Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met aanpassing van de procedure tot benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester (29012).

De voorzitter:

Ik heet van harte welkom minister Remkes.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Dölle (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Dit wetsvoorstel wil de procedure tot benoeming van de commissaris van de Koning en van de burgemeester weer eens wijzigen. Nummer 2 op de aanbeveling wordt niet langer openbaar gemaakt. Wij zijn daar voor, zoals onze fractie al liet weten bij de schriftelijke voorbereiding. Wat door ons en ook door anderen reeds werd voorspeld bij de behandeling van het wetsvoorstel 25444 in de hete zomer van 2001, is ook inderdaad gebeurd. Mensen worden kopschuw en melden zich niet voor vacatures wanneer hun afwijzing voor die vacature – zo kan het niet als eerste geplaatst worden wel worden gezien – alom bekend wordt, bijvoorbeeld in de gemeente waar zij burgemeester zijn of in het bedrijf waar zij als directeur of op een andere wijze functioneren.

Het recht van advies voor de raad en dat van aanbeveling voor de commissaris werden in 2001 omgewisseld. Daarnaast werd ook nog als slecht uitvallend compromis het burgemeestersreferendum ingevoerd, waarvan vervolgens de intrekking werd aangekondigd, welke aankondiging vervolgens weer is ingetrokken. Deze onrust, die op zichzelf wellicht verteerbaar is, betreft slechts een onderdeel van het gemeenterecht maar is symptomatisch voor iets anders waarvoor onze fractie bij de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel al de aandacht vroeg. Dat andere onderwerp is dus wat algemener dan het onderwerp van dit wetsvoorstel, maar hangt er wel terdege mee samen. De regering – daar zijn wij dankbaar voor – is er dan ook op ingegaan in de memorie van antwoord. Het gaat kortweg om de vraag of de spankracht van gemeenten niet wordt overspannen door alles was in korte tijd – een decennium – door goedbedoelende Haagse autoriteiten over al die gemeenten wordt uitgestort of nog zal worden uitgestort.

De reactie van de regering is laconiek: het valt best mee. Het dualiseringsproces wordt momenteel geëvalueerd en de eventuele gekozen burgemeester ligt in het verlengde van de aldus geëvalueerde dualisering. Toch is dat zeer forse interventionalisme, het steeds inbreken door de wetgever, heel goed zichtbaar als je kijkt naar de Gemeentewet, die vol staat met a's en b's en bovendien zijn er allerlei artikelen vervallen en binnenkort zal dat alleen nog maar meer worden. Dat zal alles tezamen resulteren in een bijzonder pokdalig gezicht van de Gemeentewet. Nu is de elegantie of de juridische esthetiek van de Gemeentewet geen leidende waarde voor de beoordeling van wetsvoorstellen. Daar gaat het ons ook eigenlijk niet om, maar ik vond het goed om dit nog even te noemen. Het illustreert de schokgolven die steeds door het gemeenterecht gaan. Alvorens ik op de wet inga, zal ik er een paar voorbeelden noemen.

Het eerste voorbeeld is de jarenlang door de commissie-Van Kinschot voorbereide eerste grote algehele herziening sinds 1851 van de Gemeentewet, zoals die in werking trad in 1994. Ik heb nog in de herfst van mijn eigen raadslidmaatschap in Groningen de transitie van nabij meegemaakt. Deze herziening is gericht op versterking van het monisme, althans van de positie van de gemeenteraad. Nog geen vier jaar later wordt in een motie eigenlijk al aangekondigd dat de wissels spectaculair zullen worden verzet. Later, onder aanvoering van de staatscommissie-Elzinga, gaat de trein weer een stuk de andere kant uit, nadat de regering, overigens tegen het advies van de Raad van State in, een grootscheepse dualisering inzet. Nu doemt een nog zwaardere operatie op: de verkiezing van de burgemeester.

