Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 7, pagina 105-149 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 7, pagina 105-149 |
Aan de orde zijn:
de algemene politieke beschouwingen inzake het in 1999 te voeren beleid (26200).
De voorzitter:
Alvorens de beraadslaging te openen, heet ik het tweede kabinet onder het minister-presidentschap van de heer Kok welkom in deze eerste vergadering van het kabinet met deze Kamer. De vorige keer, vier jaar geleden, was de eerste ontmoeting met deze Kamer binnen de 100 dagen, zodat ik mag aannemen dat de regering deze confrontatie na meer dan 100 dagen zal kunnen doorstaan.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Vandaag en morgen praten wij in dit huis over het beleid van het tweede kabinet-Kok, zoals het in hoofdlijnen gepresenteerd werd op de derde dinsdag in september. Mijn fractie heeft zich op die dag en tijdens de dagen en weken daarna afgevraagd waar de levendigheid en het enthousiasme te vinden waren die toch kenmerkend behoren te zijn bij de beleidspresentatie van een nieuw kabinet. Mijn fractie stond daarin bepaald niet alleen. Op die dag werd al in een ANP-bericht een samenvatting gegeven van de commentaren van een aantal dagbladen. 'Saai, visieloos, degelijk: de kranten in Nederland juichen bepaald niet van enthousiasme over de inhoud van Troonrede en Miljoenennota', aldus dit ANP-bericht. Men zocht de euforie en het elan die nog wel de start van het eerste kabinet-Kok kenmerkten. Men zocht en heeft sindsdien nog niet gevonden.
De start van het huidige kabinet was al niet plezierig. Kiezers zullen zich bij de neus genomen hebben gevoeld, toen drie smaakmakers die veel kleur hadden gegeven aan de verkiezingscampagne wel erg snel het parcours verlieten. Veel kiezers zullen hun stem op een partij hebben uitgebracht, omdat een van de heren Wallage, Van Mierlo of Bolkestein tot die partij behoorden. De discussie in de Tweede Kamer rondom de regeringsverklaring roept ook geen mooie herinneringen op. Hoofdthema werd daar het debat over de vraag hoe een eventueel overschot van de begroting zou worden besteed. Regeringspartijen maakten zich daar zeer druk over in overigens sterk van elkaar verschillende meningen. De drukte die daar toen werd gemaakt, komt bijna karikaturaal over, nu wij weten dat er zoveel economische problemen op ons af komen. Te weinig werd in die discussie benadrukt dat op 15 september een lastenverzwaring voor 1999 werd aangekondigd die toch wel erg haaks stond op de door de regeringspartijen in de verkiezingstijd gedane beloften. Serieuze kiezers zullen zich inmiddels wel afvragen, of het juist niet het CDA is geweest dat het in de verkiezingstijd bij het rechte eind had met de stelling dat er in de komende tijd geen ruimte zou zijn voor een algehele lastenverlichting, maar wel – waar mogelijk – voor gerichte lastenverlichtingen. De lastenverzwaring van 1,5 mld. Voor 1999 komt voor rekening van de sociale premies. Er zijn nu ook berichten waaruit blijkt, dat de fondsen waaruit de collectieve ziektekosten moeten worden betaald, dit en volgend jaar een tekort hebben dat ruim 2 mld. groter is dan waar het kabinet bij het opstellen van de begroting nog van uitging. Het kabinet heeft inmiddels gereageerd op Kamervragen naar aanleiding van dit bericht, maar de Ziekenfondsraad blijkt niet onder de indruk te zijn van deze reactie en dus blijft het bericht voorlopig overeind. Kan de minister-president nader ingaan op dit bericht en ons vertellen, hoe het kabinet dit probleem denkt op te lossen?
Mijn fractie heeft de indruk, dat het kabinet sinds de start in september heel vaak wordt geconfronteerd met zorgelijke kwesties die uit de vorige kabinetsperiode stammen. Interessant is in dit verband de gepubliceerde studie van oud-minister prof. Van Thijn en enkele studenten over 'De sorry-democratie, recente politieke affaires en de ministeriële verantwoordelijkheid'. Dagblad Trouw geeft een goede samenvatting. Daaruit vermeld ik het volgende: 'De affaires hebben 'Paars I' in één opzicht onberoerd gelaten. Of het nu ging om het ontslag van Brinkman, het 'monitoren' van Iraanse vluchtelingen, de groeiprognoses van Schiphol, de uitzending van Gümüs, de val van Srebrenica, de nasleep van de Bijlmerramp, het debacle van de CTSV, de arrestaties tijdens de Eurotop, de falende hulpverlening tijdens de Herculesramp, het arrestatiebevel van Bouterse of de muiterij aan de Schedeldoekshaven, de uitkomst liet zich meestal samenvatten met het adagium: ze dronken een glas, en alles bleef zoals het was. Alleen de VVD'er Linschoten hield het voor gezien. Daarentegen kreeg de ambtenarij het zwaar voor de kiezen. Brinkman en Docters van Leeuwen werden ontslagen. Diverse ambtenaren werden uit hun post ontheven, anderen werden zonder pardon overgeplaatst.'
Voorzitter! In het kader van al deze kwesties was het interessant om te vernemen, dat voormalig VVD-leider Bolkestein een soort dagboek had laten schrijven waarin hij een minister uit het vorige kabinet als 'mislukt' typeerde. Men kon zich bij die opmerking afvragen wie hij nu eigenlijk bedoelde: mevrouw Jorritsma met de langer geworden files en Schiphol, mevrouw Sorgdrager met tal van affaires, de heer Voorhoeve met Srebrenica, of één van de anderen? Hij bleek oud-minister Van Mierlo te bedoelen. In het verlengde van de studie van Van Thijn c.s. stelt mijn fractie, dat zo'n opmerking toch niet best is. Kennelijk heeft de VVD vier jaar lang steun willen geven aan een kabinet waarin de heer Van Mierlo als vice-premier een belangrijke rol speelde, terwijl de leider van de VVD die man als mislukt beschouwde. Inmiddels is de heer Van Mierlo benoemd tot minister van Staat, een uitermate eervolle benoeming. Mijn fractie wil, gezien de voorgaande opmerkingen, graag van de minister-president vernemen of zijn kabinet unaniem achter de recente benoeming van de heer Van Mierlo staat.
Voorzitter! Over enige weken gaat deze Kamer bij de financiële beschouwingen discussiëren over de Miljoenennota. Bij die gelegenheid zal mijn fractie de kwalificatie 'degelijkheid' ter discussie stellen en nader ingaan op het te voeren financiële beleid. Thans wil ik slechts op een tweetal hoofdthema's de mening vragen van het kabinet. De eerste vraag is, of het kabinet al inzicht kan geven in de inhoud van een scenario, waarbij het uitgangspunt een mindere economische ontwikkeling is dan waarmee in de huidige begroting rekening is gehouden.
De economische ontwikkeling, dat is bekend, is voor een belangrijk deel gebaseerd op het al of niet aanwezig zijn van vertrouwen bij producenten en consumenten. Helaas indiceren recente berichten, dat dit vertrouwen bij beide groepen snel terugloopt. Producenten en consumenten zitten daarmee op het spoor van veel deskundigen die wereldwijd hun zorgen spuien. Onze vraag is nu, of het kabinet een worst case-scenario in de zak heeft en, zo ja, wat dan de hoofdlijnen van dat scenario zijn.
Het tweede thema betreft de euro. Het gaat ons daarbij met name om de vraag, of het kabinet deelt in de zorg die onder meer door VVD-leider Dijkstal werd geuit terzake van de benadering, die de nieuwe Duitse regering aan belangrijke, relevante zaken geeft. Daarbij valt vooral te denken aan opmerkingen van de nieuwe Duitse minister Lafontaine ten aanzien van de onafhankelijkheid van de Centrale Bank in de monetaire politiek. Deelt het kabinet die zorg van de heer Dijkstal, die bijvoorbeeld ook door mijn fractie wordt gedeeld? En zo ja, zo vragen wij vervolgens de minister-president, wat heeft het kabinet in dezen gedaan?
De christen-democratie in Europa, het CDA in Nederland – het heeft geen zin, dat te ontkennen – heeft met electorale tegenwind te maken. Dit zou dramatisch zijn als dat een breuk betekende met alles waar onze beweging voor staat. Maar de situatie lijkt te ontstaan, dat een groot deel van wat mijn politieke stroming in deze eeuw heeft voorgestaan, nu door anderen wordt overgenomen, en in laatste instantie gaat het daarom. Ik noem de eenwording van Europa, ook verenigd met het midden van ons continent, de Atlantische samenwerking, de verzoening van arbeid en kapitaal, de eigen verantwoordelijkheid van sociale partners en maatschappelijke organisaties, een evenwicht tussen overheidszorg en eigen persoonlijke verantwoordelijkheid, een sober financieel beheer en toch voldoende ruimte voor gemeenschapsvoorzieningen, defensie-inspanningen en internationale solidariteit. Het klinkt nu misschien wat algemeen en abstract, maar op al die punten hebben andere stromingen in ons land tegenover de christen-democratie gestaan, om nu uit te komen op standpunten die identiek zijn met wat wij hebben voorgestaan of daar dicht bij liggen. De schimmige discussie over 'de derde weg' bracht zelfs The Economist tot de vraag, wat het verschil was tussen deze poging tot een nieuwe politieke koers en de christen-democratie.
Wij nemen hier met een zeker genoegen kennis van, maar dit is geen reden voor de christen-democratie om met pensioen te gaan. De christen-democratie is als beweging ontstaan uit protest tegen de geest van de tijd, als emancipatiebeweging van bepaalde bevolkingsgroepen en uit zorg om sociale misstanden. Wij konden politieke keuzes maken op grond van een bepaalde visie op de menselijke persoon, op grond van een bepaalde waardenoriëntering, een visie op de samenleving en zorg voor meer dan de kiezers van dat moment. In de komende jaren zal het wederom in de politiek om meer gaan. Een mens is meer dan een belastingbetaler of een consument, een samenleving meer dan een zandbak van individuen. Het gaat in het leven om meer dan geld verdienen; de toekomst, het leven van volgende generaties, is minstens even belangrijk als het hier en nu.
De reactie van anderen is dan dikwijls: 'Maar wat is daar nu het onderscheidende aan? Kijk naar onze Troonredes: hebben wij ook geen warme woorden gewijd aan het gezin, aan de cohesie in de samenleving, aan het belang van de toekomst van ons land? Als de christen-democratie zegt, de bondgenoot van de samenleving te zijn, zijn wij dat dan niet?'
Het gaat in de politiek niet om de woorden van alledag, maar om de consequente vertaling in beleid, in versterking van instellingen, in bescherming van het kwetsbare. Wie de menselijke maat verwaarloost onder de druk van 'efficiency', heeft te weinig oog voor de menselijke persoon. Wie onder het mom van schaalvergroting aan de subsidieverlening voor identiteitsinstellingen de eis van fusering met algemene instellingen aanlegt, of wie de demarcatielijn tussen de publieke omroep, de commerciële omroep en de staatsomroep nog dunner maakt dan hij nu al is, toont weinig begrip voor de zo grote noodzaak van waardencommunicatie in een vercommercialiserende cultuur. Wie de kinderbijslag verlaagt – en het recente rapport van het Sociaal en cultureel planbureau heeft onze zorgen op dat punt meer dan bevestigd – verloochent woorden over de waarde van gezin en samenleving, evenals wie met de mokerhamer door de gegroeide gemeentelijke structuren heen wil breken. En wie zowel op defensie als op ontwikkelingssamenwerking bezuinigt, heeft weinig recht van spreken als het om een toekomst gaat waarin vrede en welvaart de basisvoorwaarden voor die noodzakelijke internationale orde zijn.
Mooie woorden zijn niet genoeg; noch voor de regeringscoalitie, noch voor het CDA. Onze uitgangspunten moeten in ieder tijdsgewricht vertaald worden in duidelijke politieke keuzen, en dat zullen wij ook nu weer doen. In de komende jaren staat het hoogst op onze agenda de hedendaagse vormgeving van de rechtsstaat. Wetten die niet gehandhaafd worden of kunnen worden, een overheid die te weinig investeert in de handhaving van de wel noodzakelijke wetten, die overheid moet niet verbaasd zijn dat daar het begin van de grootste kwaal van onze samenleving ligt: onveiligheid. In de terechte wens van veiligheid, eigenlijk de belangrijkste wens van onze burgers, ligt de grote opdracht van de politiek besloten waarin ook onderscheidende opvattingen over mens en maatschappij duidelijk worden. Dat vraagt een bepaalde visie op de mens, die verantwoordelijk is en zijn verantwoordelijkheid moet nemen en die op andere momenten hulp en bescherming nodig heeft; ruimte voor het gezin; waardencommunicatie; cohesie in de samenleving; economische participatie; een betrouwbare overheid; adequate middelen voor preventie en bestraffing van de misdaad; daarom ook veel meer ruimte voor de hele keten van de rechtshandhaving; en niet te vergeten, zorg voor de publieke ruimte.
Een integraal veiligheidsbeleid staat op gespannen voet met zaken als gedogen, verloedering van de publieke ruimte, waardoor straat en plantsoen en plein eerder plaatsen van geweld dan van ontmoeting worden, maar ook met een overtolerantie ten aanzien van menselijke vernedering in de virtuele publieke ruimte, dus in de media, en ook met het gepruts met het aantal politieagenten. Verder staat het op gespannen voet met het achterblijven van adequate wetgeving die de kansen van opsporing gelijke tred doet houden met de nieuwe mogelijkheden van de georganiseerde criminaliteit. Een goed veiligheidsbeleid is voorts onmogelijk bij een onvoldoende capaciteit voor de rechterlijke macht, staande en zittende.
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter! De heer Van Leeuwen spreekt een passage over de rechtsstaat uit. Ook mijn fractie vindt dat die de komende jaren hoog op de agenda moet staan. Hoe verhoudt deze passage in zijn algemene beschouwingen zich tot het feit dat zijn fractie het wetsontwerp over de reorganisatie van het openbaar ministerie controversieel heeft verklaard? Daardoor is de behandeling van dat voorstel in ieder geval een jaar vertraagd.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Ik kan mij voorstellen dat wij de discussie die toen gevoerd is, niet geheel opnieuw voeren. Ik wil met alle liefde in tweede termijn nog een paar trefwoorden meenemen. Ik wil de interruptie hiermee als feit beschouwen. Ik kom er dus op terug, zij het zeer kort en niet in herhalingen.
Voorzitter! Maar het gaat verder: wie de gezamenlijke rusttijden in onze samenleving afschaft, moet niet verbaasd zijn dat aandacht voor familie, maar ook voor verenigingen tot en met buurt- en wijkorganisaties onder druk komt te staan. Wie identiteit wil laten opgaan in algemeenheid, moet niet verbaasd zijn dat de wortels voor verantwoordelijk gedrag ook aangetast worden. En wie maximale arbeidsparticipatie wil bevorderen, moet niet schrikken van de consequenties voor gezin en opvoeding. Wie geen duidelijke demarcaties aanbrengt tussen het domein van het commerciële en het niet-commerciële, moet niet verbaasd zijn dat er op den duur een samenleving ontstaat waarin het geld alles gaat domineren.
Voorzitter! Het voorgaande betoog vraagt om voorbeelden uit de praktijk. Daar wil ik er hier een paar van geven. Op 18 september jongstleden installeerde de president van het gerechtshof in Den Bosch een aantal nieuwe leden van het hof en in zijn publieke toespraak ging hij bij die gelegenheid in op de grote problemen bij de rechterlijke macht. Na een aantal op zich positieve opmerkingen over het rapport 'Rechtspraak bij de tijd', van de commissie-Leemhuis, confronteerde mr. Jurgens zijn gehoor met de harde werkelijkheid. Hij constateerde dat op de uitwerking van de plannen-Leemhuis niet kon worden gewacht. Ik citeer nu vervolgens mr. Jurgens letterlijk: 'In juni jongstleden is binnen de rechterlijke organisatie bezien welke voorstellen ter versterking van bestuur, organisatie en toerusting van de rechtspraak bij voorrang zouden kunnen en moeten worden opgepakt. Duidelijk werd, mede in het licht van de kabinetsformatie, dat de rechtsprekende macht zelf initiatieven zou moeten ontwikkelen voor de uitvoering van een aantal voorstellen.' De heer Jurgens geeft vervolgens aan hoe de presidenten van gerechtshoven en rechtbanken zelf op 8 juli besloten hebben hun verantwoordelijkheid te nemen. Hij noemt in dit kader het Project versterking OM, hij wijst op onmatige inspanningen en hij geeft aan dat de rek er nu uit is bij maatschappelijk onverantwoorde werkvoorraden, die bijvoorbeeld in de strafsector leiden tot een wachttijd van één jaar. Er is, aldus mr. Jurgens, geld nodig en daarover volg ik hem weer letterlijk: 'De Commissie Leemhuis heeft gemotiveerd de omvang van de middelen aangegeven, nodig om de noodzakelijke verbeteringen te kunnen bereiken en die van de middelen ter reparatie van achterstallig onderhoud. Het is droevig te moeten vaststellen dat slechts een fractie daarvan is gereserveerd. Leemhuis adviseert alleen al ter innovatie exploitatiemiddelen ter beschikking te stellen tot een bedrag van 300 mln. en voor investeringsmiddelen van een bedrag van 170 mln. Het is in het licht van het vorenstaande onbegrijpelijk dat in het regeerakkoord onder de noemer veiligheid voor de kwaliteit en de organisatie van de rechtspraak middelen zijn gereserveerd die eerst in het jaar 2002 een bedrag zullen belopen van nog slechts 130 mln. structureel op jaarbasis. Het vertrekpunt in 1999 zal slechts zijn 29,7 mln. De politiek heeft door op deze manier met de belangen van de rechtspraak om te gaan een zware verantwoordelijkheid op zich geladen. De rechtsprekende macht zal niet nalaten om diezelfde politiek te confronteren met de consequenties van de gemaakte keuzes.' Aldus een zeer kritisch commentaar uit de hoogste praktijk.
Inmiddels is ook de onaanvaardbare situatie in Amsterdam in de publiciteit gekomen. Minister Korthals heeft gelukkig die onaanvaardbaarheid beklemtoond. Het terugroepen van oud-juristen in actieve dienst lijkt een gebaar in de goede richting, maar ook niet meer dan dat. De vraag van mijn fractie aan de minister-president is nu heel concreet: wat gaat er nu eindelijk echt gebeuren? Geen woorden, maar daden. Hoe kan het rechtsgevoel van de burger positief blijven wanneer hij hoort dat zware misdrijven onbestraft blijven, terwijl hij ziet dat klemmen worden aangebracht bij te lang geparkeerde auto's en hij constateert dat er snel boetes vallen wanneer er in plaats van 50 km per uur 55 km per uur wordt gereden? Diezelfde burger merkt dat de politie, door gebrek aan organisatie en/of mankracht, heel vaak niet alert kan reageren wanneer dat noodzakelijk is. Op dit punt breng ik een tweede voorbeeld uit de praktijk.
Mijn fractie was eind augustus op werkbezoek in Zeeland en daar hebben wij uit de eerste hand de vaak schrijnende problemen met betrekking tot de mogelijkheid van de inzet van politie vernomen. Na de laatste ingrijpende reorganisatie van de politie is het op het platteland in Zeeland slecht gesteld wat de organisatie van de politie betreft. In de toenmalige gemeenten Kapelle, Kruiningen en Tholen waren voor de reorganisatie 69 politiefunctionarissen actief. Nu zijn het er nog slechts 31. Door de betrokken gemeenteraden is in mei van dit jaar unaniem een motie aangenomen waarin wordt uitgesproken dat de politiezorg in de gemeente op een volstrekt onaanvaardbaar laag niveau is gekomen. Uit de toelichting op deze motie citeer ik als volgt: 'Door de gemeenteraden werd vastgesteld dat het in de gemeenten met gezamenlijk meer dan 54.000 inwoners (en met veel kernen gelegen in een uitgestrekt plattelandsgebied) regelmatig voorkomt dat er slechts 1 auto beschikbaar is voor surveillance met twee agenten en dat deze agenten op eigen initiatief dan 2 auto's bemannen zodat het lijkt alsof er meer 'blauw' op straat is. Dat dit laatste niet altijd de persoonlijke veiligheid van de agent ten goede komt staat buiten kijf. We spreken dan over een uitgestrekt plattelandsgebied met gezamenlijk meer dan 54.000 inwoners en een gevaarlijke rijksweg (A58) waarop veel ongelukken plaatsvinden en een oppervlakte van ruim 53.000 hectare waarvan de geografische positie zodanig is, dat een politieauto die zich in Sint-Philipsland bevindt er 50 minuten over doet om in de kern Kapelle te komen. Het gevolg hiervan is dat de bij de bevolking al geruime tijd bestaande onvrede over de ontoereikende politiecapaciteit hierdoor slechts wordt versterkt en gevoelens van onveiligheid toenemen alsmede agressief gedrag van jongeren, vandalisme etc.' Dit schrijven drie gemeenteraden in de toelichting op hun motie.
Het werd ons bij ons bezoek duidelijk dat de problemen ook voor de langere termijn scherp zijn. Veel politiemensen aldaar zijn niet ver verwijderd van hun VUT-leeftijd, de opleidingscapaciteit ligt niet hoog en er is veel minder belangstelling dan vroeger om bij de politie te komen. Krantenberichten in de betrokken regio liegen er dan ook niet om: 'Weinig animo voor baan bij de politie; van driehonderd sollicitanten bleven er vijftien tot twintig kandidaten over'; en: 'Tweederangspolitie dreigt bij verlaging van toelatingseisen'.
Voorzitter! Mijn fractie heeft het bange gevoel dat het Zeeuwse voorbeeld illustratief is voor een groot deel van ons land. Ook hier is het de hoogste tijd voor daden. Wij respecteren de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken en wij nemen aan dat hij, in tegenstelling tot zijn voorganger, zal kunnen tellen. Het is toch beschamend, dat in vier jaar tijds in het kader van 'blauw op straat' gesproken werd over de noodzaak van 10.000 meer, vervolgens over 7.000 meer, toen over duizenden meer en dat daarna ten aanzien van de te tellen saldotoename gesteld werd, dat telling niet mogelijk was, waarna kort geleden het CBS onthulde, dat de toename in de afgelopen kabinetsperiode niet meer dan 237 bedroeg. Voorzitter! Wij verwachten van de minister-president hier en nu toelichting op wat er nu echt gaat gebeuren. De volgende vragen omtrent de beleidsintenties liggen voor de hand.
1. Wat zal de effectieve sterkte van het volledig gekwalificeerde en bevoegde politiepersoneel in het jaar 2002 moeten zijn, uitgedrukt in fte's, in vergelijking met het huidige cijfer?
2. Wat is de beschikbaarheid/inzetbaarheid in uren van dat personeel indien rekening wordt gehouden met de verkorting van de arbeidstijd van 38 naar 36 uur per week?
3. Zou de regering overeenkomstige cijfers willen geven over de sterkte van het niet-volledige bevoegde personeel zoals politiesurveillanten?
4. Wat is de opleidingscapaciteit voor beide groepen en hoe verhoudt zich die tot de verwachte jaarlijkse uitstroom?
Mijnheer de voorzitter! Veiligheidsbeleid staat of valt, naar de mening van mijn fractie, met een goede politieorganisatie, met meer blauw en met snelle en harde bestraffing wanneer dat nodig is. Ik heb in de afgelopen weken kunnen zien waarom een stad als New York ten opzichte van zo'n vijf à tien jaar geleden veiliger en schoner is geworden. Basis voor het bestuur is daar: een grotere, zichtbare aanwezigheid van de politie en een no tolerance-beleid. Ook al lopen bijna alle New Yorkers met plastic bekers op straat, je vond geen lege op de straat. De straf is een directe hoge boete. Auto's rijden in het drukke verkeer niet net nog even door het rode licht. Bij blokkeren van een kruispunt is de straf 1000 dollar plus twee extra strafpunten op de lijst die bepalend is ten aanzien van de vraag of een rijbewijs al of niet zal worden ingetrokken. Dit straffe beleid wordt ook doorgetrokken naar grotere overtredingen en misdrijven. In de miljoenenstad wordt nog altijd gemoord en geroofd, maar aanzienlijk minder dan een paar jaar geleden.
Voorzitter! Nu ik het toch over New York heb, permitteer ik mij ook in figuurlijke zin een uitstapje. Ik was drie weken lang, als lid van het parlement, niet-ambtelijk adviseur bij de Nederlandse permanente vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties. Het was heel boeiend en leerzaam om te zien hoe de United Nations als wereldforum, als beslissingsmacht en als apparaat functioneert. Ook was het goed om de Nederlandse delegatie in actie te zien. Ik heb van mijn verblijf aldaar nog een paar vragen meegenomen. Allereerst een vraag over het gevolgde personeelsbeleid. Veel mensen bij de UNO waren er van overtuigd, dat Nederland zijn plaats in de Veiligheidsraad kon verwerven dankzij met name de inzet van onze ambassadeur aldaar, de heer Ramaker. Velen gingen ervan uit, dat hij ook onze topman zou blijven in die Veiligheidsraad. Minister Herfkens bijvoorbeeld indiceerde dat ook zij die mening was toegedaan. In de dagen na de verkiezing moest iedereen uit persberichten begrijpen dat er over het aanblijven van de heer Ramaker door dit kabinet werd getwijfeld. Uiteindelijk werd hij het ook niet. Had dit niet eleganter kunnen gaan, bijvoorbeeld door de heer Ramaker diens positie al duidelijk te maken vóór de stemming over een plaats in de Veiligheidsraad? Graag krijg ik op deze kwestie wat nadere toelichting van de minister-president.
Ik breng van mijn bezoek aan de VN ook nog een vraag mee, die politiek-inhoudelijk relevant is. Minister Herfkens hield in een openbare commissievergadering een enthousiaste toespraak, waarvoor zij, mijns inziens volkomen terecht, veel applaus kreeg. Zij zei daar onder meer het volgende: '... improve the world and start at home. We all need better co-ordination in our own countries, among stakeholders in capitals. At home, we use seperate bedrooms as well. Ministries each have their own Specialized Agency: Ministries of Social Affairs have ILO, Ministries of Agriculture have FAO, and so on. They all regard them as their private hunting ground. That is a self-defeating attitude. We have to learn to speak with one single voice from one single capital ...' Minister Herfkens week vervolgens van haar voorgedrukte tekst af en zei letterlijk: 'I'll be trying to change that in my country.' Bewonderenswaardig, maar ik vroeg mij af of zij toen al gehoord had dat minister Zalm zijn collega Van Aartsen op de vingers had getikt, toen deze het gewaagd had om met zijn EU-collega's iets over het IMF te verklaren waardoor hij naar de mening van minister Zalm buiten zijn eigen werkterrein op het terrein van de minister van Financiën kwam. Mijn vraag aan de minister-president is of de door minister Herfkens gemaakte opmerking in overeenstemming is met het kabinetsbeleid en, zo ja, wie de noodzakelijke coördinatie voor zijn of haar rekening gaat nemen.
Voorzitter! Er zijn veel onderwerpen die ik namens mijn fractie nog aan de orde zou willen stellen. Mijn tijd is echter te kort om ze allemaal de revue te laten passeren. Daarom noem ik slechts een beperkte selectie.
- Ontwikkelingssamenwerking.
Het lijkt erop dat minister Herfkens het beleid op Ontwikkelingssamenwerking wat aan het bijbuigen is. Daarom doe ik kort een suggestie ten aanzien van het beleid bij Ontwikke lingssamenwerking. De CDA-fractie wil de ontwikkelingssamenwerking plaatsen in het perspectief van de juiste verhouding tussen overheid en samenleving. De Nederlandse betrokkenheid bij ontwikkelingsprocessen in de Derde Wereld of Midden- en Oost-Europa moet in onze visie de kwaliteit van de samenleving ondersteunen. Dat kan het beste door samenwerking tussen mensen en organisaties uit dezelfde disciplines, uit hetzelfde maatschappelijke werkterrein of met dezelfde ideële oriëntatie te ondersteunen. De rol van de medefinancieringsorganisaties is naar onze overtuiging onontbeerlijk. Verder bepleiten wij veel aandacht voor kwaliteit en integriteit van het bestuur in ontwikkelingslanden. Mogen wij vernemen of het beleid van het kabinet op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking conform deze hoofdlijnen zal zijn?
- Veiligheid en voedselzekerheid.
Veiligheid is niet slechts een kwestie van binnenlandse politiek. Nederland houdt, wat mijn fractie betreft, actieve taken in UNO-verband. Wereldwijd zal onveiligheid vaak verbonden zijn aan onzekerheid. Als het erom gaat om onzekerheden veilig te stellen, mag zorg voor het voedsel niet ontbreken. In ons land en in de westerse wereld lijkt de voorziening gewaarborgd. Dat is echter nog steeds niet het geval in grote gebieden elders in de wereld. De situatie is nu al zorgelijk, omdat armoede en verstoorde politieke verhoudingen, met al dan niet gewapende conflicten, een geregelde voedselproductie ter plaatse of de aanvoer daarvan verstoren. Met de op handen zijnde explosieve groei van de wereldbevolking in de eerste decennia van de nu volgende eeuw, wordt de voedselzekerheid in de wereld nog veel zorgelijker. Hoe kijkt de regering tegen deze ontwikkelingen aan en welke initiatieven worden genomen om straks catastrofes zo goed mogelijk te voorkomen? Welke initiatieven kunnen door ons land genomen worden, nu er in de wereld – Azië, Latijns-Amerika en Rusland – sprake is van economische verslechtering?
- Volksgezondheid.
Het nieuwe paarse beleid oogt beter dan het beleid in de vorige periode. De verruiming van het budgettaire kader naar 2,3%, zoals ook reeds door het CDA bepleit, kan worden onderschreven. Dat geldt ook voor het schrappen van de tijdens paars ingevoerde eigenbijdrageregelingen in de ziekenfondsverzekering en thuiszorg. Wij hebben die regelingen zwaar bekritiseerd, niet in het minst vanwege de enorme administratiekosten. Honderden miljoenen uitvoeringskosten zijn over de balk gegooid, terwijl een marktconforme CAO pas na een half jaar eindeloos soebatten betaalbaar werd gesteld. Gevolg: het imago van de zorgsector als aantrekkelijk en boeiend werkveld heeft andermaal een grote deuk opgelopen. Had de regering dit echt niet kunnen voorkomen? Sombere wolken beginnen zich alweer af te tekenen. Als we de berichten uit de sector goed begrijpen, dan zouden er weer tekorten van honderden miljoenen ontstaan. Wat is de reactie van het kabinet?
Volgens de laatste berichten is de instroom van leerlingen voor de HBO- en MBO-opleiding verpleging en verzorging met 20% gedaald. Kan de regering dit bevestigen? Hoe denkt zij te voorkomen dat er de komende jaren opnieuw grote conflicten over de bekostiging van de arbeidsvoorwaarden gaan ontstaan, nu nagenoeg vaststaat dat de loonruimte die in het regeerakkoord is aangenomen, volstrekt ontoereikend zal zijn? Meer aandacht voor de mensen die het werk doen, is absoluut geboden om ernstige personeelstekorten te voorkomen. Anders dreigt onherroepelijk dat er wel geld is, maar dat er geen mensen zijn die de zorg willen geven.
- Onderwijs.
Eén van de plannen van dit kabinet is verkleining van de klassengrootte. Dit klinkt goed, maar dreigt weinig te betekenen wanneer de plannen niet uitvoerbaar lijken, want waar zijn de extra leraren die dit moeten uitvoeren? Het antwoord lijkt te zijn dat in deze kabinetsperiode een tekort ontstaat van vele duizenden. Volgens de onderwijsbonden zelfs een tekort van 27.500 leraren in het primair onderwijs en een tekort van 17.000 in het voortgezet onderwijs.
Opmerkelijk is dat zelfs binnen de coalitie de kritiek op het paarse onderwijsbeleid ook niet mals is. VVD'er Clemens Cornielje zegt in het Onderwijsblad van 19 september: 'Ritzen heeft riekende lijken in de kast achtergelaten, waarmee wij in de kabinetsformatie werden geconfronteerd.'
Het is dringend nodig dat er meer leraren komen. Leraren moeten beter worden opgeleid. Leraren moeten weer een hogere status krijgen en een daarmee overeenkomstig salaris. Het kabinet is niet goed bezig als het enerzijds de knelpunten signaleert, maar anderzijds het aandeel voor onderwijs beneden de OESO-norm van 6% van het bruto nationaal product laat. Verantwoordelijkheid voor de toekomst vereist investeren in onderwijs voor de jongere generatie. Het gaat er niet om dat, zoals op 15 september gehoord, er meer computers in de klas komen, maar leraren voor de klas. Of gaan, zoals recente berichten indiceren, ook de computers niet door?
- Betrouwbare overheid.
Regeren is vooruitzien. Vaak langer dan één kabinetsperiode. Kabinetten zijn gebonden aan afspraken, die door voorgangers zijn gemaakt. Men kan als overheid ook niet eindeloos blijven talmen. In principe behoort een kabinet de langetermijnbeslissingen uit eerdere periodes uit te voeren. Op het terrein van de infrastructuur, ten aanzien van grote projecten is helaas van talmen en – erger nog – van woord- en contractbreuk sprake. Schiphol is daar een voorbeeld van. Uit het rapport 'Groeicijfers Schiphol' van de Algemene Rekenkamer blijkt dat het kabinet reeds vanaf begin 1994 beschikte over informatie dat de groei van Schiphol veel sneller zou gaan dan in de PKB Schiphol is voorzien. Tijdens het debat in de Eerste Kamer op 28 november 1995 over de PKB Schiphol is er door de CDA-fractie bij de regering sterk op aangedrongen uit te gaan van de toen bekende hogere groeicijfers en de procedures te versnellen, zodat in ieder geval de vijfde baan sneller zou kunnen worden aangelegd. Daar is niets mee gedaan. Twee jaren zijn verloren gegaan, waarin juist versnelling had kunnen plaatsvinden. Maar dat is niet gebeurd. En dat valt zeker de vorige minister van Verkeer en Waterstaat te verwijten. Welke conclusies trekt de regering uit het rapport van de Algemene Rekenkamer en hoe lang houden wij nog discussies over toelaatbare aantallen passagiers, over start- en landingsbewegingen en over milieunormen?
- Infrastructuur en grote projecten.
Door het vorige kabinet zijn met regio's afspraken gemaakt over verbetering en uitbreiding van de infrastructuur. Afspraken zijn afspraken en dienen te worden nagekomen. Dat heeft alles te maken met een betrouwbare overheid. Van de vele in de afgelopen periode gemaakte afspraken noem ik er ten voorbeeld één. Zeeland nam het beheer over van het kanaal door Walcheren in ruil voor verlenging van de N57. Hoe gaat dat nou?
De CDA-fractie is destijds akkoord gegaan met de aanleg van de Betuwelijn, maar heeft daar nadrukkelijk drie voorwaarden aan verbonden:
1. aansluiting op het Duitse spoorwegnet moet zijn verzekerd;
2. er moet een positief besluit zijn ten aanzien van de zogenaamde Noordtak als nieuw spoor;
3. de financiering moet rond zijn, inclusief de invulling van de private financiering.
De CDA-fractie moet nu constateren dat aan deze voorwaarden niet is voldaan en er dus een heroverweging dient plaats te vinden. Met onze collega's van de CDA-fractie in de Tweede Kamer zijn wij van mening dat de Betuwelijn in eerste instantie kan worden aangelegd tot Kijfhoek. Zo denken wij ook dat de HSL-Zuid eerst moet worden aangelegd tot Rotterdam. Intussen kan dan nog eens gekeken worden naar goedkopere alternatieven en de private financiering worden geregeld. De financiën die dan vrijvallen kunnen worden ingezet om de reeds gemaakte afspraken met de regio's na te komen. Graag een reactie hierop van de minister-president.
Op 16 april 1998 werd door het kabinet-Kok I met het samenwerkingsverband Noord-Nederland afgesproken dat de minister van Verkeer en Waterstaat de snelle spoorverbinding Zuiderzeelijn zal opnemen in het SVV-III, waarbij het streven erop is gericht om met de uitvoering voor 2010 te beginnen. Wordt deze afspraak door dit kabinet nagekomen en geldt dat ook voor alle overige afspraken met Noord-Nederland naar aanleiding van het rapport van de commissie-Langman?
- Land- en tuinbouw.
Nederland, waterland; sinds lang is er niet zoveel regen gevallen als tot nu toe in 1998. Af en toe leidde dit tot grote nood. Graag wil ik namens mijn fractie de regering een compliment maken geven voor de snelle reactie.
Agrarisch Nederland maakt barre tijden door. De niet aflatende regen treft de boeren en tuinders op het meest kwetsbare moment: de oogst. De regering komt de getroffenen tegemoet. Daar zijn wij het mee eens, al was het wel opvallend, dat het er de schijn van had, dat de minister-president in dezen harder liep dan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Er zijn in de getroffen regelingen nog wel onrechtvaardigheden, met name in grensgebieden. Mogen wij aannemen dat die weggenomen zullen worden? Wij vragen speciale aandacht voor de varkenshouders, die na de varkenspest van vorig jaar en de eerste kortingen inzake de door ons afgewezen Wet herstructurering varkenshouderij, nu geconfronteerd worden met historisch ongekend lage prijzen. Veel bedrijven worden in hun voortbestaan bedreigd. Is dit niet een uitgelezen gelegenheid voor de regering, nu varkensrechten op te kopen, zodat de nog in de pijplijn zittende generieke kortingen straks achterwege kunnen blijven?
