Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2001 (27400 IV).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! De Arubaanse economie heeft het ook in het afgelopen jaar goed gedaan. Er is economische groei en de werkloosheid blijft laag. De toeristische sector blijft de motor van de economische ontwikkeling. Of ICT diversificatiemogelijkheden biedt, zoals de heer Schuurman vroeg, wordt op dit moment geïnventariseerd. De Arubaanse regering heeft in dit opzicht een aantal initiatieven genomen; ik onderzoek op dit moment de mogelijkheden om zowel de Antillen als Aruba nauwer te betrekken bij initiatieven op het gebied van ICT in Nederland. Tevens wordt er bezien of Aruba meer gebruik zou kunnen maken van programma's van de Europese Unie buiten de sectoren die thans vallen onder de LGO-activiteiten op het gebied van handel en financiële samenwerking.

Op basis van de cijfers van de Centrale bank van Aruba is nu zichtbaar dat er een begrotingstekort van minimaal 54 mln. Arubaanse florijnen is ontstaan en er wordt voor de eerste drie kwartalen gezamenlijk een tekort van meer dan 100 mln. becijferd. Dit is een minder positieve ontwikkeling dan men had gehoopt en ook voor 2001 wordt een verdere toename van de overheidstekorten niet uitgesloten. Dit is ook een punt van zorg voor de Nederlandse regering, omdat ik met de Arubaanse regering heb afgesproken dat wij bij een begrotingsevenwicht in 2001 tot aflossing van de schuld zouden kunnen komen. Ik hoop zeer dat dit alsnog mogelijk zal blijken, maar ik sluit niet uit dat dit aan Arubaanse zijde additionele inspanningen zal vergen.

Bij de uitvoering van de aanbevelingen in het rapport Calidad zijn er positieve ontwikkelingen te melden. Er zijn wetsontwerpen bij de staten waarmee de positie van politieke partijen wordt geregeld. Ik hoop zeer dat de staten deze politiek belangrijke wetsontwerpen op korte termijn zullen kunnen afhandelen. Ook een regeling voor de nevenfuncties van politici ligt bij de staten. En bij de ministerraad is een wetsontwerp in behandeling over de financiering van politieke partijen. Daarbij is het belangrijk dat zo duidelijk mogelijk wordt gemaakt, welke giften politieke partijen ontvangen. Daarnaast heeft de ministerraad een aantal voorstellen ontvangen inzake integriteit van het openbaar bestuur, zoals landsverordeningen over vrije zones, over toezicht op trustkantoren, over toezicht op kansspelen en over de in- en uitvoer van contant geld.

Er zijn onlangs op Aruba vraagtekens gezet bij de mogelijke regeringsvoornemens om een speciale stichting op te richten, een fonds voor investeringen in en beheer van publieke voorzieningen met de naam FIPA, waarmee de Arubaans regering een groter bedrag zou kunnen inzetten voor investeringen in de publieke sector dan wat zij rechtstreeks uit de landsbegroting zou kunnen financieren. De Arubaanse oppositie vreest dat met dit voorstel het directe toezicht van de staten op het gebruik van publieke fondsen door middel van een algemene rekenkamer zou kunnen worden ingeperkt, evenals het budgetrecht van de staten. Ook de werkgeversorganisatie ATIA heeft aanmerkelijke bedenkingen geuit. Zij heeft bijvoorbeeld de vraag opgeworpen of er met dit fonds niet het risico zou ontstaan dat er van een liquiditeitsprobleem een schuldenprobleem wordt gemaakt. Ik noem dit even omdat deze ontwikkeling ook relevant zou kunnen zijn voor de verhoudingen binnen het Koninkrijk. Er is immers in het Statuut voorzien dat de partners in de West met instemming van de Rijksministerraad geld in het buitenland kunnen lenen. Onderzocht wordt of een en ander in overeenstemming is met artikel 29 van het Statuut en of dat artikel geheel kan worden gerespecteerd bij de oprichting van dit fonds. Die discussie is nog in beweging. Ik hoop dat ik op niet al te lange termijn de Kamers daarover nader uitsluitsel kan geven als de Arubaanse regering daarover de Staten de nodige voorstellen heeft gedaan.

Dan kom ik op de Nederlandse Antillen. Ik begin met op te merken dat op de Antillen de afgelopen maanden belangrijke voortgang is geboekt op weg naar economisch herstel. Het ontslagrecht is versoepeld, kwantitatieve importbeperkingen zijn opgeheven, er zijn verstrekkende stappen gezet om het veel te grote ambtelijke apparaat te verkleinen, er is wetgeving met betrekking tot e-commerce tot stand gekomen die internationaal in positieve zin de aandacht heeft getrokken, de Deutsche Bank is aangewezen om de privatisering van de telecommunicatiesector te leiden, er is een aantal hoopvolle inves- teringsprojecten in de toeristische sector in uitvoering, de bouwsector verwacht een positief jaar, mede dankzij forse investeringen in de nieuwe energiecentrale BOO en de raffinaderij, de economie van Sint Maarten vertoont herstel na de orkaan van een aantal maanden geleden en er is kortgeleden een overlegronde geweest tussen land en eilanden over de economische prioriteiten. Bovendien heeft het eilandgebied Curaçao een eigen beleidsnota economische ontwikkeling vastgesteld. Zowel die overlegronde land-eilanden als de nota van Curaçao sluit goed aan op de voorlopige bevindingen van de Wereldbank over hoe het concurrentievermogen van de Antillen kan worden versterkt. Dat zijn positieve ontwikkelingen.

Het IMF verwacht dan ook dat de economische groei in 2002 kan hervatten en dat hiervan de eerste tekenen in de tweede helft van dit jaar zichtbaar kunnen worden, uiteraard op voorwaarde dat het herstelprogramma voortgang vindt en niet tot stilstand komt. Ik begin met het naar voren halen van deze belangrijke ontwikkelingen, omdat ik anders dan mevrouw Tan in Nederland en ook op de Antillen niet echt een redeloos, radeloos of reddeloos gebeuren zich zie aftekenen. Mevrouw Tan zei dat dat in Nederland met inbegrip van politieke kringen het geval is. Zij zal wellicht willen spreken voor haar eigen fractie. Maar het Nederlandse kabinet, waar haar partij zo'n belangrijk deel van uitmaakt, heeft geenszins de houding van moedeloze machteloosheid, al dan niet ontaardend in een meedogenloze onverschilligheid. Integendeel. Er wordt goed samengewerkt met de Antilliaanse overheden. Ik heb vorige week uitvoerig kunnen spreken met de vice-minister-president en minister van economische zaken, mevrouw Römer, juist over het economisch herstel. Wij hebben afgesproken dat wij daarover op zeer korte termijn nader zullen spreken om een gezamenlijk actieprogramma op het terrein van economische samenwerking van de grond te tillen. Dat actieprogramma wordt op dit moment ambtelijk voorbereid. Ik denk dat het mogelijk moet zijn om daarover eind april de nodige beslissingen te nemen.

Ondanks de positieve ontwikkelingen, moet ook worden opgemerkt dat zich de afgelopen tijd op de Antillen begrotingsoverschrijdingen hebben voorgedaan en sommige hervormingen ook vertraging hebben opgelopen. Ik wijs bijvoorbeeld op de privatisering. Van de tien bedrijven in handen van het land en van de 19 in handen van het eilandgebied Curaçao is er één of hooguit twee die efficiënt en met winst opereren. Ik denk dan in het bijzonder aan Curaçao Drydock. De ALM heeft in de 38 jaar van het bestaan van die maatschappij twee jaar met winst gedraaid. Met andere woorden: er is in de sector van de openbare bedrijven nog zeer veel werk te doen. De vertraging van dat hervormingsbeleid zou slecht zijn voor het economisch herstel. Ik hoop dan ook dat het tempo snel kan worden hervat. Dat is dan ook de doelstelling van het overleg dat de Antillen op dit moment voeren met het Internationaal Monetair Fonds. Dat gaat enerzijds over begrotingstechnische hervormingen en anderzijds ook over macro-economische hervormingen.

