Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (28665).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Economische Zaken van harte welkom. Hij zal de eerste bewindsman van het nieuwe kabinet zijn die hier optreedt, maar het is voor hem niet de eerste keer in dit huis.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Doesburg (PvdA):

Voorzitter. Jammer genoeg is dit wetsvoorstel niet het mooiste dat ik heb mogen behandelen in de jaren dat ik lid was van deze Kamer. Mijn fractie heeft het nogal kritisch bekeken. Woorden als "hectisch" en "chaotisch" vlogen de leden van de PvdA-fractie om de oren bij het lezen van de Handelingen. Met enige teleurstelling moesten wij vaststellen dat het ministerie van Economische Zaken blijkbaar onvoldoende tijd en capaciteit beschikbaar heeft voor zo'n belangrijk onderwerp als milieukwaliteit. Het moet toch mogelijk zijn dat de behandeling van een wetswijziging, waarvan de doelstelling algemeen als zeer sympathiek wordt ervaren – die is immers een krachtige en kosteneffectieve stimulering van duurzame energie – op een adequate wijze wordt voorbereid, dat het debat daarover op een behoorlijke wijze kan plaatsvinden en dat het niet allemaal met stoom en kokend water klaargemaakt hoeft te worden. Dat laatste is namelijk in de Tweede Kamer gebeurd, waar men binnen zeven weken van indiening tot stemming moest komen. Nu is dat opnieuw het geval en dat is jammer, want op deze wijze leidt het geheel onmogelijk tot een enthousiasmerend en in den brede gedragen en geaccepteerde wet.

Bovendien vreest mijn fractie dat de zojuist genoemde doelstelling van een krachtige en kosteneffectieve stimulering van duurzame energie slechts gedeeltelijk gerealiseerd gaat worden. Die kosteneffectieve stimulering komt nog wel aardig voor elkaar: er zit een behoorlijke bezuiniging in dit voorstel. In een krachtige stimulering geloven we daarentegen niet zo, omdat er grote moeilijkheden zijn op het gebied van investeren in installaties die de duurzame energie moeten opwekken. Maar daarover later meer.

Verder is het de leden van mijn fractie opgevallen dat vele belanghebbenden begrip hadden voor alle kritiek op het voorstel, maar dat men toch graag zag dat het zou worden aangenomen, omdat anders de tarieven voor de stimulering van milieuvriendelijke elektriciteitsproductie nog langer op zich zouden laten wachten, terwijl op het ogenblik al sprake is van een moratorium op investeringen in deze sfeer. De PvdA heeft het daar moeilijk mee. Wij vragen de minister dan ook om binnen het departement nog eens nadrukkelijk te spreken over de kwaliteit van de voorstellen rond energiewetgeving die aan het parlement worden voorgelegd.

In grote lijnen is de PvdA-fractie tevreden met de antwoorden in de nadere memorie van antwoord. Ook staan wij sympathiek tegenover de poging van de staatssecretaris om noodzakelijke bezuinigingen te realiseren en tegelijk via deze voorstellen, binnen de gegeven mogelijkheden, duurzame productie van elektriciteit te stimuleren. Het is buitengewoon spijtig dat het laatste, althans op dit moment, nadrukkelijk dient vorm te krijgen via nationaal beleid. Als wij de nadere memorie van antwoord goed begrijpen, is er in Europa geen enkel land dat anders dan via nationale stimuleringsprogramma's werkt aan het realiseren van de EU- en Kyotodoelstellingen met betrekking tot groene energie. Dat valt naar de opvatting van de leden van mijn fractie buitengewoon te betreuren. Wij zijn dan ook blij om van de staatssecretaris, die immers opsteller was van de memorie van antwoord, te vernemen dat hij van oordeel is dat het Nederlands voorzitterschap van de EU in 2004 een goede mogelijkheid biedt om nadrukkelijk te werken aan één Europese markt voor groene energie. Dat is buitengewoon belangrijk, want de meeste landen zullen het moeilijk hebben om de doelstellingen te halen. Voor Nederland, België, Ierland, Oostenrijk, Spanje en Portugal lijkt het nu al onmogelijk om in 2010 aan de norm te voldoen. Alleen een gezamenlijke inspanning zal naar onze opvatting de Europese lidstaten in staat stellen, de ambitieuze doelstellingen aangaande de groene elektriciteitsproductie te halen.

De PvdA-fractie wil het belang van internationale samenwerking en de mogelijkheden die dit biedt, toelichten aan de hand van het voorbeeld van de Duitse elektriciteitsproductie. Het gaat mij dan even niet over de wijze waarop in Duitsland de productie van groene energie wordt gestimuleerd. Dat gebeurt op buitengewoon effectieve wijze; wellicht kan nog worden bekeken of Nederland daarvan het nodige kan leren. De Duitsers hebben heel expliciet gekozen voor het stimuleren van de producenten in plaats van het stimuleren van de consumenten, hetgeen in Nederland is gedaan. Gezien de hoeveelheid energie die in Duitsland "groen" wordt opgewekt, is dat beleid buitengewoon effectief geweest. Ik ben alleen bang dat het ook erg kostbaar is geweest, maar dat is weer een ander verhaal.

Ik wil het in dit kader graag hebben over de normale elektriciteit en wat op dat vlak aan voordelen is te behalen. Tussen nu en 2020 moet in Duitsland ruim 40.000 megawatt aan elektriciteitsproductiecapaciteit worden vernieuwd. Dat is ongerekend de capaciteit die moet worden vervangen bij het eventueel uit productie nemen van de kerncentrales in Duitsland. Op dit moment is het plan, ten minste de helft van deze nieuwe capaciteit te realiseren met kolencentrales. Er is een intensief researchprogramma dat is gericht op het verhogen van het energetisch rendement in die centrales. Inmiddels ligt het rendement van de bestaande Duitse kolencentrales boven de 40%. De nieuwe centrales zouden met de op dit moment concreet in ontwikkeling zijnde technologie een rendement van 55% kunnen bereiken. Dat betekent een enorme bijdrage aan de vermindering van bijvoorbeeld de CO2-uitstoot. Voor het milieu maakt het niet uit of de kolencentrale die wij schoonmaken in Amsterdam staat of in China. Als de bestaande Duitse techniek wereldwijd wordt ingezet bij alle kolencentrales, zou een besparing van de uitstoot van 1,8 miljard ton CO2 worden behaald. Waarschijnlijk is het wereldwijd stimuleren van dergelijke investeringen de meest effectieve milieubescherming die totnogtoe is ondernomen.

Een dergelijk programma zou in elk geval moeten beginnen met een grensoverschrijdend programma binnen de Europese Unie. Alleen in Brussel bestaat voldoende overzicht: men kent de ervaringen met en de effectiviteit van de verschillende nationale programma's, en men evalueert het geheel van de zaken die de lidstaten op dit gebied ondernemen. Medio 2005 zal hierover een rapport worden uitgebracht. Dat houdt in dat er op dit moment al studies lopen. Het lijkt de fractie van de Partij van de Arbeid goed dat Nederland al in 2004 de weg plaveit voor een meer internationale aanpak van de energieproblematiek. Daarbij speelt ook dat meerdere leveranciers van groene energie in Nederland ons vragen hebben gesteld. Zij hebben bijvoorbeeld een leverancier of een productiefaciliteit in het buitenland, maar de subsidiëring valt zonder meer weg. Zij vragen of dat wel houdbaar is, want het gaat toch eigenlijk om het milieu. Mijn fractie staat in het geheel niet afwijzend tegenover de maatregelen die worden voorgesteld. Wij hebben er begrip voor dat je in Europa geen Alleingang kunt hebben. Een punt hebben deze leveranciers en de consumentenorganisaties wel. Het milieu houdt nu eenmaal niet op bij Lobith.

De heer Terlouw (D66):

Is de fractie van de Partij van de Arbeid er een voorstander van dat kerncentrales worden vervangen door kolencentrales? Het lijkt mij dat dan de Kyotodoelstellingen voor CO2-uitstoot niet worden gehaald.

