Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2005 (29800 IV).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet minister Pechtold van harte welkom in dit huis en maak graag van de gelegenheid gebruik om hem te feliciteren met zijn nieuwe ambt en om hem veel wijsheid toe te wensen, ook in deze zaal waar zoals in het verleden ook in de toekomst wijsheid steeds welkom is.

Mevrouw Tan (PvdA):

Voorzitter. Wijsheid in deze Kamer, daar zal ik aan het slot van mijn betoog op terugkomen, met name op wijsheid van vrouwen. De titel van de inbreng van de fractie van de PvdA in de begrotingsbehandeling van dit jaar is "De Antillen bestaan niet". Die titel is ontleend aan het boek "De Antillen bestaan niet", geschreven door journaliste Miriam Sluis, dat de ware identiteit op de 6 eilanden beschrijft. Haar beschrijving ontkracht de fictieve beelden die Nederlanders ervan hebben. Het is een verslag van een groep eilanden die een land vormen, dat op het punt staat om als een zeepbel uiteen te spatten, getuigen de uitslagen van de diverse referenda.

Eindelijk wordt nu duidelijk wat de wensen van de bevolking op de eilanden zijn. Dat heeft zeer verstrekkende consequenties. Nu komt namelijk vast te staan dat Nederland niet zomaar van de Antillen af kan. Dat was immers alleen maar mogelijk als de burgers op de eilanden zouden hebben gekozen voor de optie van onafhankelijkheid. Daarvan blijkt echter geenszins sprake te zijn. Een eenzijdig Nederlands besluit om uit het Koninkrijk te treden, is een optie die ver achter de horizon ligt volgens de heersende leer. Ik verwijs hiervoor naar het werk van mr. C. Borman "Het Statuut voor het Koninkrijk". Hoe moet het dan wel verder? Worden Bonaire, Saba en Sint Eustatius Koninkrijkseilanden? Wat houdt dat dan in qua bevoegdheden? Krijgen Sint Maarten en Curaçao een status aparte naar Arubaans model of worden overheidsfinanciën en rechtshandhaving koninkrijkstaken, zoals aanbevolen door de commissie-Jessurun? Hoe moet het met de sanering van de schuldenlast van 2,4 mld en de schuldenlast van Curaçao zelf? Komen er straks drie gevolmachtigde ministers in de Koninkrijksregering?

De gevolmachtigde Antilliaanse minister Paul Comenencia waarschuwt tegen schrikbeelden van kleine eilanden met eigen centrale banken en politiekorpsen, maar signaleert ook dat realiteitszin bij Antilliaanse politici hard nodig zal zijn. Wanneer gaat de minister de rondetafelconferentie met alle betrokken partijen organiseren? Wat zal daarbij de inzet van Nederland zijn?

De PvdA-fractie kiest nadrukkelijk voor het gezamenlijk ontwikkelen van een nieuwe constellatie die alle inwoners meer perspectief biedt en energie en ambities de ruimte geeft in plaats van frustreert, zoals in het huidige regime. Het Koninkrijksverband zal op hoofdpunten aan essentiële voorwaarden als hoogwaardig bestuur, oftewel good governance, rechtspleging, oftewel justitie en politie en de sociale rechtsstaat moeten voldoen. Op gebieden als volksgezondheid, onderwijs, sociale zorg, financiën en economische ontwikkeling zal de Koninkrijksregering zich een oordeel moeten vormen over de kwaliteit van de prestaties en handelend moeten optreden bij gebleken ernstige lacunes. Daar heeft het nogal eens aan ontbroken in het verleden. Voor de PvdA-fractie is de status aparte als zodanig bespreekbaar, maar wel onder bovengenoemde voorwaarden en afhankelijk van de schaal. Over Sint Maarten hebben wij twijfels vanwege de beperkte schaalgrootte en de verbondenheid met het Franse Saint Martin. Nadere uitwerking vergen voorts het vormgeven van de toezichtrol door de tweede bestuurslaag en, afgebakend daarvan, de bevoegdheden van de Koninkrijkseilanden. Gaat Nederland straks de rol van het land Antillen overnemen, als dat land wordt opgeheven?

Duidelijk is dat sterke regie nodig is voor het gezamenlijk maken van nieuwe keuzes. Die regie kan alleen van Nederland komen. Gelet op de ervaringen in het verleden, vragen wij ons af of Nederland daartoe in staat is. De Nederlandse bemoeienis met de Antillen is, in tegenstelling tot de beeldvorming hier, tot nu toe afstandelijk, afwachtend en weinig doortastend geweest. Er is sprake van een beperkt, zo niet te beperkt draagvlak en een te beperkt gevoel van medeverantwoordelijkheid in Nederland voor de ontwikkelingen in het Koninkrijk. Te veel heerst aan deze zijde een slachtofferhouding van "zij maken er daar maar een potje van en wij draaien ervoor op", terwijl Nederland daar minstens voor de helft voor verantwoordelijk is door afwachtend of halfslachtig op te treden. Te veel is er bij dit laatste gewerkt op basis van niet toepasbare Nederlandse denkbeelden en oplossingen, via dure adviseurs en met contraproductieve gevolgen. Wat denkt de minister hier aan te doen? Is het niet de hoogste tijd om krachtiger gebruik te maken van de instrumenten die het Statuut wel biedt, namelijk in acute noodsituaties besluiten schorsen en vernietigen op grond van Rijkswetten en Rijks-AMvB's, ook al is het Statuut dringend aan herziening toe?

Welke samenhang brengt de minister aan met de keuze voor de UPG- of de LGO-status van de eilanden in EU-verband? Ligt het voor de hand dat Koninkrijkseilanden een UPG-status krijgen? Hoe wordt dan de positie van Sint Maarten, mede gelet op de status van het Franse Saint Martin? Aruba heeft zich uitgesproken voor de LGO-status. Is het denkbaar dat de verschillende eilanden elk een ander regime krijgen? Wat betekent dat dan voor de transparantie van de structuur van het geheel van het Koninkrijk?

Bij het bezoek aan Curaçao in het kader van het Contactplan in januari 2005 was de sterk verslechterde veiligheidssituatie een zeer alarmerende ervaring. De bezichtiging van nachtelijk Willemstad per autobus liet in verschillende buurten een spookachtig beeld zien van laat op straat te voorschijn komende tjollers en heroïneprostituees. Maar de onveiligheid voor burgers is niet beperkt tot achterstandsbuurten. Bij het indrukwekkende bezoek aan de kustwacht was het treffend om van de bemanning te vernemen, dat men overwoog naar Nederland terug te keren omdat de situatie, ondanks alle voorzorgsmaatregelen, zelfs voor deze jonge weerbare mensen als burger niet meer leefbaar aan het worden was. Hoe voortreffelijk de demonstraties van de kustwacht in actie ook waren, steeds hardnekkiger drong zich de vraag op of deze repressie geen druppel op de steeds heter gloeiende plaat van onveiligheid is. Kan de Minister hierop een reactie geven?

Het Urgentieprogramma van het tweede kabinet-Ys geeft aan dat de Koninkrijksregering is benaderd voor uitbreiding van de kustwacht, de Koninklijke Marechaussee en de Koninklijke Marine. Daarover zijn in december 2004 overeenkomsten gesloten. Kan de Minister aangeven wat de huidige stand van zaken is betreffende de inzet en de resultaten op deze onderdelen?

Over de armoedebestrijding is naast de structurele aanpak op basis van het onderzoek door UNDP en Wereldbank aangegeven dat er gewerkt wordt aan: projecten Integrale Wijkaanpak, invoering van sociale vormingsplicht voor inactieve jongeren tussen 16 en 24 jaar, werkgelegenheidsprojecten voor jongeren en achterstandprojecten in het kader van het solidariteitsfonds op basis van het rapport-Havermans. In het overleg met de commissie voor Nederlands Antilliaanse en Arubaanse Zaken van deze Kamer op 15 maart 2005 gaf minister De Graaf aan, welke financiële steun het kabinet aan de regering-Ys heeft toegezegd. Is deze minister voornemens, deze lijn voort te zetten? Verder gaf de minister aan dat het beperkte absorptievermogen op de Antillen een voortvarende en effectieve aanpak in de weg staat. Het zal duidelijk zijn dat de neerwaartse spiraal van armoede en onveiligheid niet met geld alleen te keren zal zijn. Wat is de minister voornemens, hieraan in overleg met het kabinet-Ys te doen? Hoe kunnen Nederland en de Antillen de krachten bundelen van de samenleving aldaar en die in Nederland bij de aanpak van de armoedebestrijding? Hoe staat het met het door een van de voorgangers van deze minister, te weten minister van Boxtel, opgezette initiatief dat heeft geleid tot het rapport Nèt loke falta, waarbij Antillianen in Nederland werden gemobiliseerd voor de opvang van Antilliaanse jongeren? Kortom, zal ook deze minister sociaal krachtige Antillianen hier en op de Antillen inzetten voor de opbouw van de samenleving? En hoe denkt hij dit te kunnen doen? Tijdens de discussies over het Contactplan in januari 2005 heeft de Antilliaanse delegatie aandacht gevraagd voor de verarming op de eilanden door de globalisering en de daarmee samenhangende migratie vanuit andere eilanden in het Caribische gebied naar de Antillen. Er is een aanbod ontstaan van arbeiders die onder het minimumloon werken, ook als gevolg van het Bananenbesluit van de EU en het Suikerbesluit van de WTO. Met name Curaçao heeft dringend behoefte aan extra impulsen voor economische activiteiten. Is voor de structurele toekomstperspectieven en de economische ontwikkeling van de Antillen niet veel meer aandacht van het kabinet nodig en waarom blijft dit aspect zo onderbelicht?

Sinds de indiening van de motie-Sterk in december 2004 is er verscherpte aandacht voor de toelating en inburgering van Antillianen en Arubanen in Nederland, die de onderlinge verhoudingen danig onder druk heeft gezet. Nog onlangs hebben delegaties uit de Staten van zowel Aruba als de Antillen hun verontwaardiging en verontrusting over de gang van zaken uitgesproken. Zij zijn ook bij de commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken van deze Kamer op bezoek geweest. Wat is de stand van zaken bij toelating en inburgering? Voor welke inzet kiest de minister op grond van zijn portefeuille waaronder het behartigen van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken? In de knipselkranten staat een bericht uit het AD van 11 april met als kop "Pechtold: nee tegen Verdonk" en "Pechtold tegen verwijderingsregeling". Inmiddels is de minister op de Antillen geweest. Wij zijn benieuwd naar zijn laatste ideeën en standpunten. Naar de overtuiging van meerdere fracties in deze Kamer zullen toelatingsbepalingen voor burgers van het Koninkrijk op juridische belemmeringen stuiten. Deelt de minister deze inschatting? Is het creëren van economische en sociale toekomstperspectieven niet veel effectiever en constructiever dan deze negatieve energie genererende discussies over toelating en inburgering?

