Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 28, pagina 1385-1396 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 28, pagina 1385-1396 |
Aan de orde is de behandeling van:
het voorstel van wet van het lid Van de Camp tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie in verband met de bestrijding van wapengeweld (26865).
De voorzitter:
Ik heet de initiatiefnemer en de minister van Justitie van harte welkom, alsmede de heer Van Haersma Buma, die de heer Van de Camp zal bijstaan.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Lodders-Elfferich (CDA):
Voorzitter. Om te vermijden dat ik het vergeet, wil ik beginnen met de heer Van de Camp als indiener van dit wetsvoorstel van harte geluk te wensen met het feit dat hij met de behandeling van dit voorstel zo ver is gevorderd dat hij het aan de Eerste Kamer heeft kunnen voorleggen. Al met al heeft dat toch een aantal jaren geduurd. Alhoewel de indieners van initiatiefwetsvoorstellen vaak door een vurige wens worden bezield en hun voorstel snel behandeld willen hebben, neemt die behandeling meestal lange tijd in beslag. Dat komt doordat de procedures lang zijn. Soms zijn zij ook taai en zijn er extra hobbels te nemen. Het initiatiefwetsvoorstel ligt er nu en vandaag gaan wij erover spreken.
Voorzitter. Om aan te tonen wat het belang van dit wetsvoorstel is, wil ik herinneren aan een opmerking van de heer Van de Beeten bij de behandeling van het vorige agendapunt. In zijn inleiding zei hij: Criminaliteit vormt een bedreiging voor het vertrouwen van de bevolking in de rechtsstaat. Groeiende criminaliteit of criminaliteit die onvoldoende wordt beteugeld, tast ook het fundament van het vertrouwen in de rechtsstaat aan, namelijk de geloofwaardigheid van het politieke systeem. In dit verband zou je "politieke" tussen haakjes kunnen zetten.
Wat de heer Van de Beeten hier opmerkt, is inderdaad aan de orde. Helaas valt niet te ontkennen dat de criminaliteit toeneemt en dat de verharding van de criminaliteit schrikbarend is. Met name de geweldsmisdrijven stijgen in aantal en in ernst. Men hoeft maar te denken aan Amsterdam in relatie tot Kloppenburg, aan Gorinchem en de twee vriendinnen die daar op een avondje stappen zo tragisch omkwamen, aan Leeuwarden waar incidenten plaatsvonden en aan de vetes tussen sommige voetbalfanclubs die bloedig worden uitgevochten en men kan zich iets voorstellen bij het gevoel van onveiligheid dat de burger bevangt en bij het gevoel van machteloosheid bij degenen die de criminaliteit en de misdaad bestrijden. Weliswaar werden de vetes tussen voetbalfans buiten de stad uitgevochten, maar toch! Ook hierbij komt het aan op vechten. Verder herinner ik nog aan de rellen bij een aantal grote sportevenementen.
Vernielingen, misdrijven en verstoringen van de openbare orde vertonen de grootste stijging in de categorie geweldsmisdrijven. Het lijkt erop dat het bezoeken van met name sportwedstrijden en het uitgaan in drukke centra in toenemende mate betekent: het nemen van veiligheidsrisico's, terwijl dat toch niet de bedoeling is van uitgaan. Al jaren neemt het aantal incidenten waarbij gebruik wordt gemaakt van vuurwapens en slag- en steekwapens toe, inmiddels met 50%. Uit een rapport van het Wetenschappelijk onderzoeks- en documentatiecentrum uit 1999 over criminaliteit en rechtshandhaving blijkt dat er gebieden en tijdstippen zijn met een verhoogd risico op uitbarstingen van geweld. Ter bescherming van de burger en om het gevoel van veiligheid te vergroten én om aantasting van de rechtsorde te voorkomen en daarmee te bestrijden, is een passend instrumentarium nodig. Uit de praktijk blijkt dat dat passend instrumentarium in ieder geval manco's vertoont, zeker als het gaat om preventie. Over die problematiek gaat dit wetsvoorstel.
Het initiatiefvoorstel van Van de Camp, in de wandeling het wetsvoorstel preventief fouilleren genoemd, wijzigt de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie met als doel een betere bestrijding van het toenemende wapengeweld in de samenleving. De aanwijzing van veiligheidsrisicogebieden op grond van de Gemeentewet en de ruimere bevoegdheden van de politie om naar wapens toe zoeken op grond van de Wet wapens en munitie zijn volgens de indiener in ieder geval een gedeeltelijk antwoord op de toename van geweldscriminaliteit die zich met name 's nachts in uitgaansgebieden manifesteert en ook bij grote sportevenementen en dergelijke. Ik heb al gezegd dat het voorstel een lange aanloop kent. Vier jaar geleden werd in een rapport van het regiokorps Rotterdam-Rijnmond opgemerkt dat de gemeentelijke overheid en de politie maar beperkt geëquipeerd zijn om tegen wapengebruik op te treden. Ook de Raad van hoofdcommissarissen heeft een pleidooi gevoerd om de mogelijkheid tot het preventief fouilleren wettelijk te regelen. Uiteindelijk is het initiatiefvoorstel van Van de Camp gecombineerd met een regeringsvoorstel op hetzelfde vlak. Het preventief fouilleren is met inschakeling van de officier van justitie onder strafvorderlijke controle komen te staan: de burgemeester heeft de bevoegdheid op grond van een raadsverordening een gebied als veiligheidsrisicogebied aan te wijzen, maar de officier van justitie gelast dat de bevoegdheid tot preventief fouilleren daadwerkelijk wordt toegepast. De duur daarvan is beperkt tot twaalf uur. Dat is in het kort de kern van het voorstel.
Mijn fractie is content met deze aanvulling van het instrumentarium. Wij vinden het een goede aanvulling en stellen vast dat gedurende de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer diverse verbeteringen zijn aangebracht. Daarbij doel ik op de betrokkenheid van de gemeenteraad, alhoewel er nog wel een vraag te stellen is over het vaststellen van de verordening, die ik zo meteen nader zal behandelen. Voorts doel ik op het voorgeschreven overleg met de officier van justitie in de driehoek en de voorschriften omtrent bekendmaking, motivering en geldigheidsduur van het aanwijzen van een gebied tot veiligheidsrisicogebied, waarop vervolgens het controleren op wapengebruik en ander gebruik mogelijk is.
Deze bepalingen versterken inderdaad de noodzakelijke waarborgen die in een rechtsstaat bij een dergelijke regeling passen. Artikel 10 van de Grondwet in relatie tot artikel 8 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en artikel 17 van het Verdrag op burgerlijke en politieke rechten vergen immers proportionaliteit, onder andere bij een inbreuk door de overheid op de persoonlijke levenssfeer. Daarbij passen openheid en democratische controle. Niettemin dreigt er een potentieel probleem. Ik verneem graag nogmaals de visie van de indiener op een aantal punten. Wat gebeurt er als de raad weigert een verordening vast te stellen die de burgemeester de bevoegdheid geeft om die veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen? Is er dan een mogelijkheid om er op de een of andere wijze invloed op uit te oefenen? Heeft de indiener het gevoel dat het nuttig zou zijn om andere krachten te mobiliseren om in ieder geval de gemeenteraden in gebieden waar een potentieel risico dreigt ertoe te brengen om zo'n verordening vast te stellen? Zou bijvoorbeeld de VNG daarbij moeten worden ingeschakeld? Heeft hij daarbij een plan van aanpak voor ogen?
Ik wil een opmerking maken over de kwestie van de verschillende verantwoordelijkheden bij deze vorm van criminaliteitsbestrijding en met name de preventie. In de nota Criminaliteitsbeheersing van het ministerie van Justitie wordt in conclusie 5 heel nadrukkelijk gesteld dat een goede criminaliteitsbeheersing begint met preventie. In de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel wordt er nog eens nadrukkelijk op gewezen dat wij in verband met preventie te maken hebben met een gedeelde en vooral gezamenlijke verantwoordelijkheid van het publiek, van de overheid – gemeente, politie en justitie – en van horecaondernemers, verenigingen en instellingen die in hun bedrijfsuitoefening op de een of andere wijze iets te maken hebben met de desbetreffende risicogebieden. Het publiek kan daarbij een rol spelen in de zin van sociale controle. Natuurlijk speelt ook opvoeding tot waardige gedragspatronen daarbij een rol. Wij kunnen ons er van alles bij voorstellen. De horecaondernemers en andere betrokkenen hebben daarbij natuurlijk ook een eigenbelang na te streven, namelijk bescherming van hun eigendom, maar dat kan dan tevens een breder doel dienen.
Het gaat in dit wetsvoorstel heel nadrukkelijk over de bevoegdheden, de mogelijkheden en de verantwoordelijkheid van overheid en Justitie. Deelt de minister van Justitie de conclusie in de memorie van toelichting dat publiek, ondernemers en overheid en Justitie een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben? Wat gebeurt er concreet om publiek en vooral ondernemers daarvan te doordringen? Is dat misschien een onderwerp dat in een wetsvoorstel inzake veiligheid en openbare orde ondergebracht kan worden? Met andere woorden, heeft de minister daarover een visie en op welke wijze wordt daar invulling aan gegeven?
