Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 26 maart 2003 te Brussel totstandgekomen Protocollen bij het Noord-Atlantisch Verdrag inzake de toetreding van de Republiek Bulgarije, de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Roemenië, de Republiek Slovenië en de Republiek Slowakije (Trb. 2003, 53, 54, 55, 56, 57, 58 en 59) (28871).

De voorzitter:

Ik heet van ganser harte welkom in dit huis de minister van Buitenlandse Zaken, alsmede de minister van Defensie.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Gennip (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Namens de fractie van het CDA heet ik van harte welkom de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, de heer Bot. Vele malen is hij in deze Kamer geweest, maar dan op de gereserveerde tribune hier boven ons als adviseur en waarnemer. Met des te meer genoegen zien wij hem nu achter de regeringstafel de stoel bezetten van de vele voorgangers die hij zo lang en zo bekwaam heeft geadviseerd. Wij wensen hem veel zegen en geluk in zijn ministerschap, dat in zijn eerste twee weken al op een ongeëvenaarde wijze vroeg om ervaring, deskundigheid en vastberadenheid.

Het spijt mij daarom oprecht dat ik vanavond moet beginnen met het afdraaien van een valse grammofoonplaat. Wij worden opnieuw, en voor de zoveelste keer, in deze Kamer geconfronteerd met de noodzaak van een overhaaste afdoening van een verdrag. De Tweede Kamer en het ministerie van Buitenlandse Zaken hebben zes en een halve maand genomen voor de behandeling van dit, toch zeer eenvoudige, verdrag. Ook bij andere gelegenheden, zoals FOL – ik spreek hier ook als voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken – heb ik moeten aankondigen dat het niet vanzelfsprekend is dat wij voor onze beurt maar twee weken krijgen. De MP doet nu een beroep op ons om voor het kerstreces dit verdrag af te handelen. Het argument is valabel: ons land blijkt regelmatig hekkensluiter te zijn bij de ratificatie van internationale verdragen en wil in het voorjaar de toetreding van zeven nieuwe leden rond kunnen komen, dan moet de uiterste snelheid betracht worden. Willen wij ons werk zorgvuldig doen, dan is een behandelingsperiode van drie maanden niet overdreven en hebben wij al eerder zes weken als minimum geïndiceerd. Ik hoop dat de nieuwe minister zich zal inspannen om aan die termijnen strikt de hand te houden. Wij kunnen in het vervolg anders moeilijk de garantie geven dat wij zullen meewerken aan tijdige afdoening. Gaarne een toezegging in deze zin van de minister.

Het onderwerp van onze behandeling is – hoe eenvoudig wellicht ook volkenrechtelijk – toch van historische betekenis. De voorganger van de minister refereerde aan tot tranen toe bewogen regeringsleiders op de top van Praag vorig jaar. Toetreding van bijvoorbeeld het Balticum tot de NAVO: wie had dat zelfs twaalf jaar geleden voor mogelijk gehouden? Er zijn andere beelden: een demonstratie vier jaar geleden voor het stadhuis in Vilnius. Ik kom dat stadhuis uit, na een vergadering van de NAVO-assemblee. NATO en demonstraties: de reflex van de jaren zeventig en tachtig kwam plotseling weer op. Maar ik vergis mij: de spandoeken en de kreten roepen het tegengestelde uit: "NATO is cool! We want in!" Historische momenten uit een land waarvan eenderde van de bevolking door de voormalige Sovjetbezetter naar Siberië is gedeporteerd. En vorig jaar in Boekarest, in dat overdimensionale cultuurpaleis, dat voor een eeuwigheid de onoverwinnelijkheid van de communisten in steen en marmer moest bevestigen, ooit getooid met alleen maar rode vlaggen en beelden van hamer en sikkel, en nu de vlaggen van Vaticaanstad, Bulgarije en de NATO. Tezelfdertijd herbergde het de bezoekende paus, de vergaderende NAVO-assemblee en de ontvangende ex-koning, nu premier, Simeon van Saksen Coburg. De scheppers van dat paleis zullen het zich wel anders hebben voorgesteld voor het Europa van het begin van de 21ste eeuw.

Dankbaar begroet mijn fractie daarom de toetreding van de zeven nieuwe leden als een volgende stap in de heling van Europa. Wij onderstrepen de algehele ontspanning die deze toetreding mogelijk maakt. De aanhouders hebben het gered. Dat was, zeker als wij de gigantische strategische betekenis van het Balticum bekijken, niet altijd voor de hand liggend en dat was het evenmin als wij de kritiek in ons eigen land wegen. Vijf jaar geleden moesten wij stelling nemen tegen standpunten als die van onze ambassadeur in Moskou en de toenmalige VVD-leider, tegen zijn eigen minister van BUZA in, dat dit soort uitbreidingen onnodige provocaties waren van de Russische Federatie. Hoe ziet de regering dat nu?

Toch zijn er ook vragen te stellen, zorgen te uiten bij dit verdrag. Naast wat in de Tweede Kamer is gezegd, voor ons een viertal. De zorgen van Bolkestein mochten vijf jaar geleden overdreven zijn, ik weet niet of de huidige plannen van de VS – als zij waar zijn – om eigen bases te vestigen in de toetredingslanden van 1997 en in die van nu, zo wijs zijn. Angst is een slechte raadgever in relatie met Rusland, maar onnodige provocatie moet ook vermeden worden. Wij denken dat er allereerst enorm moet worden geïnvesteerd om Rusland zoveel mogelijk te betrekken bij de Atlantische waardegemeenschap, ook door intensivering van de relatie met de EU. Wij sluiten uiteraard de wenselijkheid van bases tegen het terrorisme niet uit, maar dan toch graag in het kader van een samenhangend beleid ten aanzien van Rusland, dat wij in die strijd als bondgenoot moeten houden. Het zou ook voor Nederland goed zijn, als wij aan de verhouding met Rusland meer aandacht zouden schenken en aan de verhouding met de Oekraïne. Wij, Europa, de westerse wereld, hebben alle baat bij een geciviliseerd, in de diepe betekenis van het woord, op onze waarden aanspreekbaar, open en welvarend Rusland. Maar ook de onzekerheid over de richting die de Oekraïne kan gaan inslaan, onderstreept dat de kaarten in Europa en verder oostwaarts nog lang niet definitief getekend zijn; en dat op een moment, dat de situatie in de Centraal-Aziatische republieken met het jaar verslechtert. Ik verwijs voor deze ontwikkelingen en de perspectieven naar het artikel van ambassadeur Hoekema in de Internationale Spectator van januari van dit jaar waarin hij de collectieve defensie ziet uitgroeien tot een systeem van coöperatieve veiligheid.

Atlantische waardegemeenschap, zeiden wij, maar dat roept ook meteen de grenzen op van het NAVO-gebied. Wij zien dat vele landen in de wachtkamer zitten, zichzelf uitnodigen of uitgenodigd zijn. Maar mogen wij er nog eens aan herinneren, hoe kritisch – en terecht – wij indertijd hebben gekeken naar het toetredingsproces van een land als Spanje? Hoe belangrijk dat land ook strategisch gezien was, er kon geen sprake van zijn dat dit onder het Franco-regime deel uitmaakte van de NATO. Maar wij zien nu allerlei druk om landen als Azerbeidzjan of Georgië steeds intensiever bij het bondgenootschap te betrekken. We kunnen zoveel Amerikaanse bronnen citeren, die stellen dat er een onevenwichtigheid dreigt tussen de prioriteit van de strijd tegen het terrorisme en de strijd voor democratie, mensenrechten en vrijheid. Ik ben zelf bepaald Atlanticus, en ik heb daarvan ook in recente publicaties getuigd, maar de grenzen van het Atlantisch Bondgenootschap houden voor mij op, waar de dragende waarden van het Westen ook ophouden. Kan de regering onze terughoudendheid delen, en is het niet hoog tijd voor een "wider NATO"-beleid parallel aan het "wider Europe"-beleid?

Ons derde punt is meer militair-technisch van aard. Zesentwintig landen gaan nu deel uitmaken van de verdragorganisatie. Wij kennen de zeer tekortschietende rendementen van onze Europese defensie-inspanning; 15 eurocent op een dollar, zeggen sommigen. De toetreding van deze zeven bovenop de vorige toetreders creëert een NAVO van zesentwintig landen, vooral landjes. Dat alleen al maakt een taakverdeling en specialisatie onvermijdelijk. Is het waar, dat er in een land als Slowakije een paar duizend luchtmachtmilitairen ingezet zijn om vier à vijf straaljagers in de lucht te houden? Zesentwintig lidstaten maken niet alleen de besluitvorming – bij consensus! – wel heel ingewikkeld; dat totaal maakt ook specialisatie voor de nieuwe en de oude leden onvermijdelijk. Hoe ziet de regering deze consequentie van de uitbreiding?

