Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Invoeringswet Wet werk en bijstand in verband met het verlenen van de bevoegdheid aan gemeentebesturen om in het kader van de Wet werk en bijstand categoriale regelingen voor de kosten van chronische ziekte of handicap voort te zetten of nieuwe categoriale regelingen terzake tot stand te brengen (29420);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en enige andere wetten in verband met een aantal technische verbeteringen en het herstel van enkele omissies in de Invoeringswet Wet werk en bijstand (29499).

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die ik bij dezen weer van harte welkom heet in dit huis.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Dank u zeer. Mag ik beginnen om in uw richting en in de richting van degenen die gisteren het woord hebben gevoerd mijn dank uit te spreken voor de welkomstwoorden? Ik wil mij aansluiten bij datgene wat u gezegd heeft over de plezierige samenwerking. Ik hoop dat die in de toekomst ook plezierig zal zijn. Ik zal daar in ieder geval mijn best voor doen.

Voorzitter. Allereerst zou ik nader willen ingaan op datgene wat hier gezegd is met betrekking tot het verdeelmodel, een onderwerp dat niet rechtstreeks te maken heeft met deze wetsvoorstellen maar dat natuurlijk wel aan de orde is als het gaat om de verdere verdeling van de middelen in de richting van de gemeenten. De vorige week heb ik in een overleg met de Tweede Kamer uitgebreid van gedachten gewisseld over de verschillende modellen die daarbij denkbaar zijn. Uiteindelijk is daarbij besloten om het model dat op 14 mei in de richting van de Kamer was gestuurd, in die zin aan te passen dat het gewicht van de grote groep langdurig bijstandsgerechtigden nog slechts voor een beperkt deel zou doorwerken daarin. Men hoort mij de tem "granieten voorraad" niet gebruiken, omdat ik die term in relatie tot de groep waarom het gaat een niet al te menselijke vind. Ik probeer het dan dus maar wat te omschrijven. Dat betekent overigens niet dat wij daarmee een model hebben waarmee we de komende jaren uit de voeten kunnen. Er is een uitdrukkelijke afspraak gemaakt met de Kamer dat wij voor 2005 het aangepaste model zullen hanteren, onder de gelijktijdige constatering dat dit model elementen bevat die nadere studie en aanpassing vragen. Gedacht kan daarbij worden aan de invloed van een groeiende bevolking en de positie van groeigemeenten daarbij. Van mijn kant zal er de komende maanden een nadere studie plaatsvinden over hoe daarmee nu verder om te gaan. Op basis daarvan zullen wij een aantal aanpassingen voorstellen, waarbij het streven is die in het najaar te presenteren. Verder heb ik afgesproken met de Kamer dat ik tussentijds met haar contact zal onderhouden om op dit dossier elkaars gevoelens in beeld te blijven houden. Het moge duidelijk zijn dat er van onze kant alle bereidheid is om, gezien de belangstelling die er in deze Kamer voor dit onderwerp bestaat, haar op de hoogte houden van het verdere verloop en de volgende stappen. Aan het adres van de VVD-woordvoerster zeg ik dat wij dat niet alleen vanuit Sociale Zaken doen, maar dat wij dat doen in overleg met de desbetreffende gemeenten en de VNG, zodat we zo dicht mogelijk tegen de praktijk aan zitten en er zoveel mogelijk draagvlak wordt gerealiseerd op dit gebied.