De heer Doesburg (PvdA):

Mijn fractie is überhaupt tegen kernenergie en eigenlijk ook tegen het gebruik van kolen. Daarnaast zijn er degenen die in de energiesector werken, zoals de heer Terlouw bekend is. Zij hebben er een wat andere kijk op. Men is natuurlijk het gemakkelijkst radicaal op andermans vakgebied. Het zal er helaas op uitlopen dat wij zowel nieuwe kerncentrales als nieuwe kolencentrales zullen zien in Europa. Rusland bijvoorbeeld heeft dertig kerncentrales gepland. Duitsland plant op dit moment ten minste 20.000 megawatt aan nieuwe kolencentrales.

De heer Terlouw (D66):

Ik vroeg het omdat de heer Doesburg een positief getint pleidooi hield voor de Duitse politiek om kerncentrales er uit te gooien. Daar zouden dan "schonere" kolencentrales voor in de plaats moeten komen, zo begreep ik althans. Het lijkt mij, zoals ook wel blijkt uit het antwoord van de heer Doesburg, dat dit niet zonder problemen is.

De heer Doesburg (PvdA):

Als dat zo door de heer Terlouw is opgevat, bied ik graag mijn excuses aan voor het wekken van dit misverstand. Ik heb gezegd dat de vervanging van 40.000 megawatt aan centrales in Duitsland nog ongerekend de vervanging van uit dienst te nemen kerncentrales is. In feite moet er rond de 50.000 megawatt vervangen worden, omdat de Duitse regering heeft besloten de kerncentrales uit dienst te nemen. Verder heb ik helemaal niet over kerncentrales gesproken. Ik heb ze alleen in het voorbeeld genoemd, om even aan te geven over welke grootheden wij spreken.

Ik heb even over de gewone elektriciteit gesproken. Zowel in de Tweede Kamer als hier besteden wij ongeveer 95% van onze tijd aan ongeveer 5% van de energie die daadwerkelijk wordt gebruikt. Ik wilde even mijn tijd besteden aan de 95% van de energie die wordt gebruikt. Die komt uit kolencentrales, bruinkoolcentrales, gascentrales enz. Het is van belang om dat even in het achterhoofd te houden. Naar mijn gevoel is het belangrijk daar beleid op te voeren.

De fractie van de Partij van de Arbeid is van mening dat de nadere memorie van antwoord te optimistisch is over de nationale productie. Wij zijn daar buitengewoon teleurgesteld over. Zeker, de staatssecretaris sprak enthousiast over het wegnemen van bestuurlijk-juridische knelpunten voor het bouwen van windmolenparken, enz. enz. In het land merken wij daar nog bitter weinig van. Vooral tijdens de verkiezingscampagnes – wij hebben er het afgelopen jaar een stuk of wat gehad – zijn de leden van mijn fractie meermalen geconfronteerd met klachten uit gemeenten en provincies over de stroperigheid van de ruimtelijke procedures voor het realiseren van installaties voor het produceren van duurzame energie. Het is dan ook uiterst onwaarschijnlijk dat Nederland in 2010 9% van zijn elektriciteitsverbruik uit duurzame bronnen in het binnenland kan halen, tenzij er hard wordt aangepakt en iets extra's wordt gedaan. Vanzelfsprekend pleit de Partij van de Arbeid daar van harte voor. In dat kader pleiten wij nogmaals voor kleinschalige waterkracht in Nederland. Daarover is in de Tweede Kamer een motie aangenomen. Misschien kan de minister ons zeggen wat dienaangaande de stand van zaken is.

Wij zijn niet gelukkig met de antwoorden op de vragen die door ons zijn gesteld met betrekking tot de kanbepalingen aangaande de terugwerkende kracht bij dit wetsvoorstel. Wij zijn van mening dat terugwerkende kracht slechts in zeer uitzonderlijke situaties is geoorloofd. Eigenlijk hoort de terugwerkende kracht in een goed en rechtvaardig wetgevingsproces niet thuis. Wij hebben daarom een vraag aan de minister: is de notitie Terugwerkende kracht en eerbiedigende werking voor de fiscale regelgeving van het ministerie van Financiën, Kamerstuk 25212, nog van kracht? Is wat in die notitie staat nog kabinetsbeleid? Zo ja, hoe denkt de minister daarmee in dit kader om te gaan? Wij hebben de indruk dat deze terugwerkendekrachtbepaling vooral en misschien wel alleen budgettaire doelen dient. Als dat zo zou zijn, zou mijn fractie daar zeer veel moeite mee hebben. Zijn er andere reden voor de bepaling over terugwerkende kracht? Wil de minister op grond daarvan de terugwerkende kracht hanteren? De kanbepaling gaat uit van een AMvB Ik wil graag horen wat de opstelling van de minister in dezen is, want nogmaals als inderdaad de mogelijkheid van terugwerkende kracht door budgettaire overwegingen is ingegeven, heeft mijn fractie daar grote moeite mee. Dan is namelijk het hek van de dam.

De heer Hofstede (CDA):

Voorzitter. Ik behandel voor het vierde jaar in deze Kamer de energiedossiers en vanavond maken we op dit dossier ook de vierde bewindspersoon mee. Ik hoop dat deze bewindspersoon zoveel zitvlees heeft dat hij de komende vier jaar rustig blijft zitten. Ik wens hem alle sterkte bij het voeren van een goed en duurzaam beleid op het gebied van de energievoorziening.

Voorzitter. De leden van de CDA-fractie hebben met veel belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Na de uitvoerige schriftelijke gedachtewisselingen, uitmondende in een memorie van antwoord en een nadere memorie van antwoord, kan onze inbreng vandaag kort zijn.

De doelstelling van dit voorstel, te weten de implementatie van een Europese richtlijn inzake de productie en het verbruik van duurzame energie, heeft voluit de instemming van de CDA-fractie. Een krachtige en kosteneffectieve stimulering van het gebruik van groene stroom, alsmede het voorkomen van het weglekken van omvangrijke bedragen naar het buitenland, zijn voor mijn fractie van eminent belang.

Mede naar aanleiding van de nadere memorie van antwoord willen wij de mogelijkheid van de opwekking van mechanische energie nog eens benadrukken. De antwoorden in dezen zijn nog niet geheel geruststellend. Vanzelfsprekend moeten er bij nieuwe ontwikkelingen goede meeteisen gesteld worden en moet ook de combinatie van het vermijden van CO2-uitstoot worden berekend, maar dat moet toch allemaal redelijk snel gebeuren om deze nieuwe en zeer interessante ontwikkeling voluit kansen te bieden. Daarom vragen wij de minister dringend om zijn streven om deze zaak per 1 januari a.s. operationeel te hebben, om te zetten in een echte inspanningsverplichting, in de echte toezegging: op 1 januari kan dat gesubsidieerd worden.

De beantwoording van de vragen inzake de zelfproducerende consument waren naar het ons voorkomt, bevredigend. Vast moet staan dat deze kleine producenten niet door allerhande bureaucratische voorschriften worden ontmoedigd. De conclusie in de nadere memorie van antwoord is dat het invoeren van duurzame elektriciteit achter de meter relatief gemakkelijk en goedkoop is. Deze conclusie willen wij ook plenair nog graag eens horen, liefst met de toevoeging wat de regering kan doen als de desbetreffende bedrijven misbruik zouden maken van hun nogal grote machtspositie. De wet schrijft voor dat er een redelijke prijs moet worden betaald voor de aan het net geleverde groene stroom. Naar de mening van de CDA-fractie is er sprake van een redelijke prijs, als deze gelijk is aan de prijs die door het energiebedrijf bij hem in rekening wordt gebracht voor het leveren van grijze stroom. Wil de minister op deze stellingname reageren?

De vollasturensystematiek houdt de gemoederen in de sector zeer bezig. Nu is het natuurlijk ook niet eenvoudig als de regering zich ten doel stelt om de werkelijke windkracht aan zee op een gelijke noemer te brengen met de windkracht in de dalen van Limburg. Mijns inziens is dat onbegonnen werk. Dat blijkt ook wel uit de beantwoording in eerste en tweede termijn. Daarbij valt ook volgens de nadere memorie van antwoord niet uit te sluiten dat er op korte termijn desinvesteringen en nieuwe investeringen, beide in bestaande turbines, plaatsvinden om maar het hoogst denkbare subsidiebedrag te krijgen. De CDA-fractie kan daar niet veel waardering voor opbrengen. Onzes inziens is dat stelsel dan ook geen lang leven beschoren. De toegezegde monitoring zal dat wel uitwijzen.