Daarmee zijn wij beland bij de situatie in Nederland. Ik wil het nu niet hebben over de drugsproblematiek in Venlo of in andere Antillengemeenten, maar over de algemene houding van Nederland tegenover de Antillen en Aruba. In het begrotingsdebat van vorig jaar was reeds onze inschatting dat het te verwachten resultaat van een meningspeiling onder de bevolking in Nederland over de toekomst van de Antillen en Aruba waarschijnlijk van dien aard is dat wij ons maar liever niet aan zo'n referendum wagen. Het koninkrijksbewustzijn aan deze kant van de oceaan staat in geen verhouding tot de beleving op de eilanden. Zoveel is wel duidelijk. Nog schrijnender is het te moeten constateren dat in de Tweede Kamer wel eens uitlatingen worden geventileerd waaruit een volstrekt ontbreken van enig besef van de staatkundige verhoudingen blijkt. Ik heb het dan over uitlatingen als het verkopen aan de meest biedende, en dergelijke. Eigenlijk zijn die uitspraken niet voor herhaling vatbaar. Dat niet alleen de bevolking, maar ook de volksvertegenwoordiging zich niet realiseert dat Nederland zich nog steeds in een dekolonisatieproces bevindt, waarop internationale rechtsregels van toepassing zijn en waarop VN-instanties toezicht houden, mag toch tamelijk bizar heten. Wat denkt de minister die primair verantwoordelijk is voor de bestuurlijke en staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk hieraan te doen? Is het niet de hoogste tijd om een campagne te starten waarmee op zijn minst de onontbeerlijke basiskennis voor een deugdelijk debat kan worden bijgebracht aan degenen die een bepalende rol bij de besluitvorming hebben, te weten de volksvertegenwoordiging?

Premier Balkenende heeft het debat over normen en waarden in de samenleving aangezwengeld. Voor het oplossen van de problematiek rond de multiculturele samenleving, die in Nederland na 11 september en na de moord op Van Gogh alleen maar is verhard, is meer aandacht voor de Nederlandse cultuur en identiteit nodig. Dat moet het startpunt van de discussie zijn. Ook in deze Kamer wordt meer aandacht gevraagd voor de Nederlandse taal en geschiedenis. Hoe kunnen wij weten waar we naar toe willen als we niet weten waar we vandaan komen? Willemstad heeft een met private middelen bekostigd museum waar op indringende wijze wordt vertoond wat slavernij inhield en hoe eenieders rol en positie daarin was. Is het niet tekenend dat Nederland een slavernijmuseum van een dergelijke statuur ontbeert?

Mevrouw de voorzitter, de Antillen bestaan niet, maar de drie Bovenwindse en de drie Benedenwindse eilanden bestaan wel degelijk, met ieder hun eigen cultuur en samenlevingsopbouw. Hoe kan Nederland de pretentie hebben aan de ontwikkeling daar een goede bestuurlijke bijdrage te leveren als bestuurders hier zich nog niet eens de moeite willen getroosten zich in de bevolking en de samenleving van die eilanden te verdiepen?

Wat zou dan wel effectief kunnen zijn?

Ter ere van 50 jaar Statuut heeft Medy van der Laan, staatssecretaris voor Cultuur en Media in december 2004 een bezoek gebracht aan Curaçao en Aruba. Als vertegenwoordiger van deze Kamer had ik de eer en het genoegen ervan getuige te zijn dat dit bezoek tot vruchtbare en inspirerende ontmoetingen heeft geleid met cultuurprofessionals op beide eilanden. De staatssecretaris gaf aan open te staan voor voorstellen tot samenwerking op het gebied van kunst en cultuur.

De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties heeft UNDP en Wereldbank ingeschakeld voor een Poverty Assessment op de eilanden. Op 15 juli 2004 heeft UNDP het Human Development Report uitgebracht met als titel Cultural Liberty in Today's Diverse World. Het is een nadrukkelijk pleidooi voor diversiteit in tegenstelling tot gedwongen assimilatie, als antwoord op de migratiegolven in de wereld. Niet onvermeld mag hier blijven dat Nederland op de vijfde plaats staat van de Human Development Index – Suriname staat op 67 van de 177 – en op de eerste plaats als het gaat om vertegenwoordiging door etnische groepen in het parlement. Het UNDP-rapport ziet kunst en cultuur als een van de belangrijke elementen van die diversiteit. Vooral de prioriteit voor cultureel erfgoed is dan van belang.

In Nederland is op diverse plaatsen toenemende aandacht voor kunsteducatie als onderdeel van het onderwijsprogramma, al dan niet in verband met de multiculturele samenleving. Op Aruba zal de komende jaren introductie van het Papiaments als instructietaal in het basisonderwijs plaatsvinden en op Curaçao wordt gewerkt aan het curriculum voor de socialevormingsplicht voor jongeren van 16 tot 24 jaar. Dat zijn ontwikkelingen die openingen bieden en waarop Nederland in koninkrijksverband zou kunnen inspelen.

Mevrouw de voorzitter. De PvdA wil als slot een mogelijk perspectief schetsen. Staatkundige hervorming is hoognodig, zodat er heldere keuzes komen die recht doen aan datgene waarvoor de bevolkingen van de eilanden in de referenda gekozen hebben. Heldere keuzes met afgebakende bevoegdheden binnen het Koninkrijk waardoor gezamenlijk met inspiratie en ambitie aan de toekomst gewerkt kan worden. Duidelijk moet inderdaad ook worden wiens bevoegdheid het is op het gebied van rechtshandhaving, financieel-economische ontwikkelingen en good governance de eindverantwoordelijkheid te dragen, wat daarbij de rolverdeling is binnen het Koninkrijk tussen de verschillende partners en de reikwijdte van de bevoegdheden van de eilanden.

De wijze waarop Nederland de regie voert in het proces van gezamenlijk overleg is bepalend voor het welslagen. Daarom is ook zo belangrijk dat op zo kort mogelijke termijn de rondetafelconferentie van start gaat onder zo goed mogelijke voorwaarden en condities. Wij zien ernaar uit er meer over te horen.

Naast staatkundige hervormingen zijn investeringen in financieel, justitieel en economisch opzicht essentieel. Nogmaals, met geld alleen zijn economische ontwikkeling en de opbouw van een samenleving niet tot stand te brengen. Uiteindelijk komt het aan op het stimuleren en bundelen van menselijke kwaliteit, energie en krachten. Dat kan alleen door meer kennis, begrip en motivatie. Daarvoor moeten cultuurverschillen overbrugd en bestaande werelden van onbegrip, desinteresse en karikaturale beeldvorming aangepakt worden. Sport en kunst zijn bij uitstek geëigende instrumenten daarvoor. Cultuur kan bovendien een belangrijke economische factor zijn bij het vermarkten van de eilanden. Ligt het dan niet voor de hand een substantieel samenwerkingsproject in Koninkrijksverband op te zetten met kunsteducatie en uitwisseling voor alle leeftijdcategorieën van burgers? Misschien kan er een specifieke module met tories over Nanzi, de slimme spin en vooral zijn wijze vrouw Shimaria, worden ontwikkeld voor de doelgroep politiek bestuurders.

Mevrouw de voorzitter. Wij zien de reactie van de minister met meer dan gebruikelijke belangstelling tegemoet.

De heer Lemstra (CDA):

Mevrouw de voorzitter. De CDA-fractie feliciteert deze minister met zijn benoeming en uiteraard ook met deze portefeuille! De portefeuille Koninkrijksrelaties was de afgelopen decennia veelal een zaak van pappen en nathouden, maar is door de jongste ontwikkelingen in een bestuurlijke stroomversnelling geraakt.

De belangrijke rapporten van de werkgroep-Jesurun over de staatkundige structuur van de Nederlandse Antillen en de financiële verhoudingen, alsmede het rapport van de commissie-Van Beuge over de toekomstige relatie tussen Aruba en de Nederlandse Antillen en de Europese Unie – LGO- of UPG-status – hebben bouwstenen op tafel gelegd en discussies losgemaakt, waarmee iets gedaan moet worden!

De voorganger van deze minister koos om tactische redenen voor een uiterst behoedzame benadering van de gesignaleerde problemen en de aangedragen oplossingen. Het kabinet wilde het proces van standpuntbepaling op de eilanden van de Nederlandse Antillen niet verstoren en volstond daarom met de formulering van een aantal inhoudelijke uitgangspunten. Men wilde voorkomen dat de discussie op de eilanden zich zou gaan richten op een reeds uitgewerkt Nederlands standpunt in plaats van op de aanbevelingen van de verschillende rapporten.

Zo schreef toenmalig minister De Graaf op 25 februari jongstleden aan deze Kamer bereid te zijn om in overleg te treden met de landsregering over de mogelijke inhoud van een hoofdlijnenakkoord, een akkoord dat ook ondertekend moet worden door alle eilandgebieden, waarna er werkgroepen kunnen worden ingesteld. Mijn fractie vraagt zich af of hiervan iets terecht is gekomen.

Hoewel wij op zichzelf deze benaderingswijze van de regering kunnen onderschrijven en die van wijsheid getuigt, kon deze uiterst behoedzame benadering ook wel eens de goede krachten op de Antillen in de wielen gaan rijden! Het risico het momentum te verliezen, kan gemakkelijk cynisme en berusting in de hand werken. Zo is er bijvoorbeeld de vraag of de brede steun die de vorige minister ter plekke wilde voor het afschaffen van de landslaag, betekent dat er daarover unanimiteit moet zijn bij de eilanden. Het kabinet acht het advies van de werkgroep-Jesurun om de huidige landslaag af te schaffen, bespreekbaar, indien het Land en de Eilandbesturen dat onderschrijven en de eveneens door de werkgroep voorgestelde verplichte intereilandelijke samenwerking voldoende verankerd is in de verhoudingen tussen de eilanden in een krachtig koninkrijk. De CDA-fractie vraagt zich hierbij af of dit zal leiden tot een nieuwe bestuurslaag en of daarmee het al zo vaak gememoreerde democratisch deficit zal worden vergroot. Gaarne een reactie van de regering.

Kan de regering ook aangeven hoe zij Aruba bij de verdere aanpak van de bestuurlijke verhoudingen op de Antillen zal gaan betrekken?

Het regeerakkoord maakt melding van de bereidheid tot gesprekken met eilanden afzonderlijk. Dat is ook van belang voor de bestuurlijke verhoudingen! Zeker nu uit de volksraadpleging op de eilanden verschillende standpunten naar voren komen ten aanzien van nieuwe bestuurlijke verhoudingen binnen het Koninkrijk. Het zal uiteindelijk om maatwerk gaan. Deze minister is pas aangetreden en heeft zijn eerste bezoek aan de Antillen achter de rug. Hij stapt op een rijdende trein en heeft het voordeel van een frisse kijk op een reeds jaren smeulend probleem. Wij kennen deze minister voldoende uit vorige bestuurlijke constellaties om te weten dat hij niet bij de pakken gaat neerzitten, maar daadkrachtig zal gaan optreden. Wij hebben er dus grote verwachtingen van.

Mevrouw de voorzitter. De opgave voor deze minister is niet eenvoudig. Het gaat hier om een uiterst gevoelige materie. Mevrouw Tan heeft dat goed omschreven. Daarbij kunnen heel snel inschattingsfouten worden gemaakt. Het betreft hier tegelijk een proces van lange duur, waarbij het erom zal gaan om op de juiste momenten de meest adequate stappen te zetten, zo mogelijk onomkeerbaar. Dat zal heel veel aandacht vragen van de minister en zijn ambtenaren, veel meer dan in het verleden ooit gegeven kon worden.