Het is overigens een illusie te menen dat het zelfs na de invoering daarvan in een A-, B- of C-variant of de variant van de lokale regeringsleider gedaan zou zijn met de structuurdiscussies. Daar komt nog bij dat in een recent verleden ook nog de verwerkingsslag heeft plaatsgevonden van een nieuwe, algemene en organieke wet, de Algemene wet bestuursrecht. Daar komt nog het debat over de herstructurering van de gemeentelijke financiën bij. Verder is er het constant binnenvallen van allerlei bepalingen, ingegeven vanuit de openbare-ordeagenda in de Gemeentewet. Er is de permanente druk op de autonomie van decentrale overheden, opgestuwd door radicale interpretaties van het gelijkheidsbeginsel door onder andere de consumentenorganisaties en de landelijke media.

Ik meen dat de regering, ook gelet op de aanwassende protesten uit de wereld van raadsleden, wethouders, griffiers, gedeputeerde, burgemeesters, zelfs gemeentesecretarissen en organisaties als de VNG en het IPO, nu of bij een beter passende gelegenheid, dat ligt misschien meer voor de hand, toch eens wat uitgebreider zou moeten ingaan op de vraag of aldus niet al te veel vanuit Den Haag op de decentrale overheden wordt losgelaten. Verder zou de regering dan ook moeten ingaan op de vraag of de decentrale overheden niet te veel worden gezien als een functie van het landsbestuur en als een laboratorium voor bestuurlijke vernieuwing en te weinig als een eigen overheid.

De CDA-fractie heeft bij monde van haar fractievoorzitter Werner dit thema ook al genoemd bij de algemene beschouwingen. Wat mij betreft moet hierop misschien niet hier, maar wel bij de eerstvolgende passende gelegenheid dieper worden ingegaan. De wijze waarop de regering dat doet in het kader van de memorie van antwoord, is namelijk vrij laconiek.

Voorzitter. Ik kom nu toe aan mijn concrete vragen over het wetsvoorstel. De regering stelt in de schriftelijke voorbereiding ten aanzien van het geheimhouden van de naam van de tweede kandidaat dat uit de school klappen, het verklappen van die naam, een misdrijf oplevert. Ik neem aan dat dit alleen geldt voor de kring van personen die op de hoogte kan zijn van die kandidatuur. Ook de Wet openbaarheid van bestuur is hier niet van toepassing. De beraadslagingen zijn namelijk vertrouwelijk.

Volgens de memorie van antwoord zou die vertrouwelijkheid voortvloeien uit de circulaire van de minister en uit artikel 61, vierde lid, juncto artikel 62, lid c, van de Gemeentewet. Nu kan volgens mij de Grondwettelijk geregelde en in de Gemeentewet herhaalde en geclausuleerde openbaarheid van raadvergaderingen niet door een ministeriële circulaire materieel worden gewijzigd. Dat kan uiteraard wel door de Gemeentewet.

Kan de minister nog eens uitleggen wat precies wordt bedoeld met de slotzin van artikel 61, vierde lid? Waarom meent hij verder dat de bepalingen die in de memorie van antwoord worden genoemd, dwingend vertrouwelijkheid opleggen, niet alleen ten aanzien van de aanbeveling maar ook ten aanzien van alle beraadslagingen in de gemeenteraad, voorafgaand aan een aanbeveling, een interpellatie over de gang van zaken, een latere raadsenquête over die gang van zaken of op andere momenten? Hoe solide en hoe vast zijn die geheimhouding en vertrouwelijkheid? Dat is een vraag die ik toch in het verlengde van de schriftelijke voorbereiding nog een keer wil stellen.

Geldt overigens die vertrouwelijkheid ook voor de tweede kandidaat zelf of is die vrij om vanuit hem moverende redenen zijn kandidatuur wel openbaar te maken? Nog een vraag in dit verband over de invoering per Koninklijk besluit van de voorgestelde wijziging van de Gemeentewet. In hoeverre kan na van kracht wording van dit wetsvoorstel het daarin bepaalde gaan gelden voor de lopende procedures met betrekking tot burgemeestersbenoemingen?