Overigens is het de vraag of dat niet geldt voor de gehele bedrijfstak windenergie. Persoonlijk denk ik wel eens – ik voer hier vanavond voor het laatst het woord, dus een uitstapje mag ook wel – dat ons nageslacht hartelijk zal lachen om die gekke mensen die nog aan het begin van deze eeuw dachten dat je met grote molens duurzaam in energie van enige omvang kon voorzien: molens die de horizon vervuilen, molens die vogels en andere vliegende dieren niet ontzien, molens die soms tijden geen stroom leveren vanwege te veel of, veel voorkomend, te weinig wind, molens die het daarom nodig maken dat de klassieke elektriciteitscentrales veel overcapaciteit moeten aanhouden om de gaten die windturbines laten vallen onmiddellijk op te vullen. Bedrijfseconomisch lijkt mij dat een vrij dure oplossing. Tot voor kort sloeg het gezegde "hij heeft een klap van de molen gehad" veelal op één persoon. Ons nageslacht zal waarschijnlijk denken dat wij als bevolking collectief met dat euvel behept waren. De minister mag daarop reageren; het hoeft uiteraard niet.

De tijdige vaststelling van de subsidiebedragen is in de nadere memorie van antwoord weer iets opgerekt vergeleken met de memorie van antwoord, namelijk van anderhalf naar zo'n twee jaar. Dat komt enigszins tegemoet aan de wensen van investeerders, die langere tijd nodig hebben. Te denken valt daarbij aan investeringen in nieuwe turbines in nieuwe afvalcentrales, die afval omzetten in energie. Voor de afvalverwerkingsinstallaties is als enige sector een rendementseis gesteld. Ik vraag de minister om, als twee jaar een bottleneck blijkt te zijn, ook voor deze sector een uitzondering te maken voor de subsidievaststelling. Het is vanuit veel belangen te bepleiten dat het omzetten van de grote afvalstromen in duurzame energie de grootst mogelijke prioriteit heeft.

De antwoorden op onze vragen inzake de rendementseis hebben wij zo verstaan dat de 26% een brutopercentage is, dus inclusief het eigen gebruik. Wil de minister dat vandaag nog eens bevestigen? Waarom wordt overigens 26% genoemd en niet de 22% die KEMA heeft berekend als het omslagpunt voor de onrendabele top van de installatie?

De bepaling van het biogene deel is in EG-verband vastgesteld op 50%. In de uitvoeringsmaatregelen dreigt de regering toch weer een eigen beleid te voeren. Dat zal weer veel bureaucratie oproepen bij bijvoorbeeld TenneT. Aangezien het nieuwe kabinet minder regels wil, kan de minister hier direct scoren door eenvoudigweg aan te sluiten bij de Europese regelgeving. Kan de minister aangeven waarom niet zonder meer wordt aangesloten bij het EG-beleid?

De positie van TenneT als landelijk netbeheerder is in de memorie van antwoord wel wat verduidelijkt. TenneT is uitsluitend als zelfstandig bestuursorgaan gepositioneerd voor zover het taken betreft die samenhangen met de uitvoering van het wetsvoorstel, aldus een passage op blz. 7 van het stuk. Voor de overige in artikel 16 genoemde taken zou dat niet gelden. Vervolgens komt de jurisprudentie met de uitspraak dat de programmaverantwoordelijkheid leidt tot TenneT als zelfstandig bestuursorgaan. In de memorie van antwoord staat dat het redelijk lijkt om in dat kader aan te sluiten bij het wetsvoorstel voor een kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Is dat eigenlijk wel zo logisch? Hoe lang gaat het nog duren voor deze wet daadwerkelijk in werking gaat treden? Wat is de situatie gedurende de tussenliggende tijd? Zou het niet beter zijn, ook ter bevordering van de toegankelijkheid van regelgeving, de positie van TenneT zoveel mogelijk te regelen in Gaswet of de Elektriciteitswet?

Ten slotte ga ik in op het vogelvrij verklaren van vissen bij de opwekking van duurzame energie via waterkrachtturbines. Als wij de antwoorden van de nadere memorie van antwoord inclusief de bijlage op ons laten inwerken, lijkt het erop dat er binnen enkele jaren in Europees verband goede oplossingen zouden kunnen worden gevonden. Voor het Nederlandse stroomgebied zouden oplossingen vooruit moeten lopen op de Europese regelgeving. Een sterfte per turbine van 5% tot 15% van alle paling die naar de Sargassozee gaat om te paren, met waarschijnlijk nog zeer veel gewonde dieren die zich ook niet meer zullen kunnen voortplanten, leert dat de kans op voortplanting na het passeren van soms acht turbines, zeer gering moet worden geacht.

Daarom is het noodzakelijk dat de regering nu stappen neemt, in ieder geval bestaande uit het bindend voorschrijven van een effectief visgeleidingssysteem bij nieuwe vergunningen, met daarnaast intensief overleg met de sector om de reeds bestaande turbines te beveiligen tegen vissterfte. Dat zou ook gesubsidieerd mogen worden. Verder pleit mijn fractie voor intensief overleg in EG-verband en zo nodig bilateraal overleg met Duitsland en België. Ik zou de regering zeer erkentelijk zijn als wij hierin vandaag duidelijker toezeggingen krijgen.

Ik heb al gezegd dat dit mijn laatste optreden in deze Kamer is. Ik heb straks gelukkig wat meer tijd om te vissen en ik wil ook nog wel eens een keer een paling vangen.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik zal mede namens de fractie van de ChristenUnie spreken. De meningen over de vraag of het oude stimuleringsregime voor groene stroom in Nederland efficiënt was, zijn verdeeld. Eén zaak is in ieder geval duidelijk: de tot 1 januari van dit jaar van kracht zijnde regulerende energiebelasting (REB) heeft het gebruik van duurzame energie gestimuleerd. Heel wat consumenten zijn overgestapt op groene stroom. Te betreuren was dat deze stroom in Nederland onvoldoende werd geproduceerd, zodat er sprake was van een grote import. Dit vond plaats aan de hand van verhandelbare groencertificaten. Het probleem van het oude regime was dat het grootste deel van de subsidies terechtkwam bij distributeurs en bij de veiling voor importcapaciteit en niet bij de producenten. Vandaar de herziening.

Onze vraag aan de minister is of het nieuwe systeem deze bezwaren volledig ondervangt. In ieder geval valt door de verandering de producentensubsidie voor buitenlandse spelers op deze markt weg. Het gevolg zal zijn dat binnenlandse spelers minder concurrentie zullen ondervinden. Wordt daardoor de prijs van groencertificaten niet opgedreven? De verwachting is dat binnenlandse producenten zullen profiteren, maar dat leveranciers erop achteruit zullen gaan. Graag vernemen wij van de minister, omdat voor de hoogste MEP-categorieën de subsidie gelijk blijft en wellicht zelfs stijgt, of de totale kosten voor de overheid zullen stijgen. Is dit wetsvoorstel wel kostenefficiënt?

Heel concreet stelt het kabinet voor om de investeerder in duurzame energie meer ruimte in tijd te bieden. Dit jaar is de minister voornemens de tarieven bij ministeriële regeling voor de jaren 2005 en 2006 vast te stellen, een variatie in periode van twee jaar tot twee en driekwart jaar. Maar onzeker blijft wanneer de tarieven voor de jaren 2004 tot en met 2006 opgesteld zullen worden. Is er dan nog voldoende tijd voor het nemen van een investeringsbeslissing en de realisatie van bijvoorbeeld een DE-installatie dan wel uitbreiding aan een AVI, zo vragen wij ons af. Er wordt verwezen naar een ECN-rapport. Wat zijn de uitkomsten van deze analyse en in hoeverre is er naar de praktijk van de bouw van dergelijke omvangrijke installaties gekeken?