- Bestuurlijke vernieuwing.
Vorig jaar hebben wij bij de algemene beschouwingen ook van gedachten gewisseld over bestuurlijke vernieuwing. Inmiddels is er een nieuw regeerakkoord gesloten. Naar aanleiding van een en ander heb ik met name enkele vragen aan de collega's van de VVD. De fractievoorzitter van deze partij zei bij de algemene beschouwingen: 'Overigens heeft mijn fractie met verbazing kennisgenomen van het wetsvoorstel waarmee wordt beoogd, de benoeming door de Kroon van de commissaris der Koningin en de burgemeester uit de Grondwet te halen. Wat is nu precies de achterliggende gedachte? Streeft de regering op termijn naar verkiezing van deze ambtsdragers? Waarom ook heeft de regering, tegen het advies van de Raad van State in, toch dit voorstel ingediend? Mijn fractie voelt daar niets voor.'
Mijn vraag is of de VVD in de Eerste Kamer intussen tot een ander standpunt is gekomen. Mijn volgende vraag betreft de eventuele invoering in ons land van referendummogelijkheden. De Grondwet moet daartoe worden gewijzigd. In eerste lezing is het voorstel tot wijziging in dit huis aanvaard. Maar dat gebeurde met een gewone meerderheid van stemmen. De noodzakelijke tweede lezing vraagt een tweederde meerderheid. Zo'n meerderheid bleek bij de eerste stemming niet aanwezig. Dat kwam mede doordat vijf collega's van de VVD tegen stemden. Woordvoerder Wiegel zei dat het hier om zeer principiële tegenstemmers ging. Mijn vraag is of inmiddels binnen de VVD-fractie de principes zijn gewijzigd.
- Het asielbeleid.
Mijn fractie heeft grote bewondering voor onze oud-collega de heer Cohen, die als staatssecretaris een wel heel zware taak heeft aanvaard. Hij kan onverminderd op onze sympathie rekenen. Wij willen ons op dit moment niet voegen in de politiek-inhoudelijke discussie over het vreemdelingenbeleid. Wel realiseren wij ons dat heel vaak – zoals ook zeer recent weer – de discussies gaan over de vraag wie er wel en wie er niet in Nederland mogen blijven. Maar de kernvraag is natuurlijk wie er wel en wie er niet – al of niet tijdelijk – toegelaten kunnen worden. Wij begrijpen dat het kabinet met die vraag doende is en dat er ook in Europees verband gepraat wordt. Ligt het niet voor de hand dat allereerst met de naaste buurlanden Duitsland en België wordt overlegd over toelating, over 'Dublin claims' en dergelijke? Onze vraag is of er sprake is van zo'n contact en, zo ja, hoe dat verloopt.
Voorzitter! Het jaar 2000 nadert. Juist nu zal veel gevraagd worden van hen die verantwoordelijk zijn voor huidige en voor komende generaties. Regering en parlement hebben in de samenleving een eigen verantwoordelijkheid. Mijn fractie behoort tot hen die voor regering en parlement Gods Zegen vragen.
De heer Ginjaar (VVD):
Voorzitter! 'Ons land kan de volgende eeuw met vertrouwen binnengaan. Nederland heeft een sterke economie, een hoogwaardig sociaal stelsel en een cultuur van vrijheid, verantwoordelijkheidszin, tolerantie en solidariteit.' Aldus de eerste zinnen uit het regeerakkoord. Wij menen dat dit echter geen reden is om achterover te leunen. Er is nog veel te doen. Er is nog veel te investeren in de toekomst. Een efficiënte overheid is nodig voor het uitvoeren van een aantal kerntaken. Een overheid ook die alert reageert op ontwikkelingen in de samenleving. Niet een overheid die alles regelt, maar wel een overheid die randvoorwaarden schept, waardoor burgers zelf hun verantwoordelijkheid kunnen dragen en zelf hun kansen kunnen waarmaken.
In het regeerakkoord beschrijft het kabinet uitvoerig welke taken het in het verschiet ziet liggen. De VVD-fractie wil daarbij enkele algemene kanttekeningen maken. In de eerste plaats bekruipt haar een gevoel van onbehagen als zij de omvang van het regeerakkoord ziet en het daaruit volgende omvangrijke pakket aan regelgeving. Wordt er niet te veel hooi op de vork genomen? Kent het kabinet een prioriteitenstelling? Wordt het kabinet niet te weinig herkenbaar? Ook de mate van detaillering is een punt van zorg: haast alles is vastgelegd. Blijft er nog wel ruimte over voor inspelen op toekomstige ontwikkeling in onze snel veranderende samenleving? Het valt de fractie op dat er steeds minder sprake is van 'evidence-based' beleid, met name bij de 'zachte' beleidsterreinen, waardoor vaak een wissel wordt getrokken op het effect van de maatregelen.
Sinds het aantreden voert de weg van het kabinet over een hobbelig pad; hobbels – vaak uit het directe verleden – die toegeschreven moeten worden aan onzorgvuldig of op zijn minst weinig transparant bestuur en ook aan politieke onmacht door het vooruitschuiven van beslissingen in het regeerakkoord. Dat is te betreuren; er wordt om onderzoek gevraagd, dat vaak weer niet het gewenste doorzicht geeft. Maar bovenal bestaat de kans op het vergroten van de afstand tussen bestuur en burger. En dat is niet goed voor onze democratische rechtsstaat en voor het kabinet zelf. Een krantenkop 'goede naam paars brokkelt af' knaagt; de VVD-fractie vertrouwt erop dat het kabinet er alles aan doet, een mogelijke afbrokkeling tegen te gaan.
Een goed en solide financieel beleid is de hoeksteen van het totale kabinetsbeleid. Kijkende naar het financiële kader zoals dat thans voor ons ligt, constateert de VVD-fractie met instemming dat het doortimmerde financiële beleid van de vorige kabinetsperiode wordt voortgezet. Het was gebaseerd op het trendmatig begrotingsbeleid, dat tot uitdrukking kwam in behoedzame uitgangspunten als een voorzichtige raming van de economische groei en een reëel uitgavenkader voor de gehele kabinetsperiode. Dit beleid is van grote betekenis geweest voor de sanering van de overheidsfinanciën en de groei van de werkgelegenheid.
Ook nu wordt uitgegaan van een behoedzaam groeiscenario van gemiddeld 2% per jaar voor de kabinetsperiode, en wordt de zogenaamde Zalm-norm gehandhaafd. In principe moet dit kader voldoende zijn, ook bij verslechterende economische omstandigheden.
Van belang is vooral hoe wij omgaan met de voorgenomen bezuinigingen en beleidsintensiveringen van ruim 7 en 9 mld. De VVD-fractie zou liever gezien hebben dat deze bedragen in evenwicht waren. Zij merkt daarbij op dat de programmering van de intensiveringen en de lastenverlichting zodanig is, dat de intensiveringen plaatsvinden in het eerste gedeelte van de beoogde kabinetsperiode en de lastenverlichting in het tweede gedeelte. De laatste kan er daardoor bij inschieten. Kan de minister-president ingaan op de ratio van deze onevenwichtigheid? Komt dit niet neer op het nemen van een voorschot op vermeende winst? Dit klemt temeer omdat naar de mening van de VVD-fractie een aantal ombuigingen niet zo hard zijn als wenselijk ware geweest. De VVD-fractie is daarbij van mening dat het vooral de hoge staatsschuld is, die onze voortdurende aandacht behoeft. Het beleid dient erop gericht te zijn het financieringstekort verder te verlagen tot nul, zeker ook in het licht van mogelijke tegenvallers als lagere aardgasbaten, hogere werkloosheid, hogere sociale lasten en een structureel lagere olieprijs.
In dit verband nog een enkel woord over de internationale financiële crisis. Na de ineenstorting van de Russische economie breidde het reeds aangetaste vertrouwen door de Aziatische crisis en de Japanse problemen zich uit naar alle 'emerging economies'. Alle ogen zijn nú gericht op Brazilië, het grootste land van Zuid-Amerika, dat kampt met een groot betalingsbalanstekort, een groot binnenlands overheidstekort en een dure 'reaal'. Zonder IMF-steun met aanvaarding van op te leggen voorwaarden kan ook daar een financiële crisis toeslaan met aanzienlijk ergere gevolgen voor de Amerikaanse economie dan de problemen in Azië en Rusland. Als Brazilië 'gaat', moet wel worden aangenomen dat andere Zuid-Amerikaanse landen zullen volgen.
Het verstandige financieel-economische beleid in de afgelopen periode heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat de werkgelegenheid zeer aanmerkelijk is verbeterd. Maar dat neemt niet weg dat het aantal mensen zonder baan nog steeds te hoog is. 'De tijd is nu meer dan ooit rijp om een beslissende slag te slaan in het terugdringen van het nog steeds veel te hoge aantal mensen dat niet werkt en afhankelijk is van een uitkering.' Dit is een pretentieus citaat uit de Sociale nota, zeker tegen de achtergrond van – ik citeer – 'het streven naar een zo veel mogelijk sluitende aanpak van de langdurige werkloosheid binnen 5 jaar te realiseren'.
Het gaat goed met de werkgelegenheid, maar van een sluitende aanpak kan moeilijk gesproken worden. En wat, als het straks weer slechter gaat? Dan vervliegt wat ik zou willen noemen 'de utopie' van zo'n sluitende aanpak. Hoe oordeelt het kabinet over het toenemende ziekteverzuim; over het oplopende WAO-bestand? Maar los hiervan, staan de beleidsvoornemens nog in redelijke verhouding tot de hiermee gemoeide bedragen?
Voortzetting van een gematigde en verantwoorde loonontwikkeling is één van de fundamenten van het huidige werkgelegenheidsbeleid. In de premiestelling voor 1999 en 2000 is rekening gehouden met het wegwerken van de vermogenstekorten bij de sociale fondsen in zeer korte tijd. Is het wel verstandig om hiervoor slechts twee jaar te nemen met het oog op de loonopdrijvende effecten? Hoe oordeelt het kabinet over de jongste berichten – alweer – over de tekorten in de verschillende fondsen?
In het regeerakkoord staat dat in navolging van het vorig kabinet – en in afwijking van het SER-advies – claimbeoordelingen uitsluitend een publieke zaak moeten zijn, uit te voeren door de vestigingen van SWI-instellingen en dat de uitvoering in handen komt van de volledig geprivatiseerde uitvoeringsorganen. Deelt het kabinet overigens het soms uitgesproken standpunt dat de conglomeratievorming met af en toe monopolistische tendensen, een weinig doorzichtige marktsituatie levert, hetgeen in tegenspraak is met de door de privatisering beoogde marktwerking? Zou het aantal uitvoeringsorganen ook niet wat groter mogen zijn? Moet de claimbeoordeling in alle 240 in te stellen SWI-kantoren plaats vinden? Kan dit niet beperkt worden tot enkele kantoren per provincie? De tegenstelling tussen het kabinetsstandpunt en het SER-advies leidt tot een ultieme personificatie van het poldermodel in de persoon van de heer De Vries. De VVD-fractie is benieuwd tot welk resultaat dit zal leiden in het voortgezette najaarsoverleg van december aanstaande, een overleg dat ook voor het financieel-economisch beleid van wezenlijk belang is.
Op het gebied van de gezondheidszorg juicht de VVD-fractie het toe dat in deze kabinetsperiode het volume van de zorg met ruim 2% per jaar mag stijgen. Dit maakt het mogelijk om veel aandacht te besteden aan het noodzakelijke terugdringen van wachtlijsten enerzijds en de uitbreiding van personeelsformaties en het verminderen van de werkdruk anderzijds. De hoge prioriteit die wordt gegeven aan de care-sector – met name de zorg voor ouderen en de zorg voor mensen met een handicap – spreekt de VVD-fractie aan. Dit is ook het geval met de gedachte om de extra gelden in te zetten op basis van meerjarenafspraken met de verschillende sectoren in de gezondheidszorg. Het biedt de instellingen meer zekerheid en continuïteit, waarvoor echter wel aantoonbare resultaten in kwaliteit en kwantiteit van de zorg worden verlangd. Hoe oordeelt het kabinet over het ontbreken van een harde garantie voor het verminderen van wachtlijsten?
De VVD-fractie maakt zich hierbij wel zorgen over het feit dat bij de afspraken die zijn gemaakt over de verdeling van de extra gelden de zorg voor de geestelijke volksgezondheid er bekaaid is afgekomen. Met name de psychiatrie is een onderdeel van de gezondheidszorg waarvoor de financiële middelen toch wel heel krap zijn, terwijl de problemen daar identiek zijn aan die in de andere zorgsectoren. Psychiatrische ziekenhuizen en RIAGG's kampen met grote wachtlijsten en kunnen veelal de urgente gevallen niet helpen. Psychiatrische patiënten die niet opgevangen kunnen worden, zijn zeer ontwrichtend voor hun omgeving. Deelt de regering deze zorgen van de VVD-fractie? Kan een verklaring gegeven worden voor deze mindere financiële belangstelling?
Eigen bijdragen in de sociale ziektekostenverzekering worden volgens de voorstellen van het kabinet op vrij grote schaal afgeschaft of niet verder ingevoerd. De VVD-fractie – zij was toch al nooit gelukkig met het ingewikkelde, bureaucratische stelsel van eigen bijdragen – steunt deze voorstellen. Zij betreurt echter dat niet tegelijkertijd een alternatief wordt geboden dat de eigen financiële verantwoordelijkheid van de verzekerde sterker onderstreept, een versterking van de relatie tussen zorg ontvangen en daarvoor betalen aangeeft en een rem kan bieden op vermijdbaar en onnodig gebruik van zorg. Zij is van mening dat de introductie van een algemeen eigen risico aan de voet, zoals gebruikelijk bij de particuliere ziektekostenverzekering, zeker dit alternatief biedt. Waarom is niet voor een dergelijk stelsel gekozen?
'Implementeren en investeren', het nieuwe motto voor onderwijs en kennis. Het regeerakkoord stelt dat het niet om nieuwe stelselwijzigingen gaat, maar om de uitvoering van gewijzigde of vastgestelde wetgeving en om de investering in en bewaking van de kwaliteit en het rendement van het onderwijs. De VVD-fractie kan deze uitgangspunten van harte onderschrijven, zeker tegen de achtergrond dat onderwijs en wetenschappen, naast cultuur, voor onze samenleving, nu en in de toekomst, een vitale rol spelen.
De kwaliteit van het basisonderwijs laat nog steeds te wensen over. Het onderwijspeil komt nog steeds niet op het gewenste niveau. De VVD-fractie kan zich vinden in de verplichte eindtoets voor alle scholen om de kwaliteit te meten. Klassenverkleining lost op zichzelf het kwaliteitsprobleem niet op. Deze moet wel doorgaan, mede in verband met de huidige grote werkbelasting van docenten, maar dan gekoppeld aan de kwaliteitsslag richting docenten. De verkleining dient substantieel te zijn, wil er effect gesorteerd worden. Het tijdpad zal moeten worden aangepast door een tekort aan docenten en het niet op tijd beschikbaar komen van voldoende leslokalen. Goed onderwijs valt of staat met de kwaliteit van de docenten. Veel aandacht is daarom nodig voor de opleiding. Het beroep moet aantrekkelijker worden en moet meer aanzien krijgen. Er zal ook meer ruimte moeten komen voor het schoolbestuur, voor initiatieven gericht op de verhoging van de kwaliteit van ons onderwijs. Het terugdringen van de regelgeving in deze sector is dringend noodzakelijk.
Grote zorgen heeft de VVD-fractie over de financiering van de invoering van ICT in het onderwijs. Helaas zijn de plannen hiervoor uit de vorige kabinetsperiode niet voorzien van een adequate financiering. De bewindslieden zullen nieuwe plannen moeten ontwikkelen, een grote opgave. De VVD-fractie acht dit verontrustend, gezien het grote belang van ICT onder andere bij moderne onderwijstechnieken. Hoe ziet het kabinet deze problematiek?
Een andere zorg van financiële aard betreft de positie van hoger beroepsonderwijs en universitair onderwijs. In de eerste plaats noem ik de tekorten bij het HBO, waardoor ernstig getwijfeld wordt aan de mogelijkheid om zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin voldoende studenten af te leveren. Het is verheugend dat de minister thans de mogelijkheden voor extra geld wil onderzoeken. 'De Troonrede leverde geen verrassingen op. De universiteiten werden voluit geprezen voor hun prestaties', aldus de voorzitter van de Universiteit Utrecht in Maatschappijbelangen van september/oktober van dit jaar. Hij vervolgt: 'Benadrukt wordt dat wetenschappelijk onderwijs en onderzoek belangrijk zijn voor de kennisinfrastructuur. Maar desondanks zullen de bezuinigingen doorgaan tot een bedrag van maximaal 303 mln.' Hij stelt daarbij dat investeren in de kennisinfrastructuur een absolute noodzaak is, maar dat deze investeringen de laatste 10 à 15 jaar helaas enorm zijn gedaald, zowel in absolute zin als in vergelijking met concurrerende landen. De VVD-fractie deelt deze mening en beoordeelt het daarom positief dat de minister in zijn brief van 7 oktober 1998 aan de Tweede Kamer schrijft dat in deze kabinetsperiode geen verdere korting op de eerste geldstroom zal plaatsvinden en dat bij de toedeling van eventuele extra middelen aan de OCW-begroting wetenschappelijk onderwijs en onderzoek een hoge prioriteit vormen. Ten slotte zegt de memorie van toelichting bij de OCW-begroting ook dat wetenschappelijk onderzoek de krachtbron is van onze economie. Ook het feit dat thans geen overheveling van de eerste naar de tweede geldstroom plaatsvindt, wordt door de VVD-fractie positief beoordeeld.
Onderwijs, cultuur en wetenschappen, een drieluik. Daarom maak ik nog een opmerking over cultuur. Bij de opening van het Theaterfestival in Amsterdam heeft de staatssecretaris betoogd dat hij een einde wil maken aan de volgens hem dreigende tweedeling tussen gesubsidieerde, traditionele kunst voor de elite en de vaak commerciële cultuur voor de massa. Hij bepleitte daarbij een actieve rol voor de overheid, niet in de zin dat de overheid vooruit holt, recht in de armen van de commercie, maar in de zin van een 'dansende overheid'. 'Een overheid die beweegt op de verschillende ritmes van de tijd en die nu eens een deskundige ten dans vraagt en dan weer een partner in de markt uitzoekt.' Voorzitter! De VVD-fractie vraagt zich af hoe deze 'dansende' overheid zich verhoudt met de traditionele rol van 'de overheid op afstand' als het om cultuurbeleid gaat.
Het zal niet verbazen dat de VVD-fractie met meer dan gewone belangstelling kennis heeft genomen van de passages in het regeerakkoord over het openbaar bestuur, meer in het bijzonder die over democratisering en dualisering van het lokale bestuursmodel. Het kabinet constateert dat 'het bij de dualisering van het lokale bestuursmodel om een ingrijpende wijziging gaat. En dat het van belang is dat de verschillende aspecten in samenhang diepgaand worden onderzocht, afgewogen en uitgewerkt.' Er wordt derhalve een staatscommissie ingesteld die moet onderzoeken op welke wijze de dualisering van het lokale bestuursmodel moet worden vormgegeven. De VVD-fractie is het met deze opzet eens. Toch heb ik twee kanttekeningen daarbij. In de eerste plaats zou beter gesproken kunnen worden over de eventuele dualisering en in de tweede plaats is het te betreuren dat het provinciaal bestuur slechts zijdelings bij dit onderzoek wordt betrokken.
Er worden meer beleidsvoornemens genoemd, zoals het introduceren van wethouders buiten de raad, het verwijderen van de benoeming van de burgemeester uit de Grondwet en een raadgevend referendum bij de benoeming van de burgemeester. De VVD-fractie wil thans niet inhoudelijk op deze gedachten ingaan, maar slechts constateren dat het op gang brengen dan wel starten van wetgevingsprocedures met betrekking tot deze voornemens voordat de staatscommissie heeft gesproken zich moeilijk verdraagt met de redengeving van deze commissie. Immers, het naar voren halen van deze beleidsvoornemens zou ertoe kunnen leiden dat de uitwerking van deze beleidsvoornemens op gespannen voet komt te staan met het rapport van de staatscommissie. De VVD-fractie vindt dit geen goede gang van zaken en geeft derhalve de regering dringend in overweging, de betreffende wetsvoorstellen niet in te dienen dan wel door te zetten, voor en aleer politieke besluitvorming heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het rapport van de staatscommissie.
Voorzitter! De heer Van Leeuwen heeft een vraag gesteld.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Voorzitter! Ik wilde collega Ginjaar daar via u aan herinneren, maar dat hoeft niet. Ik wacht het antwoord even af.
De heer Ginjaar (VVD):
Ik heb hier een aantekening van gemaakt.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Dat stel ik zeer op prijs.
De heer Ginjaar (VVD):
Uit hetgeen ik zo-even heb gezegd, zal duidelijk zijn dat, indien de regering onverhoopt toch besluit om deze voorstellen door te zetten voordat het rapport van de staatscommissie er is, de standpuntbepaling van de VVD-fractie zal plaatsvinden op het moment dat de stukken in dit huis ter bespreking voorliggen.
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter! Ik waardeer de ingehouden toon van de fractie van de VVD op dit onderwerp, want zij weet hoe gevoelig dat ligt. Ik zal daar ook zeker geen bijzondere vragen over stellen, maar ik wil toch één opmerking maken ten aanzien van de wethouders uit de raad. Dat heeft al een heel lange ontwikkeling. Dat heeft niets te maken met het regeerakkoord. Dat stond bij Paars I al in de steigers en het lijkt mij wat overtrokken om dat punt nu heel sterk bij de dualisering te betrekken. Er zijn méér opmerkingen te maken. Ik vind het niet juist, alles op te hangen aan het idee van de staatscommissie en, in dat verband, de gekozen burgemeester. Dat is het sluitstuk van een geheel en daaraan gaan zaken vooraf. Ik zou het betreuren wanneer dit ons zou verdelen.
De heer Ginjaar (VVD):
Voorzitter! De staatscommissie zal adviseren over een complex van voorstellen. Het is duidelijk dat alle onderdelen op een bepaald moment worden neergelegd in één concreet beleidsvoornemen, één structuur. Natuurlijk zijn sommige onderdelen allang in discussie, zoals het correctief referendum en de gekozen burgemeester. Echter, dat feit mag er niet toe leiden dat afzonderlijke voorstellen worden gedaan, zonder dat de samenhang tussen al die zaken goed is vastgesteld. Wij denken dat nu juist die staatscommissie voor die voorstellen en die samenhang dient te zorgen. Ook is mogelijk dat het kabinet naar aanleiding van het rapport van de staatscommissie voor die samenhang zorgt.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Mij dunkt, voorzitter, dat door deze toelichting de kwestie van de gekozen burgemeester jaren vooruit wordt geschoven. Het vorige jaar gaf de heer Ginjaar aan dat zijn fractie niet voelde voor het uit de Grondwet halen van de benoeming van de Commissaris van de Koningin en de burgemeester. Blijkbaar is er nu enige ruimte en ziet de fractie van de VVD hier de staatscommissie tussenzitten.
De heer Ginjaar (VVD):
Voorzitter! Er zijn twee redenen waarom je ergens niet voor kan voelen. In de eerste plaats kun je van oordeel zijn dat iets niet juist is. In de tweede plaats kun je ergens niet voor voelen omdat de consequenties daarvan daartoe aanleiding geven. Het vorige jaar heb ik mij afgevraagd, of een en ander soms neerkwam op 'een vooruitlopen op'. Die vraag werd overigens niet beantwoord. Welnu, ik denk dat in die context het 'niet voelen' van het vorige jaar volstrekt begrijpelijk is. Nu zeg ik dat wij ons standpunt zullen bepalen wanneer de regering, wat ons betreft onverhoopt, met deze voorstellen naar dit huis komt.
Voorzitter! Te eniger tijd zal het wetsvoorstel inzake het correctief referendum deze Kamer voor behandeling in tweede lezing bereiken. Voor dit moment wil de VVD-fractie de regering slechts herinneren aan de bij de behandeling in eerste lezing uitgesproken wens om bij de tweede lezing te beschikken over inzichten in de inhoud van de uitvoeringsmaatregelen. Voorzitter! Ook ten aanzien hiervan heeft de heer Van Leeuwen een vraag gesteld. Ook hier geldt dat wij ons standpunt zullen bepalen op het moment dat het wetsvoorstel voor behandeling aan ons wordt voorgelegd.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Ik kan mij voorstellen dat dit antwoord de kwalificatie 'politiek' krijgt. Zo zie ik het. Ik herinner eraan dat de woordvoerder van de fractie van de VVD bij het behandelen van de referendummogelijkheid heeft gezegd dat vijf leden van zijn fractie principieel tegen waren. Zijn die principes ongewijzigd gebleven? Ik meen dat deze vraag gewoon met ja of neen kan worden beantwoord. Hier behoeft geen politiek antwoord op te worden gegeven.
De heer Ginjaar (VVD):
Voorzitter! Ik meen dat deze verwijzing naar de uitspraken die het vorige jaar zijn gedaan, wat moet worden uitgebreid. Onze woordvoerder gaf toen aan dat de gehele fractie van de VVD zich niet aanstonds kon vinden in dat correctieve referendum. Echter, in de afweging die vervolgens aan de orde kwam, meenden een vijftal leden dat zij het voorstel niet konden steunen terwijl de overige leden om hen moverende redenen – ondanks hun tegenzin tegen het voorstel – toch voorstemden. Zo was de situatie toen; hoe bij een tweede lezing deze nadere afweging zal gaan uitvallen, kan ik thans niet voorspellen.
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter! Ik heb van de VVD-fractie begrepen dat dit vooral ligt aan de uitvoerende maatregelen. Deze fractie heeft er recht op, zich hierop te beroepen, want zij heeft dit een- en andermaal gesteld. Staat u mij toe dat ik naar aan leiding van deze interruptie een vraag aan de heer Van Leeuwen stel, voorzitter?
De voorzitter:
Ga uw gang.
De heer Schuyer (D66):
Ik zou graag van hem vernemen of de heer Hendriks in de CDA-fractie de vrijheid krijgt, zijn oorspronkelijke standpunt te handhaven.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Hij heeft die vrijheid, voorzitter, maar hij heeft mij enige tijd geleden gezegd dat hij bij nader inzien, alles nog eens doorgelezen hebbend, tot de slotsom gekomen is dat het CDA-standpunt een goed, helder standpunt is en dat hij zich daarin zou kunnen vinden.
De heer Schuyer (D66):
En er is geen enkel ander lid van de CDA-fractie dat bij nader inzien een ander standpunt zou willen innemen? Dat kan ik me nauwelijks voorstellen.
De heer Van Leeuwen (CDA):
U krijgt eenzelfde politiek antwoord als ik van de heer Ginjaar heb gekregen: wij wachten rustig even af. Ik kan u niet veel hoop geven, maar je weet maar nooit.
De heer Ginjaar (VVD):
Voorzitter! Het regeerakkoord is op het punt van de bestuurlijke organisatie niet inspirerend. Is de enige hervorming van betekenis die wij nog van de regering mogen verwachten, een definitief besluit over de regio's Amsterdam en Rotterdam tegen het einde van deze regeerperiode na de in het regeerakkoord genoemde evaluatie van 'de in die regio's levende opvattingen in het democratisch gehalte van het bestuur'? En dan wordt de vorming van stadsprovincies dan wel aanpassing van de provinciale en gemeentelijke grenzen uitdrukkelijk niet uitgesloten. De VVD-fractie is van mening dat van een landsbestuur dat 'robuust' is, om een woord van de minister van Binnenlandse Zaken te gebruiken, iets anders verwacht mag worden. Er zal toch iets in die regio's dienen te geschieden om de bestuurlijk-ruimtelijke problemen de baas te kunnen. De problematiek van Haaglanden laat zien, tot welke bijzondere constructies het ontbreken van een dergelijke visie kan leiden. En hoe denkt de regering te zullen omgaan met het wetsvoorstel voor een stadsprovincie Rotterdam, waarvan de behandeling in dit huis is opgeschort?
Dan de gemeentelijke herindeling. De wetgever zal om te beginnen een duidelijke keuze moeten maken waar het primaat van de beslissing komt te liggen: bij de provincie of bij regering en Staten-Generaal. De vigerende wet-Arhi is veel te omslachtig en ze is dubbel-op. Na een uitvoerig voortraject beslissen provinciale staten over een compleet uitgewerkt voorstel en vervolgens doet de wetgever alles nog helemaal over. Dat leidt niet zelden tot veel frustraties bij de lagere overheden en de bevolking. Het wijzigingsvoorstel dat ik reeds noemde, heeft daarin nauwelijks verbetering gebracht, veeleer het tegendeel.
Indien de provincie het voor het zeggen krijgt, dient verdere beoordeling door de wetgever geheel achterwege te blijven. Het is een illusie te menen, dat de Staten-Generaal zich zal kunnen beperken tot een marginale toetsing; dat zal met name niet mogelijk zijn indien het provinciale voorstel omstreden is, en dat zal vaak het geval zijn.
Indien de uiteindelijke beslissing bij de wetgever blijft berusten, zal het formele voortraject bij de lagere overheden drastisch moeten worden gedereguleerd. Dat is overigens heel wel mogelijk zonder de democratie en het recht op inspraak geweld aan te doen. In de situatie van vóór de wet-Arhi was de minister van Binnenlandse Zaken veel meer vanaf het begin medeverantwoordelijk voor de herindelingen. Voorstellen werden in goede samenspraak tussen provincie en Rijk ontwikkeld. Op ambtelijk niveau werd intensief samengewerkt. Dit informele traject zou in ere kunnen worden hersteld, met een versterkte rol voor de betrokken gemeenten. Hoe dan ook, de wet-Arhi zal naar de mening van de VVD-fractie fundamenteel moeten worden gewijzigd. Met kleine cosmetische verbeteringen komen wij er niet. Daarbij komt dat het wetsvoorstel-Arhi in dit huis na het uitbrengen van het eindverslag door deze Kamer is aangehouden. Wat denkt de regering verder met dit wetsvoorstel te gaan doen?
Wat de inhoudelijke kant van het herindelingsbeleid betreft willen wij een duidelijk signaal doen uitgaan naar de regering. Bij de behandeling van de herindeling in de Bommelerwaard zei de minister dat er voorbeelden waren van kleine gemeenten die goed worden bestuurd, en van grotere gemeenten waarvoor het omgekeerde geldt. Wij hopen dat hij zich dit goed voor ogen zal blijven houden. Later zei de minister namelijk in de Tweede Kamer dat hij sterke gemeenten wil die twintig jaar vooruit kunnen om de te decentraliseren taken echt aan te kunnen. Zijn angst is dat gemeenten te klein zijn om nieuwe taken te kunnen uitvoeren. Herindelingen moeten uitlopen in robuuste gemeenten die in staat zijn tot een verantwoorde dienstverlening aan de burgers. Feit is echter dat die burgers dat vaak anders percipiëren. Het beleid in de vorige periode ging naar onze smaak toch te veel uit van de gedachte 'big is beautiful'. Er werd te dogmatisch vastgehouden aan algemene criteria, terwijl in feite iedere herindelingssituatie maatwerk vereist. Dat leidde meer dan eens tot wetsvoorstellen die veel verder gingen dan nodig was en waar wij moeite mee hadden. Het beleidsstuk over de gemeentelijke herindelingen, dat binnenkort door de minister zal worden uitgebracht, zullen wij dan ook kritisch beoordelen.
De VVD-fractie is wel tevreden met het feit dat het belang van een krachtig middenbestuur in het regeerakkoord wordt erkend. Problemen spelen zich immers steeds meer op het regionale niveau af. Wellicht zou deze benadering een oplossing kunnen zijn voor die situaties waarin gemeentelijke herindeling niet aanstonds voor de hand ligt. De VVD-fractie suggereert dan ook om in het bovengenoemde beleidsstuk daaraan aandacht te besteden.
Het grotestedenbeleid heeft duidelijk aan belang gewonnen. Terecht vindt de VVD-fractie dat dit beleid duidelijker gestalte krijgt, zeker in samenhang met de integratieproblematiek. Toch zet de VVD-fractie enige vraagtekens bij de positionering van dit beleidsveld. In de brief van 5 oktober 1998 van de minister voor grotesteden- en integratiebeleid aan de Tweede Kamer geeft hij aan hoe hij dit beleidsterrein ziet. De VVD-fractie vraagt zich al lezende af, of het ambitieniveau niet erg hoog is, ja zelfs onrealistisch hoog. De aansturing is daarbij wel zeer complex. En als wij zien naar de invulling van de coördinerende rol van de minister, komt het ons voor dat hij wel erg veel in de melk te brokkelen heeft bij de beleidsterreinen van zijn collega's. De bijlage bij de brief spreekt daarover boekdelen. De VVD-fractie zet daar vraagtekens bij. En, zo vraagt de fractie zich af, bij welk beleidsterrein verdedigt de bewindsman in dit huis zijn beleid?
Onlangs las ik een interview van de directeur van het Sociaal en cultureel planbureau, Schnabel, naar aanleiding van het Sociaal en cultureel rapport 1998 over de laatste 25 jaar. Hij vertelt daarin op welhaast onthutsende wijze over geweld op straat, over vervaging van normen en waarden in de samenleving. Een enkel citaat: 'We betalen de prijs voor een bepaald type naïviteit. Wat er in Nederland is gebeurd, is dat we gemoderniseerd zijn op basis van een ouderwetse situatie. We hebben ons in de jaren zestig en zeventig gekeerd tegen een regenteske situatie, tegen een ouderwets Nederland en tegelijkertijd gehandeld alsof het nieuwe Nederland was op te zetten met dezelfde aardige, gehoorzame mensen, die niet voortaan zouden worden gedwongen tot fatsoen.' Een ander citaat: 'Het idee dat je in de Bijlmer honderden flats bijeen kunt zetten zonder conciërges. Het idee dat iedereen zijn kaartje betaalt en dat je dus de conducteur van de tram kunt halen (...) Controle moet worden onderhouden; het werkt niet vanzelf. In situaties waar sociale controle niet aanwezig is moet je institutionele controle bieden wil je de boel niet in chaos laten ontaarden.' Verandering van normen en waarden in een samenleving, zeker in een dynamische samenleving zoals wij die kennen, is onvermijdelijk. De mate waarin die veranderingen aanvaardbaar zijn, is voor eenieder van ons verschillend. Belangrijk is daarbij dat essentiële waarden niet uit het oog mogen worden verloren, zoals respect voor de medemens. Wanneer veranderingen in normen en waarden echter te ver doorschieten, vermindert de cohesie in onze samenleving, met alle gevolgen van dien. De overheid, de politiek, heeft dan zeker een taak om zodanige voorwaarden te scheppen dat de negatieve uitwassen bestreden kunnen worden. De overheid heeft daarbij ook een voorbeeldfunctie. 'Zero tolerance' schiet door, maar meer repressief optreden, minder toegeeflijkheid is op zijn plaats. Het totstandbrengen van zodanige wetgeving, dat gedogen welhaast onontkoombaar is, leidt tot verloedering, die moeilijk terug te draaien is. Gedogen wordt ten onrechte wel in verband gebracht met tolerantie of verdraagzaamheid, vanouds liberale beginselen. Gedogen doet tolerantie verkeren in toegeeflijkheid.
Vorig jaar hebben wij al bij de algemene politieke beschouwingen aandacht voor dit probleem gevraagd; met name vroegen wij om een gecoördineerde actie vanuit het kabinet. In een brief van 23 februari van dit jaar aan de Tweede Kamer geeft de minister van Justitie een overzicht van het beleid dat door de verschillende departementen is ontwikkeld ter beteugeling van de geweldscriminaliteit. Is het de bedoeling dat er regelmatig een overzicht wordt opgesteld? Welke verwachtingen bestaan er overigens van het landelijke platform? Kan dit werkelijk een reële bijdrage leveren? Het is verheugend dat de huidige minister van Justitie in het nationale veiligheidsplan de hoogste prioriteit wil geven aan de bestrijding van geweldscriminaliteit.
Hij is overigens op een verfrissende wijze aan zijn taak begonnen: rustig maar voortvarend de verbetering van de moeilijke verhoudingen tussen het departement en het openbaar ministerie aanpakken. Dit zal ongetwijfeld bijdragen tot het herstel van vertrouwen bij de bevolking in het justitiële apparaat. Hem verwijten maken, terwijl in voorgaande jaren de problemen alleen maar geaccumuleerd zijn, is niet terecht.
Ook het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Centrale recherche-informatiedienst dient genoemd worden. Volgens dit rapport zijn ernstige gebreken in de gehele recherche informatieketen aanwezig. Het verheugt ons dat de minister de aanbevelingen uit het rapport in grote lijnen heeft overgenomen en met de uitvoering is begonnen.
Wij worden regelmatig opgeschrikt door misbruik van kinderen, door kinderpornografie. Dit soort uitwassen kan niet genoeg bestreden worden. De VVD-fractie is er dan ook verheugd over dat de minister heeft aangekondigd dat hij binnenkort met een plan komt om seksueel misbruik van kinderen te bestrijden; hieraan zal registratie van veroordeelde delinquenten verbonden zijn. Terecht, zo vindt de VVD-fractie. Het recht van kinderen op een beschermde omgeving – school, vereniging – weegt zwaarder dan de bezwaren vanuit privacybescherming. Een dergelijke registratie mag niet op straat liggen, maar wel openstaan voor bonafide gebruik. Ligt het overigens in de bedoeling – dit is iets voor Binnenlandse Zaken – de jeugd- en zedenpolitie in ere te herstellen? De VVD-fractie zal dit zeer toejuichen.