Een volgend punt dat ik in dit verband naar voren wil brengen, is de vraag of het geen illusie is te menen dat, nu een zo groot aantal mensen de identiteit van de tweede kandidaat kent – de minister geeft zelf een opsomming in de memorie van antwoord – en gegeven ook de alertheid van de pers op dit type benoemingen, deze benoemingen echt buiten de publiciteit zouden kunnen blijven. Het kabinet noemt als voorbeeld van een bijzonder geval die een enkelvoudige aanbeveling rechtvaardigt – de kwestie waarover de VVD-fractie een debat heeft gevoerd met de regering, waaraan ik nu nog even refereer – de situatie waarin de kandidaat zich op het laatste moment terugtrekt uit de aanbeveling. Dit is een kras standpunt dat bij aandachtige lezing van de memorie van antwoord genuanceerd wordt. Verderop in de memorie van antwoord heet het dat het moment van terugtreden van belang is voor de vaststelling dat een bijzonder geval aanwezig is. Dat is dus wat ruimer dan "het laatste moment". Vervolgens wordt benadrukt dat ook als de enkelvoudige voordracht niet aanvaard kan worden, de minister de overgebleven kandidaat kan voordragen, bijvoorbeeld omdat het te lang gaat duren voor de gemeente.

Dit is naar mijn mening een belangrijk punt. Een belangrijk motief voor mensen om zich terug te trekken, is dat zij hun sollicitatie niet bekend willen laten worden. Zij zullen zich om die reden zo vroeg mogelijk terugtrekken. Ik verzoek de minister om meer helderheid op dit punt. Overigens geeft mijn fractie er in deze omstandigheden de voorkeur aan dat terugtrekking eerder mogelijk is, bijvoorbeeld na de beraadslaging in de vertrouwenscommissie. Die mogelijkheid wordt echter niet gegeven. Het voorstel zit ertussenin: niet op het laatste en niet op een vroeg moment. Ik vraag de minister concreet om nog eens op deze kwestie in te gaan.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Toen wij drie jaar geleden in deze Kamer het wetsvoorstel bespraken waarmee het burgemeestersreferendum en de dubbele openbare aanbeveling mogelijk werden gemaakt, was er alom sprake van een "tussenstation". Niemand kon toen echter met zekerheid zeggen waar de weg waarop het tussenstation lag naartoe leidde. Het toenmalige kabinet wilde geen uitspraak doen over de voorgenomen wetsvoorstellen tot benoeming of verkiezing van de burgemeester. Ik kan mij herinneren dat de toenmalige minister De Vries bij de discussie over deconstitutionalisering weigerde om op dit punt uitsluitsel te geven. Inmiddels is een en ander wel bekend en in die zin is sprake van vooruitgang: dit kabinet heeft een duidelijke opvatting over de benoeming van de burgemeester. De burgemeester wordt namelijk direct gekozen door de bevolking. Het is de vraag of dat voorstel ooit deze Kamer bereikt, maar het voorstel dat wij momenteel bespreken, voegt in elk geval geen fraai hoofdstuk toe aan de eindeloze wettelijke weg waarlangs de burgemeestersbenoeming gaat in Nederland. De reden daarvoor is dat er geen duidelijke politieke meerderheidsopvatting is over de meest verstandige manier waarop de burgemeester benoemd of gekozen moet worden. Om die reden zitten wij nog steeds opgescheept met het vreemde model van de door de Kroon benoemde burgemeester.

Ik haak graag aan op de woorden van mijn voorganger Dölle over de relatie met het dualisme. Ik bestrijd hetgeen in de memorie van antwoord staat, namelijk dat de gekozen burgemeester een versterking is van het dualiseringsproces. Ik begrijp wel dat dit niet de plek is om uitgebreid over de gekozen burgemeester te discussiëren, maar ik waarschuw de regering ervoor dat het een heel opmerkelijke opvatting is, zeker als de gekozen burgemeester een aantal bevoegdheden gaat krijgen die opgeld doen in de discussie die nu wordt gevoerd. Dan hebben wij geen monisme en zelfs geen dualisme, maar dan krijgen wij een drievoudig stelsel op gemeentelijk niveau bij de verdeling van de bevoegdheden en macht. Wij vinden dat een brug te ver. Ik vind het een heel gewaagde opvatting, maar daarover gaan wij het wellicht nog uitgebreid hebben op een later moment mocht dit wetsvoorstel deze Kamer ooit bereiken.