Voorwaarde voor het vrijgeven van een projectfinanciering voor een opwekkingseenheid voor duurzame energie door een bank, een consortium van banken of andere financiers is de langjarige zekerheid over de vergoeding voor de te produceren elektriciteit. Bij energie uit biomassa bestaat deze vergoeding voor het grootste deel uit subsidie teneinde de onrendabele top van dit soort installaties te overbruggen. Nu duurt de bouw van dit soort installaties circa 25 maanden. Een investering vergt per installatie meer dan 100 mln euro. Op het moment van investeren, dat is dus 25 maanden voor de aanvang van het produceren van elektriciteit, dient er daarom zekerheid te bestaan voor energieproductie in 2005 of, indien er pas aan het eind van het jaar met de bouw wordt gestart, voor energieproductie in 2006. Dit probleem werd door het vorige kabinet onderkend. Er is ook toegezegd nog dit jaar met de tarieven van 2004 en 2005 te komen. Met voortvarendheid is het MEP-wetsvoorstel met een tienjarige zekerheid over de subsidie aangepakt. Dat is terecht, zo vinden de fracties van SGP en ChristenUnie. De doelstelling, het stimuleren van duurzame energie in Nederland, is uiterst belangrijk. Het ziet ernaar uit dat de wet per 1 juli 2003 van kracht wordt, maar dat de toepassing slechts zeer beperkt zal zijn omdat de zekerheid over de subsidies met een productiestartpunt in de komende drie jaren ontbreekt. Dit kan toch niet de bedoeling zijn? Is de minister met ons van mening dat, als dit zo is, dit haaks staat op de doelstelling van de wet? Dat horen wij graag morgen van de minister.

Het zal toch duidelijk zijn dat het risico van het starten van investeringen zonder de zekerheid van een bepaald subsidieniveau door marktpartijen niet zal worden overwogen. Onze fracties stellen de minister dan ook voor, de voor 2003 vastgestelde subsidietarieven ook van toepassing te laten zijn voor de investeringen die in 2003 gestart worden en pas operationeel worden in de komende drie jaren. Wij verzoeken de minister de oplossing van dit probleem dan ook niet te verschuiven naar de loop van dit jaar. Zekerheid is gewenst. Wij stellen ook voor om de tarieven, zoals vastgesteld voor 2003, ook van toepassing te laten zijn voor aanvragen voor MEP die in 2003 gedaan worden en die tot uiterlijk 2006 worden gerealiseerd. Voor aanvragen in 2004 zouden dan herziene tarieven voor 2004 moeten gelden met projectrealisaties tot 2007.

Wij hebben begrepen dat het eigen verbruik niet mag meetellen in de vaststelling van het rendement voor AVI's. Daar wordt verschillend over gedacht, maar wij willen wel duidelijkheid op dit punt. College Hofstra heeft daar ook naar gevraagd. Naar onze mening kan hier niet van overstimulering worden gesproken als in ogenschouw wordt genomen wat de doelstellingen voor het aandeel bio-energie uit AVI's zijn. Wellicht zal de minister wijzen op de vergoeding die is geïntroduceerd voor het eigen verbruik van de installaties en de 2,9 eurocent/kWu als MEP-tarief voor deze sector.

Dit alles is niet relevant op het moment dat de sector nauwelijks gebruik kan maken van de MEP-regeling, want de rendementseis van 26% is zodanig dat hooguit twee, misschien drie van de elf AVI's zich kunnen kwalificeren. Bovendien is deze rendementseis niet op de praktijk gestoeld, zo hebben wij ons laten voorlichten. Wil duurzame energie in Nederland een echte impuls krijgen, dan is meetellen van het eigen verbruik in de rendementseis daarvoor een essentiële voorwaarde. De vrees dat dit zal leiden tot een excessieve aanslag op het MEP-budget is niet gegrond: momenteel zouden AVI's 8 mln euro per jaar kunnen verwerven van de circa 40 mln euro in het eerste jaar. Dit terwijl circa 30% van duurzame energie op conto is te schrijven van de AVI's, op grond van gegevens uit 2001 van ECN/Novem: "realisatiecijfers duurzame energie". Van belang voor de achtergrondinformatie is dat, indien zich twee AVI's zouden kwalificeren, het aandeel van duurzame energie zal terugzakken naar 10%. Voorts leidt het meenemen van het eigen verbruik tot hooguit een inbeslagname van het MEP-budget van 30 mln tot 35 mln euro per jaar.

Ten slotte wijzen wij op het probleem voor windenergie op land door de beperking van het aantal vollasturen. Waarom, zo vragen wij de minister, laat hij de beperking van het aantal vollasturen van 18.000 niet in z'n geheel vervallen? Als dit wordt opgetrokken naar 23.000 vollasturen zal windenergie op land ook rendabel worden.

Met belangstelling wachten wij de beantwoording af.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Voorzitter. Laat ik beginnen met het uitspreken van mijn medeleven met de minister dat hij zich in zo'n korte tijd zo'n ingewikkeld dossier eigen heeft moeten maken. Hij mag zich gelukkig prijzen dat we vandaag niet ook de OEPS erbij doen, want dan had hij de afgelopen dagen geen moment van de zon kunnen genieten. Ik zal mij, gezien deze achtergrond, vandaag beperken tot wat mijn fractie als de hoofdpunten van deze wet ziet.

Daarbij moet mij meteen van het hart dat mijn fractie niet echt vrolijk wordt van de wetsvoorstellen met betrekking tot de energiesector, die de Kamer thans in behandeling heeft: de MEP en de OEPS. De MEP is wat ons betreft veel te weinig doortastend, te mager, en de OEPS – ik zeg het nu maar alvast, dan kan de minister zich erop voorbereiden – is een gedrocht, dat de Eerste Kamer bij ontvangst eigenlijk alleen al vanwege zijn bizarre wordingsgeschiedenis stante pede naar de Tweede Kamer had moeten terugzenden.

Maar vandaag gaat het dus over de MEP. Mijn fractie kan zich vinden in de reden om in de stimulering van duurzame energieproductie de omslag te maken van consumptiestimulering naar productiestimulering. Weliswaar is vraagsturing op tal van terreinen tegenwoordig zo ongeveer het mooiste wat een manager zich denken kan, maar in het geval van de energiesector had het toch als belangrijk nadeel dat er op deze wijze veel geld naar het buitenland lekte. Als dat nu naar loepzuivere duurzame energiebronnen zou zijn geweest, hadden wij daar nog wel mee kunnen leven, maar dat was niet het geval. Dan past een ander stimuleringssysteem. Hoewel mijn partij helemaal niet vies zou zijn van het verplichten van producenten tot een kwantum duurzaam geproduceerde energie, valt er voor de systematiek die de regering heeft gekozen zeker het nodige te zeggen, te meer daar een groot aantal Europese landen dezelfde systematiek volgt. Maar dan is het natuurlijk wel wrang dat de regering van de nood meteen een bezuinigingsdeugd heeft gemaakt, en het dichten van het buitenlandlek aangrijpt om op het terrein van de duurzame energieproductie honderden miljoenen bezuinigingen in te boeken. Dat is – zoveel zal duidelijk zijn – een politieke keuze die niet de onze is.

Daarmee speelt de regering in de ogen van mijn fractie gevaarlijk spel. We moeten namelijk niet vergeten dat het vorige stimuleringssysteem op zichzelf een groot succes was. In dit land hebben 1,4 miljoen huishoudens op basis daarvan inmiddels gekozen voor groene stroom en hun aantal neemt nog steeds toe. Een nieuw stimuleringsysteem zal deze winst moeten vasthouden en uitbouwen. Dat is al moeilijk genoeg, omdat groene stroom in de toekomst door het wegvallen van de REB-voordelen, vergeleken met grijze, niet langer goedkoper zal worden aangeboden. Dat maakt, hoewel nogal wat consumenten bewust voor groene stroom hebben gekozen, een terugval denkbaar. Ik ben overigens benieuwd welke maatregelen de regering in petto heeft voor het moment dat zo'n scenario in werking treedt en het aantal groenestroomconsumenten opmerkelijk terug gaat lopen, vanwege het prijsverschil.

Ik denk eerlijk gezegd niet dat ik op deze vraag een hoopgevend antwoord krijg. Het regeringsbeleid neigt naar een zekere onverschilligheid in de zin van: laten we nu maar een nieuw systeem neerzetten en dan zien we wel verder. Als het gaat om de productie van duurzame energie is Nederland de afgelopen tien jaar van de voorloperspositie in Europa teruggezakt naar de achterhoede. Dat is precies wat ons in de huidige aanpak van de regering tegenstaat: er straalt geen ambitie van af om het verloren terrein weer terug te winnen. Het is allemaal mondjesmaat. Het halen van bezuinigingsdoelstellingen lijkt belangrijker dan het daadwerkelijk stimuleren van duurzame productie van energie.