Ons vierde, laatste en belangrijkste punt gaat ver uit boven het militair-technische. Het gaat in wezen om de vraag hoe de nieuwe lidstaten omgaan met hun eigen verleden. Zeker, daar zitten ook gewone militaire aspecten aan vast, met name ter zake van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Binnenkort verschijnt een moedige studie van het Romanian Institute for Recent History, een soort RIOD, over hoe gebrekkig het communistische tijdperk is afgesloten. Moedig, omdat, zoals wordt aangetoond, sleutelfiguren van de Securitate tot in dit decennium invloed konden en kunnen uitoefenen, misschien zelfs een bepalende, ter zake van de politieke machtsverhoudingen. Van de 24 kilometer – vierentwintig kilometer! – persoonlijke dossiers van de Roemenen die door deze dienst zijn aangelegd, zijn ettelijke tienduizenden, zo niet honderdduizenden dossiers zoek, en dus zijn in die orde van grootte Roemeense staatsburgers voorwerp van chantage en belastering. Vorige week nog werd in Tsjechië duidelijk, dat voormalige leden van de inlichtingendiensten nog steeds politici en medeburgers chanteren. Het kan niet zo zijn, dat juist de toetreding tot de NATO de positie van de voormalige vervolgers van hun landgenoten zal beschermen of zelfs versterken. Het is al zo velen in Centraal- en Oost-Europa een doorn in het oog, dat de wachttorens en regenjassen van weleer voor vele voormalige agenten vervangen zijn door BMW's en maatpakken, terwijl de meerderheid van de bevolking, met name gepensioneerden, er juist slechter aan toe is dan vroeger. Het is velen in West en Oost een ergernis, dat de oude nomenclatuur op zoveel plaatsen de macht heeft hernomen. Het niet echt afrekenen met het verschrikkelijke verleden van collaboratie en onderdrukking, van vervolging en martelaarschap zal een generatielange hypotheek leggen op samenlevingen en cultuur van de nieuwe toetreders, tenzij zij, wat wij die volkeren van harte gunnen en waartoe zij ook in staat zijn, met dat verleden in het reine weten te komen. De zucht naar normalisatie is begrijpelijk, maar "waarheid en verzoening" zijn niet alleen voor landen als Zuid-Afrika en Chili noodzakelijke recepten voor heling en een echt nieuw begin. De geschiedenis van Europa in de twintigste eeuw zal voor altijd getekend zijn door het litteken van wat onder nazistische en fascistische onderdrukking is gebeurd en het is noodzakelijk dat daarvoor "Vergangenheitsbewaeltigung" in het Europa van na de Tweede Wereldoorlog heeft plaatsgevonden. Wat er in het communistisch tijdvak heeft plaatsgevonden, is echter minstens van eenzelfde orde van gruwelijkheid en mensenverachting. Dat is het andere, onverwijderbare litteken op het gelaat van Europa.

Theoretische beschouwingen? Wij vragen allereerst van de Nederlandse regering en de "oude" NAVO-leden een zeer strikt beleid ten aanzien van de positie krijgsmacht-civiel bestuur in die landen en met name alle inzet om aan misbruik van de kennis en invloed van de voormalige veiligheids- en inlichtingendiensten paal en perk te stellen. Ik erken dat men op de goede weg is, maar er moet nog veel gebeuren. Wij vragen dat in onze contacten duidelijk wordt gemaakt dat wij weet hebben van dat verleden van vervolging en onderdrukking. Wij vragen – daar waar aangelegen en verzocht – steun voor initiatieven van die eigen "Vergangenheitsbewaeltigung". Hoe zit het, vragen wij aan de regering, met die garanties rond misbruik van de positie van "de diensten"? Ziet de regering ook de noodzaak van voortzetting, misschien intensivering van haar beleid tot versterking van het maatschappelijk middenveld in het algemeen en misschien tot samenwerking met en steun aan initiatieven en instituten die een rol kunnen spelen in dat proces van waarheid en verzoening?

Onze fractie zal de toetreding van zeven nieuwe leden van harte ondersteunen, maar wij zien tezelfdertijd met grote belangstelling de antwoorden van de regering tegemoet.

De heer Pormes (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Ook mijn fractie heet de minister van harte welkom. Ik sluit mij aan bij de wijze en kritische opmerkingen van de voorzitter van onze commissie over de behandeling van deze goedkeuringswet.

Bij de NAVO-top in Praag vloeiden letterlijk emotietranen. Ik heb geprobeerd mij daar een voorstelling van te maken. Volgens mij zijn de regeringsleiders, generaals en admiraals elkaar huilend in de armen gevallen. Dit is toch een heel emotioneel tafereel. Ontroerender kan het niet en ik ben blij dat wij de verdediging van het bondgenootschappelijk grondgebied aan hen kunnen toevertrouwen.

Leek de NAVO aan het begin van de jaren negentig grotendeels overbodig en op zoek naar een nieuwe missie, aan het einde van dat decennium leek de organisatie een wedergeboorte te hebben ondergaan. Na de diepe crisis over Bosnië kwam de gezamenlijke actie in de Balkan in 1995 en 1999. Onder leiding van Washington breidde de NAVO zich uit naar het oosten. Dit was overigens onderdeel van een vaag omschreven beleid om in de post-koude oorlog vrede te waarborgen.

Aan de andere kant liep de NAVO het risico Moskou tegen zich in het harnas te jagen en angst en achterdocht te zaaien over de toekomstige taken en ambities door landen op te nemen die tijdens de koude oorlog met de Sovjet Unie geallieerd waren geweest en aan Rusland grensden.

Het besluit de Tsjechische Republiek, Hongarije en Polen uit te nodigen om toe te treden tot het bondgenootschap dat tijdens de NAVO-top in Madrid in 1997 werd aangenomen, werd zowel geprezen als een stap om de veiligheid van het continent te vergroten als verguisd als een poging om nieuwe scheidslijnen in Europa te trekken.

Het probleem Rusland lijkt opgelost te zijn nu de minister van Buitenlandse Zaken Ivanov vorige week op bezoek in München, duidelijk heeft gemaakt geen bezwaar te maken tegen uitbreiding. Rusland heeft de ambitie om samen te werken, niet om lid te worden van de NAVO noch van de Europese Unie. Rusland streeft naar samenwerking met de Europese Unie, NAVO, OVSE en de Verenigde Staten om op die wijze de veiligheid wereldwijd te garanderen.

Over de achtergronden van de uitbreiding naar het oosten is veel geschreven en dat het vooral ging om een Amerikaans belang, is ook geen geheim. De Europeanen gingen akkoord om de VS te vriend te houden, de Atlantische band te versterken en omdat het hen niets zou kosten.

In Europa is ook weinig debat gevoerd. Toen minister Van Mierlo werd gevraagd of wij daarover niet eens moesten discussiëren, was het antwoord: die trein heeft het station al verlaten. Dit gold toen en dit geldt nog steeds.

De NAVO is met opzet vaag over de criteria voor uitbreiding. Officieel is het standpunt dat de NAVO "will decide by consensus whether to invite each member to join according to the judgement of whether doing so will contribute to security and stability in the North Atlantic area at the time such a decision is made". Vager kan het niet. Om het toch enigszins in de pas te laten lopen, is tijdens de top in Washington het Membership Action Plan (MAP) in het leven geroepen. Dit plan geeft geen garanties over toekomstig lidmaatschap, en is ook geen checklist van voorwaarden waaraan de geïnteresseerde landen moeten voldoen. Net als het "partnership for peace programme" van de NAVO is het MAP gebaseerd op zelfdifferentiatie. De deelnemende landen mogen zelf bepalen welke elementen van het programma het beste passen bij de nationale omstandigheden en prioriteiten. De NAVO houdt de voortgang die de aspirant-leden al dan niet maken, in de gaten, en geeft politiek en technisch advies. Een keer per jaar, in het voorjaar, worden de verrichtingen van de landen in de Noord-Atlantische Raad geëvalueerd. In dit plan staan zaken genoemd als mensenrechten; het oplossen van etnische of externe conflicten met vreedzame middelen; het land moet op weg zijn naar stabiliteit en welvaart; de regering moet principes van vrije markt, sociale gerechtigheid en een schoon milieu naleven; democratische civiele controle op de strijdkrachten; hervorming van de strijdkrachten; vertrouwelijke behandeling van gevoelige informatie moet zijn gegarandeerd.

Het rapport van het Centre for European Security Studies, getiteld Organising national defences for NATO membership, gaat in op de vraag in welke mate de MAP-landen klaar zijn voor het lidmaatschap. Een van de belangrijke conclusies van de CESS-studie is dat verwaarlozing van human capital en expertise, en de onwil om daarin te investeren, de voornaamste redenen zijn voor de vele jaren die verloren zijn gegaan bij de defensiehervormingen. Herschikking van personeel en herstructurering van organisaties en strijdkrachten hebben niets gedaan aan de veel te grote pool van mankracht die niet gekwalificeerd is en ongelofelijk topzwaar in de hogere rangen; noch aan de volkomen onrealistische planning van voornamelijk holle strijdkrachten; noch aan de noodzakelijke mentaliteitsverandering en reorganisatie van civiele en militaire verantwoordelijkheden.