Vervolgens ga ik inhoudelijk in op de wetsvoorstellen. Ik heb gisteren bij de woordvoerders in deze Kamer in brede zin steun geproefd voor de categoriale mogelijkheid die nu in de bijstand wordt opgenomen. Waar er bij mevrouw Meulenbelt wellicht enige principiële bezwaren zouden kunnen zijn als het gaat om dit soort onderwerpen, heeft zij haar principes opzij gezet omdat dit voorstel zodanig positief door haar wordt gewaardeerd dat zij er steun aan kan verlenen. Het moge duidelijk zijn dat ik daar erg blij mee ben. Dat neemt niet weg dat er natuurlijk nogal wat vragen over zijn. Dat betreft vooral de vraag in hoeverre met deze wetsvoorstellen de doelgroep wordt bereikt op een adequate manier. Men zal het met mij eens zijn dat de bijzondere bijstand mogelijkheden biedt voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten, naast de maatregelen die voor deze groepen al genomen zijn. Ik memoreer de aanpassing van de AWBZ-bijdrage, de verbetering van de fiscale aftrek voor buitengewone uitgaven en het tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven. Met de individuele bijzondere bijstand is een aanvulling op deze instrumenten mogelijk zodat maatwerk geleverd kan worden. Bovendien biedt het wetsvoorstel gemeenten de mogelijkheid om binnen de uitgangspunten van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en Rijk, een aparte regeling te treffen voor chronisch zieken en gehandicapten.

Het kabinet heeft de overtuiging dat daarmee de problemen voor de genoemde groepen zijn opgelost. De heer Van Driel heeft hier kanttekeningen bij geplaatst. Ik wijs erop dat de systematiek de gemeenten de ruimte geeft om ten aanzien van deze groepen een juiste invulling aan een en ander te geven. Men zal wel met elkaar de maatregelen moeten willen nemen en daartoe ook gezamenlijk een cultuuromslag moeten willen doormaken.

Naar aanleiding van de motie-Bruls die in de Tweede Kamer is aanvaard, is er een soort veiligheidsnet gecreëerd. Er zal onderzocht worden in hoeverre betrokkenen gebruikmaken van dit instrument. In dat kader is voorlichting erg belangrijk. Er zijn op dat punt afspraken gemaakt met de VNG. Zo nodig zal samen met Financiën en VWS bezien worden op welke wijze de transparantie van de regelingen verbeterd kan worden.

De heer Van Driel (PvdA):

De regelingen zijn een halfjaar van kracht. Is bekend hoeveel mensen van de fiscale mogelijkheden gebruikmaken?

Staatssecretaris Van Hoof:

U zegt dat de regeling een halfjaar van kracht is. Ik wijs erop dat wij vandaag de laatste fase behandelen van de formele grondslag hiervoor. Ik weet dat gemeenten vooruitlopend op de afhandeling van het wetsvoorstel hier al mee konden gaan werken. De mate waarin betrokkenen gebruikmaken van de regeling zal te maken hebben met de indruk die de gemeenten hebben van de kans van slagen.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik vraag niet naar de bijzondere bijstand maar naar de fiscale mogelijkheden. Hoeveel mensen maken daar gebruik van?

Staatssecretaris Van Hoof:

Dat kan ik nu niet zeggen. Ik ben bereid om na te gaan of die cijfers al verstrekt kunnen worden. Als dit het geval is, zal ik u die gegevens schriftelijk doen toekomen.

De koopkrachteffecten komen in de marge van dit wetsvoorstel aan de orde, maar ik begrijp wel dat men er uitgebreid over wil discussiëren. Ik ben er een tijdje uit geweest, maar ik herkende de discussie over de koopkrachtplaatjes wel. Het kabinet heeft de overtuiging dat eventuele negatieve koopkrachteffecten voor de groepen waarover het nu gaat, met behulp van dit wetsvoorstel bestreden kunnen worden. Dat geldt ook voor de wat bredere monitoring waarover in het kader van de begroting gegevens beschikbaar zullen komen.

Mede als uitwerking van de motie-Van der Vlies zullen wij de situatie blijven controleren. Minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft enkele dagen geleden nog in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat er op dit moment gekeken wordt naar de verdere inventarisatie van de benodigde gegevens naar aanleiding van de motie-Van der Vlies en dat hij de inkomenspositie van genoemde groepen volgt. Hij heeft dat tussentijdse beeld nu nog niet. Hij zal over enige tijd die informatie verstrekken. Ik neem aan dat de Tweede Kamer deze brief binnenkort zal ontvangen, maar ik zal verifiëren of hij op de post is gegaan.