Dat laat zich ook aflezen aan de systematiek waarop de MEP is gebaseerd. Omdat zuinigheid vooropstaat, is er nu gekozen voor een vorm van stimulering waarbij alleen de zogenaamde niet-rendabele top wordt gesubsidieerd. Een regeling, die uitsluitend de onrendabele top afdekt en die niet de productie van zoveel mogelijk duurzaam geproduceerde energie tijdens de hele technische levensduur van de productie-installatie stimuleert, daagt het bedrijfsleven in onze overtuiging te weinig uit om te investeren in, wat je gezien de stand van de energiemarkt kunt typeren als risicovolle niet-kernactiviteiten. Zo'n systeem laat veel in het onzekere. Op het moment dat er geld gereserveerd moet worden voor investeringen is dat nu eenmaal geen optimale uitgangspositie om op een efficiënte wijze de productie van duurzame energie te stimuleren.

Neem als voorbeeld het grote windmolenpark bij Egmond aan Zee. Om dat op die plek neer te zetten, moet er 200 mln euro worden geïnvesteerd. Met dat geld kan er een windmolenpark worden neergezet waarvan de installaties twintig jaar draaien. Maar de investeerders mogen slechts rekenen met een MEP-steun van tien jaar. Wat er daarna gebeurt, moeten ze zelf maar uitzoeken, want na tien jaar laat de regering het afweten. Dat is een onzekerheid die investeerders niet bepaald massaal over de streep zal trekken, maar dat hebben we wel nodig, niet alleen om de Europese doelstelling te halen, maar gewoon omdat het van vitaal belang is dat wij onze energievoorziening in voortvarend tempo verduurzamen.

Datzelfde geldt voor de in mijn ogen tamelijk bizarre bepalingen met betrekking tot de begrenzing van het aantal vollasturen als het gaat om energieproductie uit wind op land. Dat is op zichzelf al een vreemde eend in de MEP-bijt, want het is een subsidie op vermogen en niet op opbrengst. Het is een uitnodiging om windturbines neer te zetten, die zich meer richten op optimaal subsidierendement dan op optimaal energieproductierendement. De regering probeert dat te rechtvaardigen door een verhaal over windarme en windsterke gebieden in het land, dat vermoedelijk vooral ingefluisterd wordt door het BLOW-convenant met de provincies. Maar zoals de regeling er nu uitziet, laat het investeerders vooral in het onzekere. Dat is voor kapitaalbezitters nu eenmaal de voornaamste reden om er dan maar vanaf te zien.

Het lijkt mij heel goed te rechtvaardigen dat er in het algemeen wordt gewerkt met een MEP-subsidiebedrag gedurende een beperkt aantal jaren, en dat voor de duur dat de installatie daarna nog duurzame energie produceert een soort minimumsubsidiebedrag wordt uitgekeerd. Dat wordt zo links en rechts de MEP-plus genoemd. Als je de productie echt wilt stimuleren en investeerders over de streep wilt trekken, dan is dat een logische gedachtegang Ik hoor graag van de regering waarom ze daar niet aan wil beginnen.

Dan nog iets over die bizarre vollasturenregeling. In Duitsland bestaat een systeem dat ook spreiding beoogt, in de praktijk werkt, voor zover ik ben geïnformeerd, en in plaats van een maximum aantal vollasturen werkt met een referentiesysteem. Ik begrijp niet waarom niet voor dit veel aantrekkelijkere systeem wordt gekozen, te meer daar bij onze oosterburen inmiddels bewezen is dat dit de spreidingsdoelstelling mogelijk maakt. Ik heb vandaag vernomen dat de vorige week een ECN-rapport hierover beschikbaar is gekomen. Ik heb nog niet de gelegenheid gevonden om dat tot mij te nemen; ik zal dat voor morgenochtend nog zeker proberen te doen. Ik zou graag van de regering vernemen wat haar reactie is op dat rapport. Wat doet zij als blijkt dat de bezwaren tegen de huidige vollasturenregeling steekhoudend zijn? Is zij dan voornemens de uitvoeringsbesluiten zo aan te passen dat een aantrekkelijker systeem van subsidiering, bijvoorbeeld een systeem dat vergelijkbaar is met de opzet die in Duitsland gekozen is en werkt, mogelijk wordt?

Kortom, er zitten nogal wat haken en ogen aan dit nieuwe stimuleringssysteem, dat ondanks het grote belang van de zaak toch de sporen draagt van haastwerk. Juist ook die onzekerheden waren de reden waarom in de schriftelijke voorbereiding de Kamer de regering heeft gevraagd om inzichtelijk te maken met welke tussendoelstellingen zij in de periode tot 2010 wil komen tot het beoogde resultaat, namelijk 9% van de verbruikte energie in Nederland duurzaam produceren. De regering wil zich daar niet op vastleggen, daarbij verwijzend naar de grilligheid van de markt en allerhande onvoorspelbare internationale ontwikkelingen.

Ik vind dat eigenlijk niet kunnen. Door het in het vage te houden valt door de politiek de komende jaren niet goed te beoordelen of het nu voorgestelde stimuleringssysteem ook echt werkt en de doelstellingen daadwerkelijk dichterbij brengt. Er is dan altijd wel een internationaal argument, dat buiten onze macht ligt en dat zal verklaren dat het ondanks onze goede intenties maar niet wil lukken. Dat zou je niet moeten willen; we hebben wat dat betreft slechte ervaringen met niet gehaalde milieudoelstellingen. Ambities op het terrein van duurzaam bouwen, de consumptie van duurzaam geproduceerd hout, ze zijn allemaal neergelegd zonder dat de regering zich daarbij verplichtte tot controleerbare tussenstappen waarmee zij deze doelen dacht te bereiken, waardoor het beleid zich vooral kenmerkte door goede bedoelingen en nergens controleerbaar houvast vond. Mijn fractie meent dat we zo'n risico bij zoiets cruciaals als duurzame energie niet moeten nemen. Daarom lijkt mij het van belang dat de regering alsnog komt met controleerbare tussendoelen, zodat zij daar ook op aangesproken kan worden in de toekomst.

Gezien de knelpunten en onzekerheden die met de MEP en de uitvoeringsregelingen samenhangen, lijkt het mij bovendien van het uiterste belang dat de regering de MEP jaarlijks gaat evalueren en deze evaluatie vergezeld met beleidsconclusies aanbiedt aan het parlement. Op deze wijze kunnen tekortkomingen tijdig worden gesignaleerd en, indien noodzakelijk, worden gerepareerd. Ik verwacht van de regering op dit punt een aantal heldere toezeggingen.

Daarbij zou ik ook helderheid willen krijgen over wat nu precies de doelstelling is van de MEP. Is dat 9% verbruik van duurzame energie in ons land in 2010, of is dat – en dat is iets ambitieuzer – 9% productie van duurzame energie binnen onze economische zone? De verantwoordelijk staatssecretaris heeft zich tijdens de behandeling in de Tweede Kamer laten ontvallen dat de doelstelling 9% productie was, maar in de stukken wordt steevast verwezen naar de Europese verplichting van 9% verbruik. Het lijkt mij toe dat als je tot een systeem van productiestimulering overgaat, de doelstellingen ook gericht moeten zijn op die productie en niet louter op de consumptie.

Zoals de regering redeneert, is het theoretisch immers denkbaar dat wij weliswaar 9% duurzame energie in dit land produceren, maar dat de internationale marktontwikkelingen, waarnaar de regering steeds verwijst, het mogelijk maken dat de hier geproduceerde energie naar het buitenland verdwijnt, omdat het daar bijvoorbeeld een betere prijs oplevert. In dat geval zou er dus sprake zijn van een nieuw lek ofwel een omgekeerd lek. Dan subsidiëren wij dus het verbruik in andere landen. En hoewel wij elke kilowatt geproduceerde duurzame energie waar ook ter wereld toejuichen, lijkt het ons toe dat dit misschien wel een consequentie maar niet de bedoeling kan zijn. Ik zou graag van de regering vernemen of die mogelijkheid is uitgesloten. Is het zo dat elke gesubsidieerde kilowatt duurzame energie in Nederland wordt geconsumeerd of lopen wij het risico dat er nieuwe lekken naar het buitenland optreden?