Er is het laatste jaar terecht veel veranderd, maar wij weten niet precies wat de stand van zaken is. Dat komt natuurlijk vanwege de vele vertrouwelijke stukken. Om 19.30 uur hebben wij overigens ook zo'n pakket aan vertrouwelijk informatie gekregen. Het is ons onmogelijk om dat tussen 19.30 uur en 21.00 uur goed door te lezen, terwijl er een fractievergadering staat gepland. Zo kan het niet. Mijn fractie is van mening dat tenminste de Tweede Kamer optimaal geïnformeerd moet worden. Het is onvoldoende, deze uitsluitend zoet te houden met het vertrouwelijk informeren van de commissie. Dit gebeurt te vaak en veelal onnodig. Als ik de eerste pagina's van die stukken lees, vraag ik mij af wat daar nu zo vertrouwelijk aan is. Dit moet echt op een andere manier worden aangepakt.

Het Protocol behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Protocol kan worden gebonden. Als dit zo is geregeld, moeten wij dit ook goed doen. Het moet geen formaliteit en wassen neus zijn. Wij moeten de minister niet vertrouwen op wat hij zegt, wij moeten kunnen controleren dat wat hij zegt correct is. Mijn fractie spreekt haar zorgen hierover uit. Een ander probleem dat uit de discussie aan de overzijde zichtbaar is geworden, is de grote zorg, ook bij het kabinet, over de betrouwbaarheid van de veiligheidsdiensten; kennelijk is daarvoor aanleiding op basis van de rapporten. Dit moet worden bezien in het licht van de ongetemde corruptie en de slechte financiële staat van verschillende toetredende landen.

In welke mate zijn de landen gereed op het terrein van goed bestuur? Zijn zij in staat een transparant defensiebeleid te ontwikkelen en begrotingsdiscipline op te brengen? Kunnen zij de verzekering geven dat zij in de toekomst een betaalbaar, passend en sociaal acceptabel defensiebeleid zullen voeren? De NAVO zal hen onderwerpen aan de discipline van de verdragsorganisatie oftewel het "defense review process". Wat zijn dan de gevolgen als wij na een jaar constateren dat er geen veranderingen tot stand zijn gebracht? Mag ik de regering in dit verband vragen naar de evaluatie van Tsjechië, Polen en Hongarije? Ook bij de toetreding van deze landen werden vele tekorten geconstateerd en vele toezeggingen gedaan. Hoe staat het ermee, wordt de Kamer hierover nog geïnformeerd? In dit verband zal ik een voorbeeld geven. Tsjechië en Polen spenderen een groot deel van het voor investeringen beschikbare geld aan materieel dat moeilijk inpasbaar is in de gezamenlijke militaire NAVO-organisatie. De modernisering van de Russische MIG-29-gevechtsvliegtuigen van de Poolse luchtmacht is in dit verband een teken aan de wand. Wat vindt de minister van deze ontwikkeling?

Met betrekking tot de militaire capaciteiten kan ik kort zijn. Alle landen hebben last van gebrek aan middelen en van de erfenis van achterhaalde wapens en systemen. De omvang van de strijdkrachten varieert echter enorm, net als de kwaliteit die verwacht kan worden van de verschillende landen. Waarom is er niet voor gekozen dat de kandidaten hun huidige inspanning voortzetten? Waarom worden de landen niet uitgenodigd, nadat de geplande maatregelen zijn uitgevoerd? Dit is voor de landen die zo snel mogelijk willen toetreden verre van ideaal, maar het is beter dan een algeheel uitstel. Het zou logisch zijn de landen aan te moedigen het juiste pad te volgen en ze een concreet perspectief te bieden met zo'n toezegging.

Voor mijn fractie is een veel belangrijker vraag wat de uitbreidingskwestie voor invloed heeft op het algemene proces van consolidering van democratische en economische hervormingen en van de stabilisering van de veiligheid in Europa. De NAVO lijkt te verworden tot een politieke, overzeesachtige organisatie, weliswaar met een duidelijke missie, maar met een defensie-uitgave van ongeveer 500 mld dollar. De NAVO-lidstaten moeten toch erkennen dat het bij de uitbreiding gaat om een vergroting van de veiligheidsgemeenschap en om een zone van stabiliteit. De militaire middelen moeten dienovereenkomstig worden georganiseerd, rekeninghoudend met dreigementen van buiten Europa. Over wat voor dreigingen spreken wij dan, behalve het internationaal terrorisme dat al zo vaak wordt genoemd? Hoe groot is de zone van stabiliteit? Waar trekken wij de grens?

Mijn fractie heeft een andere benadering van veiligheid. Het inzetten van militaire middelen krijgt hierin geen prominente plaats, laat staan het preventief gebruik van geweld. Wij opteren voor het uitputten van alle vreedzame middelen van crisismanagement, van preventieve diplomatie tot economische sancties, vooraleer tot het gebruik van geweld over te gaan. Een dergelijke aanpak sluit aan op het veiligheidsbeleid van de Europese Unie op lange termijn. Dat beleid is gericht op conflictpreventie door dialoog, samenwerking en partnerschap. Deze brede benadering van veiligheid komt bijvoorbeeld duidelijk naar voren in het EU programme for the Prevention of Violent Conflict, dat is goedgekeurd door de Europese Raad. Een gestage uitbreiding van de NAVO roept tenslotte vragen op over de verhouding tussen de meer en meer op conflictpreventie en -beheersing gerichte NAVO en het zich langs dezelfde lijnen ontwikkelende Europese veiligheids- en defensiebeleid. Het ongetwijfeld moeizame zoeken naar consensus over de toetreding van nieuwe NAVO-lidstaten heeft onvermijdelijk een uitwerking op de voortgang van een gemeenschappelijk Europees veiligheidsbeleid. Daarbij denk ik aan de realisatie van de snellereactiemacht van 60.000 man.

Ik heb begrepen dat het kabinet van mening is dat wij de komende drie à vier jaar geen nieuwe landen meer moeten toelaten. Die periode moet dan worden benut om het materieel en de manschappen beter inzetbaar te maken en vooral intern orde op zaken te brengen. Wat betekent dit nu? Is de nood zo hoog? Als er aanleiding is om geen nieuwe landen toe te laten, waarom is dan niet eerder een pas op de plaats gemaakt? Hoe gaan wij om met de landen die min of meer hadden gerekend op toetreding, maar vroegtijdig zijn afgevallen? Krijgen ze geen herkansing? Mogelijk is mijn informatie onjuist; ik heb haar ontleend aan een bericht van het ANP, dat de minister op 1 of 2 december heeft geciteerd.

De bewindsman heeft gekozen voor een collectieve goedkeuringswet en niet voor een goedkeuringswet voor elk toetredend land afzonderlijk. Wij vinden dit lastig, omdat hierdoor in onvoldoende mate een afzonderlijk oordeel kan worden gegeven.

Volgend jaar zullen wij uitvoerig debatteren met de minister over de NAVO. Uitbreiding ervan zal er volgens mijn fractie toe leiden dat de VS, nog meer dan in het verleden, hun eigen weg zoeken en dat Europese lidstaten free-ridergedrag zullen vertonen. Een fundamenteel debat over de rol van de NAVO is dan ook wenselijk.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Het overgrote deel van het verhaal van de heer Pormes doet mij vermoeden dat de fractie van GroenLinks de wens van een aantal Europese landen wil honoreren om lid te worden van de NAVO. Aan het eind van zijn betoog komt er echter een merkwaardige draai. Daaruit blijkt volgens mij dat de fractie van GroenLinks niet zozeer tegen de uitbreiding is, als wel gewoon tegen de NAVO. Klopt die waarneming? Het zou mij zeer verbazen. Ik heb namelijk begrepen dat de fractie van GroenLinks de afgelopen jaren in een aantal gevallen daadwerkelijk steun heeft gegeven aan bepaalde crisisbeheersingsoperaties waarin de NAVO participeerde. Het politieke signaal is nu zeer onhelder.

De heer Pormes (GroenLinks):

Misschien kan ik het duidelijker maken. Wij hebben bijvoorbeeld ook een helder standpunt tegenover de Eerste Kamer. Wij vinden namelijk dat zij opgeheven dient te worden. Wij zijn heel kritisch en vinden dat de strategie en doelstellingen van de NAVO de afgelopen jaren behoorlijk zijn gewijzigd. Wij vinden dan ook dat er een hernieuwd debat moet plaatsvinden over het nut en de noodzaak van de NAVO.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Als die analogie klopt, dan zou mijn conclusie zijn dat u ermee akkoord gaat dat de wens van andere landen wordt gehonoreerd zo lang de NAVO bestaat.

De heer Pormes (GroenLinks):

Wij gaan niet akkoord zo lang de NAVO bestaat, maar wij zullen de NAVO kritisch volgen zo lang wij lid zijn. Net zoals nu met de uitbreiding, zullen wij onze eigen afweging blijven maken.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

En die is? Ik vraag dat voor alle duidelijkheid, want u hebt het niet met zoveel woorden gezegd.