Dit waren mijn opmerkingen over de effecten, de oplossingsdoelstellingen en het bereik ervan door middel van dit wetsvoorstel. Ik heb al gezegd dat ik de Kamer zal blijven informeren over het verdere verloop van de ontwikkelingen.

Ik kan niet anders dan instemmen met de conclusie die ook mevrouw Kalsbeek heeft getrokken dat de Tweede Kamer een aanpassing heeft gepleegd ten aanzien van de vakantieregeling van 65 dagen, waarmee het onderdeel van het wetsvoorstel is geworden. Er is geen reden meer om hier nog uitgebreid op in te gaan, maar ik begrijp wat zij daarover heeft gezegd.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Voorzitter. Ik heb gevraagd waarom in het wetsvoorstel is opgenomen dat gemeenten categoriale bijstand mogen en niet moeten uitkeren. Is daarmee geen sprake van rechtsongelijkheid?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik kan mij herinneren dat wij jaren geleden voor het eerst discussieerden over decentralisatie van de bijzondere bijstand. Het is de vraag in hoeverre gemeenten eenzelfde invulling daaraan geven. Of dat altijd tot rechtsongelijkheid moet leiden, weet ik niet. Er zijn bijzondere omstandigheden die een rol spelen. Daarnaast is ook de context van andere wetgeving van belang. In de verantwoordelijkheidsverdeling in de WWB hebben gemeenten een grotere verantwoordelijkheid, zowel voor de algemene bijstand, maar ook voor de bijzondere bijstand en in dit geval de categoriale bijstand. Het karakter van het wetsvoorstel houdt in dat het een kan- en geen moetbepaling is.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Als blijkt dat in de ene gemeente een gehandicapte automatisch een aantal kosten vergoed krijgt, terwijl een gehandicapte in de andere gemeente voor elk kleinigheidje naar het loket moet voor een aanvraag, kunt u zich dan voorstellen dat de betrokkenen zich afvragen waarom de overheid heeft laten gebeuren dat je het in Laren wel krijgt en in Baarn niet?

Staatssecretaris Van Hoof:

U noemt de overheid, maar ik verwijs naar de gemeente als lokale overheid waarin democratische volksvertegenwoordigers het gemeentebestuur kunnen aanspreken.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Wij praten op dit moment met de staatssecretaris en niet met de gemeenten. Het gaat erom dat wij een wet aannemen waardoor het mogelijk wordt om te regelen dat zulke verschillen niet ontstaan. Wij moeten nu stemmen. Ik heb al gezegd dat wij voor zullen stemmen omdat een half ei beter is dan een lege dop, maar wij hadden graag gezien dat iets meer rechtsgelijkheid zou ontstaan doordat aan de gemeenten meer richtlijnen worden gegeven die aangeven wat het minimum is dat een gehandicapte of chronisch zieke kan verwachten.

Staatssecretaris Van Hoof:

Het gaat erom in hoeverre je de decentralisatie naar de gemeente ruimte wilt geven en in hoeverre je vanuit die insteek verwachtingen hebt over de rol van gemeenteraden, gemeentelijke besturen en de organisaties die heel vaak in cliëntenverbanden, raden enz. met de gemeenten communiceren. Gelet op de middelen die er zijn en de instrumenten die aan de gemeenten zijn gegeven, lijkt het mij dat je mag vertrouwen op de zelfstandige positie van iedere speler in dat veld. Het is mogelijk dat niet overal dezelfde regeling wordt getroffen, maar er zal wel een regeling ontstaan binnen de kaders die de gemeente wil bepalen in samenspraak met en gecontroleerd door de gemeenteraad. De ervaringen van de afgelopen maanden leren dat de gemeenteraden zeer geïnteresseerd zijn in dit onderwerp. Zij zitten erbovenop. Cliëntenraden volgen het heel nadrukkelijk. Ik heb er daarom alle vertrouwen in dat daaruit goede uitkomsten komen.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Ik denk dat ik dan maar weer vertrouw op onze gehandicaptengroep van de SP, die in de gemeenten die niks doen maar weer in hun rolstoelen op de stoep moeten gaan staan.