De CDA-fractie vraagt zich zelfs af of voor dit majeure vraagstuk van de nieuwe bestuurlijke verhoudingen binnen ons Koninkrijk, uiteindelijk leidend tot een aanpassing van het Statuut, niet op hoog niveau een begeleiding moet worden aangeboden, in de vorm van een staatscommissie op koninkrijksniveau, waarin zowel Nederland als de Nederlandse Antillen participeren. Het gaat hier om een majeur probleem met zeer veel consequenties en gevoeligheden. Deze fractie is van mening dat je dat niet alleen in handen van de minister en zijn ambtenaren kunt leggen, maar dat daar zoveel tijd en bestuursinzicht voor nodig is dat je het waarschijnlijk op het niveau van een staatscommissie moet tillen. De CDA-fractie ziet met belangstelling de reactie van de minister op deze beschouwingen tegemoet.

Wanneer kan het kabinetsstandpunt op het rapport van de commissie-Van Beuge over de toekomstige relatie tussen Aruba en de Nederlandse Antillen en de Europese Unie over de UPG-status worden verwacht?

Is er al een uitspraak mogelijk of de eilanden van het Koninkrijk van de Europese fondsen gebruik kunnen maken? Is de regering bereid om de voortgang van het keuzeproces LGO of UPG te faciliteren door bijvoorbeeld het verschaffen van verdere beleidsrelevante informatie?

Mevrouw de voorzitter. Nu de eilandgebieden bezig zijn te beslissen over hun toekomstige status, ligt het waarschijnlijk niet voor de hand dat de landsoverheid de eilandgebieden kan binden in een beslissing over de toekomstige relatie met de Europese Unie. Gaarne horen wij hierop een reactie van de regering.

Doet het niet wat vreemd aan dat de Nederlandse regering in het verdrag slechts heeft weten te bewerkstelligen dat via een zware procedure van unanimiteit de UPG-status is te verwerven, terwijl dit voor de Franse eilanden een kwestie is van zelf de vinger opsteken? Minister Bot van Buitenlandse Zaken zei in een toespraak op de Universiteit van de Nederlandse Antillen op 20 januari 2005 dat de zogeheten "ultraperifere gebieden" in de ogen van alle 25 lidstaten onlosmakelijk verbonden zijn met de Europese Unie en dat de band met de EU ook moet worden gezien in het licht van de vraag of de Nederlandse Antillen en Aruba zich willen profileren als vooruit geschoven post van de Europese Unie in dit deel van de wereld. Het antwoord op die vraag zal volgens de heer Bot afhangen van de overweging of er reële alternatieven zijn, met name op het gebied van integratie in de regio. Bij het maken van de uiteindelijke afweging moet men ook bedenken dat binnen de EU, en zeker ook binnen de Europese Commissie, de sympathie voor de LGO-status van landen en gebieden overzee minder groot is dan voorheen.

Kan de minister van Koninkrijksrelaties op dit punt aangeven wat hij wil? Waar kiest hij voor? Dat is om een aantal redenen van belang. Allereerst voert hij daarmee de morele druk op. Verder kan een keuze voor de UPG-status niet zonder argumentatie worden gemaakt. Met die argumentatie kan het nodige worden rechtgezet, zoals dat de landen dan wel degelijk aanspraak kunnen maken op de sociale fondsen, dat de landen de euro helemaal niet hoeven in te voeren, zoals men ziet bij het Verenigd Koninkrijk, en dat de EU de regiofunctie gaandeweg zelf van belang vindt, vandaar de opening naar de sociale fondsen.

De landen kunnen een stepping stone zijn naar andere regio's in de wereld. Aruba en de Nederlandse Antillen hebben een behoorlijk potentieel aan mensen die een springplank kunnen zijn naar deze regio' s, omdat men Spaans, Engels en Nederlands spreekt. Een keuze voor de UPG kan leiden tot nadere, min of meer officiële erkenning in Brussel van de economische implicaties van de UPG-status voor deze gebieden. Zo worden afwegingen helder.

Ik nodig de minister uit om eens een beschouwing te houden over de bestuurlijke en rechtstatelijke gevolgen van de LGO- en de UPG-status. Zo kent het verdrag een cohesiebeginsel. Overzeese gebiedsdelen mogen niet te veel uit de pas lopen met de ontwikkelingen in de EU. Uit bestuurlijk, sociaal en rechtstatelijk oogpunt kan dit bepaald geen kwaad. Als de ontwikkelingen in deze landen verbeteren, komt de overloop van Antillianen naar Nederland wellicht ook in een ander daglicht te staan. Naar de mening van de CDA-fractie zou het goed zijn als Nederland als partij in dit afwegingsproces zelf eens positie kiest, uiteraard gebaseerd op argumenten. Gaarne hoor ik een reactie van de regering hierop.

De armoedebestrijding op de Nederlandse Antillen krijgt de laatste jaren terecht bijzondere aandacht. De Antillen zijn in zekere zin een rijk land met een vrij hoog inkomen per capita, 5 tot 7 maal hoger dan het gemiddelde in het Caribisch gebied, maar deze rijkdom is zeer ongelijk verdeeld over de bevolking. Het is dus ook een verdelingsvraagstuk. Bovendien verschillen de oorzaken, achtergronden en sociale dimensie van de armoede sterk per eiland. De armoede is eilandspecifiek.

Armoedebestrijding op de Nederlandse Antillen is voor alles een probleem van de Nederlandse Antillen zelf, maar evenzeer van Nederland. Het gaat om rijksgenoten, waarvan er velen onder mensonwaardige omstandigheden leven, vooral op Curaçao. Binnen de zogeheten achterstandsgroepen ligt ook de voedingsbodem voor het drugstransport. Wie deze ellende met eigen ogen heeft aanschouwd, kan niet anders dan pleiten voor een daadkrachtiger aanpak dan voorheen.

De vorige minister heeft dit begrepen en het kabinet-Ys II hulp toegezegd bij de aanpak van criminaliteit, armoede en economische problemen. Naast kwijtschelding van schulden is ruim 28 mln extra verkregen uit onderuitputtingsgelden, die beschikbaar zijn gesteld voor armoedebestrijding en rechtshandhaving. In de toekomst zal er terecht sprake zijn van een tweesporenbeleid, dat wil zeggen van een structurele aanpak terwijl er ook wordt getracht om een bijdrage te leveren aan acute noden.

Wanneer hierover overeenstemming is bereikt, zullen de Wereldbank en UNDP een integrale armoedeanalyse uitvoeren en op korte termijn adviseren over acute maatregelen die snel kunnen worden getroffen. Wanneer is dit te verwachten?

Met een zo groot mogelijke inbreng van de eilanden zelf zal een integrale armoedeanalyse per eiland worden uitgevoerd. Ook daarop wordt met smart gewacht. Welke harde afspraken zijn of kunnen daarover worden gemaakt? Deze analyse is immers nodig om te komen tot een Poverty reduction strategy.

De CDA-fractie was in dit kader ingenomen met de oprichting van de Antilliaanse medefinancieringsorganisatie (AMFO) die sedert begin 2004 operationeel is. Langzamerhand mogen wij daarvan de vruchten plukken, zoals wij op Aruba met eigen ogen hebben kunnen zien. Kan deze minister ons een totaal overzicht geven, zonodig schriftelijk met een aantal bijzonderheden zoals datum aanvrage, goedkeuring project, start en dergelijke? Dit overzicht is nodig om te kunnen beoordelen of deze gewenste centralisatie, noodzakelijk geworden vanwege de versnipperde steun aan de NGO's niet leidt tot meer bureaucratie waarover tijdens ons werkbezoek werd geklaagd.

In relatie tot het armoedevraagstuk is de sociale vormingsplicht van het allergrootste belang, allereerst vanwege het perspectief in eigen land, maar ook om te voorkomen dat de kansarme Antilliaanse jongeren door de komst naar Nederland ook daar kansloos worden. Komt het er werkelijk van, zo vragen wij deze minister en zal er voldoende oog zijn voor de noodzakelijke onderwijsvoorzieningen waar deze jongeren zich kunnen oriënteren op een baan? De sociale vormingsplicht zal moeten slagen. Kan de minister ons reeds inlichten over de laatste stand van zaken en kan hij ons de garantie geven dat de bovengenoemde onderwijsvoorzieningen ook voldoende voor hun taak zullen worden toegerust?

Ik kom te spreken over het belang van de kustwacht. Mevrouw Tan wees daar ook al op. Opnieuw werd tijdens het laatste bezoek gevraagd, marinepersoneel in te zetten voor de strandbewaking in het kader van een effectieve bestrijding van de drugsinvoer op de Antillen en Aruba. Wil de regering hierop reageren?

Mijn fractie ziet met buitengewoon veel belangstelling de antwoorden van de regering op deze bijdrage tegemoet.

De heer Van Heukelum (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Namens de VVD-fractie wens ik de nieuwe minister voor Bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties van harte geluk met zijn benoeming en hem wijsheid en sterkte toewensen bij de uitoefening van zijn ambt. Die wijsheid en sterkte zal hij naar de mening van mijn fractie zeker nodig hebben bij dit dossier. Omdat wij uitgaan van de continuïteit van het regeringsbeleid zullen wij de minister uiteraard ook aanspreken op uitlatingen en toezeggingen die door zijn ambtsvoorganger zijn gedaan.

Bij de begrotingsbehandeling van Koninkrijksrelaties op 9 maart 2004 heb ik namens mijn fractie waardering uitgesproken voor de betrokkenheid bij en de aanpak van de minister van het Antilliaans-Arubaanse dossier. Ik heb deze waardering nadrukkelijk vergezeld doen gaan van een oproep tot meer daadkracht van de minister. Ik heb er toen tevens op gewezen dat de geschiedenis van de Nederlands-Antilliaanse verhouding er vooral een is geweest van werkgroepen, commissies en telkens weer goede voornemens hoe het beter moest. Ik heb toen de hoop en verwachting uitgesproken dat die tijd voorbij zou zijn.

Wij zijn inmiddels ruim een jaar verder en meer en meer bekruipt mijn fractie het gevoel dat het erop begint te lijken dat wij de geschiedenis zich laten herhalen. De minister voor Bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties zei op 9 maart vorig jaar in dit huis: wij staan op een betrekkelijk cruciaal punt in de geschiedenis van het Koninkrijk dat wij vijftig jaar geleden met het Statuut hebben vorm gegeven. Ik, aldus de minister, en velen met mij zijn tot de overtuiging gekomen dat de huidige politieke verhoudingen tot wijzigingen en veranderingen noodzaken. Einde citaat.

De beleidsnota van de begroting voor Koninkrijksrelaties 2005 begint met de volgende zin. Ik citeer. 2005 wordt een belangrijk jaar voor het Koninkrijk. In 2005 zullen zich nieuwe verhoudingen tussen de landen van het Koninkrijk aftekenen. Einde citaat. Als het er dit jaar bij blijft dat nieuwe verhoudingen zich alleen maar aftekenen, dan vindt mijn fractie dat een te mager resultaat. Het door de minister gebezigde woord noodzaken duidt immers op meer urgentie dan in het woord aftekenen wordt weergegeven.

De minister heeft vorig jaar ondermeer een werkgroep Bestuurlijke en financiële verhoudingen Nederlandse Antillen in het leven geroepen, de commissie-Jesurun. Deze commissie is met voortvarendheid aan de slag gegaan en heeft op 8 oktober vorig jaar haar aanbevelingen gepresenteerd in het rapport met de titel Nu kan het ... nu moet het. Wij zijn inmiddels ruim een half jaar verder. Zijn wij nu ook echt verder op de weg naar die andere verhoudingen?