De heer Pormes (GroenLinks):

Ik wil het nog wel explicieter maken: op dit moment zien wij geen reden om akkoord te gaan met deze goedkeuringswet.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Namens de SP-fractie heet ik de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken hartelijk welkom. Wij kunnen hem vandaag begroeten in de senaat omdat wij de oude minister van Buitenlandse Zaken hebben kunnen doorschuiven naar het Noord-Atlantisch bondgenootschap. Als de senaat vanavond "ja" zegt zal de NAVO volgend jaar worden uitgebreid met zeven nieuwe lidstaten, mits alle andere lidstaten natuurlijk eveneens "ja" zeggen. Dat betekent dat het verdragsgebied zal reiken van de Grote Oceaan tot de Zwarte Zee. Alleen Rusland ontbreekt om het bondgenootschap werkelijk wereldbolomspannend te laten zijn. Volgens mij was er nog nooit zo'n grote militaire macht op aard en nog nooit was een Nederlander zo machtig als Jaap de Hoop Scheffer gaat worden. Zelfs de heer Luns heeft dat in zijn gloriedagen niet bereikt. Jaap de Hoop Scheffer valt daar persoonlijk mee te feliciteren – en dat heb ik ook gedaan – maar of Nederland en de wereld daar blij mee moeten zijn, waag ik te betwijfelen.

Voordat ik daar verder op inga, wil ik een opmerking maken over de procedure. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Van Gennip. Het is een beetje onbeleefd om tegen zeven landen die heel graag lid willen worden van de NAVO, te zeggen "ja hoor, doe maar". Als je gaat trouwen antwoord je ook niet "ja hoor, doe maar" als er wordt gevraagd: wat is daarop uw antwoord. Dat gaat zo niet. Zij hebben naar lidmaatschap gestreefd en dat dient op een goede wijze bekrachtigd te worden. Daarover dient gedebatteerd te worden, want het is een verbintenis die je aangaat voor het leven. Ik bedoel dat laatste niet in de zin van het huwelijk, maar deze verbintenis gaat letterlijk over leven en dood.

De heer Van Gennip (CDA):

Er worden weleens, ondanks de snelheid van het jawoord, uit volle overtuiging spoedhuwelijken gesloten.

De heer Kox (SP):

Je spreekt dan van moetjes.

De heer Van Gennip (CDA):

Zelfs dat kunnen heel goede huwelijken zijn. Hier was niet de kracht van het jawoord, maar het tempo van het jawoord aan de orde. Aan de kracht heeft dat wat mijn fractie betreft niets afgedaan.

De heer Kox (SP):

Ik had het ook voor de nieuwe lidstaten fijn gevonden als wij daarover volgens de normale procedure hadden kunnen spreken. Als nieuwe minister kun je niet alles direct goed doen, maar ik had het ook iets beleefder gevonden als wij wat eerder dan een minuut geleden de stukken voor vanavond hadden gekregen. Op de envelop staat "strikt vertrouwelijk" en "teruggeven na afloop", dus ik kan er ook niet uit voorlezen. Ik heb deze stukken trouwens helemaal niet kunnen lezen. Stel dat er iets belangrijks in staat, dan kan ik daar niet over spreken. Ik vind niet dat dit kan. Ik stel daarom voor – en volgens mij voorziet de agenda daar ook in – dat wij niet eerder dan morgen stemmen over dit voorstel, want ik vind dat ik op zijn minst de kans moet krijgen om de stukken die de minister ons heeft toegestuurd, door te nemen. Misschien staat er namelijk iets in dat zin heeft. Als de minister direct kan zeggen "u hoeft het niet te lezen want er staat absoluut niets verstandigs in" dan had hij ze ons ook niet hoeven toesturen. Op deze manier kan het alleen niet. Ik begrijp dat de stukken ingaan op de vraag hoe het er voorstaat in al die landen. Als je verdragen serieus moet nemen, dan dienen wij ook serieus de kans te krijgen om dit tot ons te nemen.

De heer Van Gennip (CDA):

Ik denk dat hier een kleine opheldering op zijn plaats is. De ministers zijn uiteraard uitstekend in staat om zichzelf te verdedigen, maar het feit dat deze stukken er nog gekomen zijn, is te wijten of te danken – het ligt eraan hoe u het wilt interpreteren – aan mijn verzoek van hedenochtend.

De heer Kox (SP):

Wij weten allang dat de Eerste Kamer zonder de heer Van Gennip überhaupt niet kan functioneren. Ik begrijp absoluut niet waarom hij nooit minister is geworden.

Ik heb graag, al is het maar in theorie, de mogelijkheid om morgen nog een debat hierover te voeren. Als de minister ons uitlegt dat dit allemaal niets voorstelt, hoor ik het graag.

Ik zou uitleggen waarom mijn fractie niet blij is met de voorgestelde uitbreidingen en waarom zij daar ook niet mee zal instemmen. Het is opmerkelijk dat het volledige Warschaupact in twee tranches overstapt naar de NAVO. Dit zal sommige mensen deugd doen; bijzonder is het in ieder geval. Op Rusland na, hebben wij de hele zaak overgenomen. Wie had zich dat vijftien jaar geleden kunnen voorstellen? Hoe zal de wereld er over vijftien jaar uitzien? Wij kunnen ons dat nu niet goed voorstellen. Ik ben er in ieder geval niet gerust op dat de wereld er goed uitziet als zij militair voor een belangrijk deel wordt beheerst door de NAVO. Welk toekomstbeeld van de wereld heeft de minister?

Het bondgenootschap verplicht de zeven nieuwe leden tot wederzijdse bijstand indien een van de lidstaten wordt aangevallen, zonodig met behulp van al het beschikbare militaire geweld. Wij zijn weer verplicht om hen bijstand te verlenen indien zij worden aangevallen. Je kunt je afvragen waar je nog zo veel solidariteit tegenkomt in deze steeds individueler wordende wereld. Als je dit nader bestudeert, vraag je je echter af waarom al die landen vinden dat zij elkaar moeten beschermen. Waartegen moeten zij zich eigenlijk beschermen? Kan de minister mij vertellen waardoor Letland, Slovenië, Bulgarije, Slowakije en de rest worden bedreigd? Wie is de vijand? Deze niet onbelangrijke vraag stel je toch als je voornemens bent een militair bondgenootschap aan te gaan?

Onlangs was ik als lid van de Nederlandse delegatie bij de parlementaire assemblee van de NAVO in Orlando. Daar heb ik met name dankzij de Amerikaanse inbreng vernomen dat er een vijand is: het terrorisme. Als je vraagt om een nadere omschrijving van de term terrorisme, komt er niet zoveel uit. Het is namelijk al het dreigende geweld tegen burgers. Op mijn vraag of dit betekende dat wij de Koude Oorlog met terugwerkende kracht als terrorisme van beide zijden moesten beschouwen, werd ontkennend geantwoord. Wat terrorisme is, werd mij niet duidelijk. Ik hoorde wel dat wij ons tegen die vijand moesten verdedigen en dat de Amerikanen vonden dat de NAVO nog veel groter en sterker moest worden. Ik hoorde dat trouwens ook toen generaal Meyers ons aan de hand van zeer spannende videoclips duidelijk maakte hoe snel een oorlog tegenwoordig kan losbarsten. Hij toonde dit aan de hand van fictieve staten en oproerbewegingen. Ik hoorde dat hij vond dat de NAVO groter moest worden, besluitvaardiger en een stuk minder democratisch, want dat ging volgens hem niet zo goed samen. Sam Pormes heeft hierover al iets gezegd. Kan de minister ook zijn toekomstbeeld daarop ontvouwen? Krijgen wij een steeds grotere NAVO die steeds minder democratisch kan zijn? Generaal Meyers zei dat het hem speet, maar dat de tijden voorbij waren dat dit allemaal democratisch kon worden besloten of zoiets dergelijks. Ik ben het zeer eens met de uitspraak van de heer Van Gennip dat de uitbreiding van de NAVO op zijn minst moet ophouden als ondemocratische landen dreigen te worden geïncorporeerd. Ik herinner de heer Van Gennip er overigens aan dat Portugal lid van de NAVO is geweest in een periode waarin de regering niet helemaal in orde was. Blijkbaar kunnen ondemocratische landen allang lid zijn van de NAVO.