De VVD-fractie kan zich vinden in de passages in het regeerakkoord over de juridisering, met als uitgangspunt dat 'om de democratische besluitvorming te versterken de juridisering van het openbaar bestuur moet worden teruggedrongen'. Deze versterking is echter ook gediend met transparante en minder langdurige procedures. Ziende naar de desbetreffende passage onder het kopje 'grote projecten' in het regeerakkoord is de VVD-fractie er niet gerust op het laatste. Ingrijpend voor individuele mensen zijn de vaak stroperige procedures voor meer gedetailleerde en op personen toegesneden overheidsbesluiten. Het belang van burgers om bezwaar te kunnen maken tegen beslissingen van de overheid, vergt korte en heldere procedures. De VVD-fractie verwacht dat het kabinet dit onderdeel van het regeerakkoord snel en doeltreffend zal invoeren. Onze burgers en onze rechtstaat zijn daarmee gediend.
De laatste weken zijn wij overspoeld door berichtgeving over asielzoekenden, met veel misbaar en hoog oplopende emoties. De aanleiding was een acuut gebrek aan opvangruimte. Niets is zo onvoorspelbaar als de komst van asielzoekers. Nu moet dringend naar opvangruimte gezocht worden, terwijl enkele jaren geleden centra werden gesloten. De VVD-fractie heeft er geen behoefte aan, thans uitvoerig op de problematiek in te gaan, en beperkt zich tot het maken van een enkele kanttekening. Wij spreken hierbij de wens uit dat de staatssecretaris in alle rust zijn beleid kan formuleren.
In het regeerakkoord zijn duidelijke afspraken gemaakt over een aantal te nemen maatregelen. Edoch, deze passages gaan niet in op de werkelijkheid, op oorzaak en gevolg. Een veelheid van oorzaken heeft ertoe geleid dat er thans sprake is van een zompige besluitvorming over opvang, beoordeling en afhandeling. Langdurige procedures en besluiteloosheid over de opvang lokken asielzoekers naar Nederland. In de Volkskrant van 10 oktober erkende staatssecretaris Cohen dat het vluchtelingenprobleem onoplosbaar is en dat de enige optie de beheersing ervan is: 'Nederland moet dus doen wat het kan. Dat houdt in: een beperkt aantal vluchtelingen opvangen.' Overigens raken, naar de mening van de VVD-fractie, de moeilijkheden rond de opvangketen natuurlijk niet de essentie. Deze is dat volgens de prognoses ons land in 2020 tussen de 2,1 en 2,8 miljoen allochtone inwoners zal tellen met alle bijbehorende integratieproblemen. Kan de regering hier haar licht over laten schijnen?
Naar de mening van de VVD-fractie kan de beheersing van het probleem alleen maar als een scherp onderscheid wordt gemaakt tussen politieke vluchtelingen, economische vluchtelingen en oorlogsvluchtelingen. Dan is een beleid mogelijk dat rechtvaardig maar ook en vooral streng is. Bij de jammerlijke afwezigheid van een gemeenschappelijk beleid van de lidstaten van de Europese Unie moet Nederland niet aarzelen, een eigen asielbeleid te ontwikkelen. Welke mogelijkheden ziet de regering overigens om tot een gemeenschappelijk asielbeleid te komen, zoals 'Amsterdam' voorschrijft?
Voorzitter! Ik heb nog een tweetal kleinere opmerkingen.
1. Het is de VVD-fractie een doorn in het oog, dat de op Schiphol landende vliegtuigmaatschappijen geen adequate toegangscontrole bij binnentreden van vliegtuigen uitoefenen.
2. Bij alle ophef over de slechte tenten – en ze waren slecht – heeft de VVD-fractie zich afgevraagd hoe onze soldaten in deze tenten moeten bivakkeren.
Voorzitter! Over enkele weken zal het kabinet de zogenaamde 'houtskoolschets' over de voorziene ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 presenteren, later te concretiseren in de Vijfde nota over de ruimtelijke ordening. Nederland zal tegen die tijd zo'n 2 miljoen meer inwoners tellen. Deze inwoners moeten allemaal kunnen wonen en werken en in hun vrije tijd actief kunnen zijn. En dat moet allemaal in een schoon milieu en een ongerepte natuur. Dat is een uitdagende opgave in een land waar de ruimte zo beperkt is en ruimtelijke ontwikkelingen meestal onomkeerbaar zijn. De VVD-fractie wil niet op deze schetsen anticiperen, maar wel enkele kanttekeningen maken. Zij wil daarbij ook suggereren dat deze schetsen in dit huis met de betrokken bewindslieden worden besproken.
De VVD-fractie meent dat de economische dynamiek, en daarmede de ruimtelijk-economische structuur, uitgangspunt dient te zijn van de ruimtelijke inrichting binnen de grenzen gesteld door natuur en milieu. De gedachte van gedifferentieerde corridors spreekt de VVD-fractie dan ook zeer aan. Minder gelukkig is de VVD-fractie met de compacte stad; zij betwijfelt of de daarmee beoogde doelstellingen wel gehaald worden. Mensen in een compacte stad hebben immers de neiging om in een andere tijd dan de werktijd naar buiten te gaan.
Hoe is de relatie van de ruimtelijke inrichting met verkeers- en vervoersbeleid; wordt de voorgestelde ruimtelijke inrichting in 2030 voor een groot gedeelte niet reeds bepaald door de geactualiseerde Vijfde nota en het MIT? Wat is de rol van het Nationaal verkeers- en vervoersplan? Zijn daarbij mogelijkheden aangegeven voor integratie? Hoe wordt daarbij voorzien in een vitaal platteland, als resultante van een goed onderhouden landschap en een vitale agrarische sector? De ruimtelijke structuur van Nederland kan ook niet los worden gezien van de plaats van Nederland in Noordwest-Europa. Met name geldt dit voor de infrastructuur. Dit veronachtzamen zal op termijn nadelig uitwerken voor juist die ruimtelijk-economische ontwikkelingen.
De beschikbare financiële middelen voor het MIT lopen over een langere periode ver achter bij de gewenste voorzieningen. Indien niet meer middelen beschikbaar komen zullen ongewenste achterstandsituaties ontstaan van zo'n twintig tot vijfentwintig jaar. De financieringsproblematiek zal nu moeten worden aangepakt en creatief worden onderzocht. Hoe ziet het kabinet dit thans?
Vervolgens wil ik iets zeggen over de vorm en inhoud van het MIT. Nu is het een financieel-technisch instrument maar het zou veeleer een politiek-maatschappelijk karakter moeten hebben, waarbij duidelijk inzicht wordt gegeven over de argumenten die bij de afweging tussen projecten een rol spelen inclusief de positie van het openbaar vervoer. Uitbreiding van het openbaar vervoer kan niemand weerstaan maar om die uitbreiding zonder meer in de Randstad te laten neerslaan en de daaruit volgende bezuinigingen in de infrastructuur in de regio's te laten plaatsvinden, is iets waarover uitvoerig gediscussieerd dient te worden. Dat geldt ook voor de kosten verbonden aan de aankleding vanuit natuur- en milieuoverwegingen, die nu vaak op onbeheerste wijze de pan uitrijzen ten detrimente van andere projecten. Wij achten dit geen goede zaak. Uiteraard zou een dergelijke benadering moeten samenhangen met de ontwikkeling van het ruimtelijk beleid. De VVD-fractie is daarbij van mening dat de ontwikkeling van vervoer per spoor, over de weg en over het water in samenhang dient te gebeuren. Hierin past ook de Betuwelijn met een noord- en een zuidtak. Alle drie zijn nodig. Nu worden vaak afspraken, ook financiële, gemaakt met lagere overheden, die vervolgens niet gehonoreerd worden. Terecht veroorzaakt dat veel commotie. De geloofwaardigheid van 'Den Haag' wordt op de proef gesteld. Kunnen dit soort toezeggingen wel buiten het MIT om gedaan worden? Wordt hiermee het budgetrecht van de Staten-Generaal niet aangetast?
De politieke besluitvorming over Schiphol zit in het slop – of dit thans tot het verleden behoort, zal nog moeten blijken – onder andere door wisselende prognoses waarvan de onderbouwing niet duidelijk en niet consistent was. Binnenkort komt het kabinet met een notitie over de toekomst van Schiphol. Wil de besluitvorming uit het slop komen, dan dient het standpunt duidelijk te zijn en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Uitgangspunten, aannames en verwaarloosbaar geachte factoren moeten duidelijk vermeld worden. Bovendien dient goed aangegeven te worden wat er gaat gebeuren tot het moment dat de verschillende voornemens gerealiseerd zijn. Voor de middellange termijn opteert de VVD-fractie voor de optimalisering van Schiphol met een eventuele overloop naar Flevoland. We hebben nu alleen maar Schiphol met alle bijbehorende infrastructuur. Dat kunnen wij niet zomaar veranderen. Besluitvorming over en implementatie van een verdergaande oplossing zal veel meer tijd vragen. De ervaring met de discussie over de vijfde baan leert dat. Overigens dient de besluitvorming over de vijfde baan nu snel te worden afgerond.
Wij hebben gisteravond op de televisie en vanmorgen in de kranten kennis kunnen nemen van de uitkomsten van het kabinetsberaad van gisteravond. Er zijn bijzonder boeiende uitspraken gedaan. Dit geeft de VVD-fractie aanleiding tot een enkele opmerking. Wat is nu de aard en de betekenis van de besluitvorming, zoals die gisteravond heeft plaatsgevonden? Wat is de status van die besluitvorming? Zijn dit al officiële kabinetsbesluiten of wordt er in de beroemde vergadering van 18 december aanstaande nog nader besloten over de toekomst van Schiphol als geheel? Als dat zo is, is duidelijk dat er nog variaties mogelijk zijn op de tot nog toe gedane uitspraken. Voorts is het de vraag of, als het kabinet besluitvorming voorziet voor de periode tot 2010, het kabinet dan ook voor die periode de gewenste duidelijkheid zal verschaffen over de hantering van de normen voor geluidhinder en vooral ook over de wijze waarop het het veiligheidsprobleem wil bezien. Ik wijs op het sluiten van de Buitenveldertbaan ten gevolge van weersomstandigheden. Bij problemen als die ten aanzien van Schiphol zal er gewerkt moeten worden met toekomstscenario's. Er zal dus altijd veel onzekerheid zijn. Er zal dan ook beslist moeten worden in onzekerheid. Die onzekerheid kan echter geen legitimatie zijn om beslissingen uit te stellen.
De VVD-fractie constateert met genoegen dat bij de meeste thema's van het milieubeleid sprake is van daling van de uitstoot bij een gelijktijdige economische groei. Nederland loopt hiermee voorop in de wereld. De groei in de omvang van onze maatschappelijke activiteiten doet twijfelen aan een bestendige ontkoppeling. Nodig is een andere wijze van produceren en consumeren. De uitwerking van de nota Milieu en economie geeft daartoe goede aanzetten. Ook is nodig een omslag in denken en in gedrag. Of de vergroening van het belastingstelsel, dat wil zeggen het opleggen van belastingen of heffingen, hierbij een goed instrument zal zijn, waagt de VVD-fractie nog steeds te betwijfelen. Meer mag verwacht worden van een gezamenlijk optrekken van overheid en doelgroepen, zoals dat nu reeds tot uitdrukking komt in convenanten. Een dergelijke samenwerking is bijvoorbeeld een essentiële voorwaarde om tot realisatie te komen van de in Kyoto vastgestelde uitstootvermindering van broeikasgassen. Hoe denkt het kabinet over het in dit verband komen tot verhandelbare emissierechten? Kan nader ingegaan worden op de resultaten van Buenos Aires? Hoe verhouden zich deze resultaten tot de Nederlandse doelstellingen? Hoe beoordeelt het kabinet de conclusies van het CPB dat een forse terugdringing van deze emissies zal leiden tot aanzienlijke verliezen in werkgelegenheid?
De bewindslieden van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking hebben laten weten dat het ministerie met beide benen in de samenleving moet staan. De sleutelwoorden zijn daarbij nationaal belang, realisme en openheid. Het eerste begrip wil nog wel eens aanleiding geven tot discussie. Kan het kabinet een indicatie geven hoe het met name in de Europese Unie dit begrip gaat hanteren? De VVD-fractie is overigens verheugd over deze opstelling. Wellicht behoren daarmede ook de stammenstrijden in het ministerie voorgoed tot het verleden. De VVD-fractie is verheugd, dat Nederland vanaf 1 januari 1999 een van de roulerende zetels in de Veiligheidsraad kan bezetten. Kan reeds een indicatie worden gegeven van de wijze waarop dit lidmaatschap vorm zal krijgen?
Binnenkort zullen in deze Kamer zowel het Verdrag van Amsterdam als de uitbreiding van de NAVO aan de orde komen. Nu wil ik op dat punt slechts een enkele opmerking maken. Het is bekend dat de VVD-fractie bedenkingen had tegen de uitbreiding van de NAVO. Erkend moet nu worden dat de relatie met Rusland beter geregeld is dan wij aanvankelijk verwacht hadden. Met de founding act kreeg Rusland alle mogelijkheid om standpunten in te brengen in het overleg met de NAVO. Het probleem is alleen dat Rusland daar nauwelijks constructief gebruik van maakt. Daaruit blijkt dat men de uitbreiding nog niet verwerkt heeft, laat staan geaccepteerd. Hoe ziet de regering de toekomst?
Ondertussen hebben de gebeurtenissen rond Kosovo wel aangetoond, dat weinig kans op gezamenlijk optreden met Rusland bestaat wanneer militair geweld in het spel is. De VVD-fractie kan zich vinden in de aanpak van de NAVO: proberen het eens te worden met Moskou, maar niet tot elke prijs, en ons ook niet laten verlammen door de afwezigheid van een unaniem mandaat van de Veiligheidsraad. Wanneer genocide in het geding is, wordt het dreigen met en eventueel gebruik van militair geweld door hogere waarden gelegitimeerd. Die legitimatie kan uiteraard niet door één land worden opgelegd, maar zal een zo breed mogelijk draagvlak moeten hebben. De NAVO heeft hierin voorzien.
Hoe nu verder? Wat wordt het mandaat van de OVSE? Wie krijgt het commando over de verificateurs? Zijn dit er wel genoeg? Hoe wordt hun veiligheid geregeld? Krijgt de autonomie van Kosovo voldoende inhoud om de Albanese bevolkingsgroep althans voorlopig te doen afzien van hun streven naar onafhankelijkheid? Maar bovenal is de vraag: hoe zeker is de overeenkomst? In de brief van 10 november aan de Tweede Kamer schenkt het kabinet aandacht aan de positie van Nederland en zegt dat er verificateurs ter beschikking zouden worden gesteld. Anderzijds betracht het kabinet grote terughoudendheid als het gaat om de zogenaamde extraction forces. Kan de minister-president daar nog een toelichting op geven?
De VVD-fractie zal haar stem geven aan het Verdrag van Amsterdam, niet omdat wij het zo geweldig vinden, maar omdat onder omstandigheden geen beter resultaat bereikt kan worden. Thans wil ik slechts één opmerking maken. Deze betreft de institutionele onderwerpen die in Amsterdam niet beslist zijn, te weten de omvang van de Europese Commissie en een herweging van stemmen. De VVD-fractie vindt die twee punten van marginale betekenis als het gaat om een efficiënte werkwijze in een Europese Unie van 25 of meer landen. De VVD-fractie meent dat eerder een totale herziening van de werkwijze in Brussel, van Raad en Commissie, op zijn plaats is, alvorens gesproken kan worden over een verdere uitbreiding van de Unie. Hoe beoordeelt de regering in dit verband de activiteiten van de groep van onafhankelijke politici onder leiding van onze landgenoot Andriessen, die de Unie gaat doorlichten?
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking constateerde na haar aantreden te veel beleid en te veel hulpthema's, waardoor een groot beheersprobleem ontstaat, een opvatting die de VVD-fractie al vele jaren huldigde. De VVD-fractie is dan ook verheugd te vernemen dat de hulp geconcentreerd wordt op een twintigtal landen. Minder verheugd zijn wij over de omschakeling van projecthulp op sectorhulp.
Defensie ligt onder vuur. Men zal vier jaar lang elk jaar opnieuw 375 mln. moeten bezuinigen. En tegelijkertijd staat Defensie wegens affaires op negatieve wijze in de publieke belangstelling. De VVD-fractie heeft veel waardering voor de rust uitstralende wijze waarop de bewindslieden alle problemen tegemoet treden. De brief van de minister van Defensie van 5 oktober jongstleden aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het rapport van de heer Van Kemenade geeft ons alle vertrouwen in de adequate wijze waarop de minister de gesignaleerde misstanden te lijf wil gaan. Misstanden die – dat is inmiddels wel duidelijk – grotendeels zijn terug te voeren op de gesloten organisatie; een te veel naar binnen gericht zijn, met de daaruit voortvloeiende neiging, informatie naar de politieke top selectief te behandelen.
Over de genoemde taakstelling is een flinke discussie gaande. De VVD-fractie acht het prematuur om in dit stadium daarover uitspraken te doen. Wel willen wij nu reeds stellen dat wij een defensieorganisatie dienen te behouden die als volwaardige partner in met name de NAVO wordt beschouwd, die inhoud kan geven aan het ambitieniveau voor vredesoperaties en aan de veiligheid van de uitgezonden eenheden de hoogste prioriteit toekent. De kritische massa is belangrijk. Wij dienen geloofwaardig te zijn en te blijven. Overigens wil de VVD-fractie de minister adviseren, niet met plannen te komen of zelfs met hoofdlijnen voordat de NAVO het nieuwe strategisch concept in april 1999 heeft aangenomen, teneinde een uit de pas lopen te voorkomen.
Ten slotte nog twee opmerkingen over onszelf. In het regeerakkoord wordt over de Eerste Kamer opgemerkt dat 'het kabinet met voorstellen inzake de verkiezing en de positie van de Eerste Kamer komt'. Hoe moeten wij in dit verband de behandeling zien van de notitie over de positie van de Eerste Kamer waarover de Kamer op 28 oktober 1997 het voorlopig verslag uitbracht? De VVD-fractie had overigens liever gezien dat de passage in het conceptregeerakkoord gehandhaafd was, te weten dat de wijze van verkiezing van voor 1983 weer zou worden ingevoerd, waarbij de Kamer in twee gedeelten zou aftreden en gekozen worden. De VVD-fractie heeft daar al eerder voor gepleit. Op deze wijze wordt dan de indruk voorkomen dat de Eerste Kamer in haar geheel gekozen een jaar na de Tweede-Kamerverkiezingen, in politieke zin een meer actuele afspiegeling van de kiezerswil is. Aan een dergelijke conclusie – ook al betreft deze een schijnbare tegenstelling – heeft de VVD-fractie geen behoefte. Evenmin heeft de VVD-fractie behoefte aan het zogenaamde terugzendrecht. Het huidige systeem heeft in de praktijk nimmer tot wezenlijke problemen geleid. Er zullen ook geen problemen komen zolang de Eerste Kamer, gelijk zij tot nog toe deed, met wijsheid en terughoudendheid van haar bevoegdheden gebruikmaakt.
Fracties in deze Kamer zijn geen partij in het regeerakkoord. De VVD heeft, zoals mijn voorganger als fractievoorzitter het bij de algemene politieke beschouwingen het in 1995 omschreef, 'geen binding met het regeerakkoord maar, ook al ontvingen wij geen last en houden wij geen ruggespraak, wij hebben wel een binding met de politieke partij waaruit wij voortkomen'. De kwalitatieve toetsing van de voorstellen van de regering waarvan politieke geestverwanten deel uitmaken, zullen wij daarom gepaard laten gaan met een politieke afweging. De VVD-fractie zal het kabinet welwillend en positief-kritisch tegemoet treden, met als uitgangspunt de kwaliteit en betrouwbaarheid van het overheidshandelen.
De heer De Boer (GroenLinks):
Mijnheer de voorzitter! U heeft mij op de sprekerslijst op voorhand al zes minuten meer gegund dan waar ik op had gerekend. U moet gedacht hebben: laat die De Boer maar praten. Dat is zeer genereus, maar ik hoop deze extra tijd niet nodig te hebben.
Of het een voorteken was, weet ik niet, maar toen ik afgelopen zaterdag – een prachtige stil-grijze novembermorgen – de eerste zinnen van deze beschouwing op het scherm tikte, brak buiten het kabaal los. De lokale boeren, aangevuld met wat opwinding zoekende notabelen, hadden deze morgen uitgezocht voor het jaarlijks afschieten van het hazen- en konijnenbestand. Een oeroud tafereel van ver geroep en dichtbije schoten vulde de anders verstilde Berkelvallei rond ons huis. Het jachtseizoen is geopend.
Onze samenleving heeft het luisteren naar de geesten en de angst voor het omen ver achter zich gelaten. Vandaag en morgen zal de premier weer tamelijk luchtig alle vogels langs zich heen laten vliegen. Dat ging vroeger anders. In de klassieke oudheid werd stevig opgelet als een waarschuwende raaf van links kwam aangevlogen. Toen was rechts goed en links sinister. Sommigen zijn dat misverstand nooit te boven gekomen. Anderen hebben die primitieve benadering van de werkelijkheid omgezet in angst voor solidariteit en verdelende rechtvaardigheid. Hoewel dat toch alle mogelijkheid biedt, leiden bezit en macht te zelden tot inzicht en materiële onthechting.
Voorzitter! De verleiding is groot om achter de meute van de media op zoek te gaan naar bange hazen en aangeschoten wild. Wat mij daar een beetje in tegenstaat is de gemakzucht, het met z'n allen van incident naar incident hollen, het suggereren van spektakel, ook als er nergens wat opwindends gebeurt. Alsof zij dit aanvoelden, zijn de tv-jongens en tv-meisjes vandaag maar helemaal weggebleven. Dat is overigens voor het eerst in de acht jaar dat ik nu al met de Algemene Beschouwingen in de Eerste Kamer meedoe. Wij worden op de een of andere manier in de ogen van de media kennelijk minder belangrijk.
Het zou geen kwaad kunnen als althans de kwaliteitsmedia in de gaten kregen dat de kritische burger het niveau van dit opgefokte pupillenvoetbal is ontgroeid. Het lijkt mij een denkfout dat ziekende vragen stellen meer oplevert dan intelligent interviewen. Het eerste is voor de toeschouwers minder leuk dan de ondervragers zelf denken. Het tweede vraagt echter kennis, inzicht, analyse en commitment. Dat gezegd, moet helaas vastgesteld worden dat er wel aanleiding wordt gegeven. Te veel hoofdrolspelers bewegen zich struikelend over het toneel. Wie te vroeg, te laat, te onhandig, te stiekem, te kortzichtig, te afschermend bezig is, vraagt ook wel om ten prooi te vallen aan media en burgers die iets beters willen.
Over de totstandkoming van het regeerakkoord en de verdeling van de posten is het meeste wel gezegd. Dit akkoord is er omdat de heer Kok en zijn partij geen alternatief wilden zoeken. Het kabinet van de negatieve selectie.
Pijnlijk wordt duidelijk dat vier jaar paars niet geleid heeft tot samenhang en vertrouwen. Nog steeds ontbreekt de innerlijke cohesie. En dus heb je maanden en maanden nodig voor een regeerakkoord, dat niets aan de verbeelding overlaat. Gestold wantrouwen.
Premier Kok moet met verbijstering hebben gezien hoe zijn collega Schröder in Duitsland in drie weken een akkoord op hoofdpunten regelt met een zeker niet in alle opzichten al regierungsfähige, veel kleinere en ook nog GroenLinkse partner. Die lef, het ruimte durven laten aan het avontuur, regeren door meerderheden te zoeken in plaats van ze tevoren vast te spijkeren, kennen we niet meer in onze polder. Hier regeert de angst. Hier maken wij een regeerakkoord met de uitstraling van een verzekeringspolis.
In dat licht is het ook niet meer belangrijk of een minister verstand heeft van zijn beleidsterrein. Een politieke manager is overal inzetbaar. Het gaat om het besturen en het verkopen van het beleid. De inhoud doet er minder toe. Deskundigheid, visie, bevlogenheid, de toon zetten, richting aangeven, besturen met verbeelding; we moeten er kennelijk niets meer van hebben. Onder Kok en Zalm zijn ministers procesbeheerders geworden, nagenoeg uitwisselbaar met hun topambtenaren. Dit voorlopige sluitstuk van de grensvervaging tussen politiek en apparaat past goed bij de bestuursstijl van deze premier. Bezig zijn met wat zich aandient. Regelen in plaats van vooruitzien. Beheren en beheersen belangrijker vinden dan grenzen verkennen en op zoek gaan naar de wenselijke vormgeving van onze toekomstige samenleving.
Tekenend is dat de onderhandelaars voor Paars II geen motto konden vinden. Dat kan ook niet als je fundamenteel verschilt over wat er moet gebeuren. 'Sterk en sociaal' mocht natuurlijk niet van de VVD. Dat zou ook nergens op slaan nu het beleid feitelijk in de buurt komt van 'labiel, gesloten en met de rug naar de toekomst'.
Er is dus iets mis. Maar wat? Als je niet aan de oppervlakte wilt blijven hangen, is dat een tamelijk lastige vraag. Het zal niemand moeite kosten, een verbluffende reeks van missers op te sommen. Collega Van Leeuwen is blijven steken in het lijstje van Paars I. Jammer overigens dat hij de onterechte arrestaties bij de Eurotop in zijn tekst oversloeg.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Voorzitter! Staat u mij toe dat ik de heer De Boer toch nog even vraag naar mijn tekst te kijken. Ik neem aan dat hij geluisterd heeft. Ik heb het wel degelijk over de Eurotop-arrestaties gehad.
De heer De Boer (GroenLinks):
Ik dacht dat u dat oversloeg. Neem mij niet kwalijk. Dat zal misschien een stukje vooringenomenheid zijn.
Voorzitter! Ik maak mij sterk dat de premier het lijstje van Paars II allang heeft gemaakt en onder de vlammende spreuk 'Dit eens maar nooit weer' boven zijn bureau heeft hangen. Dat nooit weer wordt echter structureel ongeloofwaardiger naarmate de lijst langer is. En nu, na 100 dagen, is de lijst al lang, te lang. De vaart lijkt er nu al uit. Langzaam maar zeker komt dit land in de wachtstand te staan: wachten in de file, wachten op het perron, wachten in de trein, wachten in asielcentra, wachten op hulp, wachten in elke wachtkamer, wachten op de wachtlijst waarvoor dan ook.
Wie op enige afstand, maar met interesse naar het gedoe onder de Haagse stolp kijkt, overvalt met regelmaat een unheimisch gevoel. Het klopt niet, het is niet helder. Cijfers buitelen over elkaar heen en zijn niet betrouwbaar. Meningen worden ingehaald voor ze zijn geland. Doelen lijken duidelijk tot blijkt dat de interpretaties verschillen. De maalstroom van informatie overspoelt hen die moeten oordelen. Besluiten worden op het in die modderstroom ontstane drijfzand gebouwd.
Het gehele proces is ondoorzichtig. Je weet niet of de feiten kloppen, je weet niet of alle informatie op tafel ligt, je weet niet wat ieders drijfveren zijn, je weet niet of jouw doelen het gewenste effect zullen hebben, je weet niet of jouw doel de middelen heiligt.
Bestuurders, ambtenaren, volksvertegenwoordigers en belanghebbenden spelen elk hun rol in dit schimmenspel. In onze binnenkamers weten wij dat het niet goed is, maar buiten in de schijnwerpers, in onze nota's en op onze persconferenties, hier op dit spreekgestoelte en morgen achter de regeringstafel is geen plaats voor deze onzekerheid. Dan weten wij hoe het moet en roepen wij tegen de wind in dat onze keuzes de enig begaanbare weg vormen.
Uit de kabinetsformatie van deze zomer is bij mij één voorval blijven haken. Om wie het ging, weet ik niet meer, maar in elk geval om een fractiespecialist die opgetogen was over hoe machtig het voelde om mee te mogen doen in de cockpit van de politiek, waar hij met een paar mensen doorslaggevende lijnen had uitgezet naar de volgende eeuw; aan de stuurknuppel van de toekomst.
Ik vind dit cockpit-gevoel misplaatst. Nog afgezien van de vraag wat je in die cockpit te zoeken hebt als de ruiten beslagen zijn, de vluchtgegevens onbetrouwbaar, de routeplanning onduidelijk en je geen idee hebt waar je eigenlijk heen wilt vliegen. Mijn zorg richt zich op de bestuurshouding die uit dit voorbeeld spreekt. Je komt goed uit de verkiezingen, je raakt betrokken bij de kabinetsformatie en dan regel je met een stuk of vijf, zes mensen hoe het land er de komende jaren uit moet komen te zien. De veelvuldige aanwezigheid van dit type cockpit-bestuurders vormt in mijn ogen één van de oorzaken van de vastlopende processen. Een hoog ontwikkelde samenleving, die onderdak wil bieden aan veel verschillende burgers in een dichtbevolkt land, burgers ook die steeds mondiger en in alle opzichten veelkleuriger worden, die naast gemeenschappelijke ook allerlei uiteenlopende individuele behoeften willen vervullen, die samenleving vraagt niet om cockpit-bestuurders.
Steeds meer wordt duidelijk dat de werkwijze van het openbaar bestuur aan herijking toe is. Op de drempel naar de volgende eeuw is de heersende bestuurspraktijk en de attitude van veel bestuurders niet meer effectief. Voorzitter! Als ik die nieuwe bestuursstijl in kernwoorden mag samenvatten gaat het om open, doorzichtig, feitelijk betrouwbaar, interactief en veelkleurig. Een bestuur dat vanuit duidelijke opvattingen met een 'open mind', zonder sjablonen en vooringenomenheid de samenleving, de burgers, de diversiteit, de problemen, de botsingen van opvattingen en culturen tegemoet treedt. Een bestuur dat voor gaat in respect: zelfrespect, respect voor de ander, voor andere culturen en opvattingen, respect voor de leefomgeving, duurzaamheid, het leven zelf. Aanwezigheid van respect is een toets van beschaving.
In deze stijl van besturen klopt de informatie, is de onderbouwing feitelijk juist, zijn alle gegevens voor iedereen toegankelijk, zijn de procedures glashelder, zijn de verantwoordingsmomenten en toetsingscriteria vooraf vastgelegd, worden burgers en belangengroepen uitgenodigd tot interactief meedenken, wordt hun inbreng serieus genomen, wordt er beslist op argumenten, wordt er geïnvesteerd in het verkrijgen van draagvlak en is er een voortdurende aandacht voor de diversiteit van de betrokken groepen en individuen. Dat vraagt ook om een ander type bestuurder, volksvertegenwoordiger en ambtenaar; helder in wat ze willen en kunnen, duidelijk waar ze voor staan, aanspreekbaar op hun motieven en gedrag, van mening dat transparantie belangrijker is dan handigheid, wars van spelletjes en pootje haken, achter de schermen even integer als in de schijnwerpers. Zeggen wat je doet en doen wat je zegt. Kritische vragen oppakken als bouwstenen in plaats van bedreiging, niet bang voor discussie en confrontatie, niet weglopen of fluiten in het donker. Toegegeven, het is veel gevraagd. Maar als wij op de grens van twee millennia serieus van plan zijn om in dit land, in Europa en in de wereld kleine stukjes vooruit te komen op de weg van interculturele beschaving, kan het met minder niet toe.
Terug naar de werkelijkheid van nu. De open sfeer waarmee het eerste kabinet-Kok begon – ik zeg het met teleurstelling – is behoorlijk verdampt. Natuurlijk heeft Paars I problemen voor zich uitgeschoven, die Paars II nu behoorlijk doen vastlopen in de inmiddels ondergelopen polder. De coalitiepartners lijken meer elkaars gevangenen dan dat er sprake is van een positief commitment. De nieuwe leider van D66 maait in Haarlem ongericht om zich heen in de hoop daarmee het tot een wassen beeld verbleekte profiel van zijn partij weer kleur te geven, met als enig resultaat dat D66 van wellicht noodzakelijke brug voor Paars I inmiddels is vervallen tot een niet noodzakelijke boedelbak achter Paars II.
Een dubbele teleurstelling vind ik daarbij dat de eertijds progressieve liberalen in snel tempo – sociaal-economisch, asielproblematiek, milieuvraagstukken – opschuiven naar de VVD, met als voorlopig dieptepunt: je politieke A-status willen behouden, terwijl je een gelijknamige status aan anderen ontneemt. Intussen vindt de sociaal-democratie in deze coalitie steeds minder bondgenoten en meer tegenstanders: de VVD, D66 en, als zij niet oppast, een van zijn partij losgezongen premier.
Misschien kan ik dat duidelijk maken aan hand van de opstelling in Europa. Wat wil dit kabinet nu eigenlijk met Europa? De signalen die worden uitgezonden, zijn op zijn minst tegenstrijdig. In elk geval is onduidelijk wie de regie heeft. Dat ligt in de meeste Europese landen inmiddels anders. De sociaal-democraten Blair, Jospin en Schröder hebben in Engeland, Frankrijk en Duitsland de touwtjes stevig in handen. Jarenlang is ons in deze zaal voorgehouden dat Nederland wel een socialer en ecologischer beleid wil voeren, maar dat dit alleen mogelijk is in Europees verband. Nou dan, waar is het wachten nog op? De kansen zijn nu toch gekeerd? Wanneer veert 'Wiem Kok' overeind en gebruikt hij zijn positie als groot Europees sociaal-democraat om in een tour de l'Europe samen met zijn bondgenoten een strategie uit te zetten om nu eindelijk de sprong vooruit te maken die door behoudzuchtige christen-democraten en liberalen tot nu toe is tegengehouden?
Ik heb de afgelopen weken weinig gemerkt van initiatieven in die richting. Integendeel, het VVD-smaldeel zendt heel andere signalen uit: ons geld terug. In plaats van die lang verwachte stap vooruit zakt Nederland terug in benepen gezeur over 1,3 mld. Welk doel is daar nu mee gediend? Daarbij zijn de heren Van Aartsen en Zalm bezig met een onverantwoorde beeldvorming dat Europa ons alleen maar veel kost en niks oplevert. Een behoorlijke balansvervalsing overigens. Europa heeft Nederland de afgelopen 20 jaar bepaald geen windeieren gelegd. En natuurlijk zou Europa een uitgavenbeheersing à la Zalm heel goed kunnen gebruiken. En wat ons betreft, moeten de budgetten fors verschuiven richting duurzaamheid en ecologisch verantwoorde landbouw. Maar richt daarop dan je inzet. Alleen al het noodzakelijke herstel van de milieuschade in Oost-Europa wordt geschat op zeker 250 mld. Weet een in geld zwemmend Nederland nou niks zinnigers te bedenken dan op hoge toon 1,3 mld. terug te vorderen? Premier Kok sanctioneert stilzwijgend deze armzalige benadering. Waar is de tijd gebleven dat deze sociaal-democraat iets had met internationale solidariteit? Een integrerend Europa betekent hoop ik toch meer dan dat Nederland er beter van moet worden. Het ging de sociaal-democratie toch om meer dan munt en markt? Het moet toch socialer, duurzamer en democratischer? Als je zelf verantwoordelijk bent voor de verdragen van Maastricht en van Amsterdam kun je je toch niet excuseren met de mededeling dat het ecologische en het sociale onvoldoende aan bod zijn gekomen? Daar was je toch zelf bij?
In een welvarend, mondiaal georiënteerd land, waar de PvdA de grootste partij in het kabinet is, moeten we nu een opleving van kortzichtig nationalistisch denken meemaken. Minister Van Aartsen zet de toon. Samen met minister Herfkens organiseert hij een gênante campagne voor een zetel in de Veiligheidsraad. Voornaamste motief: Nederland is een van de grootbetalers van de VN. Wie het meest betaalt, heeft kennelijk de meeste rechten. Zouden wij het misschien ook eens kunnen hebben over wat wij nu met die fel begeerde zetel willen gaan doen? Was het niet overtuigender geweest om daar eerst invulling aan te geven, voordat je steun gaat zoeken? De premier kan die omissie morgen wellicht enigszins herstellen.
Wisten al die ontwikkelingslanden die hun stem aan Nederland gaven op dat moment van het voornemen van Herfkens om ze van haar lijst te schrappen? Goed beschouwd hebben we de steun aan Nederland meer te danken aan het beleid van Pronk dan aan de inspanningen van het huidige duo. Is minister Herfkens wel zo correct om al die te schrappen landen met een excuusbrief te bedanken voor de moeite? Of zit de hele apenrots van Buitenlandse Zaken vol met lieden die dit nu een prachtig staaltje van geslaagde diplomatie vinden? Ik heb daar een ander woord voor, maar dat zal de voorzitter niet goedkeuren. Dus zeg ik het maar in mijzelf.
De fractie van GroenLinks heeft niks met dit introverte nationalistische denken. Wij vinden het niet belangrijk of er ergens een Hollander een mooie baan krijgt. Ons gaat het erom met welk beleid die functie wordt ingevuld en hoe de Nederlandse regering voor en namens ons posities kiest. Als Europeanen en wereldburgers moeten wij langzamerhand toch zover zien te komen dat wij het onbelangrijk gaan vinden of er een Hollander zit, als die vrouw of man maar doet wat wij nuttig vinden.