Voor het overige zijn wij content met deze aanvulling op de mogelijkheid tot preventie door het terugdringen van wapengeweld, zeker in risicogebieden, waar preventie zo'n belangrijk element is.
De heer Rosenthal (VVD):
Mijnheer de voorzitter. Ook de VVD-fractie in de Eerste Kamer complimenteert de initiatiefnemer van dit voorstel, de heer Van de Camp, welgemeend. Het is af en toe bijzonder prettig om een initiatiefwetsvoorstel in de Kamer te ontvangen. Dit wetsvoorstel betreft ook nog een buitengewoon prangend vraagstuk. Omwille van de terugdringing van de criminaliteit en de vergroting van de veiligheid is preventief fouilleren op wapens en vuurwapens prangend. De eigenlijke wetsgeschiedenis van het initiatiefwetsvoorstel beslaat inmiddels tweeëneenhalf jaar. De problemen waarop het betrekking heeft, zijn in die periode alleen maar toegenomen. Veiligheidsproblemen zijn er in uitgaansgebieden, bij grote sportmanifestaties en in gebieden met drugsoverlast niet minder om geworden.
Dat geldt ook voor een onderdeel van deze problematiek, te weten het steeds grotere risico, en zelfs meer dan dat, van het toegenomen vervoer, bezit en gebruik van wapens, waaronder steeds meer vuurwapens. Mevrouw Lodders bracht al een aantal concrete voorbeelden naar voren en de gedachten van de VVD-fractie gaan, ironisch of zelfs sarcastisch gesproken, uit naar zaken zoals de voetbalrellen in Den Bosch, waar vuurwapens een belangrijk risico vormden voor de daar optredende politie. De gedachten gaan ook uit naar allerlei straatdrugsscenes en naar uitgaansgebieden waar in de loop van de afgelopen jaren ook vele malen het merkwaardige fenomeen zinloos geweld – wat is zinloos in dit geval? – heeft gespeeld.
Het zal dus niet verbazen dat de VVD-fractie positief staat tegenover de hoofdpunten van het voorstel van de initiatiefnemer, namelijk de mogelijkheid om voor een bepaalde tijd een veiligheidsrisicogebied in te stellen en de verruiming van de bevoegdheid om personen en vervoermiddelen te onderzoeken op verboden wapens. De maatschappelijke veiligheid wordt met dit initiatiefwetsvoorstel een dienst bewezen. Bij de behandeling van en de besluitvorming over het voorliggende voorstel in de Tweede Kamer hebben verschillende fracties gewezen op het bezwaar van de stigmatisering van gebieden en straten die tot veiligheidsrisicogebied zouden worden verklaard. Gezien de tijdelijkheid van de aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied zal dat wel meevallen. Bovendien blijkt uit allerlei onderzoek dat de inwoners en winkeliers in zulke gebieden heel graag willen dat de veiligheid in hun straten vergroot wordt. Op dat punt herinnert de VVD-fractie aan het verschillende keren in deze Kamer met de minister gewisselde discussiepunt dat het bij rechtstatelijkheid zeker ook gaat om de veiligheid van burgers en winkeliers in risicogebieden en niet alleen om de bescherming van de rechten van verdachten.
Mijnheer de voorzitter. Ik dank de initiatiefnemer voor de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie bij de schriftelijke inbreng. Wat dat betreft nog drie punten van onze kant.
Ten eerste zijn wij tevreden over de reactie van de initiatiefnemer op onze vragen over de betrokkenheid van de raad. De wettekst was ons eerlijk gezegd in eerste instantie niet geheel duidelijk, maar de reactie van de initiatiefnemer verheldert het wel. Zonder raadsverordening geen bevoegdheid voor de burgemeester tot instelling van het veiligheidsrisicogebied. Maar in bepaalde situaties zal het gemeenteraden toch vrij staan om een zeer algemene verordening te maken. Daar heeft de initiatiefnemer in de Tweede Kamer over gezegd dat hij het verkieslijk vindt voor een raad die zichzelf sterk maakt om daaraan specifieke vereisten te stellen. De VVD-fractie in deze Kamer kan zich echter voorstellen dat de snelheid van handelen soms kan vergen dat het een algemene verordening wordt. Dat is altijd een dilemma. Die snelheid van handelen zal soms in concrete situaties hard nodig zijn. Dan kan het praktisch zijn om de verordening niet zodanig gespecificeerd te hebben, dat weer uitvoerig gepraat moet worden over bijzondere specifieke vereisten, etc.
Ten tweede de positie van de officier van justitie bij het instellen van een veiligheidsrisicogebied. Het blijft voor de fractie van de VVD wat merkwaardig dat het vereiste overleg met de officier van justitie in het initiatiefvoorstel is ingepast in het driehoeksoverleg, ex artikel 14 Politiewet 1993. Lid 2 van artikel 151b van de Gemeentewet zou zodanig gewijzigd moeten worden dat er komt te staan dat de burgemeester niet overgaat tot aanwijzing als veiligheidsrisicogebied dan na overleg met de officier van justitie in het overleg bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993. Dat is het driehoeksoverleg. Die naoverlegconstructie zou in het driehoeksverband iets schimmigs kunnen hebben, omdat het driehoeksoverleg zich zo langzamerhand heeft ontwikkeld tot een "proto-bestuursorgaanachtig" overleg, waarbij overigens ook de politie betrokken is. Fraaier zou het zijn geweest om die wetsbepaling te beperken tot een naoverlegconstructie met de officier van justitie. Waarom is dat driehoeksoverleg er tegenaan geplakt in het wetsvoorstel? Die vraag hebben wij ook in de schriftelijke inbreng aangereikt. Daar is een reactie op gekomen. Toch willen wij daar nog iets naders over horen. Wij zeggen nadrukkelijk dat wij het fraaier zouden vinden om die wetsbepaling te beperken tot een naoverlegconstructie met de officier van justitie. Wij weten namelijk dat het driehoeksoverleg altijd de verantwoordelijkheden van de verschillende partners onverlet laat. Wat is dan de zin van het bezwaren van de naoverlegconstructie met de inpassing in het driehoeksoverleg?
Ten derde heb ik een algemene vraag en die stel ik niet alleen aan de initiatiefnemer van het initiatiefvoorstel, maar ook aan de minister. Is het zo langzamerhand geen tijd voor een discussie over een meer omvattende wet op de ordehandhaving. Het is niet voor het eerst dat wij in deze Kamer een partikel van de problematiek van de handhaving van de openbare orde, ook in relatie tot de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, zien passeren. Er komt bovendien steeds meer wet- en regelgeving inzake de ordehandhaving op het snijvlak van bestuurlijke en strafrechtelijke trajecten. Ook al willen we dat snijvlak juist vermijden, dan nog krijgen wij geleidelijk aan het gevoel dat we nogal eens ad hoc met dit soort zaken bezig zijn. Wij wachten de beantwoording door de initiatiefnemer en het antwoord van de minister op dit derde punt met belangstelling af.
Wij staan positief tegenover dit initiatiefwetsvoorstel en zullen het van harte steunen.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Voorzitter. Twee jaar geleden heb ik tijdens de behandeling van de begroting van Justitie jegens de minister van Justitie een staf gebroken over de preventieve fouillering die kort daarvoor plaatsvond in de Millinxbuurt in Rotterdam. Dat deed ik niet zozeer omdat mijn fractie zich niet ook zorgen maakte over het dreigende wapengebruik in die wijk, als wel omdat concrete vermoedens van wapenbezit en een wettelijke grondslag ontbraken. Als mijn verwachtingen mij niet beschamen, zal die wettelijke grondslag er binnenkort wel zijn dankzij het initiatief van de heer Van de Camp en de zijnen. Dat zal naar verwachting in deze Kamer worden aangenomen en binnenkort het Staatsblad bereiken.
Het bestrijden van dreigend wapengebruik en wapengebruik zijn belangrijk genoeg voor een initiatiefwet. Het middel waarvoor de initiatiefnemer kiest, is niettemin vergaand. Het is de vraag of het middel in proportie staat tot het doel en is omgeven met voldoende en met de juiste waarborgen. Uit de discussie die in de Tweede Kamer is gevoerd, blijkt dat het op een gegeven moment de vraag was of gekozen moest worden voor een juridische toets of een democratische toets vooraf. Laten we een rechter-commissaris van tevoren zijn fiat geven aan een actie tot preventief fouilleren of moeten wij het binnen de sfeer houden van gemeenteraad, burgermeester en officier van justitie, de bestuurlijke c.q. democratische waarborg vooraf? Het valt mij op dat de indiener er sterk voor pleit, dit wetsvoorstel te zien in de sfeer van de openbare orde. Ik heb zelf het idee dat het gaat om een maatregel ter bestrijding van criminaliteit die veel meer in de strafvorderlijke hoek thuishoort.