Ik beperk mij nu verder tot dit wetsvoorstel dat er onder andere is gekomen doordat drie jaar geleden de VVD in deze Kamer bij monde van de heer Luijten hemel en aarde heeft bewogen om aan te tonen dat de mogelijkheid voor een enkelvoudige aanbeveling, die toen in het wetsvoorstel zat, strijdig was dan wel op gespannen voet stond met de Grondwet. Er is toen vele malen in interrupties over dit punt gediscussieerd. Luijten bleef bij zijn opvatting. Vreemd genoeg kreeg hij het ook voor elkaar, wat op zich wel knap is, zoals ik toen ook heb uitgesproken, de minister de toezegging af te dwingen dat deze niet met een novelle zou komen, maar dit punt te zijner tijd zou meenemen als er toch wat wetswijzigingen moesten komen. Dat wetsvoorstel bespreken wij nu dus. Ik vind het wel prettig dat de regering op mijn vraag of zij van mening is dat wat toen is voorgesteld strijdig was of op gespannen voet stond met de Grondwet, klip en klaar antwoordt dat dit niet het geval is. Dat zou de grond hebben moeten wegnemen voor de angst voor de enkelvoudige aanbeveling, maar dat is niet gebeurd. Wij krijgen nu een toevoeging aan de wet voorgeschoteld over een geval waarin het mogelijk is dat er sprake is een enkelvoudige aanbeveling en de beoordeling van de minister daarvan.

Ik wil er nadere vragen over stellen. Ook na de memorie van antwoord blijft mij onduidelijk hoe rekbaar het begrip is van "het geval waarin een enkelvoudige aanbeveling toch mogelijk is". Het gaat mij natuurlijk niet om het feit dat ineens een kandidaat overlijdt, want dat is natuurlijk iedereen duidelijk. Het gaat mij ook niet om de herindelingen. Het gaat er met name om of de minister het ziet als een geval waarin het mogelijk is akkoord te gaan met een enkelvoudige aanbeveling als de gemeenteraad met kracht van argumenten weet aan te tonen op basis van een goede beoordeling van de kandidaten aan de hand van het vastgestelde burgemeestersprofiel dat slechts één kandidaat aanbevelenswaardig en benoembaar is, omdat hij of zij voldoet aan het profiel. Ik denk dat dit zo zou moeten zijn. Uit de memorie van antwoord begrijp ik dat de minister dat ook een beetje vindt. In dit debat wil ik er meer expliciet duidelijkheid over of ik het zo kan lezen.

Toen ik de vorige wetstekst vergeleek met de voorliggende ontwerptekst viel het mij op dat in de nog geldende wet wordt gerept van gevallen en nu van geval. Het meervoud is dus ingeruild voor het enkelvoud. Is dat slechts een tekstuele wijziging, waarbij ik mij iets kan voorstellen, of zit er meer achter? Ik moet het toch niet zo lezen dat er maar één enkel geval kan zijn dat in aanmerking komt voor het goedkeuren van de enkelvoudige aanbeveling? Er zijn inmiddels al vele gevallen de revue gepasseerd. Vandaar mijn vraag waarom het meervoud is vervangen door het enkelvoud.

Mijn tweede punt betreft de openbare aanbeveling van twee kandidaten, of misschien juist van één. De bedoeling van het wetsvoorstel is namelijk dat alleen de nummer 1 aan de openbaarheid wordt prijsgegeven en de nummer 2 niet. Dit is vreemd in het licht van het eindstation dat dit kabinet beoogt, namelijk een openlijke verkiezingsstrijd tussen meerdere kandidaten, waarbij de kandidaten die niet worden gekozen een hoog afbreukrisico lopen. Waarom wordt met dit reparatiewetje gas teruggenomen ten opzichte van die te verwachten openbaarheid? Het lijkt een echo van een bestuurscultuur in Nederland waarvan wij hopen dat die onderhand tot het verleden behoort: de angst om te verliezen en voor het gezichtsverlies als je het niet wordt. Wij zijn geen voorstander van dit soort angstige procedures. Daarom is het slecht dat nu wordt voorgesteld om een halve aanbeveling in de openbaarheid te brengen. Dit is te meer onjuist omdat de gemeenteraad in een openbare vergadering die aanbeveling moet kunnen vaststellen. Tot nu toe is dit onderwerp tijdens een gemeenteraadsvergadering een agendapunt met een substantiële inhoud. Het gaat om het in de volle openbaarheid vaststellen van de aanbeveling die naar de minister wordt gestuurd; nu kan iedereen daarvan kennisnemen. Met dit wetsvoorstel wordt het substantiële, inhoudelijke karakter van die openbare raadsvergadering ernstig aangetast, wat wij betreurenswaardig vinden. Het gaat om de benoemingsprocedure voor het belangrijke ambt dat het burgemeesterschap nog steeds is.