Nog even iets over de uitval van minister Zalm naar de europarlementariërs. Het gaat niet zo best met ons goedlachse zondagskind. Ik doe niks af aan zijn grote verdienste op het gebied van de uitgavenbeheersing en begrotingsdiscipline. Hij is een uitstekend procesbeheerder, maar nu dat resultaat in de knip zit en het politiek wat ingewikkelder gaat worden, begint het mis te lopen: verkeerde reacties; verkeerde inschattingen; zelfoverschatting; onnodig het parlement irriteren; voor 80 mln. bij iemand uit de slaapkamer een schilderij wegkopen, waar tot dan toe niemand meer dan 20 mln. voor over heeft gehad en zuur afhoudend reageren als de Kamer daar vraagtekens bij zet en precies wil weten hoe het is gegaan. Er is niets te zien van inzicht dat dit zo niet kan. Uiteindelijk is er een zuinig formeel toegeven omdat het parlement zo blijft zeuren. Kan de minister-president overigens bevestigen dat onlangs al een paar papieren stukjes van het bewuste schilderij zijn afgevallen en via een ijverige suppoost in de prullenbak zijn beland?
Terug naar wat er toe doet. Het zal duidelijk zijn dat onze fractie ook op Buitenlandse Zaken een andere geest wil zien waaien. Misschien herinnert u zich het kennismakingsbezoek van Joschka Fischer. Of hij een standpunt had over de kwestie Pinochet? Natuurlijk had Duitsland een standpunt: uitleveren en voor de rechter. Onze minister Van Aartsen stond wat schaapachtig te kijken bij deze verfrissend directe aanpak. Oef, zag je hem denken. Dat durf ik niet. Over enkele weken gaat premier Kok naar Chili. Wij mogen hem toch niet in verlegenheid brengen. Voorzitter! Ook hier gaat het om respect. Wat weegt zwaarder: overtuiging of opportunisme? Dit land verdient beter dan een 'for a few dollars more'-beleid. Zou de Nederlandse buitenlandse politiek alsjeblieft het niveau van een spaghettiwestern kunnen ontstijgen?
Over Schiphol is bijna alles wel gezegd. Dat dacht ik tot gisteravond. Sindsdien lijkt een voeten op tafel-bijeenkomst een nieuwe ruim baan voor Schiphol-fase in te luiden. De heer Ginjaar heeft al gevraagd naar de status. Ik sluit mij daarbij aan. Ik laat het primaat in deze discussie aan de Tweede Kamer. Ik heb slechts één vraag. Beweegt dit besluit zich nu wel of niet binnen de marges van de verkiezingsprogramma's van met name D66 en PvdA? Daar ben ik benieuwd naar. Waarom horen wij niets meer over de vele absoluut noodzakelijk geachte flankerende maatregelen rond Schiphol? Mijn voorlopige conclusie: mens en milieu zijn opnieuw het haasje.
Hoe geloofwaardig is een politiek systeem als iedereen na een vernietigend rapport van de Rekenkamer doet of er niets aan de hand is? De luchtigheid waarmee minister Jorritsma in de veilige haven van EZ alle verantwoordelijkheid voor dit gesjoemel wegwimpelt, staat haaks op de door mij zojuist beschreven standaard. En de onbeschaamde manier waarop de VVD te kennen geeft dat men tijdens de besluitvorming al wist dat het door Schiphol geleverde cijfermateriaal onjuist en te positief gekleurd was, vind ik tamelijk stuitend. Geef mij maar de ruggengraat van de Vlaamse minister Tobback. Die neemt zijn verantwoordelijkheid, zonder dat hem persoonlijk iets te verwijten valt. Zo hoort men dat te doen.
Wat het project Betuwelijn betreft is het iedereen, behalve de minister en haar verbeten volhoudende slippendragers Feenstra en Van 't Riet, wel duidelijk dat hier de basis gelegd wordt voor één van de grootste infrastructurele miskleunen van de volgende eeuw. Als we niet in zo'n keurig land woonden zou je er trekjes in kunnen zien van een Italiaanse maffia-weg: aangelegd om belangen te dienen, steeds duurder wordend, halverwege eindigend in een niemandsland en goeddeels overbodig. Het bedrijfsleven heeft dat in de gaten en is niet van plan er nog één cent in te steken. De deskundigen spreken elkaar volop tegen, de prognoses waaien alle kanten op en van het noodzakelijke flankerende beleid in de richting van het terugdringen van het vrachtautoverkeer, is niets te bekennen. Als Paars II lef heeft en verstandig is, volgt men het advies van Jan Terlouw: 15 jaar uitstel, kijken of de noodzaak er dan nog is en tegen die tijd gebruik maken van slimmere technieken.
Ten slotte, voorzitter, richt ik mij op twee onderwerpen waarbij de toonzetting nauw luistert, allereerst het asielbeleid. Ook bij dit onderwerp is de wave van Paars I verschrompeld tot een hulpeloos de handen in de lucht steken. 'Wie het weet mag het zeggen', roept de minister-president. Dat deed mij denken aan de herfst van 1993. Wat nu de lekkende tenten teweegbrachten, werd toen veroorzaakt door beelden van vluchtelingen die moesten bivakkeren in onze maisvelden. Ik citeer de algemene beschouwingen van 16 november 1993, gehouden in de Eerste Kamer. Aan het woord is de afgevaardigde De Boer: 'Wat moet ik met een minister' – het was toen mevrouw d'Ancona – 'die in wanhoop de handen ten hemel heft en zich dramatisch tot ons en de gemeenten wendt omdat de opvang van asielzoekers vastloopt? Zij zit daar om dat fatsoenlijk te organiseren en als haar bureaucratie daarin omkomt, moet zij smeerolie in die vastgelopen machine spuiten. Of onderdelen vervangen. Of de zaak uitbesteden. Of zichzelf laten vervangen door iemand die de tent wél kan organiseren. Het is toch echt te gek dat wij in dit land, met al onze welvaart, middelen en technologie, geen kans zouden zien om 40.000 ontheemden tijdelijk op te vangen.'
Voorzitter! Het is nu vijf jaar later. In 1994 zijn er in Nederland 54.000 asielzoekers opgevangen. Begin dit jaar schatte mevrouw Schmitz voor 1998 het aantal op 48.000. Is het juist dat het kabinet kort voor de verkiezingen de prognose bijstelde naar 30.000 en analoog daaraan het budget verlaagde? Zo ja, hoe zo? Is het eveneens juist dat direct na de zomer de prognose opeens weer werd bijgesteld naar 67.000, zonder tegelijk de budgetten daar aan aan te passen? Zo ja, hoe zo? Komt het feitelijke aantal in 1998 op te vangen asielzoekers waarschijnlijk uit in de buurt van de 40.000? Zo ja, wat is dan eigenlijk het probleem? En als er een probleem is, wat is er dan sinds 1993 geleerd en verbeterd? Waarom stemt men de budgetten en de capaciteit eigenlijk niet standaard af op bijvoorbeeld 60.000, 70.000 of 80.000 mensen? Komen die er onverhoopt een keer, dan kunnen wij ze zonder schaamte menswaardig opvangen. Worden het er minder, dan zijn er altijd voldoende mensen en middelen om de opvang beter te organiseren en de procedures veel sneller af te handelen. Het gevolg daarvan is: minder uitzichtloos wachten, snellere beslissingen en uiteindelijk een veel lagere druk op de opvang.
Klopt het overigens, voorzitter, dat veel gemeenten en woningcorporaties hun afgesproken taakstelling in de opvang maar voor 50% halen omdat het Rijk domweg geen asielzoekers aanbiedt? Klopt het dat in 's-Hertogenbosch drie grote justitiegebouwen leegstaan en in een aantal gemeenten een serie defensiegebouwen binnen een week geschikt te maken is als goede opvangmogelijkheid? Waarom stoppen wij dan mensen in tenten? Waarom kan er niet over asielbeleid gepraat worden zonder in vrijwel elke zin het woord 'sober' te gebruiken? Waarom moet dat nou zo? Waarom wordt 'humaan' in dit land tegenwoordig voortdurend vertaald met 'kaal'?
Over de kernpunten van GroenLinks met betrekking tot een menswaardig asielbeleid is mijn partijgenoot Halsema in de Tweede Kamer glashelder geweest. Ik zal ze niet herhalen. Zaterdagavond zag ik een korte uitzending over een Bosnisch gezin met een zogenaamde Dublin-claim, tijdelijk opgevangen boven een kerk in Arnhem. Man, vrouw, twee kleine kinderen; zo te zien rustige, goedwillende mensen. Als er niets gebeurt, worden ze morgen op straat gezet. Ze vallen buiten onze bedachte regels. Ze kunnen verder helemaal nergens heen. Soms schaam ik mij, deel uit te maken van het bestuurssysteem van wat wij een beschaafd land vinden. Op deze manier mensen die al kapot zijn nog een keer vernielen, ik kan daar niet tegen. Menselijkheid gaat boven bureaucratie. Uiteindelijk is dat toch een kwestie van beschaving.
Ten slotte het doelloze geweld. Ik had moeite met het optreden van de minister-president op dit punt. Begrijp mij goed, ik heb geen grein twijfels aan zijn intenties en zijn zorg. Maar een jaar na de verschrikkelijke gebeurtenis in Leeuwarden niet verder komen dan een platform en een oproep tot anonieme aangifte, vind ik van onze minister-president te weinig en in letterlijke zin ook te goedkoop. De jonge socialisten in Zutphen hebben met hun plan 'Stappen zonder klappen' beter begrepen waar het om gaat.
Ik ben de afgelopen maanden betrokken geweest bij twee regionale werkconferenties rondom de thema's preventief jeugdbeleid en terugbrengen van het geweld in uitgaanscentra. Daarbij bleek dat er grote bereidheid is bij politie, welzijnswerk, scholen, horeca, gemeenten enz. om samen het probleem structureel aan te pakken. Daar moet dan ook fors in geïnvesteerd worden. Waar ik last van heb, is dat we op veel terreinen altijd te zuinig zijn en te laat handelen. Wij krijgen echt de rekeningen gepresenteerd voor een jarenlang verwaarlozen van vroegtijdig preventief handelen. Ik kan daarvan veel voorbeelden geven. Het zijn de kinderen van de onbetaalde rekening voor het halen van de EMU-norm, zo is mijn overtuiging.
Voorzitter! Mijn tijd is op. Sommige thema's bleven onbesproken: onhoudbare wetgeving, keuzes in het onderwijs, de angsthazerij rondom ambtenaren met een mening, het onaanvaardbaar lang moeten wachten op zorg en hulpverlening, en het zo maar weer uit beeld verdwijnen van 750.000 Nederlanders die in een land waar vermogens en aandelenbezit explosief groeien, op of onder de armoedegrens moeten leven. Het sociaal minimum is te laag en 50 mln. voor bijzondere bijstand is te weinig.
Deze beschouwing ging vooral over culturele openheid en een noodzakelijke omslag in denken en doen. Er zit naar mijn indruk verandering in de lucht. Het neo-liberale denken en de introverte bestuurscultuur lijken in Europa op hun retour. Een zich vernieuwende sociaal-democratie zou een belangrijke rol kunnen spelen in het centrum van een politieke en maatschappelijke hergroepering, op voorwaarde dat ze zich weet te verbinden met progressieve christen-democraten en liberalen rechts van haar en met ecologisch-sociale, zo men wil GroenLinkse krachten ter linker zijde. Dat is goed voor de rooie haan, want die staat er met al die afgeschudde veren wel heel zielig bij. En het is ook goed voor ons, want zoals men al begrepen zal hebben, houden GroenLinksers niet van jagen, laat staan dat wij plezier zouden beleven aan het achtervolgen van een kale kip.
De vergadering wordt van 15.45 uur tot 16.05 uur geschorst.
Mevrouw Jaarsma (PvdA):
Voorzitter! De PvdA-fractie wisselde deze periode voor de tweede maal van voorzitter. Onze visie blijft echter constant. Drie jaar geleden was het Joop van den Berg die paars voorhield dat voor sociaal-democraten de kerntaak van de overheid is: het organiseren van de solidariteit. Ofte wel: sterk en zwak in een sociaal vergelijk brengen.
Wij hebben met instemming kennisgenomen van het feit dat dit nieuwe kabinet zich het bevorderen van de sociale cohesie, de organisatie van de solidariteit, tot opgave heeft gesteld. De vraag is echter of die opgave wel kan worden gerealiseerd met een zo verregaande overdracht van taken aan de markt als nu kennelijk de bedoeling is. Job Cohen zei het twee jaar geleden al: 'De markt is een goede dienaar, maar een slechte meester.' En legt een zo sterke marktgerichtheid niet de bijl aan de wortel van het veelgeprezen poldermodel? Centrifugale krachten als denivellering en de erosie van het publieke domein, bedreigen de interne sociale cohesie, zo stelden wij vorig jaar in onze bijdrage aan de algemene beschouwingen.
Ik zal vandaag namens mijn fractie nagaan in hoeverre die centrale sociaal-democratische opgave in het voorgenomen beleid herkenbaar, maar vooral realiseerbaar is. Invalshoek voor onze beoordeling is de relatie tussen overheid en burger. Het kabinet-Kok II formuleert als voornaamste opgave voor de komende regeerperiode 'het vinden van een verantwoord evenwicht tussen economische kracht en behoud van kwaliteit van ons leefmilieu, tussen economische dynamiek en sociale rechtvaardigheid, tussen individuele ontplooiing en wederzijdse verantwoordelijkheid'. Tegen die formulering is natuurlijk niets in te brengen. Het gaat er maar om waar je vindt dat het juiste evenwicht moet liggen en wat er onder 'verantwoord' moet worden verstaan. En dat is een politieke keuze. Te veel streven naar evenwicht als doel in zichzelf kan ertoe leiden dat politieke keuzes niet worden gemaakt of leidt tot keuzes die sluipenderwijze, impliciet al gemaakt zijn. Er ontstaan dan onomkeerbare processen met effecten die niemand gewild of voorzien heeft. Het zijn ook keuzes die steeds wéér gemaakt moeten worden onder invloed van de veranderde en veranderende omstandigheden.
Ik zei dat ik als invalshoek de relatie tussen overheid en burgers hanteer. Het vorige maand verschenen jubileumrapport van het Sociaal en cultureel planbureau geeft heel veel inzicht in de manier waarop die relatie zich ontwikkeld heeft. Omslagen in het politiek-bestuurlijke klimaat lijken elkaar betrekkelijk impliciet en eigenlijk ongeacht de politieke samenstelling van opeenvolgende kabinetten te voltrekken. Wat ons betreft te impliciet en te vanzelfsprekend. Wij zijn van mening dat een overheid die terugtreedt en die zich in toenemende mate beroept op de mondige burger met eigen verantwoordelijkheid, verplicht is zich te bezinnen op haar relatie met die burger, op haar positie ten opzichte van die burger en op de instrumenten die zij kan hanteren om de centrifugale krachten te corrigeren en de solidariteit te blijven organiseren. Ofte wel, zoals het regeerakkoord stelt, de sociale cohesie te bevorderen. Een bezinning, die uiteindelijk óók tot politieke keuzes moet leiden.
De terugtredende overheid is geen typisch paars verschijnsel. Als er al een geboortedatum kan worden aangegeven, dan ligt die in 1982 bij het aantreden van het eerste kabinet-Lubbers. In feite doet dan het neoliberalisme zijn intrede in Nederland. Het lijkt er een beetje op dat we de geschiedenis gaandeweg achter ons laten. Een geschiedenis die vooral na 1945 gericht was op het – wat ik maar noem –'temmen' van het negentiende-eeuwse kapitalisme door de welfare state, de sociale rechtsstaat, vorm te geven. Dat is iets waaraan sociaal-democraten, sociaal-liberalen en christen-democraten hebben meegewerkt. David Marquand, een vooraanstaand Britse sociaal-democraat, noemt die welfare state in een recente publicatie een geschenk van de geschiedenis, een geschenk echter dat even waardevol als kwetsbaar is. Waar waardevolle gemeenschappelijke verworvenheden tot koopwaar worden gedegradeerd, zo stelt hij, wordt het subtiele morele en politieke evenwicht dat wij op het westelijke deel van het Europese vasteland in de laatste halve eeuw tot stand hebben gebracht, verstoord.
Tony Blair bepleit nu in Engeland de derde weg tussen het klassieke socialisme, waarvan de economische theorie onhoudbaar is gebleken, en dat ongebreidelde marktkapitalisme. Het komt mijn fractie voor dat wij in ons land deze derde weg, dat poldermodel, allang hebben. Onze zorg is eerder dat daarvan in de laatste decennia al te veel is afgebrokkeld en dat de krachten van de markteconomie bezig zijn, het publieke domein aan te tasten, zozeer dat we sluipenderwijs dreigen terug te komen bij af, bij de tijd van voor de welfare state van de sociaal-liberalen Beveridge en Keynes.
Daar komt een probleem bij. Vergeleken met het begin van de eeuw is de nationale staat door de globalisering van economische krachten en door de vergaande individualisering verzwakt. Het is de vraag of nationale staten, en zelfs de Europese Unie, ertoe in staat zijn, het publieke domein te herstellen als het eenmaal is geminimaliseerd.
Wij maken ons zorgen. Wij vinden dat voorkomen moet worden dat het model van een door sociale en ecologische overwegingen getemperd kapitalisme, een uniek model in de moderne wereld, ongemerkt terugglijdt in een situatie van 'ieder voor zich en niemand voor ons allen, laat staan voor de zwakken'.
De in 1982 ingezette versobering van de verzorgingsstaat heeft voor de burgers een aantal grote consequenties gehad: forse bezuinigingen op onder meer de sociale zekerheid, nauwelijks uitbreiding van instrumenten ter bevordering van de sociale veiligheid, kaalslag op welzijnsgebied, wachtlijsten in de gezondheidszorg, noem maar op. De burger verwacht van de overheid meer, of liever: iets anders. Meer kregen sommigen zeker onder invloed van de lastenverlichting. Een deel van de Nederlanders werd duidelijk rijker. Een ander deel bleef arm of werd armer. Een winstpunt is dat nu eindelijk het armoedeprobleem op de politieke agenda staat, maar wij zullen moeten afwachten of dat feit alléén ook helpt.
Het Sociaal en cultureel planbureau vraagt zich af of het niet juist de verzorgingsstaat is, die fungeert als ideologisch bindmiddel, als een 'civil religion', waaraan 'Nederlanders een gevoel van gemeenschappelijke identificatie ontlenen en waaraan ze, tegen de keer in van de bezuinigingen van de afgelopen 25 jaar en van de stortvloed van simpele en aansprekende 'economische inzichten' die over hen is uitgestort, zich des temeer hebben gehecht'. 'De sociale zekerheid op peil houden' behoort met 'de misdaad bestrijden' en 'de orde handhaven' tot de top 3 van wat burgers van de overheid verlangen.
Denivellering als resultante van de neoliberale koers is geen product dat zich mag verheugen in steun onder de bevolking. Vorig jaar sprak 68% van de bevolking zich voor nivellering uit. Opmerkelijk hierbij is, zo constateert het SCP, dat de opvattingen over inkomensongelijkheid geen of weinig relatie vertonen met de feitelijke inkomensongelijkheid. Zou ook zo'n gegeven behoren tot de 'civil religion' die Nederlanders bindt en die het aangrijpingspunt moet vormen om een op sociale cohesie gericht beleid werkelijk handen en voeten te geven? Ik verneem hierop graag een reactie van de minister-president. Hoe gaat dit nieuwe kabinet vorm geven aan 'de betrokkenheid en solidariteit van alle burgers' die nodig is om een 'echte samenleving' te creëren, zoals hij tijdens de regeringsverklaring in de Tweede Kamer zei?
Dit jaar vieren wij het 150-jarig bestaan van onze Grondwet, het begin van de democratische rechtsstaat. Deze democratische rechtsstaat ontwikkelde zich tot een sociale rechtsstaat die op drie pijlers rust. Naast de algemene rechtsbeginselen, zoals rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, en het democratische fundament zijn dat de sociale grondrechten. Deze bepalen dat voldoende werkgelegenheid, bestaanszekerheid, volksgezondheid, woongelegenheid, maatschappelijke en culturele ontplooiing en onderwijs 'voorwerpen van zorg' voor de overheid zijn. Enigszins curieus is het dat zij een jaar na de inzet van de terugtredende overheid in de Grondwet werden opgenomen. Dit verhinderde echter niet dat diezelfde overheid met vreugde deze 'zorgtaken' in het hoogste staatsdocument vastlegde. Ik heb de behandeling van destijds nog eens nagelezen. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, ons tegenwoordige medelid de heer Wiegel, sprak bij de behandeling in eerste lezing in 1979 in deze Kamer: 'Vastlegging in de Grondwet van sociale grondrechten betekent dat in het hoogste staatsdocument ervan wordt blijk gegeven dat het de Nederlandse staat en zijn burgers ernst is met de uit die rechten voortvloeiende verplichtingen voor de overheid.' En in 1982, bij de tweede lezing in de Tweede Kamer, werd het van regeringszijde in de nota naar aanleiding van het verslag nog eens dunnetjes overgedaan: 'De voorgestelde grondwetsbepalingen over sociale grondrechten zijn meer dan blote intentieverklaringen. Door vastlegging in de Grondwet van bepaalde taakstellingen van de overheid, die van fundamentele betekenis geacht worden voor de bestaanszekerheid van de mens en voor zijn persoonlijke ontplooiing, krijgen de overheid en de wetgever de grondwettelijke verplichting opgelegd hun activiteit te richten op de handhaving van de bestaanszekerheid en op bevordering van de mogelijkheden voor persoonlijke ontplooiing van de mens. Het betreft hier rechtsnormen die, om een term aan het civiele recht te ontlenen, inspanningsverplichtingen voor de overheid bevatten.'
Geen loze intentieverklaringen dus, maar serieuze overheidsverantwoordelijkheden. Je zou kunnen zeggen dat het de basis is van de relatie tussen overheid en burger.
Voorzitter! Na vijftien jaar terugtredende overheid en sociale grondrechten is er aanleiding om nog eens kritisch na te gaan of en hoe die verantwoordelijkheden zijn en worden waargemaakt. Het zijn immers onvervreemdbare verantwoordelijkheden, waarop de overheid kan worden aangesproken, ook als zij anderen met de uitvoering belast.
Wat betreft het recht op werkgelegenheid heeft mijn fractie veel lof voor de inspanningen van Paars I. Ook de voornemens van Paars II stemmen ons optimistisch. Met het voornemen te komen tot een Kaderwet arbeid en zorg, geeft het kabinet er bovendien blijk van oog te hebben voor de randvoorwaarden die deelname van alle burgers, mannen en vrouwen, mogelijk moeten maken. Je zou kunnen zeggen dat het een voorbeeldige en aan de tijd aangepaste aanpak van deze in artikel 19 van de Grondwet neergelegde verantwoordelijkheid is.
Maar hoe staat het vervolgens met het recht op ontplooiing en onderwijs; voor velen dé sleutelfactor voor het kunnen realiseren van het recht op arbeid? Laat ik voorop stellen dat mijn fractie de extra investeringen in het onderwijs die Paars II in het vooruitzicht stelt, van harte toejuicht. Als wij de 'aanhoudende zorg' van de overheid in artikel 23 huiselijk vertalen in: recht op inhoudelijk adequaat, bereikbaar en toegankelijk onderwijs, dan gaan wij ervan uit dat dit kernverantwoordelijkheden van de overheid zijn.
In het recente verleden is er op grote schaal gedecentraliseerd en gedereguleerd, is de autonomie van onderwijsinstellingen vergroot en is er gestreefd naar schaalvergroting. Deze operaties hebben het onderwijs gemoderniseerd, maar ze hebben een aantal bijeffecten die maken dat wij betwijfelen of hierdoor de overheidsverantwoordelijkheid nog wel kan worden waargemaakt. Ik geef twee voorbeelden.
Het eerste heeft betrekking op de bereikbaarheid. De schaalvergrotingsoperaties hebben geleid tot een sterke afname van het aantal onderwijsinstellingen. Nu is dat niet zo erg want die werken met nevenvestigingen. Maar de vraag is of de bereikbaarheid nu werkelijk is gegarandeerd. In ieder geval is zij dat niet meer van overheidswege, want het staat scholen vrij, een nevenvestiging al dan niet te sluiten. Door de autonomie van de schoolbesturen heeft de overheid daar geen greep meer op. Dat betekent een forse reductie van de 'aanhoudende zorg' van de overheid, want hoe zorgt zij ervoor dat zij haar verantwoordelijkheid voor de bereikbaarheid kan waarmaken?
Het tweede voorbeeld heeft betrekking op de toegankelijkheid. Naar onze mening, heeft het onderwijs de taak om alle leerlingen zó toe te rusten dat zij zelfstandig kunnen functioneren in de samenleving. Wij waren dan ook zeer verheugd dat na de herstructurering MAVO/VBO ook zwakke leerlingen met een gedeeltelijk diploma drempelloos kunnen instromen in een assistentenopleiding aan een ROC. Maar die assistentenopleidingen moeten er dan wel zijn. Garandeert de overheid dat? Nee, want de ROC's zijn autonoom. Dus bepalen zij wat zij wel en wat zij niet in hun onderwijsaanbod stoppen. Zo kan het dan gebeuren dat de minister van Volksgezondheid toezegt dat zij assistenten in de verpleeg- en zorgsector zal entameren, zonder dat er een garantie is dat de bijbehorende opleidingen ook worden aangeboden. Ik heb inmiddels via het Buitenhof vernomen dat de staatssecretaris van VWS assistentenopleidingen voor werklozen gaan initiëren. Wij juichen dat toe. Ik heb het hier echter over de gewone doorgangsroutes voor jongeren in het reguliere onderwijs. Dat is iets anders. En dus is ook hier de vraag aan de orde hoe de overheid haar verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van het onderwijs waar kan maken.
Artikel 20 van de Grondwet gaat over de bestaanszekerheid, de spreiding van welvaart en sociale zekerheid. Het regeerakkoord stelt een ingrijpende reorganisatie van de uitvoering van de sociale zekerheid in het vooruitzicht. De reïntegratie wordt geprivatiseerd. Alleen hoogte en duur van de uitkeringen, de claimbeoordeling en het sanctiebeleid blijven in het publieke domein. Dit voornemen, zoals het is geformuleerd in het regeerakkoord en in de daarop volgende discussienota, stuit bij mijn fractie op een aantal bezwaren, deels van principiële en deels van praktische aard. Ik beperk mij hier tot de principiële bezwaren, omdat zij passen in mijn betoog dat uitgaat van de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Grondwet.
Het eerste principiële bezwaar betreft het feit dat de zorgverplichting, zoals neergelegd in het grondwetsartikel, een forse reductie ondergaat. In wat je de polisvoorwaarden zou kunnen noemen, wordt de reïntegratie losgeknipt van de hoogte en de duur van de uitkeringen en 'vermarkt'. Hier is dus het vertrouwensbeginsel aan de orde. De burger mag naar onze mening immers terecht verwachten dat hem de helpende hand wordt toegestoken om uit de uitkering en weer aan het werk te komen, al was het maar op grond van artikel 19 van de Grondwet. Hij of zij mag daarvoor niet afhankelijk worden van private ondernemingen. Private ondernemingen concurreren namelijk, waardoor ongelijke behandeling vrijwel onontkoombaar wordt. Selectie ligt immers aan de basis van de beoogde marktwerking. Ook het gelijkheidsbeginsel is dus in het geding. De cliënt-werkzoekende is geen partij in het arrangement tussen opdrachtgever en uitvoeringsinstelling. Dat zou hij pas zijn, als hij een eigen budget had en kon gaan shoppen. Dat heeft hij echter niet en dus is zijn rol teruggebracht tot lijdend voorwerp.
Het tweede principiële punt betreft het feit dat het om een verdelingsvraagstuk gaat. Dit hoort thuis in het publieke domein, zeker als het om een sociaal grondrecht gaat. Reïntegratie-inspanningen kosten geld. Er zijn onvoldoende middelen om een recht op reïntegratie voor iedereen te garanderen. Bovendien zijn er voor uitkeringsgerechtigden voorlopig nog te weinig arbeidsplaatsen en kan een vacature op de arbeidsmarkt maar één keer worden vervuld. Dat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt om te bepalen wie wel en wie niet op een traject richting arbeidsmarkt wordt gezet. Met andere woorden: er moet bepaald worden in wie wel en in wie niet wordt geïnvesteerd. Hierbij zouden nadrukkelijk de beide andere beginselen van behoorlijk bestuur aan de orde moeten zijn, namelijk het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Dat zijn beginselen waaraan de overheid wel, maar private ondernemingen niet gehouden zijn. Als de geprivatiseerde en kapitaalkrachtige UVI's die beschikken over een relatief kansrijk aanbod, ongehinderd hun gang kunnen gaan – dat is het geval op een markt – is het gevaar bovendien groot dat gemeenten blijven zitten met hun bijstandsgerechtigden en dus met het uit marktoogpunt slechtste aanbod. Nu kan worden tegengeworpen dat in het kader van SWI in het publieke domein samenwerking wordt voorgeschreven, maar ik sluit mij voorlopig nog even aan bij de wat eufemistische zinsnede in het SCP-rapport dat concurrentie vermoedelijk geen begunstigende conditie is voor intensieve samenwerking.
Voorzitter! Privatisering van de uitvoering van de sociale verzekeringen is, zeker gezien de voorstellen zoals die er nu liggen, een dereguleringsstap te ver voor mijn fractie. Die stap lijkt de solidariteit opzij te zetten in plaats van haar te organiseren. In de rest van West-Europa is geen land te vinden dat de uitvoering van de sociale zekerheid aan de markt onderwerpt of dat van plan is. Wij verlangen in dit verband niet naar Nederland-gidsland. Welk effect zou dat bijvoorbeeld hebben op de convergentie binnen Europa? Wij tillen echter vooral zwaar aan de onomkeerbaarheid van zo'n stap: eenmaal uit het publieke domein, nooit meer erin. Wij wensen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid veel wijsheid toe bij dit onderdeel van zijn taak, vooral omdat hij bij zijn afscheid van de SER nog memoreerde dat de sociale grondrechten tot de grondwettelijke wapenfeiten van de SER kunnen worden gerekend. Belangrijk noemde hij die, een soort maatschappelijk handvest. Dit soort uitspraken verplicht tot iets.
Ik heb mij vanwege de spreektijd beperkt tot drie voorbeelden van grondwetsartikelen. Twee ervan blijken onder invloed van voortgeschreden en soms doorgeschoten deregulering en marktwerking aan erosie onderhevig. Wij constateren dat met weinig vreugde. Wij erkennen dat het in het verleden noodzakelijk was de persoonlijke verantwoordelijkheid in de organisatie van de solidariteit een wat prominentere rol te geven. Wij onderschrijven ook dat de overheid niet alles zelf hoeft te doen, als zij haar verantwoordelijkheden maar waar kan blijven maken. Ons bezwaar is dat de juiste maat uit het oog wordt verloren. Wij zouden het ernstig betreuren als wij de volgende eeuw ingaan met sociale grondrechten die slechts een dode letter zijn geworden.
Uit het SCP-rapport blijkt dat het publieke domein verre van afgeschreven is en dat er weer sprake is van meer nadruk op de positieve rol van de overheid. Echter, ik citeer: 'Tot een fundamentele koerswijziging heeft dat nog niet geleid.' Is die tijd zo langzamerhand niet aangebroken? Misschien moet het antwoord op die vraag bevestigend luiden als wij om ons heen kijken, naar Europa, naar de wereld.
De negatieve kanten van de volledig geliberaliseerde geld- en kapitaalmarkt worden zo langzamerhand pijnlijk zichtbaar. Het ongeremde kapitaalverkeer dreigt te leiden tot een wereldwijde besmetting door recessies die lokaal en regionaal zijn begonnen. En dan blijken het toch weer de overheden te zijn die de oplossing voor de uit de hand gelopen marktwerking moeten aandragen. Het kan geen toeval zijn dat deze omslag zijn positieve weerslag vindt in de sterke positie van sociaal-democraten in Europa, hoezeer die ook onderling van elkaar verschillen. Dat biedt wat ons betreft kansen. Want waar de Europese Unie de autonomie van lidstaten verkleint, is Europa het platform waar voor een aantal problemen die de daadkracht van Nederland-alleen te boven gaan, oplossingen moeten worden gezocht. Niet voor niets staat in het Verdrag naast het bevorderen van een evenwichtige en harmonische ontwikkeling van economische ontwikkeling van economische activiteit van de gemeenschap, ook: duurzame groei met inachtneming van het milieu, een hoog niveau van werkgelegenheid en van sociale bescherming, verbetering van de levensstandaard en van de kwaliteit van het bestaan, economische en sociale samenhang en solidariteit tussen de lidstaten. Stuk voor stuk zijn dit opgaven waar Nederland een actieve bijdrage aan kan en wat ons betreft ook moet leveren.
De tamelijk defensief aandoende passages in de regeringsverklaring mogen van ons wel wat actiever. Wij zouden moeten pleiten voor een Europees werkgelegenheidsbeleid met wat meer substantie dan thans voorligt, voor Europese sociale standaarden, voor een Europees milieubeleid, voor een Europees vluchtelingenbeleid en een einde aan de fiscale concurrentie. Nederland zou zich moeten inzetten om via de Europese samenwerking de sociale grondrechten van burgers verwezenlijkt te krijgen. Maar, zo zei de minister-president bij de regeringsverklaring, Europa staat nog ver van de burgers. Dat is ontegenzeggelijk waar. Maar Europa komt zeker niet dichterbij als de burger het beeld wordt voorgehouden dat de Europese Unie alleen maar een geldverslindende bedreiging voor Nederland zou inhouden.
Mondialisering is een reëel begrip geworden. Maar mondialisering van economische verhoudingen betekent ook mondialisering van sociale problemen. Organiseren van de solidariteit vraagt ook om een inzet op internationaal niveau. Nederland neemt zijn verantwoordelijkheden voor die internationale problemen heel serieus. Dat komt tot uitdrukking in het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Nederland is nog steeds een van de belangrijkste donoren. En binnen de ontwikkelingssamenwerking levert de Nederlandse regering een belangrijke bijdrage aan de opvang van vluchtelingen in ontwikkelingslanden, waar de problemen qua aantallen soms in geen verhouding staan tot de actuele problematiek hier. Nederland levert bovendien een belangrijke bijdrage aan de opvang van vluchtelingen via de UNHCR. En dat willen wij zo houden. De groei van het aantal 'spontane' vluchtelingen dat zich hier meldt, mag niet gebruikt worden om onder de UNHCR-vluchtelingenafspraken uit te komen.
Vrij verkeer van goederen en diensten is blijkbaar heel wat gemakkelijker te organiseren dan van personen. Als er dan grenzen aan het vrije verkeer van personen gesteld moeten worden – en dat moet wat mijn fractie betreft – dan heeft de staatssecretaris van Justitie de zware, maar ook uitdagende taak, politieke leiding te geven aan de beantwoording van de vraag: toelaten of niet? Met alle consequenties van dien. In het regeerakkoord staat dat het asielbeleid streng en rechtvaardig zal zijn. Als wij 'streng' vertalen in termen van overheidshandelen, dan leidt dat tot het woord 'beleidsdiscipline'. Dat woord zegt ons meer dan het vage 'streng'. De huidige problemen maken duidelijk dat die broodnodig is. En op de korte termijn zullen die alleen maar groter worden omdat het in het regeerakkoord aangekondigde internationale beleid nog een lange weg te gaan heeft.
Beleidsdiscipline is nodig, met een aangepast instrumentarium en met realistische ramingen in plaats van politiek wenselijke. De procedures bij de instroom moeten worden versneld, want nu maken mensensmokkelorganisaties dankbaar gebruik van gratis logies in de Nederlandse opvangcentra; een iets té succesvolle poot aan 'Nederland-distributieland'. Er dient meer duidelijkheid te komen over de veiligheid in landen van herkomst. Snellere procedures – wat ons betreft mét hoger beroep – moeten de huidige slepende procedures zonder helderheid vervangen. Het regeerakkoord bevat goede voornemens voor de verbetering van de asielprocedure en de opvang, maar daarvoor is eerst de oplossing van een ander hoofdprobleem een voorwaarde, namelijk de stagnerende uitstroom.
Op dit punt is het beleid vastgelopen en moeten knopen worden doorgehakt. Het is een erfenis uit het verleden, die als een molensteen op iedere nieuwe aanpak ligt. Een molensteen die bij voorrang moet worden verwijderd, omdat anders het nieuwe beleid bij voorbaat tot mislukken is gedoemd. Wat denkt de regering hieraan te doen?
Voorzitter! Als ergens uit blijkt dat het terugtreden van de overheid grenzen kent, dan is het wel uit de vluchtelingenproblematiek. Het zal toch in niemands hoofd opkomen om het asielbeleid te privatiseren, hoewel dat aantrekkelijke kanten kan hebben. Privatisering of verzelfstandiging lijkt vaak een middel om van een probleem af te komen in plaats van het op te lossen; een gebaar van onmacht in plaats van een gecoördineerde actie om inderdaad de kwaliteit van de uitvoering van overheidsbeleid te verbeteren.