Ik heb mij afgevraagd of ik, als ik zo'n initiatief had genomen, enthousiast zou zijn geweest over de nu gekozen vorm dan wel of ik meer had gevoeld voor de vorm die de minister van Justitie in de Tweede Kamer en in de memorie van antwoord aan deze Kamer heeft bepleit. Ik kwam tot de conclusie dat ik veel meer zou hebben gevoeld voor een rol voor de rechter-commissaris voorafgaand aan de actie tot preventief fouilleren. Achteraf kun je natuurlijk altijd naar de rechter stappen, maar bij preventief fouilleren lijkt mij reparatie achteraf niet zo zinvol. Juist de waarborgen vooraf zijn daarbij relevant.
Een aantal argumenten pleit voor de inschakeling van de rechter-commissaris, vooral het argument dat de rechter-commissaris van geval tot geval de belangenafweging kan maken die noodzakelijk is bij de inzet van dit instrument. De gemeenteraad is veel inflexibeler. Het puzzelt mij bovendien wat de rol van de gemeenteraad nu werkelijk is. Uit de inbreng van de indiener tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer maak ik op dat het niet bedoeling is dat de gemeenteraad gebieden aanwijst. Als ik dat tot mij laat doordringen, lijkt mij dat de taak van de gemeenteraad wordt beperkt tot het wel of niet geven van een fiat aan de burgemeester om invulling te geven aan een beleid inzake het preventief fouilleren; in de praktijk zal de gemeenteraad niet veel meer doen dan wel of niet een verordening vaststellen. Die democratische toets vooraf stelt in feite niet bijster veel voor. Daarbij valt op dat de gemeenteraad nauwelijks verordenende bevoegdheden heeft wat betreft openbare orde, zodat dit in zekere zin een nieuw element is, los van het instrument bestuurlijke ophouding dat in de praktijk niet zo'n hoge vlucht heeft genomen. Het doel van deze maatregel is voornamelijk het bestrijden van strafbare feiten. Het heeft mijns inziens minder te maken met de openbare orde. Een rol van de RC ligt dan ook meer van de hand dan een schijnbaar democratische legitimatie vooraf door de gemeenteraad.
Tegenwoordig wordt er iedere week wel een initiatiefwet behandeld. De heer Van de Camp is een van de vele initiatiefnemers die hier de afgelopen weken zijn verschenen. Met zo'n vlijtige Tweede Kamer heb je geen regering meer nodig, zou je bijna zeggen. Ik was in dit geval toch wel blij met de inbreng van de minister van Justitie en heb zijn visie tot de mijne gemaakt. Bij deze stand van de discussie moet ik zeggen dat mijn fractie buitengewoon grote aarzeling heeft om in te stemmen met dit voorstel, gezien de gebrekkige waarborgen vooraf tegen misbruik van het instrument preventief fouilleren.
De heer Witteveen (PvdA):
Mijnheer de voorzitter. Het bevorderen van de veiligheid op straat en het tegengaan van wapengeweld zijn zaken met een buitengewoon hoge prioriteit. Zeker in deze dagen hoeven wij er nauwelijks over te discussiëren hoe belangrijk dat allemaal is. Het is buitengewoon te prijzen dat de heer Van de Camp een initiatief op dit vlak heeft genomen, omdat het maken van een initiatiefvoorstel veel tijd en energie vergt, zeker bij zo'n complexe aangelegenheid als wij hier hebben.
Mijn fractie heeft een aantal bedenkingen bij het voorstel die ik nu onder de aandacht breng. Zij betreffen allereerst het preventief fouilleren. Ik neem aan dat hiermee wordt bedoeld dat er wordt gefouilleerd op een moment dat er nog geen concrete aanwijzing is voor strafbare feiten. Wanneer het vermoeden is dat een individu of een bepaalde groep mogelijk strafbare feiten gaat plegen, mag er al worden opgetreden. Dat is uiteraard een goede zaak. Het preventieve houdt in dat men het niet weet en als het ware at random bepaalde mensen uitzoekt bij wie steekproefsgewijs wordt gekeken of er wellicht wapens worden aangetroffen. Daaruit volgt al dat bij mensen die geen wapens bij zich hebben, maar wel onder de steekproef vallen, een ernstige inbreuk op de privacy plaatsvindt. Daarbij is een evenwichtige aanpak vereist.
Hierover hebben wij in het nader voorlopig verslag enige twijfels van ernstige aard geuit. Ik zal deze nogmaals langslopen. Wij hebben de mogelijkheid geopperd dat het optreden door de politie als discriminerend wordt ervaren. Het is onwenselijk dat dit gebeurt. Ik zeg niet dat de intentie is dat de politie discriminerend optreedt, maar die indruk kan ontstaan, vooral omdat bij het ontbreken van concrete aanwijzingen het afgaan op de huidskleur een manier is om de steekproef een bepaalde richting te geven.
Een waarborg kan dan zijn dat er een speciaal meldpunt voor klachten wordt ingesteld. Wij hebben geconstateerd dat de heer Van de Camp dit niet nodig vindt. Hij zegt dat het onnodig is, omdat reeds in de aanpak van meldingen is voorzien, en onwenselijk, omdat er de onjuiste suggestie van uitgaat dat juist deze bevoegdheid zich zou lenen voor discriminatoire toepassing. Ik bestrijd die stelling, zegt de heer Van de Camp, afgaande op de professionaliteit van de politie.
In de politiewereld zelf ziet men de mogelijkheid van perceptie van discriminatie wel degelijk onder ogen en wil men deze absoluut niet. Er is zelfs een actieplan opgesteld om daartegen op te treden. Er is een landelijk expertisecentrum discriminatie. De acht korpschefs van belangrijke gemeenten hebben het tegengaan van discriminatie als een van hun grote aandachtspunten op de agenda gezet. Er is dus op z'n minst sprake van een zeker risico en de politie is zo professioneel om dat onder ogen te zien.
Als je dit niet goed weet te regelen, als je de mogelijkheid in stand houdt dat mensen het optreden van de politie als discriminerend of tegen hen gericht beschouwen, kun je heel ongewenste sociale spanningen krijgen, zeker als het telkens leden van een bepaalde groepering zijn die er door getroffen worden. Zij zien dat bijvoorbeeld mensen met een zwarte huidskleur vaker worden opgepakt dan blanken in nette krijtstreeppakken. Ik wil op geen manier twijfelen aan de professionaliteit van de politie, maar het gaat erom dat de perceptie van de betrokkenen weleens zou kunnen afwijken en dat emoties daar een zeer krachtige en vervormende rol bij zouden kunnen spelen. Ook daarvoor hoef ik geen bewijsmateriaal van de afgelopen tijd aan te dragen.
De grote vraag is derhalve: hoe kunnen wij zo'n systeem van preventief fouilleren zo uitvoeren dat het inderdaad zonder aanzien des persoons gebeurt? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat iemand het gevoel heeft: dat het mij overkomt, is niet omdat ze "de pik op mij hebben", maar omdat ik nu eenmaal in die steekproef zit; het is niet persoonlijk tegen mij gericht, maar het is een onderdeel van een neutraal, op faire wijze geadministreerd systeem? Dat is de vraag waar wij nog een beetje mee worstelen. Ik hoor op dat punt graag nog het een en ander van de indiener.
Ik wil met name horen waarom hij de klachtenprocedure afwijst. Zou er naast de klachtenprocedure ook geen aandacht moeten worden besteed aan gerichte voorlichting in de gebieden en perioden die dan zijn aangewezen als een risico? Zouden er eigenlijk geen waarborgen moeten ingebouwd dat door een goede communicatie vooraf de burgers niet op het idee zouden kunnen komen dat er iets raars aan de hand is? Dit is een zwaarwegend punt voor ons.
Daarbij aansluitend merk ik op dat er natuurlijk ook een andere weg van waarborgen had kunnen worden gekozen: die waarbij de rechter-commissaris als waarborg optreedt. Mevrouw De Wolff heeft die mogelijkheid heel mooi onder woorden gebracht. Ik ben erg benieuwd naar de mening van de minister daarover. Het voordeel van de rechter-commissaris zou kunnen zijn dat een toetsing van geval tot geval mogelijk is. Maar om de discussie even iets te verbreden: een voordeel van de gemeenteraad als toetsende instantie zou weleens kunnen zijn dat die gemeenteraad sneller en beter kan communiceren met de burgers in het getroffen gebied. Dat zou althans de bedoeling zijn als die gemeenteraad echt als een gedualiseerde gemeenteraad mocht gaan functioneren. Daar zie ik dus ook wel iets van een afweging.
Wij hebben voorts ernstige twijfels over het volgende. Is het verstandig om hiermee te komen op een moment waarop veiligheid zo'n hoge prioriteit heeft en wij allemaal niet zo heel precies weten hoe wij die veiligheid direct kunnen bevorderen? Zou het niet beter zijn om eerst te werken aan een omvattende wet openbare orde en veiligheid? De VVD heeft daar mijns inziens terecht voor gepleit. Nu zitten wij met een soort mozaïek van telkens weer nieuwe maatregelen, zoals de wet Victor, de bestuurlijke ophouding en de strafrechtelijke opvang verslaafden. Het heeft allemaal wel iets met veiligheid te maken, maar zou er niet moeten worden gestreefd naar een grote wet op het gebied van veiligheid, waarin alles nog eens grondig wordt bekeken? Op die manier kunnen wij met een samenhangend verhaal komen en tegen de burgers zeggen: dit zijn de maatregelen die de overheid neemt om de veiligheid op straat te bevorderen en het wapengeweld tegen te gaan. Dat zijn immers onze doelstellingen. Ik wil hier zeggen dat het ons nog met grote twijfels bevangt.