Op de Antillen zetelt sedert medio vorig jaar een kabinet waarmee de minister zegt een goede verstandhouding te hebben. Over al een jaar zijn er echter nieuwe verkiezingen op de Antillen. Niemand weet op dit moment wat daarvan de resultaten zullen zijn. In de beleidsagenda van de begroting zegt de minister hierover: "Tot aan de Antilliaanse verkiezingen in het voorjaar 2006 zal de Antilliaanse regering op de terreinen armoedevermindering, criminaliteitsbestrijding en de verbetering van de zorgelijke situatie van de openbare financiën flinke vooruitgang willen laten zien". Is het toevallig dat het thema van bestuurlijke en staatkundige verhoudingen tussen Nederland en de Antillen ontbreekt in het rijtje? Of valt inderdaad te verwachten dat het kabinet-Ys in aanloop naar de verkiezingen minder prioriteit aan dit thema zal toekennen?

Het rapport van de commissie-Jesurun heeft op hoofdlijnen veel positieve reacties opgeleverd, zowel van Nederlandse als van Antilliaanse zijde. De bevolking van de Nederlandse Antillen heeft zich door middel van referenda uitgesproken over haar voorkeur met betrekking tot de staatkundige inrichting van het Koninkrijk. Tot op heden blijft echter een concreet standpunt hieromtrent van de Nederlandse regering achterwege. Het onlangs gegeven antwoord van de minister op vragen van de vaste commissie Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken van de Tweede Kamer, gesteld naar aanleiding van het bezoek van de minister aan Aruba en de Antillen op 10, 11 en 12 januari jongstleden, blijkt nog eens de terughoudende opstelling van de regering. Een citaat uit de antwoorden van de minister op vragen van de commissie van 13 april jongstleden: "De aanbevelingen van de werkgroep-Jesurun zijn zeer verstrekkend en zijn gericht op veranderingen op een groot aantal terreinen. Het veranderingsproces zal daarom geruime tijd in beslag nemen. De eerste stap in het vervolgtraject is het bereiken van een politiek akkoord op hoofdlijnen waarin de Nederlandse en de Antilliaanse regering vastleggen op basis van welke inhoudelijke uitgangspunten de verdere uitwerking van Jesurun zal plaatsvinden".

Dit soort uitspraken spoort naar de mening van mijn fractie niet met de urgentie die door de commissie-Jesurun wordt aanbevolen. Die doet immers aanbevelingen in de zin van: de uitvoering van de aanbeveling krijgt een hoge bestuurlijke prioriteit. Voor 15 december 2004 wordt een politiek akkoord op hoofdlijnen gesloten.

Op de vraag van de genoemde commissie welke mogelijkheden de minister ziet voor een meer proactieve rol voor Nederland in het traject zoals geschetst door de commissie-Jesurun, antwoordt de minister: "Nederland speelt al een zeer actieve rol door zich (...) actief en constructief op te stellen in het proces, bijvoorbeeld door deel te nemen aan besprekingen over de totstandkoming van een hoofdlijnenakkoord". Een pro-actieve rol kan zich echter niet beperken tot deelnemen aan besprekingen. Dit soort antwoorden liggen overigens in lijn met eerdere uitspraken van de minister, waarbij hij te kennen gaf het besluitvormingsproces op de Antillen niet te willen frustreren door een vroegtijdige, duidelijke standpuntbepaling van de Nederlandse regering. Dat was vorig jaar misschien nog te begrijpen. Nu zeker niet meer. Nu kan het ... nu moet het, aldus de commissie-Jesurun. Het woordje nu is een tijdsbepaling, maar wel van korte duur. Ik heb vorig jaar op 9 maart, namens mijn fractie, de minister opgeroepen om als minister van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken het heft in handen te nemen. Ik herhaal dat nu nog eens met nadruk! Wij moeten hoe dan ook voorkomen dat de titel van het rapport-Jesurun in de toekomst zal blijken te luiden: Toen kon het ... ... nu is het te laat.

De minister heeft over de toekomstige verhoudingen binnen het Koninkrijk bij herhaling gesteld: minimale bevoegdheden bij het land, maximale bevoegdheden bij de eilandgebieden en cruciale bevoegdheden bij het Koninkrijk. Ook de commissie-Jesurun adviseert een versterking van het Koninkrijk als randvoorwaarde voor een verandering van de staatkundige structuur van de Nederlandse Antillen. Inmiddels is wel duidelijk geworden dat vooral deze versterking van koninkrijksaangelegenheden en koninkrijksbevoegdheden de nodige kritiek ontmoet, zowel binnen de Nederlandse Antillen als op Aruba. Hiermee dreigt zich een herhaling voor te doen van de situatie in 1993. Ook toen hadden zowel Sint Maarten als Curaçao aangegeven om, in navolging van Aruba, het land Nederlandse Antillen te willen verlaten. Maar tijdens de toen gehouden toekomstconferentie bleken er grote verschillen in opvatting te bestaan over de inhoud en omvang van de koninkrijkstaken. Mede hierdoor en misschien wel juist hierdoor is toen de mogelijkheid niet benut om te komen tot wijziging van de staatkundige verhoudingen binnen het koninkrijk. De geschiedenis kan en mag zich in dezen niet herhalen. Het lijkt mijn fractie alleszins gewenst dat de minister vroegtijdig volstrekt duidelijk maakt wat voor de Nederlandse regering de concrete inhoud is van het begrip "cruciale bevoegdheden" als het om het Koninkrijk gaat. Is de minister bereid duidelijkheid te verschaffen?

Mijn fractie onderkent wel degelijk de gevoeligheid en de complexiteit van de materie. Mijn fractie vindt echter niet dat Nederland een al te passieve rol moet vervullen in de discussie over andere bestuurlijke verhoudingen binnen het Koninkrijk. Integendeel, als grootste partner binnen het Koninkrijk heeft Nederland niet alleen het recht maar ook de plicht het voortouw te nemen in de discussie. Mijn fractie zou graag een dergelijke proactieve houding van het kabinet zien.

De huidige minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties is nog maar enkele weken in functie en zal ongetwijfeld verklaren dat hij het ingezette beleid van zijn ambtsvoorganger zal voortzetten. Dat is ook logisch, want wij hebben het over kabinetsbeleid. Dat beleid kon vorig jaar rekenen op brede steun in dit huis. Wij zijn inmiddels echter ruim een jaar verder. Mijn fractie wil vandaag graag van de minister vernemen welke concrete stappen hij op welke momenten denkt te nemen om de voorstellen van de commissie-Jesurun te effectueren. Mijn fractie wil graag op korte termijn met de regering discussiëren over haar visie op de aanbevelingen van de genoemde commissie. Het zal duidelijk zijn dat wij met meer dan gewone belangstelling de reactie van de minister afwachten.

De heer Van Raak (SP):

Mevrouw de voorzitter. Bij het aantreden van de minister deden sommige commentatoren wat spottend over zijn portefeuille, die na het aftreden van zijn voorganger zou zijn uitgekleed. Niets is natuurlijk minder waar. Er staat de minister nog veel vernieuwingswerk te wachten. Ook mijn partij is overtuigd van de noodzaak daarvan. D66 werd opgericht om de Nederlandse politiek te veranderen. De SP werd opgericht om heel de wereld te verbeteren. De manier waarop onze partijen veranderingen willen aanpakken, ook bestuurlijke vernieuwingen, loopt nogal uiteen. Misschien heeft dat te maken met onze verschillen in uitgangspunten. Stellen wij in de politiek personen centraal of parlementen en partijen? Heeft bestuurlijke vernieuwing te maken met regels en wetten of met politieke cultuur? Soms lijkt het of de partij van de minister zich vooral druk maakt over de manier waarop politici worden gekozen en mijn partij vooral over de manier waarop wij falende bestuurders weer kwijt kunnen raken. Ik hoop dat de minister met betere voorstellen komt dan zijn voorganger. En dat onze partijen, die beide vernieuwing hoog in het vaandel voeren, elkaar wat meer zullen vinden. De toekomst zal het leren. Veel vernieuwingswerk staat deze minister ook te wachten in andere delen van het koninkrijk. Wie stelt dat bestuurlijke vernieuwing in Nederland een moeizaam proces is, zou eens naar de Nederlandse Antillen en Aruba moeten kijken! Vergeleken met de ontwikkelingen die daar op stapel staan, is wat wij in Nederland doen immers kinderspel. In Nederland spreken wij over aanpassingen aan het constitutionele huis. Elders in het koninkrijk moet een heel nieuw huis worden opgetrokken, en is de verdeeldheid zo mogelijk nog groter.

In april spraken de bewoners van de Nederlandse Antillen zich uit over hun bestuurlijke toekomst. De wensen waren verdeeld. Slechts weinig mensen willen onafhankelijk worden, en nog minder mensen willen blijven behoren tot het land Nederlandse Antillen. Een meerderheid van de inwoners van Curaçao wil onafhankelijk worden binnen het koninkrijk, net als het buureiland Aruba. Ook Sint Maarten kiest voor een Status Aparte-model. De bewoners van de andere eilanden staat in meerderheid echter een andere bestuurlijke toekomst voor ogen. Sint Eustatius wil deel blijven uitmaken van een opnieuw te vormen land Nederlandse Antillen; Bonaire en Saba willen directe banden met Nederland. Nu spreken, als ik het goed heb begrepen, de eilandbesturen over de toekomst van de Nederlandse Antillen. Later volgen wij. Wat is de inzet van de minister daarbij? Wat kunnen wij volgens de minister de komende jaren verwachten van de bestuurlijke verhoudingen tussen Nederland en de Antillen? Wat is in zijn ogen een verstandige politiek? Mevrouw Tan vroeg al wanneer er een rondetafelconferentie komt en wat de inzet van de minister daarbij is.

Ik denk dat de verdeeldheid op de Antillen deels is te verklaren uit een gebrekkig staatsvormingsproces. Vorig jaar vierden wij het vijftigjarig bestaan van het Koninkrijksstatuut, maar in die vijftig jaar is er op de Antillen niet zoiets ontstaan als een samenhangende idee of een gevoel van een nationale staat. De Antillen zijn eilanden, die bovendien vaak ver van elkaar liggen. Dit heeft er mede toe geleid dat Aruba in 1986 een eigen weg koos, en niet geheel zonder succes.

Vorig jaar stelde de Rijksregering de commissie-Jessurun in, die met voorstellen kwam voor bestuurlijke vernieuwing: minimale bevoegdheden voor het land Nederlandse Antillen, maximale bevoegdheden voor de eilandbesturen en cruciale bevoegdheden voor het Koninkrijk. De Nederlandse regering reageerde in een eerste reactie positief op die aanbevelingen. Tot de cruciale bevoegdheden rekent de minister onder meer de integriteit van het bestuur, het financiële beheer en het in stand houden van boveneilandelijke voorzieningen. Alledrie de voorwaarden lijken voor mijn fractie hard nodig. Zeker Curaçao is de afgelopen jaren geen toonbeeld geweest van goed bestuur. Tijdens het referendum over de toekomst van het eiland zei bijna een kwart van de bevolking volledig deel te willen worden van Nederland. Dit is opvallend, omdat geen van de gevestigde partijen voor deze optie was en ook de meeste opiniemakers en media een directe band met Nederland niet zagen als een serieuze optie. Heeft het de minister ook verrast dat bijna een kwart van de Curaçaoënaars kiest voor een directe band met Nederland? Kan dit volgens de minister worden opgevat als een protest tegen het slechte functioneren van het bestuur op Curaçao?