Ik doe niet ingewikkeld over onze mening dat de NAVO zichzelf heeft overleefd. Over haar rol in het verleden kunnen wij uitgebreid discussiëren; ik wil duidelijk zijn over haar rol in de toekomst. Wij moeten het bondgenootschap niet uitbreiden, maar opheffen. Is dat erg? Nee, dat is niet erg. Het is fijn, want het betekent dat de Koude Oorlog die ons allemaal de kop had kunnen kosten, goed is afgelopen. Dat was bekend in het Oosten en het Westen, in het Noorden en het Zuiden. Opheffing is helemaal niet erg; het is juist een stap voorwaarts. Ik begrijp dat deze regering geen plannen in die richting heeft, maar ik begrijp ook dat wij hier binnenkort inhoudelijk over gaan discussiëren. Het valt mij op dat er wel Oost-Europese nieuwkomers in de NAVO zijn maar dat de niet-gebonden, vroeger neutraal genoemde landen blijkbaar helemaal geen aandrang voelen om zich als nieuw NAVO-lid te melden. Kan de minister mij uitleggen waarom Estland wél en Zweden beslist geen lid van de nieuwe NAVO wil worden als die nieuwe NAVO zoals wordt gezegd geheel nieuwe taken in een hele andere wereld zou hebben? Wat snappen de Esten wel wat de Zweden niet begrijpen? Wat begrijpen de Bulgaren wél wat in Oostenrijk maar niet helder kan worden? Waarom zijn de inwoners van Slowakije een stuk slimmer dan de Finnen? Wat is er toch mis met de Ieren dat zij níet begrijpen wat men in Roemenië wél begrijpt? Ik begrijp het in ieder geval niet. Als de nieuwe NAVO een grote betekenis zou hebben voor de wereldvrede enz., zouden toch ook de ongebonden landen die stap moeten gaan zetten? Het feit dat zij dat niet doen, doet mij twijfelen of de enige reden om tot de NAVO te willen toetreden, ligt in het besef dat de zeven nieuwe landen vinden dat zij onder onze veiligheidsparaplu thuishoren. Is het niet eerlijker om gewoon te zeggen dat zij denken dat de toegang tot de vleespotten van het westen loopt via de NAVO en dat zij daarom bereid zijn die prijs te betalen? Is het dan geen erg dure koop? Er moet immers nog veel gebeuren in die landen om de legers NAVO-geschikt te maken? Dat gaat erg veel geld kosten.

Bestaat er volgens de minister een kans dat er in de nieuwe lidstaten op kortere of langere termijn weapons of mass destruction gestationeerd gaan worden? Ik heb nooit in een leger gezeten, dus ik begrijp daarvan niet zoveel, maar als men dan toch kernbommen heeft, kan ik mij voorstellen dat deze beter op Volkel weggehaald kunnen worden en in Boekarest worden neergelegd. Dan liggen zij wat dichter bij een mogelijk doel. Maar is dat niet vreemd in het kader van de wereldwijde zoektocht naar massavernietigingswapens? Kan het zo zijn dat wij straks aan de ene kant van de Zwarte Zee wapens neerleggen terwijl het bezit daarvan in een land aan de andere kant van de Zwarte Zee tot een oorlog met de NAVO zou kunnen leiden? Kan de minister uitleggen hoe dat zit: één binnenzee die een wereld van verschil maakt?

Kan de minister mij ook nog kort aangeven welke extra bewapeningsverplichtingen de nieuwe landen in ieder geval moeten aangaan? Wat gaat dat allemaal kosten? Zonder een schot te lossen, kost het al verschrikkelijk veel mensenlevens. Als wij alle miljarden die aan bewapening worden uitgegeven, zouden kunnen inzetten voor de bestrijding honger, ziekten en armoede zouden wij erg veel mensen in leven kunnen houden.

Kan de minister mij ook zeggen of er al een berekening is gemaakt hoe groot de kansen zijn op conflicten tussen de nieuwe lidstaten en hun buurlanden? Daar wringt immers nogal wat: deels als resultaat van het Warschaupact en deels omdat minderheden in het ene en in het andere land wonen.

Wat gaat er gebeuren als er zich in de nieuwe lidstaten op niet al te lange termijn spanningen voordoen die leiden tot conflicten waarbij zelfs geweld te pas komt? Is dat terrorisme waartegen de NAVO gaat optreden? Wij hebben ons altijd afzijdig gehouden van de ETA en de IRA omdat wij wel wisten dat het rampzalige gevolgen zou hebben als wij dat niet zouden doen. Wat nu als het in Roemenië of Slowakije gaat botsen? Dat zou immers kunnen gebeuren. Wat doen wij dan?

Waarom wordt er eigenlijk nooit een zuidelijk land lid van de NAVO: India, Brazilië of Zuid-Afrika? Dat zijn toch mooie democratieën. Waarom zijn die eigenlijk uitgesloten van het lidmaatschap van de NAVO? Omdat zij niet Noord-Atlantisch zijn? Maar hoe Noord-Atlantisch is Roemenië?

Ik kan heel duidelijk zijn, ook in de richting van de heer Van Middelkoop. De SP is tegen de NAVO. Wij willen de NAVO graag opheffen; positiever gezegd: wij willen de NAVO graag verheffen. Wij willen dat de militaire machten van deze wereld onder toezicht van de VN komen te staan. Om dat te bereiken, moet de NAVO in ieder geval niet worden uitgebreid. Ons voorstel is: hef te NAVO op en begin met het niet toelaten van zeven nieuwe landen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik spreek namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP.

Voorzitter. Ik kan de verleiding niet weerstaan om te reageren op de woorden van de heer Kox. Ik hoop dat ik het moment nog zal meemaken waarop de Verenigde Naties de beschikking krijgen over een echte krijgsmacht, inclusief kernwapens. Het is vreselijk om dit te moeten zeggen, maar ik weet absoluut zeker dat als dit gebeurt de SP ook tegen die krijgsmacht grote bezwaren zal hebben. Ik ben blij dat wij een zodanige VN niet hebben, zodat alle kritiek op de NAVO en vergelijkbare bondgenootschappen onverkort gedebiteerd kan worden.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik weet dat de heer Van Middelkoop vanwege zijn geloofsovertuiging niet mag wedden. Als hij dat wel mocht, zou ik hem graag vragen om iets in te zetten. Ik vind dat hij niet moet voorspellen wat wij in zo'n geval zouden doen. Wij zijn redelijk consequent geweest. Wij zijn tegen deze NAVO, omdat die een bedreiging voor de wereldvrede is. Dat wil weer niet zeggen dat wij er per definitie op tegen zijn om de militaire macht ergens anders onder te brengen. Ik meen daarom dat de heer Van Middelkoop iets minder stellig moet zijn en een iets milder standpunt moet innemen. Misschien kunnen wij het later eens worden. Als hij zich nu met mij tegen deze NAVO uitspreekt, kunnen wij samen het volgende punt uitwerken.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik bevond mij even in Utopia, mevrouw de voorzitter. Ik meen dat ik er nu verstandig aan doe de discussie niet voort te zetten, al was het alleen al vanwege het kleine zinnetje dat de heer Kox uitspraak. Hij zei de NAVO als een bedreiging voor de wereldvrede te zien. Zelfs een discussie daarover ambieer ik niet. Maar laat ik ter zake komen.

Ook onze fractie heet de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken van harte welkom. Natuurlijk hadden wij vandaag ook graag met hem gesproken over het echec van de Europese Raad van het afgelopen weekend. De ironie is dat wij uitgerekend in het eerste debat met hem aandacht moeten besteden aan de uitbreiding van het bondgenootschap waarover zijn voorganger over enige tijd de scepter zal zwaaien. Nogmaals, ik verheug mij in de samenwerking met deze nieuwe minister van Buitenlandse Zaken. Ik heb daar alle vertrouwen in. Dezer dagen zag ik in de krant een foto die in Brussel was genomen. Op die foto waren de heren Bot en Chirac samen te zien. Ik zie de minister van Buitenlandse Zaken nu knikken. Wat mij opviel was dat de heer Bot sprak en president Chirac aandachtig luisterde. Toen ik dat zag, mompelde ik: zo zie ik dat graag.

Voorzitter. Wij houden ons nu bezig met de tweede uitbreidingstranche waarbij een zevental landen zal toetreden. Het is al eerder gezegd: deze uitbreidingstranche heeft aanzienlijk minder politieke beroering gewekt dan de eerste. De eerste was internationaal spannend, omdat het de vraag was wie wel en wie niet mee mochten doen. Ik herinner mij dat ik destijds teleurgesteld was dat een land als Roemenië zich niet mocht aansluiten bij de eerste drie die wel mochten toetreden. Ook nationaal was die uitbreiding toen een stuk interessanter, zeg ik met verontschuldiging aan de heren Kox en Pormes. Toen was er in de Tweede Kamer vitaal verzet onder leiding van de heer Bolkestein. De VVD was destijds een van de coalitiepartners en dat gaf een apart cachet aan het debat over de eerste tranche. Dat verzet van de heer Bolkestein had wel enigszins mijn sympathie. Ik heb dat toen in het debat in de Tweede Kamer laten merken, maar de werkelijkheid van dit moment gebiedt te zeggen dat het een achterhoedegevecht was. Dat achterhoedegevecht was ook wel begrijpelijk, want zij vormde een illustratie van de moeite die velen, mijzelf inbegrepen, hadden met het afscheid van een NAVO die wij tientallen jaren hadden gekend als een traditionele defensieorganisatie, een defensiebondgenootschap. Natuurlijk heeft het dat karakter nog altijd, maar gelukkig is dat op het tweede plan gekomen. Verder gold dat wij te maken hadden met de overgang naar de aanvaarding van een nieuwe realiteit, te weten de NAVO als een collectieve veiligheidsorganisatie. Sommige argumenten die vandaag tegen deze uitbreiding zijn geuit, richten zich tegen de NAVO die nog nauwelijks bestaat. Die argumenten hebben weinig te maken met de NAVO die er wel is en die zijn betekenis heeft bewezen. Landen die nu tot de tweede tranche behoren, willen graag internationale verantwoordelijkheid dragen bij crisisbeheersingsoperaties waarvan de NAVO de leiding is gaan nemen. De NAVO is ingrijpend veranderd en in dat licht moeten wij deze uitbreiding beoordelen. Beter geformuleerd: de term uitbreiding is niet helemaal correct. Het is goed om, zoals in de stukken staat, te spreken van toetreding.