Uiteindelijk wordt die kwaliteit bepaald door de burgers en de werkelijkheid waarin zij leven. En om kwaliteit te kunnen leveren zal de overheid inzicht moeten hebben in de problemen waarmee burgers worden geconfronteerd en de effecten van de oplossingen die de overheid aandraagt. De Haagse werkelijkheid loopt niet automatisch parallel met de werkelijkheid waarin burgers leven. Zoals ook politieke wenselijkheden niet automatisch parallel lopen met kwaliteitsoplossingen voor de problemen waarmee burgers geconfronteerd worden. Weten wij eigenlijk wel hoe die problemen eruit zien, zou de eerste vraag moeten zijn. Weten wij wel wat wij moeten weten voor wij in het Haagse aan de slag gaan met wet- of regelgeving? Soms, voorzitter, lijkt het antwoord evident: nee. Ik verwijs naar de onthutsende augustusrapportage van het CTSV waarin wederom melding wordt gemaakt van grote hiaten in de informatievoorziening, van 56% WAO-keuringen met de diagnose 'onbekend', dertiende-weeks reïntegratieplannen die oningezien in bureauladen van UVI's liggen. Nee, wij weten niet wat wij moeten weten en dan tóch privatiseren? Soms lijkt het erop dat wij niet willen weten wat wij wel zouden kunnen weten. Ik verwijs kortheidshalve naar de affaire Schiphol.
Het kabinet-Kok II doet een groot beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Het lijkt daarmee de historische lijn door te trekken die in het SCP-rapport wordt geschetst. Dat geeft aan dat de verhouding tussen overheid en burgers zich – in de terminologie van Bram de Swaan – heeft ontwikkeld van een bevelshuishouding naar een onderhandelingshuishouding, waarbij de overheid zich minder als een gezag opstelt dat boven burgers is gesteld en meer als een gelijkwaardige partner van althans de maatschappelijke organisaties. Partners die – ik citeer het SCP-rapport – 'weliswaar gebonden zijn door een gemeenschappelijk belang, maar wier rechten en plichten onderwerp zijn van voortdurende discussie'.
Consequentie van die meer horizontale verhouding tussen overheid en burgers is dat het inzicht in de realiteit van burgers ook noodzakelijk is om te toetsen of de verwachting dat de voorgestelde oplossing ook zal werken, ergens op gefundeerd is. Lost privatisering van de uitvoering van de sociale verzekeringen een probleem van de uitkeringsgerechtigden op? Lost dat Centrum voor Werk en Inkomen – dat éne, klantvriendelijke loket – een probleem op voor de werkzoekende? Ook als SWI een verticaal aangestuurde kolom zal blijken te zijn, die onvermijdelijk bureaucratische trekjes zal gaan vertonen? Want dat is een van de problemen waar die werkzoekende juist wel mee zat. En ook als de betrokkene van het publieke kastje naar de private muur wordt gestuurd en weer terug?
Laadt de terugtredende overheid niet de verdenking op zich, een probleem dat zij zelf niet kan oplossen, weg te schuiven buiten het publieke domein? Of is het doel misschien primair 500 mln. te bezuinigen op de uitvoeringskosten? Ik ben benieuwd op basis van welke berekening dat bedrag is geraamd, gegeven het feit dat de UVI's nog steeds geen transparante kostprijsberekeningen kunnen leveren. Met andere woorden, waar is de nulmeting, waar ook de heer Ginjaar al naar vroeg?
Bij de behandeling van de NOSV 97 heeft deze Kamer een motie van mijn hand aanvaard om in ieder geval iets als een nulmeting te hebben voor een volgende stap gezet zou worden. Het vorige kabinet heeft toen toegezegd, die uit te zullen voeren. De resultaten blijven tot op heden uit. En dat terwijl de beslissingen al zo ongeveer genomen lijken te zijn. Wanneer komen de toegezegde rapportages beschikbaar?
Voorzitter! De afgelopen jaren is het publieke domein verkleind. We hebben de maakbare samenleving achter ons gelaten. Burgers worden primair beschouwd als leden van een samenleving die hun lot in eigen hand kunnen nemen en eigen verantwoordelijkheid moeten dragen. Soms lijkt de paarse filosofie ervan uit te gaan dat iedere burger een stukje samenleving voor zichzelf maakt, wat niet direct het beeld oproept van een sámenleving. Bovendien passen niet alle burgers in het sjabloon van de zelfredzame burger. Job Cohen gaf vorig jaar al aan dat de dominante trends het gevaar in zich hebben een twee- zelfs driedeling in onze samenleving te veroorzaken.
Het kabinet zet daarom wat ons betreft volstrekt terecht in op bevordering van de sociale cohesie. 'Het is een kerntaak van de overheid om achterstanden te voorkomen of op te heffen', zei de minister-president bij de regeringsverklaring. Wij zijn het daar helemaal mee eens. Maar het gevaar bestaat dat het doelgroepenbeleid dat hiervan onvermijdelijk het gevolg zal zijn, een contraproductief effect heeft op de sociale cohesie. Iedereen kent op de een of andere manier wel de kroegpraat over allochtonen die worden 'voorgetrokken'. Misschien gaat de kerntaak zoals wij die formuleren – het organiseren van de solidariteit – wel één stapje verder. In onze optiek zijn ook de zelfredzamen voorwerp van dat beleid. Wat ons betreft is de opgave sterk en zwak in een sociaal vergelijk brengen.
Voorzitter! Daarvoor is een stérke overheid nodig, die geen verantwoordelijkheden wegpoetst en bevoegdheden uit handen geeft, zonder zich ervan te vergewissen of het belang van burgers daarmee gediend is. Een overheid die zoekt naar nieuwe wegen om beleid en regels te maken vanuit de werkelijkheid van de burgers. Een overheid die echter, ondanks de veranderde verhouding tussen overheid en burgers, een unieke positie heeft en wat ons betreft behoort te behouden. Het belangrijkste instrument om aan die speciale kader- en normstellende positie en verantwoordelijkheid vorm te geven, is de wet- en regelgeving. En daarmee zijn we bij de 'corebusiness' van deze Kamer, om in markttermen te spreken.
Voorzitter! De Eerste Kamer start, als een kabinet niet voortijdig gevallen is, altijd gedurende een lopende kabinetsperiode. We zijn in onze oude samenstelling aan het begin van een nieuwe periode. Daaruit vloeit al voort dat onze 'binding' aan een regeerakkoord en kabinet een andere is, geen 'mindere'. Immers, we zijn als partijgenoten van oppositionele of regeringsfracties in de Tweede Kamer natuurlijk niet volstrekt autonoom. Wel vloeit uit dit gegeven voort dat we niet in dezelfde zin als de Tweede Kamer 'oppositie' of 'regeringspartij' zijn. We beoordelen wetten hier op basis van een aantal staatsrechtelijke criteria. Het gaat dan om wetten die altijd al zijn aangenomen door een meerderheid van de Tweede Kamer. Maar dat is geen reden om er niet over te oordelen vanuit onze invalshoek.
De andere positie die de Eerste Kamer inneemt ten opzichte van de Tweede Kamer, heeft ook consequenties voor de omgang tussen kabinet en deze Kamer. Argumentatie van bewindspersonen in de trant van 'De meerderheid van de Tweede Kamer heeft deze wet aangenomen, dus ...' werkt niet in deze Kamer. Wij vragen om een serieuze dialoog. Wij kunnen ons wel voorstellen dat een bewindspersoon na de stemmingen in de Tweede Kamer opgelucht denkt: zo, dát is dat, om vervolgens maanden later geconfronteerd te worden met het feit dat wij er ook nog zijn, hetgeen gemakkelijk als lastig kan worden ervaren, zéker als wij in deze Kamer stuiten op onvolkomenheden.
De Eerste Kamer heeft geen recht van amendement en ook geen recht van terugzending. Reparatie van puur technische onvolkomenheden die niet kan worden gerealiseerd via een ander traject leidt tot een novelle. Het kabinet zou dat niet automatisch moeten beschouwen als een concessie aan deze Kamer, maar veeleer als een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het wetsvoorstel en niet als verkapt amendement.
Wij maken hier geen kabinetten en wij breken ze bij voorkeur ook niet. Het kabinet zou dat dan ook niet moeten willen afdwingen. Machtswoorden zijn niet zo fraai. Daarom pleiten wij voor het bieden van andere vormen van concessies, concessies in het flankerend beleid wellicht of concessies in de vorm van een toezegging op termijn of van reparatie in belendende wetgeving. In de vorige regeerperiode hebben wij daar positieve, maar ook negatieve ervaringen mee opgedaan. Wij hopen dat de positieve zullen overheersen, omdat het dan gaat om ook door het kabinet onderschreven wetsverbeteringen als conclusie van een serieuze gedachtewisseling.
Wij vertrouwen graag dat dit kabinet in die zin een constructieve opstelling ten opzichte van deze Kamer zal kiezen om zo gezamenlijk tot optimale kwaliteit van wetgeving te komen.
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter! Voor deze Kamer zijn dit de laatste algemene beschouwingen van deze zittingsperiode; voor de regering/het kabinet zijn het de eerste van deze kabinetsperiode. Onze fractie zal zich bij deze gelegenheid oriënteren aan de Troonrede en de Miljoenennota; regeerakkoord en regeringsverklaring blijven wat op de achtergrond.
Wij zullen ons ook niet uitputten om aan zoveel mogelijk onderscheiden beleidsterreinen en beleidsonderwerpen aandacht te besteden. Daartoe lijkt ons de behandeling van de afzonderlijke begrotingshoofdstukken een meer geschikte gelegenheid. Wij beperken onze algemene beschouwingen bewust tot enkele hoofdlijnen.
De bijdrage aan deze beschouwingen van onze kant valt in twee hoofdbestanddelen uiteen. In het eerste deel richten wij de aandacht vooral op materiële aspecten, in het bijzonder op de Miljoenennota 1999, terwijl het tweede deel meer aan enkele zaken van immateriële aard zal zijn gewijd. Over de vraag of er geen goede gronden zouden zijn aan te voeren om die volgorde om te keren, valt te twijfelen, misschien zelfs te twisten.
Het ligt, gezien de uitslag van de Tweede-Kamerverkiezingen van mei jongstleden en de daarop gevolgde kabinetsformatie, voor de hand dat het beleid van het vorige kabinet in belangrijke mate en op hoofdlijnen wordt voortgezet, alles natuurlijk mutatis mutandis, afhankelijk van externe en interne ontwikkelingen. Het vorige kabinet is er, begunstigd door een voorspoedige internationale, economische ontwikkeling en voortbouwend op reeds gevormd beleid, in geslaagd om via een mix van sociaal en liberaal beleid de overheidsfinanciën verder op orde te brengen en de uitbreiding van de werkgelegenheid te stimuleren.
Hoewel al veel vaker gesteld, blijft het een intrigerende vraag waarom de christen-democraten niet vertegenwoordigd zijn in een kabinet dat op materieel vlak een beleid voorstaat dat hen, vanuit hún politieke ideologie bezien, op het lijf geschreven zou moeten zijn. Eén van de verklaringen zou kunnen zijn dat de sociaal-democraten erin geslaagd zijn om een brug te slaan tussen hun traditionele aanhang – wat zij wel eens als 'de onderkant van de samenleving' betitelden – en de middengroepen, met als gevolg dat de christen-democraten uit het politieke midden zijn verdrongen.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Voorzitter! Ik wil een korte interruptie plaatsen. Als de heer Holdijk naar mijn eerste termijn heeft geluisterd, heeft hij een antwoord kunnen horen op de vraag die hij nu stelt. Als ik dat nu weer moet geven, moet ik een lang betoog herhalen. Een ding valt op. Mevrouw Jaarsma heeft net als ik gewezen op 'de derde weg'. Naar dat begrip kijk ik liever dan naar 'die neue Mitte'. Eén ding dat de christen-democratie zeker niet voorstaat, is dat er in de politiek alleen maar gedacht kan worden aan links, rechts en dus ook aan het midden. Als je in dat soort schema's denkt, is het voor de christen-democratie juist kenmerkend dat zij nu eens links, dan eens rechts is. Links als het gaat om de zorg voor de naasten, rechts als het gaat om zaken zoals veiligheid en dergelijke. Wij zitten dus niet in dat midden. Wij zijn wel op die derde weg. Misschien is het wat druk op die derde weg. Ik heb geprobeerd aan te geven, hoe wij het vervolg zien van een CDA dat niet met pensioen gaat, maar gewoon doorgaat.
Voorzitter! Eigenlijk stel ik de vraag via u aan de heer Holdijk. Ik denk dat ik hem impliciet voldoende heb geantwoord met dit korte betoog plus hetgeen ik in eerste termijn heb gezegd.
De heer Holdijk (SGP):
Ik dank de heer Van Leeuwen graag voor deze verduidelijking. Ik heb goed naar hem geluisterd. Ik meende in zijn bijdrage in eerste instantie te beluisteren dat door deze coalitie nu op veel punten wordt uitgevoerd wat de christen-democraten reeds lang hadden bepleit. Vandaar de vraag in mijn bijdrage.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Voorzitter! De heer Holdijk geeft aan dat het gaat om materieel, financieel-economisch beleid. Ik meen dat wij ons bij het beleid van dit kabinet voor een groot deel thuis kunnen voelen. Er zijn echter wel degelijk punten – dat heb ik in mijn betoog aangegeven – waarop wij ons onderscheiden van het kabinet. Wij hebben bijvoorbeeld gezegd dat er geen behoefte is aan een algemene lastenverlichting. Laat die maar gericht zijn; dat is veel beter dan algemeen. Er zijn dus wel degelijk punten van verschil. Zoals hier in de vorige periode door mij een paar keer is gesteld, kunnen wij het financieel-economische beleid dat tot nu toe is gevoerd, zeer wel onderschrijven. Wij hebben daar ook complimenten voor gegeven. Maar zoals het er nu voorstaat – dat zullen wij bij de financiële beschouwingen aangeven – hebben wij toch wel meer kritiek dan in de afgelopen jaren.
De heer Holdijk (SGP):
Ik dank de heer Van Leeuwen ook voor de aanvullende toelichting. Ik merk overigens op dat ik niet expliciet vragen aan het adres van de CDA-fractie heb gesteld. Ik richt mij tot het kabinet. Graag ontvang ik ook een antwoord van die zijde.
Voorzitter! De oude sociaal-democratie – zoals wij net hebben gehoord, geldt dat niet voor de christen-democraten – afficheert zich immers in heel Europa als 'die neue Mitte'. Zolang men deze positie weet vol te houden, zal het voor de christen-democratie niet eenvoudig blijken haar eertijdse positie te heroveren. Hoe dit ook zij, als het om het actuele sociaal-economisch beleid gaat, kunnen wij ons nauwelijks voorstellen dat de christen-democraten daar géén verantwoordelijkheid voor willen en kunnen dragen.
Ik ga van de kabinetsformatie naar de Troonrede en de Miljoenennota, die volgden op het definitieve regeerakkoord van 3 augustus en de Regeringsverklaring van 15 augustus. Het ligt voor de hand dat de genoemde documenten dezelfde geest ademen en hooguit qua detaillering en accenten verschillen. Dat de Troonrede, het sluitstuk, geen verrassingen te bieden had, kan niet echt verwonderen. Velen gispten in hun reactie het gebrek aan bevlogenheid en vernieuwing, zaken die hen juist zo plezierig hadden getroffen in de eerste Troonrede onder het vorige kabinet. Prof. Schuyt houd ik toch in menig opzicht voor een sympathisant van dit kabinet, maar hij zegt en schrijft dikwijls zeer verstandige dingen. Prof. Schuyt bekende zich daags na de Troonrede in de Volkskrant tot degenen die zich, zowel links als rechts van het kabinet, teleurgesteld toonden over het gebrek aan visie op de toekomst. Ik citeer hem als hij de genoemde regeringsdocumenten bespreekt: 'Plechtstatige voornemens, verpakt in brede zinnen waar iedereen het mee eens kan zijn. Want wie zou die prachtige gemeenplaatsen willen bestrijden? Het gaat goed met Nederland. We zijn voorbereid op de toekomst. De gemeenschap moet versterkt worden. Geweld moet verhinderd worden. Enzovoort. Het klinkt mooi en het zal wel waar wezen.' Voorzitter! Hij ziet slechts één inspiratiebron bij dit kabinet: pragmatische compromissen. 'Laten we reëel zijn', zo gaat hij verder, 'en erkennen dat géén van de drie dragende partijen met hun ideologieën werkelijk weet hoe het verder moet met politiek en samenleving in de eenentwintigste eeuw.' Hij meende dit zelfs uit het taalgebruik in de Troonrede te kunnen afleiden: 'Vandaar al die troonrede-zinnen in de aansporende wijs.' Zoals ook J.J. Oversteegen, neerlandicus, in Trouw van dezelfde datum constateerde dat de Troonrede bestaat uit vaststellingen, niet uit redeneringen. 'Het woord 'omdat', of een synoniem daarvan, is afwezig. Dat is even verbluffend als de absentie van bijwoorden, behalve twee keer 'helaas' en één keer 'gelukkig'!' Hij voegde aan deze constateringen echter de verzachtende omstandigheid toe dat een Troonrede ook altijd een beetje een preek is.
Om nu niet het gevaar te lopen de twee aangegeven onderdelen van mijn beschouwing volstrekt te vermengen, schenk ik eerst aandacht aan de Miljoenennota. Het is wel duidelijk dat de eerste Miljoenennota van dit kabinet verschijnt onder een beduidend minder gunstig economisch gesternte dan de eerste van het vorige kabinet. De economische conjunctuurcyclus lijkt voorlopig duidelijk over zijn hoogtepunt – of is het beter te zeggen kookpunt? – heen. Het 'Leitmotiv' of motto van dit kabinet heet 'weerbaarheid en stabiliteit', dat ik mij in dit kader veroorloof samen te vatten in één woord: 'soliditeit'. We willen nader bezien in hoeverre het voorgenomen beleid aan deze norm, die wij van harte onderschrijven, voldoet.
Een eerste eis is dat het succesvol gebleken trendmatig begrotingsbeleid en het reële uitgavenkader worden gecontinueerd. Extra behoedzaamheid is geboden in tijden van turbulentie en tegenwind. Het kabinet heeft verklaard die behoedzaamheid in acht te willen nemen. De minister-president weet dat onze fractie in financieel opzicht twee zaken altijd zwaar op de maag liggen: de staatsschuld en het begrotings- of financieringstekort. In dat licht zijn wij van oordeel dat wij af zouden moeten van het bekende verschijnsel dat grote ombuigingen alleen politiek mogelijk blijken wanneer het slecht gaat en dat de kansen die een bloeiende economie biedt om staatsschuld en financieringstekort zoveel mogelijk terug te dringen niet benut worden. Dat er, ondanks de in het kabinet overeengekomen bijstellingen voor het geval de ramingen te optimistisch blijken, in de Tweede Kamer reeds serieuze discussies zijn gevoerd over de verdeling van mogelijke meevallers heeft onze fractie – eufemistisch uitgedrukt – verbaasd. Meevallers zullen dit jaar, 1998, voor driekwart gebruikt worden voor terugdringing van het financieringstekort. Het handhaven van die gedragslijn zouden wij ook voor de jaren daarna willen aanbevelen tot het tekort nul bedraagt. Is het niet zo dat bij het huidige begrotingstekort de overheidsschuld in 2040 nog altijd zo'n 45% van het bruto nationaal product zal beslaan, na aftrek van de AOW-spaarpot?
Het begrotingstekort over 1999 zou volgens het regeerakkoord 1,7% bedragen. In de Miljoenennota is dat verlaagd tot 1,3%. Voor die bijstelling lijkt ons alle aanleiding, wat overigens niet wegneemt dat 1,3% al een behoorlijke stijging genoemd mag worden ten opzichte van de 0,9% van dit jaar. De vraag is dus of de schatting van 1,3% toch niet een te optimistische zal blijken.
Een veel vérder strekkende vraag voor onze fractie is of op de begroting niet een structureel overschot gecreëerd zou moeten worden teneinde armslag te krijgen om een anticyclisch begrotingsbeleid te kunnen voeren. Anders gezegd: macro-economische meevallers zouden gereserveerd moeten worden voor macro-economische risico's. Daarom ook plaatsen wij vraagtekens bij voornemens om meer geld uit te geven zodra het financieringstekort tot nul zou zijn teruggebracht. Wanneer zulks wordt overwogen, dient in elk geval wel systematisch nagedacht te zijn over de prioriteiten met betrekking tot die uitgaven. De financiering van die uitgaven moet op de minst verstorende wijze geschieden, zulks met het oog op de lange termijn. Dat betekent dat ingezien moet worden dat de schuld van vandaag de lastenverzwaring of de uitgavenvermindering van morgen is. Dus wat ons betreft liever meer tekortreductie of verlaging van de schuld dan lastenverlichting. Ik stel nog enkele vragen over dit onderwerp.
Getuigt het wel van de nodige behoedzaamheid om voor 1999 de collectieve uitgaven met 10 mld. te verhogen en daarmee, aldus de Raad van State, een voorschot te nemen op een hogere groei dan het gemiddelde van 2,5% waarvan uitgegaan wordt voor de komende jaren? Is het wel solide te noemen om volgend jaar al meer dan een kwart uit te geven van alles wat men in deze kabinetsperiode wil uitgeven, terwijl men minder dan een kwart van de totale bezuinigingen denkt te realiseren?
Voorzitter! Met deze vragen sluit ik dit onderdeel van mijn bijdrage af. Het lijkt mij niet nodig nog eens extra te wijzen op riskante aannames, zoals bijvoorbeeld hogere loonstijgingen dan de toename van de arbeidsproductiviteit rechtvaardigt en daling van de olieprijzen beneden het niveau van 14 dollar waarmee in de Miljoenennota rekening is gehouden. Zo bedraagt de prijs van een vat Noordzeeolie op dit moment ternauwernood 12 dollar.
Wat de economische ontwikkelingen betreft wordt wel beweerd dat we de kennis en de middelen hebben om een wereldwijde crisis te voorkomen. Het is waar dat overheden op een meer doeltreffende wijze dan bijvoorbeeld in de jaren dertig een monetaire en fiscale politiek kunnen voeren. Bovendien is de internationale coördinatie van de economische politiek thans beter geïnstitutionaliseerd dan destijds. Toch komt het ons voor dat er geen grond is om aan te nemen dat een tijdperk zal aanbreken met een economie die nooit meer in recessie zal verkeren. Slingerbewegingen met pieken en dalen zullen voor blijven komen. Vertrouwen is niet altijd en alleen op rationele gronden gebaseerd. Psychologie speelt bij het vertrouwen in de economie misschien wel een grotere rol dan reële feiten, in positieve en negatieve zin.
Daarenboven worden wij op ieder vlak telkenmale herinnerd aan onze kwetsbaarheid – het is een woord uit de Troonrede – en onze afhankelijkheid van onze Schepper. Dat geldt onder alle omstandigheden. Wij zijn daar de afgelopen jaren, maar ook zeer recent nog bij bepaald, waar ons land door natuurrampen als wateroverlast, ziekten onder vee en planten werd getroffen. Elders in de wereld, zoals in China, Midden-Amerika enz. vonden overstromingen, orkanen enz. van immense omvang plaats. Niemand zal toch willen bestrijden dat dergelijke gebeurtenissen ingrijpende gevolgen meebrengen, op z'n minst voor de nationale economieën, maar ook op wereldschaal.
Deze opmerkingen verschaffen mij een brug naar het tweede gedeelte van mijn bijdrage. Bij de aanvang van het eerste gedeelte sprak ik ook over een brug, de brug die de sociaal-democraten hebben geslagen naar de middengroepen. Nu denk ik meer aan de brug tussen sociaal-democraten en liberalen. De tegenstellingen tussen hen op materieel vlak lijken overbrugd te worden door overeenstemming op immaterieel gebied. Zij lijken elkaar te treffen in hun beider ideologisch laïcisme. Niet zo verwonderlijk voor stromingen die zich beiden kinderen van de Revolutie weten. Toch mag verwacht worden dat zij zich in hun beleid niet laten meeslepen in het egoïstisch individualisme en hedonisme dat wij in onze hedendaagse samenleving aantreffen, ook los van specifieke christelijke of bijbelse waarden. Markt, werk en geld zijn toch zeker niet de enige waarden die bepalend zijn voor het welzijn van enkeling en samenleving. Met name in Troonrede en regeringsverklaring komen een aantal noties en begrippen voor die op dat besef duiden. Ik noem in willekeurige volgorde: verdraagzaamheid, gemeenschapszin, cohesie, integratie, verbondenheid tussen generaties, saamhorigheid en respect voor en solidariteit met anderen. En wij mogen er toch van uitgaan dat dit niet slechts als lippendienst bedoeld is. Wij beseffen ook wel dat de invulling van elk van deze noties afhankelijk is van iemands geestelijke wortels en achtergronden en dat de operationalisering ervan in wetgeving, bestuur en beleid, gegeven die pluriformiteit, geen makkelijke opgave is. De overheid dient haar grenzen in acht te nemen, maar zij ontkomt anderzijds ook niet aan het doen van keuzes.
Het zinnetje in de regeringsverklaring dat de Staat geen zedenmeester is, beschouw ik maar als een liberale plichtpleging, zeker gelet op hetgeen op dit zinnetje volgt: 'Deze vaststelling mag de overheid er niet van weerhouden, zelf waarden en normen uit te dragen, en er anderen op aan te spreken.' Dit statement valt onze fractie van harte bij, in de verwachting dat van deze opdracht naar vermogen en integraal werk wordt gemaakt. Er is alle aanleiding toe, gelet op de bezorgdheid waarvan de minister-president in zijn toespraak op 30 september jongstleden bij de inontvangstneming van het Sociaal en cultureel rapport 1998 blijk gaf.
Om één voor onze samenleving van cruciale betekenis zijnde notie uit de genoemde reeks te lichten, sta ik wat nader stil bij de verdraagzaamheid of tolerantie. De reeds eerder door mij genoemde prof. Schuyt noemde tolerantie eens 'een onvolmaakte deugd voor een onvolmaakte samenleving'. Daarmee gaf hij al iets aan van het paradoxale karakter van verdraagzaamheid. Verdraagzaamheid is niet zonder meer een deugd; soms is het een deugd onverdraagzaam te zijn. Zero tolerance is dan geboden. Waar het mij thans om gaat, is het inzicht dat aan verdraagzaam handelen een vaste, onwrikbare overtuiging ten grondslag moet liggen, in plaats van relativisme of onverschilligheid, pragmatisme of berekende machtsuitoefening.
Het veelvuldig gebruik van het woord verdraagzaamheid vertrouw ik dan ook niet erg. Het woord heeft allicht te maken met dulden en doorstaan en met de bereidheid, omwille van anderen het een en ander te ondergaan wat je zelf minder aangenaam vindt, maar wat rechtstreeks te maken heeft met het feit dat zij anders zijn of doen. Wij gebruiken in dit verband ook wel woorden als 'respecteren', 'eerbiedigen' of 'gedogen', maar daar begint in mijn ogen het verval reeds. Want het respect en de eerbied die met deze woorden worden beleden, komt vrijwel nooit voort uit enige werkelijke aandacht voor de manier waarop die anderen anders zijn en deze woorden hebben dan ook niets positiefs in zich. Het gaat om woorden die omwille van beleefdheid of politieke correctheid worden uitgesproken, al lang voordat er sprake is van ook maar enige interesse voor de aard van datgene waartegenover we zo verdraagzaam zijn of wat we zeggen te gedogen. We drágen niets en we nemen helemaal niets op ons. We schuiven het alleen buiten de kring van onze interesse en noemen die onverschilligheid dan 'respect'. Wij worden dan principieel tot postmoderne pluralisten, omdat er helemaal niets te verdragen is en wij zijn van alle problemen af omdat wij er helemaal geen enkele op ons nemen. Deze inflatie van de tolerantie helpt ons van de wal in de sloot.
Het is onomstreden dat de geschiedenis van de tolerantie in Nederland steeds verbonden is geweest met de religieuze verdraag zaamheid: vrijheid van godsdienst, vrijheid van belijdenis, vrijheid van geweten. De grenzen van deze tolerantie lijken tegenwoordig zo goed als samen te vallen met het eerbiedigen van de rechten van de mens. Ze hebben als zodanig ook een juridische erkenning en dus bescherming gekregen. En waar recht komt, verdwijnt de deugd. Zeker waar het de historische ruggengraat van de verdraagzaamheid betreft, mogen 'eerbied' en 'respect' geen sleetse woorden worden.
Dit appèl staat enigszins los van de alledaagse tolerantie als gedragsvorm; niet zozeer een deugd misschien, maar wel heel belangrijk als bijdrage tot vermijding van gewelddadige conflicten. Op dit vlak van de alledaagse verdraagzaamheid hebben zowel burgers als overheid een taak. Ik moet wat dit betreft herinneren aan enkele zinsneden uit de regeringsverklaring. Burgers hebben recht op de zekerheid dat de overheid hen steunt en beschermt wanneer het erop aankomt. De overheid heeft haar eigen plaats en moet van daaruit haar verantwoordelijkheid nemen. De burger moet kunnen rekenen op een overheid die haar gezag waarmaakt door daadkracht en voortvarendheid te paren aan zorgvuldigheid en betrouwbaarheid. De overheid, in al haar geledingen, heeft de taak zorg te dragen voor een publiek domein dat voor de burger veilig en betrouwbaar is. Op deze woorden mogen wij deze regering aanspreken.
Voorzitter! Ik kom tot een afsluiting. In de slotalinea's van de regeringsverklaring liet de minister-president het woord 'dankbaarheid' vallen: 'Aan de vooravond van een nieuwe eeuw mogen we met dankbaarheid vaststellen dat het in veel opzichten goed gaat met ons land.' Deze woorden staan naast die uit het begin van het regeerakkoord, dat we moeten waken voor gezapigheid en zelfvoldaanheid. Op zichzelf doet het onze fractie deugd dat het woord 'dankbaarheid' uit de pen is gevloeid. Men neme ons echter niet kwalijk dat dan toch onmiddellijk de vraag rijst: dankbaarheid jegens wat of wie? Twee weken geleden is in veel protestantse kerken in ons land de jaarlijkse dankdag gehouden. Daarbij heeft in misschien wel meer dan één kerkdienst het woord van de apostel Paulus centraal gestaan: 'Dankt God in alles, want dat is de wil van God in Jezus Christus over u' (1Thess. 5:18). Let wel, er staat niet: dankt God vóór alles. Dan zou danken immers gemakkelijk iets krampachtigs, iets gemaakts kunnen krijgen. Letterlijk staat er ook iets anders: 'In alles: dankt!' Het Griekse woord dat hier met 'danken' is vertaald, namelijk eucharistoi, betekent letterlijk: goed spreken van de genade (of van de Genadige). Hoog opgeven van de gunst van God, Die – zoals Paulus in Romeinen 8 zegt – ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven. Hoe zal Hij ons met Hem dan niet alle dingen schenken! Daarin ligt alles samengevat. Jezus Christus is de allergrootste gave van God, waarvoor Hij onder alle omstandigheden gedankt wil worden. Dan kan ik God danken ook onder omstandigheden waarin het kruis van tegenspoed zwaar op mijn schouders drukt. Want Hij, de Getrouwe, is er ook als ons leven door de diepte gaat.
Wij danken en eren God, wanneer wij Hem koning laten zijn over ons hele leven. Wie dit leven van de dankbaarheid kent, gaat niet meer voor het grote of kleine geld. Die let op de kleintjes. Die ziet de zwakken en ellendigen in deze wereld door de ogen van Christus. Een dankbaar mens heeft tenslotte ook de weldadigheid lief. Die wil z'n gaven en talenten, zijn verstand en handen, z'n geld en wat dies meer zij, gebruiken om God en z'n naaste te dienen. Zo wordt ons leven een liturgie. Een dankzegging metterdaad tot eer van God.
Wij wensen de regering, Hare Majesteit de Koningin, de ministers, de staatssecretarissen en allen die hen bijstaan, voor het komende begrotingsjaar van harte Gods ondersteuning in het regeren toe.
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter! Alle tekenen wijzen erop, om een zinsnede van de minister-president te parafraseren, dat 31 december 1999 een normale oudejaarsdag wordt. Maar toch, de gevoelswaarde van miljoenen zal anders zijn: afscheid van een eeuw, afscheid van een millennium.
Heel wat heersers droomden van een duizendjarig rijk. Sommigen, zoals Mussolini, begonnen maar alvast aan een nieuwe jaartelling. Voor de jongste generatie is dit ook nu nog te lezen, bijvoorbeeld aan de zijgevel van het station van Milaan, geopend in het jaar XII, uiteraard in Romeinse cijfers; voor christenen het jaar 1934, voor joden 5695 en voor islamieten 1312.
Een pluriforme samenleving is niet van vandaag of gisteren, maar de mondialisering van de samenleving zorgt ervoor dat wij in ons land in het overheidsbeleid voor de 21ste eeuw nog nooit zo nadrukkelijk met die pluriformiteit rekening hebben te houden en ook rekening willen houden. Vanuit dit perspectief is het van belang, te constateren dat Nederland de 21ste eeuw ingaat met een kabinet dat gebaseerd is op algemeen menselijke en politiek ethische beginselen.
De parlementsverkiezingen van dit jaar hebben ook in het teken gestaan van voortzetting van een combinatie die de eerste keer nog gezien kon worden als een waagstuk en een experiment, maar de tweede keer al als een logisch gevolg van geslaagd beleid. In leder geval is het experimentele karakter ervan nu verdwenen. Zelfs als in de komende periode weer andere combinaties ontstaan, is de vanzelfsprekendheid waarmee deze combinatie in de 20ste eeuw uitgesloten werd geacht, voor de 21ste eeuw definitief verdwenen.
Het moet voor medeoprichter van D66 Hans van Mierlo een voldoening zijn om bij zijn afscheid uit de actieve politiek dit gerealiseerd te weten. Mijn fractie waardeert het zeer dat het kabinet Van Mierlo heeft voorgedragen voor een benoeming tot minister van staat en dat de Koningin deze voordracht heeft willen bekrachtigen.
D66 is van oordeel dat haar opdracht in de Nederlandse politiek allerminst voltooid is, zoals door diverse commentatoren wel eens wordt beweerd. De beoordeling door mijn fractie van het totstandkomen van Paars II en het hierbij behorende regeerakkoord vindt plaats tegen de achtergrond van de andere taken die D66 voor zichzelf ziet. Daar hoort ook, vanaf haar oprichting, bij de constante behoefte tot bestuurlijke hervorming, niet als doel in zichzelf maar ter verbetering van het democratisch functioneren en de naar onze overtuiging daarmee samenhangende doelmatigheid van beleid. Het stemt mijn fractie tot voldoening, dat nu voor de tweede achtereenvolgende maal een regeerakkoord is gesloten waarin bescheiden stappen tot verbetering zijn aangekondigd. Daar hoort de instelling van een staatscommissie bij, zo goed als de wijziging van artikel 61 van de Gemeentewet. Ik zeg dit tegen de heer Ginjaar naar aanleiding van zijn bijdrage van vandaag. Dat waren immers voor ons eminente punten!
In het eerste akkoord was dat het referendum dat in deze periode zijn voltooiing zal krijgen. En in het tweede is dat de mogelijke introductie van een duaal stelsel in het regionaal en lokaal bestuur, waarbij met de gekozen burgemeester zodanig ervaring kan worden opgedaan, dat in een van de volgende regeerakkoorden, als een natuurlijk sluitstuk, ook het verlangen van een meerderheid van de kiezers om de minister-president te kiezen, kan worden gehonoreerd.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Voorzitter! De heer Schuyer geeft aan dat in deze periode – hij bedoelt wellicht nog de zittingsperiode van deze Kamer – een belangrijke zaak voor hem, het referendum, zal worden voltooid. Hij heeft het ook over de gekozen burgemeester waarvan hij aangeeft dat dit in de regeerperiode die zojuist begonnen is, ook rond zal komen. Ik heb wel eens bij een vorige gelegenheid, bij algemene beschouwingen, gezegd in alle vriendschap: een kinderhand lijkt snel gevuld. Ik heb toch de neiging om dit te herhalen, zeker als ik in herinnering roep wat de heer Ginjaar als antwoord gaf op twee door mij terzake gestelde vragen. Denkt de heer Schuyer werkelijk dat in deze periode die twee wensdromen gerealiseerd zullen worden? Houdt hij daarbij dan goed rekening met wat ik zojuist de collega van de VVD in dit huis heb horen zeggen?
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter! Als ik spreek over deze periode, dan bedoel ik daarmee in beide situaties deze kabinetsperiode. Laat daarover geen misverstand bestaan. Het inleveren van het wetsvoorstel over het referendum zullen wij hier wel afwachten, maar ik bedoel in ieder geval deze periode. Op de concrete vraag van de heer Van Leeuwen kan ik zeggen, dat ik inderdaad de indruk heb – ik zeg hem dat heel nadrukkelijk – dat mensen zich aan een afspraak houden. De afspraak die in het regeerakkoord is gemaakt, is heel duidelijk. De heer Van Leeuwen heeft een vraag gesteld aan de vijf principiële tegenstemmers. Ik ken die vijf principiële tegenstemmers als zeer wijze mensen. Zij krijgen eerst de overredingskracht van de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken over zich heen en als dat nog niet genoeg is, hebben zij ook mijn overredingskracht nog niet waargenomen.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Voorzitter! Ik heb het ook al bij een eerdere gelegenheid aangegeven. Ik hoop oprecht voor de heer Schuyer dat het niet bij dromen blijft en dat die droom ooit voor hem een keer werkelijkheid kan worden. Maar ik heb daar mijn grote twijfels bij, ondanks de geweldige inzet van de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken.