De heer Holdijk (SGP):
Vooraf en voor alle duidelijkheid deel ik mee dat ik behalve namens de SGP-fractie ook namens de ChristenUnie het woord mag voeren.
Voorzitter. Het is een goed gebruik om indieners van een initiatiefvoorstel die erin slagen hun voorstel in de Eerste Kamer behandeld te krijgen, met dat feit te complimenteren. Dat is zeker ook in dit geval op zijn plaats. Onze fracties prijzen de heer Van de Camp vanwege zijn uithoudingsvermogen. Hij is al sinds het voorjaar van 1998 bezig met dit wetsvoorstel en wij prijzen hem gelukkig dat zijn voorstel nog juist voor de Tweede-Kamerverkiezingen die morgen plaatsvinden, in deze Kamer behandeld kan worden.
Beter dan wie ook weet hij zelf welke hobbels een initiatiefnemer gaandeweg op zijn pad kan ontmoeten. De ontwikkeling die zijn oorspronkelijke voorstel heeft doorgemaakt, legt daarvan getuigenis af. Als lid van een oppositiefractie heeft hij aanvankelijk weinig steun van de regering ondervonden, om het maar eens eufemistisch uit te drukken. De minister dreigde op een gegeven moment zelfs met het onthouden van zijn handtekening aan het voorstel, ook al zou het zijn aanvaard door de Eerste en Tweede Kamer. Die dreiging lijkt nu geweken, al blijft er een vrij principieel verschil van opvatting tussen de initiatiefne mer en de regering als het gaat om de rol van de rechter-commissaris. De indiener geeft in de memorie van antwoord uitvoerig weer hoe de minister de rol van de rechter-commissaris ziet, terwijl het commentaar van de initiatiefnemer vrij ondubbelzinnig luidt dat hij van oordeel is en blijft dat het inhoudelijk niet nodig en juridisch niet juist is om het preventief fouilleren afhankelijk te maken van de machtiging door de rechter-commissaris. Wil de minister nog eens ingaan op de mogelijke implicaties van dit verschil van opvatting?
Het oorspronkelijke voorstel heeft diverse aanpassingen ondergaan, vooral in de sfeer van de waarborgen uit hoofde van de eisen die een rechtsstaat stelt aan het politieoptreden. Dat die eisen niet straffeloos gepasseerd kunnen worden, is begin 2000 wel gebleken toen de rechter uitspraak moest doen over het politieoptreden – overigens gedekt door de regering en de Tweede Kamer – in de Rotterdamse Millinxbuurt en de Amsterdamse Bijlmer. De slachtoffers van die gang van zaken waren uiteraard de bewoners van deze en vergelijkbare buurten. Duidelijk was dat aanpassing van de wetgeving gewenst is, wil de politie over verderstrekkende instrumenten kunnen beschikken om ongeoorloofd wapenbezit en -gebruik tegen te gaan. De in het wetsvoorstel vervatte combinatie van bestuurlijke en strafvorderlijke middelen kan naar onze wijze van zien een bijdrage leveren aan het terugdringen van het wapenbezit en -gebruik en het verminderen van de risico's die aan dat bezit verbonden zijn. De bevoegdheid om personen aan hun kleding te onderzoeken, is een van de gevoeligste middelen, aangezien daarbij het grondrecht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het geding is.
In de media maar ook in de parlementaire stukken wordt gesproken over "preventief fouilleren". Ook de initiatiefnemer bedient zich van dit woordgebruik. Ik vraag hem of deze aanduiding zonder meer te verklaren valt uit de wijze waarop de voorwaarden in de voorgestelde wijzigingen van de wet Wapens en munitie zijn geformuleerd. Wil het woord "preventief" in dit verband eigenlijk alleen maar zeggen dat er geen sprake hoeft te zijn – zoals thans – van een concrete geïndividualiseerde verdenking? Om in heel algemene termen te spreken over preventief fouilleren vind ik een wat merkwaardige manier van uitdrukken, gelet op de eisen die in artikel 52 van de Politiewet worden gesteld. Ingevolge dit artikel moet er nogal wat zijn gepasseerd en aan nogal wat eisen zijn voldaan voordat men mag overgaan tot fouilleren. Met andere woorden: het preventieve karakter van het fouilleren is geen alternatief voor willekeurig fouilleren.
Voorzitter. Ik wil nog een enkele vraag aan de minister van Justitie stellen. In zijn brief van 5 juli 2000 heeft hij behalve een wetswijziging ook een aantal beleidsmaatregelen aangekondigd ter bestrijding van ongeoorloofd wapenbezit. Ik denk daarbij niet zozeer aan de inleveracties die hebben plaatsgevonden en misschien nog zullen plaatsvinden als wel aan de inrichting van de coördinerende bureaus voor wapens en munitie bij de politiekorpsen. Verder hoor ik graag iets over de database gegevens over onbetrouwbare wapenhandelaren. Er zijn inmiddels bijna twee jaar verstreken en wellicht kan hij ons op deze punten bijpraten.
Over veiligheid en burgerlijke vrijheden wordt dikwijls gesproken in termen van een balans. Die metafoor is niet een onverdeeld gelukkige. Je zou door deze metafoor namelijk kunnen vergeten dat meer veiligheid soms wel minder vrijheid betekent, maar dat dit nog niet impliceert dat een maatregel die de vrijheid beperkt, ook meer veiligheid oplevert. Wij hopen in de eerste plaats dat de instrumenten ter beperking van de vrijheid zoals in dit wetsvoorstel vervat, even weinig zullen moeten worden aangewend als tot dusverre het geval is geweest bij de bestuurlijke ophouding. Het voorstel hiervoor hebben wij ongeveer twee jaar geleden behandeld. In de tweede plaats hopen wij dat de veiligheid ermee gebaat zal zijn als die instrumenten moeten worden geactiveerd.
Er kunnen velerlei oorzaken zijn voor de ineffectiviteit van het politieoptreden. Er is van alles te noemen en aan te wijzen. Als die ineffectiviteit het gevolg is van ontoereikende wetgeving, moet dat euvel met inachtneming van de eisen die de rechtstaat stelt, worden verholpen. Die overwegingen brengen ons tot een positieve houding tegenover dit wetsvoorstel.
De voorzitter:
Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de inbreng in eerste termijn van de Kamer. Het afscheid van de heer Veling is voorzien voor 16.15 uur. Ik schors de vergadering daarom voor enige tijd.
De vergadering wordt van 16.20 uur tot 17.08 uur geschorst.
De heer Van de Camp (CDA):
Voorzitter. Het is voor mij een bijzondere dag omdat ik te gast ben in de Eerste Kamer van de Staten-Generaal. Er wordt altijd gezegd dat de politiek aan de overzijde wordt bedreven, maar als lid van de Tweede Kamer is het toch altijd een eer en ook een beetje een reden tot nervositeit om bij dit onderdeel van het parlement te gast te zijn. Een van de sprekers, ik dacht de heer Rosenthal, zei dat het de leden van de Tweede Kamer siert wanneer zij initiatiefwetsvoorstellen maken. Ik moet u zeggen dat het spreekwoord "bezint eer ge begint" in dit geval van toepassing is. Het is niet alleen een ingewikkeld onderwerp, maar het heeft ook nogal wat tijd gekost om het wetsvoorstel in deze vorm aan de Eerste Kamer te kunnen voorleggen.
Ik dank de leden van de diverse fractie voor hun bejegening. Ik mag toch wel stellen dat de fracties van het CDA, de VVD, de SGP en de ChristenUnie het wetsvoorstel positief hebben bejegend. De fractie van GroenLinks was kritischer en de fractie van de PvdA schaar ik maar onder de noemer "positief-kritisch". Ik zal proberen om hen ook – bij de heer Witteveen moet je met je woordkeus oppassen – niet het kamp van de positivisten, maar in het kamp van de positief denkende mensen te krijgen. Ik wil mijn beantwoording als volgt opbouwen. Ik wil eerst vier meer algemene opmerkingen maken en daarna de diverse sprekers kort nalopen. Ik hoop dat in een tijdsbestek van een minuut of twintig te doen.
Over de voorgeschiedenis van het wetsvoorstel wil ik kort zijn. Mevrouw Lodders refereerde er al aan dat de CDA-fractie in de Tweede Kamer zich in niet onbelangrijke mate heeft laten inspireren door het rapport van de regiopolitie Rijnmond uit 1998, waarin met zoveel woorden stond dat de huidige bevoegdheden tot fouilleren en preventief fouilleren te gering zijn. Wij hebben vervolgens een uitgebreide discussie gevoerd, wij hebben een voorontwerp van wet gemaakt en wij hebben uiteindelijk op 29 oktober 1999 het eigenlijke wetsvoorstel ingediend. Wat er daarna is gebeurd, is te lezen in de schriftelijke behandeling. Uiteindelijk heeft de Tweede Kamer op 5 juli 2001 over dit wetsvoorstel gestemd en is het aangenomen.
Het is misschien goed om te benadrukken dat het wetsvoorstel twee hoofdbestanddelen bevat. Het eerste onderdeel van het wetsvoorstel is de mogelijkheid om zogenaamde veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen. Ik wil erop wijzen, ook naar aanleiding van opmerkingen van de heren Holdijk en Witteveen over het begrip "preventief", dat wij niet zomaar een veiligheidsrisicogebied aanwijzen. Een veiligheidsrisicogebied is een gebied waar meerdere keren troep is geweest, om het populair te zeggen. Het gaat om een gebied waar meerdere keren iets aan de hand is geweest, met wapengeweld, met steekwapens, met vuurwapens, met uitgaansgeweld, eventueel met voetbalgeweld. Het predikaat "veiligheidsrisicogebied" moet als het ware worden verdiend. Het kan niet zo zijn dat een burgemeester iets wil en dat er zo een veiligheidsrisicogebied wordt gecreëerd. Er moet concrete aanleiding zijn; in het betreffende gebied moeten moeilijkheden zijn geweest. Het gebied wordt dan aangewezen opdat verdere moeilijkheden kunnen worden voorkomen.
Het tweede onderdeel van het wetsvoorstel, dat ook in de pers nogal eens wordt verward, is dat de Wet wapens en munitie wordt verruimd. Nu staat er in de betreffende artikelen dat er dreigend wapengebruik moet zijn ofwel een misdrijf moet zijn gepleegd. Wij hebben nu aangegeven dat er een aanleiding moet zijn tot wapengebruik. Dat is toch een aanmerkelijke verruiming van de Wet wapens en munitie, op de onderdelen kleding, bagage en voertuigen. Het is van belang om vanmiddag die twee elementen, die in elkaar grijpen, goed te onderscheiden. Op dit moment ligt er bij de Tweede Kamer een initiatiewetsvoorstel van collega Kuijper met betrekking tot het doorzoeken van voertuigen. Dat wetsvoorstel gaat nog veel verder dan wat wij hebben voorgesteld. Wij zullen moeten afwachten hoe zich dat de komende tijd ontwikkelt.
Mijn volgende opmerking betreft de afstemming die wij hebben gezocht tussen aan de ene kant het spoor inzake de openbare orde en aan de andere kant het spoor inzake de strafvordering. Over de wijze waarop die twee sporen het best op elkaar kunnen worden afgestemd, heeft in de Tweede Kamer voortdurend discussie plaatsgevonden. Met name tegen mevrouw De Wolff zeg ik in dat verband dat het niet alleen gaat om de bestrijding van strafbare feiten, criminaliteit, maar ook om het preventief kunnen handhaven van de openbare orde. "Preventief fouilleren" heeft alles te maken met het voorkomen van strafbare feiten en dus met het handhaven van de openbare orde.
Tot slot merk ik in dit verband op dat het wetsvoorstel met de nodige hobbels, zoals een van de sprekers heeft gezegd, tot stand is gekomen. Ik ben daarover helemaal niet rouwig, want het betreft ingrijpende materie waarbij aspecten als privacybescherming, openbare orde, strafvordering en waarborgen aan de orde zijn. Ik ben er content mee dat met de behulp van de minister van Justitie, zijn ambtenaren en de minister van Binnenlandse Zaken en na een uitgebreide discussie in de Tweede Kamer, wij vandaag beland zijn in uw huis. Ik heb een aantal opmerkingen gemaakt over de sfeer en de achtergrond van het wetsvoorstel. Ik zal nu proberen om kort de diverse vragen van de sprekers na te lopen.
Mevrouw Lodders heeft heel expliciet gevraagd wat er gebeurt als de gemeenteraad weigert, een verordening vast te stellen. In dat geval zal er in de betreffende gemeente niet preventief kunnen worden gefouilleerd op basis van aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied. In de Tweede Kamer hebben wij uitgebreid gediscussieerd over de bevoegdheden van enerzijds de burgemeester en anderzijds de raad. Uiteindelijk hebben wij gekozen voor de constructie die is neergelegd in artikel 154a van de Gemeentewet, het bestuurlijk ophouden. Ik wijs erop dat bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam tot op heden geen verordening heeft gemaakt op het bestuurlijk ophouden. Dat is hun goede democratische recht. Ook bij dit wetvoorstel kan zoiets gebeuren. Wellicht stimuleert of enthousiasmeert de VNG gemeenten om een verordening te maken – dat vinden wij prima – maar in het licht van de door ons gemaakte afweging heb ik mij er als ontwerper van dit initiatiefvoorstel bij neergelegd, dat het niet plaatsvindt zonder toestemming van de raad. Dit past binnen de lokaal te maken afwegingen.
Ik kom bij een volgende vraag van mevrouw Lodders. Preventief fouilleren is niet alleen maar een botte, repressieve maatregel. De bedoeling is juist – ik wijs daarbij op de aanpak in de Millinxbuurt – dat het omgeven wordt met bijvoorbeeld een pakket aan sociale maatregelen. Het is niet de bedoeling dat men in probleemwijken even preventief fouilleert, het blauw weer terugtrekt en vervolgens overgaat tot de orde van de dag. Ook nu nog is er in dit land een discussie over integrale veiligheidsplannen en de veiligheidsconvenanten die binnen gemeenten gesloten worden. Het is wel de bedoeling dat zo'n gemeenteraad de verordening van het preventief fouilleren koppelt aan het integraal veiligheidsplan van de gemeente en desgewenst laat vergezellen van sociale maatregelen in de desbetreffende wijken. In de Tweede Kamer heb ik hierover met mevrouw Halsema een uitvoerige discussie gehad en ook mevrouw De Wolff houd ik voor: het kan niet zo zijn dat het alleen maar even snel preventief fouilleren is, en dan gaan wij weer over tot de orde van de dag.
De heer Rosenthal kan ik zeggen dat het in onze ogen verstandig zou zijn wanneer de gemeenteraad los van concrete bedreigingen een fatsoenlijke, democratische discussie zou voeren op grond van de vraag: willen wij zo'n verordening achter de hand hebben voor het geval er problemen rijzen? Dat zou onze voorkeur hebben. Er zou niet moeten worden gehandeld op basis van incidenten, paniek, nachtelijke vergaderingen enz. Neen, voer hierover een fatsoenlijke discussie en maak vervolgens een nette verordening voor preventief fouilleren. Je zou bijna zeggen: hopelijk behoeft die niet te worden toegepast. Echter, als de nood aan de man komt, kan men op een democratisch gelegitimeerde wijze het preventief fouilleren uitvoeren.
Een andere vraag van de heer Rosenthal is: waarom nu een en ander gekoppeld aan het driehoeksoverleg? Zou men dit niet moeten beperken tot overleg tussen de burgemeester en de officier van justitie? Voorzitter. Wij hebben bewust voor het driehoeksoverleg gekozen omdat daarin alle partners vertegenwoordigd zijn die uiteindelijk het preventief fouilleren moeten legitimeren en uitvoeren. Ik heb al gezegd dat er optima forma een relatie zal worden gelegd met het integrale veiligheidsplan. Ik zie tegen die achtergrond de burgemeester in dat driehoeksoverleg, als vertegenwoordiger van de raad. Waarschijnlijk komt er ook een capaciteitsvraagstuk aan de orde en wat dat betreft is de aanwezigheid van de korps- of districtschef van belang. Nogmaals, wij hebben bewust gekozen voor het driehoeksoverleg omdat alle partners daarbij betrokken zijn.
De heren Rosenthal en Witteveen hebben vragen gesteld over een mogelijke wet op openbare orde en veiligheid. Voorzitter. De discussie daarover is ook in de Tweede Kamer gevoerd, waarbij ik als initiatiefnemer heb gezegd: daar wacht ik niet op. Immers, dat wordt een discussie van minstens één kabinet, dat regulier zit. Zelf zijn wij in de lente van 1998 begonnen en nu is het lente 2002. Natuurlijk heb ik intussen ook ander werk verzet – daarover behoeft men zich geen zorgen te maken – maar om nu te zeggen dat even de hele component strafvordering en de component openbare orde uit de Gemeentewet worden gehaald om vervolgens één nieuwe wet te maken, dat gaat mij te ver. Overigens zie ik de mensen uit Tilburg al glimmen. Zij zouden die wet wel kunnen maken, zo concludeer ik als ik Alis Koekkoek zo hoor. Voorzitter. Een dergelijke discussie is zeer ingrijpend en de bevoegdheden inzake preventief fouilleren hebben wij eerder nodig. Ik denk dat het een taak voor het nieuwe kabinet zal zijn om zich verder uit te spreken over de noodzaak van een wet op openbare orde en veiligheid.
Mevrouw De Wolff vraagt zich af of dit middel wel voldoende professioneel is en of er voldoende waarborgen zijn. Voorzitter. Wellicht is het goed dat ik even aangeef welke waarborgen in het wetsvoorstel zijn opgenomen. Dat zijn er buitengewoon veel. In de eerste plaats zal de gemeenteraad moeten vergaderen over de verordening. Die raad kan om hem moverende redenen de verordening weigeren. Er zullen gemeentebesturen zijn die tot de conclusie komen dat dit te ver gaat.
In de tweede plaats dient de burgemeester, als hij over de verordening kan beschikken, altijd nog in de driehoek te overleggen over een concrete gebiedsaanwijzing. Dat bleek ook in de schriftelijke inbreng van de VVD-fractie. Als op een gegeven moment een officier van justitie aangeeft dat hij het absoluut niet wil, heeft de burgemeester een probleem. Het feit dat er in die driehoek overlegd moet worden, is in onze ogen een waarborg dat er niet willekeurig te werk gegaan wordt.
Een derde waarborg is dat de burgemeester de gebiedsaanwijzing ter kennis moet brengen aan de raad. Een gebiedsaanwijzing wordt altijd gepubliceerd. De raad kan erover vergaderen en al dan niet ermee instemmen.
De vierde waarborg is dat belanghebbenden – bijvoorbeeld buurtbewoners, ondernemers of bezoekers van een dergelijke wijk – bezwaar en beroep kunnen aantekenen bij de bestuursrechter. Een gebiedsaanwijzing is als zodanig voor bezwaar en beroep vatbaar.
De vijfde waarborg is dat de officier van justitie een afzonderlijke last moet geven om daadwerkelijk tot preventief fouilleren te kunnen overgaan. In mijn eerdere initiatief was dat niet gescheiden, maar nu moet gebiedsaanwijzing gevolgd worden door een individuele last.
De zesde waarborg is gelegen in het feit dat de rechter de toepassing van de bevoegdheid altijd kan toetsen. Dat gebeurt weliswaar achteraf, dat geef ik graag toe. Naar onze mening zijn deze zes waarborgen voldoende voor een goede toepassing in voorkomende gevallen.
Er is uitgebreid gepraat over de positie van de rechter-commissaris. De minister zal daarop ook ingaan. U heeft kunnen lezen wat wij daarover geschreven hebben. Hier "wreekt" zich een beetje de afstemming tussen het spoor van de openbare orde enerzijds en het spoor van de strafvordering anderzijds. Mede geïnspireerd door artikel 170 van het Wetboek van Strafvordering zijn wij van mening dat de rechter-commissaris hier geen expliciete taak vooraf heeft. Wij vinden het een onnodige waarborg én een extra bureaucratische belasting.
Ik ben reeds ingegaan op de vraag naar de exacte rol van de gemeenteraad. Ik wil nogmaals benadrukken dat wij een voorstander zijn van zo mogelijk inbedden in het integraal veiligheidsplan en een goede democratisch gelegitimeerde discussie over de verordening.
Ik heb de vraag van de heer Witteveen over wat preventief is, reeds meegenomen. Ik ben geen voorstander van willekeurig fouilleren. Dat zeg ik ook tegen de heer Holdijk. Ik ben wel een voorstander van stevige bevoegdheden, maar die moeten goed ingebed zijn. Willekeur is hier niet aan de orde. Het gaat om gebieden – zeker als het gaat om de veiligheidsrisicogebieden – waar iets aan de hand is. Er kan slechts sprake zijn van verruimde bevoegdheden van de Wet wapens en munitie als daarvoor een concrete aanleiding bestaat.
Met betrekking tot het discriminatoire optreden is er waarschijnlijk sprake van een misverstand. Ik ben niet tegen een meldpunt, ik ben tegen een afzonderlijk meldpunt. De politieorganisatie en de vakorganisaties willen zelf een meldpunt en mensen trainen in niet discriminatoir optreden. Dat getuigt van professionaliteit en daarmee ben ik zeer eens. Uit de schriftelijke inbreng van de heer Witteveen heb ik echter begrepen dat hij een apart meldpunt wil voor discriminatoir optreden bij preventief fouilleren. Dat vind ik te ver gaan. De politieorganisatie moet professioneel werken en wellicht moet achteraf getoetst worden of er onverhoopt discriminatoir is opgetreden. Dat ben ik zeer met de heer Witteveen eens. Ik wil ook dat de Wet preventief fouilleren aansluit bij de bestaande instrumenten maar geen apart meldpunt inzake discriminatie preventief fouilleren.
De heer Witteveen (PvdA):
Voorzitter. Misschien moet deze gedachte eerst verder uitgewerkt worden en moet daarbij worden aangeven hoe precies moet worden gehandeld. Het gaat onze fractie erom dat een burger die denkt dat discriminerend wordt opgetreden, ergens kan klagen en kan melden. Vervolgens moet met die melding iets gebeuren. Ik weet niet of weer op een afzonderlijk punt moet worden gemeld. In het algemeen ben ik voorstander van de eenloketgedachte. Ik vind niet dat we honderden procedures tegelijk moeten volgen. Het gaat mij er om dat men kan melden.
De heer Van de Camp (CDA):
Bij mijn weten is dit in het kader van de huidige politiewerkzaamheden al mogelijk. Misschien kan ik hierover in tweede termijn iets meer zeggen. Dat veel burgers niet weten dat deze mogelijkheid er is, is een ander fenomeen. Ik ben het evenwel zeer met u eens dat het melden van onverhoopt discriminatoir optreden bij de politie mogelijk moet zijn en dat er wellicht iets meer gedaan kan worden aan de publiciteit hierover. Laten we wel alles in één mandje houden.
Voorzitter. Tot slot wil ik reageren op de opmerkingen van de heer Holdijk, die sprak namens de fracties van de SGP en de ChristenUnie. Ik meen dat ik zijn woorden over de willekeur voldoende heb weerlegd. Ik noem nog eens: preventief fouilleren, duidelijk geïnspireerd en op twee momenten, de gebiedsaanwijzing en de verruiming van de Wet wapens en munitie.
Voorzitter. Hiermee heb ik naar vermogen de vragen van de geachte afgevaardigden in eerste termijn beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. U bent gebleven binnen het tijdsbestek dat wij hadden afgesproken. Mijn complimenten hiervoor. Het woord is nu aan de minister van Justitie.
Minister Korthals:
Voorzitter. Laat ik allereerst beamen dat nadat in het begin niet alles vlekkeloos verliep, de samenwerking tussen de heer Van de Camp en mij zeer goed is geweest. Ik feliciteer hem dat hij het zo ver heeft gebracht dat dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer wordt behandeld.
Mevrouw Lodders vroeg: is er op het gebied van de preventie niet een belangrijke taak voor de publiekprivate samenwerking weggelegd? Ik ben het op dit punt helemaal met haar eens. Wij kennen al het nationaal platform criminaliteitsbeheersing, waaruit regionale platforms voortkomen. Zij hebben er in de afgelopen jaren voor gezorgd dat veel aan preventie is gedaan. Bekend is het project voertuigcriminaliteit en men weet dat zowel in Amsterdam als in Rotterdam en andere gemeenten afspraken met de horeca zijn gemaakt. Ik zou nog meer onderwerpen kunnen noemen. Het gaat erom dat ik wil aangeven dat dit alles van het allergrootste belang is. De zorgplicht in dezen is niet iets wat behoort tot alleen de verantwoordelijkheid van de overheid. Het gaat hierbij om een gezamenlijke verantwoordelijkheid waarbij ook het bedrijfsleven is betrokken. Wat dat betreft kunnen wij ons alleen maar verheugen over het feit dat er een zeer goede samenwerking is.
Voorzitter. Vrijwel alle sprekers, maar het meest pregnant de heer Rosenthal, hebben gesproken over de wet openbare orde en veiligheid. De heer Van de Camp heeft er terecht op gewezen dat aan een dergelijke wet nogal wat haken en ogen zitten. Daarmee worden namelijk samengebracht de zorg voor de openbare orde en de strafvorderlijke bevoegdheden. Ik zie de burgemeester van Tilburg nu al met een krullende neus zitten vanwege het idee dat hij strafvorderlijke bevoegdheden zou kunnen krijgen. Nogmaals, aan die mogelijkheid zitten haken en ogen. Uiteraard zouden die bevoegdheden bij de burgemeester van Tilburg in goede handen zijn, maar je kunt je afvragen of dat bij anderen ook zo is.
Ik herinner eraan dat mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 19 februari heeft aangegeven dat thans onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke – ik zeg met nadruk "mogelijke" – opzet en inhoud van deze wet. De Kamer zal hierover uitaard, in aansluiting op hetgeen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft gezegd, nader worden geïnformeerd.
De heer Holdijk stelde een vraag over de brief met betrekking tot de bureaus die er zouden moeten komen. Er zijn inmiddels zestien regionale bureaus en steunpunten op grond van de Wet wapens en munitie. In de andere regio's is men daarmee bezig. Men is ook bezig de datagegevens van onbetrouwbare wapenhandelaren te koppelen. Ik zal u zo mogelijk daarover nog schriftelijk informeren.
De heer Holdijk heeft gevraagd wat het betekent dat er zo'n groot verschil van inzicht is tussen de indiener van het wetsvoorstel en de minister van Justitie over de rechter-commissaris. Het lijkt mij niet verstandig om alle argumenten pro en contra te herhalen. U heeft die uitvoerig bestudeerd. Op blz. 3 van de memorie van antwoord staat het standpunt van de minister. Op het ogenblik is er geen rol voor de rechter-commissaris. Niettemin is het wetsvoorstel aangenomen in de Tweede Kamer. Het is aan u ter beoordeling of u het zult aannemen in de Eerste Kamer. Voor zover ik heb begrepen, zijn de meeste fracties daarvoor. Het is niet voor niets dat de heer Van de Camp zo rustig naast mij zit.
De volgende vraag is wat de minister daarmee doet. Hij brengt het naar het kabinet en daar wordt erover gesproken. Dan is de vraag of hij zijn handtekening eronder zal zetten. Ik heb de neiging om de spanning erin te houden. Maar omdat het de dag voor de verkiezingen is, zeg ik u nu al dat ik het niet scherp zal spelen. Ik hoop dat ik daarmee wat geruststellende informatie heb gegeven op deze bijzondere dag voor de verkiezingen.
De voorzitter:
Alvorens de Kamer het woord in tweede termijn te geven, wijs ik erop dat in artikel I, artikel 151b, lid 1, in de laatste zin tussen de woorden "munitie" en "toepassen" het woordje "van" ten onrechte is vermeld. U dient dat als niet gedrukt te beschouwen. Ik zeg dat nu, opdat dadelijk de formele afhandeling met die kennis kan plaatsvinden.
Mevrouw Lodders-Elfferich (CDA):
Voorzitter. Ik dank de indiener en de minister van Justitie voor het beantwoorden van mijn vragen. Ik heb ook met genoegen geluisterd naar de beantwoording van de vragen van anderen.
Ik kom bij de kwestie van de raad die geen verordening vaststelt. Zoals de heer Van de Camp heel pregnant heeft gezegd, kan de burgemeester dan niks en gebeurt er ook niks, want er moet een kader zijn waarbinnen hij een gebied kan aanwijzen als veiligheidsrisicogebied. Er werd even verwezen naar Amsterdam, waar ook geen verordening inzake de bestuurlijke ophouding is vastgesteld. Dan hebben wij het toch over een andere materie, maar niettemin is het tekenend en is het de vraag wat de gemeente Amsterdam gaat doen. Ik kan mij voorstellen dat er een andere afweging wordt gemaakt, maar dat wachten wij af. Ik vind het belangrijker om vast te stellen dat hier zich opnieuw manifesteert dat wij bevoegdheden hebben verdeeld. In dit geval gaat de bevoegdheid om een verordening vast te stellen om vervolgens de burgemeester bevoegdheid toe te delen naar de raad; daar moet het dan ook blijven. Als met name in steden en gemeenten waar een risico aanwezig de raad in gebreke blijft om de burgemeester die bevoegdheid te geven, als er problemen zijn en als er geen middel is, dan mogen wij aannemen dat men bij de volgende verkiezingen door het politiek corrigerende systeem daarop zal worden afgerekend.
De heer Rosenthal (VVD):
Mijnheer de voorzitter. Ik dank de indiener en de minister van Justitie voor de beantwoording in eerste termijn. Ik hoorde de indiener veel spreken over plannen inzake integrale veiligheid. De VVD-fractie vindt dat mooi en heel belangrijk, maar zegt bij dit wetsvoorstel, zoals bij andere wetsvoorstellen ook wel gebeurt, dat het in belangrijke mate gaat om handhaving van de openbare orde. Dat geeft altijd net even een extra connotatie aan het geheel.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer op 14 juni 2001 heeft de heer Van de Camp opgemerkt dat hij het persoonlijk erg mager zou vinden als de gemeenteraad alleen maar zegt dat de burgemeester de bevoegdheid krijgt om veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen. Vervolgens specificeert hij wat er in zo'n verordening eigenlijk zou moeten worden meegenomen. De VVD-fractie denkt dat er altijd een afweging gemaakt moet worden: enerzijds kan een en ander zo dicht geregeld worden in een verordening dat je op een gegeven moment voor verrassingen komt te staan en de verordening in een concreet geval juist niet gebruikt kan worden, maar anderzijds moet een verordening je in de gelegenheid stellen om snel te handelen. Voor ons blijft dat punt nog een beetje hangen.
Wij zijn zo'n beetje aan het einde van de gedachtewisseling en de argumentatie van de indiener over het driehoeksoverleg overtuigt nog steeds niet. Wij vinden dat echter niet zo pregnant dat wij er verder nog een punt van willen maken. Toch suggereert het driehoeksoverleg meer dan waar de heer Van de Camp, ook in de gedachtewisseling met de Tweede Kamer, duidelijk op was uitgekomen, namelijk een heel eenvoudige, heldere constructie waarbij de burgemeester na overleg met de officier van justitie een veiligheidsgebied aanwijst. Dat de burgemeester er jan en alleman bij mag betrekken, is natuurlijk een kwestie van goed doordenken van de zaak. Bij het integrale veiligheidsbeleid heeft hij onmiddellijk te maken met veel meer partners dan bij het driehoeksoverleg. De heer Van de Camp komt inzake het driehoeksoverleg niet uit waar hij echt wil uitkomen. Het ordentelijke overleg dat men moet hebben voordat men een veiligheidsrisicogebied aanwijst, is vanzelfsprekend. Wij hadden verwacht dat de heer Van de Camp het voor de precieuze relatie tussen burgemeester en officier van justitie had kunnen afdoen zonder artikel 14 van de Politiewet.
Ik kaart de wet openbare orde en veiligheid nog eens aan in deze Kamer. Volgens de minister is deze in de Tweede Kamer voortdurend onderwerp van bespreking. Met het spreekkoor dat almaar wordt aangeheven in bepaalde veiligheidsrisicogebieden kun je zeggen dat het vandaag een beetje stil is aan de overkant. Wij praten daar dus over aan deze kant van het Binnenhof. Daarbij wil ik verdisconteren dat er in de baaierd van wetgeving die er bestaat op het punt van openbare orde in de meest brede zin van het woord, zoveel lijnen liggen naar allerlei specifieke wetgeving, dat je op zijn minst kunt spreken over het consistent maken van het geheel. Door mijn hoofd speelt de concrete vraag hoe de relatie is met de Wet openbare manifestaties, nu er eventueel via verordeningen veiligheidsrisicogebieden komen. Wij hebben dat niet eerder gewisseld, noch in de schriftelijke inbreng, noch nu in de gedachtewisseling. Voor je het weet kun je daar weer een heel leerstuk van maken. Wat ons betreft is het zeer zinvol om daar de komende tijd de tanden in te zetten.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Voorzitter. Het feit dat het wetsvoorstel kennelijk een woord korter is, heeft het voor ons niet aantrekkelijker gemaakt. Ook niet onaantrekkelijker overigens. De beantwoording van de indiener heeft mij er evenmin van overtuigd dat ik mijn fractie moet adviseren dit wetsvoorstel te steunen. Ik ben het met de indiener eens dat hij een hele catalogus van waarborgen kan opsommen. Dat had ik ook in de stukken ter voorbereiding gelezen. Mijn punt was ook niet zozeer dat er te weinig waarborgen zijn die misbruik van preventief fouilleren kunnen voorkomen; mijn punt was dat er een rechterlijke en juridische afweging moet zijn tussen de belangen die in het geding zijn, namelijk aan de ene kant het bestrijden van dreigend wapengebruik en aan de andere kant de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene in de buurt of in het stadsdeel waar preventief wordt gefouilleerd. Dat is het enige bezwaar dat ik tegen het wetsvoorstel heb. Ondanks het respect voor de inzet van de indiener en de zijnen en ondanks het feit dat wij het belang van het wetsvoorstel inzien, moet ik mijn fractie adviseren om haar steun aan dit wetsvoorstel te onthouden.
De heer Witteveen (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de heer Van de Camp voor zijn verhelderende beantwoording waardoor wij nader tot elkaar zijn gekomen. Ik heb met veel waardering gehoord dat het moet gaan om concrete aanwijzingen voor veiligheidsrisico's. Bovendien zijn er zeer veel waarborgen in de wet opgenomen die zorgvuldig en verantwoord optreden mogelijk maken. Er zijn bijvoorbeeld niet alleen maar corrigerende waarborgen, zoals de gebiedsaanwijzing, maar ook waarborgen waar een preventieve werking van kan uitgaan. Als de gemeenteraad een verordening moet maken die niet uit de vage uitspraak bestaat dat de burgemeester doet wat hem goeddunkt, maar die ingaat op de concrete aanwijzingen voor veiligheidsrisico's in bepaalde gebieden, dan heb je al een begin van een discussie. Dan weten mensen in die gebieden van tevoren waar zij aan toe zijn. Dat is uit een oogpunt van legaliteit belangrijk. Ook het driehoeksoverleg is zinvol. Een andere belangrijke zaak is dat bewoners de mogelijkheid hebben om naar de bestuursrechter te gaan. Om te voorkomen dat er spanningen ontstaan in een gebied moeten de bewoners de gelegenheid hebben gehad om zich te uiten en weten dat hun visie op de zaak is meegewogen. Hopelijk gebeurt dat niet alleen voor de bestuursrechter, maar al veel eerder bij de besluitvorming in de gemeenteraad en in de overwegingen die de burgemeester tot zijn voorstel brengen.