Mijn fractie is niet erg enthousiast over het voorstel. Ons enthousiasme zou iets kunnen toenemen als de minister klare wijn weet te schenken over de enkelvoudige aanbeveling.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Vraag het oud-staatssecretaris Annette Nijs: het is nooit leuk om de nummer 2 te zijn. Zilver is soms erger dan brons. Ook burgemeesters en commissarissen van de Koningin zijn zulke gevoelens niet vreemd, zo blijkt uit de evaluatie van april 2002 over de nieuwe benoemingsprocedure voor burgemeesters en commissarissen waarbij de gemeenteraad en de provinciale staten twee personen aan de minister mogen voordragen. Worden de afgewezenen nog wel serieus genomen? Betekent het niet een mogelijke smet op hun toekomstige carrière? Als de naam van de nummer 2 openbaar wordt, zijn mensen dan nog wel bereid om te solliciteren naar zo'n ambt?

Ik moest bij het lezen van de evaluatie aan mijn eigen positie denken. De SP heeft mij een jaar geleden als nummer 3 op de lijst gezet voor de Eerste Kamer en wij haalden vier, bijna vijf zetels. Stel dat dit er twee waren geweest. Was dat slecht geweest voor mijn beroepsperspectieven? Had ik dit risico eigenlijk wel mogen nemen? Of moet ik niet zeuren omdat ik van tevoren weet waaraan ik toe ben? Verkiezingen en voordrachten met meerdere kandidaten kunnen worden verloren. Dat is toch een mooi staaltje van liberaal concurrentiestreven. Zijn mensen die om deze reden niet solliciteren, wel de burgemeesters en commissarissen waar burgers op zitten te wachten?

Middels deze wetswijziging wil de minister voorkomen dat bij de benoeming van een burgemeester of een commissaris van de Koningin de naam van de tweede kandidaat openbaar wordt. Mijn fractie staat hier in beginsel niet afwijzend tegenover maar heeft nog wel wat vragen. Zo wil dit kabinet de burgemeester in de toekomst rechtstreeks laten kiezen. Geldt voor kandidaten voor een direct gekozen burgemeester hetzelfde als voor deze door de gemeenteraad voorgedragen kandidaten? De heer Platvoet wees hier ook al op. Zullen kandidaten voor het rechtstreeks gekozen burgemeesterschap evenzeer bevreesd zijn om bij volgende sollicitaties minder goed uit de bus te komen, zoals de minister stelt in de memorie van toelichting? Is hier, zoals in de memorie wordt gesteld, sprake van een neveneffect, of juist van een uitgangspunt van democratisch bestuur?

Het burgemeestersreferendum blijft met deze wijziging behouden als facultatief onderdeel van de burgemeestersbenoeming. Het referendum is in Vlaardingen, Best, Leiden, Zoetermeer en Boxmeer met wisselend succes gehouden, maar in alle gevallen wreekte zich dat de burgemeester, behalve mooie blauwe of bruine ogen, burgers politiek-inhoudelijk toch maar erg weinig te bieden had. Eerst hebben wij een burgemeestersreferendum ingevoerd en vervolgens wilde het kabinet het afschaffen via een wetsvoorstel dat door de onderhavige wijziging weer is komen te vervallen. Nu wordt het referendum facultatief gemaakt. Mocht de burgemeester straks door de gemeenteraad of door de burgers worden gekozen, dan zal het referendum wel weer verdwijnen. Maakt dit alles niet een wat rommelige indruk? Ook collega Dölle merkte dat al op. Waarom heeft de minister niet besloten om het burgemeestersreferendum af te schaffen, zoals het kabinet eerder had voorgesteld?