Overigens is het vorige buitenlandlek nog steeds niet helemaal gedicht. De Tweede Kamer heeft daar uitvoerig met de regering over gedebatteerd en zij heeft ter oplossing meerdere scenario's aangereikt. De regering wilde deze duidelijkheid in de Tweede Kamer niet scheppen en kreeg mede daardoor de motie-Crone c.s. om de oren, waarin de regering wordt gevraagd om voor 1 juni 2003 aan de Kamer voor te leggen hoe de vergoeding conform artikel 36i wordt opgeheven, waarbij tegelijkertijd alle vrijkomende middelen worden aangewend voor verhoging van de MEP-bijdrage of, zoals ik zou bepleiten, voor het mogelijk maken van een MEP-plussubsidiëring.

Het is nu 2 juni. Waarschijnlijk is de brief van de regering mij ontgaan, maar ik ben ervan overtuigd dat de minister het niet erg vindt, mij in dezen bij te praten, want die duidelijkheid moet er nu toch echt komen. Er is alle reden, juist gezien het feit dat van bedrijven verwacht wordt dat ze investeringen doen, om vanaf de invoering van de MEP volkomen helder te zijn over de wijze waarop het beleid er de komende jaren zal uitzien. Waarom iets boven de markt laten hangen dat in principe niemand wil? Kortom, ik krijg graag een klip en klaar antwoord op de vraag hoe de regering de motie-Crone cum suis wil uitvoeren.

Er is overigens nog iets dat de regering voor 1 juni zou ophelderen en dat is de nadere differentiëring in de subsidiering van biomassa; waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen vuile en schone biomassa. De eerste krijgt geen subsidie en de tweede wel. Dit is voor mijn fractie een belangrijk punt. De ambtsvoorganger van deze minister heeft meermalen aangekondigd het in principe met ons eens te zijn. Hij heeft ook laten weten dat hij voor 1 juni voorstellen zal doen. Ik heb begrepen dat deze voorstellen inmiddels bij de Tweede Kamer zijn gearriveerd, maar ik heb nog geen gelegenheid gehad om er kennis van te nemen. Ik krijg op dit punt graag een nadere uitleg van de minister.

Er zijn over dit wetsvoorstel tal van specifieke opmerkingen te maken. Dat is in de schriftelijke voorbereiding ook uitputtend gebeurd. Ik zal deze niet herhalen. Ik hoop wel dat de regering zich in de toekomst flexibel toont en luistert naar de problemen die het bedrijfsleven op tafel legt. Ik hoop ook dat zij de bereidheid toont om starre, achter de bureaus bedachte, regels te verfijnen.

Dat brengt mij meteen op een andere ergernis. Het is ongelooflijk ingewikkeld om in Nederland, of beter gezegd voor de Nederlandse kust, waar het al eeuwen bol staat van de wind, een groot windmolenpark aan te leggen. Ik sprak daar eerder al over. Iedereen wil dat, er zijn zelfs grote financiers voor, maar een waar moeras van regels, verordeningen, vergunningsvereisten en andere bureaucratische bezwaren verhinderen het vooralsnog.

Deze Kamer heeft twee weken geleden minister De Boer uitgezwaaid met een spoedwet wegverbreding. Wij waren daar geen voorstander van om de simpele reden dat zij de files slechts tijdelijk zal beperken en dus handenvol geld kost met weinig resultaat. Dat geld kan beter worden besteed. Wij introduceren nu een stimuleringssysteem voor de productie van duurzame energie, waarmee wij de komende jaren echt een slag willen maken als het gaat om de productie van duurzame energie. Het vertrouwen in de ambities van de regering om op dit terrein ook echt een sprong voorwaarts te maken zou, aanmerkelijk toenemen als de regering zich niet alleen zou inzetten voor de uitbreiding van het asfalt via spoedwetten, maar ook een spoedwet aanleg windmolenparken op de Noordzee zou lanceren. Ik heb vernomen dat een ambtelijke commissie onderzoekt welke obstakels de huidige wetgeving met zich brengt. Wanneer rapporteert deze commissie? Heeft zij mede als opdracht spoedwetgeving op dit terrein voor te bereiden? Met een spoedwet introduceert de regering niet alleen een subsidiesystematiek, maar geeft zij ook op een andere wijze aan dat het haar ernst is, dat ze haast heeft, dat ze resultaat wil zien. Helaas heb ik daarover in het regeerakkoord weinig kunnen lezen. De term "duurzame energie" komt er niet in voor, dat zegt al genoeg. Wellicht kan de regering hier melden dat dit een omissie was, omdat de tekst zeer snel moest worden opgesteld. Ter herinnering wijs ik erop dat – het is een beetje flauw, maar ik doe het toch maar – in het D66-verkiezingsprogramma wordt gepleit voor snelle realisering van een megawindmolenpark in de Noordzee.

Nog een punt van zorg, voor ik afsluit, en dat betreft de zonne-energie. Eigenlijk zegt de regering dat wij dat hier in Nederland maar moeten vergeten. Dat is een conclusie die wel overeenkomt met de common sense dat er in ons natte kikkerlandje toch maar weinig zon zou zijn, maar die mij veel te negatief is. Ik heb mij wel eens laten uitleggen, dat als de regering begin jaren negentig had besloten om alle woningen op Vinex-lokaties te laten voorzien van een substantieel aantal zonnepanelen, al een behoorlijk deel van onze duurzame energieproductie nu gerealiseerd zou zijn. Dat geeft aan dat je, als je voortvarend en visionair te werk gaat, op termijn ook op dit terrein wel belangrijke resultaten kunt boeken. De regering is daar veel te negatief over en slaat daardoor het klimaat dood om hier denkkracht, innovatie en creativiteit in te investeren. Dat is doodzonde, omdat de ontwikkeling wel eens zo kan zijn dat over vijf jaar de balans veel positiever wordt en de mogelijkheden van zonne-energie groter zijn dan wij nu denken. En als dat zo is, dan worden wij door de effecten van de MEP op achterstand gezet. Daarom verzoek ik de regering om nog eens apart te kijken naar de vraag welke inspanningen wij ons de komende jaren op het terrein van de zonne-energie moeten getroosten om te voorkomen dat wij de boot missen.

Ik rond af. De MEP moet nu snel aangenomen worden. Wij zullen daartoe morgen het besluit nemen en enigszins tandenknarsend zal mijn fractie daarin mee gaan. Wij staan niet te juichen. Wij verwachten van een regering meer dan dat ze angstvallig aan de rem gaat hangen. Wij verwachten flexibiliteit, creativiteit en de bereidheid om mee te denken als er vanuit de markt van duurzame energieproducenten reële bezwaren worden geuit. Een MEP zonder een MEP-plus is eigenlijk een MEP-min. Het zou een goede start zijn van een nieuwe minister als hij tijdens zijn eerste optreden in het parlement in deze politieke hoedanigheid, iets van dat elan laat zien. Hij is dat ook aan zijn partij verplicht. Het gaat hier immers niet zomaar om weer een Europese verplichting, maar om een kwestie van vitaal belang voor ons bestaan. Die overtuiging zou ook uit het handelen van de regering moeten spreken. Wij zijn dan ook buitengewoon benieuwd naar de maidenspeech van de minister van EZ morgen in deze Kamer.

Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD):

Voorzitter. Ik begin met een bemoedigend woord in de richting van de nieuwe minister. De wetsvoorstellen MEP en OEPS zijn tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van drie bewindspersonen. Collega Hofstede zei dit al. Tegen de tijd dat je als Eerste-Kamerlid daarmee aan de slag gaat, zijn dat lijvige dossiers geworden. Het is treffend om te zien, als je die stapels doorwerkt, hoezeer elke keer dat er een nieuwe bewindspersoon aantrad, zowel de stijl als de inhoud van het geschrevene drastisch veranderde. Dat is dus het werk van steeds dezelfde ambtenaren die, mits de lijn en de wensen van hun politieke baas maar duidelijk zijn, er ook in slagen, die goed te bedienen. Deze dossiers illustreren dan ook als geen ander dat het niet zomaar de vierde macht is die aan de knoppen draait.