Staatssecretaris Van Hoof:

Aan de ene kant begrijp ik deze opmerking, maar aan de andere kant wil ik niet het beeld laten bestaan dat de Nederlandse gemeenten zodanig slechte bestuursleden hebben dat dit schering en inslag is. Over het algemeen zullen de gemeenteraden voldoende verantwoordelijkheid nemen om de situatie die mevrouw Meulenbelt schetst, te voorkomen.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Dat zal blijken.

De heer Van Driel (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik heb schriftelijk een vraag gesteld. Die vraag heb ik gisteren in eerste termijn ook gesteld, maar ik constateer dat ik tot twee keer toe geen antwoord heb gekregen. Ik probeer het nog een derde keer, maar langzamerhand denk ik dat het wel goed uitkomt om geen antwoord te geven.

Het kabinet doet een toezegging over de inkomensontwikkeling. Die toezegging betreft een evenwichtig resultaat dat onder de gegeven omstandigheden te verdedigen is. Dat beeld schetst het kabinet eind 2003. Iedereen gaat erop achteruit, maar gelukkig is het redelijk evenwichtig verdeeld. In de maand mei is door het NIBUD-onderzoek langzamerhand duidelijk geworden dat het voor een aantal categorieën anders uitpakt. Het kabinet verwijst daarvoor naar de gemeenten. Zij krijgen de mogelijkheid om een categoriale regeling te treffen; ook de bijzondere bijstand is mogelijk. Mevrouw Van Leeuwen heeft alles opgeteld en komt daarbij uit op 130 mln.

Stel dat de gemeenten deze verantwoordelijkheid niet of nauwelijks oppakken. Ik hoop net als de staatssecretaris dat dit niet zo is, maar stel dat je tot de conclusie moet komen dat minder dan de helft van de gemeenten een categoriale regeling treft. Wat is dan de verantwoordelijkheid van het kabinet? Zegt het kabinet dan: wij hebben die toezegging gedaan en dat betekent dat wij ervoor zullen zorgen dat die wordt nagekomen? Zorgt de staatssecretaris ervoor dat die toezegging wordt nagekomen en zo ja, hoe dan? Er zijn verschillende middelen om dat te doen: je kunt het centraal regelen, je kunt allerlei stimulerende maatregelen nemen, je zou af kunnen zien van de huursubsidieaanpassing van vorige week, enz. Of zegt het kabinet dan: het spijt me, we doen wel een toezegging, maar haal de nakoming ervan vooral bij de gemeenten? Vroeger kreeg je in de kroeg wel eens een rondje van iemand, maar je moest je wel zelf afrekenen. Dat soort idee krijg je dan een beetje. Ik wil het gewoon helder weten. In hoeverre komt het kabinet de toezegging na aan bejaarden die er meer dan 3% op achteruit gaan als zij een gezinshulp hebben, aan de mensen in de Wajong, de chronisch zieken en gehandicapten?

Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik kan zeer kort zijn. Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik heb hier verder niets aan toe te voegen. Alleen wil ik nog wel zijn vertrouwen onderstrepen in de gemeentebesturen en in de platforms die zich binnen de gemeenten inzetten voor de categorie waar wij het nu over hebben. Ik heb er alle vertrouwen in dat zij er genoeg stem in hebben om gemeenten te kunnen bewegen om te doen wat zij moeten doen.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Voorzitter. Vertrouwen is altijd prachtig, maar wij willen ook graag de resultaten zien. Ik sluit mij erg aan bij de heer Van Driel. Ik heb nogal wat contacten met individuele gehandicapten. Ik kan nog geen statistieken overleggen, maar mijn ervaring is dat er grote verschillen zijn tussen wat iemand bij de ene of bij de andere gemeente kan krijgen. Je zult deze nooit helemaal weg kunnen krijgen, maar ik vind het nu juist de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat dit enigszins wordt gereguleerd, als dat kan, en dat kan nu. Als blijkt dat het tegenvalt en dat die verschillen behoorlijk groot zijn, vrees ik dat wij reparatiewetje op reparatiewetje moeten toepassen. Dat zou kunnen, maar ik zal blij zijn als ik straks mijn ongelijk kan toegeven.

Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over de langdurigheidstoeslag. Ik heb in mijn korte verhaal daarover voorbeelden genoemd van mensen die al heel lang in de bijstand zijn en onbemiddelbaar worden geacht. Als het hen toch een keer lukt om een paar euro te verdienen, mogen zij vervolgens weer tot vijf gaan tellen. Mijn veronderstelling is dat het zwartwerken reuze wordt bevorderd, als het niet iets rechtvaardiger wordt geregeld, en dat willen wij niet. Bovendien worden mensen ontmoedigd om het risico te nemen om tijdelijk werk aan te nemen dat kan leiden tot meer werk. Zij denken er nu wel drie keer over na of dat niet te veel gaat kosten. Ik vind dat in strijd met wat nu juist de bedoeling is van de wet. Daar zou ik heel graag nog antwoord op willen hebben van de staatssecretaris.

Voorzitter: Jurgens

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden. Het kan zijn dat het mij is ontgaan, maar ik dacht dat hij geen antwoord heeft gegeven op de vraag of hij zijn gedachten wil laten gaan over een eenmalige neerwaartse bijstelling.

Het hoofdpunt waarover wij allemaal onze zorgen hebben, is of de categoriale bijstand op tijd terechtkomt bij degenen voor wie deze is bedoeld. Ik heb in mijn inbreng nadrukkelijk gesteld dat ik het eigenlijk een schandaal vind dat over een wetsvoorstel dat met algemene stemmen is aanvaard, vier maanden is gedaan in de Tweede Kamer. Het is heel duidelijk dat een aantal gemeenten zegt dat zij eerst wel eens willen zien wat er in die wetgeving gebeurt. Ik denk dat wij allemaal maar eens met onze collega's in de Tweede Kamer over dit soort zaken moeten praten, want daardoor is de zaak ook te laat op gang gekomen.

Verder denk ik dat het in de decentralisatie past dat de gemeenten de kans krijgen om de categoriale bijstand in te vullen. Van de zijde van de CDA-fractie heb ik heel nauwkeurig gezegd dat ik naar een andere bijstelling wil zoeken, als zou blijken dat het niet slaagt. Het besluit is in feite vanaf heden pas officieel voor de gemeenten. Dan moet het maar linksom of rechtsom, langs bijvoorbeeld de fiscale zijde, waarover de heer Van Driel een aantal opmerkingen heeft gemaakt. Als blijkt dat het geld sneller via fiscale regelingen terechtkomt bij de groepen waar het om gaat, wil ik daar voor 2005 best over denken. In het kader van decentralisatie van het bijstandsbeleid, zorg op maat en uitkeringen op maat, hebben wij hier aanvankelijk nadrukkelijk voor gekozen.

De heer Van Driel (PvdA):

Ik ben blij dat u er zo over denkt. Helaas slaat u wel het jaar 2004 over. Verder valt het mij tegen dat wij nog steeds geen inzicht hebben in de gevolgen van de fiscale maatregelen, waarvoor uw partij zo hard heeft gepleit. Deze maatregelen hadden overigens al vanaf februari/maart van kracht kunnen zijn. Ik ben bang dat er helemaal geen gebruik wordt gemaakt van deze maatregelen. U moet dat toch ook hebben geconstateerd? Dat de staatssecretaris niet kan aangeven hoe vaak hiervan gebruik is gemaakt, zegt toch zeker genoeg?

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Er wordt een vraag gesteld aan de staatssecretaris van Sociale Zaken die op het terrein ligt van de staatssecretaris van Financiën. Wat let u om deze vraag rechtstreeks aan deze staatssecretaris te stellen? Het is mogelijk dat u terecht opmerkte dat er minder gebruik wordt gemaakt van de fiscale regelingen dan verwacht. Minister Zalm en zijn staatssecretaris hebben echter al wel het initiatief genomen om 300.000 bejaarden een brief te sturen waarin ze worden aangemoedigd om toch maar gebruik te maken van die fiscale regeling. Wat kun je op dit moment nog meer doen?

De heer Van Driel (PvdA):

Je moet meer doen, omdat er geen gebruik van wordt gemaakt. U legt met uw andere opmerking de vinger op de zere plek. Vorige week werd in het debat over de huursubsidie namelijk gezegd dat wij onze vragen eigenlijk aan het ministerie van Sociale Zaken zouden moeten richten, omdat dat ministerie verantwoordelijk is voor het inkomensbeleid. Zo worden wij steeds maar weer naar een ander ministerie verwezen. Het beleid is inderdaad verkokerd, maar bij de burger komen alle kortingen wel in één keer via de post of de mail binnen. Ik spreek nu het kabinet aan en niet louter en alleen de staatssecretaris van Sociale Zaken. De staatssecretaris zou dan ook niet weg moeten kunnen komen met het antwoord dat het eigenlijk aan een ander ministerie is om hierop in te gaan.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Ik heb zelf ook al aangegeven dat er sprake is van een probleem. De zomermaanden moeten wij maar eens benutten om samen, oppositie en coalitie, na te denken over een creatieve oplossing om het geld op de juiste plaats te krijgen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Laat ik beginnen met het maken van excuses voor het feit dat ik een aantal vragen in eerste termijn niet heb beantwoord. Een van die vragen is de vraag van mevrouw Van Leeuwen over de neerwaartse bijstelling. Deze bijstelling vloeit in 2004 voort uit de systematiek en dat is weer een gevolg van de lagere realisaties in 2003 en de conjuncturele ontwikkelingen in 2004. In september wordt het budget voor 2004 definitief vastgesteld op basis van de realisaties in 2003 en de gevolgen van de conjunctuur en het rijksbeleid. De bijstelling in 2005 wordt vastgesteld aan de hand van de gegevens over de realisaties in 2004. De verwachte bijstelling over 2004 zal voor zover nu valt te overzien incidenteel zijn. Na 2005 zullen wij dan ook waarschijnlijk weer de normale systematiek kunnen hanteren en gaan werken met macrobudgetten. Het is dus geen automatisme, want op basis van de gegevens over het voorgaande jaar moet telkens weer een afzonderlijke beslissing worden genomen.

Mevrouw Meulenbelt heeft vragen gesteld over de langdurigheidstoeslag. Deze is een uitzondering op de filosofie dat het sociaal minimum toereikend is. Voor die uitzondering zijn dan ook strikte criteria gesteld in relatie tot het arbeidsmarktperspectief, om te voorkomen dat er grote armoedevaleffecten optreden. Die criteria zijn relevant, te meer als deze worden afgezet tegen het voorbeeld dat mevrouw Meulenbelt zelf gaf, een situatie waarin iemand wel degelijk de mogelijkheid heeft gehad om in het arbeidsproces te participeren, zij het tijdelijk. In ieder geval gaat het niet om een situatie waarin het arbeidsmarktperspectief volledig ontbreekt. Indien je een plek zoekt op die arbeidsmarkt, lukt dat beter als je werkt of recente werkervaring hebt dan wanneer je langdurig inactief bent en een uitkering hebt. Ik geef toe dat de gestelde criteria heel strikt zijn, maar het kabinet wenst daar toch aan vast te houden. Het andere deel van de WWB, de activering, vinden wij namelijk ook heel belangrijk.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Ik wil niet teruggaan naar wat al in de Tweede Kamer is besproken, maar daar zijn gevallen genoemd waarbij absoluut geen sprake is van "opgenomen zijn in het arbeidsbestel". Het gaat bijvoorbeeld om iemand die op uurbasis in totaal minder dan € 100 had verdiend, en vervolgens weer vijf jaar moest wachten op de langdurigheidstoeslag. Er zijn dus werkelijk gevallen die door deze normen zodanig onrechtvaardig worden behandeld, dat ik denk: daarover moet toch even over worden nagedacht. Een paar uur los werken is niet hetzelfde als opgenomen zijn in het arbeidsbestel.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik ben het met mevrouw Meulenbelt eens dat wij de discussie uit de Tweede Kamer niet moeten overdoen, en dat wij de uitspraken en wat daar verder aan de orde is geweest, nu niet hoeven te herhalen. De langdurigheidstoeslag en de bijbehorende criteria zijn daar in meerderheid gedragen, en maken dus deel uit van het beleid. Het kabinet wenst vast te houden aan die criteria, niet in het minst tegen de achtergrond van de belangrijke inzet voor activering.