Een belangrijke reden waarom de tweede kandidaat zich ongemakkelijk voelt, is dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in principe de eerste voorgestelde kandidaat overneemt. De minister noemt enkele formele zaken op basis waarvan kan worden afgeweken van een meervoudige voordracht, zoals overlijden of ernstige ziekte van kandidaten of als een van de kandidaten zich terugtrekt. Is het, behalve deze technische zaken, politiek niet consequenter om de gemeenteraad of provinciale staten de mogelijkheid te geven een enkelvoudige voordracht te doen? Dat mag wat mijn fractie betreft even facultatief worden als het burgemeestersreferendum.

In de memorie van antwoord aan de Kamer veroorlooft de minister zich een klein uitstapje. Hij legt namelijk een verband tussen de dualisering van het gemeentebestuur en de eventuele invoering van de gekozen burgemeester. Een gekozen burgemeester versterkt naar zijn opvatting het dualisme tussen enerzijds burgemeester en wethouders en anderzijds de gemeenteraad. Is met de invoering van het gemeentelijk dualisme geanticipeerd op de eventuele komst van een direct gekozen of door de gemeenteraad gekozen burgemeester? Ten slotte steun ik de heer Dölle met zijn oproep om een onderzoek te doen naar de spankracht van gemeenten inzake allerlei komende bestuurlijke vernieuwingen.

De heer Luijten (VVD):

Voorzitter. Ik zal mij beperken tot het voorliggende wetsvoorstel; het onderwerp enkelvoudige of meervoudige voordracht is in juli 2001 al uitvoerig aan de orde geweest. De heer Platvoet spreekt er nog met weemoed over. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de heer Klaas de Vries, sprak mij er bovendien kort voor het debat nog over aan.

Ik constateer namens de VVD-fractie dat sprake blijft van een meervoudige voordracht. Er valt voor de Kroon dan ook nog wat te benoemen. Gerekend kan worden op instemming van de VVD-fractie. Enerzijds vind ik het evenals de heer Platvoet jammer dat zo'n tweede aanbeveling niet openbaar kan zijn in onze bestuurscultuur. Maar anderzijds begrijp ik wel dat het een voldongen feit is en dat het gezegde "meedoen is belangrijker dan winnen" hierbij geen opgeld doet. Veel mensen die zich kandidaat stellen vinden het toch heel vervelend als zij het niet worden, maar nog wel op zo'n voordracht terechtkomen. Hoewel ik het betreur, moeten wij ermee leven. Er is niets aan te doen. Als wij het nu niet repareren, zien wij een teruglopend aantal kandidaten. De minister heeft laatst heel ferm aangekondigd dat de gekozen burgemeester er komt. Is dat ook niet een reden voor een aantal potentiële kandidaten om zich nu niet meer kandidaat te stellen?

De heer Platvoet (GroenLinks):

De heer Luijten heeft in de memorie van antwoord kunnen lezen dat de regering een verband ontkent tussen een eventuele terugloop van het aantal kandidaten bij burgemeestersbenoemingen en het feit dat er een openbare, dubbele aanbeveling is. Hij houdt het wel staande, maar de regering bestrijdt het.

De heer Luijten (VVD):

Ik vraag de regering om het nog eens nader te adstrueren. Ik kan mij namelijk voorstellen dat je een eventuele tweede plek na een kandidaatstelling niet bevorderlijk vindt voor je carrière. Ik vind het te betreuren dat het kennelijk zo werkt in Nederland. Het zij zo. Wij hebben ermee te leren leven.

Wij kunnen dus instemmen met het voorstel. Mij rest daarom nog één vraag over het moment van terugtrekking van de kandidaten. Kortheidshalve zal ik mij echter aansluiten bij de heer Dölle die dezelfde vraag nadrukkelijk heeft gesteld. Wat ons betreft is dit wetsvoorstel tijdelijk. De minister heeft een week of twee geleden nog eens duidelijk gesteld dat de gekozen burgemeester er komt en daar houden wij hem dus maar aan.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voor de afronding van het debat dat drie jaar geleden is begonnen over gespannenheid met de Grondwet, moet ik natuurlijk nog een opmerking maken.

De heer Luijten (VVD):

Ik dacht ook al: waar blijft de heer Platvoet?