In een rapport met de prachtige titel "Nu kan het, nu moet het" – deze titel zou je voor elk onderzoek kunnen gebruiken – heeft de werkgroep voorstellen gedaan voor verbetering van het financiële beheer. De Antillen hebben een miljardenschuld. De invloed van de drugseconomie neemt toe. Deze problemen trekken een zware wissel op de onderhandelingen. Welke ingrepen zijn er volgens de minister nodig om de eilanden weer financieel en economisch gezond te maken? Wie is in staat om dat uit te voeren, en tegen welke kosten?

Curaçao, het grootste eiland, heeft ongeveer evenveel inwoners als Enschede. Saba is wat inwonertal betreft vergelijkbaar met Schin op Geul. Het verder opknippen van de Nederlandse Antillen kan een gevaar vormen voor de voorzieningen. De grote toestroom van vluchtelingen, bijvoorbeeld, zorgt voor problemen in het onderwijs. Er zijn financiële problemen in de gezondheidszorg, bijvoorbeeld op Sint Maarten. Wat de veiligheid betreft, is er met name op Curaçao sprake van een schrikbarende toename van drugssmokkel, bendeoorlogen en liquidaties. De heer Lemstra legde wat dat betreft een verband met de armoede. Hoe denkt de minister dat in de toekomst tussen de eilanden kan worden samengewerkt om voorzieningen in stand te houden?

Ten slotte wil ik nog iets zeggen over de toekomst van de Antillen in de Europese Unie. Sommige Antillianen hebben hun hoop gevestigd op Nederland en willen dat hun eiland een gemeente of provincie wordt van Nederland, en dat op het moment dat Nederland zelf een provincie dreigt te worden van Europa! Ik denk niet dat het zal lukken, maar stel dat de propagandamachine van het kabinet erin slaagt om de Nederlandse bevolking tijdens het referendum op 1 juni tot een "ja" te bewegen, en wij dus een Europese grondwet zullen krijgen, wat voor gevolgen heeft deze nieuwe Europese grondwet voor de Nederlandse Antillen en Aruba? Franse, Spaanse en Portugese eilanden hebben de status van zogenaamd Ultra Perifeer Gebied. Een nauwere band hoeft niet altijd slecht te zijn voor een eiland, zo laten de grote verschillen zien op het Franse deel en het Nederlandse deel van Sint Maarten. Het land Nederlandse Antillen heeft zich, als ik het goed heb begrepen, positief uitgesproken over een UPG-status. Aruba heeft, als ik het goed heb begrepen, de voorkeur voor de status van LGO. Hoe eensgezind zijn de verschillende eilanden, ook Aruba, over de toekomstige bestuurlijke verhoudingen tot de Europese Unie? Welke vorm heeft de voorkeur van deze minister?

Mijn fractie beseft dat makkelijke oplossingen voor de grote bestuurlijke problemen op de Antillen niet mogelijk zijn. Met de minister zijn wij het echter eens dat er veel veranderd moet worden. Heel graag zouden wij de minister willen uitnodigen om vandaag meer in het algemeen zijn visie – wij hebben immers een nieuwe minister – te geven op de toekomst van de Nederlandse Antillen en Aruba.

De heer Lemstra sprak van onomkeerbare processen. Dat is misschien een enigszins beladen term in deze omgeving, maar van een nieuwe minister verwachten wij in ieder geval wel een frisse blik.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Uiteraard wil ik ook van de kant van de D66-fractie de nieuwe minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties hartelijk welkom heten in deze voor hem en voor zijn partij zeer bijzondere Kamer. Wij vinden het buitengewoon plezierig dat wij al zo snel met hem over een dusdanig boeiend onderwerp als het Koninkrijk en Koninkrijksrelaties kunnen debatteren.

Onze fractie heeft echter dit jaar weinig behoefte om heel uitvoerige algemene beschouwingen te houden over de Antillen. Hiervoor zijn in hoofdzaak drie redenen. De eerste is dat wij net een nieuwe minister hebben. Deze zal zich niet alleen eerst de dossiers eigen moeten maken, maar ook bekend moeten worden met de hoofdrolspelers in het veld. Daarnaast gunnen wij hem, net als elke andere nieuwe minister, gewoon een paar gelukzalige 'wittebroodsweken', om een eigen lijn ook op dit heel bijzondere dossier te trekken.

De tweede reden heeft te maken met de uitkomst van het referendum op Curaçao en de conclusies die daaraan zijn te verbinden, want het zal enige tijd kosten om een verstandige koers uit te denken en uit te zetten. De derde reden is dat de fractie van D66 vindt dat zij de Tweede Kamer niet al te hinderlijk voor de voeten moet gaan lopen door nu al heel ferme standpunten in te nemen daar waar het de toekomstige staatskundige inrichting betreft. Het politieke primaat – het lijkt mij goed om dat hier even te zeggen – hiervoor ligt immers in beginsel bij de Tweede Kamer.

Dat gezegd hebbende, zou ik de minister wel een aantal punten willen voorleggen, met het verzoek hierop te reageren. Het eerste punt heeft te maken met de uitkomst van het referendum op Curaçao, het staat nog vers in ons geheugen. Met de uitkomst van dit referendum heeft het Nederlandse kabinet naar de mening van de D66-fractie een feit in handen gekregen om de herijking van de bestuurlijke relaties – en misschien nog wel dit jaar – onomkeerbaar vorm te geven. Ik hoef niet uit te wijden over de geschiedenis rondom dat moment, want dat hebben mijn voorgangers net al gedaan. Meer dan ooit geldt dat de vraag niet is óf er iets moet gebeuren, maar wát er moet gebeuren en wanneer precies.

De bevolking op Curaçao heeft gekozen en 68% wil autonomie, dat wil zeggen los van de overige Antilliaanse eilanden, maar met behoud van de band met Nederland. Daarmee lijkt op het eerste gezicht een vrijwel definitief einde te zijn gekomen aan een Antilliaans staatsverband. De Antillen als staatsverband zijn op sterven na dood, kopte het Antilliaans Dagblad daags na de referendumuitslag. Immers Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en het al uitgetreden Aruba zien geen heil meer in een staatsverband.

Mijn vraag aan de minister is of hij dit ook zo ziet. Meent hij ook dat de energie vooral moet gaan zitten in het maken van afspraken tussen het moederland en de afzonderlijke eilanden?

Mijn tweede punt heeft te maken met het huidige momentum. De heer Van Heukelum heeft daar ook al roerende woorden aan gewijd. De voorganger van de minister, de heer De Graaf, heeft naar de opvatting van de fractie van D66 buitengewoon veel goed voorwerk verricht. Van rechtshandhaving, financieel toezicht en sociale investeringen is in betrekkelijk korte tijd veel werk gemaakt. Wij vertrouwen er natuurlijk op dat deze minister die duidelijke en besliste lijn van zijn voorganger onverminderd voortzet.

Er is echter misschien meer mogelijk. Ik zei zojuist ook al dat er een momentum is ontstaan waarin nieuwe mogelijkheden open liggen: een nieuwe minister, een uitslag van een referendum en de nadrukkelijk politieke wens, ofte wel het nadrukkelijk politieke draagvlak om de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Nederland en de eilanden op een moderner, eigentijdser manier vorm te geven. De ervaring in dit dossier leert echter dat vrijwel automatisch een procesaanpak wordt verkozen boven een inhoudelijke. De argumenten zijn: het is moeilijk, ingewikkeld, veel partijen, veel belangen, veel posities en de noodzaak om een beetje tijd te kopen. In de praktijk komt dat vaak neer op gestudeer, werkgroepen, commissies en rapporten. Kortom, het zijn tijdrovende zaken die een oplossing niet al te vaak dichterbij brengen, zo leert de geschiedenis.

Ik vind het dan ook een sympathieke gedachte van de heer Lemstra om een staatscommissie in te richten. Die staat echter een beetje haaks op mijn observatie dat er al zo ontzettend veel procesaanpakken zijn geweest. Zou het toch niet, zoals het ook een beetje doorklonk in het betoog van de heer Lemstra en de vorige woordvoerders, het proberen waard zijn om op zeer korte termijn uit de consensusaanpak te stappen en te kijken of wij een inhoudelijke aanpak kunnen voorstaan? Laat de minister met een standpunt komen en laten wij kijken of daarvoor een politiek draagvlak is. Soms kunnen wij dingen niet oplossen door te blijven zoeken naar consensus. Er zou eigenstandig een koers aangegeven moeten worden. Hoe gaat de minister dit unieke moment gebruiken? Is de minister het eens met onze fractie dat hij eigenlijk snel een eigen richting zou moeten bepalen?

De heer Lemstra (CDA):

Mijn suggestie voor een staatscommissie is niet ingegeven door processuele kanten om overeenstemmingen te bereiken, om iets weg te drukken of om processen nog langer te laten duren. Het gaat mij er echter om, dit momentum aan te grijpen om op hoog niveau, zelfs nog hoger dan het kabinet, een staatscommissie opdracht te geven om spijkers met koppen te slaan. Mijn redenering is: of de minister nu het voortouw neemt of de eilanden, er zal iets moeten zijn wat daar bovenuit stijgt en wat de richting aangeeft die ingeslagen kan worden. Het is dus absoluut niet mijn bedoeling om processen te verlengen. Integendeel, het gaat mij erom inhoudelijk knopen door te hakken. Daarom ben ik zo hoog mogelijk gaan zitten.

De heer Schouw (D66):

Ik heb ook geprobeerd om die suggestie niet direct af te serveren. Toch wil ik het punt vasthouden dat er in dat dossier snel beweging moet komen. Ik ben het volkomen met u eens: als het nodig is om dat op het hoogste niveau te zoeken, moet dat gebeuren. Wij moeten er echt voor uitkijken dat er steeds maar weer gestudeerd wordt en dat er procesmatig gekeken wordt. Daar komen wij namelijk weinig verder mee.

Mevrouw de voorzitter. Een tussenopmerking is dat het eigenlijk wel jammer is dat er in Nederland geen serieuze raadpleging is geweest over de vraag hoe dit deel van het koninkrijk aankijkt tegen de relaties met de eilanden. Wij moeten het doen met de uitkomsten van het webcongres van NRC Handelsblad van enkele weken geleden. Daarin gaf 61% van de respondenten aan dat de Antillen op eigen benen moeten gaan staan. Er is dus enige urgentie om tot daden te komen. Kan de minister nog eens aangegeven hoe hij aankijkt tegenover zo'n peiling en de uitkomst daarvan? Het is weliswaar een beetje een houtje touwtje peiling, maar ik heb niets anders beschikbaar. Toch geeft die peiling op dit punt wel heel duidelijk een richting aan van in elk geval de respondenten van NRC Handelsblad.

Mijn derde punt betreft het al dan niet bindend zijn van de uitslag van het referendum op Curaçao. Toevallig was ik op de dag van het referendum op Curaçao. Mij viel op dat in het krantje over het referendum stond en dat in de publiciteit daaromheen duidelijk werd gemaakt dat de inwoners van Curaçao de staatkundige status van het eiland rechtstreeks konden kiezen. "Uw keuze wordt onverkort uitgevoerd". Er zou sprake zijn van een zelfbeschikkingsrecht. De vraag is natuurlijk of dat staatsrechtelijk juist is. Acht de minister zich gebonden aan de uitkomst van dat referendum? Is daar tijdens zijn bezoek aan Curaçao over gesproken?