Mevrouw Kalsbeek gaf aan, in te kunnen stemmen met het wetsvoorstel en wat daar nog nader over is gewisseld. Zij gaf verder aan vertrouwen te hebben in de gemeenten. Dit is een redelijk essentiële uitspraak in het licht van de discussie met onder anderen de heer Van Driel over: wat als de gemeenten het niet oppakken? Vanuit de filosofie "regeren is vooruitzien" trekt de heer Van Driel alvast alle ellende over ons heen, maar zover wil ik eigenlijk niet gaan. Dit wetsvoorstel – mevrouw Van Leeuwen heeft dit ook gezegd – hing boven de markt en gemeenten willen zekerheid over hun begroting. Enkele maanden ervaring in het noorden van het land heeft mij geleerd dat je daarin als gemeente met de nodige voorzichtigheid opereert; je bent niet geneigd geld uit te geven als je nog niet zeker weet dat het er komt. In dat licht kan ik mij voorstellen dat gemeenten hebben gewacht op de formele afhandeling van dit wetsvoorstel in deze Kamer. Na het aannemen ervan zal de zaak ingevoerd worden. Ik vind dan ook niet dat de heer Van Driel de algemene discussie over een evenwichtig inkomensbeleid kan koppelen aan dit wetsvoorstel en de categoriale regelingen. Het kabinet heeft een scala aan maatregelen toegezegd in het kader van het inkomensbeleid. Ik ben ervan overtuigd dat niet alleen deze Kamer maar ook de collega's in de Tweede Kamer en de mensen in het kabinet het onderwerp inkomensbeleid in de gaten zullen houden.

De heer Van Driel (PvdA):

Niet ik heb die onderwerpen aan elkaar gekoppeld; het kabinet doet dat. Het kabinet zegt dat een en ander in geval van nood via de bijzondere bijstand of via de categoriale bijstand worden geregeld. Mevrouw Dekker heeft dat gezegd en het is ook gezegd in verband met het ziekenfondspakket, waar een aantal zaken uit is gehaald. Het zijn geen zaken waarover wij hier in de marge spreken. In alle debatten die hier zijn gevoerd over het inkomensbeleid is elke keer gezegd dat daarnaar kan worden verwezen. Die debatten zijn voor uw tijd gevoerd; u zit hier nog maar pas en u hebt dat dus niet meegemaakt. Op inkomensgebied zien wij een paar dingen gebeuren. In de eerste plaats zien wij dat de belastingfaciliteiten niet of nauwelijks worden gebruikt. Dat is inmiddels wel zo'n beetje bekend. Daarnaast is een aantal gemeenten heel terughoudend met bijzondere en categoriale bijstand, niet alleen omdat de wet er nog niet was, maar omdat men niet wist wat het financieel zou betekenen. De vraag rijst dan: wat doet het kabinet? Het kabinet heeft een toezegging gedaan en gezegd: ga maar naar de gemeente. Deze vraag komt toch voort uit een koppeling die u zelf legt?