Mijnheer de voorzitter. Ter zake. "Gestage groei energiebehoefte brengt wereldmilieu in het nauw", zo luidde dezer dagen de kop in de Staatscourant bij het verschijnen van een toekomstverkenning tot 2030 gemaakt in opdracht van de Europese Commissie. De groeiende energiebehoefte van de wereldbevolking, hoofdzakelijk bevredigd met fossiele brandstoffen, maakt dat de uitstoot van kooldioxide jaarlijks met ruim 2% zal groeien. De Europese uitstoot zal in 2030 naar verwachting 18% boven het niveau van 1990 liggen, terwijl op basis van de Kyotoafspraken juist voorgoed een dalende trend had moeten worden ingezet. Aldus het rapport.

Het zijn waarschuwingssignalen die de relevantie van het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen alleen maar onderstrepen. Wij moeten investeringen in de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie stimuleren en wij moeten dat doen op een manier die effectief en vooral kosteneffectief is. Wij moeten dat doen op een manier die acceptabel is voor de Europese Commissie en die in de pas loopt met de aanpak in andere lidstaten. Nederland heeft ambitieuze doelstellingen om de opwekkingscapaciteit van duurzame elektriciteit te vergroten. De Europese richtlijn verplicht ons om in 2010 een aandeel van 9% duurzaam elektriciteitsverbruik te halen, met een tussendoelstelling van 6% in 2005. Dat betekent een grote opgave, want eind 2002 bedroeg dat nog maar 1,5%. Nederland heeft als nationale doelstelling op het gebied van windenergie het realiseren van 1500 megawatt windvermogen op het land in 2010 en daarnaast zet de regering in op de realisatie van 6000 megawatt windenergie op zee in 2020 in de exclusieve economische zone.

Zal deze wet het krachtige en kosteneffectieve stimuleringsinstrument blijken te zijn, dat wij nodig hebben? Zal de verschuiving van vraag- naar aanbodstimulering en overbrugging van de onrendabele top investeerders over de streep trekken? En zo niet, wat is daar dan de oorzaak van? Een aantal beren ziet mijn fractie reeds nu op de weg. Zo loopt de bouw van windmolens op zee forse vertraging op. Verkeer en Waterstaat weigert de aanvragen voor de vereiste vergunningen in behandeling te nemen, zodat tot op heden slechts twee plannen zijn goedgekeurd. Afgezet tegen de nationale doelstelling, die inhoudt dat er in 2020 60 windmolenparken op zee moeten staan, baart ons dat grote zorgen.

De argumentatie dat de Vijfde nota ruimtelijke ordening nog niet is afgehandeld, kan in dat kader niet doorslaggevend zijn. De informatie in de memorie van antwoord over het B4-project, dat de mogelijkheden voor bekorting en vereenvoudiging van procedures met betrekking tot windprojecten moet verkennen, geeft ons hoop, zij het dat ook hier het betere de vijand van het goede kan zijn als deze aanpak ertoe leidt dat er voorlopig helemaal niets gebeurt. In de nadere memorie van antwoord wordt gesuggereerd dat in het kader van het B4-project inzake gas- en windenergie ultimo 2003 oplossingsrichtingen in beeld zijn op basis waarvan eventuele wetgevingsacties gestart kunnen worden. Moeten wij daaruit opmaken dat de doorlooptijd van initiatief tot realisatie dankzij beter bestuur voor burger en bedrijf vooralsnog niet aanmerkelijk zal worden bekort? Daaraan gekoppeld is natuurlijk de vraag hoe realistisch het bereiken van de nationale doelstellingen volgens de minister op dit moment is.

Een ander probleem doet zich voor als bedrijven geen zekerheid hebben over de hoogte van het subsidiebedrag op het moment waarop zij de investeringsbeslissing moeten nemen. In de memorie van antwoord staat hierover: "Ik meen dat op het moment van het nemen van de investeringsbeslissing zekerheid gewenst is over de hoogte van het subsidiebedrag", maar uit de verdere tekst blijkt dat men niet verder wenst te gaan dan 1,5 jaar voorafgaand aan het jaar van ingebruikname van de installatie. De analyse van het ECN ten aanzien van de tijd die verstrijkt tussen de definitieve investeringsbeslissing en de daadwerkelijke start van een project, sterkt de minister in dit standpunt. Graag verneem ik van hem of de uitspraken van het ECN op dit punt niet een gemiddelde realisatietermijn betreffen, waardoor het voor grote projecten wel degelijk veel langer zou kunnen duren. Kan de minister zich niet vinden in het voorstel van het Platform bio-energie om nu de tarieven vast te stellen voor de jaren 2003 tot en met 2006 en daarna steeds drie jaar vooruit, zodat er geen gat valt?

Vooralsnog ontbrak een nadere onderverdeling binnen de categorie "grootschalige verwerking van biomassa". Graag hoor ik van de minister of inmiddels een beleidsstandpunt geformuleerd is naar aanleiding van het door de NOVEM en KEMA opgestelde rapport ter zake en of dit ook werkelijk nog deze week de Tweede Kamer heeft bereikt, zoals gesteld en zoals collega Van der Lans heeft gesuggereerd.

Enige bezorgdheid bestaat er bij de VVD-fractie over de evaluatie van deze wet, die eens per vier jaar wordt meegenomen met de evaluatie krachtens artikel 80 van de Elektriciteitswet. Gevraagd naar de criteria op basis waarvan de effectiviteit van het wetsvoorstel zal worden beoordeeld, stelt de minister dat niet gekeken zal worden naar het succes per optie, maar naar de gehele ontwikkeling van duurzame elektriciteit, elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling en klimaatneutrale elektriciteit. De beoordeling van de effectiviteit van het wetsvoorstel zal dus in elk geval betrekking moeten hebben op het aanbod van deze vormen van elektriciteit in relatie tot de te bereiken doelstellingen, te weten: de Europese verplichting voor Nederland om ervoor te zorgen dat in 2010 9% van het elektriciteitsverbruik duurzaam is en de verplichting op basis van het protocol van Kyoto om de emissie van broeikasgassen in de periode 2008-2012 met 6% te reduceren ten opzichte van 1990. Het wetsvoorstel beoogt aan beide doelstellingen een belangrijke bijdrage te leveren, aldus de regering, maar hoe groot die bijdrage moet zijn, wordt niet aangegeven, noch per optie, noch voor de verschillende opties tezamen. Op welke gronden wordt dan vastgesteld of het op basis van deze wet gevoerde beleid effectief is en met name of het voldoende effectief is? Ik krijg op dit punt graag een reactie van de minister.

Wij hebben zorgen op een aantal punten; die heb ik genoemd. Daarnaast ziet mijn fractie voornamelijk positieve kanten aan dit wetsvoorstel. Ik noem de verlegging van fiscale stimulering naar meer directe stimulering van het aanbod en daarmee van investering in Nederlandse productiecapaciteit. Door de onrendabele top van de opties die het meeste bijdragen aan de doelstelling op het punt van duurzame energie, te overbruggen, opdat groene stroom tegen een concurrerende prijs kan worden aangeboden, zal de vraag naar verwachting toenemen.

Wij hebben waardering voor het feit dat energieopwekking uit afvalverwerking in lijn met het landelijk afvalbeheerplan prioriteit krijgt en houdt, zij het dat een rendement van 26% gehaald moet worden om voor subsidie in aanmerking te komen. Het lijkt mijn fractie overigens alleszins redelijk dat in die rendementseis het eigen verbruik van elektriciteit van de installatie wordt meegeteld. Deelt de minister die mening?

Het beoogde systeem waarbij door de netbeheerder de feitelijk opgewekte hoeveelheid elektriciteit wordt gemeten en op basis daarvan een subsidie van maximaal 7 eurocent per kilowattuur wordt toegekend, lijkt goed uitvoerbaar. Ook het aspect van zelffinanciering buiten de begroting van Economische Zaken om lijkt ons aantrekkelijk. Het feit dat met deze regeling tot maximaal tien jaar zekerheid wordt geboden over de ontvangen subsidie achten wij een belangrijke verbetering uit het oogpunt van de stimulering van investeringen. Het is ook positief dat de Europese Commissie inmiddels haar goedkeuring aan het wetsvoorstel heeft gegeven. Wij onderschrijven de stelling in de nadere memorie van antwoord dat wij moeten streven naar een goed functionerende Europese groene markt, waarin de productie dáár plaatsvindt waar de beste mogelijkheden zijn. Het Nederlandse voorzitterschap in de tweede helft van 2004 zou zeker ook benut moeten worden om de Europese dimensie van die groene markt met andere lidstaten te bespreken.