De heer Schuyer (D66):
Als u dat hoopt dan kunt u er met uw stem iets aan doen!
Mijnheer de voorzitter! In een democratie die steeds meer concentratie kent op enkele bekende gezichten is het uit elkaar halen van parlementsverkiezingen en het kiezen van de minister-president van belang. Maar, voorzitter, ik zal aan de minister-president niet vragen om op dit laatste te reageren. Wel vraag ik zijn reactie op het volgende. De Staatscommissie die is ingesteld onder voorzitterschap van prof. Elzinga, wordt als taak meegegeven, uitspraken te doen over dualisering en lokale democratie. Maar dualisering en regionale democratie kunnen toch niet als aandachtsgebied bij de Commissie worden neergelegd? Is de minister-president bereid om toe te zeggen dat ook op dit terrein van de Staatscommissie analyses en aanbevelingen worden verwacht? De minister van Binnenlandse Zaken heeft bij de installatie daar wel iets over gezegd, maar heel royaal was dat toch niet.
Een gekozen minister-president is vooralsnog toekomstmuziek. De kabinetsformatie van dit jaar verliep via andere procedures. Er is op twee manieren kritiek op geweest: tijdens de formatie op de beslotenheid en de compromissen uit achterkamertjes en na afloop op de gedetailleerdheid van het regeerakkoord en daarmee de beperking van de mogelijkheden van het parlement. Die kritiek wordt door mijn fractie niet gedeeld. Zoals gezegd, wij staan een ander systeem voor. Binnen de gegeven kaders verdienen de pre-informateur, de informateurs en de formateur, die wij allemaal in het kabinet terugzien, alsmede de onderhandelaars van de paarse partijen evenwel juist een compliment voor de openheid waarmee gewerkt is. Iedere dag werd een agenda vrijgegeven en iedere dag werd een persconferentie gegeven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de kritiek op de geheimzinnigheid van de formatie verstomde bij de publicatie van het conceptregeerakkoord. Daar stond immers nog maar weinig nieuws in. Vrijwel alles was op de persconferenties al aan de orde geweest. Het is jammer dat de oppositie geen ruimte vindt om dat eens ruiterlijk te erkennen.
Ik kom dan op het tweede punt: de gedetailleerdheid. Niemand zal betwisten dat partijen die het voornemen hebben om met elkaar een kabinet te vormen, afspraken maken over het te voeren beleid. Dat is over tal van onderwerpen gedaan, maar wel zo dat de wijze waarop, de precieze invulling dus, veel ruimte open laat. Dat geldt voor Schiphol zo goed als voor de kinderopvang; dat geldt voor de bestuurlijke organisatie van het binnenlands bestuur zo goed als voor de wet op het leraarschap. Het is niet moeilijk dit met een reeks voorbeelden uit te breiden. Intussen is er wel iets anders aan de hand en daar is weinig aandacht voor. Het primaat van de politiek komt het meest pregnant tot uiting tijdens de realisatie van een regeerakkoord. Talrijke organisaties zijn zich daar terdege van bewust. Zij sturen in die periode niet voor niets een schier onafzienbare reeks adviezen en aanbevelingen naar de politici. Er is een groep die het in die vorm niet kan. Dat is een groep die ervoor en erna grote tot zeer grote invloed heeft, maar tijdens de formatie veel minder. Ik doel op de vierde macht, de ambtenaren. Zij ervaren op dat moment het primaat van de politiek meer dan op enig ander ogenblik. Het is dan ook niet zo heel verwonderlijk dat kort na de totstandkoming van het regeerakkoord topambtenaren zich er soms kritisch over uitlaten. Dat is ook nu weer een aantal keren gebeurd. Dat is misschien niet wenselijk, maar politici en zeker ook bewindslieden doen er verstandig aan om daar ingehouden op te reageren. Naar de opvatting van mijn fractie is de loyaliteit van ambtenaren daarbij allerminst in het geding. Ik vraag de minister-president of hij hierop wil reageren.
Voorzitter! Het is algemeen bekend dat fracties in deze Kamer zich niet binden aan het regeerakkoord. In de Kamer van heroverweging past dat ook niet. Het zou de taak van deze Kamer geweld aandoen. Het toetsen van wetten op rechtmatigheid en doelmatigheid, het opsporen van fouten in wetgeving en het nagaan of wetten nog uitvoerbaar zijn, nadat ze aan de overzijde veelal uitbundig van amendementen zijn voorzien, verdraagt zich niet met een formele binding. Ook de beoordeling van de voorgestelde wetten in Europees perspectief komt daar nu bij. Voorzitter! Om aan deze taak waaraan uw voorganger, de heer Tjeenk Willink, een belangwekkende beschouwing heeft gewijd, te kunnen voldoen, verdient de memorie van toelichting bij wetgeving extra aandacht. Ik kom daar nog op terug. In een steeds complexer wordende samenleving waarin door internationalisering en technologische ontwikkeling steeds sneller veranderingen optreden en waarbij ook de regelgeving verandert, valt niet te ontkennen dat bij de genoemde activiteiten van deze Kamer ook en wellicht meer dan vroeger politieke afwegingen gemaakt worden. De Eerste Kamer is ook – u hebt daar, mijnheer de voorzitter, bij herhaling op gewezen – een politiek orgaan. Het spreekt vanzelf dat het kabinet bevriende fracties daarop kan aanspreken. Dat geldt in ieder geval voor de D66-fractie in dit huis. Concreet betekent dat dat de eminente punten die in het bijzonder door toedoen van de VVD- dan wel de PvdA-fractie aan de overzijde in het regeerakkoord zijn gekomen, door ons zullen worden gerespecteerd, ook als daar door ons soms anders over gedacht zou worden. Het spreekt echter vanzelf dat een dergelijke respectvolle benadering alleen dan stand houdt, als door de andere regeringsfracties in dit huis eenzelfde houding wordt aangenomen voor die elementen in het regeerakkoord die door de kleinste en – misschien mag ik het voor eenmaal zeggen in dit huis – electoraal ook de meest kwetsbare regeringspartner als eminente punten zijn benoemd.
Er is bij de vorige algemene beschouwingen in dit huis gesproken over de mogelijkheid dat deze Kamer het kabinet naar huis zou sturen. En hoewel die formele mogelijkheid bestaat en alleen daarom al niet geheel uitgesloten kan worden, is het niet de taak van deze Kamer het daarheen te geleiden. Maar niet alleen de Kamer heeft zich dat te realiseren ook het kabinet in de omgang met deze Kamer. Deze opmerkingen over de plaats van de Eerste Kamer zijn mede ingegeven door een passage in het regeerakkoord waarin de regering aankondigt met wetgeving te komen en zich over de positie van de Eerste Kamer uit te spreken. Letterlijk staat er: het kabinet komt met voorstellen inzake de verkiezing en de positie van de Eerste Kamer.
Er is vorig jaar in deze Kamer een gedachtewisseling geweest met het kabinet over het herstellen van de verkiezingsprocedure van deze Kamer van voor 1983. Mijn fractie heeft toen, en herhaalt dat ook nu, aangegeven zich daar niet tegen te zullen verzetten. Ook al bestaat er bij ons twijfel of een terugkeer tot voor 1983 wat de verkiezing betreft, ook zal betekenen dat het functioneren van de Kamer gaat lijken op het functioneren van vóór 1983. Daarvoor is er te veel gewijzigd. Niet alleen hier, maar ook aan de overzijde. Het functioneren van de nationale parlementen zal in de 21ste eeuw – er is eerder op gewezen – hoe dan ook verandering ondergaan vanwege de verhouding tot het Europees Parlement. Wij zijn benieuwd wat de zinsnede in het Regeerakkoord nog meer inhoudt dan louter de verkiezingsprocedure. Kan de minister-president daar enige duidelijkheid over geven? Wanneer kunnen wij de voorstellen verwachten?
Bij de algemene beschouwingen aan de overzijde heeft de fractievoorzitter van de PvdA, de heer Melkert, gepleit om jaarlijks, bijvoorbeeld in maart, een debat te houden over Europese aangelegenheden en de positie van het Nederlands parlement daarbij. Een dergelijk debat blijft echter het nadeel houden dat Europese problemen en Europese regelgeving naast Nederlandse problemen en Nederlandse regelgeving aandacht krijgen. In de ogen van mijn fractie zal het nodig zijn veel meer tot een integrale aanpak te komen. Dat betekent iets voor de voorbereiding van debatten. En dat kan alleen als ook het kabinet bij de aanbieding van stukken aan het parlement een hoofdstuk in de memories van antwoord opneemt, waarbij de Europese component wordt aangesneden. Niet incidenteel zoals nu natuurlijk al gebeurt, maar consequent en bezien op basis van verwachtingen op langere termijn. Met het beginsel van subsidiariteit, zoals is vastgelegd in het Verdrag van Maastricht heeft Nederland, mutatis mutandis, ervaring omdat dit principe ook geldt tussen de regering en de regionale en vooral lokale overheid. Maar iedere lokale en regionale vertegenwoordiger weet ook hoe desalniettemin ongelofelijk verweven de regelgeving van deze bestuurslagen is. Tussen Europa en de nationale staten zal dat in de toekomst niet anders zijn.
Trouwens, het Verdrag van Amsterdam regelt al met al toch veel: met gekwalificeerde meerderheid beleid op tot voor kort exclusief nationale terreinen als consumentenbeleid, immigratiebeleid en volksgezondheidsbeleid. Wanneer bovendien zoals ook is vastgelegd, de Europese Commissie alle discussie- en wetgevingsdocumenten zo snel als mogelijk is aan de nationale parlementen ter beschikking stelt, is voldoende aangegeven dat er voor het kabinet alle reden is om zich te bezinnen over de wijze waarop het verkeer met het parlement op dat terrein efficiënt gestalte kan worden gegeven. Mag de zin over de positie van de Eerste Kamer uit het regeerakkoord door ons ook hierop betrokken worden, zo vraag ik de minister-president.
Wanneer in de jaren zeventig de beslissing zou zijn genomen om Schiphol te verplaatsen naar de Markerwaard, zou het huidige kabinet van een aanzienlijk probleem zijn verlost.
De heer Bierman:
Ik moet dit toch echt even corrigeren. Het probleem in de Markerwaard had inderdaad iets groter kunnen groeien dan het nu op Schiphol kan groeien, maar het had dan vervolgens voor dezelfde problemen, maar op een ander schaalniveau, gezorgd. Dan was even goed de discussie gevoerd over de keuze om dan maar naar de Noordzee te gaan.
De heer Schuyer (D66):
Daar geloof ik niets van.
Voorzitter! De beperkte milieuproblemen die toen een dergelijke beslissing mede hebben tegengehouden, vallen in het niet bij hetgeen op milieugebied nu aan de orde is. Dat er voor de korte en middellange termijn ten aanzien van Schiphol iets moet gebeuren, is onontkoombaar. En dat besluitvorming dient plaats te vinden op basis van betrouwbare gegevens spreekt vanzelf. Er moet een uiterste poging worden ondernomen om de realisatie van de vijfde baan snel mogelijk te maken.
Van wellicht nog groter belang is de visie op lange termijn. Het is levensgevaarlijk, de besluitvorming daarover lang uit te stellen. Het is vanuit dat perspectief dat wij er begrip voor hebben dat de minister-president hardop denkend de op zichzelf voorzichtige uitspraak doet, dat hij wel iets voelt voor een eiland in zee. Wij zien daarin allerminst een vooruitlopen op een beslissing. Alleen – en wij willen daar vanuit deze Kamer op wijzen – een discussie over een eiland in zee heeft voor heel wat meer terreinen consequenties dan alleen voor Schiphol. Het is het loslaten van een bepaald economisch concept zoals wij dat in de afgelopen periode in beleid hebben vertaald.
Immers, de grote Europese vliegvelden in Londen, Parijs en Frankfurt lopen ook tegen de grenzen van de groei aan. Een eiland in zee zal al heel snel ook de overloop voor die vliegvelden kunnen zijn. En dat betekent iets voor de infrastructuur op ons vaste land en het betekent iets voor vestigingsbeslissingen van buitenlandse – niet Europese – bedrijven, om een paar aspecten te noemen waarop nog nauwelijks de aandacht is gevestigd. Wij zijn er nog allerminst aan toe om te zeggen of wij voor of tegen zijn. Waar wij voor willen waarschuwen is dat besluitvorming te eenzijdig plaatsvindt op grond van het knelpunt Schiphol alleen. Ziet de minister-president dit gevaar? Zo ja, kan hij dan toezeggen dat de besluitvorming in het kabinet inderdaad zal plaatsvinden vanuit dat bredere perspectief waarvan slechts een enkel punt in deze bijdrage is aangestipt? En meent hij werkelijk dat een beslissing in dit perspectief geplaatst vóór het einde van het jaar kan worden genomen? Ik wacht overigens met belangstelling de antwoorden af op de vragen van de heer Ginjaar over de actuele situatie. Zo nodig zal ik hier in tweede termijn op reageren.
De heer De Boer (GroenLinks):
Betekent deze bijdrage dat D66 zich volledig heeft neergelegd bij het groeimodel? Wordt er helemaal niet meer nagedacht over beperking van de groei? Ik heb altijd begrepen dat in de visie van D66 het vliegverkeer wereldwijd en dus ook in deze regio beperkt moet worden. Daar hoor ik echter helemaal niets meer over.
De heer Schuyer (D66):
Ik heb gezegd dat wij allerminst toe zijn aan een beslissing voor of tegen. Het door de heer De Boer genoemde punt behoort met nadruk in de afweging betrokken te worden. Overigens, mijn partij heeft in haar verkiezingsprogramma een poging willen ondernemen om gematigde groei en milieubeleid hand in hand te laten gaan. Daar staat mijn partij ook voor.
De heer De Boer (GroenLinks):
Het is jammer dat u alleen de ene kant van het verhaal belicht en niet de andere kant. Het betoog zou completer zijn als u zegt dat wij niet alleen moeten inzetten op goed reguleren.
De heer Schuyer (D66):
Wij zijn dan ook groot voorstander van de Betuwelijn. Dat had ik ook graag van u gehoord.
De heer De Boer (GroenLinks):
Over de directe relatie tussen beperking van het vliegverkeer en de aanleg van de Betuwelijn moet ik nog eens goed nadenken.
De heer Schuyer (D66):
Dat hoeft u niet. Ik had het over het milieubeleid.
Voorzitter! De beleidsterreinen gezondheidszorg en onderwijs hebben veel problemen met elkaar gemeen. Beide kampen met structurele financiële problemen; voor beide geldt dat imagoverbetering nodig is; voor beide geldt dat een structureel personeelsprobleem dreigt, zo dat laatste al niet is ingetreden; en voor beide geldt dat toegankelijkheid voor allen dient te worden gewaarborgd. Het gaat hier immers om grondrechten. De positie van de overheid is daarbij vanzelfsprekend. Om de problemen het hoofd te bieden, is vooral ook rust nodig. Niemand zit op grootscheepse concepten of veranderingsvoorstellen te wachten. Dat inzicht lijkt nu ook op het departement van Onderwijs te zijn doorgedrongen en dat is winst. Het beleid van beide departementen is ook in die zin te vergelijken, dat er beleid ontwikkeld moet worden ten behoeve van hen die het meest nodig hebben. Op dat punt zijn we niet helemaal gerust, maar het voordeel van de twijfel wordt natuurlijk voorlopig gegeven. In het onderwijsbeleid dienen het basisonderwijs en de opleiding tot leraar prioriteit te blijven houden. Op beide terreinen is de situatie alarmerend. De minister heeft voor de lerarenopleiding een eerste stap tot gewijzigd beleid gezet, maar bij de primaire functies van het basisonderwijs 'leren lezen, schrijven en rekenen' moet nog heel wat gebeuren. In het basisonderwijs dienen ook de beginselen van normen en waarden te worden bijgebracht. Het beleid tot nu toe heeft veeleer tot vervreemding geleid. We zullen over twee jaar zien wat deze minister op dat terrein heeft bewerkstelligd. Dat zal leidraad voor ons oordeel zijn.
Mevrouw Jaarsma (PvdA):
Voorzitter! De heer Schuyer stelt dat in het basisonderwijs de beginselen van normen en waarden dienen te worden bijgebracht. Kan hij even uitleggen hoe ik mij dat moet voorstellen en welke normen en waarden dat moeten zijn?
De heer Schuyer (D66):
Ik moet zeggen dat zo'n vraag mij een beetje verbaast. De hele discussie over het geweld in de maatschappij is gerelateerd aan normen- en waardendiscussies. Ik was laatst op een spreekbeurt in Amsterdam – waar ook de Partij van de Arbeid bij was – waar wij uitvoerig met elkaar over het onderwijs spraken. Ik kwam daar een gepensioneerde leraar tegen, die weer voor de klas was gaan staan. Hij had gereageerd op de oproep: 'Help ons in de nood.' Hij zei mij: geef mij handvatten om een Marokkaans jongetje dat iedere dag door zijn broer in een grote Mercedes wordt gebracht, normen en waarden bij te brengen. Er is maar één doel voor dat jongetje, namelijk zo snel mogelijk van school af en het geld verdienen om die Mercedes te krijgen. Ik hoef niet uit te leggen dat dat geld verdiend werd met niet-frisse praktijken. Ik heb daar ook niet een, twee, drie een antwoord op. Als wij echter vinden dat het onderwijs dat niet moet doen, dan zeg ik dat ik daar toch nog mijn hoop op heb gevestigd. Wij hebben hier, mevrouw Jaarsma, pardon, mijnheer de voorzitter, in ieder geval fel de vergroting van alles wat met het onderwijs te maken heeft, bestreden. Wij zouden meer in die kleinschaligheid willen investeren en denken dat dat ook het gevoel voor normen en waarden stimuleert.
Mevrouw Jaarsma (PvdA):
Ik ben dat met u eens. Wij hebben hier twee jaar geleden tijdens het beleidsdebat onderwijs uitvoerig gesproken over de wenselijkheid om vanuit de overheid te propageren om normen en waarden via het onderwijs te gaan overbrengen. Je verzeilt dan al vrij snel in de discussie over artikel 23 van de Grondwet met betrekking tot de vrijheid van onderwijs. Ik vind dat we daar prudent in moeten zijn. Als u het heeft over de normen en waarden die te maken hebben met normaal sociaal functioneren, ben ik het geheel met u eens. Maar ik vind in zijn algemeenheid dat de uitspraak wat preciezer had kunnen zijn.
De heer Schuyer (D66):
Ik heb allerminst artikel 23 van de Grondwet op het oog gehad.
Bij de gezondheidszorg gaat het bepaald niet alleen om wachtlijsten. De ruimte die aan de geestelijke gezondheidszorg wordt geboden, is zonder meer kritiek, met als gevolg problemen in de forensische psychiatrie en de verslavingszorg alsmede de kinder- en jeugdpsychiatrie. Hier is een rechtstreekse lijn te leggen met de toenemende dak- en thuislozenproblematiek, het geweld op straat en de verstopping in TBS-klinieken en penitentiaire inrichtingen. Te lang is de aandacht gegaan naar de lichtere vormen van de geestelijke gezondheidszorg met als gevolg dat voor de ernstig zieken moeilijk meer een plaats te vinden is. De minister heeft in de eerste periode van haar beleid aandacht voor deze problematiek gehad. Wij verwachten dat zij dat ook zal hebben in de tweede periode. Een succes op deze beleidsterreinen heeft een uitstraling op veel meer gebieden: normen en waarden, inperking van zinloos geweld, veilige grote steden. Het is nodig dat het gehele kabinet dit tot zijn taak rekent en er financieel ruimte voor maakt. Ik noem hier specifiek de grote steden, omdat zou moeten worden erkend dat onderwijs- en gezondheidszorgbeleid in de grote steden een andere aanpak behoeft. Er ligt, met andere woorden, ook een taak voor de minister van het Grotestedenbeleid.
Mijnheer de voorzitter! De discussie over Schiphol vertoont op een punt overeenkomst met de discussie over asielzoekers: het gegoochel met cijfers. Alleen wanneer je formele registratie als uitgangspunt neemt, kan staande gehouden worden dat Nederland naar verhouding meer vluchtelingen toelaat dan Frankrijk, Italië en Duitsland. Maar de problemen bij de asielzoekers zijn aanmerkelijk aangrijpender dan de problemen van de bewoners in geluidsgehinderde woningen. Wij hebben waardering voor staatssecretaris Cohen die het uiterste doet om het probleem van de opvang van asielzoekers zo goed mogelijk aan te pakken.
Tentenkampen en wachtlijsten. Inmiddels is in overleg met de Tweede Kamer het voorgenomen beleid ten aanzien van wachtlijsten genuanceerd. Dat is goed, want behalve de bekende bezwaren is het maar de vraag of zij remmend op de instroom zouden werken. Critici past bescheidenheid. Toch wil ik de minister-president wel een vraag stellen. Is het verkeer tussen de rijksoverheid en de lagere overheid geen belemmerende factor voor het vinden van oplossingen? Is het met andere woorden niet nodig om het kabinet door middel van noodwetgeving de bevoegdheid te geven om beschikbare voorzieningen te vorderen? Er is gesuggereerd om het oude ministerie van VWS in Rijswijk voor de opvang in te richten en om leegstaande gebouwen – die op een slooplijst staan – van gezondheidsinstellingen te gebruiken. Wij hebben de indruk dat het zoeken van oplossingen in deze sfeer zo niet onmogelijk wordt gemaakt dan toch ernstig wordt vertraagd door bestuurlijke processen.
Voorzitter! Er lijkt mij een taak weggelegd voor de minister-president, naast de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, om in Europees verband het vraagstuk van de asielzoekers niet alleen aan de orde te stellen, maar ook voorstellen te doen inzake de gemeenschappelijke en op elkaar afgestemde aanpak. In een uitzending van Buitenhof op 18 oktober maakten de europarlementariërs d'Ancona en Wiebenga duidelijk dat in het Europees Parlement al lang besluitvorming heeft plaatsgevonden inzake een gemeenschappelijke aanpak. In de Raad van Ministers stokt het echter. Er werd een oproep gedaan aan de nationale parlementen om na te gaan met welke intenties de nationale ministers op Europees vlak opereerden. Misschien kan de minister-president daar in zijn antwoord op ingaan. De heer Wiebenga deed ook de suggestie dat als gemeenschappelijk beleid met de 15 lidstaten niet mogelijk is, bijvoorbeeld als het over het aantal op te nemen asielzoekers uit een bepaald land gaat – hij noemde Kosovo – het beleid dan maar moet worden afgestemd met de 10 of 11 landen die daartoe wel bereid zijn. Kan de minister-president op die gedachte een reactie geven?
Inmiddels is het vraagstuk van het terugsturen van Bosniërs met de A-status aan de politieke agenda toegevoegd en niet zonder rumoer. De VVD stelde al geruime tijd voor om nu Bosnië als veilig kan worden beschouwd, deze groep terug te sturen. Realisering van dat voorstel zou ongetwijfeld veel procedures bij de toch al overbelaste rechters tot gevolg hebben. D66 heeft aan de overzijde van het Binnenhof dat voorstel genuanceerd door de groep te beperken tot hen die nog geen drie jaar in ons land verblijven. Het gaat dan om hooguit 3000 mensen, maar er gaat een signaal van uit. Het is natuurlijk het goed recht van het kabinet om ook dat voorstel niet tot het zijne te maken. Maar wat irriteert, is de suggestie dat zo'n voorstel onethisch en meedogenloos is. D66 ziet Nederland als immigratieland, maar iedereen beseft dat de capaciteit dient te worden ingezet voor de zwaarste groep vluchtelingen. Ruimte scheppen door hen, van wie de inburgering gegeven het korte verblijf nog niet aan de orde is, terug te sturen, is in dat perspectief een constructief voorstel. In ieder geval heeft het heel wat constructievere elementen dan de opmerking van de heer Melkert dat binnen acht weken nieuwe wetgeving aan de Kamer moet worden aangeboden. Dat is als bijdrage aan de oplossing van de problematiek pas echt gemakkelijk en doorzichtig.
Voorzitter! In 1914 werd in enkele weken tijd in de omgeving van Bergen op Zoom een opvang gerealiseerd van ongeveer 325.000 Belgen op de vlucht voor de Eerste Wereldoorlog; opvang in tentenkam pen. In de Troonrede van 1914 achtte de koningin de opvang een humane plicht en vanzelfsprekend. Bij alle commotie is het goed om ook daar eens aan terug te denken. Het kan de problematiek van nu wat meer relativeren dan wij gewend zijn, te doen.
Dat op het departement van Justitie met Paars II een andere wind waait, is gelijk duidelijk geworden door het voorstel, een lijst van veroordeelde pedofielen aan te leggen. Dit en soortgelijke voorstellen – want zoiets komt nooit alleen – zal D66 met kracht bestrijden. Het is wellicht het verlangen om dat te voorkomen, dat de minister van Justitie tot tweemaal toe de media heeft doen weten, dat naar zijn wijze van zien D66 beter kan worden opgeheven. Hoewel, in dat geval zou uit de dan samengestelde VVD-gelederen veel meer weerstand ontstaan. Na Dutroux en de kinderporno op Internet ligt zo'n voorstel bij velen lekker in het gehoor. Maar het is niet de taak van een minister van Justitie om een moderne vorm van heksenjacht te stimuleren. De minister van Justitie zou zijn aandacht beter kunnen richten op wetgeving inzake modernisering van het briefgeheim en e-mail bijvoorbeeld. Overigens is het voorstel van een andere bewindspersoon om anonieme aangiften te accepteren, ook maar beter te duiden als een emotionele opwelling in een situationeel gegeven, dan dat wij er serieus aandacht aan zouden moeten besteden. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is met steeds meer zorgvuldigheid te bezien nu technische mogelijkheden om de handel en wandel van mensen na te gaan, vrijwel onbeperkt is. Dit is zijn primaire verantwoordelijkheid. Een aantal jaren geleden is dan ook een registratiekamer ingesteld om er voor te zorgen dat wet- en regelgeving worden bezien vanuit het perspectief van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Mijn fractie vindt het verontrustend dat de opmerkingen van de registratiekamer met regelmaat worden genegeerd. Een Eerste Kamer heeft hier een specifieke verantwoordelijkheid. Wij zijn voornemens om meer aandacht te geven aan de opmerkingen van de registratiekamer en ons stemgedrag mede van haar oordeel te laten afhangen. Zo achten wij de opmerkingen van de Kamer over de invoering van een onderwijsnummer onvoldoende serieus genomen. Een oordeel van de registratiekamer bij de Telecommunicatiewet heeft bijvoorbeeld ook veel te weinig aandacht gekregen.
Voorzitter! In een kabinetsperiode is de departementale organisatie van VWS, van Justitie, van Defensie en van Verkeer en Waterstaat nadrukkelijk aan de orde geweest. Stelt men de termijn iets langer, dan wordt de lijst nog groter. Het is te gemakkelijk om aan te nemen dat de oorzaak ligt bij niet capabele mensen. Het probleem ligt dieper en raakt waarschijnlijk aan de organisatorische opzet. Symptomen zijn ook de Securitel-problematiek en de moeizame wijze waarop de coördinerend minister ten behoeve van de millenniumproblematiek inzicht krijgt op de stand van zaken. Bij parlementaire enquêtes is telkenmale het functioneren van de departementale organisatie een thema en dat geldt ook bij herhaling voor de rapporten van de Algemene Rekenkamer. De formele verantwoordelijkheid van de minister is op zichzelf natuurlijk duidelijk. Maar materieel bekruipt menigeen het gevoel dat ook een minister er niet veel aan kan doen als de departementale organisatie faalt. Het probleem is niet nieuw en er bestaat een aanzienlijke literatuur over, ook van aangestelde regeringscommissarissen. Daar geldt een beetje hetzelfde voor als voor de bestuurlijke reorganisatie van dit land: voor een verandering, welke dan ook, is vrijwel geen meerderheid te vinden. Maar het probleem is er wel en wordt bovendien steeds beter zichtbaar doordat er veel media-aandacht voor is. Dat maakt niet alleen politici kwetsbaar, maar ook de politiek als geheel. Wij denken dat het verstandig is er toch, opnieuw, aandacht aan te besteden, waarbij het accent moet komen te liggen op het beter functioneren van het bestaande. Mijn vraag aan de minister-president is tweeledig. Deelt hij de stelling dat de aan het licht gebrachte problemen bij de departementen eerder veroorzaakt worden door organisatieproblemen dan door het falen van mensen? Is hij bereid om in dat geval eens te bezien op welke wijze vorm kan worden gegeven aan het doen van voorstellen ter verbetering in algemene zin?
Voorzitter! Een eerste algemene beschouwing bij de start van Paars II kan er niet aan voorbij gaan dat het economisch perspectief aanmerkelijk verschilt van dat van Paars I. Over een maand hebben wij hier financiële beschouwingen en dan is er gelegenheid er meer in detail op in te gaan. Ik wil hier slechts één punt aanstippen en dat is de afdracht aan Europa.
De pogingen om de EU-afdracht voor Nederland te verminderen, worden gesteund en het begrip dat daar in Europees voor groeit, is zeker ook te danken aan de opstelling van het kabinet en in het bijzonder aan de minister van Financiën. Maar het dreigen met veto's, en daar zelfs opdracht toe geven, zoals jaren geleden Groot-Brittannië deed, wordt door ons bestreden. In een analyse in de Staatscourant van 23 oktober wordt bovendien gesteld dat 'vetoën' in deze vorm helemaal niet meer kan omdat de spelregels, nadat de regering Thatcher dit steeds toepaste, zijn veranderd. Ik wil graag van de minister-president een reactie op die analyse om te weten te komen wat er nu wel en niet kan op dit gebied. Als de minister van Financiën dan meeluistert, kan elk misverstand dat door zijn optreden kan ontstaan uit de wereld worden geholpen.
Voorzitter! Ik kom tot een slotopmerking. Het Sociaal en cultureel planbureau gaf in zijn recente publicatie een overzicht van de ontwikkelingen in 25 jaar. Gevraagd naar de drie belangrijkste formuleerde de nieuwe directeur Schnabel: een op de vier mensen is nu tertiair geschoold; er is voor vrijwel iedereen een aanvaardbare woonruimte; de verdubbeling van de bevolking en de arbeidsparticipatie van vrouwen heeft niet geleid tot meer werkloosheid. De historicus Burckhardt heeft eens gezegd: 'De geschiedenis is dat wat het ene tijdperk de moeite waard acht in het andere.' Wat de directeur van het Sociaal en cultureel planbureau als belangrijkste ontwikkeling noemde, heeft misschien niet veel kans te vallen onder de geschiedenisdefinitie van Burckhardt, maar het zijn desalniettemin prestaties waar ons land mee te voorschijn kan komen. Als het kabinet erin slaagt om in de komende jaren een soortgelijk rapport te krijgen voor de beheersing van het milieu, voor een rechtvaardig en sociaal vluchtelingenbeleid en voor het in goede banen leiden van de behoefte aan mobiliteit, dan kunnen we daarmee en met het reeds bereikte in het Europa van de toekomst goed te voorschijn komen.
De heer Batenburg:
Mijnheer de voorzitter! Het zal waarschijnlijk de laatste keer zijn dat ik in deze Kamer een bijdrage mag leveren aan de algemene politieke beschouwingen die jaarlijks op de agenda staan. Enerzijds doet het mij leed dat mijn politiek medewerkster, mijn vrouw Mieke, en ik – na een prachtige start in 1994 toen het AOV, waarvan ik in 1993 de oprichter was, met zes zetels in de Tweede Kamer werd verkozen – als enigen in de Staten-Generaal zijn overgebleven en de verantwoording dragen voor dat wat ons bezielt en om een steentje bij te dragen in de nood waarin een groot deel van onze medemensen zich bevindt ten gevolge van de steeds voortdurende achterstelling in de welvaart die voor het grootste deel ten goede komt aan de welgestelden. Anderzijds smaak ik de vreugde dat onze denkbeelden toch vaste voet hebben gekregen bij de grotere politieke partijen en concludeer ik dat onze inzet niet voor niets is geweest.
Desalniettemin blijf ik van mening dat de ouderen en de zwakken in de samenleving zich vooralsnog georganiseerd dienen te verenigen teneinde niet onder de voet gelopen te worden. Het respect voor ouderen en hulpbehoevenden is voor een zeer groot gedeelte nagenoeg verdwenen en dat is een verontrustend gegeven, waaraan grote aandacht moet worden besteed omdat anders door de verloedering van waarden en normen het toekomstbeeld dat u en ik voor ogen hebben voor de gehele samenleving een farce zal blijken te worden.
De verloedering van waarden en normen is al geruime tijd aan de gang en laat zich tonen in onverdraagzaamheid ten opzichte van elkaar. Discriminatie treft niet alleen allochtone medelanders, maar ook de ouderen en hulpbehoevenden in de arbeidssfeer en de goedwillende weggebruikers die met agressie geconfronteerd worden. Verder valt het mij steeds meer op dat verkeersregels zonder meer worden genegeerd, vooral door bromfietsers en fietsers. De laatste tijd komt het bij herhaling voor dat zelfs invaliden in hun wagentje van hun eigendommen worden beroofd en mishandeld. Als er niets aan wordt gedaan, zal het binnenkort een puinhoop worden! Dat moeten wij zien te voorkomen. Aan het slot van mijn betoog wil ik u graag op bescheiden wijze een remedie voorleggen om de vorengenoemde misstanden tegen te gaan.
Voorzitter! Nu wil ik het graag even hebben over het volgende. De laatste jaren is in Nederland, maar ook elders, heel veel aandacht besteed aan en energie gestoken in het scheppen van economische groei die de welvaart van het heden tot gevolg had. Die geestdrift moeten wij vasthouden en niet laten verslappen, maar we moeten ons daarbij wel realiseren dat wij niet onbeperkt kunnen doorgaan met het vestigen van nieuwe bedrijven en het bouwen van woningen en gebouwen, waardoor er in ons kleine land te weinig ruimte overblijft om de steeds schaarser wordende natuurgebieden te handhaven, die dringend nodig zijn voor ons milieu en de volksgezondheid.
Wat nu te doen als wij noodgedwongen de economie zouden moeten stabiliseren? Voorzitter! Als wij onze welvaart willen behouden, dient naar mijn mening het bedrijfsleven te worden overtuigd van de noodzaak tot het produceren van hoogwaardige kwaliteitsproducten waarmede wij overal ter wereld een 'naam' kunnen verwerven. Zo was Engeland in het midden van deze eeuw wereldberoemd om zijn stalen werktuigen en gereedschappen. 'Kwaliteit gaat boven kwantiteit', dat moet de slogan worden en er moet nu al mee begonnen worden.
Er dienen betrouwbare toekomstverwachtingen op allerlei gebieden te worden opgesteld. Goed doordachte prognoses betreffende de bevolkingsaanwas en de vergrijzing moeten ons de weg wijzen tot hoever wij kunnen gaan met het scheppen van werkgelegenheid, het bouwen van woningen en het zorgvuldig omgaan met de zo dringend nodige natuurgebieden. Bij de vergrijzing van onze populatie moeten wij niet alleen denken aan de zorg die nodig is; er moet ook een gedegen onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheden die ouderen hebben om aan de samenleving hun bijdrage te leveren.
Voorzitter! Het komt in ons land nog al eens voor dat gebouwen en woningen reeds na 25 jaar moeten worden afgebroken wegens het gebruik van inferieure materialen en de ondeugdelijke opzet voor het gebruik. Ook hier is sprake van onnodige kapitaalvernietiging hetgeen met kracht moet worden bestreden. Bovendien dienen nieuw te bouwen woningen tevens geschikt te worden gemaakt voor het gebruik ervan door gehandicapten. Als vervolgens het seniorenlabel overal van toepassing is, is er sprake van duurzaamheid.
In het verleden heb ik tijdens een van mijn ingebrachte bijdragen aan de algemene politieke beschouwingen de suggestie gedaan om een solidariteitswet in het leven te roepen die alle andere sociale uitkeringswetten zou moeten vervangen. De premier van het vorige kabinet was er toen niet voor, omdat deze verandering te moeilijk zou zijn. Wat de moeilijkheidsfactor betreft deelde ik toen zijn mening, maar sindsdien heeft dat idee mij toch niet meer losgelaten, omdat ik steeds meer overtuigd raakte van de vele voordelen die de vervangingswet zal kunnen bieden en doe ik bij dezen een beroep op het CDA om mijn gedachten over te nemen, ten eerste omdat ik mij met deze partij verwant voel, ten tweede omdat ik niet over de middelen beschik om wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten en ten derde omdat ik, zoals ik in het begin van mijn betoog al heb aangegeven, samen met mijn politiek medewerkster, mijn vrouw Mieke, in de Staten-Generaal als enigen zijn overgebleven en dat wij straks hoogstwaarschijnlijk van het politieke toneel verdwenen zullen zijn.
Mijn gedachten over deze solidariteitswet zijn als volgt:
Rechten en plichten.
1. Iedereen die om welke reden dan ook niet kan of mag werken en in de onmogelijkheid verkeert om in zijn/haar levensonderhoud te voorzien, heeft recht op een leefbaar inkomen. Onder een leefbaar inkomen moet worden verstaan de betaalbaarheid van de kosten van voeding, kleding, wonen, nutsvoorzieningen en van ontspanning.
2. Pensioenrechten moeten worden verrekend.
3. Iedereen die wel kan maar niet wil werken, wordt fors gekort op zijn recht op een leefbaar inkomen.
4. Van iedereen wordt verwacht, dienstbaar te zijn aan de samenleving en vanuit het solidariteitsbeginsel beschikbaar moet blijven om waar nodig ingezet te worden in het arbeidsproces of anderszins hulp te verlenen tegen een kleine vergoeding, maar met behoud van het recht op een leefbaar inkomen.
Voordelen van de wet.
1. Er is maar één uitvoeringsorgaan nodig.
2. Het recht op een leefbaar inkomen behoeft maar op één punt te worden beoordeeld, namelijk door te onderzoeken of iemand in staat is om in zijn/haar levensonderhoud te voorzien.
3. De beschikbaarheid van arbeidskrachten die waar dan ook en op elk moment ingezet kunnen worden.
4. Kunstmatige werkgelegenheidsprojecten kunnen vervallen.
5. De geijkte pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar dient flexibeler te worden en afgestemd te worden op ieders wensen en mogelijkheden.
6. De Algemene ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en andere uitkeringswetten kunnen vervallen.
Betaalbaarheid van het project.
1. Met de middelen die tot nu toe worden uitgegeven door de huidige uitkeringsinstanties.
2. Met de middelen die vrijkomen door de mijns inziens sterke vereenvoudiging van het werk dat gedaan moet worden door sociale diensten en uitkeringsinstanties.
3. Mede gelet op het solidariteitsbeginsel heeft het bedrijfsleven, en met name de mammoetbedrijven, de plicht om een groot deel van hun megawinsten die voor een belangrijk deel gemaakt zijn door reorganisaties, automatisering en als gevolg daarvan het afvloeien van arbeidskrachten, te reserveren voor de financiering van de bedoelde solidariteitswet in plaats van het bevoordelen van de aandeelhouders. De bevoorrechte aandeelhouders dienen eveneens solidair te zijn met het scheppen van zekerheid voor de minder bedeelde medemens.
4. Met de premieheffing volgens een omslagstelsel of een kapitaaldekkingssysteem.
Overigens merk ik op dat er zeer veel moed en durf nodig is om het vorengenoemde te verwezenlijken, maar als wij eraan willen beginnen en het werk straks af is, dan zal de wereld verbaasd zijn van wat wij Nederlanders voor elkaar over hebben: solidair zijn met je medemens, die ook recht op leven heeft.
Het volgende punt betreft verantwoorde investeringen. Mijns inziens is het niet verantwoord om Schiphol te laten doorgroeien via de aanleg van een vijfde baan in dit overbevolkte gebied. Volgens mijn bescheiden mening dient op zeer korte termijn een locatie te worden aangewezen waar onmiddellijk kan worden begonnen met de aanleg en bouw van een ruim opgezette mainport van wereldniveau. De aan- en afvliegroutes moeten over een breed water worden geleid. Wegens ons gure klimaat met vaak storm en mist vanaf het vroege najaar tot diep in het voorjaar, lijkt het mij niet verstandig deze mainport op een kunstmatig gemaakt eiland in zee te situeren. Bovendien zou er een ruime corridor van het eiland naar de kust en vandaar door de Randstad met ruime verbindingswegen moeten komen om de te verwachten immense verkeersstromen te kunnen verwerken. Flevoland zou een oplossing kunnen zijn, maar het lijkt mij beter het oude plan uit de kast te halen en het oog te laten vallen op Noordoost-Brabant, met vliegroutes over het Volkerak of het Hollands Diep. Er zijn dan snelle verbindingen te maken met de Randstad, Eindhoven en Antwerpen. Maar ja, wie ben ik en waar haal ik de brutaliteit vandaan om u te vertellen wat u moet doen? Het is up to you, als u maar snel een goede oplossing vindt.
De HSL met zijn 300 km per uur is te snel voor ons kleine land. Bovendien moet de HSL een 'onbelangrijke' stad als Den Haag laten liggen, maar moet hij per se door het Groene Hart denderen om snel te willen zijn. Goede aanpassingen van de bestaande spoorlijnen, zoals een tunnel onder Delft en vernieuwing van het rijdend materieel (met voor mijn part de gewenste luxe voor de dames en heren) moet voldoende zijn.
De Betuwelijn brengt misschien verlichting voor het goederenvervoer, maar de plannenmakers zijn het er niet over eens of deze lijn wel rendabel genoeg zal zijn om er miljarden tegen aan te gooien. Zou het niet zinnig zijn om de bestaande waterwegen als alternatief geschikt te maken en zou dat wellicht goedkoper kunnen uitvallen?
Voorzitter! Als laatste punt wil ik u graag de beloofde remedie geven van hoe ik erover denk de verloedering van waarden en normen in ons land te moeten bestrijden.
De voorzitter:
Mag ik u vragen, dat zo bondig mogelijk te doen? Uw spreektijd is namelijk om.
De heer Batenburg:
Ik zal eraan denken. Het duurt niet lang meer.
Wel, vooropstaat dat bestuurlijk Nederland het voorbeeld moet zijn van hoe het wel moet. Desnoods dienen (verplichte) cursussen de bestuurders bewust te maken van het belang ervan. Criminelen moeten zonder pardon zeer zwaar gestraft worden. Van agressieve weggebruikers dienen, na waarschuwing met hoge geldboetes, hun rijbewijzen voor een bepaalde tijd te worden ingenomen. Bromfietsers en fietsers moet, na overtreding van de snelheidslimieten en andere overtredingen, eveneens na een waarschuwing met hoge geldboetes, gestraft worden met inbeslagneming van hun voertuig. Van onderwijzers en leraren op scholen moet worden verlangd dat zij aan de hun toevertrouwde kinderen het respect bijbrengen van hoe zij zich in de samenleving moeten gedragen. Van de ouders en voogden mag zulks eveneens worden verlangd. Overigens, meer blauw op straat en er moet over het voorgaande heel veel propaganda gemaakt worden.
De heer Schuurman (RPF):
Mijnheer de voorzitter! Het nieuwe kabinet als geheel presenteert zich vandaag voor het eerst in dit huis. Het ligt dan ook voor de hand om aan het ontstaan van dit kabinet enige aandacht te geven.
Na het eerste paarse kabinet was het mede door de goede economische ontwikkeling en de positieve gevolgen hiervan op de rijksfinanciën vanzelfsprekend om een tweede paars kabinet van de grond te willen krijgen. Het succes van Paars I zou zich in Paars II moeten voortzetten en versterken. Alhoewel D66 in mei de verkiezingen verloor, werd deze partij voor continuering van paars door de twee andere coalitiepartners als noodzakelijk gezien. Zonder D66 zou immers niet van een Paars II te spreken zijn en zou tegelijk de nodige bufferfunctie van D66 tussen PvdA en de VVD ontbreken. In de publieke discussie werd ondertussen verzwegen dat D66 ook vooral nodig was vanwege de ontbrekende meerderheid van een PvdA/VVD-kabinet in de Eerste Kamer. Alhoewel politieke terughoudendheid van alle politieke partijen in de Eerste Kamer gewenst is bij het al of niet accepteren van een kabinet, het bloed van D66 zou in deze Kamer bij een PvdA/VVD-kabinet kunnen gaan kruipen waar het niet zou mogen gaan. Dit risico moest worden uitgesloten en dus moest er wel een kabinet met D66 komen. D66 was zich achter de schermen terdege van deze belangrijke positie bewust. Daarom heeft deze partij ook onevenredig veel bewindslieden gekregen.
Interessanter dan deze constatering is echter de vraag in hoeverre D66 het beleid van het kabinet beïnvloedt. Het antwoord op deze vraag werd al gauw gegeven bij de start van de onderhandelingen over een regeerakkoord. Pas nadat er zekerheid verkregen was over de mogelijkheid van een gekozen burgemeester en de realisering van het homohuwelijk konden de echte onderhandelingen van start gaan. Bij deze noodzakelijke voorwaarden voor een verder onderhandelen over een regeerakkoord wil ik een paar kritische kanttekeningen maken.
De kloof tussen politiek en burgers wordt door een gekozen burgemeester niet overbrugd. Elk gehouden referendum van de laatste jaren maakt duidelijk dat er andere oorzaken zijn voor die kloof dan het ontbreken van directe inspraak van de burgers. Indien één partij de burgemeestersposten overal automatisch zou bezetten, zoals in de vorige eeuw met de liberalen het geval was, zou er met het oog op politieke verscheidenheid te pleiten zijn voor een gekozen burgemeester. Dit heeft de vroegere leider van de Anti-Revolutionaire Partij Abraham Kuyper toentertijd ook gedaan. Nu politieke verscheidenheid bij de burgemeestersbenoemingen aanwezig is, zien wij geen groot voordeel in het verkiezen van een burgemeester. Integendeel, aan de democratische verhoudingen in ons land zal eerder tekort worden gedaan. Dat men desalniettemin deze zaak van beslissend belang achtte om tot Paars II te komen, maakt duidelijk hoe een ondergeschikte zaak belangrijker wordt geacht dan indringende vraagstukken van algemeen landsbelang.
Het andere punt voor voortzetting van het onderhandelen over het regeerakkoord was de realisering van het homohuwelijk. Dat men een dergelijk voorstel tot voorwaarde voor verder onderhandelen over een regeerakkoord heeft gemaakt, verbaast ons hogelijk en verontrust ons zeer.
De heer Schuyer (D66):
Ik wil hierover een opmerking maken, want er is echt sprake van een misverstand. Een partij waarvan de leden die voor haar in het parlement zitten, de vrijheid krijgen om naar eigen geweten te stemmen over een onderwerp als dit, zal dit nooit als een eminent punt naar voren brengen. Ik vermoed dat het misverstand is ontstaan doordat er even een windstilte in de discussie was nadat er enkele eminente punten aan de orde waren geweest. Daartoe behoorde inderdaad de gekozen burgemeester. In de tussentijd zijn toen enkele punten besproken die ook zouden worden meegenomen. Daar was het homohuwelijk onderdeel van. Wij zijn daar in meerderheid zeker voor omdat dit aangeeft hoe de Staat met zijn burgers moet omgaan. Dat het een breekpunt of een eminent punt zou zijn, berust echt op een misverstand.
De heer Schuurman (RPF):
Voorzitter! Ik zou niet graag willen beweren dat D66 dit alleen maar voorstaat, want anders zou het niet in het regeerakkoord gekomen zijn. Ik spreek er evenzeer de VVD en de PvdA op aan. Maar ik herinner mij heel goed – en ik heb dat gecontroleerd via de persberichten van destijds – dat toen deze twee punten tot overeenstemming tussen de coalitiepartners leidden, je in de krant kon lezen dat politiek Den Haag en de journalistieke wereld het erover eens waren dat paars wel van start kon gaan en dat er geen twijfel meer bestond over de vraag of het zou lukken.
Mijnheer de voorzitter! Wie alle woordenboeken en encyclopedieën opslaat op zoek naar de inhoud van 'huwelijk' kan niet anders constateren dan dat wij met het kabinetsvoornemen niet met een kleine vergissing te maken hebben, maar met een fundamentele breuk met een lange geschiedenis, een breuk die voor vele maatschappelijke verhoudingen grote ongunstige gevolgen zal hebben.
In plaats van het kabinet op hoekstenen te bouwen, moeten wij, gezien de inhoud of waarde van de twee zaken waarover men allereerst overstemming wenste omdat ze volgens D66 van 'eminent belang' zouden zijn – ik heb dat woord nog eens teruggevonden bij de fractievoorzitter van D66 – constateren dat het regeerakkoord op drijfzand is gebouwd. Dat belooft niet veel goeds voor de toekomst. Misschien is het ook daarom wel dat Paars II momenteel reeds kampt met eigen identiteit en duidelijk aan geloofwaardigheid inboet. Van meet af aan heeft het aan de juiste inzet ontbroken. Dat wreekt zich nu al en zal zich in toenemende mate wreken. Een twee keer zo dik regeerakkoord als de vorige keer kan daartegen geen dam opwerpen. Of is die dikte juist een uiting van onderling wantrouwen? Bovendien kan het vroegtijdige vertrek van de twee onderhandelaars van de PvdA en de VVD uitgelegd worden als gebrek aan vertrouwen in het kabinet. In elk geval maakt dat vertrek duidelijk dat men zich niet geroepen voelde, het nieuwe kabinet te blijven steunen en te blijven verdedigen. Het lijkt erop dat het landsbelang werd opgeofferd aan persoonlijke voorkeur.
De verkiezingen van de provinciale staten in maart 1999 en vervolgens de indirecte invloed daarvan op de samenstelling van onze Kamer, kan zorgen voor een meerderheid van PvdA en de VVD zonder D66, en daarmee de noodzakelijke bijdrage van D66 aan het kabinet overbodig maken en de politieke spanningen in de coalitie doen toenemen. Ook zal bij het voorspelde verlies van D66 de drang om zich politiek sterker te profileren, toenemen. Het zou niet de eerste keer zijn dat dit verschijnsel zich na verkiezingen van de provinciale staten voordoet.
Natuurlijk is het ook mogelijk dat de gezamenlijke coalitiepartijen ten gevolge van de aanstaande Eerste-Kamerverkiezingen zoveel verliezen dat het kabinet geen voldoende steun meer heeft in dit huis. Daarvoor is een verschuiving van slechts zeven zetels nodig. Dat brengt ons bij een volgend punt. Het ontbreken van een conflictregeling tussen Tweede Kamer en Eerste Kamer in ons staatsbestel eist dat het kabinet ook op een meerderheid in de Eerste Kamer moet kunnen rekenen. Alhoewel sinds 1983 over het ontbreken van een conflictregeling tussen Tweede Kamer en Eerste Kamer in ons staatsbestel is gesproken, valt het ons op dat ook het nieuwe kabinet geen maatregelen voorstelt, bijvoorbeeld door terug te keren naar verkiezingen van de helft van deze Kamer eens in de zes jaar, om een dergelijke ongewenste toekomstige situatie zoveel mogelijk het hoofd te bieden. Graag zouden wij zien dat de minister-president eens op die problematiek inging.
Over het algemeen hebben wij de indruk dat het nieuwe kabinet bij het oplossen van maatschappelijke problemen weinig aandacht heeft voor de achtergronden ervan en weinig argumenten heeft om aan te tonen dat met de voorgestane oplossingen een verantwoorde richting wordt ingeslagen. Een aantal zaken wil ik expliciet aandacht geven. Ik volg daarbij de Troonrede op de voet.
Het lijkt er op dat 'ongekende technologische ontwikkelingen', waarover de Troonrede direct in het begin spreekt, als een vanzelfsprekend automatisme worden aanvaard. Die neutrale opstelling ten opzichte van de technologie is al een tijd gaande. Tegelijk betekent dit dat men voorbij gaat aan de mogelijke negatieve gevolgen bij het inslaan van de weg naar nieuwe technologieën. Inmiddels wordt dit mijns inziens steeds duidelijker met betrekking tot Internet. Tot nu toe wordt dit waardevolle medium behandeld alsof het van buiten onze werkelijkheid komt en niet behept kan zijn met allerlei problemen. Ondertussen dringt het anarchisme van dit medium het publieke domein binnen waar het alleen maar zorgen geeft. Waarom wordt dit medium niet in samenwerking met Europa en wereldwijde organisaties als de VN binnen juridische kaders gereguleerd? Dan zou bijvoorbeeld een poging worden gedaan om het ongebreidelde flitskapitaal dat de laatste tijd voor zoveel onrust op de internationale financiële markten heeft gezorgd, aan juridische banden te leggen. Ondertussen worden kinderporno en discriminatoire propaganda wel al bestreden. Dat gebeurt echter nog niet met veel succes, omdat men de vrijheid op Internet zo hoog acht dat men aarzelt om doeltreffend op te treden.
Dat doeltreffende optreden zal, hoop ik, van de zijde van het kabinet wel bij voorbaat worden nagejaagd, nu over een paar jaar de technologie van de virtual reality met bodysuit, datahandschoenen enz. met de informatie- en communicatietechnologie wordt verbonden. Die nieuwe techniek zal voor allerlei zaken grote voordelen bieden. Daar wil ik dan ook graag mee beginnen. Amusementskapitalisten en seksexploitanten zullen echter, zo is de verwachting van Veronica-voorzitter Van der Reijden, dit medium misbruiken om vele mensen een schijnwerkelijkheid van seks, geweld en spel voor te spiegelen alsof het de echte werkelijkheid is. Geeft de regering om tot behoud en versterking van de goede zeden te komen, momenteel al aandacht aan de noodzakelijke juridische inkadering van dat medium, zodat een komende generatie er niet door gehersenspoeld wordt? Via de bestaande communicatiemedia wordt momenteel reeds veel schade toegebracht aan het concentratievermogen van de jeugd en aan het ontwikkelen van ethisch besef en het dragen van ethische verplichtingen. De toenemende drugsoverlast, verslavingen van allerlei aard en de onveiligheid op straat vanwege het toenemende geweld maken dat overduidelijk. Zonder juridische regulering zal het indringende medium van de virtual reality dit proces alleen maar versterken. Het is te hopen dat het kabinet inziet dat we met de 'permissive society' reeds veel leergeld hebben betaald. Kiest het kabinet voor het gezichtspunt van de weerbaarheid ten koste van grenzeloze toegeeflijkheid of verkiest het eindeloze verdraagzaamheid op kosten van gezonde maatschappelijke verhoudingen? In dit verband onderstreep ik graag de suggestie van de heer Ginjaar om weer terug te keren naar een jeugd- en zedenpolitie, met liefst ook nog beoordeling van al te banale televisieprogramma's die een desastreuze invloed hebben.
Mijnheer de voorzitter! Wat wordt bedoeld, wanneer de Troonrede zegt dat nieuwe eisen en verantwoordelijkheden die de informatiesamenleving met zich brengt, ook in het mediabeleid om een antwoord vragen? Wat zijn die eisen en wat is de inhoud van die verantwoordelijkheden? En wat is het antwoord daarop? Zou de minister-president daaraan een beschouwing willen wijden en daarbij ook willen anticiperen op de nieuwste technische ontwikkeling van de virtual reality?
De Troonrede spreekt over gemeenschapszin en persoonlijke verantwoordelijkheid om antwoord te kunnen geven op de grote vraagstukken en uitdagingen van deze tijd. Later zegt de Troonrede dat alle overheidsgeledingen zorg dragen voor de cohesie in onze samenleving. Als ik dit goed versta, meen ik daarin te horen dat dit kabinet met het oog op het welzijn van de burgers en de bescherming van hun welzijn, hetgeen iets anders is dan hun welvaart, de burgers op hun verantwoordelijkheid wil aanspreken. Ziet het kabinet in dat het daaraan hapert in onze maatschappij? Waar komt dat door en hoe denkt het kabinet daaraan iets te doen? Juist vanwege het paarse beleid zou ik willen zeggen dat er bij grote groepen burgers toenemende verontrusting is over onverschilligheid van paars ten aanzien van identiteitsgebonden organisaties, bijvoorbeeld in het onderwijs en in de zorg. In deze verbanden waarin men zich moreel of religieus op elkaar betrokken weet, is er juist wel verantwoordelijkheidsbesef. Negeren van die verbanden schaadt op den duur dan ook de samenleving als geheel, terwijl zij daarvoor juist bouwstenen zijn. Zou het, gezien de grote betekenis en kracht van levensbeschouwelijk geïnspireerde verbanden, voor de versterking van de verantwoordelijkheid van de burger niet zeer gewenst zijn om elke suggestie van verminderde steun aan deze verbanden weg te nemen en aan te sluiten bij de historische ontwikkeling in plaats van zich daartegen af te zetten? In sociaal-economisch opzicht wordt de kracht van het poldermodel, vanwege gezamenlijke verantwoordelijkheid, geprezen. Waarom wordt dan niet de zedelijke kracht van onderscheiden levensbeschouwelijke instellingen erkend, die veel publiek onheil kunnen voorkomen?
Indien terecht een samenhangende aanpak van jeugdcriminaliteit een hoge prioriteit ontvangt, jeugdvoorzieningen worden verbeterd en maatschappelijke samenwerking wordt bepleit om toenemend geweld op straat te bestrijden, is inzicht nodig in de oorzaken van deze verontrustende verschijnselen. Anders beperkt men zich tot symptoombestrijding. Over het algemeen wordt in onze maatschappij – verschillende studies maken dat duidelijk – ingezien dat de individualisering, het uiteenbreken van goede maatschappelijke verbanden en relaties, samen met een louter materialistische levensinstelling debet zijn aan maatschappijontbindende en bedreigende verschijnselen. Waarom worden deze niet met name genoemd? Zal de invloed van op zich goede voornemens van het kabinet meer zijn dan dweilen met de kraan open? Wij zijn er niet gerust op dat het kabinet inderdaad bereid is tot de wortel van de maatschappelijke problemen door te dringen om vervolgens zulke voorwaarden te stellen, dat herstel mogelijk is.
Het wordt steeds duidelijker dat politieke en economische schaalvergroting, indien ze niet gepaard gaat met sociale schaalverkleining, de gewenste gemeenschapszin aantast en het maatschappelijke of sociale ontbindingsproces versterkt en daarmee ook de gevolgen daarvan. Wat doet het kabinet om de betrokkenheid van burgers op elkaar te vergroten en de onderlinge zorg voor elkaar te versterken? Dit lijkt ons niet alleen gewenst om het 'jeugdprobleem' binnen de perken te houden en aan te pakken, maar ook zullen wij deze ontwikkeling sterk moeten bevorderen in verband met de komende vergrijzing. Wordt dat vergrijzingsprobleem – goede initiatieven in de gezondheidszorg waarderen wij, maar toch – als integraal maatschappelijk probleem niet te veel vooruit geschoven? Heel gemakkelijk zegt de Troonrede dat het zeer gewenst is dat ouderen zo lang mogelijk actief aan de samenleving deelnemen, want zo wordt ook de band tussen de generaties versterkt. Dat lijkt ons juist, maar welke maatregelen worden dan overwogen? Flexibele pensionering bijvoorbeeld in plaats van de huidige rigide oplossing van uittreden bij 65 jaar, ook van hen die nog graag verder gaan? Rechters, onderwijzers, leraren die na hun 65ste jaar door zouden willen gaan, zou dit nu toch ook eindelijk eens wettelijk mogelijk moeten worden gemaakt. Gebeurt dit ook?
Ook dit jaar worden versterking van het economische beleid en stimulering van duurzaamheid aan elkaar gekoppeld. Wie let op bijvoorbeeld de problematiek rond Schiphol – maar ook andere voorbeelden zouden te geven zijn – moet zo langzamerhand wel tot de conclusie komen dat economische groei, zoals wij die nu kennen, en duurzaamheid met elkaar zullen blijven conflictueren. Wij houden elkaar voor de gek en de politiek raakt gefrustreerd indien men denkt dat beide doelstellingen harmonieus kunnen samen gaan. Moderne technieken kunnen de spanningen wel doen afnemen, maar niet opheffen. En juist dat laatste wordt steeds weer gesuggereerd. Ik zou de minister-president willen vragen of het geen tijd wordt de bestaande ontwikkelingen van economie en streven naar duurzaamheid te evalueren en daaruit conclusies te trekken. Een vergaande maar mogelijk gewenste conclusie zou kunnen zijn, dat wij economische groei te eng inkaderen en dat een andere, meer integrale groei nodig is om recht te doen aan echte duurzaamheid. Zo'n initiatief nemen zou getuigen van realiteitszin, van recht doen aan de huidige paradoxale situaties en aan daaruit voortkomende terugkerende frustraties van wisselende partijen en zou voor de toekomst meer perspectief kunnen bieden. Zou het kabinet zo'n maatschappelijke discussie, gepaard aan reële initiatieven, willen gaan starten?
Een andere inkadering van de economische ontwikkeling zal als positief gevolg hebben dat er minder financiële druk komt te liggen op de sectoren van onderwijs en zorg. Dat is met het oog op de toekomst van de jeugd en de ouderen zelfs noodzakelijk!
Het millenniumprobleem zal veel aandacht vergen in technische zin. Er mag geen twijfel over bestaan dat het kabinet alles op alles zal zetten om het probleem energiek aan te pakken. Toch moet er misschien voor een bepaald aspect meer aandacht komen. Laten wij aannemen dat het probleem technisch te klaren is. Zal de psychische reactie van velen soms zelfs doelbewust door de media of de commercie worden opgeroepen? Grote maatschappelijke onzekerheid en zelfs angst kunnen het gevolg zijn. Misschien is dat ook wel de eigenlijke problematiek. Het magische jaar 2000 kan gemakkelijk met de dreiging van een millenniumprobleem veel maatschappelijke onvrede brengen, waarvan de gevolgen op veel terreinen verstrekkend kunnen zijn. Heeft het kabinet daarvoor wel net zoveel oog als voor de oplossing van het technische probleem? En wat doet het kabinet om onnodig maatschappelijke onrust te voorkomen?
Nog even dit: de bovenwindse eilanden van de Nederlandse Antillen maakten opnieuw een orkaan mee. De regering heeft enige noodhulp toegezegd. Uit allerlei berichten blijkt dat dit te weinig is. Wordt overwogen, de noodhulp te verhogen om zo snel mogelijk de enige bron van inkomsten – het toerisme – weer te laten functioneren? Zijn wij een dergelijke vergroting van de hulp niet verplicht jegens onze rijksgenoten in nood?
En tot slot, in de Troonrede wordt gesteld dat het vertrouwen tussen burgers en bestuur en tussen burgers onderling van fundamenteel belang is voor de democratie. Daarover zijn vragen te stellen. Wordt onze democratie juist niet uitgehold door weinig besef van een gemeenschappelijk ethos, een grondovertuiging dat wij als volk een roeping hebben die gegrond is op dat wat van Godswege op ons afkomt? Wij worden op grote schaal geconfronteerd met wat wel een 'metafysische leegte' wordt genoemd, die ons handelen hier en nu verandert in onzekerheid, tweeslachtigheid en richtingloosheid. Geen democratie zal het bij zo'n geestesgesteldheid lang uithouden. Weerbaarheid en cohesie zullen dan ontbreken. Daarover maken wij ons grote zorgen.
Mijnheer de voorzitter! Bij de uitoefening van het overheidsambt wensen wij de regering veel wijsheid toe en bidden wij om Gods zegen voor haar.
De heer Ruers (SP):
Voorzitter! Bij mijn eerste algemene politieke beschouwingen had ik willen beginnen met een mooie vergelijking inzake het poldermodel. Ik had het onderlopen van de echte polders willen vergelijken met het politieke poldermodel. Collega De Boer heeft ons overladen met prachtige vergelijkingen en in het kader daarvan ook gesproken over de ondergelopen polder. Ik sla mijn vergelijking maar over. Ik sluit mij aan bij het betoog van de heer De Boer op dit punt.
Voorzitter! Ik concentreer mij op de hoofdlijnen van het regeringsbeleid, namelijk de vrije marktwerking, de deregulering, de terugtredende overheid en het geloof in de onzichtbare hand van de markt. Waar leidt het toepassen van deze beginselen toe in de samenleving? Ik hoorde mevrouw Jaarsma zeggen dat de regering inzet op sociale cohesie. Dit staat ook in de regeringsverklaring. Wordt de sociale cohesie met dit beleid gerealiseerd? Ik heb daar mijn twijfels over. Ik neem aan dat het beleid van Paars I door dit kabinet wordt voortgezet. Het bevorderen van de vrijemarkteconomie leidt tot sociale ontwrichting, tot maatschappelijke tegenstellingen en vooral tot tweedeling. Deze kwalijke tweedeling is inmiddels overal in de samenleving te zien.
Voorzitter! Wij zijn ook voor sociale cohesie. Wij twijfelen er echter aan of het kabinet erin zal slagen, dit doel te bereiken. De tweedeling komt met name tot uitdrukking in de gezondheidszorg. De ontwikkelingen van de afgelopen jaren op dit terrein zijn zeer triest geweest en ook de regering heeft daar oog voor gehad. Blijkens de regeringsverklaring is het ook de paarse partijen te erg geworden. Men belooft beterschap, althans op papier. Daartoe moeten echter ook de benodigde middelen beschikbaar gesteld worden. Voor de gezondheidszorg is minimaal 1,6 mld. extra nodig. Wij zien echter niet dat dit bedrag op tafel komt. Wij zien wel dat de wachtlijsten in de gezondheidszorg op allerlei terreinen blijven groeien. De Nederlandse Zorgfederatie is van oordeel dat die wachtlijsten bij dit beleid niet verdwijnen. Dat betekent dat al die ouderen en hulpbehoevenden – en vaak zijn ouderen ook hulpbehoevend – verstoken blijven van een plaats in het verzorgings- of verpleegtehuis. Ik heb in mijn naaste omgeving onlangs geconstateerd wat het effect is, als die plaats in het verzorgings- of verpleegtehuis er niet is. Er is mij een ziekenhuis bekend waar op dit moment 10% van de bedden in beslag genomen wordt door oudere, hulpbehoevende mensen die zouden moeten doorstromen naar een verzorgingstehuis. Deze mensen liggen al zeven tot acht maanden te wachten op een plaatsje in een verzorgingstehuis. Dat is voor die mensen verschrikkelijk; dat is voor het ziekenhuis en ook voor de economische situatie bijzonder slecht, omdat het bijzonder onrendabel is. Maar het is ook slecht voor de categorie mensen die thuis verzorgd wordt door familieleden. Ik heb het dan over dementerende bejaarden voor wie geen plaats is in het verzorgingstehuis en die door familieleden verzorgd worden, die dat niet aankunnen.
Een volgende stap is dat die mensen helemaal over hun toeren bij het RIAGG komen, omdat zij een familielid proberen te verzorgen, terwijl zij dat niet meer kunnen. Ik las in de krant dat het RIAGG dan als laatste redmiddel tegen deze mensen zegt: Dient u maar een klacht in bij de inspectie voor de volksgezondheid. Een dergelijke ontwikkeling moeten we natuurlijk niet hebben. Hier moet snel opgetreden worden. Hier moet een eind aan komen. Een jaar geleden hadden we dezelfde wantoestanden. Er is van alles beloofd. Dat wordt nu weer beloofd. Ik hoor graag of dat benodigde geld er heel snel komt, zodat we niet over een jaar hier opnieuw dit beeld moeten schetsen.
Voorzitter! Alvorens een aantal andere voorbeelden te geven, maak ik een uitstapje naar de internationale ontwikkeling op economisch terrein. Ook daar zien we wat het neoliberale denken, de visie van het marktfundamentalisme, heeft veroorzaakt. Dat is niet zo fraai. Het leek allemaal prachtig te gaan. De aandelenbomen groeiden bijna tot in de hemel en zie, in nog geen jaar tijd is de wereld totaal op zijn kop gezet; een diepe crisis bijna alom in de wereld en grote ellende voor miljoenen en miljoenen mensen. Denk maar aan de beelden van Indonesië. Is dat nu dankzij of ondanks de hulp van het IMF? Die vraag zou ik graag eens beantwoord willen zien. Niemand durft op dit moment te voorspellen of deze crisis ook ons land zal raken en zo ja, op welke wijze. Er is door anderen al op gewezen dat Brazilië nog een bijzonder groot risico voor de wereldeconomie vormt.
Ook al gaat het vandaag niet om de financiële beschouwingen, ik wil er toch één aspect van de crisis uithalen, namelijk het ongebreidelde vrije kapitaalverkeer. Anderen hebben hier al over gesproken. We noemen het wel het 'flitskapitaal'. We hebben daar een tijd geleden al bijzondere aandacht voor gevraagd. Toen werden we beoordeeld als mensen die er niets van snapten, maar langzaam maar zeker begint men toch meer aandacht te krijgen voor het feit dat daar iets te doen valt. We hebben voorgesteld, de zogenaamde Tobin-tax op die kapitaaltransacties in te voeren. Het mes snijdt dan aan twee kanten. Het legt een rem op de speculatie en levert, zelfs bij een zeer geringe belastingdruk van 0,5%, op wereldschaal een bedrag op van ongeveer 1000 mld. Daarmee zal bijzonder veel goeds te doen zijn, juist in die verpauperde wereld. Ik stel helaas vast dat de regering tot nu toe met dit idee weinig of niets heeft gedaan. Dat is jammer. Ik zou graag van de regering horen waarom zij daar niets mee doet. Wat is haar visie? En waarom vindt zij niet dat dit idee het overwegen waard is?
Voorzitter! Ik zeg slechts weinig over de binnenlandse financiën. Ik wijs alleen op het MIT. In het MIT 1999-2003 zijn een aantal projecten gefinancierd, maar vallen er veel meer buiten de boot. Het gaat dan om vele projecten waarvan wij denken dat ze spoedige gerealiseerd moeten worden. Wij denken met name aan het Randstadspoor in de Vinex-gebieden. Dat is toch de ruggengraat van het openbaar vervoer. Wij stellen vast dat de benodigde financiële middelen daarvoor pas over acht, tien of twaalf jaar beschikbaar komen. Dat is te laat. Het is triest om te zien dat aan de andere kant de schaarse miljarden besteed worden aan een onrendabele lijn, de Betuwelijn. Wij vinden dat jammer. Wij willen de regering alsnog toeroepen: 'Laat de Betuwelijn varen' en dan in de dubbele betekenis.
Voorzitter! Er moet volgens het programma ook nog bezuinigd worden. En waar wordt er dan bezuinigd? Ik moet zeggen dat Paars II daarin wel consequent is. Er wordt bezuinigd in de sociale zekerheid, althans wat daar nog van over is. Dat leidt tot afbraak, maar ook tot armoede. Er wordt niet zo vaak meer over armoede gesproken. Bisschop Muskens heeft dat vorig jaar nog wel gedaan, maar er is nog steeds armoede. Armoede gaat hand in hand met de tweedeling. Wij zijn in de voorstellen van de regering helaas geen constructieve maatregelen tegen de structurele armoede tegengekomen. Er is wel bijzondere bijstand op lokaal niveau, maar structurele maatregelen voor de armoedebestrijding zijn er niet. Er is ook gesproken over het SCP – een zeer nuttige instelling afgaande op het aantal keren dat zij vandaag is geciteerd – dat recent de Armoedemonitor 1998 heeft uitgebracht. Iedereen zou daar eens naar moeten kijken. Daaruit blijkt dat één op de zes huishoudens, bijna 1 miljoen, moet rondkomen met een inkomen onder de lage inkomensgrens, terwijl bijna 0,25 miljoen huishoudens zelfs een inkomen onder het sociaal minimum heeft. Men moet zich eens voorstellen wat voor een leven dat is. Je zult maar kind zijn in een huishouden dat onder het sociaal minimum leeft. Het SCP geeft ook aan wat de consequenties zijn voor die gezinnen. Arme mensen hebben minder sociale contacten, ervaren meer criminaliteit en zijn ongezonder dan mensen die niet arm zijn. Wij hebben er al eerder op gewezen dat mensen met lage inkomens gemiddeld vijf jaar korter leven en 12,5 jaar minder gezond zijn dan mensen met hogere inkomens; over tweedeling gesproken.
Opvallend is ook de vaststelling van het SCP dat het vinden van werk slechts een beperkt aantal mensen uit de armoede helpt. Het blijkt dat jaarlijks maar 2% van de uitkeringsontvangers met een laag inkomen door het aanvaarden van werk duurzaam boven de fatale armoedegrens uitkomt. Dat is bijzonder opvallend en teleurstellend. Dat onderstreept nog eens de eis van de SP dat een begin moet worden gemaakt met het verhogen van het wettelijk minimumloon met 5% in de eerste fase. Dat is een uitstekende structurele maatregel voor de aanpak van de problematiek van de armoede en voor het opkrikken van de onderbouw. Er is daarvoor geld. Wij leven in een bijzonder rijk land. Het ontbreekt slechts aan de politieke wil. Het is een taak van de regering en de regeringspartijen om daar antwoord op te geven. Door dit soort maatregelen kan de structurele armoede worden aangepakt. Het mag niet bij incidentele, vluchtige maatregelen blijven.
Dit brengt mij bij een ander aspect van de sociale zekerheid, namelijk de ervaringen met de geprivatiseerde Ziektewet, die om meer dan één reden onrustbarend zijn. Het ziekteverzuim is door het afschaffen van de Ziektewet niet, zoals voorspeld, verminderd. Daarvan was tijdelijk sprake, maar inmiddels zijn wij weer terug op het hoge niveau van een jaar of vier geleden. De relatie tussen werkgever en werknemer is, zeker op het punt van arbeidsongeschiktheid, discutabel te noemen. De rechtspositie van de werknemer is verzwakt, de positie van de Arbo-arts is problematisch, meer en meer vindt selectie plaats aan de poort, het midden- en kleinbedrijf wil in overgrote meerderheid – 80% – de oude Ziektewet terug. En wat stelt de regering hier tegenover? Privatisering van de uitvoering van de sociale wetten. Dat is naar onze mening precies de verkeerde maatregel. Het mag duidelijk zijn dat wij deze verdere opmars van de marktwerking in de sociale zekerheid afwijzen. De regering zou er wijs aan doen, te erkennen dat haar ziektewetplan zijn tijd heeft gehad, dat het gefaald heeft en dat terugkeer naar de oude Ziektewet een stap vooruit is.