Overigens veroorzaakt de verkozen oplossing dat Nederland rechtstreeks relaties onderhoudt met de afzonderlijke eilanden, in mijn ogen een aantal problemen die niet één twee drie op te lossen zijn. Enkele voorgangers hebben ze al genoemd. Er valt bijvoorbeeld te denken aan de financiële ontvlechting van de Antillen met daarbij de verdeling van de geweldige schuldenlast als knelpunt. Het getouwtrek over een verdeelsleutel kan nog vele jaren duren. Ook moeten er afspraken worden gemaakt over het al dan niet handhaven van de Antilliaanse gulden. Wat voorts te denken van afspraken over voorzieningen op het gebied van onderwijs en medische zorg? Dit zijn zeer tijdrovende procedures. Is het, gezien alle tijdrovende uitwerkingen van zo'n variant, niet beter om serieus een andere mogelijkheid te overwegen, oftewel optie D in het referendum op Curaçao? Curaçao, en wat mij betreft ook de andere eilanden, worden dan meer een onderdeel van Nederland. Deze optie heeft veel praktische voordelen, bijvoorbeeld voor het niveau van de voorzieningen, sociale investeringen, de handhaafbaarheid van rechtsregels en het financiële toezicht. Een bijkomend voordeel is dat het land veel stabieler wordt. Dat is weer aantrekkelijker voor investeerders.

Mevrouw Tan (PvdA):

Probeert de heer Schouw de minister de suggestie van de hand te doen om ondanks de overduidelijke uitslag van het referendum op Curaçao, een optie na te streven die de bevolking heeft afgewezen of begrijp ik hem verkeerd?

De heer Schouw (D66):

U begrijpt mij heel goed, dus dat doet mij deugd. Ik probeer duidelijk te maken dat ruim 60% van de bevolking op Curaçao voor de ene variant heeft gekozen en een kwart van de bevolking voor de andere. Die variant heeft een partijgenoot van u in de Tweede Kamer overigens met enig enthousiasme begroet. Ik verzoek om die optie niet weg te gooien, maar om die samen met andere alternatieven serieus in overweging te nemen. Dat is het enige wat ik opmerk.

Mevrouw Tan (PvdA):

Ik gun u uw argumenten. Ik wilde alleen even reageren op uw opmerking over de mening van iemand anders tijdens het proces. Die vind ik niet zo relevant.

De heer Schouw (D66):

Nou ja, het is aan de overkant toch een belangrijke politieke fractie? Ik vind het prima als u dat wilt relativeren.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Afgezien van de consequenties van referenda die inmiddels hebben plaatsgevonden en waar wij mijns inziens niet omheen kunnen, had de suggestie van de heer Schouw vroeger mijn bijval gekregen. Toen ik hier jaren geleden een dergelijke suggestie deed, viel iedereen over mij heen. Nu val ik een beetje over de heer Schouw heen. Ik heb namelijk geleerd dat onze financiële bijdrage, vergeleken met onze huidige financiële bijdrage, met een veelvoud van zeven toeneemt, als wij van Curaçao en eventueel de andere Antillen overzeese provincies zouden maken. Een dergelijke gebeurtenis in het Caribisch gebied oefent bovendien een enorme aantrekkingskracht op illegalen uit. Je introduceert namelijk een soort Fremdkörper in het Caribisch gebied. Gezien de ervaringen die ik in de loop van de jaren heb opgedaan door daar veel te zijn en door veel naar anderen te luisteren, merk ik op dat de suggestie van de heer Schouw uit de tijd is.

De heer Schouw (D66):

Ik twijfel natuurlijk niet aan de inzichten en feiten die op tafel worden gelegd, maar roep graag in herinnering dat tot nu toe alle sprekers de minister hebben opgeroepen om een richting aan te geven. Waarschijnlijk doet de heer Schuurman dat ook. Ik probeer aan te geven dat er globaal twee denkrichtingen mogelijk zijn; laten wij die nu eens heel serieus bekijken en geen denkrichting "dichtschroeien". En laten wij ook niet op voorhand verder gaan met de denkrichting die voortkomt uit de uitslag van het referendum op Curaçao.

Mevrouw Tan (PvdA):

Het verbaast mij, deze opstelling te vernemen van de heer Schouw, die spreekt namens de fractie van D66. Ik heb altijd begrepen dat D66 een groot voorstander van referenda was. Het gaat er nu niet om, for the sake of the argument te praten over de voor- en nadelen van de verschillende mogelijkheden, het gaat erom dat er een referendum heeft plaatsgevonden en dat het een bepaalde uitkomst heeft. Het verbaast mij dat het nu lijkt alsof D66 deze uitkomst niet serieus neemt.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter, het verbaast mij nu juist dat mevrouw Tan de uitslag van een referendum op één eiland consequenties wil laten hebben voor de staatkundige verhoudingen binnen het hele Koninkrijk. Dat kan natuurlijk niet; ik heb hierover al een paar opmerkingen gemaakt en ik hoor daar graag een reactie van de minister op.

Mevrouw Tan (PvdA):

Uiteraard is de reactie van de minister voor ons allen het belangrijkste, maar als u goed naar mij hebt geluisterd, weet u dat ik uitgegaan ben van de uitslagen van de referenda op de verschillende eilanden. Die uitslagen zijn verschillend en ik heb dan ook aan de minister gevraagd, welke conclusies hij daaruit trekt. Als je ervan uitgaat dat Bonaire en Saba Koninkrijkseilanden worden, dat Sint Eustatius bij het land blijft en dat Sint Maarten en Curaçao een status aparte willen, nog afgezien van hoe die zou moeten worden ingevuld, moet je je afvragen hoe je nog een overzienbaar geheel kunt verkrijgen. Dat vergt een inhoudelijke discussie over de modaliteiten, maar dat is iets anders dan uw suggestie om in het geval van Curaçao af te wijken van de duidelijke uitslag van het referendum aldaar.

De heer Schouw (D66):

Ik wil het nog wel een keer uitleggen, mijn punt is dat de uitslag van het referendum op Curaçao voor Nederland geen absoluut gegeven kan zijn. Het is toch geen ijzeren wet dat deze uitkomst de toekomstige staatkundige positie van dit eiland bepaalt? Die vraag leg ik aan de minister voor.

Mevrouw Tan (PvdA):

Ik ben het met u eens, het is duidelijk dat je die uitkomsten niet zo maar in een model kunt persen, want de resultaten kun je dan niet zo maar aan elkaar breien. Het gaat mij om uw suggestie dat de uitslag van het referendum op Curaçao aan de kant zou moeten worden geschoven, ondanks dat de grote meerderheid op dat eiland een duidelijke keuze heeft gemaakt. Dit vind ik hoogst merkwaardig. Maar laten wij hier nu niet verder over twisten, wij horen het antwoord van de minister wel.

De heer Schouw (D66):

Het is voor mij geen twistpunt.

Er is nog een ander aspect. De voorkeursvariant van autonome landen binnen het Koninkrijk behelst het reduceren van het geheel met één bestuurslaag: de landsregering. Dit is aan de ene kant logisch, maar aan de andere kant toch ook opmerkelijk. In Nederland lossen wij sinds jaar en dag het probleem van gebrekkige bestuurskracht van gemeenten op door middel van schaalvergroting. In de regel leidt dit tot een professioneel bestuur en een professioneel ambtelijk apparaat. Met andere woorden, schaalvergroting is een succesformule gebleken voor het vergroten van de bestuurskracht. Maar als wij niet uitkijken, komt er voor de Koninkrijkseilanden een oplossing, tegenovergesteld aan deze oplossing die zich in de praktijk bewezen heeft, want hierbij denken wij het probleem van een gebrek aan bestuurskracht juist met schaalverkleining te kunnen oplossen. Maar hoe verhoudt zich dat, zo zou ik de minister willen voorhouden, tot eigenlijk de bestuurlijke leer op dit punt? Hoe kom je in dat model tegemoet aan de voornaamste bezwaren van schaalverkleining, een professioneel apparaat en een professioneel bestuur?

Tot slot, voorzitter, wil ik evenals een aantal andere collega's vragen naar de feitelijke uitvoering en voortgang van de voornemens die wij hier eerder hebben besproken. Kan de minister iets meer vertellen over de voortgang van de rechtshandhaving, de voortgang van de investering in sociale programma's en het drugsbestrijdingsbeleid? Onze fractie ziet met buitengewone belangstelling uit naar de beantwoording door de minister.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik spreek in dit debat mede namens de SGP-fractie. Graag verwelkomen onze fracties de nieuwe minister. Wat ons betreft had minister De Graaf niet behoeven af te treden. Zijn beleid inzake Koninkrijksrelaties had onze steun, alhoewel – en dat mag toch niet onvermeld blijven – wij meer haast hadden met de aanpak van de problemen dan hij.

Voor de nieuwe minister is het beheer van de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zaken binnen het Koninkrijk der Nederlanden geen eenvoudige zaak. Het dossier is bepaald complex en de problemen zijn niet met kreten op te lossen. Jammer genoeg maken wij in Nederland ons nog wel eens schuldig aan het suggereren van ogenschijnlijk voor de hand liggende oplossingen, terwijl die vanwege het Statuut helemaal niet meer of niet mogelijk zijn. Daarmee hebben wij te rekenen. En voorts is er in de onderlinge relaties veel kommer en kwel. De nieuwe minister wensen wij veel sterkte, doortastendheid en zegen bij zijn nieuwe taak. Wij hopen op een constructieve samenwerking.

Wij zijn dankbaar dat de vorige minister in overleg met de Nederlands-Antilliaanse regering de bestrijding van armoede 'goed' heeft aangepakt. Alhoewel vanwege de grootte van de problemen goed ook weer niet gauw 'genoeg' is. Daarover straks meer. Een ander positief punt is dat het ontwikkelingsfonds voor de Nederlandse Antillen van de grond is gekomen. Wij hopen dat daarmee sneller, effectiever en efficiënter ontwikkelingsprojecten voor de eilanden van de Nederlandse Antillen kunnen worden gestart en afgerond. Dat zo'n fonds een enorme verbetering is vergeleken met alles wat in het verleden is beproefd, maken ook de positieve resultaten van een dergelijk fonds op Aruba duidelijk.

Een derde beleidspunt dat wij graag positief willen benadrukken betreft de steun aan meer veiligheid op de Nederlandse Antillen en de bestrijding van drugsinvoer en -uitvoer. Ook hierbij is echter iets doen nog lang niet voldoende. Wij hopen van harte dat de samenwerking van de Koninkrijksregering met het kabinet Ys vele vruchten op de genoemde gebieden mag afwerpen.

De kwestie rond inburgering en toelatingscriteria voor Arubaanse en Antilliaanse jongeren heeft in de andere landen van het Koninkrijk voor heel veel onrust gezorgd. Men is niet zo zeer gekant tegen inburgering van die jongeren, want men ziet wel in dat er geen toekomst voor die jongeren in ons land is als ze de taal niet spreken en niet weten hoe het een en het ander bij ons toegaat. Hun probleem betreft de toelating waarin zij discriminatie zien van een groep mensen die evenals andere rijksgenoten allemaal eenzelfde paspoort hebben. Wij zijn steeds van mening geweest dat ze juridisch gezien sterke argumenten hebben. Inwoners van Europa, Turkije en landen waarmee wij vriendschaps- en handelsbetrekkingen hebben, evenals Surinamers onder bepaalde omstandigheden, zijn beter af dan onze rijksgenoten met een Nederlands paspoort. Dat wringt enorm. Dat neemt overigens niet weg dat wij met de voorstanders van een toelatingsregeling inzien dat wij met een fors toegenomen probleem te maken hebben. Daarop hoor ik graag een reactie van de minister.