Ten slotte is de aanzienlijke kostenbesparing die met deze aanpak wordt bereikt in deze economisch barre tijden ook niet te versmaden. Graag ontvang ik een reactie van de minister op mijn vragen en opmerkingen, met daarbij een indicatie van de datum van inwerkingtreding van deze wet; dat moet toch 1 januari a.s. kunnen zijn...

De heer Terlouw (D66):

Voorzitter. Aanvankelijk had ik mij voorgenomen om geen actieve bijdrage te leveren aan deze gedachtewisseling over het wetsontwerp MEP, omdat de voorbereiding ervan parallel liep met die van een ander wetsontwerp, met de vreselijke naam OEPS – een reden om daar een lichte aversie tegen te hebben als je het op je bureau krijgt, maar waartegen wij ook aanzienlijk meer bedenkingen hadden. Om een aantal redenen ben ik echter van mening veranderd.

De eerste daarvan is dat ik mij de gelegenheid niet wilde laten ontnemen om deze nieuwe minister welkom te heten. Voorzitter. Staat u mij toe om een enkele persoonlijke noot aan mijn betoog toe te voegen. De heer Hofstede zei al dat dit mag in je laatste toespraak en u greep toen niet in, dus misschien mag ik mij ook zoiets veroorloven. De heer Brinkhorst en ik hebben elkaar zo dikwijls ontmoet op een politiek speelveld: in de Tweede Kamer, hij als staatssecretaris, ik als fractievoorzitter, later ik als minister en hij als fractievoorzitter, en in Europa, sprekend over milieuaspecten van verkeer en vervoer. Een dergelijke gelegenheid om mijn laatste toespraak in dit Huis met deze partijgenoot van gedachten te wisselen, was te mooi om te laten lopen.

Verder spreken wij met de nieuwe minister van energie. Dat hij energie heeft, kan ik hier onmiddellijk uit persoonlijke waarneming bevestigen. Er was een tijd dat hij mij 's ochtends bij het ochtendkrieken geregeld opbelde, waarbij ik dan net in mijn eerste slaap was. Dan moest ik vaststellen dat onze leefwijzen niet echt overeenkwamen, ook al waren wij partijgenoten met grotendeels parallelle politieke gedachten. Energie heeft minister Brinkhorst dus in grote mate, maar een andere reden om nu het woord te voeren is voor mij het uitspreken van de hoop en verwachting dat hij ook de minister van duurzame energie zal zijn. Ik spreek de wens uit dat minister Brinkhorst, als hij over vier jaar eventueel afscheid neemt, bekend zal staan als de minister van duurzame energie. De derde reden voor mijn wens om hier nog even te spreken is dat het onderwerp mij zo na aan het hart ligt. Het is immers erg belangrijk dat wij in onze verspillende samenleving ons veel meer gaan concentreren op de wijze waarop we onze energie produceren. Het is meer dan schandalig hoe wij de energie verspillen die in de loop van zoveel eeuwen is opgeslagen. Naar mijn weten verlaat 98% van de zonne-energie die de aarde bereikt, haar onverrichter zake. Van de overige 2% is in de loop van de vele miljoenen jaren een deel opgeslagen in de vorm van koolwaterstoffen. Die verbruiken wij nu in hoog tempo. Ik zeg hiermee niets nieuws, en toch is het noodzakelijk om dit af en toe te zeggen. Met onze enorm geavanceerde technologie kunnen wij zóveel, zelfs op het gebied van de levensprocessen is er enorm veel vooruitgang geweest. Het is dan vreemd dat wij niet in staat zijn om de zo bescheiden Kyotodoelstellingen te halen. Het is ook vreemd dat wij 98% van de enorme hoeveelheden energie die dagelijks de aarde bereiken, laten vertrekken. Als 1% meer zou kunnen worden behouden, was het probleem opgelost. Wij zijn nog steeds niet in staat om zonne-energie te vertalen in biomassa. Wij zijn nog steeds niet in staat om elektriciteit op een fatsoenlijke manier te bewaren, anders dan in accu's en batterijen. Dat is zeer, zeer pover. Ik vind dat de industrienaties de komende jaren een enorme inspanning moeten leveren om althans de Kyotodoelstellingen te halen. Ik ben een groot vriend van Amerika; ik erger mij vaak aan de vele kritiek op en het weinige begrip voor Amerika. Eén ding begrijp ik echter werkelijk niet van Amerika: dat het land niet meedoet aan het verdrag van Kyoto.

Het is bemoedigend dat deze minister zijn ambtstermijn begint met de behandeling van dit wetsvoorstel, dat de prachtige titel Stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie draagt. Elektriciteit is een schitterende energievorm. Stel je eens even voor dat je het niet had in bedrijven, maar ook en vooral in huishoudens. Kijk eens hoe je het gebruikt en hoe schoon het is in het gebruik. In de productie is dat geenszins het geval en daar gaat het vandaag over. Wij spreken vandaag over het stimuleren van een schonere productie. Dat moet veel beter kunnen dan in dit wetsvoorstel staat. Dat is geen verwijt aan de minister, maar meer een verwijt aan de gehele samenleving.

Deze nieuwe minister is eigenlijk niet alleen minister van energie en hopelijk van duurzame energie, maar ook minister van Europa. Ik weet natuurlijk heel goed dat de directe verantwoordelijkheid elders ligt, maar er zijn zeer weinig Europeanen te vinden die zo zijn gespecialiseerd in de politiek-bestuurlijke aspecten van Europa als de heer Brinkhorst. Uit de stukken blijkt wederom dat er geen Europese harmonisatie plaatsvindt van de stimulering van de productie van duurzaam opgewekte elektriciteit. Er is wel een richtlijn inzake duurzame elektriciteit, met als doel om de grondslag te leggen voor een toekomstige kaderregeling van de Europese Unie. Er is reeds aan gerefereerd dat Nederland in 2004, als wij het voorzitterschap bekleden, misschien wat stappen op die weg kan zetten. Niettemin weten wij dat er tot in lengte van jaren nog geen harmonisatie van die stimulering zal zijn. Laten wij ons even een Europa voorstellen waar in zonnige landen als Spanje en Italië energie uit de zon wordt gehaald, in Portugal uit de getijdenbeweging, in de dichtbevolkte Noordwest-Europese industrielanden uit afval en biomassa, in Denemarken uit de wind en in Noorwegen uit waterkracht. Je kunt je zo een Europees palet voorstellen waar dat goed is geregeld, zoals de arbeidsverdeling in de loop der eeuwen zo veel beter is geregeld. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat landen niet ook andere dingen moeten doen, maar het zou zo veel efficiënter kunnen. Ik hoop van de minister te horen dat hij zijn kennis van Europa en zijn invloeden in Europa zal aanwenden om een stapje in die richting te doen.

Ten slotte, voorzitter, is dit ook de minister van de kenniseconomie. Zoals bekend is voor de kenniseconomie extra geld ter beschikking gekomen. Het is wel niet zo veel, maar het is ook niet niets. Een deel daarvan gaat naar het onderwijs, hetgeen broodnodig is, maar een deel ervan moet absoluut gaan naar innovatie en naar de kenniseconomie. Dat is de toekomst voor het Nederlandse bedrijfsleven, vooral voor het midden- en kleinbedrijf waar feitelijk zo weinig innovatie plaatsvindt. Ik wil de minister graag opwekken, daaraan zijn bijdrage te leveren. In het kader van dit debat hoop ik vooral dat hij een bijdrage levert aan de kenniseconomie in de vorm van energieopwekking op milieuvriendelijke wijze, op een wijze die recht doet aan wat in Kyoto is afgesproken. Dat onderzoek kan in Europa veel beter worden geharmoniseerd. Wij moeten geen dubbel werk doen; wij moeten in Europa samenwerken om het zo goed mogelijk van de grond te krijgen. Dat is een keuze, dat is een prioriteitstelling, dat is politiek.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De minister van Economische Zaken zal morgenochtend om 10.00 uur antwoorden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven