretaris over om te bepalen op welke wijze hij uitvoering wil geven aan deze conclusie. Ik nodig hem daartoe uit.

Ik rond af met een observatie en een herinnering. De observatie is dat ik in de toelichting bij het wetvoorstel voor het Belastingplan tot driemaal toe een maatregel tegenkwam waarvan de rechtvaardiging deels of geheel was ontleend aan wensen geuit in deze Kamer een jaar geleden. Dank aan de staatssecretaris dat hij zijn winst wil doen met inbreng van de Kamer. De herinnering is die aan de zogenaamde Erasmusrede van de staatssecretaris waarmee hij vorig jaar veel aandacht trok. In die rede viel in het bijzonder zijn voorstel op om inkomensondersteuning niet te koppelen aan producten en diensten, maar "ondersteuning afhankelijk te laten zijn van de draagkracht van mensen en het samenlevingsverband waarin zij functioneren". Hoe staat het met de uitvoering van dit interessante voornemen?

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Persoonlijk heb ik weinig last van belastingen. Ik heb een niet meer dan modaal inkomen. Ik heb geen eigen huis, dus geen hypotheekrenteaftrek. Ik heb aandelen noch opties daarop. Buiten een rozenkrans en kruisbeeld heb ik eigenlijk niets geërfd van mijn ouders. Ik ben gezond en heb dus geen bijzondere lasten. Ik zit niet in een rolstoel, zodat ik daarover niet hoef te tobben. Ik heb zelfs geen bus en geen grijs kenteken. Ik heb ook geen belasting-adviseur en dat scheelt een heel stuk. Mijn belastingaangifte is in een kwartier klaar. Volgens sommigen ben ik dan een dief van mijn eigen portemonnee; volgens mij ben ik dan een gelukkig mens. Als iedereen er zo mee zou zitten als ik, dan waren wij snel klaar. Ik begrijp dat het voor veel andere mensen anders ligt.

Toch is het geen ingewikkelde zaak. Wil de overheid de dingen doen waarvan wij vinden dat zij ze moet doen, dan is er geld nodig en moet er belasting worden geheven. Burgers en bedrijven zijn de sponsors van de overheid. Geen geld, geen Zwitsers, zo mogen de bewindslieden van financiën ons voorhouden. Zo is het ook geregeld in artikel 104 van de Grondwet. Wij heffen belasting om uitgaven te doen, aldus herinnerde de staatssecretaris onze collega's aan de overkant er nog maar eens aan. Een even simpele als ware werkelijkheid. Maar veel burgers denken dat belastingheffing betekent dat jij betaalt voor iets wat een ander zo nodig meent te moeten doen. Hoe meer vervreemding er tussen burger en bestuur bestaat, hoe dieper de wantrouwende gedachte zal zijn en hoe moeilijker het wordt om burgers te winnen voor de noodzaak bij te dragen in de maatschappelijke kosten. Op den duur zit daarin naar mijn mening een grote bedreiging van de onderlinge solidariteit in de samenleving.

De vraag is niet óf er belasting mag worden geheven, maar waar, hoe, hoeveel en onder welke omstandigheden. Volgens de staatssecretaris heeft het door hem voorgestelde fiscale beleid drie hoofddoelen. Ten eerste versterking van het fiscale vestigingsklimaat, dat leidt tot meer bedrijvigheid en dus goed is voor werkgelegenheid en economie. Ten tweede versterking van de structuur van de samenleving, zorgen voor keuzevrijheid voor mensen, opdat zij hun eigen verantwoordelijkheden kunnen ontwikkelen. Ten derde bevordering van een slagvaardige overheid met een éénloketgedachte voor gerichte inkomensondersteuning en minder administratieve lasten.

Dat is mooi gezegd, maar kan de staatssecretaris ook garanderen dat zijn beleid zo uitpakt? Mijn fractie is er nog niet helemaal van overtuigd, beter gezegd: vooralsnog helemaal niet van overtuigd dat zijn beleid de genoemde gevolgen heeft. Ik noem drie hoofdargumenten. De fractie van de SP vindt dat de regering geld in een putje gooit door een ongekende verlaging van de vennootschapsbelasting door te voeren en daardoor de Europese belastingconcurrentie verder te aan te wakkeren. De fractie van de SP vindt ook dat de samenleving wordt aangetast. Het vertrouwen van de burgers onder wie de aanhang van het CDA, wordt beschaamd door de koopkracht te verlagen van mensen die toch al het minste hebben, zoals ouderen, zieken en gehandicapten en door wél het grijs kenteken aan te pakken, maar niet de hypotheekrenteaftrek. De fractie van de PvdA herinnerde de SP-fractie eraan dat ook de grote fraude niet daadkrachtig wordt aangepakt. Verder constateert zij dat het beleid tot minder administratieve lasten voor bedrijven leidt, maar tot meer administratieve ergernis voor burgers. De slagkracht van de overheid neemt door het uiterst omvangrijke bezuinigingspakket en het ongenuanceerde belastingpakket eerder af dan toe. Zo zien wij het tenminste. De kwestie is natuurlijk hoe Wijn dit ziet.

Ik ga niet alle voorstellen van de regering nalopen. Daar heb ik te weinig tijd voor en te weinig verstand van. Ik beperk mij tot de meest in het oog springende wijzigingen: de verlaging van de vennootschapsbelasting, de aantasting van de koopkracht, de afschaffing van het grijs kenteken en het omgemoeid laten van de hypotheekrenteaftrek.

De staatssecretaris noemde in de Tweede Kamer de ongekende verlaging – dit zijn zijn woorden – van de vennootschapsbelasting het pregnante bestanddeel van zijn belastingpakket. De vennootschapsbelasting gaat naar 31,5% volgens dit belastingpakket. Als het aan de staatssecretaris ligt, zijn wij er zelfs dan nog niet. Na 2007, dus als de belasting al naar 30% is verlaagd, wil hij verdergaan met wat hij noemt de modernisering van de vennootschapsbelasting. Voor wie nog niet zeker wist of wij het bij Balkenende-I en-II moeten laten, levert de staatssecretaris bij dezen een aardig steuntje in de rug. Als je namelijk de ene belasting wilt verlagen, moet je de andere verhogen. Anders moet de overheid de dingen die zij nog belangrijk vindt om te doen, schrappen. Dat heet overigens bezuinigen. Dit kabinet kent die variant om de kas sluitend te maken, zo vertelde de staatssecretaris in de Tweede Kamer. Balkenende-II bezuinigt op alles behoudens onderwijs, gezondheidszorg en veiligheid. Het bezuinigt ook niet op wegen. Moet het kabinet nog meer bezuinigen, dan neem ik aan dat ook op deze terreinen de pijlen naar beneden gaan staan. Wij weten dus waar Wijn het geld gaat halen om verdere modernisering van de vennootschapsbelasting te bekostigen: bij scholen, politiebureaus en ziekenhuizen. En bij de wegen. Hij heeft later namelijk geen grijze kentekens meer om af te schaffen, want die schaft hij nu al af.

De staatssecretaris denkt aan 25% vennootschapsbelasting en spreekt zelfs over een verplicht minimumtarief in Europa van 20%. Laat de man nog even zitten en wij hoeven geen Nederland meer te heten, maar Estland. Ik heb begrepen dat de vennootschapsbelasting daar immers al 0% bedraagt. Als een lage vennootschapsbelasting zulk een goed middel is om grote buitenlandse bedrijven aan te trekken, hoor ik graag van de staatssecretaris welke multinationals inmiddels hun hoofdkantoor in Tallinn hebben gevestigd. Overigens hoorde ik van collega Biermans dat hij niet denkt over een minimumtarief, maar over een vennootschapsbelastingtarief van 20% in Nederland. Vanaf vandaag zal ik, als ik aan Biermans denk, alleen nog maar denken aan de man en zijn gat. Het slaat namelijk even een gat van 5 mld euro. Ik hoor graag in zijn tweede termijn hoe hij dat denkt te financieren. Hij stelde mij wel gerust door te zeggen dat hij nu nog niet dacht aan 0% vennootschapsbelasting. Als hij dat wel deed, mocht hij dat gat nog eens met vier vermenigvuldigen. Dan werd hij de man van 25 mld. Daar zijn er maar weinig van in Nederland.

De staatssecretaris zal natuurlijk voet bij stuk houden en zeggen dat een lage vennootschapsbelasting goed is voor de economische groei. Hij zal de berekeningen van het Centraal planbureau er graag voor ter hand nemen. In een memorandum van 30 november jongstleden stelt het Centraal planbureau dat door het vennootschapsbelastingpakket het bruto binnenlands product structureel met een 0,5% toeneemt en de werkloosheid met een 0,5% afneemt. Met alle respect voor de rekenwonders van de Van Stolkweg, met wie het altijd goed praten is, het blijven berekeningen waarop geen garantie zit. Geen enkel bedrijf kan op grond van de berekeningen van het Centraal planbureau gedwongen worden om zijn activiteiten naar Nederland te verplaatsen. Evenmin kan een Nederlands bedrijf door het Centraal planbureau hier worden gehouden. Ik wil maar zeggen dat het ook een slag anders kan uitvallen. Als het Centraal planbureau zo goed kon voorspellen, hadden wij hier nu waarschijnlijk een heel andere situatie gehad.

Welke garantie geeft de staatssecretaris deze Kamer dat het met de vennootschapsbelasting gaat lopen zoals hij dacht toen hij dit belastingplan liet opstellen? Sindsdien is er veel veranderd. Een aantrekkelijk belastingklimaat is zeker een argument dat bedrijven beïnvloedt bij de beslissing waar zich te vestigen. Het totale vestigingsklimaat wordt echter ook door factoren als de sociale en politieke stabiliteit bepaald. Dat is al gezegd. Heeft de staatssecretaris laten narekenen wat de negatieve effecten zijn van het nodeloos schofferen van de vakbonden wat leidde tot acties, stakingen en tot de grootste naoorlogse vakbondsdemonstratie en wat de positieve effecten zijn van het onder druk van vakbonden en bevolking gesloten Museumpleinakkoord? En heeft de staatssecretaris al aan het CPB gevraagd, wat de gevolgen zijn van de instabiliteit van het moment, mede ingegeven door onzorgvuldig politiek handelen en nalaten? Zouden de effecten van deze zaken groter kunnen zijn dan die van het vennootschapsbelastingpakket? En hadden wij ons geld dan niet beter kunnen stoppen in het tegemoetkomen aan de vakbonden of in het verbeteren van het algemene klimaat in Nederland? En waarom gebruikt de regering zo'n grove methode als een generieke verlaging van de vennootschapsbelasting? Was het niet veel verstandiger geweest om maatwerk te leveren in de sfeer van lastenverlichting voor het bedrijfsleven dan dit schot hagel in het wilde weg? Volgens mij is alleen collega Biermans ervan overtuigd dat dit echt maatwerk is geweest. Alle ondernemingen krijgen allemaal verlaging van de vennootschapsbelasting. De heer Biermans is zo kritisch als het gaat over een grijs kenteken, maar als het gaat over 2 mld vennootschapsbelasting, is het allemaal goed. Misschien kan hij mij in tweede termijn overtuigen dat hij toch echt deskundiger is op dit punt dan in eerste termijn bleek?

Het moet gezegd worden: de berekening van het CPB ziet er gedegen uit. Ik heb er hard aan gewerkt om die te begrijpen. Ik denk dat ik de berekening snap. Tegelijkertijd merk ik op dat de uitkomsten van het rapport boterzacht zijn. Het is uiteindelijk toch niet meer dan een aaneenschakeling van veronderstellingen over het gedrag van binnenlandse en buitenlandse investeerders en ondernemers, gekoppeld aan het gedrag van burgers. Het door het CPB voorspelde positieve effect van het belastingpakket op economische groei en werkgelegenheid zou kunnen kloppen, maar is de staatssecretaris het met mij eens dat het ook níet zou kunnen kloppen?

Volgens de staatssecretaris is het voorgestelde belastingpakket een belangrijke stap, zowel in economische als in symbolische zin. Dat klinkt erg mooi, maar begrijpen doe ik het niet. Welke symbolische zin bedoelt de staatssecretaris? Dat Nederland met de verlaging van de vennootschapsbelasting aangeeft dat het hier goed toeven is voor bedrijven en dat er een lokroep naar vele buitenlanden zal uitgaan in de trant van: "Nederland nu nog goedkoper"? Ja, knikt de staatssecretaris, dat is de symbolische betekenis daarvan. Dan vrees ik voor allerlei andere wetsvoorstellen die wij nog van de regering gaan krijgen op dit vlak.

Het brengt mij in ieder geval tot de volgende vraag. De verlaging van de vennootschapsbelasting met 4,5 procentpunt kost de overheid 1,9 mld euro in 2007. Volgens de staatssecretaris komt dat geld goeddeels weer terug door de voorgestelde belastingverschuivingen binnen het bedrijfsleven. Dat varieert van hogere energielasten en werkgeversbijdragen aan de werknemersverzekeringen, maatregelen rondom de BTW en het spaarloon tot minder bedrijfssubsidies. Ziet de staatssecretaris het risico dat de door hem naar hier gelokte bedrijven zich vervolgens bekocht en bedrogen zullen voelen als zij de andere kant van het pakket zien? En gaat hij ervan uit dat de gefopten schaamtevol zullen zwijgen dat zij in de "list van Wijn" zijn getrapt? Of ziet hij met mij het risico dat de bedrogenen hun mond niet houden en hun collega's die nog niet naar Nederland afgereisd zijn op het hart drukken om vooral niet te trappen in de symboolpolitiek van de huidige regering? En hoe rekent het CPB die effecten uit?