Er doen zich daarbij tal van nieuwe vragen voor. Ik ga die niet allemaal debiteren. Misschien wordt er nog eens een debat over de NAVO als zodanig geagendeerd. Ik denk wel aan de verhouding tussen de NAVO aan de ene kant en de veiligheidspolitieke ambities van de Europese Unie aan de andere. Wellicht biedt die voor de minister van Buitenlandse Zaken de mogelijkheid om iets te zeggen over het bijna-akkoord – zo noem ik het – dat op dit punt kennelijk in Brussel wel bereikt was met betrekking tot de verdere uitwerking van de defensieorganisatie. Heb ik het goed begrepen dat in elk geval de lijn niet zou zijn gepasseerd die ook de Nederlandse regering met mijn instemming heeft getrokken, te weten: er mag geen EU-hoofdkwartier komen? Dan komt er immers echt een probleem met de NAVO. Er doen zich natuurlijk heel andere vraagstukken voor, die vanavond al helemaal geen bespreking behoeven, te weten dat de homogeniteit van het Atlantisch bondgenootschap de laatste jaren ernstig op de proef wordt gesteld. We hebben immers te maken met een eerste speler, de VS, onder leiding van George Bush, die hegemonistische doelen kent en het unilateralisme als instrument daarvoor inzet. Ik hoop dat dat nog eens verandert. Ook dat maakt het karakter van het Noord-Atlantisch Bondgenootschap een totaal andere dan in het verleden.

Vragen die wel onmiddellijk op ons afkomen, zijn de volgende. Ik begin met de rol van Eerste en Tweede Kamer bij de besluitvorming, als de NATO Response Force wordt ingezet. De minister van Defensie zal begrijpen waar ik het over heb, en dat ík het erover heb. Ik heb het namelijk over de vraag, of artikel 100 van de Grondwet nog wel voldoet. Sta mij toe in dit debat op te merken – ik heb het debat in de Tweede Kamer gevolgd – dat ik het niet al te chique vind van de minister van Defensie als deze aan de Tweede Kamer, en dus ook aan ons, vraagt om te kijken of er wellicht aanpassingen nodig zijn. Ik vind dat er ook een constitutionele plicht op het kabinet, en dus op de minister van Defensie, rust om daarover zelf met gedachten te komen. We zijn met elkaar immers tot de ontdekking gekomen dat ook het kabinet belang heeft bij een parlementair draagvlak. Als daaraan iets moet gebeuren, mag je toch niet tegen de Tweede Kamer zeggen: roept u maar een werkgroep in het leven, ik denk wel mee. Ik zou het op prijs stellen als het kabinet wat assertiever was, met de minister van Defensie in de allereerste plaats. Hij kent zijn belangen daarbij.

Een ander vraagstuk dat ook onvermijdelijk op ons afkomt, is wat we hebben leren kennen als de Bush-doctrine van de preventieve aanval. Daarover is veel geschamperd, deels niet ten onrechte. Hij had er ook nooit een doctrine van moeten maken. Maar het leidt geen twijfel, als je een strategische analyse maakt van de wereld om ons heen, dat vragen als die van de preventieve aanval wel degelijk ook op ons bordje terechtkomen. De secretaris-generaal van de VN studeert er al op, de Nederlandse regering heeft al om advies gevraagd, en ik vraag haar of zij de betekenis van dit soort nieuwe vragen ook voor ons onderkent.

De toetreding van de zeven nieuwe landen is van betrekkelijk geringe betekenis voor de NAVO als zodanig. Daarbij is het te billijken, zeg ik met enige soepelheid, dat misschien niet alles helemaal op orde is, een jaar na de besluitvorming in Praag. Maar dat brengt onze gemeenschappelijke veiligheid niet in gevaar. Het is dan ook niet zozeer de NAVO die er veel belang bij heeft dat er weer een zevental landen bijkomt, maar het gaat vooral om het belang van die landen zelf. Voor die landen is deze toetreding een element in een proces van politieke en militaire modernisering. Het is goed dat dat plaatsvindt en dat wij daarbij betrokken zijn. De heer De Hoop Scheffer, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, memoreerde in het debat in de Tweede Kamer dat bij de besluitvorming in Praag, toen de kogel door de kerk was, er emotietranen vloeiden bij een aantal regeringsleiders van de invités. De heer Pormes schamperde daar zo-even wat over, maar ik vind dat eerlijk gezegd niet nodig. Dat was namelijk wel een eerlijk moment, en ik begrijp dat wel. In 1991 ben ik als lid van een parlementaire delegatie onder leiding van de heer Van Traa op bezoek geweest in de Baltische staten. Dat was een buitengewoon interessant politiek bezoek. Die landen hadden zichzelf net onafhankelijk verklaard, maar dat was internationaal nog niet erkend. De Russische troepen waren nog in het land, en de parlementen hadden zichzelf op een bijna aandoenlijke wijze gebarricadeerd in Tallinn, Riga en Vilnius. Wat mij van dat bezoek in elk geval is bijgebleven, is dat ons toen werd gezegd: u hebt vijf jaar lang te lijden gehad van de bezetting van de door de Duitsers, maar wij 50 jaar van bezetting door Duitsers en Russen. De vrijheidsdrang was indrukwekkend. Dan vind ik het zeer bijzonder – dat is een argument om dit debat zijn betekenis te geven – dat die landen nu mogen toetreden tot de NAVO, en volgend jaar een aantal daarvan tot de EU. Het begrip "historische gebeurtenis" is de laatste jaren al zo vaak gevallen, dat ik daarmee nu voorzichtig zal zijn, maar voor die landen is het dat wel degelijk.

De toetreding is een onderdeel van de opendeur politiek van de NAVO. Er komen er nog meer. Ik heb uit de debatten in de Tweede Kamer begrepen dat landen als Bosnië-Herzegovina en Servië-Montenegro ook de ambitie hebben, toe te treden tot het Partnership for Peace Program, wat in toenemende mate het voorportaal voor het lidmaatschap van de NAVO is geworden. Ik zou het op prijs stellen als ik daar een begin van een reflectie van een van de bewindspersonen, waarschijnlijk de minister van Buitenlandse Zaken, op zou kunnen krijgen. Eerlijk gezegd, vind ik het curieus dat een land als Bosnië, dat op dit moment een internationaal protectoraat is en niet meer dan dat, het uitzicht wordt gegeven op een lidmaatschap van de NAVO. Dat geldt ook voor Servië en Montenegro, waar nog zoveel interne labiliteit is, waar de spanningen rond Kosovo nog niet zijn opgelost en waar men nog moeite heeft om mensen uit te leveren aan het tribunaal. Moet je die al een uitzicht geven op het lidmaatschap van de NAVO? Het belang van de NAVO is nihil. Laat die landen eerst maar eens aan hun eigen zaken werken en die op orde brengen, voordat een stap wordt gezet, zoals met de andere landen. Als de minister van Buitenlandse Zaken een begin van een antwoord zou willen geven, zou ik dat op prijs stellen.

Het is mij niet helemaal duidelijk waarom de Nederlandse regering voorstander zou zijn van toetreding van het Balticum en Slovenië tot het CSE-verdrag, of beter gezegd, het aangepaste CSE-verdrag. Wat is de materiële betekenis daarvan? Tegen de heer Van Gennip wil ik nog zeggen dat als de Verenigde Staten bases willen verplaatsen naar de Midden- en Oost-Europese landen, ik het argument van een mogelijke verontrusting aan Russische zijde op dit moment nauwelijks meer valide vind. Als het om financiële redenen verstandig is om dat te doen, moeten zij dat niet nalaten. Ik zou het iets anders vinden als zij het zouden doen als een soort represaillemaatregel voor de Duitse positie in de Irak-oorlog. Ik hoop dat ze dat niet zullen doen, zoals dat aanvankelijk wel het geval leek te zijn.

Ten slotte wil ik opmerken dat ik het onzin vind om de stemming uit te stellen tot morgen, ook al weet ik dat het in het totaal niets uitmaakt. Vanaf mei kon iedereen weten dat er zogenaamde geclassificeerde stukken waren. Ik vind het wat raar om de minister van Buitenlandse Zaken te verwijten dat wij nu geen tijd hebben om ze in te zien, aangezien wij als Kamer zo lang hebben gewacht om ze ter inzage te krijgen. Laten wij dan ook fair zijn tegen de minister van Buitenlandse Zaken en gewoon aan het eind van dit debat de zaken in stemming brengen.