Het IMF heeft vastgesteld dat het tekort voor de Antillen voor 2001 naar verwachting NAf. 225 mln. zal bedragen. Met de Antilliaanse regering is gesproken over een extra bezuinigingsronde van NAf. 75 mln., zodat het begrotingstekort voor dit jaar zou kunnen worden teruggebracht tot NAf. 150 mln., dat wil zeggen het niveau van vorig jaar. Dat is dus aanmerkelijk hoger dan oorspronkelijk gehoopt. De oorspronkelijke hoop was een tekort van niet meer dan 85 mln. in dit jaar. Dat zou dus wel eens 150 mln. kunnen worden. De Antilliaanse regering heeft intussen nog niet alle besluiten genomen over het bijeenbrengen van die 75 mln. bezuinigingen. Ook moet nog een aantal andere prior actions worden uitgevoerd voor het IMF bereid is, een vervolgprogramma voor 2001 af te sluiten en Nederland te adviseren over additionele begrotingssteun. Het advies over die steun is dus nog niet gegeven. Hoe groot is de kans dat het akkoord IMF-Antillen alsnog totstandkomt? Mevrouw Römer heeft mij vorige week gezegd dat zij verwacht dat dat binnen enkele weken mogelijk moet zijn. Ik hoop dat zeer omdat wij dan als Nederlandse overheid opnieuw een bijdrage bovenop de reguliere ontwikkelingshulp kunnen leveren.

Naar aanleiding van de vragen die daarover zijn gesteld, wil ik kort nog even schetsen waaruit de Nederlandse hulp op dit moment bestaat.

In de eerste plaats heeft Nederland vorig jaar meer dan 150 ambtenaren en andere experts voor kortere of langere tijd uitgezonden naar de Nederlandse Antillen. Dat is dus een massieve ondersteuning.

In de tweede plaats hoop ik eind volgende maand een aantal Neder- landse ondernemers te begeleiden, die mede op initiatief van de stichting Vriendschap Nederland, Nederlandse Antillen en Aruba bereid zijn de nieuwe economische mogelijkheden op de Antillen te onderzoeken om te komen tot additionele Nederlandse investeringen. Ik vind dat een zeer positief begin. Ik zal de ondernemers ter plaatse begeleiden. Daarnaast heeft minister Jorritsma zich bereid verklaard, bij voldoende voortgang van het herstelbeleid in de herfst harerzijds ook een bezoek te brengen aan de Antillen. Het gaat dan dus om het mobiliseren van particuliere investeringen. Uiteraard is de overheid daar niet voor verantwoordelijk, maar de overheid kan en moet wel faciliterend willen werken.

In de derde plaats wordt op dit moment geïnventariseerd welke Nederlandse economische instrumenten beschikbaar kunnen worden gesteld aan Antilliaanse bedrijven. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan de exportkredietver- zekering, die wellicht zou kunnen worden opengesteld voor exporten door Antilliaanse bedrijven naar het buitenland.

In de vierde plaats is er – daar is door de heer Lemstra ook al op gewezen – sprake van door Nederland ingeroepen assistentie van internationale organisaties, de Wereldbank en IMF, maar ook FIAS en OESO, de Europese Investeringsbank en Europese Unie. Het is belangrijk dat die steun wordt gegeven. Het leidt de overheid op de Antillen niet af, maar vervult juist – ik kan dat vanuit mijn ervaring zeggen – een essentiële en buitengewoon constructieve rol om te helpen een duidelijke richting voor de economische ontwikkeling te bepalen. Ik geef een voorbeeld. Op de Nederlandse Antillen, zeker op Curaçao, is lang discussie geweest over het relatieve belang van het toerisme. De onmiskenbare, ondubbelzinnige aanbeveling van de Wereldbank is om het toerisme speerpunt nr. 1 te maken. Ik zie dat die ontwikkeling nu op het eilandengebied in een stroomversnelling raakt. Dat werkt samen en dat is positief. Er is zeer veel deskundigheid over economisch herstel bij de Wereldbank en de andere organisaties. Wij kunnen die nu aftappen ten gunste van de Antilliaanse overheid, die vervolgens wel zelf de politieke besluiten moet nemen om met die adviezen iets te doen.

In de vijfde plaats heeft Nederland vorig jaar ruim 200 mln. gulden aan begrotingssteun bijgedragen aan de Nederlandse Antillen. Dat komt bovenop het reguliere bedrag aan ontwikkelingshulp van ook om en nabij de 200 mln. gulden. Dat was dus in totaal vorig jaar 400 mln. gulden voor een gemeenschap van 200.000 mensen om de economie en het economisch herstel een impuls te geven.

Mevrouw Roscam Abbing en de heer Schuurman hebben gevraagd wat daarbij de rol van het LGO-besluit is. Het bestaande besluit is opnieuw met enige maanden verlengd om de raad van ministers meer tijd te geven om tot besluitvorming over te gaan. Het Koninkrijk voert daar een hard gevecht om optimale resultaten te kunnen boeken. De eerlijkheid gebiedt te erkennen dat Nederland daarvoor tot dusverre nog geen massieve steun bij de andere 14 lidpartners heeft kunnen genereren, maar er wel in is geslaagd de argumenten uiteen te zetten die ons ertoe brengen, te pleiten voor een liberaal handelsregime, voor een adequate omvang van de financiële steun en voor ruimere openstelling door de Europese Unie van bestaande EU-programma's voor de Antillen en Aruba. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld EU-programma's voor het midden- en kleinbedrijf of voor het stimuleren van de kwaliteit van het onderwijs. Als de Antillen en Aruba en hun instellingen erbij betrokken kunnen worden, kunnen opnieuw enige deskundigheid en uitwisseling tot stand gebracht worden.

Ik weet niet of de LGO betrokken kan worden bij de Joint Assembly ACP-EU. Dat hangt ervan af of de Assembly dat wil. Er zijn wel fondsen beschikbaar voor nauwere contacten tussen de Lomé-partners en de LGO. Ik heb de indruk dat deze door beide organisaties nog wat onderbenut worden. Wij hebben dat geïdentificeerd en zullen daarover met de partners nader spreken.

Ik hoop op korte termijn overeenstemming te bereiken over een meerjarig economisch programma met de Nederlandse Antillen als onderdeel van de reguliere hulp. Het gaat dan om duurzame ontwikkeling, sustainable development in termen van de Verenigde Naties en het rapport-Brundlandt. Er liggen goede, interessante voorstellen op tafel, bijvoorbeeld voor het geven van een forse impuls aan het natuurbeheer op de Nederlandse Antillen en voor het restaureren van monumenten die voor de toeristische aantrekkelijkheid van de eilanden een concurrentievoordeel zijn. De Antillen beschikken over unieke natuur en unieke cultuurgoederen die als internationaal concurrentievoordeel beter kunnen worden benut.

Ik hoop zeer dat de heer Lemstra, dit alles tot zich genomen hebbende, mijn oordeel deelt dat dit niet is ijdelheid en het najagen van wind.

Voorzitter! Ik ga vervolgens in op de staatkundige verhoudingen. De dubbele bestuurslaag werkt economisch nadelig uit en werkt ook stroperigheid en trage besluitvorming in de hand. Als zodanig is dat ook geïdentificeerd. Het is van groot belang dat de discussie over de staatkundige toekomst van de Antillen wordt geënt op de vraag welke staatkundige veranderingen behulpzaam zijn om praktische problemen binnen land en eilanden op te lossen. De eerste vraag moet zijn: wat zijn de problemen en in hoeverre kunnen institutionele wijzigingen helpen, die problemen op te lossen? Dat is een andere benadering dan dat begonnen wordt met een discussie over de staatkundige structuur als zodanig. De instrumentele benadering, waarin de inhoudelijke problemen centraal worden gesteld, wordt nu door de landsregering gevolgd in dialoog met gedeputeerden van de eilandgebieden. Dat lijkt mij goed. Deze discussie moet snel haar beslag krijgen. Het zou namelijk goed zijn als veranderingen waarvoor geen wijziging van het Statuut noodzakelijk is, op korte termijn tot stand kunnen komen. Immers, niet alle politieke en bestuurlijke vernieuwingen binnen de Antillen vergen een wijziging van het Statuut. In de praktijk blijkt bijvoorbeeld dat problemen vanwege de financiële verhoudingen binnen de Antillen moeten worden opgelost. Het gaat daarbij om de verdeling van gelden tussen de eilanden, maar ook over de wijze van belastingheffing. Een doorbraak op dat punt zou een grote bijdrage leveren aan het verbeteren van het bestuur en vergt geen wijziging van het Statuut.

Zo zijn er ook andere mogelijkheden zoals de samenstelling van de Sociaal-economische raad. Wij spreken over vijf eilandelijke economieën en ik kan mij goed voorstellen dat ook de sociaal-economische samenwerking tussen werkgevers en werknemers meer eilandelijk wordt georganiseerd, dus wordt gedecentraliseerd, zodat er geen vertraging optreedt bij het geven van SER-adviezen aan de landsregering.

Bij wijziging van de staatkundige verhoudingen binnen de Antillen moet de hoofddoelstelling de versterking van het openbaar bestuur zijn. Wijzigingen die afdoen aan de kwaliteit en de effectiviteit van het openbaar bestuur zijn de verkeerde weg. Voor Nederland is versterking van deugdelijkheid van het bestuur dan ook een belangrijk ijkpunt in het overleg dat daarover thans nog informeel plaatsvindt met alle betrokkenen. Belangrijk is daarbij welke consequenties het bestuurscollege op Sint Maarten verbindt aan het referendum dat op 23 juni vorig jaar is gehouden. Ik stel vast dat de politici op Sint Maarten, die de bevolking massaal hebben opgeroepen hun stem uit te brengen, zich negen maanden na het referendum nog niet hebben uitgesproken over de interpretatie van de uitslag van het referendum. Zolang het bestuurscollege van Sint Maarten de uitslag van het eigen referendum nog niet scherp heeft kunnen duiden, is het voor de Nederlandse regering niet opportuun om een inhoudelijke stelling in te nemen, zeker niet omdat binnen de Antillen is afgesproken dat ook de landsregering een belangrijke rol in de discussie zal spelen. Nederland is graag bereid tot een constructieve dialoog over de staatkundige vernieuwing. Ik zie deze als een belangrijk instrument om de sociale en economische problemen op de Antillen te lijf te gaan, maar daarbij dient wel de juiste volgorde te worden gehanteerd: eerst de direct betrokkenen, te beginnen met Sint Maarten en de andere eilanden, vervolgens de landsregering en dan gezamenlijk bekijken of er stappen moeten worden gezet die een wijziging van het Statuut met zich brengen.

Ik wil graag de uitspraak van de gouverneur van de Nederlandse Antillen in herinnering roepen, de heer Saleh. In een interview eind februari wees hij erop dat praten over de staatkundige ontwikkeling niet moet leiden tot het toekennen van minder prioriteit aan de lopende discussies over sociale en economische hervorming en begrotingshervorming. Hij zei letterlijk: "Hoofdzaak moeten blijven de financiën en de economie. Daar mogen staatkundige zaken geen spelbreker in zijn." Nu de gouverneur en de regering van de Nederlandse Antillen dit standpunt huldigen – eerst de financiële en economische hervorming en dan de staatkundige – lijkt het mij verstandig dat Nederland die lijn steunt. Ik spreek daarom de hoop uit dat de discussie over de staatkundige vernieuwing een impuls krijgt zodra, zoals mevrouw Römer verwacht, een akkoord tot stand is gekomen tussen de Antillen en het IMF. En dat nog dit jaar.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik wil graag een vraag stellen over de uitnodiging van het bestuurscollege van Sint Maarten aan het Nederlandse kabinet. Dat blijkt een loze uitnodiging te zijn. Daaraan ligt niets ten grondslag; er is geen position paper.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Ik kan bevestigen dat de uitnodiging bestond uit een beleefde brief, zoals altijd in het Koninkrijk het geval is, die niet vergezeld ging van enig inhoudelijk voorstel.

Mevrouw Roscam Abbing-Bos (VVD):

De volgorde die de staatssecretaris schetst, is volstrekt duidelijk. Ik ben het daar ook mee eens. Nu gaan wij echter toch een beetje uit van de stellingname dat direct betrokkenen inderdaad aan de bel trekken en plannen en voorstellen zullen indienen. Stel dat zij dat niet doen. Blijft Nederland dan afwachten? De staatssecretaris ziet in een wijziging van het Statuut of in andere door hem genoemde zaken een mogelijke bijdrage tot het verbeteren van de situatie daar. Daarom vind ik deze vraag toch relevant.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Ik zal nog een poging doen om de volgorde zo helder mogelijk te schetsen. Ik meen dat niets in de weg staat aan spoedige besluitvorming over de staatkundige wijzigingen die niet noodzaken tot wijziging van het Statuut. Statuutswijziging is een lange weg. Die vergt een uitvoerige parlementaire behandeling. Daarmee is veel tijd gemoeid. Hoewel de wonderen de wereld nog niet uit zijn, meen ik toch dat de Nederlandse regering in haar beleid geen rekening moet houden met een statuutswijziging die nog dit jaar haar beslag krijgt. De eerste stap is: doe nu wat kan. Ik verwacht dat het eilandgebied Sint Maarten voor de zomer een aantal voorstellen zal doen.

Ik heb met minister-president Pourier afgesproken dat de Antilliaanse regering harerzijds het denken ook niet zal stopzetten. Ik heb in januari in de slotverklaring van mijn overleg met de heer Pourier de afspraak opgenomen dat de Nederlandse Antillen oplossingsrichtingen laten inventariseren die voor alle eilanden vooruitgang betekenen. Sint Maarten is één speler, maar er zijn er meer. De heer Pourier is bereid om daartoe initiatieven te nemen. Vervolgens is de vraag of dat noopt tot statuutswijziging. Dat zullen wij alsdan beoordelen.

Ik sta open voor een discussie op korte termijn, bijvoorbeeld over belastingherziening, die door de Wereldbank als een belangrijk knelpunt is geïdentificeerd. De belastingstructuur op de Antillen is zo complex dat zij tot lage overheidsinkomsten leidt. Waarom is het tekort dit jaar hoger dan verwacht? Onder andere omdat de belastingopbrengsten tegenvallen. Ik denk dat de complexiteit van het systeem daaraan mede debet is. De Wereldbank heeft daarom de interessante gedachte geopperd om de inkomstenbelastingen ingrijpend te hervormen en te vereenvoudigen door een soort flat rate systeem in te voeren. Daardoor wordt de gehele belastingheffing veel eenvoudiger, brengt minder uitvoeringskosten met zich en genereert hoogstwaarschijnlijk meer opbrengsten. Dat soort praktische stappen zet zoden aan de dijk en kan veel bestuurlijke spanning tussen land en eilanden wegnemen. Ik kan mij nog een aantal dingen voorstellen, waarover ik in gesprek ben met de Antilliaanse regering.

Door diverse afgevaardigden, onder andere mevrouw Roscam Abbing en de heer Schuurman, zijn vragen gesteld over de drugs. Onlangs heeft het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken het jaarlijkse "International narcotics control strategy report" uitgebracht, waarin ook wordt ingegaan op de situatie op de Nederlandse Antillen en Aruba. Beide landen komen niet meer voor op de Amerikaanse majors list, de lijst van de grootste probleemlanden, zoals in het verleden wel het geval was. Dat is een stap vooruit. De Amerikaanse regering spreekt dan ook haar waardering uit aan het adres van de drie betrokken regeringen, van Aruba, de Nederlandse Antillen en Nederland, die hierbij een aantal gezamenlijke initiatieven ondernemen. Het State Department noemt de kustwacht als een belangrijk instrument in de strijd tegen de drugshandel, de inspanningen van de meldpunten ongebruikelijke transacties en het recherchesamenwerkingsteam, het RST, dat wordt gekenschetst als dynamisch en effectief.

Om die reden heeft de Nederlandse regering de Antilliaanse regering voorgesteld, in een brief van minister De Vries aan minister Martha, om de samenwerking op het terrein van de politie en de rechtshandhaving te intensiveren. De heer Martha is uitgenodigd om zijn gedachten daarover aan ons voor te leggen. Ik stel overigens vast dat er tot dusverre geen antwoord op die brief is gekomen.

Het State Department stelt echter ook vast dat de Antilliaanse politie onderbezet en inadequaat getraind is. Samen met de Antilliaanse overheid wil ik graag bezien hoe de samenwerking met Nederland zo kan worden geïntensiveerd dat de rechtshandhaving op de Nederlandse Antillen en daarmee ook de strijd tegen de drugs een extra impuls kan worden gegeven. Ik heb dat in juli vorig jaar aangeboden aan minister-president Pourier, en opnieuw in januari. Afgesproken is dat minister Martha op mijn aanbod reageert. Ook bij dat aanbod wacht ik nog op een antwoord.

Beide overheden richten hun inspanningen ook op de sociale kant van de drugsproblematiek. Nederland financiert bijvoorbeeld via het NGO-kanaal projecten voor drugsverslaafden. In januari heb ik een extra bedrag ter beschikking gesteld voor uitbreiding van de kliniek Brassami, een kliniek op Curaçao voor drugsverslaafden die gedwongen worden opgenomen. Dat is een landsaangelegenheid. Gedwongen opname geschiedt via ondercuratelestelling door de rechter. Door de overeengekomen uitbreiding van het aantal plaatsen van Brassami die wij financieren, krijgen vrouwelijke verslaafden meer kans om in deze inrichting te worden geholpen.

De Amerikanen zijn positief over het verdrag inzake de Forward operating locations dat is getekend en nu voor ratificatie voorligt. Over een aantal weken vindt de behandeling van het FOL-verdrag plaats aan de overzijde in de Tweede Kamer. Ik meen te hebben begrepen dat daarbij ook statenleden uit de Antillen en Aruba aanwezig zullen zijn. Ik denk er goed aan te doen, in dit stadium in dit huis even naar die behandeling te verwijzen.

Voorzitter! Een aantal vragen is gesteld over de jongerenproblemen en de migratie. Tussen Nederland en de heer Pourier, dus de Antilliaanse regering, is december vorig jaar overeengekomen dat met ingang van 1 februari op de Nederlandse Antillen een educatieplicht zou worden ingesteld voor jongeren van 16 tot en met 25 jaar, waarvan de module inburgering, verplicht deel zal uitmaken voor die jongeren die hebben aangegeven zich in Nederland te willen vestigen. Op dit moment ligt in het Antilliaanse kabinet een conceptlandsverordening educatieplicht voor die na behandeling aan de Staten moet en kan worden aangeboden. Daarover heeft nog geen finale besluitvorming plaatsgehad binnen de Antilliaanse regering.

Wel heeft besluitvorming plaatsgehad, samen met Nederland, over een aantal initiatieven om onderwijs en jeugdzorg op de Antillen een forse injectie te geven. Ik zeg dat mede in antwoord op de vraag van de heer Schuurman en de heer Lemstra. Voor het urgentieprogramma jeugd en jongeren heeft Nederland in juni vorig jaar 30 mln. gulden beschikbaar gesteld. Tot dusverre zijn projecten gestart op het terrein van de naschoolse opvang, het zogenaamde Mas-skoolproject; leer-werktrajecten, genaamd Educatie springplank en ook opvoedingsondersteuning. Dat project heet Op stap.

Ik verwacht op korte termijn ook positieve besluiten te kunnen nemen over projectvoorstellen die niet zoals deze drie op Curaçao worden uitgevoerd, maar op Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius evenals andere projecten die ook op Curaçao zullen worden uitgevoerd. Bonaire heeft tot op heden geen financie- ringsverzoeken ingediend, maar ik verwacht die wel op korte termijn. Ik verwacht in het bijzonder dat wij snel kunnen beslissen over de educatieve springplank op Sint Maarten en op Curaçao, alsmede over ambulante hulp voor jonge drugsverslaafden. Dat is belangrijk, omdat Nederland daarmee laat zien, in goed overleg met de Antilliaanse overheid, de opvang van jongeren een extra injectie te geven. Met name het programma voor naschoolse opvang blijkt in een grote behoefte te voorzien. Het betekent dat kinderen na school extra faciliteiten kunnen worden geboden op het gebied van sport, cultuur, maar ook huiswerkbegeleiding. De hele samenleving, maar vooral de kinderen profiteren daarvan.

Ik ben bereid, dit programma verder uit te bouwen als daartoe de nodige voorstellen worden gedaan. Ik denk bijvoorbeeld aan een interessante mogelijkheid, jongeren in te schakelen bij restauratiewerkzaamheden. In Nederland heeft de Stichting herstelling interessante ervaringen opgedaan bij de inzet van werkloze jongeren bij de restauratie van forten rond Amsterdam. Veel Antilliaanse jongeren hebben daaraan deelgenomen. De ervaringen die daar zijn opgedaan kunnen een goede basis zijn voor een soortgelijk project op het gebied van restauratie op de Antillen.

Naast het urgentieprogramma heb ik in januari van dit jaar met de regering van de Antillen een protocol afgesproken om de reguliere onderwijssamenwerking een nieuwe impuls te geven. Met minister Lamp wil ik komen tot een meerjarenprogramma voor onderwijsverbetering. Daarvoor is een goede basis gelegd. Beide regeringen waren daarover positief. Overeengekomen zijn activiteiten om het beroepsonderwijs en het funderend onderwijs, in het bijzonder het basisonderwijs, een injectie te geven. Daarbij moet gedacht worden aan activiteiten op het gebied van de ontwikkeling van kerndoelen en vakleerplannen, leermiddelenontwikkeling, naschoolse activiteiten en verbetering van de aansluiting op de arbeidsmarkt. In totaal is daarvoor 21 mln. gulden beschikbaar gesteld.

Binnenkort hopen wij daarnaast te kunnen beschikken over een onderzoek van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling, de OESO. De OESO heeft in opdracht van de drie betrokken ministers van Onderwijs een vergelijkende analyse gemaakt van het onderwijs op de eilanden. De achtergrond daarvan was om eens door een niet-Nederlandse bril te laten kijken naar de organisatie en inrichting van het onderwijs op de eilanden. De taalproblematiek speelt daarbij natuurlijk een belangrijke rol. Daarbij gaat het om de rol van het Papiaments, het Nederlands, het Engels en in toenemende mate het Spaans. In OESO-verband is in diverse landen veel ervaring opgedaan met meertalig onderwijs. Ik zie met belangstelling uit naar de aanbevelingen van de experts op dit punt. Die aanbevelingen komen op korte termijn. De OESO werkt nu aan de eindrapportage. Eind mei zal op Sint Maarten een reguliere conferentie plaatsvinden van de drie onderwijsministers van het Koninkrijk, waar ook de eindrapportage van de OESO kan worden besproken.

Mevrouw Tan en de heer Lemstra hebben gevraagd of niet alleen op het terrein van het jongerenbeleid, maar meer in den brede de samenwerking met Nederlandse gemeenten en instanties een extra impuls zou kunnen krijgen. Ik ben dat zeer met hen eens. Minister Van Boxtel heeft op Curaçao al eens aangeboden om de in het kader van het Nederlandse grotestedenbeleid opgedane ervaringen met een integrale aanpak van wijkproblemen beschikbaar te stellen aan wijkwerkers en bestuurders op de Nederlandse Antillen, in het bijzonder in de stedelijke gebieden. Wij willen graag een stap verder gaan; minister Van Boxtel en ik zullen daar binnenkort een initiatief toe nemen. Zoals bekend hebben enkele Nederlandse gemeenten een meer dan gemiddelde populatie Antillianen. Wij zouden graag met die gemeenten een veel intensievere uitwisseling van informatie en ervaringen tot stand brengen: onderling tussen de gemeenten en het ministerie van BZK, maar ook met de Antillen en Aruba. Tot dusverre zijn de beide gevolmachtigde ministers bij dat overleg betrokken, maar wij zouden dit graag willen intensiveren. Ik geef een voorbeeld: het komt regelmatig voor dat Nederlandse gemeenten delegaties afvaardigen naar de Nederlandse Antillen om daar informatie en ideeën op te doen om de opvang van de Antilliaanse populatie in hun gemeenten te verbeteren. Die reizen hebben ongetwijfeld veel nut, maar zij zouden nog aanzienlijk meer nut kunnen hebben als de voorbereiding systematisch wordt georganiseerd, als de decentrale betrokkenen – dus de bestuurders van de gemeenten – ruim van tevoren contact zouden hebben met het Antillen-huis, het Aruba-huis en het Nederlandse ministerie van BZK, als zij ter plaatse goed kunnen worden begeleid door de fulltime op de Nederlandse vertegenwoordiging gevestigde experts en als na afloop een debriefing kan plaatsvinden met een uitwisseling van informatie, zodat men meer leert van elkaars ervaringen. Wij zullen daartoe op korte termijn gesprekken aangaan. Ik denk te mogen zeggen dat deze gedachte intussen ook bij de nodige gemeenten actief leeft.

Mevrouw Tan heeft een opmerking gemaakt over de vermeende bureaucratische complexiteit bij de goedkeuring van ontwikkelingsprojecten. Ik hecht eraan om aan te geven dat de snelheid waarmee het ministerie van BZK beslist over Antilliaanse en Arubaanse projectvoorstellen hoger ligt dan de gemiddelde snelheid bij de Wereldbank, de EU en, als ik goed ben geïnformeerd, de reguliere ontwikkelingssamenwerking van Nederland met landen buiten het Koninkrijk. Daarmee wil niet gezegd zijn dat het niet beter kan; dat kan zeker. Ik heb daarom het initiatief genomen om samen met de Antilliaanse overheden te bezien of de Nederlandse ambtenaren die straks projecten moeten goedkeuren, niet in een eerder stadium bij de voorbereiding kunnen worden betrokken om tijd te winnen. Die gesprekken verlopen positief. Op deze wijze zijn het Urgentieprogramma jeugd en jongeren en het Meerjarenprogramma onderwijs voorbereid en op deze wijze zal de komende weken het Meerjarenprogramma economische samenwerking worden voorbereid. Ik wil dus voortgaan op die weg, maar ik spreek met klem tegen dat het feit dat de Nederlandse Antillen dit jaar nog geen economische groei kennen, te wijten zou zijn aan het optreden van de Nederlandse overheid in de ontwikkelingssamenwerking. Als ik die suggestie ten onrechte heb gelezen in het betoog van mevrouw Tan, bied ik daar graag mijn verontschuldigingen voor aan.

Mevrouw Tan heeft gevraagd welke mogelijkheden er zijn om in Nederland woonachtige Antillianen meer te betrekken bij de ontwikkeling van de Antillen. Dat is natuurlijk in het kader van de reguliere, zogeheten technische bijstand, de personele samenwerking, nu al mogelijk. Ik wil dat graag nog een extra impuls geven. Daarover zijn intussen contacten gaande. Ik wijs er in het voorbij gaan overigens op dat sommige Antilliaanse bestuurders een ruime ervaring in Nederland hebben opgedaan. De oud-gezag- hebber van Sint Maarten heeft, bijvoorbeeld, lange tijd voor de provincie Zuid-Holland gewerkt voordat hij goede diensten deed op Sint Maarten. Er is dus sprake van een zeker "va et vient", maar het kan beter.

Ik wil niet uitsluitend in dit verband wijzen op de initiatieven van minister Van Boxtel. Die kijkt samen met de Antilliaanse overheid naar een remigratieproject voor in Nederland woonachtige Antillianen die op de Antillen zouden willen werken. De heer Van Boxtel streeft ernaar dat akkoord rond 1 mei te kunnen sluiten voor een looptijd van drie jaar. Het idee is om een vacaturebank op de Antillen op te zetten, waarbij Antilliaanse vacatures in Nederland worden aangeboden via het internet. Op die manier kan er veel meer kruisbestuiving optreden. Nederland zou dan kunnen voorzien in een zekere financiële tegemoetkoming. Een en ander zou kunnen worden uitgevoerd door de Sociale verzekeringsbank.

De Nederlandse Antillen staan op een belangrijk punt in hun ontwikkeling. Het afgelopen jaar is aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het economisch herstel. Dat is voor het eerst in vijftien jaar. Het is voor het eerst dat een verstrekkend akkoord met het IMF niet alleen tot stand is gekomen, maar ook wordt uitgevoerd. Het is voor het eerst dat er wezenlijke economische hervormingen plaatsvinden. Dat is allemaal goed.

Ik stel vast dat een en ander ook binnen het Nederlandse bedrijfsleven begint te leiden tot meer belangstelling voor de Nederlandse Antillen als investeringsbestemming. Er moeten echter nog essentiële besluiten worden genomen. Als het vertrouwen, dat de Nederlandse Antillen bezig zijn te herstellen bij het binnen- landse en buitenlandse bedrijfsleven en bij de eigen bevolking, wortel wil schieten, vergt dit dat het hervormingsproces dit jaar en ook zeker nog het volgend jaar wordt doorgezet. Economisch herstel is geen kwestie van weken, maar van jaren. Nederland is bereid – en heeft dat ook in woord en daad getoond – de Antilliaanse autoriteiten daarbij omvangrijke steun te verlenen, maar dan op basis van de spelregels van het Statuut. Die stellen de eigen verantwoordelijkheid van de Neder- landse Antillen centraal. De Neder- landse Antillen zijn een parlementaire democratie. De regering is verantwoording verschuldigd aan de Staten. De Staten worden gekozen door de bevolking. Zo hoort het ook! Nederland bestuurt niet de Nederlandse Antillen. Wij zijn niet degenen die daar aan de knoppen zitten. Ons past steun en ons past sympathie en medewerking. Ons past ook een zekere bescheidenheid. Ik waarschuw tegen de gedachte, die buiten dit huis soms leeft, dat Den Haag het economisch herstel op de Antillen kan afdwingen of dat Den Haag het economisch herstel op de Antillen kan kopen. Beide zijn een illusie. De enige manier waarop sociaal, economisch en financieel herstel kan beklijven, is als de lokale politiek het wil. Nederland kan vervolgens helpen. Dat hebben wij gedaan en dat zullen wij met overtuiging ook het komende jaar doen.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

De staatssecretaris pleit voor bescheidenheid. Mag die ook samengaan met beslistheid? Waarom kan niet duidelijk worden gezegd dat Nederland, bijvoorbeeld ten aanzien van staatkundige vernieuwing, verlangt dat men elkaar geen sprookjes voorhoudt? Dat is met de status aparte van Sint Maarten toch een beetje het geval.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Ik ken de heer Schuurman langer dan vandaag. Vandaar ook dat zijn opmerking mij een beetje verrast. Maanden voor het referendum op Sint Maarten hebben zowel minister Peper, toenmalig minister van Binnenlandse Zaken, als ikzelf expliciet aangegeven dat de Nederlandse regering geen heil ziet in een status aparte van Sint Maarten naar het model van Aruba. Ik heb dat ook kort voor het referendum nog eens herhaald. Wij hebben daarvoor ook argumenten aangedragen. De status aparte van Aruba voorziet in een eigen munt, een belangrijk element van de autonomie van Aruba. Ik acht het in de mondiale monetaire verhoudingen een gevaarlijke illusie als eilanden met een omvang van 40.000 inwoners denken geloofwaardig een internationale munt te kunnen invoeren. Aruba heeft een eigen politiemacht. Het lijkt mij niet in het belang van de internationale strijd tegen de georganiseerde criminaliteit, in het bijzonder de drugscriminaliteit, als eilanden met de omvang van Sint Maarten zouden beschikken over een geheel eigen politiemacht zonder dat die is ingebed in groter internationaal verband. Daarmee heb ik twee voorbeelden genoemd, maar dat neemt niet weg dat er zeker mogelijkheden zijn om tegemoet te komen aan de naar mijn gevoel volstrekt begrijpelijke en gerechtvaardigde wens van eilandgebieden als Sint Maarten om meer in eigen huis te kunnen beslissen, maar daarvoor zijn dan wel oplossingen op maat nodig, oplossingen die niet het bestuurlijk vermogen van de eilanden aantasten, maar juist versterken, oplossingen die good governance bevorderen en niet in gevaar brengen. Die mogelijkheden zijn er en ik verwacht dat de discussie in de tweede helft van dit jaar zich daarop zal gaan concentreren.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil dat graag onderstrepen. Natuurlijk wist ook ik wel dat zowel de staatssecretaris als de minister de status aparte van Sint Maarten heeft afgewezen. Het gekke is echter dat het daar misschien wel twintig keer gezegd moet worden voordat het in de discussie doordringt. Bescheidenheid is goed, maar sommige dingen moet je toch maar vaker zeggen, zodat het zich ook in de discussie gaat zetten, want men houdt daar elkaar in zekere zin toch wel een sprookje voor ogen!

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Onderdeel van het mooie maar soms ook wat complexe werk dat ik de eer heb te mogen verrichten is dat je niet alleen de inhoud van wat je zegt moet afwegen maar ook de vorm waarin je iets presenteert. Mijn ervaring is dat boodschappen via de megafoon niet altijd goed worden gehoord en dat boodschappen via de telefoon of in persoonlijk overleg eerder overkomen. Mijn opvattingen, die van minister De Vries, die van de Nederlandse regering over de status aparte zijn zo helder als glas. Wel denk ik dat er op de eilanden nog grote onduidelijkheid bestaat over de vraag welke institutionele wijzigingen in het belang van alle vijf zouden zijn. Die discussie heeft nog niet plaatsgevonden en daar bestaan zeer verschillende ideeën over. Mevrouw Roscam Abbing citeerde even het artikel van Don Martina dat uitkomt op een soort samenwerkingsverband en uitmondt in de klap op de vuurpijl, want in zijn slotalinea schrijft de heer Don Martina dat hij dat ziet als de laatste stap naar volledige onafhankelijkheid. Waarvan akte, maar dat is niet het geluid dat op unanimiteit op de eilanden kan rekenen. De heer Martha had laatst ook een interessante opmerking in een ander artikel, namelijk dat onderwijs misschien wel een koninkrijksverantwoordelijkheid zou moeten worden. Een interessante gedachte en nieuw, althans in de politieke context waarin ik de heer Martha ken, maar ook die gedachte is er niet bepaald een die door massa's van zijn partijgenoten of collega's op andere eilanden hartelijk wordt omarmd. Die discussie is in volle gang!

De voorzitter:

Misschien mag ik de staatssecretaris even onderbreken. Het was een korte vraag en het wordt een wat lang antwoord. Ik had met name gelet op de tijd graag willen overgaan tot de tweede termijn!

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Ik zou alleen nog willen zeggen dat niet alleen de inhoud van de Nederlandse boodschap en de toon van belang is, maar ook de timing en dat ik uw huis het vertrouwen vraag om de regering het juiste moment te laten kiezen.

De voorzitter:

Ik had niet de indruk willen wekken dat de staatssecretaris te lang aan het woord was, integendeel, maar ik kom een beetje klem te zitten met de planning van hedenavond. Ik wil de leden dan ook oproepen om nog bondiger te zijn in hun tweede termijn dan zij ongetwijfeld al van plan waren.

De heer Lemstra (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik bedank de staatssecretaris voor zijn uitvoerige beantwoording.

Ik ken hem als een uiterst voorzichtig bestuurder. Dat is binnen de relatie van Nederland met de Antillen ook zeker op zijn plaats. Aan de andere kant ben ik het wel met de heer Schuurman eens dat het nuttig kan zijn dat Nederland niet alleen met de armen over elkaar afwacht wat de Antillen, Bonaire of Sint Maarten zelf voorstellen, maar ook, als goede contractspartner, meedenkt en meediscussieert. Ik zeg dat vooral, omdat ik denk dat Sint Maarten een heel duidelijke ambitie koestert. Dat geldt ook voor Bonaire, want dat hebben wij bij de laatste bijeenkomst over het contactplan duidelijk geproefd. Zo'n ambitie zoekt een uitweg en men zal dan ook geheid met voorstellen komen over een status aparte of een bovenwindse dan benedenwindse aanpak.

Als men eenmaal met die voorstellen naar buiten is gekomen, is het moeilijk voor de regering om alsnog te zeggen dat zij dat niet wil of dat die voorstellen niet verstandig zijn. Het is veel beter om al bij het begin van de rit gezamenlijk hierover te discussiëren. Als je dat doet, kun je ze nog steeds het overigens terechte idee geven dat zij het voortouw hebben in deze "pas de deux" over de staatkundige hervormingen. Het moge duidelijk zijn dat ik het gevaarlijk vind om af te wachten, tenzij de staatssecretaris en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in allerlei informele gesprekken hierover spreken. Ik kan mij overigens voorstellen dat men ons over deze gesprekken, als die al plaatsvinden, geen kond wil of kan doen.

Voorzitter! Ik ben blij dat de staatssecretaris heeft kunnen melden dat ook volgens mevrouw Römer het IMF-akkoord binnen handbereik is. De staatssecretaris heeft echter terecht opgemerkt dat wij met twee trajecten te maken hebben. Het ene traject is de sanering van de financiën, waarvoor, als ik het goed begrijp, 225 mln. gulden nodig is, waarbij Nederland en de Antillen allebei de helft van dit bedrag zullen bijdragen. Het andere traject is het economische herstelprogramma, gericht op "sustainable development" en "long-term" ontwikkelingen.

Het is van buitengewoon belang dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen dat herstelprogramma heel duidelijk zijn piketpalen slaat. Het kan namelijk niet zo zijn dat straks een herstelprogramma wordt aangeboden, waarop wij alleen "ja en amen" mogen zeggen en dat precies aangeeft hoeveel geld wij moeten dokken. Dit alles onder het motto "wij zien wel waar het schip strandt". Een dergelijke gang van zaken moeten wij voor zijn, want als men voor langere tijd het schip op koers wil krijgen, moeten wij gemeenschappelijk de koers uitzetten. Ik denk dan niet alleen aan gemeenschappelijke financiering, maar ook aan het gemeenschappelijk ontwikkelen van plannen. Alleen op die manier kunnen wij elkaar tot steun zijn.

Voorzitter: Korthals Altes

Mevrouw Roscam Abbing-Bos (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik bedank de staatssecretaris voor zijn volledige beantwoording. Zijn beantwoording noopt mij niet om op dit moment aanvullende vragen te stellen of om dieper op de gestelde vragen in te gaan. Ik heb wel de behoefte om de bijdrage van de staatssecretaris kort samen te vatten om aan te geven wat de staatssecretaris ons in mijn ogen over heeft willen brengen.

De staatssecretaris heeft ons willen meegeven dat op termijn nog steeds alle mogelijkheden benut kunnen worden en dat daarmee wel degelijk een einde gemaakt kan worden aan de huidige problematiek. Tegelijkertijd hangt een en ander volgens hem af van de essentiële besluiten die daartoe moeten worden genomen. In mijn ogen betekent dat – ik hecht eraan om dat te benadrukken – dat de ontwikkelingen ook anders kunnen uitvallen dan wij verwachten, als deze essentiële besluiten niet of slechts gedeeltelijk genomen en uitgevoerd worden. Wij moeten dat onder ogen zien.

De staatssecretaris vraagt het vertrouwen om de regering op het juiste moment te laten kiezen. Ik heb niet de indruk dat de staatssecretaris daarmee bedoelt dat wij uitsluitend moeten afwachten. Ik ben dan ook geneigd om de regering dat vertrouwen op dit ogenblik niet te ontzeggen. Ik wens de staatssecretaris sterkte bij de verdere gang van zaken.

Mevrouw Tan (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor zijn uitvoerige antwoord. Het zal duidelijk zijn dat onze inschatting en beleving op een aantal essentiële punten fundamenteel verschillen. De staatssecretaris heeft dat in zijn beantwoording tot uitdrukking gebracht door delen te citeren uit mijn speech in eerste termijn, de tritsjes "redeloos, radeloos, reddeloos" en "moedeloos, machteloos, meedogenloos". Hij wees erop dat mijn partijgenoten ook in de regering vertegenwoordigd zijn. Ik deel hem graag mede dat ik voor mijn speech niet alleen uit mijzelf heb geput, maar ook gevoed ben door partijgeledingen die zich bezighouden met de problematiek.

Binnen de Partij van de Arbeid is er in dit verband sprake van groot medeleven en grote bezorgdheid. Mijn fractie kijkt met spanning naar de voortgang. Gehoord de woorden van de staatssecretaris lijkt er een verschil te zijn wat betreft de "sense of urgency". Ik ontken niet dat de staatssecretaris en zijn ambtenaren zich hebben ingespannen, maar mijn fractie maakt zich ongerust over de voortgang van de migratie en het gebrek aan perspectief. Ik ontken ook niet dat er resultaten worden geboekt. Is de omvang van de resultaten en het tempo waarin die worden bereikt echter wel van dien aard dat men voldoende vertrouwen heeft om niet de koffer te pakken en een ticket te kopen? Ik heb overigens van de staatssecretaris geen antwoord gehad op mijn vraag over de visumplicht.

Ook over de kwestie van de tegenvallende inkomsten vanwege bezuinigingen en minder werkgelegenheid hoor ik graag een nadere toelichting van de staatssecretaris. Ik heb gevraagd of hij vindt dat er een herstelfonds nodig is met externe middelen. De staatssecretaris heeft in dat verband verteld over de voort- gang van zijn overleg met mevrouw Römer en over het herstelactieprogramma. Ik wens hem uiteraard alle succes toe in de hoop dat het programma totstandkomt. Is dit evenwel genoeg om de migratie een halt toe te roepen en te keren?

Een ander terrein waarop sprake is van een essentieel verschil in analyse en benadering is het grotestedenbeleid. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij samen met minister Van Boxtel zal bekijken hoe de ervaringen met het grotestedenbeleid kunnen worden gebruikt in de wijkaanpak op de Antillen. Uiteraard verwelkomen wij dat. In onze kringen heersen echter teleurstelling en scepsis over de effectiviteit van met name de sociale pijler en die wijkgerichte aanpak. Er is onzekerheid over de resultaten en de effectiviteit met betrekking tot de sociale cohesie in de achterstandswijken en het vertrouwen dat juist bij groepen daar tot stand moet worden gebracht.

Als de staatssecretaris zegt dat economische herstel niet weken maar jaren vergt, dan zijn wij dat uiteraard met hem eens. "Bereidheid tot steun binnen de spelregels van het Statuut", "Nederland bestuurt niet de Antillen", "ons past bescheidenheid". Vanuit welke grondhouding gaat Nederland dan helpen? Ik kijk naar wat Nederland presteert op het gebied van het grotestedenbeleid en naar de rampen in Volendam en Enschede. Wij moeten erkennen dat wij grote problemen hebben als het gaat over bureaucratie en overregulering. Dat is niet toegespitst op uitsluitend Koninkrijkszaken. Het is een probleem van het hele Nederlandse openbare bestuur. Als er een gericht urgentieprogramma wordt ingezet op de Antillen waarin Nederland en de Antillen samenwerken, dan is het niet alleen Nederland dat de Antillen helpt. Nederland heeft er ook wat bij te winnen om pilots in te zetten op een veel kleiner en overzichtelijker gebied. Gekomen moet worden tot verbeteringen in het overheidsfunctioneren als het gaat om het tegengaan van bureaucratie en overregulering.

Wij onderschrijven de opmerking over samenwerking als het gaat om de relatie tussen de zeven Nederlandse Antillengemeenten en de Antillen. Wij hebben begrepen dat het wat vragen heeft opgeroepen dat een van de gemeenten naar de Antillen is afgereisd om daar afspraken te maken. Als de staatssecretaris zegt dat van rijkswege meer zal worden gecoördineerd in de voorbereiding en de debriefing, zal dat alleen maar toe te juichen zijn. Evenzeer geldt dat voor initiatieven van de staatssecretaris in samenwerking met de minister voor het grotestedenbeleid als het gaat over remigratieprojecten met vacaturebanken.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor het antwoord.

De staatssecretaris vroeg steun van ons voor zijn beleid. Hierover bestaat geen enkele twijfel. Ik heb begrepen dat economisch herstel prioriteit nr. 1 is en dat staatkundige hervormingen in de zin van status aparte voor welk eiland dan ook helemaal niet aan de orde zijn. Het is wel van belang te denken aan instrumentele oplossingen van de bestaande problemen. Wij steunen dat. Ik heb per interruptie gezegd: niet alleen bescheidenheid maar ook beslistheid. Ik merkte toen enige irritatie bij de staatssecretaris. Dat is wel gestoeld op jarenlange ervaring. Ik geef twee voorbeelden. Hij heeft twee keer tegen ons gezegd: daarover heb ik ze geschreven en een voorstel gedaan, onder andere om politiesteun te bieden. Hij heeft er nog geen antwoord op teruggekregen. Het is onbegrijpelijk dat niet per omgaande een bericht wordt gestuurd. Als mevrouw Römer tegen hem zegt: binnen enkele weken verwacht ik een overeenkomst tussen de Nederlandse Antillen en het IMF: Nederland kan dan met extra steun komen, dan denk ik dat het gaat gebeuren. Ik betwijfel of dat binnen enkele weken gebeurt. Is dat terecht of niet?

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Als wij in de toekomst konden kijken dan zouden vele van onze bekommernissen als sneeuw voor de zon verdwijnen. Het is bestuurlijk voor de Nederlandse Antillen geenszins onmogelijk om de additionele bezuinigingen tot stand te brengen, zoals de heer Pourier heeft aangekondigd. Wel is duidelijk dat die in de Antilliaanse samenleving de vraag oproepen, waar ze zouden moeten neerslaan. Er heeft deze week op de Antillen een uitvoerige discussie tussen mensen uit de gezondheidssector plaatsgevonden. De heer Pourier vroeg daarbij wat deze sector redelijkerwijze zou kunnen bijdragen, uiteraard zonder de zorg voor de bevolking in gevaar te brengen, om inefficiënte zaken en dergelijke uit het systeem te halen. Het antwoord van de betrokkenen had een hoog "not in my backyard"-gehalte. Daar moet men natuurlijk wel rekening mee houden, maar ik acht de kans aanzienlijk dat er alsnog een akkoord met het IMF tot stand komt. Ik hoop ook vurig dat dit zal gebeuren voor de reis van Nederlandse ondernemers van eind april; dan zou namelijk aan het Nederlandse bedrijfsleven meteen heel duidelijk worden gemaakt dat de hervormingen op de Antillen doorgaan, dat ze niet stilgevallen zijn na de eerste operatie.

De heer Lemstra roept op tot mee- denken, als minimumvariant. Hij mag er gewoon van uitgaan dat dit meedenken in de burelen van het ministerie van Binnenlandse Zaken met krakende intensiteit plaatsvindt, maar er is een verschil tussen denken en spreken. Het zou contra- productief werken als de Nederlandse regering al een standpunt bekendmaakte voordat het bestuurscollege van Sint Maarten een interpretatie aan de uitslag van het eigen referendum zou hebben gegeven. Dat de bestuurders aldaar negen maanden na het referendum de discussie daarover nog niet hebben afgerond, behoort tot de verrassingen in het leven, maar men kan ervan uitgaan dat de Nederlandse regering zeer duidelijke eigen ideeën heeft. Ik heb niet voor niets verwezen naar het belang dat wij hechten aan deugdelijkheid van het bestuur. Hierover heeft ook een discussie plaatsgevonden rondom de eerder gehouden conferenties over de staatkundige toekomst. Wij hebben daaraan de nodige ideeën overgehouden en wij hebben ook een aantal nieuwe ideeën ontwikkeld. Wij denken dus mee, maar op dit moment vooral achter de schermen. Ongetwijfeld zullen wij dat ook daarvoor doen zodra dat constructief kan uitwerken en processen kan versnellen. Als ik één les heb geleerd in mijn vorige politieke bestaan in de Europese Unie, dan is het wel dat je inhoudelijke problemen kunt oplossen met institutionele wijzigingen en dat die wijzigingen er dan ook wel komen, maar dat het lang kan duren en weinig oplevert als je begint aan een abstract debat over institutionele wijzigingen zonder dat die zijn gekoppeld aan concrete, materiële vooruitgang.