Naast verschuivingen in bedrijfsbelastingen kiest de regering ter dekking van haar belastingpakket voor enkele aanpassing in de belasting op personenauto's en motorrijwielen. Daarnaast dekt de regering het geslagen gat door het afschaffen van het grijs kenteken voor niet-gehandicapte burgers en via aanpassing van de loon- en inkomstenbelasting. Al die maatregelen hebben volgens het CPB weer allerlei andere effecten die deels gecompenseerd worden, o.a. door een verhoging van de zelfstandigenaftrek. Uiteindelijk berekent het CPB dat er voor het bedrijfsleven een lastenverlichting van 0,3% BBP resteert tegenover een lastenverzwaring voor gezinnen van 0,2% BBP. De burgers financieren dus het bedrijfsleven! Ik mag aannemen dat de staatssecretaris die conclusie deelt. Zij is in ieder geval geheel in lijn met het neoliberale denken van deze regering.

De regering gaat door met haar belastingreis naar de bodem en zet andere landen aan om weer nieuwe stappen te zetten op deze heilloze weg en dat terwijl wij worden omringd door landen met een hogere vennootschapsbelasting. Misschien kan collega Biermans even meeschrijven? Frankrijk heeft 35,4%, Duitsland 38,3% en België heeft 34% vennootschapsbelasting. Ook Italië vraagt ruim meer van haar bedrijven, namelijk 37,3%. Tel de inwoners van die landen bij elkaar op, en dan zie je dat je praat over meer dan de helft van de inwoners van de EU. Hoezo wordt Nederland omringd door landen die een ander tarief vragen? Wij doen ons land met dit voorstel in de uitverkoop, maar garanties worden niet gegeven. Of zie ik dat verkeerd?

De keuze om met belastingmaatregelen de lasten van het bedrijfsleven te verlagen ten koste van de gezinnen zou nog steeds een keuze voor de armste gezinnen ten koste van de rijkere gezinnen mogelijk maken, maar ook daar is in de visie van dit neoliberale kabinet geen ruimte voor. In plaats van maatregelen te treffen om althans de koopkracht van de mensen die in 2005 wederom het minste te verteren hebben te behouden of te verbeteren, volstaat het kabinet ermee om bij tijd en wijlen te beweren dat de positie van dat deel van de bevolking haar aandacht heeft. Helaas, om het te zeggen in een variant op Jan Schäfer: in aandacht kun je niet wonen, laat staan dat je het kan eten. Kan de staatssecretaris aangeven wat deze grote groep Nederlanders koopt voor de aandacht van dit kabinet? Kan de staatssecretaris de relatie tussen aandacht en koopkracht eens schilderen voor deze Senaat? Is daarvan een doorrekening van het CPB?

Sommige burgers merken wel heel rechtstreeks dat zij tot sponsor van het bedrijfsleven zijn uitgeroepen door de regering. Ik heb het over de particuliere bezitters van een grijs kenteken. Voor zover zij het geluk hebben om niet gehandicapt te zijn, hebben zij de dikke pech dat zij per 1 juli de waarde van hun auto zien kelderen, en de door hen te betalen motorrijtuigenbelasting vele malen over de kop zien gaan. Onder druk van de Tweede Kamer zijn de ondernemers die gebruik maken van een grijs kenteken goeddeels uit het snoeiplan van het kabinet gehaald, en voor mensen met een handicap en een grijs kenteken verandert er niets. Althans, het laatste heeft de staatssecretaris aan de overkant toegezegd. Kan hij die toezegging hier luid en duidelijk herhalen, en ons geruststellen dat wie een opvouwbare rolstoel gebruikt, daarvoor niet wordt gestraft met de afname van het grijs kenteken? Daarover bestaan enige zorgen, zeker ook bij de Chronisch Zieken- en gehandicaptenraad, maar ook in deze Kamer. Graag volstrekte helderheid op dit punt.

De meeste zorgen zitten bij de niet-gehandicapte particuliere bezitters van een grijs kenteken. In de afgelopen weken hebben zij ons gebombardeerd met brieven en emails, via hun belangenvereniging, met uitgebreide notities waarin wordt ingegaan op het grote onrecht zoals het door deze groep burgers wordt gevoeld. Complimenten daarvoor. Mijn partij houdt van actieve burgers, en iedereen in deze Kamer heeft laten weten dat het is opgevallen dat burgers zich boos maken. Een goede zaak! De Tweede Kamer was mede door die acties al bijna overtuigd van de noodzaak dat er ten minste een fatsoenlijke overgangsregel zou moeten komen, maar uiteindelijk werd het amendement dat één en ander mogelijk maakte door een tijdelijke belastingverhoging voor iedereen, toch niet goed genoeg gevonden door de Tweede-Kamerfractie van het CDA. Andere hulpbiedende amendementen, zoals van mijn partijgenoot Kant of van ChristenUnie-collega Rouvoet, konden het CDA aan de overkant al helemaal niet bekoren. Mijn vraag aan de staatssecretaris is om uit te leggen waarom deze varianten alle op een Njet van het kabinet stootten. Ook vandaag zijn er allerlei varianten genoemd, en ook de redenering van de heer Van Middelkoop mag op een goed antwoord van de staatssecretaris rekenen.

Kan hij ons ook nog eens uitleggen, waarom er over enige beperking van de hypotheekrente volgens het kabinet niet gesproken mag worden, zelfs indien die aanpassing omringd wordt met alle mogelijke voorzorgen en overgangsregimes, en waarom je wel plotsklaps duizenden mensen met een grijs kenteken in de kou mag zetten, zonder voorzorgen en zonder overgangsregeling? Ik vind dat de regering met deze aanpak en met de botte weigering om tegemoet te komen aan de breed gevoelde behoefte aan een overgangsregeling, de grenzen van het politieke fatsoen overschrijdt. Ik zou graag willen dat de staatssecretaris ons toezegt dat hij nog eens goed gaat kijken of dit echt niet wat anders en beter kan. Hij heeft nog tot 1 juli de tijd, en ik stel voor dat hij die tijd gebruikt. Ik constateer ook dat er een heleboel voorstellen al zijn gedaan in eerste termijn. Dat zou ons vreugdevol moeten stemmen, maar tegelijkertijd maak ik mij zorgen dat we hier dezelfde situatie krijgen als aan de overkant, dat er allerlei voorstellen liggen, maar dat er niets wordt aangenomen. Ik zou deze Kamer willen oproepen om voor de tweede termijn nog eens goed te bekijken wat wij graag zouden willen hebben van deze staatssecretaris. Ik zou van de staatssecretaris willen horen of hij toch niet in staat is om met alle goede suggesties die hier zijn gedaan, de Kamer tegemoet te komen. Ik denk dat het resultaat van dit debat in ieder geval moet zijn dat er een onderzoek komt, waarin alle mogelijkheden die zijn genoemd, bekeken worden en dat de staatssecretaris ons daarover een voorstel doet. Daar hebben wij nog een aantal maanden de tijd voor. Daar hoeven wij volgens mij geen novelles voor te bedenken. Dat kan allemaal nog proper geregeld worden. Ik denk namelijk dat, behoudens de VVD, alle fracties hebben gezegd dat dit echt beter moet kunnen. Ik roep de staatssecretaris dan ook op dat te doen.

Ik noemde al de hypotheekrenteaftrek als de belangrijkste niet genomen maatregel inzake 's Rijksfinanciën. Mijn partij heeft aan de overkant een buitengewoon milde aanpassing voorgesteld, doorgerekend door natuurlijk het Centraal Planbureau. Dat ziet er trouwens goed uit voor mensen met weinig geld en het is ook niet slecht voor de economische groei en voor de werkgelegenheid. Ik noem maar een paar factoren die de staatssecretaris altijd graag aanhaalt. Dat was een mogelijkheid geweest om aan de ene kant wat extra geld binnen te halen en daardoor aan de andere kant wat al te hardvochtig uitvallende maatregelen te vermijden of te beperken. Kan de staatssecretaris ons wellicht uitleggen waarom er eigenlijk niets kan als het over dit onderwerp gaat? Hoe denkt hij dat hij daarmee in de komende jaren gedraaid komt binnen de Europese Unie, waarin deze vreemdsoortige subsidiëring van villabewoners door rijtjeshuizen niet echt goed begrepen wordt? De SP steunt het voorstel, zoals werd gedaan door de fractie van de PvdA in eerste termijn, om nu al te gaan onderzoeken hoe wij dat straks op gaan lossen. Dan krijgen wij niet meer dat gedoe met overgangsregelingen.

U merkt het, wij denken vooralsnog niet dat de door de regering geformuleerde doelstellingen inzake een beter ondernemersklimaat, een sterkere samenleving en een slagvaardiger overheid, met dit belastingplan gerealiseerd zullen worden. Wij vrezen eerder het tegendeel.

De beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 22.34 uur

Naar boven