Met betrekking tot dat eigenlijke probleem geven wij er de voorkeur aan dat er zo snel mogelijk veel gedaan wordt aan de opvang van de vele ontspoorde kinderen en jongeren op de Nederlandse Antillen. Wat ons betreft is het alle hens aan dek. De schrijnende armoede onder grote groepen van de bevolking, de drugseconomie, de toenemende criminaliteit en de wens van veel jongeren hun geluk te gaan zoeken in ons land terwijl wij weten dat dit op een mislukking uitloopt, moeten de drie regeringen van de landen zeer alert en inventief maken om gezamenlijk de volgende problemen aan te pakken.

1. Alle kinderen moeten de leerplicht van 4-16 jaar daadwerkelijk nakomen. De verhalen van het tegendeel beloven anders voor de toekomst niet veel goeds.

2. De inmiddels verplichte sociale-vormingsplicht voor jongeren van 16-24 jaar moet ook daadwerkelijk voor alle 3500 jongeren ter hand worden genomen. Er is capaciteitsvergroting nodig en er moeten zo snel mogelijk geschikte onderwijskrachten worden aangetrokken. Omdat veel jongeren al vroeg de mist zijn ingegaan omdat zij niet aan de leerplicht voldeden, moet ervoor gezorgd worden dat voor die jongeren aparte opvang en scholing plaatsvindt voordat zij 16 jaar zijn. Anders wordt het een verloren generatie.

3. Er moet een sociaal-economisch plan komen waarin jongeren voldoende werkgelegenheid wordt geboden. Een integrale aanpak is nodig. Goedbedoelde afzonderlijke maatregelen zullen niet meer zijn dan dweilen met de kraan open. In bestuurlijk opzicht – zo laten zakenmensen op Curaçao weten – is het vaak willekeur en rechtsonzekerheid. Dat is niet het geschikte klimaat om investeerders aan te trekken. Aandacht voor "good governance" zal straks ook bij de onderhandelingen veel aandacht moeten krijgen.

4. Bij een integrale aanpak hoort onzes inziens ook dat ngo's die zich inzetten voor opvang van en onderwijs aan ontspoorde kinderen, sterk worden gesteund en gesubsidieerd. Vooral moet daarbij bureaucratisering worden bestreden en voorkomen. Wij horen te vaak dat sterk gemotiveerde mensen stranden in de bureaucratie en dat de kinderen niet worden geholpen. Later zullen wij die jongeren weer tegenkomen in een moeilijk te bestrijden crimineel milieu.

Ik maak een opmerking over Sint Maarten. De bevolkingsgroei aldaar moet reden tot zorg zijn. In zeer korte tijd is de bevolking opgelopen tot 45.000. Daarbij zijn de illegalen niet meegeteld. Ook daar dreigt veel sociale uitsluiting en armoede. Laten wij de les van Curaçao geleerd hebben. Beter nu zo snel mogelijk overleg met Sint Maarten om de problemen aanpakken, dan jaren later veel geld moeten steken in de probleemjongeren van Sint Maarten die naar Nederland zullen komen.

Ik kom op de ontwikkeling van het Koninkrijk. Wij zijn binnen het Koninkrijk op een punt aangekomen waarop de onderlinge relaties weer aan de orde kunnen en moeten worden gesteld. Het land van de Nederlandse Antillen verkeert in een crisis en de relatie met de Europese Unie verdient heroverweging. Na de uitgekomen rapporten van respectievelijk Jessurun en Van Beuge was de aanvankelijke verwachting dat de herstructurering snel zou kunnen worden gerealiseerd. Met de vorige minister deelde ik de mening dat dit nog wel eens zou kunnen tegenvallen. Er komt heel wat op tafel dat bij de overwegingen voor de herstructurering nodig is. Snelheid, zo zei de minister, mag niet ten koste gaan van zorgvuldigheid. Ik voeg daaraan toe: maar vraagt ook doortastendheid.

Ondertussen zijn wij een eindje verder in de tijd. De verschillende eilanden van de Nederlandse Antillen hebben via referenda hun voorkeur kenbaar gemaakt. Tegelijk heerst er onzekerheid over wat Nederland nu precies wil. Tot nu toe is Nederland niet verder gekomen dan het formuleren van randvoorwaarden. Dat was begrijpelijk vanwege de wens dat de discussie op de Antillen niet door Nederland gefrustreerd mocht worden, maar aan de andere kant mag het de eilanden van de Nederlandse Antillen vanaf nu toch ook niet meer aan duidelijkheid van de kant van Nederland ontbreken. Zo hebben in de loop van de tijd Bonaire en Sint Eustatius gevraagd wat Nederland nu precies wil. Wat betekent het dat sommige eilanden Koninkrijkseilanden willen worden? Zal de status aparte van Curaçao en Sint Maarten dezelfde kunnen zijn als die van Aruba?

En zijn de verschillen tussen Curaçao en Sint Maarten niet zo groot dat de status aparte die zij begeren, op maat moet zijn en dus niet bij voorbaat identiek? Ik maak mij er grote zorgen over als Sint Maarten een status aparte zou kunnen krijgen op hetzelfde niveau als Aruba, omdat men in alle opzichten de capaciteit daartoe ontbeert. En hoe ziet Nederland bij afschaffing van de huidige Landslaag van de Nederlandse Antillen – en daar zal het toch op uitlopen – precies de toch wel noodzakelijke intereilandelijke samenwerking? Is het geen tijd geworden dat Nederland nu snel een meer concrete invulling geeft aan wat zij wenselijk acht en wat niet? Maar misschien moeten we hier spreken van een gewenste invulling die de Koninkrijksregering zou moeten formuleren. Het ligt in de verwachting dat niet Nederland, maar het Koninkrijk in de toekomst meer kracht zal moeten vertegenwoordigen. Is het inderdaad zo moeilijk om bijvoorbeeld het overleg binnen de regering van het Koninkrijk te starten om gezamenlijk een begaanbare route naar de toekomst van het Koninkrijk uit te stippelen? In een aan onze Kamer gerichte brief van 28 feb. jongstleden zegt de vorige minister dat hij bereid is om in overleg te treden met de Landsregering van de Nederlandse Antillen over de mogelijke inhoud van een hoofdlijnenakkoord. Onze vraag is: moet de regering van Aruba daar niet van meet af aan als partner binnen het Koninkrijk ook bij betrokken worden? Dat voorkomt later bij de uitwerking allerlei problemen.

Het ligt overigens wel voor de hand dat de regering van de Nederlandse Antillen en de afzonderlijke eilanden een grote rol spelen bij zo'n hoofdlijnenakkoord. Wanneer kunnen we dat verwachten? En kan de minister al iets meer zeggen over de concrete inhoud ervan? Nederland heeft toch zelf ook concrete ideeën over de invulling ervan? Ik zou niet alleen aandacht willen vestigen op de noodzakelijke procedures, maar ook sterk de nadruk willen leggen op de inhoud van het beleid.

In elk geval zal dit akkoord er in juni moeten zijn. De minister-president van de Nederlandse Antillen heeft al laten weten dat wanneer dat niet lukt, de voorgestelde verkiezingen van de Staten van de Nederlandse Antillen begin volgend jaar en de te starten verkiezingscampagne begin september het onmogelijk maken voorlopig grote vorderingen te maken. Of is de minister bereid om – mocht onverhoopt het tot stand komen van een hoofdlijnenakkoord uitlopen – met de Landsregering te overleggen om die verkiezingen lopende het herstructureringsproces op te schorten? Het is te gek voor woorden dat een land dat in crisis is en uiteenvalt, nog eens verkiezingen zou houden voor de Staten, terwijl deze in de toekomst geen enkele bevoegdheid meer hebben. Deze verkiezingen kunnen gemakkelijk worden gebruikt binnen het kader van een vertragingstactiek, zoals we meer dan eens gezien hebben. Ons lijkt het gewenst vast te stellen dat we geen tijd in het proces van nieuwe ontwikkelingen binnen de Nederlandse Antillen en binnen het Koninkrijk meer mogen verliezen. In dat verband zou ik ook willen vragen om het bilateraal overleg tussen Nederland en de eilanden van de Nederlandse Antillen die zich inmiddels allemaal hebben uitgesproken over hun toekomst, met kracht ter hand te nemen. Er moeten nu snel richtinggevende beslissingen worden genomen. Het instellen van werkgroepen om een rondetafelconferentie voor te bereiden, duldt geen langer uitstel na de totstandkoming van het hoofdlijnenakkoord en zeker na het overleg dat alle eilanden vandaag en morgen hebben op Sint Maarten. Graag hoor ik van de minister een uitgewerkt actieprogramma in de tijd.

De heer Schouw (D66):

Misschien is dit het geëigende moment om u even een reactie te vragen op de suggestie van de heer Lemstra over de staatscommissie.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik heb in mijn notities opgenomen dat ik hier aan het eind op terugkom. Als u dan niet tevreden bent, merk ik het wel.

Bij alles zal vanzelfsprekend de schuldenlast van de Nederlandse Antillen van bijna 2,5 mld euro een grote rol spelen. Ik vermoed dat er maar één uitweg is en dat is dat Nederland de schuldenlast overneemt en de consequenties daarvan in de toekomst met de autonome landen en de Koninkrijkseilanden op de een of andere manier verrekent. Deze financiële benadering is voor Nederland tegelijk een stok achter de deur. Het adagium van de vroegere minister voor Koninkrijksrelaties, Jan de Koning: "Wie betaalt, bepaalt", zal aan actualiteit bij de onderhandelingen winnen.

In het rapport van Jesurun is duidelijk gepleit voor een versterking van het Koninkrijk door toezicht op het bestuur en de openbare financiën en versterking van de rechtshandhaving. Gezien allerlei internationale ontwikkelingen lijkt dat ons van het grootste belang. Een valkuil is natuurlijk wel dat men op Curaçao en op Aruba gewend is, voor het Koninkrijk Nederland in te vullen. Hoe kan worden voorkomen dat de waarborgtaak van het Koninkrijk wordt gezien als een alleen maar Nederlandse aangelegenheid? Dat kan mijns inziens alleen maar gebeuren indien de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba zo snel mogelijk via hun gevolmachtigde ministers meer met de Nederlandse regering overleggen en besluiten voorbereiden.

Dan zal ook inhoud gegeven moeten worden aan de vraag wat "koninkrijkseilanden" nu precies zijn. Meestal denkt men dat dit eilanden zijn die rechtstreeks onder Nederland vallen, zoals Texel, maar dat lijkt ons onjuist. Volgens ons moeten de toekomstige vijf landen van het Koninkrijk gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen voor de speciale eilanden. Graag een reactie van de minister.