De heer Van Gennip (CDA):

Zijn wij het ook oneens als het gaat om de behoefte aan verduidelijking over die eventuele plannen voor verplaatsing of stichting van bases? Als je dit soort zaken alleen maar zo naakt ziet, roept dat allerlei vragen op, zoals de vraag of het inderdaad een represaille is voor het niet meedoen aan de Irak-veldtocht. Dat is mijn zorg. Ik heb geprobeerd aan te tonen dat het geplaatst moet worden in het veel bredere perspectief van een veiligheidscoöperatie waarin Rusland ook een plaats heeft.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Zo geformuleerd, vind ik het moeilijk daarmee akkoord te gaan. Dat vooronderstelt namelijk nog altijd dat je – dat was ook het debat bij de eerste uitbreiding – pas dan iets mag doen binnen de NAVO of met de NAVO, als je eerst langs Moskou bent geweest om je af te melden. Laten wij reëel zijn: de Russen zitten al in Brussel, hebben hun plaats in het NAVO-hoofdkwartier en worden geconsulteerd. De heren Bush en Poetin zijn meen ik de grootste vrienden van elkaar. Kortom, het argument van de Russische dreiging is volgens mij nauwelijks meer valide. Er zullen niet al te veel Russen zijn die zich daar nog in herkennen. Roep dat dus ook niet op.

De heer Van Gennip (CDA):

De heer Van Middelkoop heeft gezegd dat hij indertijd een zekere sympathie had voor het standpunt van de heer Bolkestein. Dat had ik, inhoudelijk in ieder geval, niet tijdens de behandeling. Ik heb ook gezegd dat wij ons niet moesten laten afschrikken door de Russische Federatie en zeker aan de Russen geen vetorecht moeten geven over dit soort zaken. Het is echter iets anders om iets in een breder en zwaarder perspectief te zien.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Het bezwaar van de heer Bolkestein was destijds – ik zei al dat ik daar enige sympathie voor had – niet zozeer de Russische dreiging of een mogelijk veto, maar hij realiseerde zich dat het karakter van de NAVO als militaire organisatie ingrijpend zou gaan wijzigen – zeker als je dat vergelijkt met het verleden – als je er zoveel landen aan gaat toevoegen. Daar had ik wel enige sympathie voor. Ook mij kostte het enige tijd om mij te realiseren dat wij van een defensieorganisatie zijn overgegaan naar een collectieve veiligheidsorganisatie, waar je heel andere eisen aan mag en moet stellen.

De heer Hoekzema (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst namens de fractie van de VVD een welkom aan de minister van Buitenlandse Zaken. Wij feliciteren hem met deze benoeming en wij wensen hem heel veel succes in dit mooie ambt.

Ik wil mij graag aansluiten bij de kritische opmerkingen van collega Van Gennip over de grote haast waarin wij gedrongen zijn. Hierbij echter toch onze inbreng.

Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie vindt het een goede zaak dat de scheidslijn in Europa verdwijnt. Met de toetreding van Polen, Tsjechië en Hongarije is hiermee een goed begin gemaakt. Wij staan nu voor het besluit om Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Roemenië, Slovenië en Slowakije definitief toe te laten door de ratificering van de daarbij behorende protocollen bij het Noord-Atlantisch Verdrag. Mijn fractie juicht deze ontwikkeling toe.

In de memorie van toelichting constateert de regering dat de zeven toetredende landen aan de verplichtingen uit het Verdrag van Washington van 4 april 1949 willen en kunnen voldoen en ook aan het politieke acquis. De toetreding bevordert het definitief verdwijnen van de scheidslijn in Europa en zij bevordert de stabiliteit in Midden- en Oost-Europa. Mijn fractie stemt dan ook in met de voorliggende uitbreiding van de NAVO met de zeven genoemde landen.

Wij hebben nog een aantal vragen aan de regering. Ook na de toetreding van de genoemde landen zullen er nog hervormingen in deze nieuwe lidstaten moeten worden doorgevoerd. Het is daarbij van belang dat erop wordt toegezien dat deze hervormingen ook daadwerkelijk plaatsvinden. Hoe zijn op dit punt de resultaten van Polen, Tsjechië en Hongarije na hun toetreding in 1990? Het is jammer dat, zoals bleek bij de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer, dat de NATO Defense Planning Review 2002 vertrouwelijk moest blijven en ook het Report to Council on the Accession Talks betreffende de nieuwe toetreders. Dat geldt ook voor ons als Eerste-Kamerleden. Wij hebben vlak voor de vergadering deze vertrouwelijke stukken kort kunnen inzien – dank daarvoor aan de minister van Buitenlandse Zaken – maar helaas te kort om een goed beeld te krijgen. Bovendien blijven de stukken vertrouwelijk en kunnen wij er niet concreet over praten in deze vergadering. In een rapport van David Price, lid van de House of Commons van Canada, behandeld door hem in de NAVO-assemblee in Orlando van 7 t/m 11 november jongstleden, las ik dat redelijk transparant is beschreven dat het niet eenvoudig zal zijn voor de toetredende landen om tot een goede bijdrage aan de Alliantie te komen. Dat is begrijpelijk, omdat Letland, Litouwen, Estland en Slovenië uit het niets een militair apparaat moeten opbouwen, terwijl Bulgarije, Roemenië en Slowakije de omschakeling moeten maken van een op Sovjetstijl gestructureerde krijgsmacht naar een NAVO compatibele krijgsmacht. Wij willen de ministers dan ook vragen of de regering op basis van de ervaringen met Polen, Tsjechië en Hongarije duidelijk de verwachting en het vertrouwen heeft dat de zeven nieuwe lidstaten ook na hun toetreding op een grondige wijze hun hervormingstaken zullen afwerken. Daarnaast wil mijn fractie met betrekking tot de verwachting dat de lidstaten een bijdrage leveren aan de inspanningen van het bondgenootschap aan de regering vragen of zij kan aangeven dat de nieuwe lidstaten in de toekomst een goede militaire bijdrage kunnen leveren.

Mijn fractie vindt dat de uitbreiding van 19 naar 26 leden niet de gewenste versterking van de besluitvorming en de slagvaardigheid van de NAVO mag aantasten. Ik moet zeggen dat de ervaringen met Polen, Tsjechië en Hongarije in dezen positief zijn. Ik zie dat de nieuwe toetreders echt een transatlantische instelling hebben. Toch willen wij graag de zienswijze van de regering op de consequenties van deze uitbreiding voor de consensus die de NATO-besluitvorming nu eenmaal vereist.

Tot slot wil ik het namens mijn fractie nog hebben over de relatie met Rusland. Rusland heeft zich bij deze uitbreiding neergelegd. Toch wil ik graag van de regering horen hoe zij de gevolgen voor de relatie met Rusland beoordeelt. Immers, een goede relatie met dit grote land blijft van groot belang voor de stabiliteit in ons werelddeel en is geopolitiek van vitale betekenis.

De heer Pormes (GroenLinks):

De heer Hoekzema stelt dat de uitbreiding de stabiliteit in Midden- en Oost-Europa bevordert. Welke onstabiele situatie ontstaat als die uitbreiding niet doorgaat?

De heer Hoekzema (VVD):

In feite wordt dan de tweedeling op ons Europese continent bevestigd en dat is bepaald geen goede zaak. Het is juist goed als wij deze landen én via NAVO én daaropvolgend via Europese Unie betrekken bij onze waardegemeenschap. Het lijkt mij dat wij daarmee een resultaat bereiken dat een stuk stabiliteit in ons werelddeel garandeert. Dat vind ik een groot goed.

De heer Pormes (GroenLinks):

Waaruit bestaat die tweedeling dan? Kunt u dat concreet maken?

De heer Hoekzema (VVD):

Deze landen horen nu nog niet bij onze waardegemeenschap. Alleen dit feit al houdt een tweedeling in.

De heer Pormes (GroenLinks):

Met andere woorden: zonder de NAVO kunnen deze landen niet behoren tot onze waardegemeenschap.

De heer Hoekzema (VVD):

Zonder de NAVO en de Europese Unie kunnen zij niet behoren tot die waardegemeenschap.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter. Dit is het eerste debat met de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken.

Mijnheer Bot. Namens de sociaal-democratie, en speciaal namens onze fractie in dit huis, heet ik u van harte welkom. U heeft een fantastische reputatie als topdiplomaat. Dat betekent niet meteen dat u ook een topminister wordt, maar wij hopen het wel, voor u, voor het land en voor ons, de oppositie. Dat wij het met elkaar eens zullen zijn, is niet op voorhand een gegeven, maar wij verheugen ons op de discussies met u hier. Veel succes!

Voorzitter. Een kleine persoonlijke noot. Het is heel leuk dat Henk Kamp hier als minister van Defensie is. Hij is een persoonlijke vriend en was in een nog niet zo ver verleden mijn favoriete tegenstander in het vreemdelingendebat.

De uitbreiding van de NAVO met zeven lidstaten typeert in feite de paradox waarin wij verzeild zijn geraakt. De NAVO is van karakter veranderd, maar eigenlijk ook weer niet. Eerst zijn er drie landen bij gekomen en als alles goed gaat, komen er nog zeven landen bij. Het zijn landen uit het voormalige Oostblok, uit de voormalige Sovjet-Unie. Er is zelfs een land bij, Slovenië, dat voor de val van de muur in 1989 nog helemaal niet bestond. Het is een gigantische uitbreiding vanuit een heel andere hoek dan wij gewend zijn. Toch blijft de NAVO hetzelfde, want zij heeft tot doel de vrede en de stabiliteit te bevorderen. Nooit meer oorlog in Europa, nooit meer oorlog tegen Europa: dat is de slogan die in dit verband past.