Aan de sociale zekerheid is, zoals bekend, het terrein van de arbeid en de arbeidsomstandigheden verwant; een van de gebieden waarvan de werkgevers begin jaren negentig beweerden dat het onwerkbaar was geworden vanwege de overvloed aan regels en het oerwoud van remmende voorschriften. Zonder die regels zou het allemaal veel beter gaan. Het fenomeen deregulering ging een rol spelen. Vooral op het gebied van de arbeidsomstandigheden moest het veel eenvoudiger worden, zo was de stelling, wat in de wet stond, kon grotendeels vervallen. Het kon in ieder geval allemaal veel beter door de 'partners' zelf geregeld worden. Zo werd de zelfwerkzaamheid van de sector leidraad in de filosofie van paars.
En wat heeft dat in de praktijk nu opgeleverd? Dat heeft vooral geleid tot minder zekerheid voor de werknemers, meer stress, meer gevaarlijk werk en gefrustreerde Arbo-artsen, die nog steeds niet weten – ik weet het ook niet – hoe zij twee heren moeten dienen.
Om een idee te krijgen van de huidige kwaliteit van de arbeid hoeft men alleen maar de laatste uitgave van het maandblad Arbo en Milieu open te slaan. Daar treft men onder andere de volgende artikelen aan: 1. het aantal OPS-slachtoffers in de verfindustrie is alarmerend, 2. justitie en politie overtreden de Arbowet, kwaliteit arbeidsomstandigheden bij politie en gevangenissen is volgens de arbeidsinspectie beroerd, en 3. de Bouw- en Houtbond FNV luidt de noodklok over de ongevallen in de bouw. Dit is een greep uit één publicatie. Het FNV heeft dat toegelicht en een rapport uitgebracht onder de titel 'Nul is genoeg'. In dat rapport heeft het aangetoond dat het aantal ernstige en dodelijke ongevallen in de bouw de laatste jaren fors is gestegen. Deden zich in 1993 nog 289 ernstige ongevallen voor, in 1997 was dit aantal inmiddels 796. In diezelfde periode steeg het aantal dodelijke ongevallen in de bouw van 12 naar 32 per jaar.
Datzelfde FNV-rapport maakt de overheid een aantal ernstige verwijten. De zelfwerkzaamheid, door de regering zo voorgestaan, werkt niet, stelt het FNV. De overheid moet weer gaan handhaven en straffen. Ook pleit het FNV ervoor, de boetes voor overtredingen van de wettelijke maatregelen te verhogen, bij wijze van preventie. De conclusie is duidelijk: het afschaffen van regels, de deregulering, op het gebied van de arbeid heeft de arbeidsomstandigheden niet verbeterd. Het heeft het werk gevaarlijker gemaakt en heeft de hele toestand op de werkvloer nadelig beïnvloed. Ook hier moet ik vaststellen dat deregulering slecht heeft uitgepakt. Dat hoeft overigens niet te verbazen, want voor zij werd ingevoerd, werd hier al door velen voor gewaarschuwd. Regels kunnen soms heel nuttig en noodzakelijk zijn en dat is hiermee weer aangetoond.
Dat brengt mij bij een van de, naar mijn mening, meest verontrustende ontwikkelingen van de laatste tijd op het gebied van de gevolgen van de combinatie van bezuinigingen, terugtredende overheid en geloof in de marktwerking. Ik doel dan op justitie. Recentelijk was al veel te doen over zaken zoals een tekort aan rechters, de overbelasting van het OM en de lange wachtlijsten voor de justitiabelen. Tegelijk worden voorstellen gelanceerd die de rechtsbescherming van de burger verder aantasten. Ik noem bijvoorbeeld het plan van de politie om burgers te laten betalen voor politie-inzet en het voornemen van de politie zelf om niet meer te reageren bij blikschade en simpele inbraken. Waar is de grens? Wanneer is een inbraak niet meer een simpele inbraak? Dan noem ik nog het idee van de Amsterdamse hoofdofficier, die net als in de Verenigde Staten – het land van het marktfundamentalisme – dealtjes wil toelaten tussen OM en verdachten. Wij vinden dat een verontrustende ontwikkeling. Ik hoor graag van de regering of zij het hierover met mij eens is.
Er is naar mijn mening meer dan de teloorgang van de rechtsstaat aantoont. Ik hoorde collega Van Leeuwen in zijn bijdrage zeggen dat de rechtsstaat in zijn partij hoog op de agenda staat. Dat is bij ons ook zo. Ik wou dat het in de praktijk ook zo was. De rechtsstaat is toch een van de sociale grondrechten, hij is toch een van de kernelementen in de sociale samenleving? Wij hebben daar zeer grote zorgen over. Al in 1995 waarschuwde prof. Brenninkmeijer dat de bezuinigingen op het terrein van justitie ertoe leidden dat de rechtsstaat er alleen nog maar is voor de beter betaalden. Die ontwikkeling is sedertdien voortgeschreden. De bezuiniging op de Wet op de rechtsbijstand heeft een kaalslag in de rechtshulp opgeleverd. Nog maar 43% van de bevolking komt in aanmerking voor de gefinancierde rechtshulp. Dat betekent in de praktijk – ik kan er uit eerste hand over meespreken – dat veel van degenen die buiten de gefinancierde rechtshulp vallen, van elke rechtshulp verstoken blijven. Die mensen krijgen hun recht niet. Dat noem ik geen rechtsstaat. Tegelijkertijd – het sluit hierop aan – wordt de sociale advocatuur financieel gewurgd. Veel van de leden van de sociale advocatuur zijn in de afgelopen jaren in stilte al noodgedwongen naar ander werk gaan omzien. Inmiddels – je moet maar eens bij de sector gaan luisteren – is het definitieve einde van de sociale advocatuur in zicht. Wij vinden dat een zeer verontrustende ontwikkeling. Wij horen graag van de regering of zij bereid is deze funeste ontwikkeling met financiële middelen te stoppen en, zo ja, op welke wijze.
De in het regeerakkoord voor justitie bestemde middelen zijn naar onze mening verre van toereikend. Er moet in feite gesproken worden van een aantasting van de rechtsstaat en een schending van de fundamentele rechten zoals in de Grondwet en het Europese Verdrag vastgelegd. Dat is niet alleen onze mening, die mening is ook te lezen in het recente commentaar van Von Schmidt auf Altenstadt, de landelijke deken van de Orde van advocaten. Men kan het nalezen in het jongste nummer van het Advocatenblad. Hij geeft daar een scherpe, indringende analyse van de situatie en hij geeft ook aan hoe beroerd het is gesteld met justitie in het algemeen en de rechtshulp in het bijzonder. Weer zien wij waar bezuinigingen en blind marktgeloof toe leiden: tweedeling en nog erger, onrecht. Waar recht en rechtsbescherming afhankelijk zijn van de omvang van de beurs legt het recht van de kleine beurs het loodje. Ik zou het bijzonder op prijs stellen als ik daarop de reactie van het kabinet kon vernemen. Het gaat mij vooral om een antwoord op de vraag wat men wil doen om deze aantasting van de rechtsstaat tegen te gaan.
Ik kom tot een afsluiting. Een persoonlijk punt. Met persoonlijk bedoel ik dan mijn positie als volksvertegenwoordiger in relatie tot de richtlijn aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren van 8 juni van dit jaar. Over de toepassing van die richtlijn zijn in september in de Tweede Kamer vragen gesteld aan de minister-president. Hij zei dat Kamerleden recht hebben op feitelijke informatie als zij die aan een ambtenaar vragen. Dat leek mooi. Mijn ervaring is echter een heel andere. Naar aanleiding van een krantenbericht over een rechtszaak wilde ik onlangs als Kamerlid telefonisch bij de persvoorlichter van het OM in Utrecht enige feiten controleren. De reactie van de persvoorlichter was: 'Ik heb navraag gedaan bij het ministerie van Justitie in Den Haag en ik mag niet antwoorden. Goedemiddag.' En er werd opgehangen. Ik kreeg dus niets te horen. Nu wil ik graag van de minister-president weten wat hij van deze handelwijze vindt en of hij niet van oordeel is dat aanpassing van de richtlijn nodig is. Het kan toch niet zo zijn dat iedere willekeurige burger op dit punt informatie krijgt van de ambtenaren, terwijl een volksvertegenwoordiger die niet krijgt.
De heer Bierman:
Voorzitter! Bij de vorige algemene beschouwingen had ik een korte gedachtewisseling met de vorige minister-president naar aanleiding van het hanteren van wetten, in het bijzonder naar aanleiding van het dilemma van bisschop Muskens, het armoedeprobleem. Daarbij kwam aan de orde de kwestie van de individu en de legitimiteit van de toepassing van de wet op het individu – mag je de wet overtreden als je honger hebt? – versus legitimatie ten aanzien van wetgeving die bedoeld is voor een institutie. Het betrof hier de luchthaven Schiphol. Mag men dan de wet ongestraft overtreden? Wij zijn daar toen niet uitgekomen. Er is toen wel heel duidelijk beloofd dat het in ieder geval dit jaar niet zou voorkomen. Dan brengt mij meteen bij mijn eerste vraag aan de nieuwe minister-president. Hoe staat het daarmee? Het andere element waar ik nog even op terug wil komen, is dat wij toch wel enig positief resultaat boekten. Wij hadden het namelijk over luchtschepen. Ook daarvan zou ik graag willen weten hoe het er nu mee staat.
Ik heb het debat met de vorige minister-president niet gevoerd om hem te plagen. Ik deed dat vanuit mijn waarachtige overtuiging dat het geluk van deze samenleving niet genoeg bewaakt kan worden en dat er niet genoeg kan worden gedaan om het geluk in onze samenleving te vergroten, met het aandragen van nieuwe gezichtspunten en mogelijk nieuwe oplossingen. Ik twijfel er niet aan dat ook de vorige minister-president daar hetzelfde over dacht.
Voor mij is de volgende afweging het grote punt. Met welk geluk hebben wij te maken, van wie en hoe staan wij daartegenover op verschillend schaalniveau? Dat is eigenlijk het thema van mijn bijdrage. Zonder geluk vaart niemand wel. Maar wij hebben natuurlijk veel aan welvaart vergaard. Ik vind dat wij daar ook een ontwikkeling in moeten zien. De samenlevingen die hun gouden eeuw nog moeten krijgen, zullen waarschijnlijk meer nadruk leggen op welvaartsvermeerdering en de samenlevingen die zo'n gouden eeuw al hebben gehad – daar reken ik deze samenleving toe – hebben zo langzamerhand meer behoefte aan bewaking van al het geluk dat reeds is opgebouwd. Dat is een enorme schat. Ik constateer dat wij voortdurend bezig zijn met welvaartvergrotende nieuwe ingrepen, waarbij wij de afweging ten aanzien van hetgeen wij reeds hebben in mijn ogen wat onevenwichtig tot stand brengen.
Met de minister van Financiën, die buitengewoon goed met de weegschaal kan omgaan, en het dus heel goed zou kunnen weten, verbaast het mij dat deze samenle ving aan gebouwenvoorraad en infrastructuur en dergelijke reeds 2600 mld. vertegenwoordigt. Vanuit die zienswijze zou je kunnen zeggen: ho even, als je nog iets nieuws wilt toevoegen, dan ligt de bewijslast wel bij dat nieuwe. Levert dat inderdaad iets op? Is er een meerwaarde ten opzichte van het kapitaal in geluk en geld dat wij al hebben te beheren of gaat het om iets dat daar dwars doorheen gaat? Dat is eigenlijk de kern van de zaak.
De grote werken zijn in discussie; of ze zullen worden uitgevoerd, moeten wij nog maar zien. Het valt mij op dat men met deze werken welvaart wil scheppen, terwijl men bij de afweging die daarvoor moet plaatsvinden op een nogal nonchalante wijze omgaat met de bestaande schat. Ik kijk naar de plankwaliteit van dit moment en citeer daarbij de Raad voor het landelijke gebied: er wordt geopereerd alsof er een leeg, dunbevolkt land ligt, waar men zijn gang kan gaan omdat er nog niets is gerealiseerd. Dat is nu juist níét het geval en het gevolg is dan ook dat, als men met een dergelijke lage plankwaliteit aan de gang gaat, een maximale weerstand wordt opgewekt bij degenen die zich als schatbewaarder opwerpen voor datgene wat al is gerealiseerd. Dat betekent dat er wordt gemaximaliseerd in plaats van geoptimaliseerd.
Ik heb mij afgevraagd hoe dat komt, die arrogantie van plannen die op deze wijze tot stand komen. Voorzitter! Dat zit 'm in de procedures. De opdrachtgever is degene die, als hoeder van het algemeen belang, op balbezit kan spelen en slechts in het laatste stadium van het traject bezwaar mogelijk maakt. Dat houdt in dat alle bezwaren die mogelijk zijn tegen bepaalde aspecten van de grote ingreep, zich op dat moment richten. Daardoor treedt opnieuw een maximalisering van de weerstand op. Het is alsof geen mens in Nederland nog betere achterlandverbindingen wenst en alsof iedereen de ondergang van de mainports Rotterdam en Schiphol wil. Daarvan is natuurlijk totaal geen sprake, maar de enige mogelijkheid om bezwaar te maken, doet zich op dat moment voor. Men moet zich er niet over verbazen dat dan alle argumenten, ook gelegenheidsargumenten, worden gebruikt.
Mijn conclusie is dat plankwaliteit ontbreekt, dat er wordt gemaximaliseerd in plaats van geoptimaliseerd en dat de procedures tekortschieten. Daarnaast is er nog een ander aspect. Kijken wij naar de plannen zélf, dan zien wij – en dat is tragisch voor ons – dat laagwaardige activiteiten van nieuwe infrastructuur moeten worden voorzien, met een lage toegevoegde waarde. Als voorbeeld noem ik de gulden per plaats van de 43% van de vliegbewegingen, die in feite slechts dienen voor overstappers op Schiphol. Wij laten nu al een gebied van 160 vierkante kilometer hinderen door geluid terwijl er alternatieve mogelijkheden zouden kunnen worden geboden voor veel hoogwaardiger activiteiten die daar nu niet plaats kunnen vinden. Wij hebben dus te maken met laagwaardige activiteiten die worden geïntroduceerd en die hoogwaardige activiteiten en het daaraan verbonden geluk kunnen ondermijnen. Wat mij verbaast, is dat er wat dit betreft geen kosten-batenanalyse beschikbaar is, ook al heb ik erom gevraagd. Als je met een zakelijk kabinet te maken hebt, heb je ook graag de cijfers bij de hand waarmee over kapitaalverlies en te winnen alternatief kapitaal kan worden gesproken.
Voorzitter! Kijken wij naar wat op dit moment welvaart oplevert voor landen die al heel veel hebben, dan blijkt dat welvaart in feite niets meer aan het geluk toevoegt. De Verenigde Staten hebben sinds 1945 een verdrievoudiging van de welvaart gekend, maar het geluk is daar niet toegenomen. Uit de recente metingen van het geluk in Nederland blijkt, dat ook daar het geluk sinds de jaren zeventig niet is toegenomen. Ik vermoed dat, als ik de jubileumuitgave van het Sociaal en cultureel planbureau erbij neem, blijkt dat er al een behoorlijke inbreuk op dat geluk wordt gepleegd. Echter, dat komt in de gemiddelden nog niet erg duidelijk tot uitdrukking.
Ik raad het kabinet aan, wat meer infrastructureel gericht te zijn op de geluksfactoren, dus op de diensten. Dat doe ik niet zomaar. Het nieuwe kabinet heeft daar een groot belang bij, mede gelet op de demografische ontwikkelingen. Wij kunnen er zeker van zijn dat er wordt vergrijsd en dat er ergens omstreeks het jaar 2020 een bevolkingsomvang zal zijn die gelijk is aan de huidige. Dat houdt in dat alles wat tussen nu en dan aan extra infrastructuur, gebouwen enz. wordt gerealiseerd, dan eigenlijk weer overbodig is. Na dat tijdstip zet de vermindering van de bevolkingsomvang nog door.
Wat betekent dit nu voor het kabinet? Voorzitter! Dat moet erkennen dat het zal worden geconfronteerd met vergrijzing en afnemende vitaliteit van een groot gedeelte van de bevolking. Een kwart van de huishoudens zal straks 65-plus zijn. Dat zal een gigantische zorginspanning vergen, en daar zullen wij mensen voor moeten hebben. Als wij tegelijkertijd nieuwe werkgelegenheid blijven creëren, zullen wij straks niet voldoende werknemers hebben voor de zorgsector, zodat er een dubbele spanning op de arbeidsmarkt zal ontstaan, namelijk enerzijds doordat wij die zorg moeten regelen, anderzijds doordat die nieuwe werkgelegenheid daarmee gaat concurreren.
En dan is er nog een ander probleem, zoals dat van de veiligheid. In verband daarmee wordt er om meer blauw op straat gevraagd. Zie dat maar eens voor elkaar te krijgen, als er op allerlei concurrerende terreinen werkgelegenheid wordt opgeroepen. Er gloort dus een prachtig perspectief voor een nieuwe keuze van investeringen in infrastructuur.
Er werd daarstraks even gerefereerd aan New York. De situatie aldaar werd in één adem genoemd met de wantoestanden in Zeeland, maar ik denk dat er dan toch wel even iets is 'weggeadministreerd', namelijk de bevolkingsdichtheid. Met een hoge bevolkingsdichtheid en dus waarschijnlijk ook veel criminaliteit is meer blauw op straat natuurlijk uiterst rendabel. In een provincie als Zeeland, die de laagste bevolkingsdichtheid van Nederland heeft, behalve misschien in de zomer, is dat heel anders.
Het gaat er dus ook nog om dat wij die zorg en die inspanning moeten leveren in een steeds groter gebied waar steeds minder mensen wonen, wat ook weer kostenverhogend werkt. Dit zal ongetwijfeld leiden tot looneisen en ik vraag me dus af, waar wij de arbeidskrachten vandaan moeten halen als dit proces doorgaat. Ik zie geen andere mogelijkheid dan het weer introduceren van gastarbeid en ik vraag me af of dit wel de wens van het kabinet is. Ik zou het in ieder geval niet wenselijk vinden, als ik deel uitmaakte van het kabinet. Het recept is dus duidelijk: de infrastructurele inspanningen moeten worden verschoven van de harde naar de zachte sector.
Wat gebeurt er nu als dit allemaal niet wordt gedaan? Ik wijs erop dat dan het gevaar bestaat dat het kabinet in zijn eigen staart bijt. Ik zal een paar voorbeelden geven. Ondanks de hoge lonen die worden uitbetaald, zijn de lonen laag gehouden. Maar hoe komt het nu toch dat wij het zo lang hebben kunnen uitzingen zonder loonsverhoging netto? Dat komt niet doordat wij zo braaf naar het vorige kabinet hebben geluisterd of het Akkoord van Wassenaar zo graag wilden uitvoeren. Nee, de helft van het aantal huishoudens had de mogelijkheid om het met een koopwoning uit te zingen door een extra hypotheek te nemen op basis van de waardevermeerdering, om het op die manier een beetje draaglijk te maken. Die keuze had het kabinet kunnen maken, maar dat is niet zo. Het bouwt koortsachtig bij om ervoor te zorgen dat zo dadelijk de woningmarkt instort en de overwaarde niet meer kan worden verzilverd. Wat dan?
Ik denk dus dat de Vinex op heel korte termijn moet worden geëvalueerd, om een nieuwe uitgave in het grotestedenbeleid te voorkomen, want als de Vinex verder wordt uitgevoerd, zien wij dat de segregatie zal doorzetten, ook tussen kopen en huren. Maar de huursector is voornamelijk in de grote steden te vinden, zodat er een dubbele armoedeslag wordt gemaakt. En dan mag de minister voor het grotestedenbeleid de brokken opruimen. Met andere woorden, wij zijn nu stoffer-en-blik-beleid naar deze minister aan het toeschuiven, waarmee het kabinet in eigen staart bijt.
Nog een voorbeeld. Als wij doorgaan met het aanleggen van bedrijventerreinen en in het buitengebied nog meer woningbouw toelaten, dan leidt dat daar tot een tekort aan gronden voor andere doeleinden. Dat betekent verhoging van de grondprijs en dan kan er voor hetzelfde geld steeds minder voor de ecologische hoofdstructuur worden aangekocht. Er is volgens de heer Van Vollenhoven nu al een achterstand van 17 tot 21 jaar bij het ontwikkelen daarvan. Er komt dus een beleid op gang waarmee wij steeds minder voor de natuur kunnen doen omdat wij er niets voor deden. Ook hierbij is er dus weer sprake van bijten in eigen staart en ook dit zal weer meer geld kosten. Ik zou dat geld juist in meer geluk steken. Ik zou het kabinet-Kok I willen typeren als een kabinet van meer geluk dan wijsheid, maar dit kabinet wens ik toe dat men het vooral meer op wijsheid laat aankomen, want dan komt het met het geluk ook nog wel goed.
De heer Veling (GPV):
Mijnheer de voorzitter! Graag wil ik deze keer, in afwijking van andere keren, beginnen met een zegenbede. Moge God de regering en al haar leden wijsheid geven bij het uitoefenen van hun ambt. Het is een goede gewoonte om dit het kabinet te wensen. Een kritische bespreking van de opstelling en de plannen van het kabinet doet niets af aan de ernst van deze wens. Overheden hebben een roeping die wij zien als een roeping van Godswege. Dat schept verplichtingen bij overheidspersonen, maar ook bij anderen die hun daarom respect verschuldigd zijn.
Wij spreken hier vandaag voor het eerst tijdens de algemene beschouwingen met een tweede paars kabinet. Het is opnieuw een coalitiekabinet van PvdA, VVD en D66. Ik ben op zoek naar de aard van dit kabinet. Wat is het voor een soort kabinet?
Toen ik ter voorbereiding van mijn bijdrage vandaag het regeerakkoord nog eens bekeek, viel mij op dat dit document, dat toch de basis vormt van de paarse regeringscoalitie, met geen woord rept over de drie partijen die deze coalitie zijn aangegaan. Er wordt niet gesproken over een mogelijke versterking van het geheel door bundeling van kracht van samenstellende delen. Dat kun je wel verwachten bij een fusiedocument. Er is ook geen expliciete verantwoording van gesloten compromissen. De minister-president gewaagde in de regeringsverklaring slechts van 'onderling respect voor elkaars standpunten en opvattingen' als basis. Maar daarmee is niets inhoudelijks gezegd. En eigenlijk is dat merkwaardig. Het regeerakkoord wekt de indruk dat het een verkiezingsprogramma zou kunnen zijn van een politieke partij. Dat is dan een niet zo erg bevlogen programma. Maar dat zijn de programma's van de politieke partijen, nadat de ideologieën wat in diskrediet zijn geraakt, doorgaans ook niet. Ik noem het merkwaardig dat er weinig van te vinden is, omdat de partijen in de verkiezingstijd toch hun best hebben gedaan, de eigen verdienstelijkheid voor het voetlicht te brengen, ook in vergelijking met de concurrerende partijen.
Afgelopen vrijdag werd in de oude zaal van de Tweede Kamer een symposium gehouden over de verhouding tussen regering en parlement. Eén onderdeel van het symposium ging over het fenomeen 'regeerakkoord'. De twee sprekers over dat onderwerp, namelijk prof. Kortmann en onze oud-collega Vis, die geacht werden elkaars opponent te zijn, bleken eenstemmig in hun commentaar: het regeerakkoord dat de basis vormt voor Paars II, heeft een sterk ambtelijk karakter en belemmert door de uitgebreidheid en gedetailleerdheid ervan de parlementaire controle op het lopende regeringsbeleid. Mijns inziens hebben die uitgebreidheid en gedetailleerdheid te maken met het door mij gesignaleerde manco, namelijk dat de coalitie zich niet verantwoordt over, laat ik het noemen, een regeerconcept waarover men het eens is geworden. Er is in de algemene paragraaf weinig terug te vinden van pogingen om elkaar te vinden, dus weinig terug te vinden van afwegingen. Men springt naar de concrete beleidsterreinen om met plussen en minnen te bekijken of er een compromis kan worden gevonden of, als dat niet lukt, of er een procedureafspraak gemaakt kan worden om er uiteindelijk toch uit te komen. Vanmiddag is het al eerder een 'verzekeringspolis' genoemd.
Je kunt zeggen dat het merkwaardig is dat er in het regeerakkoord weinig van terug te vinden valt, maar eigenlijk zijn de verkiezingsprogramma's van de samenwerkende partijen ook niet allemaal even inspirerend. Vooral de algemene paragrafen hebben een nogal vlak karakter. Natuurlijk, de economische bedrijvigheid is een belangrijke waarde. De VVD laat daar geen twijfel over bestaan. De PvdA spreekt over een evenwicht tussen markt en overheid, tussen individualiteit en solidariteit. En D66 zegt iets dergelijks, door economie te verbinden met sociaal en met duurzaam. Wat dat betekenen moet, moet vervolgens blijken uit de concrete wensen en aanbevelingen die als het ware klaarliggen voor de formatieonderhandelingen. Je kunt dan paragraaf voor paragraaf langslopen. Omvattende visies en sterke principes zijn niet in de mode. In het regeerakkoord vindt je eenzelfde vlakke formuleringen over wederzijdse afhankelijkheid tussen individu en samenleving, tussen overheid en markt, tussen economie en ecologie en het belang van evenwicht, ongeveer in dezelfde termen als in het verkiezingsprogram van de PvdA. Maar ja, wie kan er een kwaad woord spreken over een balans?
Hoe dat ook zij, het regeerakkoord is uitgebreid en op veel punten gedetailleerd. Dat betekent, zo werd vrijdag door deelnemers aan het symposium terecht opgemerkt, dat er in de tijd van de formatie wel heel veel is beslist in principe voor vier jaar, en dat in een sfeer van geheimhouding, ondanks de dagelijkse taferelen hier in de Noenzaal, en zonder bemoeienis van het parlement als zodanig en zeker zonder betrokkenheid van de oppositie. Het was naar mijn idee mooi geweest als de partijen de formatietijd hadden gebruikt om het vertrouwen te laten groeien op basis van een concept, een idee over datgene wat er in hoofdlijnen te doen staat. Misschien hangt deze wens van mij samen met een opvatting over de taak van de overheid die niet vanzelfsprekend is. Daarop kom ik nog terug.
Zoekend naar datgene wat Paars II precies is, waarover ik straks wat meer wil zeggen, zie ik natuurlijk aanleiding om even terug te kijken naar Paars I. Paars I had nog de glans van het nieuwe. Weliswaar verzekerde minister-president Kok ons dat zijn kabinet een heel gewoon kabinet was, maar in één opzicht was Paars I in de Nederlandse politieke geschiedenis natuurlijk wel bijzonder. Een kabinet zonder deelname van christelijke partijen was iets nieuws en kreeg hierdoor in de ogen van velen extra glans. Hierbij had Paars I een missie, namelijk het streven naar groei van economische bedrijvigheid en naar werk als topprioriteit. Qua levensinstelling was het dus libertijns en economisch gezien liberaal; dit maakte Paars I herkenbaar.
Paars II heeft het naar mijn indruk wat moeilijker om voor het voetlicht te komen en de samenleving een aansprekend beleid te presenteren. Voortzetting van de libertijnse houding is niet echt verrassend en roept zelfs hier en daar scepsis op. Het wordt ook moeilijk om de wensen van liberale zijde te blijven verbinden met datgene wat sociaal-democraten belangrijk vinden. In conjunctureel iets minder gunstige omstandigheden worden keuzes onvermijdelijk. Trouwens, ook over de bestemming van mogelijke meevallers kun je het elkaar behoorlijk lastig maken. De politiek van het gemene veelvoud moet plaatsmaken voor de politiek van kiezen of delen. Dit gaat Paars II niet gemakkelijk af. Het is de vraag of het kabinet slagkracht zal weten te ontwikkelen.
Ik kom nu toch opnieuw bij de vraag wat nu het eigene van Paars II is. De positiekeuze van Paars II is niet altijd even expliciet. Zoals gezegd, op tal van punten kun je in detail nalezen wat er tijdens Paars II gebeuren moet, maar grote vragen over datgene wat een regering in het Nederland aan het eind van de 20ste eeuw zich tot taak zou moeten stellen, worden niet expliciet beantwoord. Ik wil op drie punten proberen hierin door te dringen, waarbij ik gebruik maak van een recente studie van de WRR met als titel Staat in beweging. Het lijkt mij een geschikte bron, zo'n studie van de raad voor het regeringsbeleid.
De WRR vraagt zich in deze studie af wat er geworden is van de discussie over de kerntaken van de overheid die in het begin van de jaren negentig werd gevoerd om duidelijkheid te krijgen over de grenzen van de overheidstaak in het proces van noodzakelijke bezuiniging. De auteurs stellen vast dat de vraag naar kerntaken niet gemakkelijk tot eenduidige conclusies leidde. De vraag was te algemeen en ging uit van de onjuiste vooronderstelling dat er een algemeen antwoord op de kerntakenvraag te geven was. In Staat in beweging kiest de WRR voor een analyse van wat er met de staat aan het gebeuren is, om van daaruit de vraag naar de positie en de taak van vooral de centrale overheid opnieuw te stellen. Misschien is het niet verrassend dat die vraag op meer dan één punt neerkomt op een uitnodiging om politiek partij te kiezen. Je komt dan natuurlijk opnieuw bij centrale politieke kwesties. Ik noem drie punten.
In de eerste plaats vraag ik naar de aard en de grenzen van het handelingsvermogen van de overheid. Wat kan en moet een regering in Nederland in deze tijd doen? Deze vraag is actueel omdat eenduidigheid van overheidsgezag in de nationale staat heeft plaatsgemaakt voor, wat in de studie heet, een middelpuntvliedend overheidsbestuur. Dit klinkt dramatisch, maar men bedoelt hiermee dat overheidsbevoegdheden verschuiven naar boven, door de Europese integratie, en naar beneden, door decentralisatie en verzelfstandiging. Een extra complicatie is dat het economisch verkeer zich minder dan ooit laat opsluiten in territoriale grenzen, zodat het niet gemakkelijk is overheidsbevoegdheden eenduidig te koppelen aan land, regio of plaats. Je zou kunnen zeggen dat de functie van nationale overheden kleiner wordt, en dat wat er terug komt aan overheid, internationaal, Europees of lokaal, niet altijd dezelfde mogelijkheden heeft als de nationale overheid had. Ik stel twee vragen aan het paarse kabinet over zijn opvatting over de taak van de overheid in dit perspectief. De eerste vraag gaat over Europa, over de verhouding tussen de functie van onze nationale overheid en de zeggenschap van Europese instituties.
In de regeringsverklaring betuigt de minister-president nog eens adhesie aan het begrip subsidiariteit, dat wil volgens hem zeggen dat 'het beleid zo dicht mogelijk bij de burger dient te worden voorbereid en uitgevoerd'. Maar dat is een zeer open formulering. De WRR-studie suggereert een inhoudelijke onderscheiding in functies. De Europese Unie zou primair verantwoordelijk kunnen zijn voor de randvoorwaarden voor het, in brede zin, economisch verkeer en de nationale overheden voor de ordening van het maatschappelijk verkeer die rechtseenheid en gelijkheid vergt. Daarop is natuurlijk af te dingen. Zou zo'n formulering richting kunnen wijzen voor een invulling van het begrip subsidiariteit?
Ik kom dan bij de verhouding tot andere Nederlandse overheden. Paars II zal het proces van decentralisatie voortzetten, zo meldt het regeerakkoord. Decentralisatie is goed als taken 'naar hun aard' beter door bijvoorbeeld gemeenten kunnen worden uitgevoerd. Dat is opnieuw een open formulering. Is het niet mogelijk duidelijker een zekere richting te bepalen? Zou je, zoals het WRR-rapport het doet, kunnen zeggen dat gemeenten verantwoordelijk zouden moeten zijn voor directe voorzieningen voor burgers, en dat het tot de taak van de nationale overheid met betrekking tot het maatschappelijk verkeer blijft behoren, vrijheden en rechten te waarborgen, bijvoorbeeld voor groepen die op de schaal van een gemeente weinig macht kunnen ontwikkelen? Ik zoek eigenlijk naar een meer precieze invulling van de plaatsbepaling van nationale overheden ten opzichte van andere overheden.
De tweede vraag heeft te maken met de overheidstaak om gelijkheid te waarborgen; gelijkheid voor de wet en gelijkheid in bejegening door de overheid. Volgens de WRR-studie lijkt die zaak steeds complexer, uitgebreider en verfijnder te worden. Heeft het concept van gelijkheid primair de functie van zekerheid waarop mensen kunnen terugvallen? Of gaat het om versterking van het vermogen van individuen om zich te handhaven in de wereld? Of moet bij het bevorderen van gelijkheid juist ook aan levensverbanden, aan gemeenschappen worden gedacht? Uiteraard wordt hier geen keuze gevraagd met uitsluiting van andere. Maar de vraag waar de accenten liggen, is wel degelijk van belang. En daarom stel ik deze nu want in de presentatie van het kabinet en het kabinetsbeleid wordt niet expliciet op deze vraag ingegaan. De indruk die je krijgt uit de geschiedenis van Paars I en uit de voornemens van het nieuwe kabinet wijst echter wel in een bepaalde richting. Is de indruk juist dat het kabinet ook in de komende tijd de nadruk zal leggen op activering van individuele burgers, ook als dat betekent dat beschermende voorzieningen versoberd moeten worden? En is de indruk juist dat bij het waarborgen van vrijheden en rechten het primaat ligt bij de autonomie van de individuele burger, ook als dat betekent dat vanouds normatief geachte ordeningen van de samenleving en waarden van gemeenschappen moeten wijken? Ik denk hier natuurlijk aan het forceren van het begrip huwelijk, zodanig dat ook homoseksuele paren kunnen trouwen, waarover collega Schuurman zojuist ook iets zei.
Ik stel nog een derde vraag. De overheid heeft een belangrijke taak tot het ordenen van de samenleving. De gedachtegang in de WWR-studie is, dat de overheid in de loop van de tijd steeds meer is gaan kiezen voor een open ordening. Dat is een ordening die niet direct voorschriften stelt, maar die een bepaald kader schept, waarbinnen autonome keuzes van burgers zichtbaar worden, consequenties krijgen en voor anderen herkenbaar worden. Het is vergelijkbaar met het burgerlijk recht; het is een ordening die mensen niet verplicht tot iets maar die, wanneer zij keuzes doen, wel consequenties verbindt aan die keuzes. Waar het mij om gaat, is dat zo'n ordening die grootschalig wordt, volgens de WRR op termijn haar tekorten zal laten zien en vast kan lopen in tegenstellingen, uiteenlopende ambities en gebrek aan oriëntatie. Bij wijze van voorbeeld wordt gewezen op de overgang van republiek naar principaat en keizerrijk in het oude Rome. Die overgang heeft volgens de onderhavige WRR-studie ook een dergelijk kenmerk. In het regeerakkoord wordt gezegd dat het tweede kabinet-Kok overtuigd is van de noodzaak om ook in de termen van de WRR-studie in te zetten op meer sturende vormen van ordening. Je komt er niet, als je alleen maar een kader schept waarbinnen mensen op een nette manier met elkaar kunnen verkeren. Die ambitie om meer te willen, lijkt echter ook op aarzelingen te stuiten.
De vraag is of je wel zedenmeester kunt zijn. Mijn vraag is dan hoe het kabinet hier positie kiest. Die vraag is niet vergezocht, al was het alleen maar omdat traditioneel de liberale stroming in de politiek aanmerkelijk terughoudender is dan de sociaaldemocratische. Natuurlijk is de gewetensvrijheid van burgers een reden om terughoudend te zijn, zeker als het gaat om ordeningen die mensen moreel binden. Uitwassen van onverantwoordelijk gedrag en zelfs geweld en aanzetten daartoe moeten echter actief bestreden worden. Ik zou zeggen: laat een overheid die zich daartoe zet, bewust aansluiting zoeken bij de motivatie van burgers in hun levensovertuiging en morele oriëntatie. Er is wel eens gedacht dat het overheidsbeleid genoeg zou hebben aan een soort minimummoraal die levensbeschouwelijk neutraal zou kunnen zijn. Dat is een misverstand. Natuurlijk is het goed om als ordenende overheid terughoudend te zijn waar het gaat om de innerlijke overtuiging van religieuze aard of anderszins. Daar zou echter meteen aan moeten worden toegevoegd dat een morele oriëntatie een grondslag nodig heeft. Zonder innerlijke morele overtuiging zal een samenleving uiteenvallen. Dat zou een in levensbeschouwelijk opzicht terughoudend optredende overheid moeten benadrukken.
Mijnheer de voorzitter! Hier raak ik, aan het eind van mijn betoog, de kern van onze christelijke overtuiging van waaruit wij graag een bijdrage willen leveren aan het beraad over een goede koers van het overheidsbeleid. Wij geloven in een God wiens wil het leven van mensen gezond kan maken. Dat is geen fundamentalisme dat de persoonlijke vrijheid van mensen binden wil. Het is ook geen dogmatisme dat wegloopt voor het debat over de waarde van bepaalde opvattingen voor de samenleving. In het kader van de rechtsstaat die wij ook om principiële redenen eerbiedigen, kun je toch moeilijk zwijgen, als je gelooft op grond van christelijke, bijbelse waarden een zinnige bijdrage te kunnen leveren aan de bezinning op de toekomst van onze samenleving. Ik ben belangstellend naar de reactie van de minister president.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
De regering zal morgen om 10.00 uur antwoorden, waarna de re- en dupliek volgen na de lunchpauze.
Sluiting 19.24 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-19981999-105-149.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.