Als wij het over het Koninkrijk der Nederlanden hebben, wordt dat voor het gemak en vanwege de financiën in de West vaak ingevuld met "Nederland", zoals ik al zei. Onzes inziens kan dat niet langer. De afzonderlijke eilanden zullen elk meer gezamenlijk verantwoordelijkheid moeten dragen. Niet alleen Nederland, maar ook Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben elk hun verantwoordelijkheid voor de Koninkrijkseilanden. Gezamenlijk dragen zij verantwoordelijkheid voor goed bestuur, gezonde financiële verhoudingen en eenduidige rechtspraak. In dat verband verdient het misschien overweging om de zetel van de Koninkrijksregering, die cruciale taken in handen heeft, te laten rouleren. Is daar al eens over nagedacht? De permanente vertegenwoordiger van Nederland in Willemstad heeft uitstekende bureaus tot zijn beschikking.

Tegelijk met de herstructurering van de Nederlandse Antillen, en daarmee van het Koninkrijk, moet de relatie met de Europese Unie worden geregeld. Daarover bestaat al evenmin overeenstemming. Het lijkt ons ongewenst om voor de verschillende eilanden en voor Aruba aparte regelingen te hebben. Alles moet erop gericht zijn om voor alle betrokkenen tot een uniforme regeling te komen. In elk geval is duidelijk dat Nederland als onderdeel van het Koninkrijk steeds meer in Europa integreert. Buitenlandse Zaken en Defensie worden meer en meer Europees. Het zijn juist deze departementen die Nederland voor de Nederlandse Antillen en Aruba vertegenwoordigen.

Een eerste indruk is daarom dat de UPG-status het meest voor de hand ligt. Evenzeer ligt voor de hand dat de UPG-status niet tot verzwaring van de bureaucratische lasten van de Nederlandse Antillen en Aruba mag leiden. Wanneer die bureaucratisering te voorkomen is, lijken de toekomstige economische voordelen ons toch de doorslag te moeten geven. De voorlichting daarover moet sneller van de grond komen. Wanneer wordt er meer betrouwbare informatie verstrekt, zo vragen wij de minister. Het is in elk geval nodig om inzicht te verschaffen in de mogelijkheden van de Europese structuurfondsen voor de overzeese landen van het Koninkrijk.

Ook moet in de overwegingen worden betrokken wat het effect is van een versterkt Koninkrijk op de LGO- of de UPG-status. Wanneer bij de andere landen niet voldoende vertrouwen heerst in de onpartijdigheid van Nederland, moet dat op tafel komen. In dat verband wil ik iets zeggen over de niet geringe suggestie die de heer Lemstra deed. Ik zie een staatscommissie niet als mogelijkheid. Een staatscommissie is een commissie voor de Nederlandse Staat. Ik denk dat de heer Lemstra daarbij een fout maakte, dat een staatscommissie een hoger gezag zou hebben dan het kabinet. Misschien bedoelde hij een Koninkrijkscommissie die de Koninkrijksregering adviseert.

De heer Lemstra (CDA):

Inderdaad, ik bedoelde een staatscommissie op Koninkrijksniveau.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik zou dat dan geen staatscommissie noemen, maar een Koninkrijkscommissie. Over het algemeen zijn wij geen voorstander van alweer een commissie. Er zijn al zoveel commissies geweest. Ik ben het met de heer Lemstra eens, zoals ik het ook eens ben met de toenmalige minister Jan de Koning die in een variatie op het rapport van Jesserun "Nu kan het, nu moet het" eens gezegd heeft: "als het niet kan, zoals het moet, moet het maar, zoals het kan". Het is goed mogelijk dat een dergelijke Koninkrijkscommissie met de oud-gouverneurs van Aruba en de Nederlandse Antillen vrij snel tot overeenstemming kan komen over de toekomstige structuur en de relatie tot Europa. Als dat de eensgezindheid in het Koninkrijk kan bevorderen, moet die weg misschien worden bewandeld. Het mag echter niet veel tijd kosten. Ik vermoed dat de heer Lemstra dat met mij eens is.

Meer dan anders zie ik met spanning uit naar de reactie van de minister.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Mevrouw de voorzitter. Ik feliciteer de minister graag met zijn benoeming. Ik wens hem succes en sterkte, zeker bij dit dossier. Het is niet makkelijk wanneer een moeilijk dossier waaraan door de zittende minister terecht veel aandacht is geschonken, halverwege de rit moet worden overgenomen. Deze minister heeft als nieuweling in het kabinet het probleem Koninkrijksrelaties op zijn bord gekregen. Hij zal daar hard mee aan het werk moeten. Ik vermoed dat hij daarmee al aan het werk is. Wij kunnen ons niet veroorloven deze kans op een oplossing te laten lopen, nu alle partijen echt naar een snelle oplossing uitzien en daaraan ook lijken te willen meewerken.

Het gaat hierbij om iets dat het hart van onze staatkundige structuur raakt, ook al merk je daar in Europa niet zoveel van. Het gaat om de erfenis uit ons verleden van Europese en koloniale grootmacht. Ik denk daarbij aan de slavenhandel, aandacht voor economische belangen, maar gebrek aan aandacht voor menselijke belangen. Een dergelijk gebrek aan aandacht mag ons nu niet weer verweten worden. Wij zijn door de geschiedenis verplicht, ons best te doen voor een regeling met de West-Indische eilanden die tegemoet komt aan hun behoefte aan zelfstandigheid enerzijds en aan zekerheid en economisch perspectief anderzijds. Als daarbij gekozen wordt voor voortzetting van een koninkrijk waarvan Nederland en de eilanden gezamenlijk deel blijven uitmaken, en daar lijkt het op, dan ben ik daar blij mee. Het in een aantal opzichten minder fraaie verleden levert dan toch nog een gezamenlijk gekozen toekomstperspectief op.

Nu duidelijk is waar de afzonderlijke eilanden voor gekozen hebben, moet en kan het gesprek over de gezamenlijke staatkundige toekomst beginnen. Dat lijkt nog niet zo makkelijk. Curaçao en Sint Maarten kiezen beide voor een status als land in het Koninkrijk, maar op Curaçao ziet de ene partij dat als een duurzame keuze en de andere als een opstapje naar zelfstandigheid. De mate waarin men bereid zal zijn, bevoegdheden op het gebied van rechtshandhaving en financiën aan het Koninkrijk toe te kennen, wordt waarschijnlijk mede door die achterliggende bedoelingen bepaald.

Ziet de minister mogelijkheden om tot een deugdelijke afbakening van de autonomie van de toekomstige landen te komen, waarbij gewaarborgd is dat Nederland de verantwoordelijkheden die het formeel of moreel draagt ook echt kan dragen? Ziet de minister daarbij enige mogelijkheid om tot één uniforme regeling voor de landen te komen, ook voor Aruba? Of moeten wij ons erop voorbereiden dat er drie verschillende posities ontstaan? Misschien dat hierbij het aspect van het zelfbeschikkingsrecht een rol speelt, waarover de heer Schouwen sprak. Hebben de eilanden afzonderlijk zelfbeschikkingsrecht en hoever reikt dat recht?

Nu Sint Eustatius niet voor de positie van koninkrijkseiland heeft gekozen maar voor handhaving van het land Nederlandse Antillen, welk effect heeft dat volgens de minister op de opties die nog mogelijk zijn? Betekent dat, zoals op de Antillen al is gesuggereerd, dat Sint Eustatius op zijn eentje het land Antillen met alle daarbij behorende autonomie kan blijven vormen? Heeft overigens de minister al enig idee wat hij zich moet voorstellen bij het begrip koninkrijkseiland? Iedereen vraagt daarnaar. Wat vindt de minister van de gedachte dat bij koninkrijkseilanden in juridisch en economisch opzicht beter de status van ultraperifeer gebied van de EU dan de LGO-status past, omdat dat voor de kleine eilanden betekent dat ze door de EU meegetrokken worden naar een Europees peil van sociale en economische omstandigheden én omdat het betekent dat niet voor deze kleine eilanden afzonderlijk allerlei wetgeving tot stand moet worden gebracht maar ze eenvoudig de Nederlandse wetgeving, althans op hoofdlijnen, accepteren? Een koninkrijkseiland is niet hetzelfde als een gemeente. Het kan er in veel opzichten echter dichtbij liggen.

Heeft voor de grotere eilanden Curaçao, wellicht ook Aruba maar zeker Sint Maarten, de status van ultraperifeer gebied ook niet de voorkeur, gelet op de nadruk die de EU wil leggen op en het geld dat de EU wil uittrekken voor het economisch meetrekken van deze gebieden? En geldt daarnaast als extra argument voor Sint Maarten niet de positie van het Franse deel van het eiland? Lijkt er dan uiteindelijk niet heel weinig noodzaak over te blijven voor het scheppen van boveneilandelijke structuren, waar de regering tot nu toe toch telkens nogal wat nadruk op heeft gelegd en kan dan niet het eenvoudigst het monetaire aspect ofwel Europees ofwel eilandelijk geregeld worden en het aspect van de rechtshandhaving volledig op koninkrijksniveau worden aangepakt? Ik hoor hierover graag iets van de minister.

De minister zal niet met een panklare oplossing het overleg over een hoofdlijnenakkoord ingaan. Dat kan hij natuurlijk ook maar beter niet doen. Er is echter al wel zoveel bekend over de meningen op Aruba en op de Antilliaanse eilanden dat hij daar met bepaalde ideeën heen kan gaan. Ik hoor daar, mede naar aanleiding van de vragen die ik en anderen zojuist geformuleerd hebben, graag wat over. Ik noem ook het hoofdlijnenakkoord. Ik betrek daarbij de suggestie van de heer Lemstra. Mij dunkt dat het eerste benodigde een hoofdlijnenakkoord is, dat wil zeggen een politiek akkoord. Misschien dat het daarna efficiënt kan zijn om een staatscommissie op koninkrijksniveau te benoemen voor de uitwerking. Dat wordt immers een hele toer. Over de hoofdlijn moet echter overeenstemming bestaan.

De verhouding tussen Nederland en de Antillen wordt nog steeds vertroebeld door de discussies over de toelatingsregeling en de inburgeringplicht. Dat iedereen het erover eens is dat Antilliaanse jongeren niet mogen verdrinken in de Nederlandse samenleving en dat die samenleving niet te lijden mag hebben van onaangepaste Antilliaanse jongeren is een goed gezamenlijk uitgangspunt. Is de minister het met mij eens dat de aanpak van het reëel bestaande probleem zodanig moet zijn dat volledig recht wordt gedaan aan de gezamenlijkheid van het Nederlandse staatsburgerschap, zodat daaraan in principe rechten ontleend kunnen worden voor onbelemmerd verblijf overal in het Koninkrijk? Is de minister het met mij eens dat binnen het Koninkrijk het onderwijs overal zo georganiseerd moet zijn, maar ook daadwerkelijk is, dat acht jaar onderwijs binnen het Koninkrijk in Europa dan wel in de Caraïbische delen van het Koninkrijk vergelijkbaar is? Hier en daar is sprake van het gebruik van verschillende talen, zoals Papiamentu en Engels. Acht de minister het mogelijk om op dit punt de zaken zo te regelen dat niet volwaardige Nederlandse staatsburgers die toevallig niet uit Europa komen zich daardoor gediscrimineerd moeten voelen?

Ik hoop dat de minister duidelijk kan maken dat hij een hoge prioriteit geeft aan het dossier Antillen. Het moet wel nu gaan gebeuren. Ik ben benieuwd.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De vergadering wordt tot zes uur geschorst. Vanaf kwart over vijf kan men van een warme maaltijd genieten.

De vergadering wordt van 16.50 uur tot 18.00 uur geschorst.

Voorzitter: Schuyer

Naar boven