De heer Platvoet (GroenLinks):

Bent u het eens met de regering dat de enkelvoudige aanbeveling niet op gespannen voet staat met de Grondwet?

De heer Luijten (VVD):

Nee, daar waren wij het toen niet mee eens en daar zijn wij zijn het nu niet mee eens. Wij zien die spanning wel. Overigens geldt hetzelfde voor de Raad van State. Ik begrijp echter dat de regering de opvatting dat het op gespannen voet staat met de Grondwet, niet kon verkondigen, want anders had zij zo'n wetsvoorstel niet ingediend. Wij worden het daar nooit over eens, maar materieel heb ik toen wel mijn zin gekregen en daar ging het mij om.

De heer Van Thijn (PvdA):

Voorzitter. De heer Luijten heeft materieel zijn zin gekregen en daar hebben wij allemaal aan meegewerkt, maar dat heeft wel een regime opgeleverd dat onuitvoerbaar is gebleken. Daarom moet er in de overgangssituatie in allerijl worden gerepareerd. De zin van de heer Luijten heeft ertoe geleid dat de minister een enkelvoudige aanbeveling alleen bij uitzondering zou mogen toestaan als er sprake is van een bijzonder geval. Dat leidt tot wetteksten met een hoog Dik Trom-gehalte: onze minister slaat geen acht op een enkelvoudige aanbeveling indien naar zijn oordeel geen sprake is van een bijzonder geval. In de praktijk heeft dat ertoe geleid dat al in een zevental gevallen de gemeenteraad genoopt werd het huiswerk over te doen.

Zo'n bijzonder geval kan zich voordoen als een kandidaat overlijdt, ernstig ziek wordt of zich op het laatste moment terugtrekt. De vraag is wat "het laatste moment" is. Bij die vraag sluit ik mij van harte aan. Met name in die laatste situatie heeft dat tot grote problemen geleid. Het blijkt helemaal niet zo uitzonderlijk te zijn dat kandidaten die als tweede op de aanbeveling dreigen te komen, op dat moment voor de eer bedanken. Dit euvel – want dat is het naar mijn mening – denkt de minister te kunnen terugdringen door wettelijk te regelen dat de openbaarheid van de aanbeveling beperkt zal worden tot de eerste kandidaat. Met het publiceren van de naam van nummer twee wordt immers geen enkel belang gediend.

Ik moet eerlijk zeggen dat ik dat een heilloos voorstel vindt dat alleen maar tot nieuwe problemen kan leiden omdat een gehalveerde openbaarheid geen recht doet aan het beginsel van openbaarheid. Hoe kan nu worden nagegaan hoe de raad of de staten tot hun voorkeur zijn gekomen? Het wordt onmogelijk over deze belangrijke activiteit volledige verantwoording af te leggen. Daar komt nog bij dat de procedure, nog meer dan thans het geval is, aanleiding zal geven tot allerlei speculaties en geruchten. Daarbij kunnen namen naar buiten komen die helemaal niet in het geding zijn geweest. Ook is het niet duidelijk onder welke omstandigheden tot een referendum kan worden besloten. De tweede kandidaat kan geheel op eigen houtje een gang naar de kiezer frustreren, ook als hij gesolliciteerd heeft in de wetenschap dat zo'n referendum "all in the game" kan zijn. Ook is nu volstrekt onhelder wanneer er sprake is van "in bijzondere gevallen". De minister laat doorschemeren dat er van een overmachtsituatie gesproken kan worden als een kandidaat zich op het allerlaatste moment terugtrekt. Wat is "het allerlaatste moment"? In feite komt het erop neer dat nummer 2 het in de hand heeft of de minister alsnog een raadsbesluit kan overrulen omdat er slechts sprake is van een enkelvoudige aanbeveling. Zou het gelet op de uitvoeringsproblemen niet meer voor de hand hebben gelegen als de minister in de aanloop naar de gekozen burgemeester die er volgens hem toch komt, minder recht in de leer zou zijn dan zijn voorganger en in alle gevallen dat nummer 2 zich terugtrekt, een enkelvoudige aanbeveling – desnoods node – accepteert? Dan zijn in één klap alle problemen opgelost!

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven