Aan de orde is de stemming over:

het Voorstel van wet van de leden Van Heemst en O.P.G. Vos tot wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met maatregelen na sluiting van woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen, alsmede de bij die ruimten behorende erven ten gevolg van verstoring van de openbare orde of overtreding van artikel 2 of 3 van de Opiumwet (Wet Victor) (24549).

(Zie vergadering van 19 februari 2002.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Jurgens (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Ik mag mede namens de fractie van D66 spreken.

De leden van beide fracties hebben met veel waardering gezien, dat de indieners met dit voorstel van wet een bestemming willen afdwingen van woningen die op last van de burgemeester zijn dichtgetimmerd, omdat vanuit die panden ernstige overlast wordt veroorzaakt vanwege handel in verdovende middelen. Onze fracties hebben echter op één punt twijfels, namelijk of het sluitstuk van de in het wetsvoorstel voorziene maatregelen – de onteigening van het pand – in overeenstemming is met ons onteigeningsrecht en met het in de Grondwet en het EVRM beschermde eigendomsrecht. Deze onteigening heeft immers volgens het wetsvoorstel als doel "een duurzaam herstel van de openbare orde rond dat gebouw, welke is verstoord door gedragingen in dat gebouw". Men wil met onteigening een sanctie stellen op de onwil van een eigenaar om aan dat duurzaam herstel mee te werken. Voor een dergelijke sanctie tegen een eigenaar is eigenlijk de strafrechtelijke verbeurdverklaring bedoeld. Onteigening is bestemd voor het beschikbaar krijgen van een pand voor een doel in het algemeen belang, los van het gedrag van de eigenaar. De vraag is dus of de bestuurlijke maatregel van onteigening niet een in verhouding te zware maatregel is, nu er een grondrecht mee wordt aangetast.

Tegenover de wezenlijke juridische twijfels op dit ene punt staat het feit, dat de beide fracties de doelstelling van het wetsvoorstel van harte ondersteunen. Een dilemma dat overigens in deze Kamer wel vaker voorkomt als er gestemd moet worden. Omdat in dit geval sprake is van een ultimum remedium, hetgeen betekent dat dit middel niet vaak hoeft te worden toegepast, zullen de beide fracties voor het wetsvoorstel stemmen, onder de uitdrukkelijke aantekening dat dit soort gebruik van onteigening zich niet verder zou moeten ontwikkelen.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. De fracties van de SGP en de ChristenUnie beschouwen dit wetsvoorstel als een logisch vervolg op de Wet Victoria, waar zij in 1997 voor hebben gestemd. In dat licht beschouwd zouden zij hun stem ook gaarne aan dit wetsvoorstel hebben gegeven, ware het niet dat het voorstel tevens een uitbreiding van de Onteigeningswet bevat. Ofschoon zij erkennen dat de Grondwet en het eerste protocol bij het EVRM waarschijnlijk ruimte laten voor de voorgestelde onteigeningstitel, hebben zij meer principiële dan praktische bezwaren tegen de opgenomen onteigeningsmogelijkheid. De bestaande Onteigeningswet is niet toegesneden op de onteigening van private eigendomsrechten als het algemeen belang niet vordert dat de overheid deze rechten verwerft. Misbruik van eigendomsrecht is tot dusverre geen titel voor onteigening. Als men deze mogelijkheid wil introduceren, moet dat zeker niet plaatsvinden in het kader van een wetsvoorstel waarvan de primaire strekking zeker niet gericht is op eigendomsverwerving door de overheid maar op de bestrijding van overlast, veroorzaakt door zakelijk gebruik van particuliere panden.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie tegen dit voorstel van wet hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

Ik feliciteer de initiatiefnemers van harte met het feit dat hun voorstel van wet ook dit Hoge College van Staat is gepasseerd.

Naar boven