Bij de economie hebben wij een zeer duidelijke eigen inbreng. Ik heb al gewezen op het belang dat Nederland hecht aan de financiering van projecten op het gebied van natuurontwikkeling en behoud van het culturele erfgoed. Nederland heeft bijvoorbeeld de aanleg van een megapier op Curaçao gefinancierd. Die is een geweldig succes en er is nu wellicht sprake van de aanleg van een tweede pier. Ik ben in beginsel bereid, ook deze mede te financieren, maar dan moet de lokale overheid wel kiezen of die in Punda of in Otrabanda moet komen. Dat is een politieke keuze, die heeft men nog niet gemaakt.

Hiermee heb ik ook antwoord gegeven op een vraag van mevrouw Roscam Abbing over het kiezen van het juiste moment. Het is absoluut onze bedoeling om aan een discussie over de staatkundige structuur deel te nemen zodra het moment daarvoor is gekomen, dus zodra onze bijdrage versnellend kan werken.

Mevrouw Tan heeft gevraagd, met welke grondhouding Nederland de Antillen gaat helpen. In de afgelopen jaren heeft Nederland dat gedaan en zal dat blijven doen op basis van verbondenheid, niet alleen politiek, maar ook verbondenheid van onze bevolkingen, op basis van vriendschap en op basis van zorg. En er is sprake van een gemeenschappelijke wil om de problemen op de Nederlandse Antillen op te lossen, en niet primair gebaseerd op het Nederlandse belang – ik schaam mij daar overigens geenszins voor, want de migratie levert ook in Nederland problemen op – maar primair op basis van de staatsrechtelijke en dus ook politieke verbondenheid in het Koninkrijk. Maar wel, zo zeg ik erbij, met respect voor de parlementaire democratie op de Antillen.

Mevrouw Tan (PvdA):

Het ging mij erom of in de grondhouding waarmee Nederland Curaçao uit de economische problemen wil helpen, niet ook een partnershiphouding kan zitten in de zin van: het is niet alleen de ander die in de problemen zit en de grote broer die bij wijze van spreken komt helpen, want die grote broer heeft ook zo zijn problemen waarmee hij in dat traject verder kan worden geholpen.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Dat is zeker het geval. Het gaat de heer Van Boxtel en mij er bepaald niet alleen om, dat Nederlandse ervaringen aan de Antillen beschikbaar kunnen worden gesteld. Het gaat juist ook om het omgekeerde. Nederlandse gemeenten met veel Antillianen in hun bevolking kunnen ongetwijfeld hun voordeel doen met ervaringen die in wijken als Serafortuna zijn opgedaan. Het gaat mij erom een leerproces over en weer tot stand te brengen waarvan beide partijen voordeel kunnen hebben. Maar al het water van de zee wast niet weg dat, zolang de Nederlandse Antillen, zoals vorig jaar, 400 mln. gulden aan financiële steun van Nederland nodig hebben, er toch wel sprake is van een aanzienlijke Nederlandse bijdrage aan de overzijde.

Ik sprak van een geest van verbondenheid en vriendschap, maar het is er ook een van respect voor de eigen afwegingen aan de overzijde. Als de Antilliaanse Staten bepaalde hervormingen niet wensen, kan Nederland ze niet afdwingen. Dat is nu eenmaal het effect van de parlementaire democratie aan die zijde. Dat neemt niet weg dat mijn "sense of urgency" hoog is en dat ik het betreur dat bijvoorbeeld een investeringsproject van een lokale ondernemer op Curaçao die in Westpunt een aantal toeristische kamers wil realiseren, op dit moment op sterk water moet worden geplaatst, omdat het eilandsbestuur van Curaçao geen erfpachtovereenkomst met de betrokken man wil sluiten. Hoe denkt men in het bestuurscollege van Curaçao buitenlandse investeerders te kunnen aantrekken als men zelfs een bestaande lokale investeerder, die tientallen miljoenen in het eiland heeft geïnvesteerd, niet in de gelegenheid stelt een eenvoudige erfpachtovereenkomst te sluiten? Mijn "sense of urgency" bij dat soort zaken is hoog. Maar ik zeg erbij dat ik daarbij uiteraard primair kijk naar de verantwoordelijkheid van het bestuurscollege en de eilandsraad van Curaçao.

Er is gesproken over de visumplicht. Wij praten op dit moment met de Antillen over samenwerking, omdat wij het gevoel hebben dat eenzijdige maatregelen in dit stadium niet het geschikte middel zijn om het gemeenschappelijke vraagstuk van de migratie effectief aan te pakken. Wij zetten dus in op gemeenschappelijk beleid en in het bijzonder op economisch herstel op de Antillen, want zonder dat zal de migratie doorgaan.

Mevrouw Tan (PvdA):

Is het de inschatting van de staatssecretaris dat met de wijze waarop het programma nu op koers ligt, de toenemende migratiestromen worden gestuit of gekeerd? Is er op dit moment genoeg vertrouwen in het perspectief?

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Dat hangt af van de maatregelen die de komende maanden nog door de Antilliaanse overheden worden genomen. Op dit moment is dat vertrouwen nog onvoldoende. Dat vertrouwen moet groeien. U kent de uitdrukking: vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Het is sneller weg dan je het hersteld hebt. De Nederlandse Antillen hebben een lange bestuurlijke traditie van het inzetten maar niet doorvoeren van hervormingen; het IMF heeft daar laatst nog op gewezen. Ik hoop zeer – ik heb ook aanleiding om te verwachten dat dat dit keer zal gebeuren – dat de Nederlandse Antillen dit keer de hervormingen wel zullen doorzetten, omdat de wereld niet is blijven stilstaan. Niet alleen het probleem van de migratie speelt een rol, wat ook voor de Antillen slecht is omdat het betekent dat veel van de beste mensen het land verlaten, maar het is ook een feit dat in de rest van de wereld, Afrika, Azië en Latijns Amerika, veel verder gaande hervormingen hebben plaatsgevonden dan die welke de Antillen nu overwegen. Men heeft een aanzienlijke achterstand bij het vergroten van het concurrentievermogen. Gelukkig heeft men die achterstand intussen geïdentificeerd; de Wereldbank, het IMF en de OESO helpen daarbij. Men heeft een begin gemaakt met het wegwerken daarvan. Ik noemde al de liberaliserende maatregelen en het hervormen van de overheidsfinanciën, maar er is nog een lange weg te gaan. Ik heb er vertrouwen in dat die weg kan worden afgelegd, omdat de ervaring van andere eilanden in het Caribisch gebied laat zien dat zelfs zonder massale hulp van het buitenland die hervormingen kunnen slagen. Landen als Barbados en Trinidad hebben daarvan indrukwekkende voorbeelden laten zien en dat geldt evenzeer voor landen in Latijns Amerika en Afrika. Landen waarbij niemand het voor mogelijk had gehouden – ik denk aan Oeganda – zijn bezig met een forse inhaaloperatie die effect sorteert. Dat kan ook op de Nederlandse Antillen. Men heeft de capaciteit, het bestuurlijk vermogen en het politieke leiderschap. Maar het is een zaak van doorzetten en volhouden. Daarin vindt men de Nederlandse regering aan zijn zijde.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt van 19.40 uur tot 21.10 uur geschorst.

Naar boven