Een andere zelfstandige waarborg die niet al te licht zal worden uitgevoerd is het feit dat de officier van justitie een individuele last moet geven. Ook is van belang de toetsing achteraf door de rechter en dat duidelijkheid is gekregen over eventueel discriminerend of in andere zin verkeerd optreden door de politie. Disproportioneel optreden zou daar ook onder kunnen vallen. De meeste politiekorpsen hebben klachtencommissies en er zijn via de ombudsman mogelijkheden om klachten in te dienen. Als dat nu maar op een consequente manier gebeurt, kan dat een belangrijke waarborg zijn.
Ik maak daar wel de kanttekening bij dat zo'n heel systeem van waarborgen niet alleen op papier moet bestaan. Het zal pas effect hebben als degenen die het preventief fouilleren in werking stellen en daarop toezien, ervoor zorgen dat er goede voorlichting is, goede communicatie met de burgers en dat er, liefst op een interactieve manier, met de bevolking wordt vormgegeven aan deze maatregelen om de veiligheid te vergroten. Dat zou mooi zijn, maar wij weten dat het daar in de praktijk om allerlei redenen niet van komt en dat er toch een grote kloof blijkt te bestaan tussen opvattingen en visies. Daaraan valt in de praktijk nog veel te verbeteren. Toch wil ik de wens uitspreken dat het gebeurt. De structuur van het wetsvoorstel laat dat ook toe.
Wat het punt van een algemene wet openbare orde en veiligheid betreft sluit ik mij aan bij de opmerkingen van de heer Rosenthal. Ik denk dat de situatie erg onoverzichtelijk is en dat er te veel wetten en regelingen zijn die hierop betrekking hebben en dat het hoog tijd wordt dat eraan gewerkt wordt. Ik deel met de heer Van de Camp de mening dat het waarschijnlijk een moeilijke klus is die veel tijd zal vergen en dat het daarom geen kwaad kan om alvast iets te doen.
Zo kom ik tot een weliswaar niet positivistisch, maar toch positief oordeel over deze wet en meen ik dat de fractie van de PvdA ermee zal kunnen instemmen.
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter. Onze fracties zeggen de indiener en de minister van Justitie graag dank voor hun reactie op onze inbreng in eerste termijn. In deze termijn wil ik nog twee punten naar voren brengen.
Ik ga eerst in op het al dan niet inschakelen van de rechter-commissaris. Ik ben het met de minister eens dat de argumenten daaromtrent niet nog eens ter tafel hoeven te worden gebracht. De argumentatie van de indiener in dat opzicht heeft onze fracties overtuigd. Daarmee wil ik overigens niet ontkennen dat de inschakeling van de rechter-commissaris hoe dan ook een extra waarborg is. Ik vermoed echter dat het ook een extra belasting is voor het proces. De inschakeling van deze nieuwe instrumenten vraagt om een actie van de gemeenteraad, de burgemeester, de officier van justitie en van de politie. Komt de rechter-commissaris daar dan nog bij, dan rijst naar mijn mening toch de vraag naar de effectiviteit van het middel. Het gaat er tenslotte niet alleen om door middel van een wettelijke constructie een optreden mogelijk te maken, het gaat er ook om een effectief optreden mogelijk te maken. De mededeling van de minister over het verschil van opvatting tussen hem en de indiener dat hij "het niet scherp zal spelen", geeft uiteraard geen absolute zekerheid, maar het is voor ons wel voldoende.
Dan kom ik op het gebruik van de woorden "preventief fouilleren". Ik denk dat wij allen begrijpen waar wij het over hebben, maar voor de buitenwacht is het toch een ongelukkig spraakgebruik, al was het alleen maar vanwege het feit dat fouilleren altijd preventief gebeurt. Als je weet dat iemand een wapen bij zich draagt, pak je het af; daarvoor hoef je hem niet te fouilleren. Hoe het ook zij, als maar vaststaat wat ik in eerste termijn over preventief fouilleren heb gezegd. Ik zei het in de vorm van een retorische vraag: het woord "preventief" wil in dit verband alleen maar zeggen dat geen sprake behoeft te zijn, zoals thans, van een concrete geïndividualiseerde verdenking, maar wel van een aangewezen veiligheidsrisicogebied. Ik geef toe dat dit een mondvol is voor dat ene woord "preventief". Het gebruik van dit woord zal er daarom wel ingeslopen zijn, maar het moet duidelijk zijn dat wij het alleen dáárover hebben.
De heer Van de Camp (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Op een aantal opmerkingen wil ik nog kort ingaan.
Ik denk dat de analyse van mevrouw Lodders juist is: bij het achterwege blijven van de verordening zullen er, ook na uitgebreide discussie, in een volgende gemeenteraadsperiode nieuwe kansen liggen voor de lokale democratie. Gelet op de brede inbedding van dit onderwerp, die ik wenselijk acht, lijkt het mij goed dat de raden daarover een discussie kunnen voeren.
Ik voelde mij zeer aangesproken door de opmerking van de heer Rosenthal: aan de ene kant het simpele en duidelijke handhaven – dat spreekt me zeer aan – en aan de andere kant een wellicht dichtgetimmerde verordening. De discussie daarover is eerder gevoerd. De heer Rosenthal weet waar die plaatsvond. Dat evenwicht heb ik moeten "bevechten". Het ging daarbij om meer dan alleen handhaven. Ik zeg dit ook tegen de fractie van GroenLinks. Het gaat uiteindelijk ook om het bewerkstelligen van veiligheid. Ik zie de spanningspunten, vandaar dat het er ligt zoals het er ligt. Ik hoop dat het ook gaat werken. Daarmee ben ik meteen ingegaan op de relatie met het driehoeksoverleg. Ik denk dat wij de argumenten op een volwassen manier hebben gewisseld. Het is het driehoeksoverleg geworden. Dat is in de wet vastgelegd. Dat is niet onoverkomelijk. Ik hoop dat dit niet onnodig wordt gebureaucratiseerd of kapot wordt gepraat, om het even populair te zeggen.
Tot mevrouw De Wolff moet ik zeggen dat ik vandaag buitengewoon veel vorderingen heb gemaakt. Bij de andere fractie van GroenLinks was er een stapel bezwaren tegen dit wetsvoorstel. Ik heb mevrouw De Wolff niet kunnen overtuigen, en dat doet zeer, maar haar enige bezwaar is de rechter-commissaris. Ik kan mevrouw Halsema met opgeheven hoofd tegemoet treden en zeggen dat ik in de Eerste Kamer een heel eind ben gekomen. Het spijt mij dat dit verschil van inzicht blijft bestaan, maar ik behoor tot de stroming die haar zegeningen telt, al zit mevrouw De Wolff daar even niet bij.
Ik onderschrijf de analyse van de heer Witteveen over de waarborgen, maar ik wijs erop dat in artikel 61 van de Politiewet verplicht is gesteld dat er per regiokorps een klachtenregeling is. Ik ben het ermee eens dat er ook interactief meer kan worden gedaan aan de bekendheid van de klachtenregeling, maar er zijn veel politiekorpsen in het huidige tijdsgewricht die de communicatie met hun burgers willen versterken. Er is een verplichte klachtenregeling, met de nodige waarborgen. Wanneer deze wet onverhoopt verkeerd wordt toegepast, hoop ik dat men er gebruik van maakt.
Wij maken er vanmiddag geen semantiek van, zeg ik tegen de heer Holdijk. Hij heeft wel gelijk dat het wetsvoorstel is bedoeld om te voorkomen dat wapens die men eventueel bij zich heeft, worden gebruikt. In dat opzicht is fouilleren helaas niet altijd preventief, hoewel het wetsvoorstel als zodanig wel preventief is bedoeld.
Ik rond af. Ik vond het een eer om hier vanmiddag te zijn. De Tweede Kamer wordt binnenkort ontbonden. Ik weet niet precies wanneer dat gebeurt. Ik was even bang dat het niet meer zou lukken in deze periode. Ook in de volgende periode was ik graag gekomen. In het bijzonder wil ik Sybrand van Haersma Buma bedanken die materieel meer dan de helft van het werk heeft gedaan, kan ik nu wel onthullen. Het mooie is dat hij, als mijn politieke partij het een beetje redelijk doet, naar alle waarschijnlijkheid op 16 mei mijn volwaardige collega in de Tweede Kamer zal zijn. Dat ligt natuurlijk mede aan dit wetsvoorstel. Hartelijk bedankt voor al het werk.
Met de heer Korthals heb ik bij dit wetsvoorstel een verhouding van meer liefde dan haat opgebouwd. Ook zijn mensen wil ik hartelijk dankzeggen voor al het werk en de correcties op de denkwijze van de heer Van de Camp die zij af en toe hebben aangebracht.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
De aanwezige leden van de fractie van GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.
Dan mag ik als eerste de heer Van de Camp en zijn medewerkers van harte gelukwensen met het tot een goed einde brengen van dit initiatief in beide Kamers van de Staten-Generaal. Van harte gelukgewenst, het is gelukt.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20012002-1385-1396.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.