Deze paradox zit in zekere zin ook in de Partij van de Arbeid. Ruim 25 jaar geleden besloot het partijcongres van de Partij van de Arbeid op voorstel van de afdeling Groningen, waar ik toen nogal wat mee te maken had, dat Nederland zo snel mogelijk uit de NAVO moest. Het tweede kabinet-Den Uyl moest dat regelen. Hoe het met het tweede kabinet-Den Uyl is gegaan, is bekend. Wij blijven hopen, maar het is er niet van gekomen. Nederland is dus niet uit de NAVO. Nu praten wij over diezelfde NAVO, in totaal gewijzigde omstandigheden, als een gegeven. En toch moet ik zeggen dat ik dat 25 jaar geleden een ontzettend goed congresbesluit van de PvdA vond, in de context van die tijd. Maar wij moeten eerlijk toegeven: het is allemaal heel anders geworden. Ik kan niet zeggen hoe het over 25 jaar zal zijn, net zoals de heer Kox ook niet kan zeggen hoe het over 15 jaar zal zijn. Maar het geeft wel weer met welke paradox wij allen te maken hebben.

Voorzitter. Ik heb twee punten van kritiek naar aanleiding van het voorstel dat nu voorligt. Ik wil allereerst iets zeggen over de evaluaties van de militaire bijdragen van Hongarije, Polen en Tsjechië aan de NAVO en het rapport over de defensie-inspanningen van de zeven kandidaat-lidstaten. Wij kunnen een heel verhaal houden dat het allemaal anders had gemoeten, maar het blijft natuurlijk merkwaardig dat wij wel een rapport vertrouwelijk mogen inzien, maar dat wij met de inhoud van het rapport hier verder niets mogen. Hier, waar het publieke debat gevoerd wordt en ook gevoerd moet worden. Het blijft merkwaardig dat wij eigenlijk ook geen conclusies mogen verbinden aan die vertrouwelijke rapportages. Als gevraagd wordt waarop ik bepaalde conclusies baseer, mag ik dat vervolgens niet toelichten. Ik heb nadat ik ook die mooie plastic zak geopend had, die meteen maar weer teruggegeven aan de griffier. Wij hebben er op deze manier helemaal niets aan.

Dit betekent echter niet dat het daarmee een gedane zaak is. De PvdA-fractie wil de minister vragen, ervoor te zorgen dat dit in de toekomst anders gaat. Er komen binnenkort meer aanvragen van nieuwe lidstaten. Ik denk aan Macedonië, Albanië en Kroatië. Het is van belang dat wij weten hoe het gegaan is met de lidstaten die nu zullen toetreden tot de NAVO. Het is van belang dat wij de evaluaties die dan gemaakt worden, kunnen gebruiken in de discussie straks. Ik weet dat de voorganger van de huidige minister, de heer De Hoop Scheffer, in de Tweede Kamer heeft gezegd dat het niet aan Nederland ligt dat die vertrouwelijkheid in acht moet worden genomen, maar dat dit de voorschriften van de NAVO zijn. Het blijft echter vreemd dat een organisatie die pal staat voor democratie, openheid, transparantie en al die waarden die wij zo aanhangen, zich op dit punt zo gesloten, bijna op een onbenullige wijze, gedraagt. Als de minister toch al met ons van mening is dat het eigenlijk niet kan, laat hij zich dan ook hard maken richting de NAVO en erover spreken met de nieuwe secretaris-generaal om aan te geven dat dit de volgende keer toch echt anders moet.

Mijn tweede punt van kritiek heeft te maken met het gegeven dat wij nu moeten besluiten over een toetreden van zeven landen in één keer. Het is dus één keer zeven in plaats van zeven keer één. Het is alles of niets. Dat is een beetje merkwaardig. Wij zouden hier toch liever een beoordeling van alle landen afzonderlijk geven, zodat wij ook nog even kunnen stilstaan bij de vraag of bepaalde landen op dit moment eigenlijk wel thuishoren in het bondgenootschap. Ik geef een voorbeeld: Roemenië, het meest corrupte land van Europa. De heer Van Gennip heeft daar ook al behartigenswaardige woorden over gesproken. Waarom kunnen wij nu niet even stilstaan bij dat land? Als wij zouden concluderen dat Roemenië eigenlijk geen lid zou mogen worden van de NAVO – en ik heb sterk de neiging om dat te zeggen – dan zou dat volgens dit voorstel betekenen dat ook die andere zes landen geen lid zouden kunnen worden. Een heel ander voorbeeld is Litouwen, een land met een president die sterke banden heeft met de Russische maffia. Wij kunnen dan natuurlijk tegelijkertijd zeggen dat het parlement in Litouwen in staat is om een commissie in te stellen om ervoor te zorgen dat daar een eind aan komt en dat die president waarschijnlijk wordt afgezet. Dat zegt dus ook iets over het democratische gehalte van Litouwen.

Kortom, op zichzelf klopt het natuurlijk niet wat wij hier aan het doen zijn. Wij moeten nu in één keer beslissen over zeven landen. Er zitten een paar zeer bonafide landen bij – als je die kwalificatie in dit verband mag gebruiken – maar er zitten ook een paar landen bij waarvan je zou zeggen: eigenlijk liever niet. Ik hoop dat dit de volgende keer anders zal gaan, dat wij dan afzonderlijk over landen als Macedonië en Kroatië kunnen praten.

De heer Kox (SP):

De heer Middel zegt dat het de volgende keer anders moet. Ik neem aan dat wij het daar allemaal over eens zijn. Maar waarom moet het dan nu zo? Hij heeft gezegd: als ik het mocht zeggen, dan wordt Roemenië op dit moment niet toegelaten en worden andere landen wellicht niet toegelaten. Dan moet hij dat toch gewoon zeggen? Dan kan hij toch niet zeggen: het ligt nu eenmaal voor, dus doe ik het maar? Wat is daar het nut van?

De heer Middel (PvdA):

Het gaat niet zozeer om het nut, het gaat om de systematiek die gevolgd is. Als je verklaart dat je tegen de toetreding van één lid bent, dan draag je ook de consequentie voor het feit dat zes andere landen niet worden toegelaten.

De heer Kox (SP):

Ik hoorde u zeggen: als het aan mij ligt... Ik neem aan dat u namens uw fractie spreekt.

De heer Middel (PvdA):

Gelukkig wel!

De heer Kox (SP):

Dat komt ook altijd voor in uw club.

De heer Middel (PvdA):

Nou, dat valt mee.

De heer Kox (SP):

Soms niet, nu wel.

U zegt: als het aan onze fractie lag, zou Roemenië nu niet worden toegelaten. Hoe kunt u dan besluiten om dat toch te doen? Omdat het een procedure zou zijn? Dan is de procedure toch ondergeschikt aan uw wens?

De heer Middel (PvdA):

Als wij hier in de positie zouden verkeren dat wij breedvoerig over elk afzonderlijk land zouden kunnen spreken en daar afzonderlijke consequenties en besluitvorming aan zouden kunnen verbinden, dan zou die discussie anders verlopen dan zij nu verloopt. Je weet nu dat als je het over één land hebt, je het over het totale voorstel hebt.

De heer Kox (SP):

U neemt dus ergens een besluit over waar u het uiteindelijk niet mee eens bent?

De heer Middel (PvdA):

Zo diep hebben wij er als fractie nog niet over gediscussieerd, maar ik denk dat mijn fractie het met mij eens is dat het heel prematuur is om Roemenië nu toe te laten. Omdat wij nu een besluit moeten nemen over zeven landen ineens en er gelukkig ook landen bij zijn die in een andere positie verkeren, zeggen wij dat het misschien nog bijtrekt. De heer Van Gennip heeft daar al verstandige dingen over gezegd. Het opnemen in de NAVO-familie zou ook een positieve invloed kunnen hebben.

Voorzitter. Tot slot plaats ik twee kanttekeningen bij wat woordvoerders van andere fracties in eerste termijn gezegd hebben. De heer Van Gennip heeft zeer behartigenswaardige dingen gezegd over Rusland en de Oekraïne. Ik zal zijn vragen niet herhalen, maar ik vraag de minister alleen nog om nog even stil te staan bij de positie van die landen. Het is jammer dat de heer Van Gennip geen minister is geworden. Wij hadden het hem graag gegund, maar wij gaan daar niet over. Dat geldt overigens ook voor de heer Van Middelkoop. De heer Van Middelkoop was misschien al minister geweest als hij lid was geweest van een andere partij. Hij heeft ook enkele behartigenswaardige dingen gezegd over de positie van Servië, Montenegro en Bosnië-Herzegovina. Ik zal zijn vragen niet herhalen, maar ik onderstreep wel het belang daarvan.

De beraadslaging wordt geschorst.

Naar boven