Staatssecretaris Van Hoof:

Het kabinet doet wat de heer Van Driel herhaalt en wat kennelijk steeds is gezegd, namelijk dat er maatregelen zijn, dan wel genomen zullen worden. Een van die maatregelen ligt nu voor. Het is van tweeën één. U zegt: het stelt allemaal niets voor, het gebeurt niet en dit moeten wij niet doen; of u zegt: Er ligt een maatregel die wij allen hebben gewild, gericht op een specifieke groep, die, in uitzondering van het hele systeem, categoriale bijstand toestaat en die niet in het minst door wat wij met elkaar in de WWB hebben neergelegd, heengaat, en ook gericht is op een specifieke doelgroep en op de mogelijkheid van de gemeenten om daarmee om te gaan. Ik vermag niet in te zien waarom gemeenten, en verder iedereen die actief is op dit terrein – en dan heb ik het niet alleen over gemeentebesturen, colleges van burgemeester en wethouders, gemeenteraden en de ambtenaren van de gemeentelijke sociale diensten, maar ook over de platforms van betrokkenen – het doembeeld delen dat de heer Van Driel hier nu kennelijk om politieke redenen op tafel wil leggen.

De heer Van Driel (PvdA):

Het kabinet doet een toezegging over een evenwichtige inkomensontwikkeling. Als het tegenvalt, dat wil zeggen als in mei de cijfers niet uitkomen zoals is voorspeld, moet het kabinet zijn verantwoordelijkheid nemen en niet zeggen dat men naar de gemeente moet gaan en dat het allemaal vanzelf op gang komt. Het is van tweeën één. Je doet een mooie toezegging, maar dan houd je je er ook aan, of je doet hem niet en dan zeg je: wij gaan niet meer over het inkomensbeleid.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb zojuist geprobeerd te schetsen dat het algemene inkomensbeleid natuurlijk een aandachtspunt is binnen het algemene beleid. De invulling daarvan kan echter op verschillende plaatsen gebeuren, met name wat betreft specifieke groepen. Dit is zo'n specifieke groep. Het is inderdaad een andere lokatie en een ander loket, waar men, als het gaat om inkomen en inkomensplaatjes en om de gevolgen van specifieke omstandigheden, ook specifieke inkomens kan verwerven. Ik denk dat wij er op dit moment goed aan zouden doen om ervan uit te gaan dat de gemeenten dit zullen invullen en dat zij daaraan vorm zullen geven. Ik vind dat dit ook gepast is in de richting van de gemeenten. Vanuit de gemeenten zal dan straks te zien zijn, mede tegen de achtergrond van de motie-Bruls, mede tegen de achtergrond van het onderzoek dat gaat over de vraag of er wel of niet gebruik van wordt gemaakt, wat er aanvullend zou moeten gebeuren aan de honderdduizenden brieven waarover mevrouw Van Leeuwen het had.

De heer Van Driel (PvdA):

Het kabinet heeft een toezegging gedaan. Nu zegt u: stil maar, wacht maar, alles komt goed. Ik moet dat nog zien. De voortekenen wijzen juist in de andere richting. Daar reageert u niet op. Wij moeten waar afwachten en hopen dat het goed komt, terwijl alle tekenen de andere kant op wijzen. Ik vind dat halfhartig.

Staatssecretaris Van Hoof:

Als het gaat om de verantwoordelijkheid, is dit het wetsvoorstel dat voorligt. Een deel van de verantwoordelijkheid van de heer Van Driel is, een oordeel te geven over dit wetsvoorstel en de gemeenten in staat te stellen om te doen wat hij vraagt en de gemeenten de instrumenten te geven om op een specifieke manier te reageren op groepen die specifieke omstandigheden kennen en daarvan specifieke inkomenseffecten ondervinden. Daarover gaat dit wetsvoorstel, dat een heel goede insteek heeft qua inzet en doelstelling.

De voorzitter:

Nogmaals mijn excuses aan de staatssecretaris voor het feit dat ik hem eerst niet de gelegenheid leek te geven om zijn weerwoord te doen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De wetsvoorstellen worden zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven